21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 284 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2012

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen van 30 en 31 mei 2012. De Raad zal bestaan uit een deel over interne markt en industrie, en een onderzoeksdeel.

Tijdens het deel over interne markt en industrie streeft de Raad naar een gedeeltelijke gemeenschappelijke benadering over het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb 2014–2020. Verder zal getracht worden overeenstemming te bereiken over een algemene benadering over alternatieve en online geschillenbeslechting. Daarnaast zal het voorzitterschap een voortgangsrapportage presenteren over de voorstellen voor het gunnen van overheidsopdrachten en zal er over die voorstellen een oriënterend debat worden gehouden. Ook over de erkenning van beroepskwalificaties zal een oriënterend debat worden gehouden.

De Raad zal tevens naar verwachting conclusies aannemen over de digitale interne markt en de governance van de interne markt. Tot slot zal mogelijk een akkoord worden bereikt over het unitair octrooi.

Tijdens het onderzoeksdeel streeft de Raad naar een gedeeltelijk gemeenschappelijke benadering over de algemene verordening van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014–2020 (Horizon 2020). Tevens zal het voorzitterschap de voortgang presenteren over de onderhandelingen over de regels van deelname, de specifieke programma’s en het programma voor Euratom van Horizon 2020. Het voorzitterschap zal daarnaast de stand van zaken presenteren in de onderhandelingen over de Strategische Innovatie Agenda en het programma van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT).

De raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s).

Onder het punt diversen zal de Commissie de Raad informeren over hervormingen van enkele staatssteunkaders. Het voorzitterschap zal de Raad informeren over de resultaten van de onderzoeksgerelateerde conferenties en ministeriele bijeenkomsten. Het strategisch forum voor internationale samenwerking in onderzoek en innovatie (SFIC) zal de Raad informeren over de jaarlijkse rapportage en over de samenwerking met India.

De Cypriotische delegatie zal tot slot de Raad informeren over het inkomende voorzitterschap.

Het lunchonderwerp op 30 mei zal de interne markt akte zijn en de eerste en tweede reeks prioriteiten die hierbinnen zijn aangewezen. Het lunchonderwerp voor het onderzoeksdeel op 31 mei is nog niet bekend.

In deze geannoteerde agenda wordt ook een antwoord gegeven op de vraag over embryonaal stamcelonderzoek binnen Horizon 2020, die de SGP stelde tijdens het Schriftelijk Overleg Europa 2020-strategie en het Nationaal Hervormingsprogramma op 25 april jl.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

INTERNE MARKT EN INDUSTRIE

Programma voor verbetering van het concurrentievermogen van ondernemingen en het mkb – COSME 2014–2020

Gedeeltelijke gemeenschappelijke benadering

De Raad streeft naar een gedeeltelijke gemeenschappelijke benadering van het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine- en middelgrote ondernemingen 2014–2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 1326, BNC-fiche 10). Het akkoord gaat alleen over de inhoudelijke aspecten van het programma. Over het budget wordt geen besluit genomen. De besluitvorming over het totaalbedrag is onderdeel van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020.

Het voorstel voor COSME is een voortzetting van dat deel van het huidige Competitiveness and Innovation Framework Program (CIP), behalve het onderdeel voor Innovatie. Het innovatiedeel van dit programma is opgenomen in het voorstel van de Commissie Horizon 2020. Het voorstel kent maatregelen, gericht op 4 specifieke doelstellingen:

  • 1. verbeteren van de raamvoorwaarden voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van EU-bedrijven;

  • 2. promoten van ondernemerschap;

  • 3. verbeteren van de toegang van het mkb tot financiering;

  • 4. verbeteren van de toegang van het mkb tot de interne markt en markten buiten de EU.

De Commissie heeft voorgesteld om € 2,443 mrd. (lopende prijzen) exclusief uitvoeringskosten te reserveren voor de uitvoering van dit programma voor de jaren 2014–2020.

De lidstaten ondersteunen de nadruk die de Commissie legt op het versterken van het concurrentievermogen van het mkb. De discussie richt zich tot op heden vooral op het beperken van het programma tot terreinen waar Europese samenwerking een evidente meerwaarde heeft en de aandacht voor en uitwerking van de financiële instrumenten ten behoeve van de toegang tot financiering. Ook is er discussie over de door de Commissie opgenomen specifieke doelstelling voor toerisme en over het meten van het relatieve gebruik van het programma in de lidstaten.

Nederland onderschrijft het belang van het mkb voor de Europese economie om de doelstellingen van Europa 2020-strategie te halen en ondersteunt het voorstel van de Commissie in grote lijnen. Nederland onderschrijft de vier doelstellingen die de Commissie voor heeft gesteld. Nederland hecht er aan dat de Europese acties zich beperkte tot terreinen waar Europese samenwerking een evidente meerwaarde heeft. Dit betreft onder andere het verbeteren van de toegang tot financiering. Nederland is voorstander van een additionele Europese aanpak en zet zich in om het relatieve aandeel van dit programma voor de toegang tot financiering te vergroten. De financiële instrumenten dienen daarbij te voldoen aan de randvoorwaarden die Nederland stelt voor financiële instrumenten (geen budgettaire risico’s, geen marktverstoring, beperkte omvang instrumenten, Europese toegevoegde waarde, geen overlap met bestaande instrumenten, terugvloeien van middelen, geen vervanging nationale co-financiering, maximeren administratieve kosten). Tevens ondersteunt Nederland het Enterprise Europe Network (EEN). Het EEN moet zich in het bijzonder blijven richten op de ondersteuning van activiteiten van het mkb op de Europese markt. Voor ondersteuning buiten de Europese Unie ziet Nederland vooral een toegevoegde waarde van de EU bij het ondersteunen van het mkb op het gebied van normen en intellectuele eigendomsrechten op markten buiten de EU. Nederland staat kritisch tegenover specifieke acties van de Commissie voor de toeristische sector. Nederland acht het van belang dat COSME gericht blijft op de excellente voorstellen binnen het programma. Voor het ondersteunen van achtergebleven regio’s is het cohesiebeleid ontwikkeld.

