Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 21501-32 nr. 958 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 21501-32 nr. 958 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2016
Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die op 12 en 13 december 2016 in Brussel heeft plaatsgevonden.
Ik informeer u daarnaast over de uitkomsten van de jaarvergadering van ICCAT en over de ex-postevaluatie van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2).
Op de Raad geagendeerde onderwerpen
Vangstmogelijkheden 2017 EU- en niet-EU-wateren
Politiek akkoord (ST15486/16, ST15238/16+ADD1, ST14928/16)
Tijdens de Raad is een unaniem politiek akkoord bereikt over de verordening van de Raad tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden en groepen visbestanden in de Uniewateren én in bepaalde internationale wateren. Wat betreft de voor Nederland belangrijke soorten tong, tarbot en griet heeft de Raad een akkoord bereikt over een uitbreiding van de vangstmogelijkheden met 15% voor tong en 10% voor tarbot en griet. De Raad heeft daarnaast ingestemd met de eerder bereikte akkoorden met Noorwegen en de zogeheten kuststaten. Dit bevat een gelijkblijvende vangsthoeveelheid voor schol, toenames van de maximale vangsthoeveelheden (Total Allowable Catch, TAC) voor een aantal belangrijke bestanden, waaronder kabeljauw, blauwe wijting en makreel en een reductie van de vangstmogelijkheden van haring. Voor horsmakreel heeft de Raad tot een reductie van 23% besloten. Voor de geassocieerde bestanden schar en bot, en tongschar en witje blijft de TAC gelijk aan die in het afgelopen jaar. Ook is besloten de maatregelen gericht op het herstel van de zeebaars aan te scherpen.
Deze uitkomsten zijn naar mijn mening in lijn met mijn inzet waarover ik u heb geïnformeerd in de geannoteerde agenda en het Algemeen Overleg ter voorbereiding van de Raad. Deze inzet vloeit voort uit de principes van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en bestaat uit de toepassing van de meerjarenbeheerplannen, de Maximale Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) in 2017 en uiterlijk in 2020, en de voorzorgbenadering bij gegevensarme bestanden.
Daar waar er beheerplannen gelden, was er brede steun in de Raad om de vangsthoeveelheden volgens die plannen vast te stellen. Voor tong in de Noordzee is conform het meerjarenplan tot een toename van de vangstmogelijkheden van 15% besloten.
Ik heb er bij de Europese Commissie op aangedrongen de besluiten over de vangsthoeveelheden mede te bezien in het licht van de aanlandplicht en de problemen in de gemengde visserij. Hiermee heb ik gevolg gegeven aan de motie van het Kamerlid Bruins (Kamerstuk 21 501-32, nr. 952) waarin het kabinet wordt opgeroepen zo snel mogelijk de TAC's voor doelsoorten en bijvangstsoorten op elkaar af te stemmen. Om het toekomstige verstikkingsprobleem van tarbot en griet in de gemengde visserij aan te pakken heb ik, gesteund door Duitsland en België, bij de Europese Commissie aangedrongen op een ophoging van de TAC van deze soorten. Dit heeft geresulteerd in een stijging van de vangstmogelijkheden voor tarbot en griet met 10%. Ook heb ik er op ingezet dat, in nauwe samenwerking met de sector en de wetenschap, gegevensverzameling wordt gestimuleerd om de kennis over tarbot te vergroten. De Europese Commissie heeft zich bereid verklaard op basis van een nieuw wetenschappelijk advies van de International Council of the Exploration of the Sea (ICES) de vangstmogelijkheden voor 2017 in de loop van volgend jaar te herzien.
Wat betreft de gezamenlijk beheerde bestanden met de kuststaten, met name Noorwegen, heeft de Raad ingestemd met de akkoorden die de Europese Commissie eerder deze maand bereikte. Dit resulteert in een gelijkblijvende vangsthoeveelheid voor schol, een stijging van de TAC van kabeljauw (+5%), blauwe wijting (+84%) en makreel (+14%) en een reductie voor haring (–7%). Tevens is een akkoord bereikt over de ruil van visserijmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. Zoals met uw Kamer besproken in aanloop naar de Raad van oktober jl. is het relatieve aandeel van blauwe wijting in de ruil verminderd.
