21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 307 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 april 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken over de Informele Raad voor Concurrentievermogen 2 en 3 mei 2013 te Dublin. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 18 april 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 23 april 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Van de Wiel

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

6

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

6

     

II

Antwoord / Reactie van de minister

7

III

Volledige agenda

22

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen van 2 en 3 mei te Dublin. Zij hebben hierbij een aantal vragen.

Tijdens het gedeelte van de Raad over onderzoek zal de discussie onder meer gaan over het «optimaliseren van de rol en de bijdrage van fundamenteel onderzoek aan het Europese concurrentievermogen en de maatschappij in het algemeen». De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat fundamenteel onderzoek hieraan een bijdrage kan leveren. Zij zien helaas ook dat de uitkomsten van fundamenteel onderzoek worden opgeschreven in artikelen die alleen toegankelijk zijn via dure abonnementen op wetenschapsbladen. Als men onderzoek meer wil laten bijdragen aan het concurrentievermogen, dan zou ervoor gezorgd moeten worden dat onderzoeksresultaten voor ondernemers en bedrijven gemakkelijk toegankelijk zijn. Vanuit die gedachte is een systeem van open access zeer bevorderlijk voor innovatie en groei. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Vindt de minister dit een thema om aan te snijden in de discussie met zijn Europese collega’s? Zou de Europese Unie (EU) misschien op dat gebied het voortouw moeten nemen tot een Europees systeem van open access?

Ook vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is wat betreft de nadere invulling van de thema’s van Horizon2020?

Tijdens het gedeelte van de Raad over de Interne Markt en Industrie is het centrale thema «het MKB als drijvende kracht achter Europese groei». Wat betreft de leden van de VVD-fractie is dit een adequate benaming voor de Nederlandse situatie, want het midden- en kleinbedrijf (mkb) is inderdaad de banenmotor van ons land. Deze leden sluiten zich echter aan bij het standpunt van de minister dat het ondernemerschapsbeleid allereerst een nationale aangelegenheid is. Een aanzienlijke groep van lidstaten heeft dezelfde opvatting, lezen deze leden. Kan de minister toezeggen dat hij tegenover de Commissie en het Voorzitterschap deze opvatting nog eens duidelijk zal markeren?

De Raad zal ook informeel discussiëren over de zogenoemde lidstaatcontracten in het kader van het Europees Semester. In deze «contracten» tussen lidstaten en EU-instellingen kunnen afspraken worden gemaakt over economische hervormingen. Wat betreft de leden van de VVD-fractie worden eventuele contracten alleen op basis van wederzijdse overeenstemming afgesloten. De VVD-fractieleden sluiten zich aan bij de minister in zijn opvatting dat met betrekking tot de financiering van de afspraken in de contracten de totale Nederlandse afdrachten aan de EU niet moeten stijgen. Zij kijken met belangstelling uit naar de te ontvangen reactie van het kabinet op deze plannen.

Wat betreft het Europees Actieplan Detailhandel; de leden van de VVD-fractie vinden het goed om belemmeringen op het gebied van de detailhandel te slechten en daarmee tevens de interne markt te versterken. De maatregelen die worden genoemd in de mededeling zijn niet uitgewerkt tot op het niveau van regelgevingsvoorstellen. Als die concrete voorstellen te zijner tijd voorliggen ter bespreking zullen de leden van de VVD-fractie die graag beoordelen. Wel hebben de leden van de VVD-fractie zorgen over een aantal maatregelen, omdat zij het gevaar zien van vele nieuwe regels en voorschriften uit Brussel met alle gevolgen voor de lastendruk van dien. Met name het voornemen van de Commissie om Europese methoden voor te stellen voor het meten van en communiceren over de algemene milieueffecten van producten en organisaties draagt het risico in zich van allerlei verplichtingen voor producenten en de detailhandel. Dit geldt ook voor de voorgenomen maatregel om met richtsnoeren voor goede praktijken en/of gedragscodes de toegang tot transparante en betrouwbare informatie voor consumenten te verbeteren. Voor de leden va de VVD-fractie is dit onacceptabel. Is de minister bereid alle plannen op dit gebied te blokkeren als die leiden tot extra lasten voor ons bedrijfsleven? Wanneer en hoe gaat de minister zijn inzet in Brussel voor het voetlicht brengen?

Wat betreft de mededeling over «content in de digitale markt» steunen de leden van de VVD-fractie het streven van de Commissie om online licenties inzake het auteursrecht te bevorderen. Graag horen zij van de minister wat het financiële beslag van de te verwachten voorstellen zal zijn. Kan de minister aangeven of en zo ja in hoeverre hij denkt dat de plannen zullen leiden tot extra administratieve lasten? In hoeverre verhoudt dit fiche zich tot de recente ontwikkelingen over auteursrecht in de Nederlandse wetgeving?

Inzake het Actieplan Ondernemerschap 2020 verwijzen de leden van de VVD-fractie graag naar de eerder genoemde stellingname dat ondernemerschapsbeleid allereerst een nationale aangelegenheid behoort te zijn. Deze leden wijzen voorstellen aan lidstaten op fiscaal gebied krachtig van de hand. Kan de minister toezeggen dat hij zich tegen alle plannen op dat gebied in Brussel resoluut zal afwijzen?

De Commissie wil verder een vermindering van regeldruk blijven nastreven en zal wetgeving voorstellen voor de afschaffing van hinderlijke vereisten voor de authenticatie van openbare documenten die mkb’ers moeten overleggen bij grensoverschrijdende handel binnen de interne markt. Kan de minister aangeven over welke documenten dit gaat? Wanneer wordt de afschaffing van deze vereisten in gang gezet?

Een coördinerende en ondersteunende rol van de Commissie inzake ondernemerschapsbeleid vinden de VVD-fractieleden wenselijk, maar met een aantal voorstellen gaat de Commissie te ver. De oproep om ondernemerschap als verplicht onderdeel in het curriculum op te nemen is geen zaak voor de Commissie, dit kunnen lidstaten gewoon zelf organiseren. Ook de oproep voor specifieke strategieën voor vrouwelijk ondernemerschap en migrantenondernemers en het verzamelen van data over de ontwikkelingen van deze doelgroep zijn geen zaken waar de Commissie de interne markt een dienst mee bewijst. Kan de minister bevestigen dat hij hier hetzelfde over denkt? Welke lidstaten staan aan zijn zijde en welke niet? Hoe wordt voorkomen dat de Commissie de interne markt iedere keer blijft oprekken tot bijkans ieder denkbaar aspect van het leven?

De neiging van de Commissie om alles met elkaar te verbinden blijkt ook uit haar oproep aan de lidstaten om verslag uit te brengen over de vorderingen van de belangrijkste acties van deze mededeling in het context van de nationale hervormingsprogramma’s in het kader van het Europees semester. Via het Europees semester worden begrotingen door de Commissie beoordeeld op financiële houdbaarheid. Het rapporteren over ondernemerschap hoort niet daarin thuis. De VVD-fractieleden vinden het dan ook een onzinnig voorstel van de Commissie. Kan de minister zich aansluiten bij deze kwalificatie?

De leden van de VVD-fractie vinden zelfregulering het beste middel in de aanpak van oneerlijke handelspraktijken. Zij sluiten zich aan bij de opvatting van de minister dat een Europese aanpak mogelijk de beste oplossing zou zijn, aangezien veel toeleveringsketens grensoverschrijdend zijn. Kan de minister aangeven hoe een eventuele aanpak op Europees niveau eruit zou moeten zien? De leden van de VVD-fractie zien met belangstelling uit naar de vorming van de pilots met een gedragscode voor de agrofoodsector en de sector mode, textiel en schoenen. Wanneer zijn de pilots volgens de minister geslaagd? Wat zou voor de minister aanleiding zijn om in dit geval alsnog over te gaan op wetgeving? Het Europese Economische en Sociale Comité (EESC) heeft onlangs een rapport uitgebracht over oneerlijke handelspraktijken. Zij concludeert dat machtsmisbruik door grote supermarktketens leidt tot een versnelde neergang van de agrarische sector in de Europese Unie, aangezien in alle lidstaten enkele supermarkten dominant zijn, waardoor ze eisen aan leveranciers stellen die verre van evenwichtig zijn. Wat vindt de minister van de conclusies uit dit rapport? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een toelichting.

Wat betreft de verordening voor het markttoezicht op producten vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre de bevoegdheid van de Commissie, om via uitvoeringshandelingen eisen te stellen aan aard en omvang van controles in lidstaten, kunnen worden ingedamd? Welke lidstaten delen de Nederlandse positie? De minister schrijft verder dat de bevoegdheid van de Commissie om voor bepaalde producten en productgroepen regels te stellen ten aanzien van de aard en omvang van controles, dit kan leiden tot extra werklast en financiële druk bij markttoezichtautoriteiten. Hoe kan dit risico worden beperkt? Welke voorwaarden kunnen worden verbinden aan de bevoegdheden van de Commissie en hoe kunnen die afdoende geborgd worden?