De onderhandelingen over het Kaderprogramma voor concurrentievermogen voor bedrijven en mkb maken voor wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. Het kabinet stelt dat, hoewel deze uitgaven bijdragen aan groei, innovatie en concurrentiekracht, ook dit deel van de EU-begroting een bijdrage moet leveren aan een lager totaalplafond.

Alternatieve en online geschilbeslechting

Gemeenschappelijke benadering

Tijdens de Raad zal naar verwachting getracht worden overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke benadering over de Richtlijn alternatieve geschilbeslechting (ADR) en verordening online geschilbeslechting (ODR) (Kamerstukken 22 112, nr. 1318). Hiermee wil het Voorzitterschap tegemoet komen aan de oproep van de informele Europese raad in januari jongstleden om voor de zomer een akkoord te bereiken over online geschilbeslechting.

Het voorstel voor alternatieve geschilbeslechting is gericht op een verbetering van de werking van de interne markt voor de detailhandel en meer in het bijzonder een versterking van de verhaalsmogelijkheden voor consumenten. De Commissie geeft aan dat zij met de richtlijn wil voortbouwen op de in de lidstaten bestaande ADR procedures, met eerbiediging van de wettelijke tradities van de lidstaten. Een aanzienlijk deel van de Europese consumenten ondervindt volgens de Commissie moeilijkheden bij de aankoop van goederen en diensten op de interne markt. Hoewel de wettelijke voorschriften doorgaans een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen, blijven de problemen waarmee consumenten te maken krijgen vaak onopgelost.

Het richtlijnvoorstel van de Commissie verplicht lidstaten er voor te zorgen dat alle geschillen tussen consumenten en ondernemers kunnen worden voorgelegd aan een buitengerechtelijke geschilbeslechtingsinstantie (ADR entiteit). Ondernemers zijn niet verplicht daar aan deel te nemen. Ondernemers moeten consumenten informeren over welke ADR entiteit er op hun (deel)markt bestaat en of zij zich daar ook bij hebben aangesloten. De Commissie verwacht dat dit een impuls zal zijn voor ondernemers om zich aan te gaan sluiten. Tevens formuleert het richtlijnvoorstel diverse kwaliteitseisen voor ADR entiteiten, zoals deskundigheid en onpartijdigheid, transparantie, doeltreffendheid en billijkheid. Lidstaten moeten een bevoegde instantie aanwijzen die belast is met het toezicht. Het voorstel behelst ook gedetailleerde informatieverplichtingen voor ADR entiteiten.

Het voorstel voor online geschilbeslechting (ODR) behelst een regeling voor de beslechting van geschillen die voortvloeien uit online overeengekomen levering van goederen of het verrichten van diensten. Voorzien wordt in de oprichting van een Europees platform voor online geschilbeslechting in de vorm van een interactieve website. Hiermee wordt voorzien in een toegangspunt voor consument en ondernemer voor ODR van grensoverschrijdende elektronische handelstransacties. Het gebruik van het platform is mogelijk in alle EU talen en is gratis. Betrokkenen kunnen een elektronisch klachtenformulier indienen. Indien het Europees platform de klacht ontvankelijk acht wordt de klacht doorgeleid naar een bevoegde nationale ADR entiteit. De lidstaten wijzen elk een nationaal ODR contactpunt aan. Deze taak kan worden overgedragen aan het nationale ECC. De Commissie richt een netwerk van ODR facilitators op.

Onder het Deens voorzitterschap is er de afgelopen maanden met name gediscussieerd over de reikwijdte van de richtlijn, de informatieverplichtingen voor ondernemers, de kwaliteitscriteria voor ADR entiteiten en het sanctieregime.

Gelet op de ruime praktijk van ADR in Nederland en de positieve ervaringen daarmee, staat Nederland positief tegenover een initiatief van de Commissie om de doeltreffendheid van ADR in Europa te vergroten. Nederland onderkent de noodzaak tot stimulering van ADR in consumentenzaken ten einde het vertrouwen van consumenten in de interne markt verder te versterken. Hiermee is niet alleen de consument gediend. Ook het bedrijfsleven zal hierdoor meer kansen krijgen. De afzetmarkt binnen de Unie wordt immers vergroot wanneer consumenten eerder grensoverschrijdende consumentenaankopen durven te doen. Indien het voorstel zodanig wordt aangepast dat ook landen met een goedlopend systeem van markt-gereguleerde ADR hun systeem kunnen behouden, zou het voorstel een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het versterken van de interne markt. Nederland acht het daarbij van groot belang dat de Europese richtlijn voor alternatieve geschilbeslechting verenigbaar is met de bestaande Nederlandse geschilbeslechting. Tevens zet Nederland zich ervoor in dat de eisen die aan een ADR-entiteit en aan het bedrijfsleven worden gesteld, op een globalere wijze worden beschreven en dat de toezichtbepalingen worden geschrapt of in meer algemene termen worden geformuleerd. Het toezicht zou bijvoorbeeld vormvrij moeten zijn, zodat Nederland er zelf voor kan kiezen hoe het toezicht zo effectief mogelijk uit te voeren. Ook acht Nederland het van belang dat alleen de door lidstaten aangemelde entiteiten onder de richtlijn vallen.

