21 501-20 Europese Raad

Nr. 629 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 april 2012

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte om enige vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake de brief van 2 april 2012 over het Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2012 in het kader van de Europa 2020-strategie (Kamerstuk 21 501-20, nr.627).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 april 2012.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie, Blacquiere

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het EU-voorstel: Jaarlijkse groeianalyse 2012 en het Nederlands Nationaal Hervormingsprogramma 2012 (NHP) in het kader van de Europa 2020-strategie.

Voor de leden van de VVD-fractie is het van groot belang dat er in de Europese lidstaten meer aandacht komt voor de economische groei. In de huidige financieel economische omstandigheden kunnen we het ons niet veroorloven om bedrijven en consumenten nog langer in onzekerheid te laten over de aanpak van de economische crisis in veel van de EU-lidstaten.

De leden van de VVD-fractie willen aandacht vragen voor mogelijkheden om de financieringsproblemen bij bedrijven te verkleinen. Het financieren van bedrijven blijft een groot probleem en daardoor stokt de economische groei en innovatie. Bij de behandeling van het topsectorenbeleid komt het MKB+ fonds vaak ter sprake. Naast het MKB+ fonds willen de leden van de VVD-fractie de minister vragen om ook verder te kijken. Naast de Nederlandse overheid, de Europese investeringsbank en private fondsen willen de leden van de VVD-fractie vragen of de mogelijkheden onderzocht kunnen worden om buitenlandse investeerders aan te trekken. Landen als China en India hebben middelen die wellicht ingezet kunnen worden voor een internationale variant van de MKB+.

De leden van de VVD-fractie snijden een terecht punt aan. De financierbaarheid van het Nederlandse bedrijfsleven heeft de volle aandacht, ook hoe buitenlandse partijen kunnen bijdragen aan het investeren in onze economie. Er zijn diverse maatregelen genomen die de ruimte voor groei en innovatie moeten waarborgen, zoals het Innovatiefonds MKB+ dat zorgt voor additionele financiering bij innovatieve projecten. Het MKB+ fonds is al zo ingericht dat buitenlandse investeerders hieraan kunnen deelnemen. Buitenlandse investeerders en het Europees Investeringsfonds (EIF) participeren reeds in verschillende initiatieven.

Het opzetten van een internationale variant van dit fonds is daarom niet nodig. Wel wil ik onderzoeken of het aantrekken van financiering uit bijvoorbeeld China en India een reële mogelijkheid is.

Verder willen de leden van de VVD-fractie aandacht vragen voor het gemeenschappelijk Europees octrooi. Er moet zo snel mogelijk een akkoord komen. Er wordt al 30 jaar in Europees verband gesproken over het goedkoper maken van aanvragen en verdedigen van octrooien en een akkoord lijkt dichtbij. Over de locatie van een betreffende instantie is nog geen overeenstemming maar het lijkt erop dat dit niet in Nederland zal zijn. De leden van de VVD-fractie willen de minister vragen om zich maximaal in te zetten op Nederland als vestigingslocatie. Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie dat er wordt nagedacht over de gevolgen indien niet voor Nederland wordt gekozen. Graag vernemen de leden van de VVD-fractie hoe er in Nederland goed invulling gegeven kan worden aan deze nieuwe situatie.

Afgelopen jaar zijn belangrijke stappen gezet ten aanzien van het unitair octrooi en het octrooirechtspraakverdrag. De VVD-fractie stelt terecht dat het voornaamste discussiepunt nog de vestigingsplaats van de centrale divisie van het octrooigerecht is. Tijdens de Europese Raad van maart jl. hebben de regeringsleiders aangegeven uiterlijk in juni 2012 een definitief akkoord te willen bereiken over dit laatste onopgeloste vraagstuk in het octrooipakket. Het Deense voorzitterschap heeft de verwachting uitgesproken tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 30 mei stappen te kunnen zetten.

Conform de wens van uw Kamer zal het kabinet blijven aandringen op een spoedige afronding van het octrooidossier gezien het belang ervan voor het versterken van het Europese groeivermogen. Het kabinet heeft een aantrekkelijk aanbod gedaan voor de kandidatuur van Den Haag. Dat aanbod geldt nog steeds, maar de concurrentie is groot. Het kabinet streeft naar een goed totaalpakket. De zetel is belangrijk, maar er moet ook een systeem komen waarmee onze gebruikers uit de voeten kunnen.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de Europese Commissie de prioriteit legt bij groeiversterking om het vertrouwen op de financiële markten te herstellen en het groeivermogen van de economie te versterken richting slimme, duurzame en inclusieve groei en banen. Er dienen groeiversterkende structurele hervormingen te worden geïmplementeerd die het functioneren van arbeids-, diensten-, en productmarkten verbeteren en het concurrentievermogen vergroten. De leden van de PvdA-fractie geven daarbij aan dat zij niet weten wat de uiteindelijke uitkomst van de besprekingen over bezuinigingsmaatregelen is, maar hoe gaat de minister het uitleggen als de uitkomst (te) weinig aansluit bij de prioriteiten van de Europese Unie? Nergens in Europa is het consumentenvertrouwen in maart zo sterk gezakt als in Nederland. Wat zijn de specifieke maatregelen die gericht zijn op herstel van vertrouwen?