Ten aanzien van de juridische implicaties lezen de VVD-fractieleden dat ondanks dat de nationale regelgeving voor producten (waaronder de Warenwet) doorgaans al bepalingen bevat over handhaving en toezicht, toch wordt verwacht dat naar aanleiding van het voorstel aanpassing van de nationale regelgeving nodig zal zijn. Deze leden vragen wanneer dit het geval is en hoe dit dan zal worden vertaald in de Nederlandse wetgeving? En welke wetten betreft het dan?

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

Onderzoek

De leden van de fractie van de PvdA onderstrepen het belang van het thema van de Raad voor Concurrentievermogen, welke plaatsvindt op 2 en 3 mei in Dublin: «Innovatieve wegen naar banen en groei». Goede en effectieve Europese samenwerking, welke leidt tot een beter Europees concurrentievermogen, is voor Nederland, met zijn open economie van groot belang. Samen staat men sterker op de snel veranderende economische wereldmarkt.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inbreng van de minister zal zijn ten aanzien van de agendaonderwerpen die belangrijk zijn voor het stimuleren van de innovatie voor Nederland: blijvende investeringen in de kennisbasis, het verbeteren van de randvoorwaarden voor innovatie, en het verhogen van de effectiviteit van onderzoek en ontwikkeling via publiek-private samenwerking. Kan de minister hierop een toelichting per onderwerp geven?

De leden van de fractie van de PvdA zijn enthousiast over de doelstellingen van het Horizon 2020 programma. Kan de minister toelichten hoe de aanloopfase naar de start van dit programma verloopt? Welke eventuele uitdagingen bestaan er in Europees verband ten aanzien van de invoering van de benodigde regelgeving voor 2014?

Op welke wijze kan het kabinet bijdragen aan het doen stijgen van het aantal succesvolle aanvragen voor subsidies door Nederlandse innovatieve ondernemers in het kade van Horizon 2020 (in november 2012 was 25.5% van de Nederlandse aanvragen succesvol. In totaal werden er 22.821 Nederlandse aanvragen ingediend, wat neerkomt op 5.81% van het totaal aan aanvragen door de 27 EU- lidstaten)?

Interne markt en industrie

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting van het kabinet dat ondernemerschapsbeleid in eerste instantie een nationale aangelegenheid is maar dat de EU toegevoegde waarde kan hebben op een aantal terreinen.

Steden en regio’s leveren een belangrijke bijdrage aan de concurrentiekracht van Nederland en het succes van de topsectoren, bijvoorbeeld door te investeren in de bevordering van ondernemerschap en de vermindering van de regeldruk. Het kabinet geeft aan de ontwikkeling van de regio’s te ondersteunen door prioriteit te geven aan de ruimtelijke en infrastructurele investeringen in de economische centra. De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze het kabinet in haar beleid rekening houdt met de krimpregio’s in Nederland?

Verslag Raad voor Concurrentievermogen

De Raad sprak tijdens de vorige bijeenkomst op 18 en 19 februari jl. over strategieën voor smart specialisation voor het versterken van het concurrentievermogen. Het voorzitterschap ziet 2013 als een cruciaal jaar voor verdere ontwikkeling van «slimme specialisatie». De kabinet geeft aan de Nederland in dit proces al ver gevorderd is. De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag een toelichting van de minister op het voorgaande. Hoe ziet dit proces er uit en in welke fase bevindt Nederland zich? Hoe verhoudt zich dit tot andere lidstaten?

Fiche mededeling Ondernemerschap 2020

Het kabinet oordeelt negatief over de subsidiariteit van een aantal onderdelen van het actieplan. Zij wil bijvoorbeeld ondernemerschap niet opnemen als verplicht onderdeel van een curriculum, en is kritisch over de focus van beleid ten aanzien van specifieke doelgroepen. Beleid moet conform de nationale situatie van een lidstaat worden vormgegeven, aldus het kabinet.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet – hoewel zij tegen het verplichtstellen van deze zaken en tegen betrokkenheid van de EU is op deze punten – wel positief is over de aard van de voorstellen? Zit er bij de door de Commissie voorgestelde doelgroepen, niet enorm veel potentieel dat door gerichte aandacht van nationale overheden meer tot zijn recht kan komen en worden benut?

Groenboek oneerlijke handelspraktijken in de food – en non food toeleveringsketen tussen ondernemingen in Europa

De leden van de PvdA-fractie maakt zich met name zorgen over de nadelige gevolgen van oneerlijke handelspraktijken voor het mkb. De leden van de fractie van de PvdA vragen of de minister er bij de Commissie op aan zal dringen speciale aandacht te schenken aan het mkb en zzp’ers (self employed) in het Groenboek?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet bereid is op te treden als adviseur bij de totstandkoming van een neutrale instantie die optreedt als meldpunt, adviseur, beslechter van het geschil via bindend advies of via arbitrage of bemiddeling? Heeft het kabinet hierover contact met MKB-Nederland en zelfstandigenorganisaties?

Zou er ook een Europese onafhankelijke instantie ingesteld moeten worden? Indien zo, welke bestaande Europese instantie zou deze taak op zich kunnen nemen?

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie delen de mening van het kabinet het mkb de drijvende kracht achter de Europese groei is. Hiervoor is toegankelijk van financiering een essentieel onderwerp. Is de minister van plan ook ervaringen van kredietunies aan de orde te stellen?

Op welke manier gaan andere lidstaten om met het gebrek aan financiering vanuit de banken?

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie welke concrete maatregelen er in Europees verband genomen worden om de administratieve lastendruk voor het MKB te verminderen? Op welke manier worden de regionale overheden en het regionaal bedrijfsleven en met name de innovatieve exporterende bedrijven hierbij betrokken?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de minister het mkb en de innovatieve sectoren in Nederland ondersteunt om meer middelen uit EU-fondsen te halen?

Tot slot constateren de leden van de CDA-fractie dat er veel netwerken zijn die kansen bieden voor het mkb en het Nederlands bedrijfsleven. Hoe gaan deze ingezet worden om ze te laten aansluiten bij de innovatieve kansen van het Nederlandse bedrijfsleven? Gaan ambassades van lidstaten en de EU-vertegenwoordigingen ingezet worden om mkb te ondersteunen? Welke rol ziet de minister hier voor zichzelf?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen en willen graag van de gelegenheid gebruik maken om hier enkele vragen over te stellen.

De leden van de fractie van D66 delen het enthousiasme van de minister over de ERC-beurzen. Zij krijgen daarom graag iets meer inzicht in de exacte bedragen waar het hier om gaat. Zij willen graag weten: wat was het ERC-budget van de afgelopen jaren en wat wordt het ERC-budget voor de komende jaren binnen Horizon2020? Ook ontvangen zij graag informatie over hoeveel Nederlandse wetenschappers en bedrijfsleven hiervan hebben kunnen profiteren.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie de minister expliciet te maken welke Commissievoorstellen om de betrokkenheid van het mkb in Horizon2020 te versterken zij verwelkomt. Deze leden hechten immers ook aan grote deelname van het mkb.

De leden van de D66-fractie herkennen de behoefte om de financiering voor kleine, startende, snel groeiende en/of innovatieve bedrijven te verbeteren. Zij vragen de minister daarom om expliciet te maken welke voorstellen van de Commissie hij enthousiast over is en welke nog toegevoegd zouden kunnen worden.

Ook vragen deze leden de minister in te gaan op opmerkingen van de European Investment Bank (EIB) in verschillende media dat het Nederlandse bedrijfsleven hen onvoldoende weet te vinden. En wat zou de rol van de overheid hierbij kunnen zijn?

Ook willen de leden van de D66-fractie ingaan op verminderen van administratieve lasten en regeldruk. Zij zijn van mening dat dit inderdaad een belangrijk thema is en dat via Europa op dit thema geleerd kan worden van andere landen. Zij willen daarom van de minister weten of er cijfers over regeldruk of administratieve lasten in andere landen zijn. Wellicht kan er via een benchmark van elkaar geleerd worden.

De leden van de fractie van D66 vragen de minister wat de exacte toegevoegde waarde is van de zogenaamde lidstaatcontracten voor concurrentievermogen en groei. Zij willen specifiek weten wat dit nieuwe instrument toe moet voegen aan het bestaande instrumentarium.

II Antwoord van de minister

Vragen van de leden van de VVD-fractie

Informele Raad voor Concurrentievermogen – onderzoeksdeel

De leden van de VVD-fractie geven aan dat als onderzoek meer moet bijdragen aan het concurrentievermogen, ervoor gezorgd moet worden dat onderzoeksresultaten voor ondernemers en bedrijven gemakkelijk toegankelijk zijn. Vanuit die gedachte benadrukken de leden van de VVD-fractie dat een systeem van open access zeer bevorderlijk is voor innovatie en groei. Zij vragen hoe de minister daar tegenaan kijkt en of hij bereid is dit thema aan te snijden in de discussie met zijn Europese collega’s. Voorts vragen zij of de Europese Unie (EU) op dat gebied misschien het voortouw moet nemen tot een Europees systeem van open access.

Het kabinet is het met de leden van de VVD-fractie eens dat open toegang tot publicaties van groot belang is en een belangrijke bijdrage kan leveren aan innovatie en groei in Europa. Zowel op nationaal als op internationaal niveau moeten alle partijen (lidstaten, Europese Commissie, wetenschapsfinanciers, kennisinstellingen, bedrijven en wetenschappelijke uitgevers) samenwerken om open toegang zo breed mogelijk tot stand te brengen. Open toegang tot publicaties wordt volop besproken, ook in Europa. Tijdens de laatste Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari 2013 is dit besproken en werd door alle lidstaten het belang erkend van betere toegankelijkheid van wetenschappelijke informatie..Ook tijdens het onderzoeksdeel van de komende informele Raad zal het belang van open toegang tot publicaties nogmaals naar voren worden gebracht.

De Commissie heeft met haar mededeling «Betere toegang tot wetenschappelijke informatie en een hoger rendement op publieke onderzoeksuitgaven» uit juli 2012 al het initiatief genomen om op dit terrein vooruitgang te boeken. Nederland zal daaraan zijn bijdrage leveren door, in overleg met belanghebbenden, rond de zomer een strategie te publiceren met betrekking tot open toegang tot publicaties, waarin wordt aangegeven waar we staan, waar we naartoe willen en hoe we dat gezamenlijk willen gaan doen. Wij hopen daarmee een voorbeeld te stellen en we zullen andere lidstaten oproepen dat voorbeeld te volgen.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie naar de stand van zaken van de nadere invulling van Horizon 2020-thema’s.

Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 10 en 11 december 2012 is een akkoord bereikt (een partiële algemene oriëntatie) over het specifieke programma van Horizon 2020. In het specifieke programma wordt per pijler («Excellente Wetenschap», «Industrieel Leiderschap» en «Maatschappelijke Uitdagingen») en thema de doelstellingen en activiteiten beschreven.

In januari jl. is de zogenaamde informele triloog gestart tussen de Commissie, de Raad en het Europees Parlement. De meest recente informele triloogbespreking heeft op 16 april jl. plaatsgevonden. Besluitvorming staat gepland voor de tweede helft van 2013. De uitdaging is om voldoende voortgang te houden in de onderhandeling over zowel budget als programma, zodat het programma bijtijds door de Raad en het Europees Parlement kan worden goedgekeurd.

De werkprogramma’s, inclusief de specifieke «calls for proposals» zijn momenteel in voorbereiding bij de Europese Commissie. De consultatie hierover met de lidstaten zal naar verwachting in het najaar beginnen. Publicatie kan pas plaatsvinden wanneer er een akkoord is bereikt over het budget voor Horizon 2020, aangezien er per call een budget wordt toegekend.

Informele Raad voor Concurrentievermogen; interne markt en industrie-deel

De leden van de VVD-fractie sluiten zich aan bij het standpunt van het kabinet dat het ondernemerschapsbeleid allereerst een nationale aangelegenheid is. De leden vragen de minister om toe te zeggen dat hij tegenover de Commissie en het voorzitterschap deze opvatting nog eens duidelijk zal markeren.

Net als bij de Raad voor Concurrentievermogen van 18-19 februari jl. zal Nederland ook bij deze bijeenkomst markeren dat ondernemerschapsbeleid in de eerste plaats een nationale aangelegenheid is.

Mededeling Europees actieplan detailhandel

De leden van de VVD-fractie vinden het goed om belemmeringen op het gebied van de detailhandel te slechten en daarmee tevens de interne markt te versterken. Wel hebben de leden van de VVD-fractie zorgen over een aantal maatregelen, omdat zij het gevaar zien van vele nieuwe regels en voorschriften uit Brussel met alle gevolgen voor de lastendruk van dien. De leden van de VVD-fractie vragen of de minister bereid is alle plannen op dit gebied te blokkeren als die tot extra lasten voor het bedrijfsleven leiden. Wanneer en hoe gaat de minister zijn inzet in Brussel voor het voetlicht brengen?

Het kabinet deelt de bezorgdheid van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de administratieve lastendruk. Wij spannen ons dan ook in om de lastendruk zo gering mogelijk te houden en dringen er bij de Commissie op aan dat eventuele maatregelen worden voorzien van een deugdelijk beeld van de regeldrukeffecten, zodat dit aspect een belangrijke rol kan spelen in de besluitvorming. Zodra er concrete voorstellen zijn, vormen wij daar een oordeel over en wordt uw Kamer daarover geïnformeerd. Het kabinet zal de Commissie voor de zomer van 2013 daarnaast een lijst sturen met EU-regels die leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mkb, met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen.1 Uw Kamer is recent per brief («Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017») geïnformeerd over de verdere acties op het terrein van regeldruk over de periode 2013–2017.

Mededeling Content in de digitale markt

De leden van de VVD-fractie steunen het streven van de Commissie om online licenties inzake het auteursrecht te bevorderen. Graag horen zij van de minister wat het financiële beslag van de te verwachten voorstellen zal zijn. Kan de minister aangeven of en, zo ja, in hoeverre hij denkt dat de plannen zullen leiden tot extra administratieve lasten? In hoeverre verhoudt dit fiche zich tot de recente ontwikkelingen over het auteursrecht in de Nederlandse wetgeving?

De Europese Commissie is een consultatie gestart over de mogelijke herziening van het auteursrecht. Het is nog onduidelijk of dit traject uiteindelijk resulteert in wetgevingsvoorstellen en op welke wijze deze voorstellen dan worden vormgegeven. Er kan op dit moment dus geen inschatting worden gemaakt van de te verwachten administratieve lasten. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wanneer er zicht is op een daadwerkelijk voorstel en welke financiële consequenties dat voorstel heeft. Voor Nederland is van belang dat eventuele voorstellen tot minimale administratieve lasten en kosten leiden voor Nederlandse consumenten en bedrijven. Eventuele voorstellen moeten wat Nederland betreft vooral gericht zijn op het faciliteren van de licentiëring in het auteursrecht en op modernisering van het auteursrecht, zodat beter kan worden ingespeeld op technologische ontwikkelingen. De verwachting is dat dit niet gepaard gaat met veel extra administratieve lasten.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre dit fiche zich verhoudt tot de recente ontwikkelingen over het auteursrecht in de Nederlandse wetgeving. Op 5 maart jl. heeft de Eerste Kamer de wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten met algemene stemmen aangenomen. Deze wet versterkt het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten. Daarnaast vinden in Brussel momenteel onderhandelingen plaats over een voorstel voor een richtlijn voor collectief rechtenbeheer. Dit voorstel versterkt eveneens het toezicht op collectieve beheersorganisaties en bevat een voorstel voor multiterritoriale licentiëring.

De Commissie heeft onlangs de mededeling «Content in de digitale markt» gepubliceerd, waarin zij een aantal onderwerpen in het auteursrecht identificeert waarop vooruitgang gewenst is. Deze onderwerpen hebben, in tegenstelling tot de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties, vooral betrekking op het auteursrecht zelf en niet zozeer op de wijze waarop deze rechten moeten worden beheerd. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal op het internet. Het kabinet is van mening dat het auteursrecht beter moet kunnen inspelen op technologische veranderingen. Dit speelt bijvoorbeeld bij user generated content. Het kabinet blijft de ontwikkelingen in Brussel nauwlettend volgen.

Mededeling Ondernemerschap 2020

De leden van de VVD-fractie wijzen voorstellen aan lidstaten op fiscaal gebied krachtig van de hand. De leden vragen de minister of hij kan toezeggen dat hij alle plannen op dat gebied in Brussel resoluut zal afwijzen.

Het kabinet ziet geen noodzaak dat de EU gedetailleerd zaken aan de lidstaten voorschrijft behorend tot de fiscale soevereiniteit van lidstaten, omdat lidstaten de vormgeving van hun regelgeving zelf bepalen. Wij zullen ons binnen de Europese Unie hard blijven maken voor behoud van de fiscale soevereiniteit van lidstaten.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de Commissie een vermindering van regeldruk blijft nastreven en wetgeving zal voorstellen voor de afschaffing van hinderlijke vereisten voor de authenticatie van openbare documenten die mkb’ers moeten overleggen bij grensoverschrijdende handel binnen de interne markt. Kan de minister aangeven over welke documenten dit gaat? Wanneer wordt de afschaffing van deze vereisten in gang gezet?