Nederland staat eveneens positief tegenover het idee de grensoverschrijdende elektronische handelstransacties te stimuleren door het aanbieden van een online geschilbeslechtingsmodaliteit. Dit voorstel draagt bij aan het versterken van de interne markt en het uitvoeren van de Europese digitaliseringsstrategie (digitale agenda). Nederland kan zich vinden in de gedachte van de Commissie dat consumenten zonder een adequaat systeem van onlinegeschilbeslechting (gerechtelijk en buitengerechtelijk) geen volledige toegang tot de interne markt hebben. Ook ondernemers kunnen bij gebrek aan beweging van de consument binnen de interne markt hun concurrentiepositie niet volledig benutten. Nederland acht bij dit voorstel de samenhang met alternatieve geschilbeslechting van groot belang. Ook deze verordening moet wat Nederland betreft verenigbaar zijn met de bestaande Nederlandse geschilbeslechting.

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake overheidsopdrachten

Voortgangsrapport en oriënterend debat

Het voorzitterschap wil tijdens de Raad een voortgangsrapport presenteren over de richtlijnvoorstellen voor het gunnen van overheidsopdrachten die op 20 december 2011 zijn uitgebracht. Tevens heeft het voorzitterschap aangekondigd een debat te willen voeren op twee specifieke aspecten van de voorstellen. Ten eerste wil het voorzitterschap discussiëren over het voorstel over elektronisch aanbesteden. Dit voorstel verplicht aanbestedende diensten na een overgangsperiode de aanbestedingsprocedure elektronisch uit te voeren. Ten tweede wil het voorzitterschap het debat richten op het voorstel tot invoering van een nationaal toezichthoudend orgaan dat voornamelijk belast wordt met het monitoren van aanbestedingen. Over het voorstel en de kabinetsinzet is uw Kamer geïnformeerd door middel van een BNC-fiche (Kamerstukken II, 2011–2012, 22 112, nr. 1344). Tevens zijn schriftelijke vragen van uw Kamer op 13 februari 2012 door mij beantwoord (Kamerstukken II, 2011–2012, 20 501-30, nr. 281).

De Europese Commissie wil met de voorstellen de doeltreffendheid en efficiëntie van overheidsaanbestedingen vergroten en inkopers beter in staat stellen gebruik te maken van overheidsopdrachten om strategische maatschappelijke doelen te bereiken (met name duurzaamheid en sociale insluiting). Nederland kan zich in grote lijnen vinden in het Commissievoorstel.

Om de toegang van het MKB tot overheidsopdrachten te verbeteren en de lasten te beperken stelt de Europese Commissie voor om het aanbestedingsproces grotendeels te digitaliseren. De voorstellen leggen dan ook verplichtingen op aan de lidstaten om dit te realiseren. De lidstaten kunnen zich over het algemeen vinden in de overgang naar een verplicht gebruik van elektronische middelen voor de communicatie tussen aanbestedende dienst en ondernemers in aanbestedingsprocedures. Nederland is een groot voorstander van elektronisch aanbesteden. Elektronisch aanbesteden is van belang voor het verbeteren van de werking van de digitale interne markt. Het verlaagt de lasten voor aanbestedende diensten en ondernemers aanmerkelijk en zorgt ervoor dat ondernemers op een eenvoudige wijze aan (grensoverschrijdende) aanbestedingsprocedures kunnen deelnemen. Nederland is voorstander van verdergaande standaardisatie van technische vereisten voor elektronisch aanbesteden om de toegang van Nederlandse bedrijven tot (overheids)opdrachten in andere lidstaten te verbeteren.

In het voorstel wil de Europese Commissie de lidstaten verplichten een toezichthoudend orgaan op te richten of een bestaand orgaan aan te wijzen voor het toezicht op de uitvoering van aanbestedingen in de lidstaat. Daarnaast moet dit orgaan de taak krijgen gegevens te verzamelen over het functioneren van de aanbestedingspraktijk en juridisch advies verstrekken aan aanbestedende diensten over de interpretatie van de aanbestedingsregels. Het merendeel van de lidstaten staat kritisch tegenover het voorstel voor een toezichthoudend orgaan. De lidstaten willen geen nieuwe structuren opzetten voor het toezicht op aanbestedingen. De lidstaten zijn wel bereid vanuit een taakgerichte benadering een goede naleving van de aanbestedingsregels te bevorderen, bijvoorbeeld via algemeen advies over de aanbestedingsregels, de uitwisseling van best practices, en monitoring op aanbestedingen. Nederland kan meegaan in de taakgerichte aanpak en wil daarbij aansluiten bij de bestaande organisatiestructuren en instrumenten die in Nederland daarvoor bestaan.