Bij gegevensarme soorten heb ik ingezet op een case-by-case-benadering, in plaats van een automatische reductie van de vangstmogelijkheden van 20% bij het ontbreken van een wetenschappelijk advies. Voor een aantal gegevensarme bestanden, bijvoorbeeld de geassocieerde soorten schar en bot, en tongschar en witje, stelde de Europese Commissie een roll-over voor, terwijl voor roggen een ophoging van 5% van de vangsthoeveelheid werd voorgesteld. Deze voorstellen heb ik gesteund. Voor grote zilvervis, een gegevensarme bijvangstsoort in de pelagische visserij, heeft de Raad besloten de voorgestelde reductie van 20% op mijn verzoek bij te stellen naar een reductie van 10%.
De zeebaars is een bestand dat zich in de gevarenzone bevindt. Ik heb het voorstel voor aanscherping van de maatregelen verwelkomd, maar daarbij wel gevraagd om een gelijke behandeling van de verschillende visserijen. Ik acht het niet rechtvaardig om voor alle demersale visserijen een mogelijkheid te bieden zeebaars aan te landen, behalve voor de staand want-visserij.
Daarnaast heb ik mijn twijfels geuit over de controleerbaarheid van een maandelijkse vangsthoeveelheid van 10 stuks zeebaars voor de recreatieve visserij, zoals de Europese Commissie voorstelde. De Raad heeft uiteindelijk besloten voor de visserij met sleepnetten een bijvangstpercentage van zeebaars van 3% en een maximale maandhoeveelheid van 400 kilo toe te kennen. De handlijnvisserij mag in 2017 maximaal 10 ton zeebaars per jaar aanlanden en de visserij met staande netten maximaal 250 kilo zeebaars per maand. Voor beide vlootsegmenten geldt dat in februari en maart niet gevist mag worden. Voor de recreatieve visserij geldt de eerste zes maanden een verplichte teruggooi en het tweede halfjaar een vangstlimiet van 1 zeebaars.
Naast de genoemde wijzigingen geldt er voor diverse vissoorten een aanvullende ophoging van het quotum. Deze «uplift» in de vorm van een nationale reserve vloeit voort uit het verplicht aanlanden van ondermaatse vis. Dit voorkomt dat de ondermaatse vis, die niet bestemd is voor menselijke consumptie, ten koste gaat van het quotum. Ik kan mij net als veel andere lidstaten vinden in de algemene methode die de Europese Commissie gebruikt om de ophoging te berekenen.
De Raad heeft eveneens een akkoord bereikt over de vangstmogelijkheden voor de Zwarte Zee voor 2017 (ST 15029/16). Voor een tweetal bestanden in de Zwarte Zee, tarbot en sprot, is besloten een roll-over toe te passen. Nederland heeft geen visserijbelangen in de Zwarte Zee.
Uw Kamer heeft mij tijdens het Algemeen Overleg ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad ook gevraagd om te bezien welk effect de Brexit op de aanlandplicht kan hebben. In aanvulling op de brief die ik u hierover 12 december jl. stuurde is het relevant om te melden dat de Britse Minister maandagochtend tijdens de Landbouw- en Visserijraad expliciet heeft gemeld dat het Verenigd Koninkrijk volledig gecommitteerd is aan de aanlandplicht. Zoals ik u eerder meldde zie ik vooralsnog in de Brexit geen aanleiding voor een opschorting van de aanlandplicht.
Landbouw en klimaat: wetgevingsvoorstellen over emissieverlaging en LULUCF
Gedachtewisseling over landbouwaspecten (ST14970/16)
De Raad heeft van gedachten gewisseld over de landbouwaspecten van twee wetgevingsvoorstellen over broeikasgasemissies en klimaat. De Europese Commissie heeft op 20 juli jl. twee wetgevingsvoorstellen aangenomen over de bijdrage van de sectoren die niet onder het Emissiehandelssysteem (Emission Trading System, ETS) vallen, aan de totale inspanning ter vermindering van de broeikasgasemissies. Het eerste voorstel betreft een verordening met bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 (verordening inzake de verdeling van de inspanningen, ook wel «Effort Sharing Regulation», ESR). Het tweede voorstel betreft een verordening over de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 (Land use, land use change and forestry, «LULUCF-verordening»).
De Europese Commissie heeft een toelichting gegeven op de twee voorstellen.
Zij wil een balans vinden tussen voedselzekerheidsdoelen en klimaatdoelstellingen. De Europese Commissie erkende dat de landbouwsector een beperkt mitigatiepotentieel heeft, maar stelde dat er voldoende mogelijkheden zijn voor landbouw en bosbouw om een reële bijdrage te leveren aan de Europese CO2-reductiedoelstellingen. De doelstellingen zijn immers niet sectorspecifiek. De Europese Commissie benadrukte nog eens de noodzaak van emissiereductie en stelde dat deze voorstellen hieraan bijdragen.