Op nationaal niveau is het van groot belang dat lidstaten hun begrotingen op orde brengen en de economie structureel sterker maken. Dat is nodig omdat aanhoudende tekorten en gebrek aan concurrentievermogen het vertrouwen op de financiële markten en het vertrouwen onder consumenten ondermijnen. Het kabinet heeft maatregelen en hervormingen voorgesteld die niet alleen geld opleveren maar die ook perspectief bieden om beter uit deze economische zware tijd te komen. Voorbeelden hiervan zijn het perspectief bieden op werk, mensen motiveren langer door te werken, inzetten op kwaliteit in het onderwijs, het aantrekkelijker maken van ondernemen en maatregelen voorgesteld om de zorg betaalbaar te houden maar tegelijkertijd ook te verbeteren. Alleen door op deze manier te hervormen kan het consumentenvertrouwen worden hersteld.

Heeft de minister al enig zicht op de landenspecifieke aanbevelingen voor dit jaar? Hoe en wanneer wordt de Kamer gerapporteerd over de standpuntbepaling?

Op basis van de ingeleverde Nationaal Hervormingsprogramma’s en Stabiliteits- en Convergentieprogramma’s zal de Commissie eind mei een voorstel doen voor landenspecifieke aanbevelingen voor de verschillende lidstaten. Hierin worden zwakheden van de nationale economieën in beeld gebracht, alsmede die aspecten geïdentificeerd waar volgens de Commissie onvoldoende vooruitgang is geboekt. De Raad [ECOFIN- en Werkgelegenheidsraad] en de Europese Raad zal zich in juni over het voorstel van de Commissie buigen en de aanbevelingen aannemen. Uw Kamer zal op reguliere wijze bij de voorbereiding van de Raden worden betrokken.

Het kabinet geeft aan dat er diverse hervormingen in gang worden gezet die tot doel hebben dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen kan participeren. De krimp van de beroepsbevolking en de (gevolgen van) vergrijzing moeten worden aangepakt. De Wet werken naar vermogen (Kamerstuk 33 161) pakt de onderkant van de arbeidsmarkt aan. De leden van de PvdA-fractie heeft grote bezwaren: naast de invoering van de huishoudtoets, is de loondispensatie die gemeenten kunnen gebruiken een heilloze weg. Dit haalt de bodem onder de collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) vandaan. De leden van de PvdA-fractie willen (nogmaals) horen waarom het demissionaire kabinet hiervoor kiest. De doelstelling van de Wet werken naar vermogen is in orde, maar met de voorstellen wordt het tegenovergestelde bereikt. Is de minister het met de leden van de PvdA-fractie eens?

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen vorige week heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zeer uitvoerig uiteengezet waarom in het wetsvoorstel loondispensatie is opgenomen om mensen die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen toch aan het werk te krijgen bij reguliere werkgevers. Ik verwijs verder naar wat de staatssecretaris daar vorige week over heeft gezegd.

De leden van de PvdA-fractie benadrukken dat het probleem van de jeugdwerkloosheid in Nederland (nog) niet zo groot is als in andere Europese landen. Nederland heeft het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Daarnaast wordt er gewerkt aan de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Kwetsbare jongeren moeten in de eerste plaats door gemeenten geholpen en begeleid worden. Er komt veel af op gemeenten. Is daar voldoende ruimte voor vragen deze leden.

Er komt veel op gemeenten af maar gemeenten hoeven niet vanaf een nulpunt te beginnen. De met het Actieplan Jeugdwerkloosheid versterkte regionale infrastructuur rondom de keten van zorg- onderwijs- arbeidsmarkt heeft resultaat gehad. Er zijn veel jongeren op banen geplaatst, het aantal leerbedrijven is toegenomen en is er meer en betere samenhang gerealiseerd. Om deze ontwikkeling te bestendigen zijn gemeenten en andere medeverantwoordelijke partijen aan zet. Partijen hebben inmiddels aangegeven dit ook te willen realiseren met elkaar. Verder hebben de gemeenten de beschikking over re-integratiemiddelen bij de toeleiding van kwetsbare jongeren naar een leerwerkplek of een reguliere baan. Bestaande re-integratie instrumenten zoals begeleiding op de werkplek, werkplekaanpassingen en proefplaatsingen kunnen daarvoor ingezet worden. Met het wetsvoorstel SUWI wordt geregeld dat UWV en gemeenten samen de verantwoordelijkheid hebben voor één aanspreekpunt voor werkgevers in de regio zodat de toeleiding naar banen gecoördineerd en effectief plaatsvindt. Gemeenten hebben dus naast financiële middelen ook de toegang tot samenwerkingspartners die mede verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van kwetsbare jongeren. In dit kader is het ook zinvol te verwijzen naar het bestaan van Jongerenloketten in veel gemeenten. In een Jongerenloket werken gemeenten, vanuit de lokale behoefte en noodzaak, samen met ketenpartners, UWV, RMC, de zorgpartijen en ook soms aangevuld met justitiële instellingen aan de aanpak van het voortijdig schoolverlaten en de jeugdwerkloosheid.

