21 501-28 Defensieraad

Nr. 97 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2013

Op 22 en 23 april a.s. komen de EU-ministers van Defensie in Luxemburg bijeen in de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ). De volgende onderwerpen komen aan de orde.

Mali

Op 22 april is een werkdiner gepland waarbij de ministers in aanwezigheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Navo Vershbow de vooruitgang van de EU trainingsmissie (EUTM) in Mali bespreken. De ontplooiing van de missie verloopt volgens plan. Op 2 april jl. zijn de trainingsactiviteiten begonnen. Er zijn wel belangrijke aandachtspunten die van invloed kunnen zijn op de uitvoering van de missie. Zo blijven er zorgen over de uitrusting van het Malinese leger. Het leger heeft wapens en transportmiddelen nodig, maar ook basisuitrusting zoals tenten en veldbedden. De EU coördineert nationale bijdragen aan Mali maar kan niet zelf materieel leveren. De EU heeft de behoeften in kaart gebracht en de lidstaten verzocht bijdragen beschikbaar te maken. Momenteel bezie ik de mogelijkheden die Defensie heeft om aan dit verzoek gehoor te geven, mede in het licht van het onderzoek naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een Nederlandse bijdrage aan de EUTM Mali. Nederland inventariseert de behoefte aan personele ondersteuning van de EUTM in een volgende ronde.

EU Battlegroups

De ministers zullen op 23 april, mede in het kader van de voorbereiding van de Europese Raad in december a.s., overleg voeren over de EU Battlegroups. Dit betreft een voortzetting van de discussie die tijdens de informele bijeenkomst in Dublin ontstond naar aanleiding van vragen over de bruikbaarheid van de Battlegroup met het oog op de activiteiten in Mali. Ik acht het zinvol met mijn collega’s van gedachten te wisselen over de inzetbaarheid van de Battlegroups in relatie tot het bestaande concept. Ik heb u hierover reeds geïnformeerd in het verslag van de informele bijeenkomst van ministers van Defensie in Dublin (Kamerstuk 21 501-28, nr. 94 van 11 maart jl.). De discussie tijdens de RBZ moet naar mijn mening ruimte bieden voor vrije gedachtevorming over het optimale gebruik van het concept in het licht van hedendaagse uitdagingen en voorzienbare scenario’s. Er is daarnaast in de afgelopen periode door de EU het nodige denkwerk verricht over het aantrekkelijker maken van bijdragen aan de Battlegroups. Het is mijn streven met collega’s te komen tot de verdere uitwerking van oplossingsrichtingen.

Op 18 april neem ik deel aan een overleg met mijn Britse en mijn Zweedse collega over de bruikbaarheid van het EU Battlegroup concept. Dit overleg is belangrijk met het oog op de bijdrage die Nederland levert aan de door het Verenigd Koninkrijk geleide EU Battlegroup in de tweede helft van dit jaar. Zoals ik eerder in het debat met de Kamer heb bepleit, zijn contacten op het politieke niveau belangrijk voor nauwe defensiesamenwerking. Dat geldt zeker voor snelle reactiecapaciteiten waarbij de deelnemende landen gezamenlijk snel besluiten moeten kunnen nemen over militaire inzet onder gevaarlijke omstandigheden. Het is mijn insteek in de discussie tijdens de RBZ ook dit aspect te onderstrepen.

Taskforce defensie-industrie en markt

In de aanloop naar de discussie tijdens de Europese Raad in december zullen de ministers spreken over de defensiemarkt en industrie. EU-commissaris voor Ondernemingen en Industrie Tajani zal de ministers informeren over de uitwerking van een mededeling over dit onderwerp die in juni a.s. moet worden gepubliceerd. De Taskforce on Defence Industries and Markets heeft hiervoor voorbereidend werk verricht. De commissiemededeling zal een strategisch plan bevatten met activiteiten en maatregelen op het terrein van onderzoek, ontwikkeling en innovatie en van hoogwaardige sectoren zoals lucht- en ruimtevaart en duurzame technologieën. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de juiste toepassing van de EU-defensierichtlijn 2009/81/EC. De toepassing van deze richtlijn is in Nederland sinds 15 februari jl. bij wet geregeld. De aankomende weken moet op grond van consultaties met de lidstaten en met andere stakeholders duidelijker worden welke maatregelen een goed functionerende defensiemarkt en mondiaal concurrentievermogen kunnen bevorderen. Ik ben van mening dat het beoogde strategische plan optimale voorwaarden en kansen moet creëren voor de industrie, waarbij specifieke aandacht moet worden geschonken aan de positie van het midden- en kleinbedrijf. Het stimuleren van innovatie maakt daarvan deel uit. Tot slot moet de aandacht niet louter worden gericht op de interne markt. Het EDA en de Commissie zouden nader kunnen onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de toegang van Europese bedrijven tot de markt in derde landen te verbeteren.

