Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-33 nr. 358 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 21501-33 nr. 358 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2012
Bijgaand doe ik u de geannoteerde agenda toekomen van de Energieraad die op 14 februari as. plaatsvindt in Brussel. Tijdens deze Raad zullen oriënterende debatten plaatsvinden over de verordening energie-infrastructuur, de richtlijn energie-efficiëntie en de Europa 2020 Strategie. Daarnaast zal het voorzitterschap informatie geven over het Commissiebesluit over intergouvernementele akkoorden tussen lidstaten en derde landen op het gebied van energie. Het onderwerp van de lunch is nog niet bekend, daarvoor is nog geen uitnodiging ontvangen.
De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen
Energie-infrastructuur
Oriënterend debat
De Raad zal een oriënterend debat houden over de verordening energie-infrastructuur, die op 19 oktober 2011 is uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 1262). Het Deense voorzitterschap streeft naar een akkoord in eerste lezing.
De Commissie presenteert in haar verordening een nieuwe methode voor het identificeren van concrete projecten van Europees belang binnen de Europese prioriteitsgebieden. De lijst met projecten wordt aan de Commissie voorgesteld door groepen van lidstaten met gedeelde belangen in bepaalde Europese regio’s. Na evaluatie van de voorgestelde projecten, middels onder andere een systeembrede kosten-batenanalyse, besluit de Commissie uiteindelijk welke projecten inderdaad de status van projects of common interest zullen krijgen. Alleen projecten met deze status komen in aanmerking voor directe of indirecte financiële steun vanuit Europa, met inachtneming van de voorwaarden als gesteld in de gelijktijdig gepubliceerde «Connecting Europe Facility». Tevens worden voorstellen gedaan om het vergunningverleningtraject in de lidstaten te versnellen. Hiernaast wil de Europese Commissie het investeringsraamwerk voor grensoverschrijdende infrastructuur verbeteren, mede door betere mogelijkheden voor kostenallocatie van grensoverschrijdende energie-infrastructuur.
Onder het Poolse voorzitterschap is een begin gemaakt met de onderhandelingen over de verordening, deze zullen onder Deens voorzitterschap (eerste helft 2012) verder gaan. De volgende onderdelen van de verordening zijn een eerste keer besproken:
• Projects of common interest; een aantal lidstaten, waaronder Nederland, willen expliciete goedkeuring van de lidstaten bij de voorgestelde lijst met projecten door de regionale groepen.
• Vergunningverleningprocedures; meerdere lidstaten vinden een voorbereidingstijd van 2 jaar en een besluitvormingstijd van 1 jaar te krap. Ook wordt er breder gepleit voor meer flexibiliteit voor het instant houden van het nationale proces binnen de gestelde 3-jaars termijn.
• Kosten-batenanalyse (voorafgaand aan toekennen status projects of common interest); een aantal lidstaten wil een beslissende stem van de lidstaten bij het vaststellen van de kosten-batenmethodologie en de gebruikte datasets, alsmede bij de beoordelingen en besluiten die daaruit voortvloeien. De Commissie voorziet wat betreft het eerste, vooralsnog slechts in de consultatie van lidstaten.
Nederland is voorstander van een Europese strategie voor energie-infrastructuur met een integraal pakket aan maatregelen, maar zal daarbij haar kanttekeningen blijven maken:
• Nederland steunt het instellen van projects of common interest, maar ziet in de vaststelling hiervan een grotere rol weggelegd voor de lidstaten.
• Nederland staat positief tegenover het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures binnen de Europese Unie, maar acht het van belang dat bij de specifieke invulling van de procedures en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de bevoegde instanties ruimte blijft bestaan voor toepassing van de huidige Nederlandse praktijk. Een mogelijk knelpunt is in dit kader de voorbereidende fase die onder andere van belang is voor het maken van een tracékeuze. Op grond van het voorstel van de Commissie zou de voorbereidingstijd maximaal twee jaar zijn. Gelet op de grote belangen die er spelen en de vele onderzoeken die gedaan moeten worden, voornamelijk op basis van Europese (milieu-) regels, kan een voorbereidingstijd van twee jaar behoorlijk krap zijn.
• Nederland steunt het mogelijk maken van kostenallocatie over de grenzen heen, maar vindt het belangrijk dat de lidstaten betrokken blijven bij de vaststelling van de methodiek die hiertoe gebruikt zal worden.
• Nederland is kritisch over de financiering van energie-infrastructuur door de (Europese) overheid, omdat dit marktverstorend kan werken. Allereerst is het van belang dat de markt wordt voorzien van de juiste instrumenten door middel van de implementatie van bestaande wetgeving (derde pakket), de stroomlijning van vergunningverleningprocedures en een verbeterde kostenallocatie van grensoverschrijdende projecten. Mocht de Commissie dan nog een financieringsgat zien dat niet kan worden opgevangen door de marktpartijen, en de nut en noodzaak van de te financieren projecten is aantoonbaar groot, dan zou Nederland zich kunnen vinden in het beperkt inzetten van financiële middelen.