De bonden hebben middels een brandbrief aan de Kamer laten weten dat zij vinden dat het kabinet op geen enkele wijze rekening houdt met werknemers in de plannen van het NHP. De leden van de PvdA-fractie en de bonden vinden dat er zo snel mogelijk werk moet worden gemaakt van een banenplan. Er is, zo benadrukken deze leden, sprake van een groot en actueel probleem dat daadkrachtig moet worden opgepakt. Ziet de minister dit in en gaat de minister er dus snel mee aan de slag? En hoe gaat de minister de sociale partners beter betrekken bij de consultatieronde? De leden van de PvdA-fractie willen geen «verplicht rondje», maar een echte dialoog. Is de minister het eens met deze leden?

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u in zijn brief van 18 april jl. geïnformeerd over hoe het kabinet aankijkt tegen een banenplan.

Net als voorgaande jaren zijn sociale partners uitvoerig geconsulteerd bij het opstellen van het Nationaal Hervormingsprogramma. Tevens hebben sociale partners een eigen bijlage opgesteld waarin wordt aangegeven welk beleid zij hebben gevoerd om bij te dragen aan de Europa 2020-doelstellingen. De betrokkenheid van sociale partners in Nederland wordt Europa breed als best practice beschouwd.

Hoe wordt in het algemeen de realisatie van de Europese doelstellingen bewerkstelligd, vragen de leden van de PvdA-fractie, gezien de huidige crisis en negatieve groeiverwachting? Wat is de nationale synergie tussen de drie sporen van het Europese Semester en de daarbij behorende documenten?

De Europa 2020-strategie is erop gericht lidstaten te stimuleren beleid te voeren dat bijdraagt aan slimme, duurzame en inclusieve groei en banen. Hiervoor zijn vijf hoofddoelen vastgesteld. Afdwingmechanismes zijn hier politiek van aard; «peer pressure». Als lidstaten niet voldoen kunnen er aanbevelingen worden gegeven en bij voortdurend tekort schieten kan de Commissie een waarschuwing geven. Mede gezien het feit dat lidstaten zeer beperkte financiële ruimte hebben voor maatregelen die de economie stimuleren moet binnen de budgettaire kaders voorrang gegeven worden aan het nemen van groei- en concurrentievermogenversterkende structurele hervormingen.

Het kabinet acht de doelstellingen van het Stabiliteitsprogramma, het Nationaal Hervormingsprogramma en de Nationaal Sociale Rapportage complementair en is dan ook van mening dat deze simultaan dienen en kunnen worden gerealiseerd. Dezelfde maatregelen kunnen in dit kader bijdragen aan het realiseren van verschillende doelen.

Met de ondertekening op 2 april 2012 van de innovatiecontracten weten de negen topsectoren voor twee jaar (2012 en 2013) waar ze aan toe zijn. Maar, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, waar kunnen de bedrijven op rekenen na 2013? Wat gebeurt er met langlopende projecten? Dit komt de versterking van de innovatiekracht niet ten goede, vinden dezelfde leden. Wat verwacht de minister dan van het bedrijfsleven?

In mijn brief van 14 september 2011 (32 637, nr. 15) heb ik aangegeven welke publieke middelen er voor de periode 2012–2015 beschikbaar zijn. In mijn brief van 2 april 2012 (32 367, nr. 32) heb ik de verdeling van de middelen over de topsectoren voor 2012 en 2013 bekend gemaakt. Ik vind het ook van belang dat er helderheid voor een langere periode komt. Het is daarom de bedoeling dat in de tweede helft van 2012 helderheid komt over de jaren erna. Ik heb hiervoor de kennisinstellingen gevraagd voor 1 september te komen met een gefundeerd groeiperspectief per topsector voor hun inzet in 2015 en het pad daar naartoe.

Overigens betekent het niet dat er nu geen projecten kunnen worden uitgevoerd met een looptijd langer dan 2013. De middelen die bijvoorbeeld door NWO zijn gereserveerd voor 2012 en 2013 worden ingezet in projecten die doorlopen in 2014 en 2015 (het kasritme van die uitgaven strekt zich dus ook uit over die jaren).

Hiermee is er voor de bedrijven naar mijn mening voldoende perspectief om zich meerjarig te verbinden aan de uitvoering van de innovatiecontracten. Alle topteams zijn inmiddels volop aan de slag met de uitvoering van de contracten. Dit zou onder meer verder vorm moeten krijgen in de vorming van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie voor 1 september van dit jaar.

De leden van de PvdA-fractie geven aan geen voorstander te zijn van het rondpompen van geld, maar zij vragen of, zolang de EU-fondsen er zijn, we daar nu niet optimaal van moeten profiteren. De gelden zijn beschikbaar om een bijdrage te leveren aan het realiseren van de doelstellingen van het programma, zo stellen deze leden, en de Europese Unie wijst er zelf ook op dat de fondsen niet goed worden benut. Hoe zet het kabinet de fondsen (beter) in bij de focus op groei? Gaat de minister de suggestie van de Europese Commissie oppakken om banen te scheppen in sectoren die het extra moeilijk hebben, zoals de bouw, en voor bepaalde groepen, zoals jongeren?