De Europese Commissie heeft in de mededeling «Ondernemerschap 2020» aangegeven dat zij in 2013 een wetgevingsvoorstel zal publiceren om hinderlijke vereisten af te schaffen voor de authenticatie van openbare documenten, die mkb’ers moeten overleggen om

grensoverschrijdende handel te drijven. Het gaat naar verwachting onder andere om de verplichting gewaarmerkte of geauthenticeerde kopieën van een uitreksel van de Kamer van Koophandel te overleggen. Omdat het handelsregister van de Kamer van Koophandel in Nederland openbaar is, kunnen buitenlandse overheden deze informatie betrekkelijk eenvoudig verifiëren, terwijl een gewaarmerkt uitreksel tot kosten voor de ondernemer leidt.

Het kabinet verwelkomt deze aankondiging van de Commissie, omdat dit kan bijdragen aan de vermindering van administratieve lasten bij grensoverschrijdend zakendoen. De Nederlandse overheid spant zich in om het opvragen van formulieren en bewijzen tot een minimum te beperken.

De leden van de VVD-fractie vinden een coördinerende en ondersteunende rol van de Commissie inzake ondernemerschapsbeleid wenselijk, maar een aantal voorstellen gaat te ver. De oproep om ondernemerschap als verplicht onderdeel in het onderwijscurriculum op te nemen is geen zaak voor de Commissie. Lidstaten kunnen dat zelf organiseren. Ook de oproep voor specifieke strategieën om vrouwelijk ondernemerschap en migrantenondernemers te stimuleren en het verzamelen van data over de ontwikkelingen van deze doelgroep zijn geen zaken waar de Commissie de interne markt een dienst mee bewijst. De leden van de VVD-fractie vragen de minister of hij kan bevestigen dat hij hier hetzelfde over denkt. Welke lidstaten staan aan zijn zijde en welke niet? En hoe we kunnen voorkomen dat de Commissie de interne markt iedere keer blijft oprekken tot bijkans ieder denkbaar aspect van het leven?

Het coördineren en ondersteunen van activiteiten op het gebied van ondernemerschap is, zoals de leden van de VVD-fractie ook aangeven, wenselijk. Goed ondernemerschapsbeleid dat ruimte biedt aan ondernemers in alle lidstaten kan een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van het concurrentievermogen. Dit is ook van belang voor Nederlandse ondernemers die in andere lidstaten zakendoen. Het is dus goed dat de Commissie suggesties doet aan de lidstaten. De acties waartoe lidstaten worden uitgenodigd moeten wel voldoende ruimte laten voor een nationale invulling afgestemd op de specifieke situatie in de betreffende lidstaat. Suggesties van de Commissie aan de lidstaten op het gebied van ondernemerschap mogen daarom niet te specifiek zijn en moeten aansluiten bij nationale wensen. De afgelopen Raad voor Concurrentievermogen van 18-19 februari 2013 heeft een aantal Noordwest-Europese lidstaten eveneens onderstreept dat ondernemerschapsbeleid met name een nationale bevoegdheid is. Een aantal zuidelijke lidstaten ziet echter een grotere rol voor de Commissie bij het ondersteunen van goed ondernemerschapsbeleid in de Unie.

Voor de voorstellen van de Commissie ten aanzien van het ondernemerschapsbeleid geldt dat de Commissie op basis van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Het kabinet kijkt bij alle voorstellen die de Commissie doet zeer kritisch of de Commissie binnen haar bevoegdheden blijft en of het voorstel voldoet aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Daar waar dit niet het geval is, brengt Nederland de bezwaren uitdrukkelijk naar voren en zoekt zij, zo mogelijk, steun van andere lidstaten. Zoals aangekondigd komt dit kabinet nog voor deze zomer met een inventarisatie welke beleidsterreinen in EU-verband, op basis van het beginsel van subsidiariteit, kunnen worden overgedragen aan nationale overheden.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat zij het rapporteren over ondernemerschap niet in het nationaal hervormingsprogramma vinden thuis horen. Zij vragen of de minister deze opvatting deelt.

Het kabinet acht het van belang dat nationale hervormingsprogramma’s zich hoofdzakelijk blijven richten op de voortgang van hun nationale Europa 2020-doelstellingen en de invulling van de landenspecifieke aanbevelingen. Het kabinet is daarom, net als de leden van de VVD-fractie, geen voorstander van verplichte rapportage over de implementatie van de acties uit deze mededeling in het kader van het Europese semester.

Groenboek Oneerlijke handelspraktijken

De leden van de VVD-fractie vinden zelfregulering het beste middel in de aanpak van oneerlijke handelspraktijken. Zij sluiten zich aan bij de opvatting van de minister dat een Europese aanpak mogelijk de beste oplossing is, aangezien veel toeleveringsketens grensoverschrijdend zijn. Kan de minister aangeven hoe een eventuele aanpak op Europees niveau eruit moet zien?

Europese brancheorganisaties moeten een Europese aanpak vormgeven via zelfregulering. De agro-foodsector heeft op dit terrein al veel werk verzet onder de noemer «High Level Forum for a Better Functioning Food Supply Chain» (hierna: Forum). Voor een Europese aanpak kunnen de «Principles of good practice», waarover door het Forum in november 2011 overeenstemming is bereikt, als leidraad dienen in alle sectoren. Daarnaast is in hetzelfde Forum gewerkt aan een systeem voor de implementatie van deze «Principles». Het gaat dan om de wijze van monitoring, handhaving en sanctionering. Dit systeem kan goed als uitgangspunt dienen om de «Principles» op Europees niveau te implementeren.

Uiteindelijk zal deze Europese zelfregulering ook zijn weerslag hebben op het nationale niveau. Dat is de reden dat ook bij de vormgeving van nationale pilots voor een gedragscode eerlijke handelspraktijken, inclusief een vorm van geschilbeslechting, de «Principles» zoveel mogelijk worden gevolgd.

De leden van de VVD-fractie zien met belangstelling uit naar de vorming van de pilots met een gedragscode voor de agro-foodsector en de sector mode, textiel en schoenen. Wanneer zijn de pilots volgens de minister geslaagd? Wat zou voor de minister aanleiding zijn om in dit geval alsnog over te gaan op wetgeving?

Voor het beantwoorden van de vraag wanneer deze pilots geslaagd zijn, spelen verschillende criteria een rol, zoals het aantal ondernemingen dat zich bindt aan de gedragscode, de duidelijkheid van de normen uit de gedragscode, de mate waarin verschillen van mening in goed overleg tussen partijen worden opgelost en de effectiviteit van de geschillenbeslechting. Belangrijk is ook de vraag of er aan het eind van de proefperiode van de pilots aanwijzingen zijn dat er in de betrokken bedrijfssectoren minder oneerlijke handelspraktijken voorkomen. Daarnaast is het van belang dat de betrokken brancheorganisaties zelf van mening zijn dat de pilots geslaagd zijn.

Op de vraag wat de aanleiding zou zijn om alsnog over te gaan op wetgeving willen we nu niet vooruitlopen. Eerst moeten de resultaten van de pilots afgewacht worden. Aan de vormgeving van de pilots wordt op dit moment gewerkt. Zoals ik heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor 1 september 2013 informeren over de vormgeving van deze pilots en begin 2014 over de resultaten daarvan. Overigens leren ervaringen uit andere Europese landen, zoals blijkt uit het rapport van SEO Economisch Onderzoek dat ik op 31 januari jl. aan uw Kamer heb gestuurd, dat aanvullende wetgeving geen aanknopingspunten biedt om het probleem van oneerlijke handelspraktijken op te lossen.

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar een rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) over oneerlijke handelspraktijken waarin wordt geconcludeerd dat machtsmisbruik door grote supermarktketens leidt tot een versnelde neergang van de agrarische sector in de Europese Unie, aangezien in alle lidstaten enkele supermarkten dominant zijn, waardoor ze verre van evenwichtige eisen kunnen stellen aan leveranciers stellen. Wat vindt de minister van de conclusies uit dit rapport? Graag een toelichting.