Richtlijn Beroepskwalificaties

Oriëntatiedebat

De Raad zal een oriënterend debat houden over het voorstel van de Commissie om de Richtlijn erkenning beroepskwalificaties (richtlijn 2005/36/EG) te moderniseren. Deze richtlijn beoogt het vrij verkeer van diensten door gereglementeerde beroepsbeoefenaars te vergemakkelijken. Het betreft de beroepen waarvoor de overheid bepaalde minimum opleidingseisen verplicht stelt. In Nederland geldt dit bijvoorbeeld voor (dieren-)artsen, advocaten en financiële adviseurs. Echter, de huidige erkenningsprocedures op grond van de richtlijn zijn vaak onduidelijk, ingewikkeld en tijdrovend. Herziening van deze richtlijn vormt één van de 12 prioriteiten binnen de Interne Markt Akte en kan effectief bijdragen aan het vergroten van de mobiliteit van beroepsbeoefenaars in de EU en daardoor aan het groeivermogen van Europa.

Tijdens het debat zal met name aandacht worden besteed aan het voorstel van de Commissie voor een Europese beroepskaart. Dit is een digitaal systeem, waarmee een beroepsbeoefenaar in het land waar hij woont een aanvraag kan indienen om in een andere lidstaat als beroepsbeoefenaar geregistreerd te worden. De Europese beroepskaart kan de registratie in een andere lidstaat vergemakkelijken. Diverse lidstaten zijn voorstander van de introductie van dit systeem.

Nederland vreest echter dat de invoering van de beroepskaart kan leiden tot een verhoging van de administratieve lasten, met name waar het gaat om beroepen die in Nederland niet zijn gereglementeerd. Indien een beroep niet is gereglementeerd, beschikt de betrokken lidstaat immers ook niet over een toetsingskader om beroepskwalificaties te beoordelen of over een daartoe bevoegde autoriteit. Derhalve is de inzet van Nederland erop gericht om de beroepskaart enkel in te voeren voor beroepen met een hoge mobiliteit die in veel, of bijna alle, lidstaten zijn gereglementeerd.

Mogelijk zal ook gesproken worden over een evaluatie van gereglementeerde beroepen in Europa. Volgens schattingen van de Commissie zijn er op dit moment ongeveer 800 verschillende gereglementeerde beroepen in Europa, waarvan meer dan een kwart slechts in één lidstaat is gereglementeerd. Dit belemmert grensoverschrijdende beroepsuitoefening. De Commissie stelt daarom een kritische evaluatie van alle gereglementeerde beroepen in Europa voor. Dit betekent dat iedere lidstaat alle bestaande en nieuwe gereglementeerde beroepen moet notificeren aan de Commissie en de andere lidstaten. Daarbij zal de lidstaat gemotiveerd moeten aangeven waarom het noodzakelijk en proportioneel is een bepaald beroep te reglementeren.

Nederland is groot voorstander van een dergelijke evaluatie. In gevallen waar beroepsbeoefenaars een buitengewone verantwoordelijkheid hebben, zoals (dieren-)artsen, verpleegkundig personeel, of docenten in het onderwijs, acht Nederland reglementering van het beroep ter bescherming van een publiek belang goed te rechtvaardigen. Echter, het is onduidelijk waarom in sommige lidstaten reglementering van beroepen als hotelmanager, toeristengids en schoorsteenveger noodzakelijk wordt geacht. Een vermindering van het aantal gereglementeerde beroepen zal bijdragen aan een verlaging van administratieve lasten, een flexibeler arbeidsmarkt en economische groei. Vooral in tijden van crisis acht Nederland het belangrijk om het Europese groeivermogen te stimuleren. Een forse reductie van het aantal gereglementeerde beroepen kan hieraan bijdragen.

Akte voor de interne markt

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de digitale interne markt en over de governance van de interne markt. De conceptconclusies dringen daarnaast aan op snelle besluitvorming over de prioritaire dossiers die in het kader van de Interne Markt Akte zijn aangewezen. In het najaar zal de Europese Commissie een tweede reeks prioriteiten aanwijzen ter versterking van de interne markt. De Raad roept in deze conceptconclusies op deze te richten op het creëren van groei en banen.

Om ondernemers en burgers effectief te kunnen laten profiteren van de voordelen van de interne markt is het essentieel dat de regels ter zake goed functioneren in praktijk. Daartoe is verbetering van de governance van de interne markt vereist. In de conceptconclusies wordt in dat verband niet alleen het belang van tijdige én zorgvuldige implementatie van Europese richtlijnen benadrukt, maar ook het belang van correcte uitvoering en handhaving van Europese wet- en regelgeving. Daarvoor is zowel inzet van de Europese Commissie als van de lidstaten voor nodig. In de conceptconclusies wordt benadrukt dat de Raad voor Concurrentievermogen het functioneren van de interne markt moet monitoren. Ook vraagt de Raad in de conceptconclusies de Commissie om het gebruik van wederzijdse evaluatie te stimuleren om zo de uitvoering van Europese regels te verbeteren. Nederland is voorstander van verbetering van de governance om de werking van de interne markt te versterken en kan instemmen met deze conclusies.