Het kabinet zet in op het benutten van alle beschikbare ESF-middelen. Het Nederlandse ESF-programma 2007–2013 is inmiddels voor een groot deel gecommitteerd. De laatste aanvraagrondes gaan in 2012 en begin 2013 open. Daarbij ligt de nadruk niet op specifieke sectoren maar wel ligt een grote nadruk op jongeren. In maart jongstleden heeft een laatste aanvraagronde voor scholen met moeilijk lerende kinderen plaatsgevonden (Praktijkonderonderwijs en Speciaal Voortgezet Onderwijs). Per 1 mei 2012 gaat de laatste aanvraagronde open voor gemeenten ten behoeve van moeilijk bemiddelbare werkzoekenden (arbeidsbelemmerden, werkloze 55-plussers en nuggers (personen zonder uitkering, die niet studeren en niet werken maar dat wel graag zouden willen), in het bijzonder kwetsbare jongeren, die niet meer leerplichtig zijn, werkloos zijn en geen uitkering ontvangen). In augustus van dit jaar en in maart 2013 tenslotte gaan de laatste aanvraagtijdvakken open voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten en wajongeren.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Met het NHP laat het kabinet zien dat Nederland goed op weg is met de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de landenspecifieke aanbevelingen.

Met het door de minister ingezette nieuwe bedrijfslevenbeleid wordt er een tamelijk unieke en tegelijk integrale aanpak gepresenteerd waarin bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen de krachten bundelen en waarmee Nederland zich focust op die gebieden, topsectoren, waarin wij sterk zijn. Daarmee wordt onze concurrentiekracht versterkt. De leden van de CDA-fractie denken dat deze Nederlandse aanpak een voorbeeld voor Europa kan zijn. Heeft de minister ook al reacties gehad vanuit Europa en andere Europese lidstaten op deze Nederlandse aanpak?

Vanuit de Europese Commissie is er met veel interesse kennis genomen van deze Nederlandse aanpak. De Topsectorenaanpak wordt ook aangehaald in het rapport van de Europese Commissie «Member States competitiveness performance and policies: reinforcing competitiveness» (2011). Volgens de Europese Commissie biedt de Topsectorenaanpak een interessante mogelijkheid om administratieve lasten voor het bedrijfsleven terug te dringen en publieke uitgaven efficiënter en effectiever in te zetten. Ook vanuit de andere Europese lidstaten zijn de reacties op de Nederlandse integrale aanpak positief, zo zijn bijvoorbeeld vanuit Frankrijk en Denemarken positieve signalen ontvangen. Vanuit Nederland worden er goede contacten onderhouden met verschillende lidstaten om de ervaringen te delen op het gebied van bedrijfslevenbeleid, zowel in Europees verband als bilateraal.

Het NHP biedt een goed overzicht van alle maatregelen die het kabinet inmiddels heeft ingezet op het gebied van het beheersen van de overheidsfinanciën, de arbeidsmarkt, participatie, armoedebestrijding, onderwijs, onderzoek en innovatie, energie, klimaat en mobiliteit. In aanvulling op wat het kabinet schrijft in het NHP willen de leden van de CDA-fractie in het bijzonder nog aandacht vragen voor drie belangrijke aandachtspunten die weinig of geen aandacht krijgen in het NHP:

  • 1. de regio’s; met name de krimpgebieden en de kansen die Europa biedt en hoe wij deze kansen optimaal kunnen benutten. Wat wordt de inzet Nederland om dit te bevorderen?

  • 2. duurzaamheid; de economische groei van vandaag mag nooit ten koste gaan van de ontwikkelings- en groeikansen van onze (klein)kinderen. Is de minister bereid hier ook specifiek aandacht voor te vragen in Europa?

  • 3. intergenerationele solidariteit; zowel bij het verdelen van de pijn van de noodzakelijke hervormingen als ook het kunnen profiteren van de voordelen van de groei, dienen de verschillende generaties op een eerlijke wijze de lasten en lusten met elkaar te delen. Wat de leden van de CDA-fractie betreft dient de intergenerationele solidariteit een belangrijk uitgangspunt te zijn in de groeistrategie van Europa 2020 en het NHP. Is de minister dat met de leden van de CDA-fractie eens? Is de minister bereid om dit ook nadrukkelijk in te brengen in Europa?

De concrete knelpunten en kansen

Wanneer het gaat om het versterken van de groei en het concurrentievermogen van de Nederlandse economie willen de leden van de CDA-fractie nog aandacht vragen voor een aantal specifieke knelpunten en kansen in de – Kenniswerkersregeling; momenteel worden binnen de bestaande regelingen, drie maatregelen als «beperkend» ervaren:

  • a. De legeskosten zijn enige tijd geleden aanzienlijk verhoogd; per medewerker (met uitzondering van Turkije) is het nu € 750 voor een zogenaamd advies en € 188 voor aanvraag plus afgifte van een machtiging voorlopig verblijf

  • b. Kenniswerkers (niet EU-ingezetenen) die voor korter dan drie maanden worden uitgenodigd vallen buiten de speciale regelingen voor kennismigranten.