Het voorzitterschap heeft voorafgaand aan de Raad een document voorgelegd met twee vragen om de gedachtewisseling te ondersteunen. In de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 staat dat de verschillende doelstellingen van de sectoren landbouw en landgebruik, waarvan het mitigatiepotentieel lager is, onderkend moeten worden. De Raad is gevraagd of dit door de Europese Commissie voldoende is onderkend in het voorstel betreffende LULUCF. Ten tweede is de Raad gevraagd of vanuit het oogpunt van landbouw en landgebruik de flexibiliteitsvormen in de voorstellen voldoen om de verplichtingen in het kader van niet-ETS-sectoren na te leven.
De voorstellen van de Europese Commissie zijn gemengd ontvangen door de lidstaten. Veel lidstaten pleitten voor een verruiming van de mogelijkheden om kredieten te kunnen opbouwen met bosbeheer. Diverse lidstaten vonden dat er meer flexibiliteit nodig is om kredieten uit de LULUCF-sector in te zetten voor het behalen van de doelstelling in de niet-ETS-sectoren. Een belangrijk punt van discussie was de door de Europese Commissie gehanteerde methodologie voor het bepalen van de lidstaatspecifieke referentiewaarden. Dit betrof zowel de competentieverdeling tussen de Europese Commissie en de lidstaten bij het bepalen van de referentiewaarde, als de referentietermijn voor bouw- en grasland (2005–2007) die door de Europese Commissie is gehanteerd bij het opstellen van de voorstellen. Veel lidstaten benadrukten dat de voorstellen niet mogen afdoen aan de voedselzekerheid en voedselvoorziening van de Europese Unie. Diverse lidstaten waren van mening dat de voorstellen onvoldoende rekening houden met de inspanningen die de lidstaten al geleverd hebben.
Ik heb, net als veel andere lidstaten, steun uitgesproken voor de ambitie van de Europese Commissie om de LULUCF-sector bij te laten dragen aan de Europese klimaatdoelstellingen. Ik ben van mening dat alle sectoren, inclusief de landbouw met haar beperkte mitigatiepotentieel, dienen bij te dragen aan vermindering van de CO2-uitstoot. Ik heb de voorgestelde beperkte flexibiliteit tussen de twee verordeningen gesteund. Deze draagt bij aan het op een kosteneffectieve manier realiseren van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs (2015). Ik heb wel gesteld dat de geboden flexibiliteit er niet toe mag leiden dat klimaatmaatregelen in niet-ETS-sectoren worden uitgesteld. Ik vind het daarom onwenselijk om meer flexibiliteit toe te staan dan in het voorliggende voorstel. Het opnemen van beheerde bossen in het voorstel voor het genereren van kredieten vind ik, net als de Europese Commissie, voorbarig.
Ik heb onderstreept dat eerst eenduidige referentiewaarden voor de periode van 2021–2030 vastgesteld moeten worden, voordat beheerde bossen kunnen worden opgenomen in het voorstel. Tenslotte heb ik benadrukt te hechten aan transparante monitoring, rapportage met beperkte administratieve lasten en uitvoerbaarheid van de voorstellen.
De uitkomst van de gedachtewisseling in de Landbouw- en Visserijraad wordt met een brief aan de voorzitter van de Milieuraad overgebracht.
De positie van boeren in de voedselketen en oneerlijke handelspraktijken
Aanname Raadsconclusies (ST14531/16)
De Raad heeft Raadsconclusies aangenomen over het verbeteren van de positie van de Europese boer in de voedselketen en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken. Het voorzitterschap heeft de conclusies mede naar aanleiding van het rapport «Improving market outcomes» van de Agricultural Markets Task Force (AMTF), dat tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 14 november jl. is gepresenteerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 950), voorgelegd.
De Raadsconclusies wijzen op de kwetsbare positie van de boer in de voedselketen, vooral in tijden van crisis op de landbouwmarkten. Ze stellen dat boeren vaak de meeste risico’s dragen, en dat deze risico’s eerlijker moeten worden verdeeld onder de schakels in de keten.