Voorts wordt het potentieel van de digitale interne markt in de conceptconclusies onderstreept. Deze sluiten aan bij het Actieplan Elektronische Handel, dat de Europese Commissie in januari presenteerde. Uw Kamer is hierover via een BNC-fiche geïnformeerd (TK 22 112, nr. 1367). Nederland acht de digitale interne markt van belang voor het versterken van het Europese groeivermogen. De digitale interne markt wordt momenteel gekenmerkt door zeer gefragmenteerde regelgeving, hetgeen leidt tot fragmentatie van de interne markt met onnodige, hoge nalevingskosten voor burgers en bedrijven, en hoge administratieve lasten. Er is een toenemend verschil te zien tussen het groeiende aandeel van elektronische handel in de nationale markten en het geringe aandeel van elektronische handel in grensoverschrijdende handel. De fragmentatie moet worden aangepakt om te zorgen dat burgers en bedrijven kunnen profiteren van een echte digitale interne markt. Nederland kan de voorliggende conceptconclusies dan ook steunen.

Unitair octrooi en octrooirechtspraak

In de conclusies van de Europese Raad van 1 en 2 maart jongstleden hebben de regeringsleiders aangegeven uiterlijk in juni 2012 een definitief akkoord te willen bereiken over het octrooipakket. Het Deense voorzitterschap hoopt een politiek akkoord te bereiken tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 30 mei a.s. Het is nog onduidelijk of dit te realiseren is of dat finale besluitvorming in een later stadium zal geschieden tijdens of in aanloop naar de Europese Raad van juni. Dit is afhankelijk van de vorderingen van de onderhandelingen over de huisvesting van de zetel van de centrale divisie van het octrooigerecht.

Het octrooipakket bestaat uit:

  • Verordening voor het unitair octrooi. Hiermee krijgt een door het Europees octrooibureau verleend octrooi in de 25 lidstaten (die zijn aangesloten bij versterkte samenwerking) unitaire octrooibescherming. Dit brengt financiële en administratieve kostenreductie met zich mee. Het Europees Parlement heeft zich bereid getoond de verordening aan te nemen zodra de Raad een oplossing voor de zetel heeft gevonden.

  • Vertalingenverordening. De verordening voorziet in het vertaalregime voor het unitair octrooi en gaat uit van het talenregime van het Europees Octrooibureau. Hierover is in juni 2011 in de Raad voor Concurrentievermogen een politiek akkoord bereikt.

  • Ontwerpverdrag voor de oprichting van een gemeenschappelijk octrooigerecht. Kern is dat de EU lidstaten een gezamenlijke octrooigerecht oprichten, die exclusief bevoegd wordt voor octrooizaken. Deelname aan de octrooirechtspraak door de lidstaten die aan versterkte samenwerking deelnemen is overigens essentieel. Unitaire rechtspraak is een essentiële voorwaarde voor een unitair octrooi.

Zoals bekend is het onder Pools EU-voorzitterschap niet gelukt overeenstemming te bereiken over de vestigingsplaats van de zetel van de centrale divisie van het unitair octrooigerecht. Een aantal belangrijke octrooiproducerende landen, waaronder Nederland, heeft zich gekandideerd om deze zetel te huisvesten. Nederland vindt dat – nu vele hordes zijn genomen – het niet is uit te leggen dat dit dossier zou stranden op een zetelkwestie.

Nederland is een groot voorstander van een spoedige totstandkoming van het unitair octrooi en octrooigerecht. Zeker in deze economische tijden is een doorbraak essentieel voor de versterking van het Europese economische groeivermogen. We zetten onze innovatieve bedrijven op achterstand met het huidige kostbare octrooisysteem dat we in Europa hebben.

Voor Nederland is, naast de zetelkwestie, belangrijk dat er een totaalpakket komt waarmee het bedrijfsleven goed uit de voeten kan. Een nieuwe octrooistelsel moet een kwalitatief goed en gebruiksvriendelijk systeem zijn. Voor Nederland zijn dan ook belangrijke uitgangspunten: een grotere rol van de centrale divisie van het octrooigerecht, een flexibel talenregime in het proces, en goede kwaliteit van rechters en een goede regeling voor de kwekersvrijstelling. Het compromis dat in de Raad voor Concurrentievermogen van 5 december op tafel lag, komt voor een belangrijk deel tegemoet aan deze wensen.

ONDERZOEK

Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie

Gedeeltelijke algemene benadering en voortgangsrapportage

De Raad zal waarschijnlijk een gedeeltelijke algemene benadering overeenkomen over het Europese programma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020, «Horizon 2020». Dit betekent een akkoord over de hoofdlijnen en inhoudelijke prioriteiten die tot uiting moeten komen in de verordening voor Horizon 2020. Tevens zal het voorzitterschap de voortgang presenteren van de onderhandelingen over de regels van deelname, de specifieke programma’s en het programma voor Euratom van Horizon 2020. De regels voor deelname, inclusief de maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten, en de concrete uitwerking van de inhoudelijke prioriteiten zullen géén deel uitmaken van de gedeeltelijk algemene benadering. Het streven is erop gericht in de tweede helft van 2012 hierover een akkoord te bereiken.

De Commissie heeft de mededelingen over Horizon 2020 uitgebracht op 30 november 2011. Uw Kamer is al eerder over het kabinetsstandpunt betreffende Horizon 2020 geïnformeerd middels een BNC-fiche (TK 22 113, nr. 1310) en daarnaast in de brief met de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen van 1–3 februari 2012 (TK 21 501-30, nr. 278).