  • c. Kenniswerkers (niet EU-ingezetenen) die door de Nederlandse organisatie of werkgever naar een faciliteit (telescoop, versneller) in het buitenland worden uitgezonden (gedetacheerd) mogen van de Sociale Verzekeringsbank niet langer dan negen maanden weg als ze sociaal verzekerd willen blijven. Juist kenniswerkers zijn belangrijk voor het toekomstig groeivermogen van de Nederlandse economie. Welke acties is de minister bereid te ondernemen om deze knelpunten aan te pakken?

Zowel de schaarste op de arbeidsmarkt als ook de ontwikkeling naar een mondiale economie, met groeiende internationale contacten en uitwisseling, leidt tot een toenemende vraag naar internationale kenniswerkers. Ons land zal zich daarbij moeten opstellen als een aantrekkelijke vestigingsplaats voor dat internationale talent.

Een aantrekkelijke vestigingsplaats wordt niet zozeer bepaald door migratieregels, maar vooral door de baan- en carrièrekansen in innovatieve bedrijven en kennisinstellingen die op wereldniveau presteren. Topsectoren hebben al aangegeven graag via het benutten van buitenlandse contacten en betere profilering de instroom van internationale kenniswerkers te willen vergroten.

De overheid kan dit proces faciliteren door een daarop toegesneden migratieregelgeving en door ook in haar internationale contacten ons land te profileren als aantrekkelijke vestigingsplaats voor talent. In haar regelgeving op het terrein van de arbeidsmigratie heeft de overheid daar al op ingespeeld.

Op grond van de Kennismigrantenregeling kunnen bedrijven die kennismigranten nodig hebben deze snel en eenvoudig naar Nederland halen, als ze een salaris betalen dat boven een bepaald bedrag per jaar uitkomt. Onderzoek laat zien dat Nederland goed scoort met zijn toelatingsbeleid voor kennismigranten.

Dit betekent niet dat er geen knelpunten in de regelgeving zitten. Nederlandse kennisbedrijven hebben te maken met werknemers van buitenlandse klanten die voor een beperkte periode over komen om de voortgang van de productie te controleren, te leren werken met het product, het product te leren onderhouden et cetera. De verstrekking van de tewerkstellingsvergunning voor deze werknemers loopt niet altijd makkelijk. Daarnaast klagen sommige bedrijven over de administratieve lasten.

De minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid heeft op 2 april jl. met het bedrijfsleven overleg gevoerd over de aard van de knelpunten. Voorts is door de minister van SZW een taskforce ingesteld bestaande uit bedrijven, de IND en UWV om gezamenlijk oplossingsrichtingen te formuleren. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de intentie om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen die recht doen aan de ervaren knelpunten van het bedrijfsleven.

De regio’s

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de horizontale evaluaties er nogal mager uitkomen. Vooral het inzetten op onderzoek en ontwikkeling (R&D) en mogelijke gelden die hiervoor Europees beschikbaar zijn vragen om een proactieve inzet vanuit provincies in relatie tot het Midden- en kleinbedrijf (MKB). De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat hier nog meer uitgehaald kan worden. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Ziet de minister mogelijkheden om meer Europese gelden te benutten vanuit het Rijk, de provincies of de regio’s? Met betrekking tot de regionale aanpak op dit punt stellen de leden van de CDA-fractie ook de vraag hoe dit beter kan worden georganiseerd.

In de huidige periode (2007–2013) leveren de regio’s al een duidelijke bijdrage via de structuurfondsen aan de Europa 2020-doelen door onder andere investeringen in het bevorderen van kennis en innovatie en proefprojecten. Provincies en gemeenten willen waar mogelijk deze investeringen na 2013 voortzetten. Deze investeringen zijn hard nodig om de doelstellingen van het NHP te realiseren. De leden van de CDA-fractie zijn dan ook van mening dat de Europese structuurfondsen meer toegespitst moeten worden op de Europa 2020-doelstellingen. Is de minister het hiermee eens en bereid zich hier hard voor te maken?

Ook vragen de leden van de CDA-fractie meer aandacht voor zowel de groeistrategie, het NHP en de Europa 2020-strategie voor de krimpgebieden. Ook op dit punt is het weer belangrijk de krimpgebieden niet alleen als probleem maar juist als kans te zien (Bijvoorbeeld: Zuid Limburg als centrum van Europa). Krimpgebieden bieden kansen voor groei; groene groei. Investeringen zullen minder resultaat opleveren wanneer er geen rekening wordt gehouden met krimpgebieden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er naar een manier gezocht moet worden om in tijden van economische en financiële hervormingen extra aandacht aan krimpregio's te schenken waar de economische en sociale opgave nog groter en urgenter is. Is de minister het op dit punt eens met de leden van de CDA-fractie? Is de minister bereid krimpgebieden een meer nadrukkelijke rol te laten spelen in het NHP en hoe wil de minister dat doen?

In het bijzonder willen de leden van de CDA-fractie in dit verband nog aandacht vragen voor het bevorderen van de grensoverschrijdende samenwerking. Het wegnemen van de resterende belemmeringen op fiscaal, sociaal en maatschappelijk vlak tussen lidstaten zou extra aandacht moeten krijgen in zowel het NHP als de Europa 2020-strategie. Is de minister bereid zich hier voor in te zetten?