De Europese Commissie wordt gevraagd een effectbeoordeling uit te voeren met het oog op het voorstellen van een EU-wetgevingskader of andere, niet-juridische maatregelen om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. De conclusies pleiten daarnaast voor grotere prijstransparantie en verkenning van risicobeheersinstrumenten op EU-niveau, complementair aan nationale maatregelen van lidstaten. De Europese Commissie wordt verder opgeroepen juridische duidelijkheid te verschaffen voor een beter begrip en gebruik van landbouwspecifieke derogaties van mededingingswetgeving voor producentenorganisaties.
Ik heb conform mijn appreciatie van het AMTF-rapport (Kamerstuk 28 625, nr. 239) benadrukt veel belang te hechten aan de positie van de boer in de voedselketen. Ik vind dat het rapport interessante en belangrijke aanknopingspunten biedt die verder verkend zouden moeten worden. Net als enkele andere lidstaten heb ik, conform de motie van uw leden Geurts, Dijkgraaf, en Graus (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 80), gepleit voor verduidelijking van de spanning tussen mededingingswetgeving en de regels voor samenwerkingsmogelijkheden in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), zoals omschreven in het rapport van de AMTF. Dit vind ik met name van belang voor het tot stand laten komen van collectieve duurzaamheidsacties. Ik ben dan ook blij dat de Raadsconclusies de Europese Commissie vragen om deze juridische duidelijkheid te bieden.
Er was onder lidstaten brede steun voor de oproep in de Raadsconclusies aan de Europese Commissie om transparantie en communicatie in alle schakels van de keten te verbeteren.
Lidstaten waren echter verdeeld over de aanpak van oneerlijke handelspraktijken. In de concept-Raadsconclusies werd aanvankelijk opgeroepen tot een effectbeoordeling met het oog op Europese wetgeving om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. Net als een aantal andere lidstaten ben ik geen voorstander van Europese wetgeving om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. De machtsverhoudingen en de structuur van de voedselketen in lidstaten verschillen in mate van concentratie, grootte en efficiëntie van de verschillende spelers. Om die reden ben ik van mening dat eventuele problemen beter op nationaal niveau dan op Europees niveau kunnen worden aangepakt. Een effectbeoordeling alleen gericht op Europese wetgeving zou bovendien te eenzijdig zijn. Ik heb daarom met een aantal andere lidstaten gepleit voor een bredere effectbeoordeling, gericht op meerdere opties om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. Ik ben blij dat de Raad, mede op mijn aandringen, heeft geconcludeerd de Europese Commissie op te roepen diverse maatregelen te onderzoeken voor het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken.
Biologische landbouw
Beleidsdebat en voortgangsrapport (ST15105)
Het Slowaakse voorzitterschap heeft de Raad geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen in de triloog over het voorstel tot herziening van de verordening biologische productie en etikettering van biologische producten (ST1510516). Anders dan aanvankelijk verwacht, is de Raad onder het Slowaaks voorzitterschap niet tot een politiek akkoord gekomen. Geconstateerd werd dat dit dossier nog niet rijp is voor besluitvorming, ondanks de gewaardeerde inspanningen van het Slowaaks voorzitterschap.
Een aantal onderwerpen staat nog ter discussie, met name het voorstel voor een drempelwaarde voor residuen van de niet-toegelaten stoffen en producten. Onder Nederlands voorzitterschap werd over dit zeer gevoelige politieke onderwerp tussen de Raad en het Europees Parlement al een voorlopig akkoord bereikt dat niet voorziet in een drempelwaarde (Kamerstuk 21 501-32, nr. 933). Het Slowaaks voorzitterschap heeft op aandringen van de Europese Commissie de residuen opnieuw in bespreking gebracht en voorgesteld om alsnog een drempelwaarde in te voeren bij de aanwezigheid van een «mix» van residuen van twee of meer niet-toegelaten producten of stoffen in biologische producten. Overschrijding van deze drempelwaarde zou automatisch leiden tot het verlies van de status biologisch, ongeacht de oorzaak van de aanwezigheid van de residuen.
Ik heb aangegeven de introductie van een drempelwaarde voor de aanwezigheid van residuen van gewasbeschermingsmiddelen niet te kunnen steunen. Dit standpunt werd door veel lidstaten gedeeld, terwijl een aantal andere lidstaten juist pleitte voor de invoering van een dergelijke drempelwaarde. Ik ben van mening dat het voorstel niet strookt met de huidige procesbenadering van de biologische productie, waarbij eerst wordt onderzocht hoe de besmetting is veroorzaakt.
De voorgestelde aanpak kan de groei van de biologische sector belemmeren omdat producenten afhaken vanwege de financiële risico’s die ze lopen.