Energie-efficiënte
Oriënterend debat
De Raad zal een oriënterend debat houden over de richtlijn energie-efficiëntie, die op 22 juni jl. is uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 1197). Het Deense voorzitterschap streeft naar een akkoord in eerste lezing tijdens de Energieraad van 15 juni.
De richtlijn schrijft zeer gedetailleerde en vergaande (bindende) maatregelen voor, zoals:
• De publieke sector moet jaarlijks 3% van het totale vloeroppervlak renoveren.
• Energiebedrijven moeten jaarlijks 1,5% van het energiegebruik bij hun klanten besparen (inclusief bijbehorend sanctiemechanisme) of lidstaten moeten alternatieve maatregelen nemen om dat doel te bereiken. Deze alternatieve maatregelen moeten dan wel ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Commissie.
• Nieuwe elektriciteitscentrales moeten uitgerust worden met apparatuur voor restwarmtebenutting en mogen alleen daar worden gebouwd waar afvalwarmte benut kan worden. Hetzelfde geldt voor ingrijpende renovaties van centrales.
Uw Kamer heeft aangegeven bijzondere belangstelling te hebben voor het verloop van de onderhandelingen over de conceptrichtlijn energie-efficiënte. Sinds de laatste keer dat ik uw Kamer informeerde, middels het Schriftelijk Overleg (Kamerstuk 21 501-33, nr. 347) en het verslag van de Energieraad van 24 november 2011 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 350), hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan:
• De verplichting om jaarlijks 3% van het vloeroppervlak van publieke gebouwen te renoveren zal zich beperken tot alleen de rijksgebouwen. Dat betekent dat bijvoorbeeld gemeentehuizen, provinciale gebouwen, gebouwen van waterschappen en andere gebouwen in eigendom van medeoverheden zoals sportcomplexen, niet meer onder de reikwijdte van de richtlijn vallen. Deze wijziging verlaagt de uitvoeringslasten.
• Voor de alternatieve maatregelen die lidstaten mogen inzetten in plaats van de verplichting voor energiebedrijven om 1,5% energiebesparing bij energiegebruikers te realiseren, komt een lijst met toegestane maatregelen. Zodoende hoeven lidstaten niet meer alle maatregelen voor te leggen aan de Commissie. De alternatieve maatregelen zoals Nederland die nu kent komen op deze lijst voor. Evenwel zal ik bij de 1,5% verplichting mijn bezwaar blijven handhaven.
• De verplichting om nieuwe elektriciteitscentrales en industriële installaties uit te rusten met apparatuur voor restwarmtebenutting (WKK-voorziening) en ze daar te plaatsen waar restwarmte benut kan worden is uit de conceptrichtlijn gehaald. Dit geldt ook voor ingrijpende renovaties van bestaande centrales. In plaats daarvan zullen investeerders een kosten-batenanalyse uitvoeren. Deze aanpak past goed bij de Nederlandse situatie, waarin per geval bekeken wordt wat vanuit energetisch en financieel oogpunt de meest voor de hand liggende investering is. Tevens doet dit meer recht aan het subsidiariteitsprincipe waarbij lidstaten zelf beleidsvrijheid houden ten aanzien van het restwarmtebeleid.
• Overige verbeteringen zijn: Lidstaten bepalen bij congestie op het elektriciteitsnet zelf de mate van voorrang van elektriciteit opgewekt door WKK-installaties. Er worden waarborgen opgenomen om de privacy van burgers te beschermen bij het gebruik van slimme meters. Bij diverse maatregelen zoals bij energie-efficiënt aanbesteden is kosteneffectiviteit als voorwaarde toegevoegd. Daarnaast zijn bij energie-efficiënt aanbesteden criteria opgenomen over het ontmoedigen van niet-duurzame producten. Dit laatste sluit goed aan bij de Nederlandse aanbestedingswet die duurzaamheid in den brede stimuleert.
• Tot slot, zal de Commissie een gemeenschappelijke, kosteneffectieve methode ontwikkelen om de voortgang in energie-efficiëntie in lidstaten te monitoren. Tot nu toe hanteert elke lidstaat zijn eigen methode, zodat inspanningen van lidstaten moeilijk met elkaar te vergelijken zijn en best practices van lidstaten niet duidelijk herkenbaar zijn.
In de afgelopen periode is uitvoerig overleg gevoerd met o.a. Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Zweden. Duitsland heeft nog steeds geen definitief standpunt ingenomen. Bij het verschijnen van de conceptrichtlijn waren deze lidstaten op onderdelen zeer kritisch. Met de voorliggende aanpassingen lijken de grootste bezwaren van deze lidstaten weggenomen. Voor Frankrijk is de richtlijn op hoofdlijnen acceptabel nu de renovatieverplichting voor publieke gebouwen fors is afgezwakt en de restwarmteverplichting uit het voorstel is geschrapt. Het zal daarmee voor Nederland steeds moeilijker worden om medestanders te vinden.
De ITRE-commissie van het Europees Parlement stemt op 28 februari over de ruim 1 800 ingediende amendementen. De plenaire stemming van het Europese Parlement staat gepland op 28 maart. Het Deense voorzitterschap is voornemens in april met de informele triloog te starten tussen Commissie, Raad en Europees Parlement. Naar verwachting zal het Europese Parlement inzetten op bindende doelen per lidstaat. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van de stemming.