Provincies en gemeenten spelen een belangrijke rol spelen bij het realiseren van de Europa-2020 doelen. Provincies en gemeenten doen dit met eigen beleid en middelen en, in aanvulling daarop, ook met Europese middelen waaronder de structuurfondsen. Alle structuurfondsen die Nederland kan ontvangen in de periode 2007–2013 worden benut. Ongeveer 80–90% van deze middelen zijn al geïnvesteerd. Er is dus geen mogelijkheid om meer Europese fondsen te benutten, de fondsen worden volledig benut.

Er zijn mogelijkheden voor synergie tussen de doelen van Europa-2020 en innovatie, duurzame economische groei en werkgelegenheid en de uitdagingen en kansen in krimpregio’s. Ook in de krimpregio’s bevinden zich economische clusters en bedrijvigheid. Krimpregio’s in Nederland bieden vaak kansen voor grensoverschrijdende samenwerking, bijvoorbeeld Zeeuws Vlaanderen en de kanaalzone of Limburg met Chemelot. De structuurfondsen doen grensoverschrijdende investeringen in innovatie, duurzaamheid en samenwerking, met name via de grensoverschrijdende programma’s (INTERREG). Het kabinet is voorstander van het voorzetten van Interreg voor alle regio’s en zal ook in de toekomstige periode (2014–2020) meedoen aan deze programma’s. Een goed voorbeeld is de recente grensoverschrijdende clusterregeling in Euregio Maas-Rijk (EMR) die steun biedt aan de samenwerking van mkb en onderwijs- en kennisinstellingen in Brabant, Limburg, Vlaanderen, Wallonië en Noord-Rijn Westfalen. Een ander goed voorbeeld zijn de zonnecellen op de perronkap van Utrecht Centraal, een Interreg B Demonstratieproject voor duurzaam station in samenwerking met overheden en spoorwegen in Nederland, Duitsland, Frankijk en het Verenigd Koninkrijk.

Het kabinet steunt het voorstel om de structuurfondsen volledig in te zetten voor de doelen van Europa 2020. Voor het Europees fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) ligt de nadruk op innovatie en duurzame economische groei. Voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) ligt de nadruk op werkgelegenheid. Door de koppeling aan de Europa 2020-strategie wordt het cohesiebeleid meer gericht op de sterktes van de economie en draagt het direct bij aan de economische groei. Mocht Nederland in de toekomst structuurfondsen ontvangen, dan is deze inzet ook van belang voor het Nederlandse bedrijfsleven, want in de huidige periode blijkt dat mkb-ers veel gebruik maken van de structuurfondsen die zich richten op innovatie. Zo zijn in de huidige periode al meer dan drie duizend startende bedrijven gesteund. Mocht Nederland in de toekomst structuurfondsen ontvangen, dan hecht ik aan een sterke vraagsturing, dus uitgaan van de investeringsbehoefte en plannen van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen en van de topteams van de Topsectoren.

Het kabinet zet zich op meerdere fronten actief in voor het wegnemen van resterende belemmeringen, bijvoorbeeld op het gebied van de Interne Markt. En via de taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking onder coördinatie van de minister van Binnenlandse zaken. Deze samenwerking richt zich expliciet op het wegnemen van knelpunten en belemmeringen

Duurzaamheid en Rentmeesterschap

Het NHP staat daarnaast uitvoerig stil bij de vermindering van de CO2-uitstoot en is over het slagen daarvan naar mening van de leden van de CDA-fractie te optimistisch. De maatregelen in het NHP zijn onvoldoende om de doelstellingen te halen, we halen bijvoorbeeld maar 12% in plaats van 14% duurzame energie in 2020. Hoe denkt de minister de gestelde doelen op het gebied van duurzaamheid toch te gaan halen? Het NHP mag van de leden van de CDA-fractie bijvoorbeeld ook heel wat concreter ingaan op de mogelijkheden en de strategie rondom decentrale energieopwekking. Tevens dient er ook in CO2-reductie geïnvesteerd te worden, daar waar er de meeste winst aan CO2-reductie te behalen valt, bijvoorbeeld bij de overstap naar een meer «Biobased Economy». Is de minister bereid zich hier hard voor te maken?

Anders dan de leden van de CDA fractie ben ik niet zo pessimistisch over het doelbereik op het gebied van CO2-reductie en duurzame energie. Wat CO2 betreft wordt het doel voor ETS bedrijven automatisch gerealiseerd daar deze bedrijven onder het Europese plafond zitten. Voor andere sectoren ziet het beeld er vooralsnog nog steeds gunstig uit. Dat beeld is niet anders dan door de staatssecretaris van I&M aangegeven in de Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020. Wat het doel voor duurzame energie betreft blijkt uit eerdere berekeningen van ECN en PBL dat het aandeel duurzame energie groeit van 4% in 2010 naar 12% in 2020. Aan uw Kamer is bovendien reeds aangegeven dat het kabinet bezig is met een onderzoek naar de leveranciersverplichting en de mogelijkheid van de import van duurzame energie.