Ook over de voorgestelde definitie «grond-gerelateerde teelt» verschillen de lidstaten van mening. Ik heb bezwaar gemaakt tegen dit voorstel omdat hiermee de teelt op rotsgrond wordt toegestaan, hetgeen de Nederlandse biologische telers in een nadelige concurrentiepositie zal brengen. Een derde onderwerp van discussie betreft de introductie van een maximum van 12.000 biologische leghennen per bedrijf. Ook dit voorstel heb ik afgewezen omdat ik een maximum per bedrijf een onaanvaardbare beperking vind en veel Nederlandse biologische pluimveebedrijven dan fors zouden moeten krimpen.
Ik heb aangegeven dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan de onzekerheid over nieuwe regels voor de productie, bereiding en handel in biologische producten waarmee de biologische sector te maken heeft en dat ik daarom hecht aan een snelle en succesvolle afronding van het dossier.
Ik heb, net als een aantal andere lidstaten, aangegeven dat ik voortzetting van de onderhandelingen alleen zinvol acht wanneer het voorstel inzake de drempelwaarde voor residuen van tafel gaat, en dat dit besluit zo snel mogelijk moet worden genomen.
Veel lidstaten waren van mening dat er meer tijd nodig is om tot een politiek compromis te komen, terwijl enkele lidstaten vonden dat het voorstel in het geheel van tafel moet wegens het gebrek aan vooruitgang in de onderhandelingen.
De Europese Commissie zei niet van plan te zijn het initiële voorstel in te trekken en concludeerde dat harmonisering van Europees beleid hard nodig is om gelijk speelveld te creëren en eerlijk met elkaar te kunnen concurreren.
De Europese Commissie riep de Raad op om flexibel te zijn. Ook benadrukte de Europese Commissie dat het vertrouwen van de consument essentieel is voor de groei van de biologische landbouwsector. De onderhandelingen tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europese Parlement zullen worden voortgezet tijdens het Maltees voorzitterschap.
Diversen
Kwekersrecht en octrooirecht
Informatie van het voorzitterschap (ST15246/16)
Op verzoek van het Slowaakse voorzitterschap heeft de Europese Commissie haar interpretatieve verklaring gepresenteerd over enkele artikelen van de Biotechrichtlijn. De Europese Commissie heeft deze verklaring ook op 28 november jl. in de Raad voor Concurrentievermogen gepresenteerd. De Europese Commissie bedankte het Nederlandse voorzitterschap voor het organiseren van het symposium «Finding the Balance» van 18 mei jl. over de octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen.
Ik heb, samen met andere lidstaten, de tekst van deze interpretatieve verklaring gesteund omdat de Europese Commissie de interpretatie van Nederland deelt dat de producten van essentieel biologische processen (klassieke veredeling) niet octrooieerbaar zijn. In combinatie met verdere maatregelen kan de onevenwichtigheid tussen het kwekers- en octrooirecht worden hersteld. Daarom heb ik ook gepleit voor praktische maatregelen gericht op het vergroten van transparantie over welke plantenrassen onder een octrooi vallen, het bevorderen van toegang tot octrooien tegen redelijke voorwaarden, en het versterken van de samenwerking tussen het Europees Octrooibureau en het Europees Kwekersrechtbureau. Gesteund door andere delegaties heb ik de verklaring verwelkomd en nog eens extra benadrukt dat het belangrijk is om deze interpretatie echt in de praktijk om te zetten zodat de balans tussen het octrooirecht en het kwekersrecht ook daadwerkelijk wordt hersteld. Ik heb daarbij ook expliciet gewezen op de noodzaak van monitoring van de implementatie.
Informatie over de toepassing van een nieuwe verordening over plantgezondheid
Informatie van de Europese Commissie (ST 15096/16)
De Europese Commissie heeft tijdens de Raad de voortgang toegelicht van de implementatie van de verordening Plantgezondheid (EU/2016/2031). Deze verordening is op 23 november jl. gepubliceerd en sinds 13 december jl. van kracht.
De Europese Commissie benadrukte het belang van bescherming van de EU tegen plagen en ziekten die anders een grote bedreiging vormen. De Europese Commissie stelde dat lidstaten voldoende middelen moeten inzetten om importcontroles te versterken. Hier heeft het volgens de Europese Commissie in het recente verleden bij de bestrijding van bijvoorbeeld xylella fastidiosa en het dennenaaltje aan ontbroken. De Europese Commissie biedt cofinanciering voor onderzoek en compensatie van getroffen boeren. De Europese Commissie zal de komende jaren de gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen verder uitwerken.