Het rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité vraagt expliciet om wetgeving om het probleem van oneerlijke handelspraktijken aan te pakken. Dat is niet de lijn die dit kabinet kiest. Het kabinet vindt het van belang dat leveranciers en afnemers aandacht hebben voor samenwerking op lange termijn. Strategisch partnerschap tussen leveranciers en afnemers met erkenning van wederzijdse afhankelijkheid kan leiden tot duurzame groei. Het is daarbij van belang dat partijen er onderling uitkomen. Voordelen van zelfregulering zijn ook dat het goedkoop en laagdrempelig is en dat het relatief snel een oplossing kan bieden. Daarnaast leren ervaringen uit andere Europese landen, zoals eerder opgemerkt, dat aanvullende wetgeving geen aanknopingspunten biedt om het probleem van oneerlijke handelspraktijken op te lossen. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan mogelijkheden voor primaire producenten om gezamenlijk meer tegenwicht te kunnen bieden aan andere partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de herziening van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid, waarin het mogelijk wordt om in alle landbouwsectoren producentenorganisaties op te richten. Door bundeling van afzet wordt de positie in de keten versterkt. Dit vraagt echter wel om het opgeven van een stukje zelfstandigheid.

Verordening voor het markttoezicht op producten

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de bevoegdheid van de Commissie om via uitvoeringshandelingen eisen te stellen aan de aard en de omvang van controles in lidstaten is in te dammen. In dit kader vragen zij welke lidstaten de Nederlandse positie delen. De minister schrijft verder dat de bevoegdheid van de Commissie om voor bepaalde producten en productgroepen regels te stellen ten aanzien van de aard en omvang van controles, kan leiden tot extra werklast en financiële druk bij toezichthouders. De leden vragen hoe dit risico kan worden beperkt. Welke voorwaarden kunnen we verbinden aan de bevoegdheden van de Commissie en hoe kunnen we die afdoende borgen?

Aangezien de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie zich nog in de beginfase bevinden, zijn de precieze standpunten van de lidstaten nog niet bekend. In de raadswerkgroepen heeft een aantal lidstaten wel bezorgdheid geuit over de mogelijke financiële implicaties van deze verordening.

Het kabinet is kritisch ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie om via uitvoeringshandelingen eisen te stellen aan de aard en de omvang van controles in lidstaten, vanwege de mogelijke effecten op de werklast en het budget van toezichthouders. In het voorstel van de Commissie is het risico van de uitvoeringshandelingen beperkt, doordat de Commissie de uitvoeringshandelingen enkel kan vaststellen volgens de onderzoeksprocedure – wat betrokkenheid van de lidstaten verzekert. Het kabinet wil daarnaast meer voorwaarden verbinden aan deze bevoegdheid om het risico voor toezichthouders verder te beperken. Het kabinet denkt bijvoorbeeld aan een plicht voor de Commissie om bij de voorgestelde maatregel een impact assessment over de gevolgen voor de lidstaten te overleggen en aan een plicht voor de Commissie om het probleem eerst voor te leggen aan de werkgroepen waarin de toezichthouders uit de lidstaten samenwerken.

De leden van de VVD-fractie geven aan gelezen te hebben dat ondanks dat de nationale regelgeving voor producten (waaronder de Warenwet) doorgaans al bepalingen bevat over handhaving en toezicht toch wordt verwacht dat naar aanleiding van het voorstel aanpassing van de nationale regelgeving nodig zal zijn. Deze leden vragen zich af wanneer dit het geval is en hoe dit dan zal worden vertaald in de Nederlandse wetgeving? En welke wetten betreft het dan?

De verordening heeft betrekking op alle producten die vallen onder de geharmoniseerde Europese richtlijnen voor producten en de toekomstige verordening veiligheid van consumentenproducten. De mogelijke implicaties voor nationale wetgeving hebben daardoor betrekking op alle wetgeving waarin deze Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd. Het gaat dan onder andere om de Metrologiewet, de Telecommunicatiewet en de Warenwet.

Op dit moment is nog niet goed te bepalen of er sprake zal zijn van aanpassingen in de nationale wetgeving, aangezien de verordening nog kan wijzigen gedurende de onderhandelingen in de Raad en het Europees Parlement. Er worden in het voorstel enkele maatregelen genoemd waarvan op termijn zal moeten worden vastgesteld of er in huidige wetgeving voor producten voldoende grondslag is om deze maatregelen te nemen of dat in specifieke wetgeving moet worden voorzien. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het verhinderen van het op de markt brengen van producten en de mogelijkheid om bepaalde kosten door te belasten.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Informele Raad voor Concurrentievermogen; onderzoeksdeel

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de inbreng van de minister zal zijn ten aanzien van de agendaonderwerpen die belangrijk zijn voor het stimuleren van de innovatie voor Nederland: blijvende investeringen in de kennisbasis, het verbeteren van de randvoorwaarden voor innovatie, en het verhogen van de effectiviteit van onderzoek en ontwikkeling via publiek-private samenwerking. Kan de minister hierop een toelichting per onderwerp geven?

Tijdens de informele Raad stelt het voorzitterschap de vraag hoe we de rol voor en de bijdrage van fundamenteel onderzoek aan de Europese concurrentiekracht en maatschappelijk welzijn kunnen optimaliseren. Nederland zal het nationale beleid als vormgeven in het bedrijvenbeleid toelichten en in het bijzonder het topsectorenbeleid. Daarin is het uitgangspunt dat fundamenteel onderzoek een essentiële randvoorwaarde is voor het behoud van de kennisbasis. Daarnaast zoeken we naar manieren om de impact van de publieke investeringen in onderzoek te vergroten, via publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen. Voor vergroting van de impact ervan moeten we wetenschap verbinden met economische en maatschappelijke uitdagingen.

Voor resultaat is onderzoek alleen niet voldoende. De leden van de PvdA-fractie constateren terecht dat ook andere factoren een rol spelen die in samenhang bijdragen aan innovatie, zoals goede regelgeving, toegang tot kapitaal en marktvraag. Daarvoor is het nodig om alle partijen te betrekken die relevant zijn om nieuwe producten en diensten op de markt te brengen, zoals bedrijven, de overheid, kapitaalverstrekkers en potentiële kopers.

Wij zijn positief over het feit dat Horizon 2020 al die factoren voor een goed innovatiesysteem bevat. Onze inzet is erop gericht dat die elementen een samenhangend systeem vormen.

De leden van de PvdA- fractie geven aan enthousiast te zijn over de doelstellingen van het Horizon 2020-programma. Zij vragen of de minister kan toelichten hoe de aanloopfase naar de start van dit programma verloopt? Welke eventuele uitdagingen bestaan er in Europees verband ten aanzien van de invoering van de benodigde regelgeving voor 2014?

Eind 2012 hebben zowel de Raad als het Europees Parlement hun standpunt bepaald ten aanzien van de algemene verordening, de regels voor deelname en het specifieke programma Horizon 2020. Daarmee hebben alle betrokken partijen – de Commissie, de Raad en het Europees Parlement – hun inzet vastgelegd.

In januari jl. is de informele triloog tussen de Commissie, de Raad en het Europees Parlement gestart. Naast het programma Horizon 2020 worden tegelijkertijd ook de verordening van het European Institute of Innovation and Technology, de uitwerking daarvan in de strategische innovatieagenda, en de verordening voor het Kaderprogramma Euratom besproken. De meest recente informele triloogsessie heeft op 16 april jl. plaatsgevonden. Besluitvorming staat gepland voor de tweede helft van 2013. De uitdaging is vooral om voldoende voortgang te houden in de onderhandeling over zowel budget als programma, zodat de Raad en het Europees Parlement het programma bijtijds kan goedkeuren. Daarna kan het werkprogramma met de eerste «calls for proposals» worden gepubliceerd. Overigens wacht de Commissie niet met de voorbereiding voor werkprogramma’s en calls tot overeenstemming over het programma is bereikt. Inmiddels is zij al begonnen met de voorbereiding hiervan.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze het kabinet het aantal succesvolle aanvragen voor subsidies door Nederlandse innovatieve ondernemers in het kader van Horizon 2020 kan stimuleren. In november 2012 was 25,5% van de Nederlandse aanvragen succesvol. In totaal werden er 22.821 Nederlandse aanvragen ingediend, wat neerkomt op 5,81% van het totaal aantal aanvragen door de 27 EU-lidstaten.

Nederland is momenteel zeer succesvol in het huidige zevende Kaderprogramma (hierna: KP7) en we zetten ons in om dat succes in Horizon 2020 te continueren. Een doelstelling is om de bedrijfsparticipatie vanuit Nederland te verhogen, Deze bedroeg 18% in KP7, ten opzichte van een Europees gemiddelde van 25%. Vanaf eind 2012 is gewerkt aan het ontwikkelen van een nationale ondersteuningsstructuur om informatie uit Brussel zo goed en zo snel mogelijk bij Nederlandse organisaties te krijgen en om verschillende Nederlandse belangen zo duidelijk mogelijk en in samenhang in Brussel bekend te maken. Voor alle thema’s van Horizon 2020 is inmiddels een nationale klankbordgroep opgezet met een brede vertegenwoordiging uit universiteiten, onderzoeksinstellingen, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties en bedrijven. Via de topsectoren en de regio’s is vooral aandacht besteed aan het betrekken van het mkb en wij zullen in de toekomst ook nauw met hen blijven samenwerken.