Decentrale opwekking en de overgang naar een meer biobased economy heeft het kabinet altijd op verschillende manieren ondersteund.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie kunnen zich in het algemeen scharen achter de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, zoals meer onderzoek en ontwikkeling, meer werkgelegenheid, duurzame economische groei, hoger onderwijsniveau en bevorderen sociale insluiting. Deze leden zijn het echter pertinent oneens met een flink aantal maatregelen waarmee het inmiddels demissionaire kabinet denkt aan deze doelstellingen te voldoen.

Zo wijzen de leden van de SP-fractie het terugdringen van de werkeloosheid via de Wet werken naar vermogen af. Ook vinden deze leden het onbegrijpelijk dat het kabinet bij de armoededoelstelling naar maatregelen om de werkeloosheid te verminderen verwijst. Waarom zijn deze dan als aparte doelstellingen in de EU2020-strategie opgenomen, vragen deze leden. Ook wijzen de leden van de SP-fractie op het fenomeen «werkende armen» waardoor zij het niet eens zijn met de redenering van het kabinet dat meer werk automatisch leidt tot het terugdringen van armoede. Leidt de Wet werken naar vermogen, waar werken onder het minimumloon wordt mogelijk gemaakt niet juist tot het tegengestelde, vragen de leden van de SP-fractie . Graag zouden deze leden zien dat het kabinet aangeeft hoe het bij maatregelen om de werkeloosheid te verminderen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat deze niet de armoede vergroten.

Het kabinet vindt dat werk de beste oplossing is tegen armoede, om die reden is gekozen om een armoededoelstelling te formuleren op de indicator «het verminderen van het aantal jobless households». Het uitgangspunt is dat iedereen (jong en oud) naar vermogen moet participeren. Het kabinet heeft maatregelen genomen om te voorkomen dat de bijstand hoger wordt dan het wettelijk minimumloon. Werken moet immers lonen. Zo wordt de overdraagbaarheid van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon geleidelijk afgebouwd. Daarnaast wordt de armoedeval voor alleenstaande ouders in de bijstand opgelost door het stelsel van kindregelingen te hervormen.

Voor de vragen over de wet werken naar vermogen verwijs ik naar de Kamerbehandeling die hierover geweest is met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De leden van de SP-fractie hebben in het NHP geen nieuwe beleidsvoornemens kunnen ontdekken dan reeds eerder elders door het kabinet aangegeven. Is dat juist? Deze leden wijzen erop dat vele maatregelen die in het NHP staan vanwege de demissionaire status van het kabinet en het controversieel verklaren door de Tweede en/of Eerste Kamer voorlopig geen doorgang zullen vinden. Kan het kabinet aangeven welke maatregelen in het NHP nog niet definitief zijn vastgesteld? Houdt het kabinet vast aan het opsturen van dit NHP naar de Europese Commissie? Is het wel geloofwaardig om een NHP op te sturen waarvan nu al duidelijk is dat deze deels niet zal worden uitgevoerd of waarvan het op zijn minst onzeker is, vragen deze leden zich af. Deze leden zouden graag zien dat het kabinet aangeeft wat de consequenties zijn van het onvolledig opsturen van het NHP of van het later afwijken van het huidige NHP.

In het Nationaal Hervormingsprogramma rapporteert het kabinet op verzoek van de Europese Commissie over de belangrijkste genomen beleidsmaatregelen die bijdragen aan het bereiken van de hoofddoelen van de Europa 2020-strategie. Daarnaast rapporteert het NHP over de genomen maatregelen welke tegemoet komen aan de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland en de Nederlandse verplichtingen in het kader van het Euro Plus Pact. Als zodanig blijft het NHP ook in de huidige situatie grotendeels actueel. Uiteraard zal waar noodzakelijk het Nationaal Hervormingsprogramma worden aangepast aan de huidige politieke situatie. Het kabinet zal u de definitieve versie van het Nationaal Hervormingsprogramma ter informatie doen toekomen.

Het Nationaal Hervormingsprogramma zal uiterlijk 30 april samen met het stabiliteitsprogramma naar de Europese Commissie worden verzonden. (Eventuele) additionele hervormingen die voorafgaand aan deze datum overeen worden gekomen zullen in deze rapportage aan de Europese Commissie worden meegenomen. Het is mogelijk voor een lidstaat om in een later stadium af te wijken van de plannen zoals neergelegd in het NHP.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Allereerst willen de leden van de fractie van D66 hun teleurstelling uitspreken over hetgeen hen onder ogen is gekomen onder de naam «Nationaal Hervormingsprogramma 2012». Zij constateren dat dit – volledig in lijn met vorig jaar – een fraaie samenvatting is van de voorstellen zoals door het kabinet geformuleerd in haar regeerakkoord. De leden hadden meer en andere voorstellen verwacht en eigenlijk ook gehoopt. Het NHP zien deze leden als een kans voor Nederland om de concurrentiekracht te versterken, maar zij zijn bang dat het kabinet dit anders ziet. Graag ontvangen zij een reactie op deze redenering.