Enkele lidstaten onderschreven het belang van verbetering van importcontroles. Enkele andere lidstaten vroegen aandacht voor het belang en de financiering van diagnosestelling, die de grondslag vormt voor maatregelen.
EU-platform Voedselverliezen en -verspilling
Stand van zaken door Europese Commissie(ST 15385/16)
De Europese Commissie heeft verslag gedaan van de eerste bijeenkomst van het EU-platform over Voedselverliezen en -verspilling, die op 29 november jl. heeft plaatsgevonden (ST 15385/16).
Het EU-platform is opgericht als onderdeel van het Circulaire Economieplan. Het heeft ten doel de samenwerking te bevorderen tussen de belanghebbenden in de voedselketen, om zo bij te dragen aan de halvering van de voedselverliezen en -verspilling in 2030 (één van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties).
Tijdens de eerste bijeenkomst van het EU-platform heeft de Europese Commissie aangegeven het platform te zien als instrument voor consultatie en advies, en nadrukkelijk niet als een orgaan met formele beslissingsbevoegdheden. Op voorstel van de Europese Commissie is tijdens de bijeenkomst besloten om twee subgroepen in te stellen die zich de komende tijd nader zullen verdiepen in (mogelijke) richtlijnen voor voedseldonatie en het meten van voedselverspilling. Het platform zal in juni 2017 weer bijeenkomen.
De Raad onderschreef het belang van het tegengaan van voedselverliezen en -verspilling. Het platform kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van Europese samenwerking op vraagstukken die te maken hebben met voedselverliezen en -verspilling. Voorbeelden zijn het delen van beste praktijken en het stimuleren van kennisuitwisseling voor het treffen van nationale maatregelen om voedselverliezen en -verspilling te bestrijden. Enkele lidstaten hebben aangegeven te willen investeren in kennis over het onderwerp, door de gehele voedselketen, van producent tot consument.
Het voorzitterschap riep de lidstaten op om vanuit zowel economische, ecologische als ethische overwegingen, op elk niveau initiatief te nemen om voedselverliezen en -verspilling tegen te gaan.
Versnelling duurzame gewasbescherming
Informatie van het voorzitterschap (ST 15337/16)
Het voorzitterschap heeft de voortgang gepresenteerd over de uitvoering van het implementatieplan duurzame gewasbescherming. Dit plan, dat op verzoek van Nederland tijdens zijn EU-voorzitterschap is ingesteld, is in de Raad van 27 en 28 juni jl. unaniem gesteund. Het implementatieplan benoemt acties voor de komende anderhalf jaar voor lidstaten, de Europese Commissie en stakeholders. De acties zijn erop gericht de beschikbaarheid van laagrisicomiddelen te vergroten en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te bevorderen in de lidstaten.
Het voorzitterschap gaf aan dat de lidstaten al gebruikmaken van het plan en vroeg de lidstaten om verdere stappen te blijven nemen om het plan succesvol te implementeren. De Europese Commissie heeft aangegeven zich te willen blijven inzetten voor een duurzame gewasbescherming, bijvoorbeeld door het stimuleren van kennisuitwisseling en onderzoek. Ook heeft de Europese Commissie benadrukt dat er veel vooruitgang is geboekt in de afgelopen maanden bij de implementatie van het plan en bedankte zij de lidstaten voor hun actieve betrokkenheid.
Regionaal symposium over agro-ecologie voor duurzame landbouw- en voedselsystemen in Europa en Centraal-Azië
Informatie van de Hongaarse delegatie (ST 15241/16)
Hongarije heeft de Raad geïnformeerd over de uitkomsten van een conferentie over agro-ecologie die van 23 tot 25 november jl. plaatsvond in Boedapest (ST 15241/16). Deze conferentie was georganiseerd door de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) en Hongarije, met steun van de Franse overheid.
Bij de conferentie waren meer dan 180 deelnemers uit 41 landen, waaronder Nederland, aanwezig. Het doel van de bijeenkomst was om kennis en ervaring uit te wisselen, te zien op welke beleidsterreinen agro-ecologie een bijdrage kan leveren en internationale samenwerking te stimuleren. De uitkomsten hebben geleid tot 37 aanbevelingen. Het eindrapport zal in het voorjaar van 2017 worden gepubliceerd.
De Europese Commissie en enkele lidstaten bedankten Hongarije voor het organiseren van het symposium. Over dit onderwerp zal en marge van de 22e klimaattop die eind 2017 plaatsvindt in Bonn opnieuw een evenement worden georganiseerd.