Europees Defensie Agentschap

Op 23 april komen de ministers van Defensie ook bijeen als bestuursraad van het Europees Defensie Agentschap (EDA). Het hoofdthema tijdens deze vergadering is de voorbereiding van de Europese Raad in december a.s. Het EDA richt zich daarbij op doeltreffende en doelmatige ontwikkeling van defensiecapaciteiten en op versterking van de positie van de Europese defensie-industrie.

Met het oog op de capaciteitenontwikkeling geven de ministers het EDA de opdracht in november a.s. te rapporteren over de vorderingen die de lidstaten hebben geboekt bij de implementatie van de EDA-gedragscode op het terrein van Pooling and Sharing en over de dit jaar geplande herziening van het Capability Development Plan (CDP). Verder worden de ministers geïnformeerd over de vooruitgang op het terrein van toonaangevende Pooling and Sharing projecten, zoals Air to Air Refuelling (AAR). Nederland heeft een leidende rol bij het verkennen van mogelijkheden voor de gezamenlijke verwerving en het gezamenlijke gebruik van nieuwe tank- en transportvliegtuigen in de periode na 2020. Het betreft één van de belangrijkste strategische tekortkomingen van Europa. De aanpak komt overeen met de uitgangspunten van de gedragscode Pooling and Sharing en kan als voorbeeld dienen voor samenwerking tussen de lidstaten op andere capaciteitsterreinen. Tijdens de laatste ministeriële EDA-bestuursraad op 19 november jl. is de Letter of Intent AAR getekend door meerdere lidstaten. Inmiddels heeft de werkgroep in overleg met het EDA een concept of operations, een multinationaal requirements document en een concept of support uitgewerkt. De vervolgstap in de aankomende periode betreft het bepalen van de verwervingsstrategie.

Voorts wordt de ministers gevraagd in te stemmen met het voornemen van het EDA om gemeenschappelijk gefinancierde activiteiten op te zetten met de Europese Commissie en het European Space Agency (ESA) op het gebied van Future Governmental Satellite Communications. Nederlandse deelneming ligt echter niet voor de hand vanwege de reeds bestaande internationale partnerschappen op het gebied van militaire satellietcommunicatie. Defensie zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en waar mogelijk samenwerking op deelterreinen overwegen als dit operationele of financiële voordelen oplevert. Een vergelijkbare houding geldt met betrekking tot nieuwe initiatieven op het gebied van Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS). Ook op dit terrein wordt nauwe samenwerking met de Europese Commissie gezocht. Defensie is inmiddels ver gevorderd bij de uitwerking van plannen voor de verwerving en ingebruikneming van onbemande systemen en voor samenwerking met partners. Er is naar verwachting weinig ruimte om daarnaast deel te nemen aan nieuwe EU-initiatieven. Verder worden nieuwe initiatieven op het gebied van Cyber Defence verwacht. In dit domein worden de internationale ontwikkelingen in de EU en de Navo nauwlettend gevolgd. Defensie wil een bijdrage leveren aan de uitwerking van EDA-initiatieven op het terrein van opleiding en training (EDA-project Multinational Cooperation on Cyber Defence Training and Exercise Ranges). Tot slot zal ik instemmen met het opzetten van een EDA Categorie A-programma op het gebied van Military Implementation of Single European Sky Air Traffic Management Reserach (SESAR). Ik hecht vanwege de operationele en financiële implicaties op dit terrein aan een duidelijke verdeling van rollen en verantwoordelijkheden in de implementatiefase van het SESAR-programma. Defensie zal de uitwerking van een dergelijk kader kritisch volgen. Besluiten over de invoering van SESAR-gerelateerde projecten met financiële en operationele gevolgen voor Defensie moeten wel een overheidsaangelegenheid blijven.

Hoewel de mogelijkheden van Defensie om te investeren in nieuwe programma’s op dit moment beperkt zijn, ben ik voorstander van een meer coöperatieve en geïntegreerde benadering van onderzoek en technologieontwikkeling. Defensie heeft goede ervaringen met de EDA Joint Investment Programmes (JIPs). Meer aandacht van het EDA in dit kader valt toe te juichen en innovatie mag meer centraal komen te staan.

Hierbij kan de toegang tot EU-middelen voor research and innovation op veiligheidsgebied nader worden onderzocht.

De minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven