25 268
Zelfstandige bestuursorganen

29 362
Modernisering van de overheid

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2007

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de tussenstand en het vervolg van het proces zoals is vastgelegd in artikel 42 van de Kaderwet zelfstandige bestuurorganen (zbo’s)1.

Hiermee geef ik invulling aan toezeggingen van minister Pechtold2 en minister Nicolaï3 over het tussentijds informeren van beide Kamers der Staten-Generaal over dit proces.

1. Tussenstand

Het ambtelijke Begeleidingsteam Kaderwet zbo’s (de commissie) heeft onlangs haar werkzaamheden afgerond. Haar rapportage op hoofdlijnen bied ik u hierbij aan.4

De commissie heeft alle ministers die een verantwoordelijkheid hebben voor zbo’s geadviseerd over hun departementale voornemens om bestaande zbo’s onder de werking van de Kaderwet zbo’s te brengen. De commissie heeft de voornemens van veertien ministers vanuit een integrale blik getoetst op consistentie. De commissie heeft de belangrijkste inzichten die zij heeft opgedaan in de bijgevoegde rapportage op hoofdlijnen opgenomen.

Conform het advies zal het kabinet de uitgangspunten uit de rapportage als leidraad gebruiken bij de besluitvorming over alle individuele zbo’s, die eind dit jaar plaatsvindt (zie hierna).

Ik hecht er aan deze leidraad t.a.v. twee onderwerpen te verduidelijken, te weten (a) de medeondertekening en (b) de vernietigingsbevoegdheid.

a. Medeondertekening

De commissie adviseert om per geval te bezien of de argumenten van de departementen voldoende zijn om de medeondertekening5 door de minister van BZK niet toe te passen.

Uitgangspunt is dat het artikel over de medeondertekening van toepassing is.

Ik neem het advies van de commissie ter harte om bij de eerstvolgende gelegenheid1 expliciet naar de doelmatigheid van het instrument van de medeondertekening te kijken.

b. Vernietigingsbevoegdheid

Uitgangspunt is dat het artikel dat bepaalt dat een minister een besluit van een zbo kan vernietigen, van toepassing is.2 De wetgever kan bepalen dat een minister deze bevoegdheid niet heeft voor een specifiek besluit van een zbo. De commissie geeft de gevallen aan voor welke besluiten zij een afwijking valide vindt. Naast deze specifieke besluiten kan ieder zbo ook andere besluiten nemen. Het vaststellen van het salaris van een (onder)directeur is daarvan een voorbeeld. Het is daarom in beginsel niet wenselijk om een zbo als geheel – en daarmee àl zijn besluiten – te onttrekken aan de vernietigingsbevoegdheid van een minister. Per geval zal worden bekeken of een afwijking wenselijk en noodzakelijk is.

Ik wijs hier ook op het bestaan van de vernietigingsbevoegdheid van de Kroon ten aanzien van provinciale en gemeentelijke besluiten, besluiten van rechtstreeks democratisch gelegitimeerde bestuursorganen. Zowel voor de medeoverheden als voor zbo’s vormt de vernietigingsbevoegdheid het sluitstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het is evident dat de vernietigingsbevoegdheid een uiterst middel is, dat slechts met grote terughoudendheid mag worden gebruikt. Waar het de medeoverheden aangaat, is daarvoor een beleidskader ontwikkeld dat zich ook heel goed leent als richtsnoer als het over besluiten van zbo’s gaat.3

2. Vervolg

Op basis van het advies van de commissie doet elke vakminister eind dit jaar een definitief voorstel welke zbo’s hij onder de werking van de Kaderwet wil brengen. Het kabinet besluit dan welke zbo’s onder de Kaderwet worden gebracht en welke uitzonderingen het kabinet wenselijk acht.

Alle vakministers informeren conform artikel 42 van de Kaderwet beide Kamers der Staten-Generaal over hun definitieve voornemens binnen één jaar na inwerkingtreding van de Kaderwet, dat wil zeggen vóór 1 februari 2008.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel 42: «Binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet deelt Onze Minister aan beide Kamers der Staten-Generaal mee welke zelfstandige bestuursorganen bedoeld, in artikel 2, tweede lid, onder de werking van deze wet zullen worden gebracht en op welke termijn de voordracht voor een daartoe strekkende wettelijke regeling zal worden gedaan.»

XNoot
2

Kamerstukken II, 2005–2006, 29 362, nr. 102.

XNoot
3

Handelingen I, 2006–2007, Kaderwet zbo’s, 31 oktober 2006.

XNoot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
5

Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel 6:

«Alle wetten, koninklijke besluiten en ministeriële regelingen, houdende

a. het opdragen of ontnemen van de uitoefening van openbaar gezag aan een zelfstandig bestuursorgaan;

b. wijziging van bevoegdheden van Onze Minister jegens een zelfstandig bestuursorgaan, of

c. wijziging van verplichtingen die een zelfstandig bestuursorgaan jegens Onze Minister in acht dient te nemen, worden mede door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondertekend.»

XNoot
1

Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel 39, lid 2:

«Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt elke vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.»

XNoot
2

Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, Staatsblad 2006, nr. 587, artikel 22:

«1. Onze Minister kan een besluit van een zelfstandig bestuursorgaan vernietigen.

2. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.»

XNoot
3

Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 VII, nr. 75.

Naar boven