Landbouw- en plattelandsontwikkeling en migratie in het Mediterrane gebied: bijdrage van CIHEAM
Informatie van de Franse, Italiaanse, Griekse, Maltese en Portugese delegaties (ST15328/16+COR1)
Frankrijk heeft, gesteund door Italië, Griekenland, Malta en Portugal, informatie gegeven over de uitkomsten van een conferentie van landbouwministers van landen die zijn aangesloten bij het Mediterrane Centrum voor Landbouwstudies (CIHEAM). De conferentie vond plaats op 22 september jl. in Tirana (Albanië), en ging in op de oorzaken van migratie vanuit het oogpunt van landbouwontwikkeling en voedselzekerheid.
Uit de conferentie is een verklaring voortgekomen. Hierin wordt onder meer steun geuit voor het actieplan van CIHEAM. Het doel van het actieplan is om meer kennis te delen in de regio, het beheer van natuurlijke bronnen en duurzame landbouw te verbeteren en een bijdrage te leveren aan een inclusieve Mediterrane ontwikkeling.
In het actieplan staan vijf regionale initiatieven, waaronder bijvoorbeeld acties ter versterking van de posities van jongeren en vrouwen in plattelandsgebieden en trainingsactiviteiten om de verspilling van natuurlijke hulpbronnen en voedsel te minimaliseren. Frankrijk benadrukte de werkzaamheden voor de landbouwontwikkeling op het gebied van scholing, onderzoek en ontwikkeling te willen voortzetten. Dit ondanks het politieke klimaat in de regio en mede in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid.
De Europese Commissie onderschreef de doelstellingen van het actieplan. Landbouwontwikkeling is volgens de Europese Commissie belangrijk voor het creëren van banen en kan een belangrijke bijdrage leveren aan de stabiliteit van de regio. De Europese Commissie heeft aangegeven hier samen met het CIHEAM een belangrijke rol in te willen nemen.
Winterpakket van de Europese Commissie: Land- en bosbouwaspecten, vooral biomassa
Informatie van de Oostenrijkse delegatie, gesteund door de Poolse delegatie (ST15334/16)
Oostenrijk heeft, gesteund door Polen, aandacht gevraagd voor het op 30 november jl. door de Europese Commissie uitgebrachte «winterpakket» over de uitwerking van de Europese Energie-Unie in relatie tot de eerder uitgebrachte klimaatverordeningen (COM 698 (2016)).
Het winterpakket bevat onder andere een aanpassing van de richtlijn over hernieuwbare energie. In de nieuwe richtlijn worden aanvullende (duurzaamheids)eisen gepresenteerd voor het gebruik van biomassa en worden «eerste generatie» biobrandstoffen, die concurreren met voedsel of diervoertoepassingen, uitgefaseerd. Oostenrijk uitte zorgen over het verdienvermogen van de land- en bosbouw door de restricties die zouden voortvloeien uit deze criteria. Oostenrijk stelde dat de land- en bosbouwsector middels biomassa een belangrijke bijdrage levert aan de noodzakelijke hernieuwbare energievoorziening van de Europese Unie. Verdere aanscherping van milieustandaarden is volgens Oostenrijk niet nodig. Dit zou de hernieuwbare energievoorziening in gevaar kunnen brengen. Diverse lidstaten onderschreven de zorgen van Oostenrijk.
De Europese Commissie heeft aangegeven een (sterk) toenemende vraag naar biomassa als brandstof voor warmte en elektriciteit en als basis voor transportbrandstof te signaleren. De Europese Commissie stelde dat er duurzaamheidseisen vastgesteld moeten worden aan het gebruik van biomassa voor energievoorziening. Dit om te garanderen dat deze brandstoffen een positief klimaateffect (blijven) hebben en negatieve effecten op biodiversiteit, bodem-, lucht- en waterkwaliteit beperkt worden. Dit betekent onder andere een scherper onderscheid tussen eerste generatie biobrandstoffen (gewonnen uit gewassen die ook voor voedsel geschikt zijn) en de tweede generatie biobrandstoffen (gewonnen uit afvalstoffen, zoals maïsresten of planten die niet geschikt zijn voor voedsel).
Uw Kamer zal via BNC-fiches worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt over het winterpakket.