De ministeries van EZ en OCW en het Expertisecentrum internationaal Onderzoek en Innovatie van AgentschapNL organiseren in 2013 diverse informatiebijeenkomsten en workshops. Daarnaast zal er eind van dit jaar een groot startcongres voor Horizon 2020 plaatsvinden in combinatie met de Innovatie-estafette, waarvoor het bedrijfsleven nadrukkelijk wordt uitgenodigd. Om innovatieve ondernemers geïnteresseerd te krijgen, benadrukken we in de communicatie vooral dat Horizon 2020 een programma is voor onderzoek én innovatie en dat de aanpak met maatschappelijke uitdagingen hen uitdaagt om met innovatieve oplossingen te komen.

Informele Raad voor Concurrentievermogen; interne markt en industriedeel

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af op welke wijze de regering in haar beleid ter ondersteuning van de ontwikkeling van de regio’s rekening houdt met de krimpregio’s in Nederland.

Bij ruimtelijke en infrastructurele investeringen legt dit kabinet prioriteit bij die gebieden waar investeringen maximaal renderen. De ontwikkeling van krimpregio’s krijgt aandacht vanuit verschillende ministeries. Hierbij wordt vooral ingezet op maatregelen binnen het onderwijs en de woningmarkt en rondom het voorzieningenniveau in kleinere kernen. Het voortouw ligt bij regionale en lokale overheden. Dergelijke ingrepen vereisen immers maatwerk.

Verslag Raad van Concurrentievermogen 18 en 19 februari jl.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het proces van smart specialisation in Nederland er uit ziet, in welke fase Nederland zich bevindt en hoe zich dat verhoudt tot andere lidstaten.

Rond de zomer van 2011 zijn de vier landsdelen – Noord, Oost, Zuid, West – begonnen met het het opstellen van de «Smart Specialisation Strategies». Aanleiding hiervoor was de nieuwe verordening voor het cohesiebeleid vanaf 2014. Deze verordening verplicht regionale overheden brede innovatiestrategieën te ontwikkelen. Het doel van deze brede innovatiestrategieën is om de beschikbare middelen gefocust in te zetten op de sterkten van de regio. Een bijkomend doel is om meer private R&D-investeringen te genereren. Daarbij is het belangrijk dat de strategieën bijdragen aan de Europa 2020-doelstellingen, evenals aan het nationale topsectorenbeleid. In het proces zijn herhaaldelijk de verschillende kennisinstellingen en het bedrijfsleven door de overheden (de zogenoemde triple-helix of gouden driehoek van overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen) geconsulteerd. Daarnaast is onder andere door de topteams van de topsectoren input geleverd. Zo sluiten de strategieën goed aan bij kansen in de regio. Momenteel bevindt de vaststelling van deze strategieën zich in een afrondende fase. Nederland loopt hiermee voorop in Europa. De strategieën zijn documenten van de regio’s zelf. Ze dienen als input voor de Operationele Programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. De Tweede Kamer zal later dit jaar geïnformeerd worden over de inhoud van deze Operationele Programma’s.

Mededeling Ondernemerschap 2020

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de regering – hoewel zij tegen het verplichtstellen van deze zaken en tegen betrokkenheid van de EU is op deze punten – wel positief is over de aard van de voorstellen? Zit er bij de door de Commissie voorgestelde doelgroepen niet enorm veel potentieel dat door gerichte aandacht van nationale overheden meer tot zijn recht kan komen en worden benut?

Zoals in antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie reeds aangeven zien wij inderdaad toegevoegde waarde in het coördineren en ondersteunen van activiteiten op het gebied van ondernemerschap. Goed ondernemerschapsbeleid dat ruimte biedt aan ondernemers in alle lidstaten kan een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van het concurrentievermogen. Dit is ook van belang voor Nederlandse ondernemers die in andere lidstaten zaken doen. De acties waartoe lidstaten worden uitgenodigd moeten daarbij wel voldoende ruimte laten voor een nationale invulling die afgestemd is op de specifieke situatie in de betreffende lidstaat. Suggesties van de Commissie aan de lidstaten op het gebied van ondernemerschap kunnen daarom niet te specifiek zijn en moeten aansluiten bij de nationale wensen.

Naast de door de Commissie genoemde doelgroepen is ook elders in de samenleving potentieel aanwezig. Het kabinet is van mening dat dit potentieel moet worden ontsloten via een generiek beleid voor ondernemers, van welke achtergrond dan ook, met nadruk op ambitieuze groeiers.

Groenboek Oneerlijke handelspraktijken

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de nadelige gevolgen van oneerlijke handelspraktijken voor het mkb. Zij vragen zich af of het kabinet er bij de Commissie op aan zal dringen speciale aandacht te schenken aan het mkb en zzp’ers in het Groenboek.

In de conceptkabinetsreactie op het «Groenboek inzake oneerlijke handelspraktijken in de food- en non-food toeleveringsketen tussen ondernemingen in Europa» heeft het kabinet aangegeven de ingezette weg van zelfregulering voort te zetten. Juist omdat een snelle oplossing geboden is, met name voor het mkb. We zullen in de uiteindelijke kabinetsreactie die naar de Europese Commissie gaat expliciet aandacht vragen voor het mkb en voor zzp’ers.

Vraag

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of de regering bereid is op te treden als adviseur bij de totstandkoming van een neutrale instantie die optreedt als meldpunt, adviseur, beslechter van het geschil via bindend advies of via arbitrage of bemiddeling. Heeft het kabinet hierover contact met MKB Nederland en zelfstandigenorganisaties? Voorts vragen zij of er ook een Europese onafhankelijke instantie ingesteld zou moeten worden? Zo ja, welke bestaande Europese instantie zou deze taak op zich kunnen nemen?

Een overleggroep waarin LTO Nederland, de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) zijn vertegenwoordigd houdt zich bezig met de voorbereiding van de pilot gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agro-foodsector. Een overleggroep waarin Modint, CBW-Mitex en Raad Nederlandse Detailhandel (RND) zijn vertegenwoordigd, houdt zich bezig met de voorbereiding van de pilot gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de sector mode, textiel en schoeisel. In beide overleggroepen is ook VNO-NCW/MKB Nederland vertegenwoordigd. Het ministerie van EZ faciliteert het overleg binnen deze groepen, onder andere bij het tot stand brengen van de neutrale instantie. Het is echter aan de brancheorganisaties zelf hoe zij de neutrale instantie vormgeven. Datzelfde geldt voor mogelijke zelfregulering op Europees niveau. Dan zullen het de Europese brancheorganisaties zijn die een onafhankelijke instantie vormgeven.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie delen de mening van het kabinet dat het mkb de drijvende kracht achter de Europese groei is. Hiervoor is toegankelijkheid van financiering een essentieel onderwerp. Is de minister van plan ook ervaringen van kredietunies aan de orde te stellen? Op welke manier gaan andere lidstaten om met het gebrek aan financiering vanuit de banken?

Goede toegang tot krediet en kapitaal is essentieel voor bedrijven. Het verkrijgen van bankkrediet is voor veel bedrijven een zwaardere opgave dan vóór de bankencrisis. Het belang van alternatieve bronnen voor bankfinanciering neemt dus toe. De omvang van verschillende alternatieve financieringsvormen groeit ook gestaag. Kredietunies zijn, net als bijvoorbeeld business angels, crowdfunding en risicokapitaal, een alternatieve financieringsbron.

Voor de uitwisseling van ervaringen over mkb-beleid heeft de Commissie bij de evaluatie van de Small Business Act een groep van «SME-envoys» ingesteld. Op verzoek van Nederland is binnen die groep recentelijk gesproken over (alternatieve vormen van) financiering. Het uitwisselen van informatie en ervaringen over deze bronnen is van groot belang, om van elkaar te leren hoe kansen kunnen worden benut en hoe uitdagingen kunnen worden overwonnen. Sommige van deze financieringsbronnen zijn relatief nieuw of verschillen per land sterk qua opzet of gebruik. Nederland zal aandacht blijven vragen voor dit onderwerp en daarbij specifieke ervaringen zoals ervaringen met kredietunies onder de aandacht brengen. De mate waarin gebrek aan financiering van banken een probleem vormt verschilt per lidstaat. Ook zijn er, door de uiteenlopende structuren van de financiële sector, verschillen te zien in de aanpak. Op hoofdlijnen geldt dat een groot deel van de lidstaten daarbij, net als Nederland, de financiering van ondernemingen ondersteunt met garanties, kredieten en risicokapitaal vanuit de overheid. Sinds enige tijd wordt er in diverse lidstaten ook gekeken naar de alternatieve vormen van financiering. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling heeft recent aangekondigd een onderzoek te starten naar de aanpak van alternatieve vormen van financiering. Zodra dit onderzoek beschikbaar is zal dit naar uw Kamer worden gezonden.