In de voorgaande discussie over Horizon 2020 tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen op 2–3 februari 2012 en tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 20–21 februari bleek dat de lidstaten in grote lijnen het voorstel van de Commissie kunnen steunen. Het integreren van onderzoek en innovatie in één programma kan op instemming van de lidstaten rekenen. Bovendien verwelkomen de lidstaten het opbouwen van een excellente kennisbasis, het stimuleren van industrieel leiderschap en het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen zoals de drie inhoudelijke prioriteiten van Horizon 2020.

De lidstaten benadrukken het belang van het verminderen van de administratieve lasten van Horizon 2020 en verwelkomen de aandacht die de Commissie hieraan schenkt. Hieronder vallen één set van regels voor alle onderdelen van Horizon 2020, een betere balans tussen vertrouwen en controle en reductie van het tijdpad tot subsidietoekenning met 100 dagen. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, willen daarbij dat in Horizon 2020 de optie voor kostenvergoeding op basis van integrale kostprijs terugkomt.

Het omzetten van kennis naar nieuwe producten, diensten en processen wordt door vrijwel alle lidstaten als punt gezien dat breed binnen Horizon 2020 aandacht verdient. Maatregelen die de Commissie neemt om dit te bevorderen, zoals verbeteren van de toegang tot financiering, worden verwelkomd.

Het belang van mkb-deelname aan Horizon 2020 wordt door de lidstaten onderstreept. Lidstaten verwelkomen de focus op MKB in de kapitaalmarktinstrumenten en het Eurostars-programma om grensoverschrijdende samenwerking tussen mkb te bevorderen. De meeste lidstaten verwelkomen ook het mkb-specifieke instrument dat de Commissie voorstelt. Met behulp van dit instrument beoogt de Commissie dat het mkb in staat is 15% van het budget voor de maatschappelijke uitdagingen en de industriële en ondersteunende technologieën te verwerven. Meerdere lidstaten willen dat deze ambitie verhoogd wordt en zij pleiten voor een streefgetal van 20%.

Ook benadrukken de lidstaten het belang van een multidisciplinaire aanpak voor de grote maatschappelijke uitdagingen. Dit betekent onder andere dat de sociale en geesteswetenschappen wat meerdere lidstaten betreft, integraal deel uit moeten maken van de programma’s gericht op de maatschappelijke uitdagingen. Ze zouden als horizontaal thema in Horizon 2020 terug moeten komen. Daarnaast pleiten meerdere lidstaten, waaronder Nederland, er ook voor dat het eigenstandige karakter van de sociale en geesteswetenschappen in Horizon 2020 een plek krijgt. Zij zijn daarom voorstander van het opsplitsen van de maatschappelijke uitdaging «een inclusieve, innovatieve en veilige maatschappij» in een aparte uitdaging gericht op «Europa in een veranderende wereld», gericht op de sociale en geesteswetenschappen, en een aparte uitdaging voor «veilige samenlevingen», waarin diverse aspecten van veiligheid aan de orde komen.

Enkele, vooral Centraal- en Oost-Europese lidstaten pleiten ervoor om in Horizon 2020 maatregelen op te nemen om deelnemers uit die landen en regio’s die vinden dat ze «ondervertegenwoordigd» zijn in het huidige Zevende Kaderprogramma, specifiek te ondersteunen. Vooral Noord- en West-Europese lidstaten willen dat in ieder geval het principe van excellentie blijft gelden voor Horizon 2020 zodat alleen de beste projecten, ongeacht hun regio of land van herkomst, in Horizon 2020 gefinancierd worden.

Nederland staat positief tegenover het samenbrengen van onderzoek en innovatie in één strategisch kader en herkent zich in de drie prioriteiten van Horizon 2020. Nederland staat positief tegenover de ambities van de Commissie om de administratieve lasten van Horizon 2020 te verminderen, maar mist de keuzemogelijkheid die het voor gebruikers die hun financieel management op orde hebben mogelijk maakt om subsidie te ontvangen op basis van een integrale kostprijs, de zogenaamde full cost-systematiek.

In Horizon 2020 moet volgens Nederland meer waardecreatie uit kennis zijn. Aandacht hiervoor zou breed binnen Horizon 2020 terug moeten komen. Nederland acht het vooral van belang dat de deelname van het bedrijfsleven, in het bijzonder van het mkb, wordt bevorderd. Nederland steunt daarom de versterking van de kapitaalmarktinstrumenten en de mkb maatregelen, zoals het MKB-specifieke instrument, Eurostars en de nadruk op het mkb binnen de financiële instrumenten. Nederland acht het dan ook van belang dat het bedrijfsleven minimaal een derde van de middelen voor Horizon 2020 kan verwerven. Tevens steunt Nederland de wens van meerdere lidstaten dat het mkb in staat moet worden gesteld 20% van het budget voor de maatschappelijke uitdagingen en de industriële en ondersteunende technologieën te verwerven. Nederland acht het verder vooral van belang dat publiekprivate samenwerking de grootste component van Horizon 2020 blijft, dat mkb-deelname aan de publiekprivate samenwerkingsconsortia bevorderd wordt en dat er meer flexibiliteit komt, zodat er bijvoorbeeld ruimte komt voor kleinschalige en kortdurende consortia.

De sociale en geesteswetenschappen moeten volgens Nederland breed binnen Horizon 2020 aandacht krijgen. Daarnaast dient volgens Nederland het eigenstandig karakter van de onderzoeksdomeinen veiligheid, sociale en geesteswetenschappen en onderzoek naar het innovatiesysteem tot uiting te komen in Horizon 2020.