Overig
Uitkomsten jaarvergadering ICCAT
Van 13 tot en met 21 november jl. vond in Portugal de jaarvergadering van de International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT) plaats. Dit jaar stond de noodzaak voor een herstelplan voor de Mediterrane zwaardvis centraal, omdat de wetenschappelijke bestandsbeoordeling duidelijk maakte dat dit bestand overbevist wordt. De Europese Commissie heeft, conform het wetenschappelijk advies, zwaar ingezet op het herstelplan voor de komende 15 jaar. De ICCAT heeft dit plan aangenomen met een TAC van 10.500 ton voor 2017, en een jaarlijkse TAC-reductie van 3% gedurende de periode 2018–2022. Dit is een iets hogere TAC en een iets lagere geleidelijke reductie dan in het oorspronkelijke Europese voorstel, maar naar mijn opvatting wel acceptabel.
Ook is voor de geelvintonijn het geïntegreerde beheerplan voor tropische tonijn herzien, conform het wetenschappelijk advies. In het kader van dit herstelplan zal ik blijven inzetten op betere beheerplannen voor de lokvlotten, om de bijvangst van juveniele tropische tonijn verder te verkleinen.
Met betrekking tot de instandhoudingsmaatregelen voor haaienbestanden is het voorstel voor een verbod op het verwijderen van haaienvinnen aan boord opnieuw verworpen. Lichtpuntje is dat dit jaar voor het eerst beheermaatregelen aangenomen zijn voor de blauwe haai. Mijn inzet was, evenals in voorgaande jaren, gericht op een duurzame tonijnvisserij en op het vaststellen van een zo laag mogelijke TAC voor de blauwe haai, zowel voor gerichte visserij op haaien als voor de bijvangst. De ICCAT heeft een gemiddeld maximum vangstniveau vastgesteld van 39.102 ton voor het noordelijk bestand, en een rapportageverplichting.
Hoewel de TAC hoger is dan ik had gehoopt, betekent het resultaat in mijn ogen wel winst. Zeker in het licht van de sterk uiteenlopende belangen binnen de EU en tussen de verschillende ICCAT-leden. Zonder de nu afgesproken maatregelen zou de ongecontroleerde (bij)vangst van dit bestand zijn doorgegaan. Nu dient de ICCAT de vastgestelde maatregelen opnieuw onder de loep te nemen wanneer de TAC-niveaus twee achtervolgende jaren hoger zijn dan 39.102 ton.
Dit jaar was mijn inzet ook om het herstelplan Oost-Atlantische en Mediterrane blauwvintonijn te handhaven en een nieuwe TAC-verhoging te voorkomen.
Een deel van de lidstaten probeerde deze TAC in 2017 boven de reeds (in 2014) afgesproken 20% te krijgen. Daar heeft de Europese Commissie – evenals Nederland – geen steun aan verleend, omdat we de resultaten van de volledige bestandsbeoordeling in 2017 willen afwachten.
Tenslotte heeft de EU zich dit jaar opnieuw ingezet om in de toekomst meer zeggenschap te krijgen over het beheren van haaiensoorten, middels het amenderen van het ICCAT-verdrag. Helaas liepen de discussies daarover opnieuw vast, onder meer op het gebied van geschillenbeslechting.
De uitkomsten van de vergadering liggen nu vast en kunnen niet meer gewijzigd worden. Afgezien van het punt van de verdragsamendering ben ik tevreden over de uitkomst van deze jaarvergadering, omdat eindelijk beheermaatregelen voor blauwe haai aangenomen zijn.
Ex-postevaluatie POP2 (2007–2013)
Nederland heeft afgelopen jaar het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2) geëvalueerd. Met deze Europese verplichting geeft Nederland inzicht in de manier waarop de beschikbare middelen van POP2 zijn besteed en in welke mate dit effectief en efficiënt is gebeurd. Daarnaast is in deze ex post evaluatie gekeken naar de sociaaleconomische impact van het programma en de behaalde resultaten op de nationale doelstellingen. Tenslotte is onderzocht in hoeverre er lessen kunnen worden getrokken voor het huidige plattelandsontwikkelings-programma 2014–2020 (POP3).
Uit de ex-postevaluatie komt als belangrijkste conclusie naar voren dat er sprake is van een hefboomeffect waarbij elke euro Europees geld 4 euro heeft opgeleverd. Er is in totaal 590 miljoen euro uitgegeven, waarmee bijna het gehele budget is uitgegeven. De meeste aanbevelingen zijn al toegepast in POP3. Het eindrapport van de evaluatie staat op de website van het Netwerk Platteland1.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-958.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.