De leden van de CDA-fractie vragen welke concrete maatregelen er in Europees verband genomen worden om de administratieve lastendruk voor het mkb te verminderen. Op welke manier worden de regionale overheden, het regionale bedrijfsleven en met name de innovatieve, exporterende bedrijven hierbij betrokken?

In de mededeling «Slimme regelgeving – inspelen op de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen» van 7 maart jl. heeft de Europese Commissie, op basis van een brede raadpleging, een top tien gepresenteerd van meest belastende EU-wetgeving voor het mkb. Uit contacten met het Nederlandse bedrijfsleven (VNO/NCW en MKB Nederland) blijkt dat het Nederlandse mkb zich goed herkent in de top tien van meest belastende knelpunten. De Europese Raad van 14 en 15 maart jl. heeft de Europese Commissie opgeroepen om in juni 2013 met concrete oplossingen voor deze knelpunten te komen.

Met gemeenten wordt op regionaal en nationaal niveau overlegd over vermindering van regeldruk, met name door de ministeries van EZ en BZK alsmede de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Het (regionale) bedrijfsleven wordt door het ministerie van EZ vooral betrokken via VNO/NCW en MKB Nederland en daarnaast via de secretarissen en boegbeelden van de negen topsectoren.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de minister het mkb en de innovatieve sectoren in Nederland ondersteunt om meer middelen uit EU-fondsen te halen?

Het kabinet ondersteunt het mkb en de innovatieve sectoren op diverse manieren bij internationale en Europese samenwerking. Zo ondersteunt het Expertisecentrum internationaal Onderzoek en Innovatie van het AgentschapNL samen met Syntens het mkb en innovatieve ondernemers om deel te nemen aan de programma’s van Eureka/Eurostars, KP7 en vanaf 2014 de opvolger daarvan, Horizon 2020. Het gaat dan vooral om het informeren over concrete «calls for proposals» en het verstrekken van advies richting ondernemers hoe een kansrijk voorstel geschreven en ingediend moet worden. Daarnaast heeft het kabinet het voornemen € 13 miljoen beschikbaar te stellen voor Nederlandse deelname aan de continuering van het zeer succesvolle mkb-programma Eurostars. Dit programma wordt gefinancierd door lidstaten en de Commissie.

Tenslotte hebben wij het voornemen aangekondigd middelen beschikbaar te stellen voor continuering van de Nederlandse deelname aan Joint Technology Initiatives Eniac en Artemis en de Eurekaclusters Catrene en Itea2. Deze programma’s zijn primair gericht op onderzoek en ontwikkeling in de innovatieve sectoren nano en micro-elektronica en embedded systems. Ook bij deze programma’s geldt dat met de nationale cofinanciering de middelen van de Europese Commissie beschikbaar komen voor het Nederlandse bedrijfsleven.

De leden van de CDA-fractie constateren dat er veel netwerken zijn die kansen bieden voor het mkb en het Nederlandse bedrijfsleven. Zij vragen hoe deze ingezet gaan worden om ze te laten aansluiten bij de innovatieve kansen van het Nederlandse bedrijfsleven. Worden ambassades die lidstaten en de EU vertegenwoordigingen ingezet om het mkb te ondersteunen? Welke rol ziet de minister voor zichzelf?

Economische diplomatie is een kabinetsprioriteit. De economische afdelingen van de ambassade, en met name de attachés voor innovatie, acquisitie en landbouw, spelen hierbij een belangrijke rol. Zij kunnen met hun kennis van de markten, spelers en samenwerkingsinstrumenten het innovatieve mkb ondersteunen bij het gebruik maken van kansen.

Ook spelen het Agentschap NL en Syntens, als het Nederlandse contactpunt binnen het Enterprise Europe Network (EEN), een belangrijke rol bij het aansluiten op netwerken. Het EEN is een samenwerkingsverband tussen de Commissie en de lidstaten. In het kader van dit netwerk worden internationale sectorale «matchmaking»-bijeenkomsten georganiseerd en wordt het mkb geholpen bij het vinden van internationale markt- en technologiepartners.

Via de strategische reisagenda hebben ook de ministers een rol bij het openen van kansen voor het bedrijfsleven in het buitenland. Deze agenda is mede tot stand gekomen op basis van de internationaliseringoffensieven en marktbewerkingsplannen zoals die door de topsectoren in samenwerking met de ministeries van EZ, I&M en BZ en de posten zijn ontwikkeld. De EU-vertegenwoordigingen in landen buiten de Unie zijn niet direct betrokken bij ondersteuning van het bedrijfsleven.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Informele Raad voor Concurrentievermogen; onderzoeksdeel

De leden van de D66-fractie delen het enthousiasme van de minister over de ERC-beurzen. Zij krijgen daarom graag iets meer inzicht in de exacte bedragen waar het om gaat. Zij willen graag weten wat het ERC-budget van de afgelopen jaren was en wat het ERC-budget voor de komende jaren wordt binnen Horizon 2020. Ook ontvangen zij graag informatie over het aantal Nederlandse wetenschappers en bedrijven dat hiervan hebben kunnen profiteren.

De Europese Onderzoeksraad (ERC) is in 2007, met het begin van het huidige KP7, van start gegaan. Voor de periode 2007–2013 is € 7,5 miljard voor de ERC gereserveerd.

De ERC stelt verschillende typen beurzen beschikbaar gericht op onderzoekers aan het begin van hun carrière («Starting Grants»), onderzoekers die al een staat van dienst hebben (Consolidators Grants»), en onderzoekers die al behoorlijk ver zijn met hun onderzoek («Advanced Grants»). De omvang van deze beurzen varieert van € 1,5 miljoen tot € 3 miljoen. De ontvangers gebruiken dit geld voor eigen loonkosten, het aanstellen van promovendi en postdocs en voor specifieke materiële kosten. Een speciale categorie beurzen zijn de zogenaamde «Synergy Grants», die vanaf vorig jaar bij wijze van proef beschikbaar zijn gesteld voor groepen excellente onderzoekers uit verschillende vakgebieden die interdisciplinair een wetenschappelijk probleem kunnen aanpakken. Deze beurzen zijn groter, en bedragen ongeveer € 15 miljoen. Tenslotte zijn er nog speciale beurzen die onderzoekers in staat stellen te bekijken of een veelbelovend resultaat uit hun onderzoek geschikt is om op de markt te brengen («Proof of Concept»). Deze beurzen hebben een omvang van ongeveer € 150.000.

Nederlandse onderzoekers zijn zeer succesvol in het binnenhalen van de verschillende typen ERC-beurzen. Over de periode van 2007 tot oktober 2012 is van het totale budget aan ERC-beurzen 8,3% toegewezen aan in Nederland werkzame onderzoekers, hoofdzakelijk verbonden aan universiteiten en onderzoeksinstellingen. Tot nu toe komt dat neer op ongeveer € 80 miljoen per jaar voor de wetenschap in Nederland.

De Commissie heeft in haar oorspronkelijke voorstel voor Horizon 2020 voorgesteld het budget van de ERC te verhogen voor de periode 2014–2020. De Commissie heeft ruim € 13 miljard gereserveerd voor de ERC, binnen de in totaal voorgestelde € 80 miljard voor Horizon 2020. Momenteel wordt tussen de Raad, de Commissie en het Parlement onderhandeld over het Meerjarig Financieel Kader. Het uiteindelijke budget voor Horizon 2020 en de specificatie ervan is afhankelijk van de uitkomst van deze onderhandelingen.

De leden van de D66-fractie vragen de minister expliciet te maken welke Commissievoorstellen hij verwelkomt om de betrokkenheid van het mkb in Horizon 2020 te versterken. Deze leden hechten immers ook aan grote deelname van het mkb.

Door middel van gerichte activiteiten in Horizon 2020 wil Europa de innovatiekracht van het mkb laten toenemen. Door vereenvoudiging van de regels en door bij het opstellen van calls meer rekening te houden met de behoeften van het mkb moet de deelname van het mkb aan reguliere consortia voor onderzoeksprojecten verhoogd worden. Daarnaast wordt er gewerkt aan mkb-specifieke instrumenten. Zo wordt er een nieuw mkb-instrument ingevoerd dat ondersteuning biedt aan haalbaarheidsstudies en aan research- en demonstratieactiviteiten om ideeën naar de markt te brengen. Tevens wordt het succesvolle Eurostars-programma, gericht op hightech mkb, voortgezet. Daarnaast zal er bij de financiële intermediairs en adviseurs meer aandacht komen voor het mkb bij het verlenen van toegang tot financiering via kredieten, garanties en risicokapitaal.