Nederland is van mening dat excellentie gehandhaafd moet worden als criterium bij het verdelen van onderzoeksmiddelen binnen Horizon 2020. Binnen dit uitgangspunt zou bezien kunnen worden hoe er breed binnen Horizon 2020 maatregelen genomen kunnen worden om het volledige potentieel van de Unie te benutten. Op deze manier kan bijvoorbeeld deelname gestimuleerd worden van excellente onderzoekers uit landen en regio’s die tot op heden een relatief zwakke kennisinfrastructuur hebben en daardoor onvoldoende bekend zijn met het kaderprogramma.

Besluitvorming over het budget is onderdeel van de integrale onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor 2014–2020 in de Raad Algemene Zaken, en is nu niet aan de orde. Nederland acht het van belang dat, hoewel de uitgaven in de begrotingscategorie «Slimme en inclusieve groei» bijdragen aan groei, innovatie en concurrentiekracht, ook dit deel van de EU-begroting een bijdrage moet leveren aan een lager totaalplafond. In lijn met de motie Lucas (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 84) is het streven van het kabinet om daarbij Horizon 2020 te ontzien, zodat de uitgaven aan onderzoek en innovatie kunnen stijgen ten opzichte van de bestedingen in de huidige MFK-periode.

Kamervraag SGP – embryonaal stamcelonderzoek in Horizon 2020

Tijdens het schriftelijk verleg Europa 2020-strategie en het Nationaal Hervormingsprogramma op 25 april jl. hebben de leden van de SGP-fractie gevraagd of het kabinet de mening deelt dat via de Europese onderzoeksprogramma’s in de toekomst geen embryonaal stamcelonderzoek meer gefinancierd zou moeten worden. Zij wilden verder weten of het kabinet bereid is bij de Commissie en andere lidstaten te pleiten voor het stopzetten van dergelijk onderzoek, en te pleiten voor in hun ogen perspectiefrijkere alternatieven.

Het kabinet deelt de mening van de leden van de SGP-fractie niet dat via de Europese onderzoeksprogramma’s in de toekomst helemaal geen embryonaal stamcelonderzoek meer gefinancierd zou moeten worden. De Europese programma’s financieren nu al geen onderzoek dat erop gericht is menselijke embryo’s tot stand te brengen met onderzoek of stamcelwinning als enig doel. Onderzoek rond menselijke stamcellen, zowel volwassen als uit embryo’s verkregen stamcellen, wordt slechts gefinancierd als de inhoud van het onderzoeksvoorstel dit rechtvaardigt, en als dit wettelijk is toegestaan in de lidstaten die bij het project betrokken zijn.

Net als in het huidige programma wordt in ieder geval geen stamcelonderzoek gefinancierd dat in geen enkele lidstaat is toegestaan, en er worden geen activiteiten gefinancierd in lidstaten waar dergelijke activiteiten verboden zijn.

Het kabinet vindt het een goede zaak dat de wetgeving in de lidstaten leidend is voor de mogelijkheid Europese onderzoekssubsidies te ontvangen en zal daarom noch pleiten voor verdere aanscherping noch voor verruiming van de bepalingen in de verordening voor Horizon 2020 die de regels met betrekking tot dit onderwerp voor de periode 2014–2020 zal bepalen.

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT)

Voortgangsrapportage

Het voorzitterschap zal naar verwachting de stand van zaken presenteren in de onderhandelingen over het programma van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) en de Strategische Innovatie Agenda van het EIT.

De Strategische Innovatie Agenda (SIA) van het EIT is door de Commissie opgesteld op basis van het concept van het EIT, een externe evaluatie en de uitkomsten van een consultatie. Deze SIA bevat de strategie voor het EIT voor 2014 tot 2020. Na vaststelling van deze Strategische Innovatie Agenda, zal het EIT in Boedapest als uitvoeringsorganisatie grotendeels autonoom invulling kunnen geven aan de selectie van nieuwe en de implementatie van nieuwe en bestaande kennis- en innovatiegemeenschappen (KIC’s). Het algemene doel van het EIT is volgens de SIA om bij te dragen aan economische groei en banencreatie in Europa, zoals geformuleerd in Horizon 2020, door het bevorderen van de interactie tussen de drie aspecten van de kennisdriehoek: onderwijs, onderzoek en innovatie. Deze interactie wordt concreet vormgegeven in de KIC’s, die voor maximaal 25% worden gefinancierd door de EU en voor het overige door bedrijven en kennisinstellingen. In de SIA stelt de Commissie een uitbreiding voor van het aantal KIC’s voor tot zes in 2014 en negen in 2018. Daarmee kan het samenwerkingsmodel van de kennisdriehoek breder toegepast worden, een kritische massa bereikt worden en kunnen de voordelen van de KIC’s (in hun samenwerking met elkaar en in relatie tot de andere onderdelen van Horizon2020) tot hun volledige recht komen. Voor 2014 gaat het om de thema’s grondstoffen, duurzame voedselvoorzieningsketen en gezond leven/ actief ouder worden. Voor 2018 stelt de Commissie een volgende reeks van KIC’s voor met als mogelijke thema’s productie met toegevoegde waarde, slimme en veilige samenlevingen, en stedelijke mobiliteit.

