nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2007
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de tussenstand en het vervolg
van het proces zoals is vastgelegd in artikel 42 van de Kaderwet zelfstandige
bestuurorganen (zbo’s)1.
Hiermee geef ik invulling aan toezeggingen van minister Pechtold2 en minister Nicolaï3
over het tussentijds informeren van beide Kamers der Staten-Generaal over
dit proces.
1. Tussenstand
Het ambtelijke Begeleidingsteam Kaderwet zbo’s (de commissie) heeft
onlangs haar werkzaamheden afgerond. Haar rapportage op hoofdlijnen bied ik
u hierbij aan.4
De commissie heeft alle ministers die een verantwoordelijkheid hebben
voor zbo’s geadviseerd over hun departementale voornemens om bestaande
zbo’s onder de werking van de Kaderwet zbo’s te brengen. De commissie
heeft de voornemens van veertien ministers vanuit een integrale blik getoetst
op consistentie. De commissie heeft de belangrijkste inzichten die zij heeft
opgedaan in de bijgevoegde rapportage op hoofdlijnen opgenomen.
Conform het advies zal het kabinet de uitgangspunten uit de rapportage
als leidraad gebruiken bij de besluitvorming over alle individuele zbo’s,
die eind dit jaar plaatsvindt (zie hierna).
Ik hecht er aan deze leidraad t.a.v. twee onderwerpen te verduidelijken,
te weten (a) de medeondertekening en (b) de vernietigingsbevoegdheid.
a. Medeondertekening
De commissie adviseert om per geval te bezien of de argumenten van de
departementen voldoende zijn om de medeondertekening5 door de minister van BZK niet toe te passen.
Uitgangspunt is dat het artikel over de medeondertekening van toepassing
is.
Ik neem het advies van de commissie ter harte om bij de eerstvolgende
gelegenheid1 expliciet naar de doelmatigheid van
het instrument van de medeondertekening te kijken.
b. Vernietigingsbevoegdheid
Uitgangspunt is dat het artikel dat bepaalt dat een minister een besluit
van een zbo kan vernietigen, van toepassing is.2
De wetgever kan bepalen dat een minister deze bevoegdheid niet heeft voor
een specifiek besluit van een zbo. De commissie geeft de gevallen aan voor
welke besluiten zij een afwijking valide vindt. Naast deze specifieke besluiten
kan ieder zbo ook andere besluiten nemen. Het vaststellen van het salaris
van een (onder)directeur is daarvan een voorbeeld. Het is daarom in beginsel
niet wenselijk om een zbo als geheel – en daarmee àl zijn besluiten –
te onttrekken aan de vernietigingsbevoegdheid van een minister. Per geval
zal worden bekeken of een afwijking wenselijk en noodzakelijk is.
Ik wijs hier ook op het bestaan van de vernietigingsbevoegdheid
van de Kroon ten aanzien van provinciale en gemeentelijke besluiten, besluiten
van rechtstreeks democratisch gelegitimeerde bestuursorganen. Zowel voor de
medeoverheden als voor zbo’s vormt de vernietigingsbevoegdheid het sluitstuk
van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het is evident dat de vernietigingsbevoegdheid
een uiterst middel is, dat slechts met grote terughoudendheid mag worden gebruikt.
Waar het de medeoverheden aangaat, is daarvoor een beleidskader ontwikkeld
dat zich ook heel goed leent als richtsnoer als het over besluiten van zbo’s
gaat.3
2. Vervolg
Op basis van het advies van de commissie doet elke vakminister eind dit
jaar een definitief voorstel welke zbo’s hij onder de werking van de
Kaderwet wil brengen. Het kabinet besluit dan welke zbo’s onder de Kaderwet
worden gebracht en welke uitzonderingen het kabinet wenselijk acht.
Alle vakministers informeren conform artikel 42 van de Kaderwet beide
Kamers der Staten-Generaal over hun definitieve voornemens binnen één
jaar na inwerkingtreding van de Kaderwet, dat wil zeggen vóór
1 februari 2008.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
XNoot
1Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel
42: «Binnen een jaar na inwerkingtreding van deze
wet deelt Onze Minister aan beide Kamers der Staten-Generaal mee welke zelfstandige
bestuursorganen bedoeld, in artikel 2, tweede lid, onder de werking van deze
wet zullen worden gebracht en op welke termijn de voordracht voor een daartoe
strekkende wettelijke regeling zal worden gedaan.»
XNoot
2Kamerstukken II, 2005–2006, 29 362, nr. 102.
XNoot
3Handelingen I, 2006–2007, Kaderwet zbo’s, 31 oktober
2006.
XNoot
4Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
XNoot
5Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel
6:
«Alle wetten, koninklijke besluiten en ministeriële
regelingen, houdende
a. het opdragen of ontnemen van de uitoefening van openbaar
gezag aan een zelfstandig bestuursorgaan;
b. wijziging van bevoegdheden van Onze Minister jegens een
zelfstandig bestuursorgaan, of
c. wijziging van verplichtingen die een zelfstandig bestuursorgaan
jegens Onze Minister in acht dient te nemen, worden mede door Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondertekend.»
XNoot
1Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel
39, lid 2:
«Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
zendt elke vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan beide kamers
der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van
deze wet in de praktijk.»
XNoot
2Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel
22:
«1. Onze Minister kan een besluit van een zelfstandig
bestuursorgaan vernietigen.
2. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in
de Staatscourant.»
XNoot
3Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 VII, nr. 75.