Binnen de pijlers «Industrieel Leiderschap» en «Maatschappelijke Uitdagingen» streeft de Raad naar een aandeel van het budget dat het mkb moet kunnen verwerven van 20%. Dat percentage was eerder 15%. Ook het Europees Parlement zit op deze lijn. Wij zijn van mening dat de Commissie goede voorstellen heeft gedaan voor het mkb. Wel is het van belang dat er snel meer duidelijkheid komt over de concrete invulling van het nieuwe mkb-instrument en de operationalisering van de wijze waarop het streefpercentage kan worden gehaald. Wij zetten daarbij in op een transparante aanpak met adequate aandacht voor de mkb-deelname in de verschillende thema’s in Horizon 2020.

Informele Raad voor Concurrentievermogen; interne markt en industriedeel

De leden van de D66-fractie herkennen de behoefte om de financiering voor kleine, startende, snel groeiende en/of innovatieve bedrijven te verbeteren. Zij vragen de minister daarom om expliciet te maken over welke voorstellen van de Commissie hij is en welke nog toegevoegd zouden kunnen worden.

Voldoende toegang tot financiering voor ondernemers is een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Nederland is voorstander van een additionele Europese aanpak voor de verbetering van de toegang tot financiering. De in de voorstellen voor Horizon 2020 en COSME opgenomen financiële instrumenten gericht op kredieten, garanties en risicokapitaal zijn hierbij van groot belang. Zo zal er een eigenvermogensfaciliteit komen voor investeringen in de groeifase van het mkb, vooral in de vorm van durfkapitaal. Deze faciliteit ligt in het verlengde van de Nederlandse regeling Borgstelling mkb-kredieten (BMKB). Ook zal er een leninggarantiefaciliteit komen met risicodelende mechanismen om de leningen te dekken. Deze faciliteit ligt qua doelgroep – snelle groeiers – in het verlengde van de Nederlandse regeling Innovatiefonds MKB+ (Fund of Funds) en de Groeifaciliteit. De Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF) vervullen bij de uitvoering van deze instrumenten een cruciale aanvullende rol. Ook het in het kader van de Single Market Act I voorgestelde paspoort voor risicokapitaalfondsen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de toegang tot financiering. Fondsen, die aan de eisen voldoen, kunnen op basis van deze verordening een Europees paspoort verkrijgen waardoor zij niet opnieuw in iedere lidstaat toestemming hoeven te vragen om deelnemingsrechten aan te bieden. Het kabinet acht het van belang eerst deze instrumenten goed op te zetten en daarmee ervaring op te doen, voordat er wordt gekeken of en waar er nog noodzaak is voor additionele Europese voorstellen.

De leden van de D66-fractie vragen de minister in te gaan op opmerkingen van de EIB in verschillende media dat het Nederlandse bedrijfsleven hen onvoldoende weet te vinden en wat de rol van de overheid hierbij zou kunnen zijn.

De EIB en het EIF zijn zeer gerespecteerde instellingen binnen de mondiale financiële sector, kennen een hoge kredietwaardigheid en hebben veel expertise in huis. Het is goed te horen dat zij aangeven nog meer te willen investeren in Nederland door mee te doen aan het Innovatiefonds MKB+ maar ook door kapitaal beschikbaar te stellen aan Nederlandse banken, en door rechtstreeks te investeren in grote bedrijven en projecten zoals de Tweede Maasvlakte. Juist deze directe investeringen zouden vanwege hun langere looptijd en aantrekkelijke voorwaarden interessant kunnen zijn voor bedrijven. Immers, voor investeringen in R&D en in nieuwe productiemiddelen is langetermijnfinanciering nodig. Voor leningen vanaf € 25 miljoen kunnen ondernemers direct bij de EIB een aanvraag indienen. Voor leningen met een kleinere omvang investeert de EIB indirect. De EIB verstrekt daarvoor op aanvraag van commerciële banken tegen aantrekkelijke voorwaarden leningen aan banken die als intermediair willen optreden. Deze banken zetten de leningen, inclusief de aantrekkelijke voorwaarden, vervolgens uit naar het mkb. Omdat het kabinet het van groot belang acht dat bedrijven zich goed oriënteren op de mogelijkheden die de EIB biedt zijn afgelopen december en op 15 april jl. bijeenkomsten met de EIB georganiseerd voor diverse bedrijven. Daar heeft de EIB de mogelijkheden aan de bedrijven gepresenteerd.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat administratieve lasten en regeldruk belangrijke thema’s zijn en dat via Europa op deze thema’s geleerd kan worden van ervaringen in andere landen. Zij willen daarom weten of er cijfers over regeldruk of administratieve lasten in andere landen zijn. Wellicht kan er via een benchmark van elkaar geleerd worden.

Nederland werkt in EU- en OESO-verband op het terrein van regeldruk nauw samen met een groep van gelijkgezinde lidstaten, waaronder Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Cijfers over regeldruk van andere landen zijn niet altijd goed te vergelijken. Wel worden best practices onderling uitgewisseld. Het standaardkostenmodel, een methodiek om administratieve lasten te meten, is in Nederland ontwikkeld en door andere EU-lidstaten zeer positief ontvangen. Zij hebben de intentie uitgesproken om dit over te nemen, waardoor cijfers van verschillende landen beter vergelijkbaar zullen worden. Het toepassen van vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving is door Nederland uit het Verenigd Koninkrijk overgenomen. Daarnaast worden methodieken voor het meten van nalevingskosten uitgewisseld, zowel in EU- als in OESO-verband. Vermeldenswaardig is dat in OESO-verband Nederland, Zweden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk binnenkort een gezamenlijk onderzoek starten naar nalevingskosten.

De leden van de D66-fractie vragen de minister wat de exacte toegevoegde waarde is van de zogenaamde lidstaatcontracten voor concurrentievermogen en groei. Zij willen specifiek weten wat dit nieuwe instrument toe moet voegen aan het bestaande instrumentarium.

Zoals het kabinet eerder heeft toegezegd zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de inhoud van deze mededeling en de appreciatie hiervan door het kabinet. Het kabinet is van mening dat contractuele afspraken over hervormingen potentieel nuttig kunnen zijn als extra instrument om lidstaten aan te zetten tot het doorvoeren van structurele hervormingen. Deze potentiële toegevoegde waarde komt voort uit de versterkte aandacht voor de implementatie van afspraken die worden gemaakt in het kader van het Europees Semester. Het opstellen en overeenkomen van een contractuele afspraak kan tot een indringender dialoog leiden tussen de lidstaat en de Europese Unie over de hervormingen die belang zijn om de economie van een lidstaat te versterken. Het kabinet acht het hierbij van belang dat nationale parlementen altijd en vroegtijdig betrokken worden, om het nationale eigenaarschap van een overeengekomen contractuele afspraak te versterken. Het kabinet stelt hierbij als absolute voorwaarde dat lidstaten uiteindelijk zelf beslissen over de te nemen structurele economische hervormingen. Deze inzet is in lijn met de motie Schouten-Dijkgraaf.

III Volledige agenda

  • 1. Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 12 april 2013

    Geannoteerde Agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen 2 en 3 mei 2013, Dublin (2013Z07514)

  • 2. Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 8 maart 2013

    Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen 18-19 februari 2013 (Kamerstuk 21501–30, nr. 304)

  • 3. Brief regering – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 25 januari 2013

    Fiche: Mededeling content in de digitale interne markt (Kamerstuk 22 112, nr. 1561)

  • 4. Brief regering – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 15 februari 2013

    Fiche: Mededeling Ondernemerschap 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 1571)

  • 5. Brief regering – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 8 maart 2013

    Fiche: Mededeling Europees actieplan detailhandel (Kamerstuk 22 112, nr. 1579)

  • 6. Brief regering – minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans – 22 maart 2013

    Fiche: Verordening voor het markttoezicht op producten (Kamerstuk 22 112, nr. 1590)

  • 7. Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 2 april 2013

    Concept kabinetsreactie op het «Groenboek inzake oneerlijke handelspraktijken in de food- en non-food toeleveringsketen tussen ondernemingen in Europa» (Kamerstuk 22 112, nr. 1596).


X Noot
1

Toezegging in AO Raad voor Concurrentievermogen, 13 februari 2013 en conclusies Europese Raad 14 en 15 maart 2013.

Naar boven