Zoals eerder aangegeven, streef ik hetzelfde einddoel na waar de motie van het lid Leegte (Kamerstuk 32 626, nr. 10) om vraagt; namelijk het verwijderen van subdoelen en verplichtende maatregelen. Dat is onze inzet geweest bij de onderhandelingen en dat heeft ertoe geleid dat één van de drie (bindende) maatregelen inmiddels uit de richtlijn is verdwenen. De andere twee (bindende) maatregelen staan nog in de richtlijn, maar daarbij zijn wel belangrijke stappen gemaakt. Bij de 3% renovatie maatregel is de reikwijdte ingeperkt doordat de definitie van publieke gebouwen is aangepast. Bij de 1,5% energiebesparing maatregel zijn door de introductie van de Commissielijst de alternatieve maatregelen zoals Nederland die nu kent toegestaan. Ik blijf mij inzetten voor het verder aanpassen van de richtlijn, zodat ook de resterende subdoelen en verplichtende maatregelen uit de richtlijn verdwijnen of verdere stappen worden gezet.
Europa 2020 Strategie
Oriënterend debat
De Raad zal een oriënterend debat houden over de Europa 2020 Strategie. Het debat vormt de bijdrage van de Energieraad aan het rapport over de implementatie van de Europa 2020 Strategie die zal worden aangeboden aan de Europese Raad die in maart 2012 zal plaatsvinden.
De EU-doelstellingen voor 2020 op energiegebied (20% aandeel hernieuwbare energie (nationaal aandeel 14%), 20% CO2-reductie en 20% meer energie-efficiëntie) vertegenwoordigen één van de vijf hoofddoelen van de Europa 2020 Strategie. De voortgang richting het behalen van de energiedoelstellingen, alsmede de bijdrage van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie aan groei, worden geadresseerd in de «Annual Growth Survey» die op 23 november 2011 is uitgekomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 600).
De EU-doelstelling om in 2020 te komen tot een 20% aandeel hernieuwbare energie zal volgens de Commissie worden gehaald indien de lidstaten hun hernieuwbare actieplannen volledig implementeren (dit geldt ook voor de 20% CO2-reductie voor de EU in zijn geheel). Volgens de Commissie zijn de toezeggingen die lidstaten hebben gedaan middels het Nationale Hervormingsprogramma van 2011 onvoldoende om de EU-doelstelling voor energie-efficiënte te behalen. Om het behalen van de energie-efficiëntie doelstellingen te bevorderen, is de Commissie op 22 juni 2011 met een conceptrichtlijn energie-efficiëntie gekomen. In de «Annual Growth Survey» kondigt de Commissie aan begin 2012 met een additioneel rapport te komen over het behalen van de nationale energie-efficiëntie doelstellingen.
Voor Nederland blijft de doelstelling voor CO2-reductie leidend. Energiebesparing staat voor dit kabinet ten dienste van de twee andere (nationale) doelen: 20% CO2-reductie t.o.v. 1990 en een aandeel van 14% duurzame energie in 2020. Een aparte besparingsdoelstelling zou ertoe kunnen leiden dat ook niet-kosteneffectieve maatregelen genomen moeten worden en het beleid rond energiebesparing en duurzame energie onnodig kostbaar wordt. Nederland zet sterk in op het verhogen van energie-efficiëntie zonder dit te verbinden aan een kwantitatief doel. Om de inspanningen op nationaal niveau te intensifiëren heeft dit kabinet een «Green Deal» met de samenleving gesloten. De «Green Deal» beoogt het rendabele potentieel voor energiebesparing te benutten en ruim baan te geven aan private ambities. De Nederlandse positie t.a.v. Europese energie-efficiëntie maatregelen is eerder in deze brief reeds aan de orde gekomen.
Diversen
Het voorzitterschap zal informatie geven over het Commissiebesluit over intergouvernementele akkoorden tussen lidstaten en derde landen op het gebied van energie (Kamerstuk 22 112, nr. 1243). De Commissie wil de intergouvernementele akkoorden toetsen op: 1) de verenigbaarheid met interne markt wetgeving en 2) voorzieningszekerheid. Nederland heeft, evenals een ruime meerderheid van de lidstaten, problemen met de ex ante toetsing van intergouvernementele akkoorden door de Commissie. Hoewel de Commissie zich uiteraard een oordeel kan vormen over de verenigbaarheid van een bepaald akkoord met het EU-recht, is het laatste woord daarover aan het Hof van Justitie. Een ex ante toetsing zal dan ook leiden tot onnodige administratieve lasten en tot een vertraging van het onderhandelingsproces. Mogelijk zal de andere partij het intergouvernementele akkoord daardoor niet meer willen afsluiten of ontstaat er (diplomatieke) schade.
Het voorzitterschap zal daarnaast informatie geven over de voorbereidingen van de Rio+20 conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling die van 20 t/m 22 juni plaatsvindt in Rio de Janeiro, Brazilië.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-33-358.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.