De opstartfase van de eerste drie KIC’s verliep moeizaam en daarom kondigt de SIA inspanningen aan om de administratieve lasten verder te reduceren, bijvoorbeeld als het gaat om de af te sluiten contracten tussen de deelnemende partijen en het EIT. Er wordt een monitoringsysteem opgezet om de resultaten van het EIT en de KIC’s te meten, evenals hun bijdrage aan de strategische doelen van het EIT en de Horizon 2020 doelstellingen. Ook kondigt de SIA activiteiten aan rondom de verspreiding van de resultaten en best practices en maatregelen die talent van buiten de KIC’s moeten aantrekken (EIT-fellows programma).

Het overgrote deel van de lidstaten kan zich vinden in een deel van de SIA, maar pleit voor verdere vereenvoudiging en synergie met de overige EU-initiatieven. Ondermeer de toegang van het MKB tot de KIC’s moet hierdoor worden vergemakkelijkt. Er zijn nog verdere onderhandelingen nodig over de timing, het aantal en de thema’s van mogelijke nieuwe KIC’s. Ook het uiteindelijke budget voor het EIT en de verdeling hiervan zal, in afwachting van de onderhandelingen over het MFK, later dit jaar pas aan de orde worden gesteld.

Nederland steunt het doel van het EIT en de stimulering van de kennisdriehoek. Nederland is voorstander van synergie tussen de verschillende Europese initiatieven, vanwege de mogelijkheden van onderlinge versterking en het voorkomen van fragmentatie en duplicatie. Ook pleit Nederland voor een reductie van administratieve lasten, waarbij succesvolle KIC’s sterk gebaat zullen zijn. Hiervoor zijn vooral ook de regels voor deelname van Horizon 2020 als geheel, inclusief EIT, van belang. De KIC’s zullen van vereenvoudiging van deze uniforme set aan regels profiteren en de beste partners kunnen aantrekken. In de eerste discussies over het budget en nieuwe KIC’s stelt Nederland voorop dat besprekingen over het EIT niet vooruit mogen lopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Wat het kabinet betreft zijn in Horizon 2020 extra investeringen nodig voor onder meer grensoverschrijdende publiekprivate en publiekpublieke samenwerking op thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact, maar de voorgestelde groei van het budget voor het EIT is zeer fors. Zolang het EIT niet naar behoren functioneert, zal terughoudend moeten worden omgegaan met een dergelijke forse uitbreiding van het budget, en zal de verdere uitrol kritisch worden gevolgd.

Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s)

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s). Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de mededelingen over drie EIP’s middels een BNC-fiche (TK 22 112, nr. 1391).

EIP’s moeten de volgende zwakke punten in het bestaande Europese onderzoeks- en innovatiebeleid aanpakken: de te lage investeringen in kennisontwikkeling en -verspreiding, de randvoorwaarden die niet voldoende innovatievriendelijk zijn, en versnippering en overlap van inspanningen, de lage betrokkenheid van gebruikers en onvoldoende afstemming van publieke acties (regionaal, nationaal, Europees). Hiervoor zullen de EIP’s alle belanghebbenden binnen een maatschappelijke uitdaging bij elkaar brengen, van het fundamentele onderzoek tot de gebruikers, en alle stappen ertussenin. Het partnerschap biedt de belanghebbenden een forum waarin ze, verenigd rond een gemeenschappelijk doel, innovatieve oplossingen kunnen identificeren, ontwikkelen en testen. Elk partnerschap wordt geleid door een high level stuurgroep die een afspiegeling vormt van de betrokken stakeholders uit bedrijfsleven, maatschappelijke partijen, kennisinstellingen en de overheid.

De conceptconclusies gaan over het Strategisch Implementatieplan (SIP) van de pilot EIP «Actief en gezond ouder worden» en de bekrachtiging van de EIP’s «productiviteit en duurzaamheid in de landbouw» en «grondstoffen» via de sectorale raadsformaties. De Europese Innovatiepartnerschappen moeten een bijdrage leveren aan de stroomlijning en de vermindering van fragmentatie van onderzoeks- en innovatie-inspanningen op Europees en op nationaal niveau. De high-level groep moet via een transparant proces tot stand komen en een goede afspiegeling zijn van alle belanghebbenden. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de implementatie van de strategische plannen van de EIP’s plaats gaan plaatsvinden via de juiste politieke en bestaande coördinatiekanalen. Nieuwe EIP’s zullen verder bekrachtigd worden in de relevante sectorale raadsformaties en de Raad van Concurrentievermogen zal een coördinerende rol krijgen ten aanzien van de EIP’s en het monitoren van de algemene voortgang.

Nederland kan instemmen met de voorliggende conceptconclusies. In de algemene uitgangspunten komen de voor Nederland belangrijke principes ten aanzien van de ontwikkeling van de EIP’s terug. De drie EIP’s hebben betrekking op onderwerpen die voor het Nederlandse onderzoeks- en innovatiebeleid en specifiek ook voor de Nederlandse (top)sectoren interessant zijn en perspectief bieden. Er zijn al diverse Nederlandse partijen actief bij de ontwikkeling. Het kabinet is daarbij van mening dat het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen hand in hand kan gaan met het versterken van de concurrentiekracht. Het kabinet acht het verder van belang dat tussen de EIP’s en de maatschappelijke uitdagingen waarop deze gericht zijn een duidelijke samenhang bestaat met het Europese beleid, waaronder het Horizon 2020 programma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020.

Naar boven