Het kabinet deelt de mening van D66 dat groeimaatregelen van groot belang zijn voor het concurrentievermogen. Dit sluit goed aan bij het beleid dat dit kabinet de afgelopen tijd heeft gevoerd. Op belangrijke terreinen als concurrentievermogen, werkgelegenheid, houdbare overheidsfinanciën en financiële stabiliteit heeft het kabinet niet stilgezeten en concrete maatregelen genomen. Een voorbeeld hiervan is de uitrol van het Nederlandse topsectorenbeleid. Recent is hierin een nieuwe mijlpaal bereikt met het ondertekenen van de innovatiecontracten. Met de uitvoering van het bedrijvenbeleid wordt de voedingsbodem voor innovatief ondernemerschap, nieuwe producten, diensten en banen gecreëerd.

De leden van de fractie van D66 benadrukken dat het NHP onderdeel is van het Europees semester. Samen met het Stabiliteitsprogramma en de Nationaal Sociale Rapportage (NSR, Kamerstuk 33 000-XV, nr. 69) moet dit Europees semester de onevenwichtigheden in de economische ontwikkelingen van landen en problemen met overheidsfinanciën op tijd worden gesignaleerd. Wat is de visie van de minister op de samenhang en synergie tussen de doelstellingen?

Het kabinet acht de doelstellingen van het Stabiliteitsprogramma, het Nationaal Hervormingsprogramma en de Nationaal Sociale Rapportage complementair en is dan ook van mening dat deze simultaan dienen en kunnen worden gerealiseerd. Dezelfde maatregelen kunnen in dit kader bijdragen aan het realiseren van verschillende doelen. Het kabinetsbeleid is hier ook op geënt. Zo acht het kabinet het van groot belang dat lidstaten hun begrotingen op orde brengen en de economie structureel sterker maken. Het op orde brengen van de schatkist heeft het kabinet altijd van groot belang geacht. Dat is nodig omdat grote tekorten op de lange termijn funest zijn voor economische groei, het vertrouwen op de financiële markten en het vertrouwen onder consumenten. Het kabinet heeft maatregelen en hervormingen voorgesteld die niet alleen geld opleveren maar die ook perspectief bieden om beter uit deze economische zware tijd te komen. Voorbeelden hiervan zijn het perspectief bieden op werk, mensen motiveren langer door te werken, inzetten op kwaliteit in het onderwijs, het aantrekkelijker maken van ondernemen en maatregelen voorgesteld om de zorg betaalbaar te houden maar tegelijkertijd ook te verbeteren.

De leden van de D66-fractie pleiten voor grondige hervormingen die de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de zorg verbeteren en tegelijkertijd de overheidsfinanciën sterk verbeteren. Zij informeren naar de mogelijkheden om dit alsnog op te nemen in het NHP.

Het Nationaal Hervormingsprogramma zal uiterlijk 30 april samen met het stabiliteitsprogramma naar de Europese Commissie worden verzonden. (Eventuele) additionele hervormingen die voorafgaand aan deze datum overeen worden gekomen zullen in de rapportage aan de Europese Commissie worden meegenomen.

In de Verklaring van de Europese Raad van 31 januari j.l. worden de lidstaten opgeroepen om in hun NHP’s banenplannen op te nemen en in het bijzonder arbeidsmarktmaatregelen ten bate van jongeren. In het hervormingskabinet wordt wel verwezen naar het inmiddels beëindigde Actieplan Jeugdwerkloosheid (looptijd 2009–2011) als instrument om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren.

Hoe zal de minister invulling geven aan deze Europese aansporing in dit NHP? Wat is de toegevoegde waarde van het Actieplan Jeugdwerkloosheid voor de huidige jeugdwerkloosheid? Deelt het kabinet de mening van de leden van de fractie van D66 dat de jeugdwerkloosheid het best aangepakt kan worden door structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en investering in onderwijs?

Met de fractie van D66 is het kabinet van mening dat de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt belangrijk is bij het voorkomen van jeugdwerkloosheid. In dat kader wordt er door het kabinet zowel op het terrein van onderwijs als arbeidsmarkt een flink aantal maatregelen genomen.

Zo is het voor een goed werkende regionale arbeidsmarkt van belang dat opleidingen van goede kwaliteit worden gerealiseerd die voldoende aansluiten bij de vraag van de arbeidsmarkt. Met het Actieplan MBO «Focus op vakmanschap 2011–2015» wordt hier door mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap extra op ingezet. Op 2 april jl. heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in een brief1 aan de Tweede Kamer aanvullende maatregelen aangekondigd om een arbeidsmarktrelevant, doelmatig en toegankelijk aanbod aan mbo-opleidingen te versterken. In dat kader wordt de transparantie vergroot van de mate waarin het beroepsonderwijs aansluit op de arbeidsmarkt. Ook wordt een licentiesysteem ingevoerd om het aanbod van populaire opleidingen met gering arbeidsmarktperspectief te verminderen. Voorts verankert de Inspectie van het Onderwijs het toezicht op de naleving van de wettelijke zorgplicht arbeidsmarktperspectief door mbo-instellingen vanaf mei 2012 structureel in het risicogerichte toezicht. Hiermee wordt beoogd te borgen dat mbo-instellingen de aspecten van arbeidsmarktperspectief voldoende mee laten wegen bij het vaststellen van hun opleidingenaanbod, met inbegrip van een voldoende dialoog met het bedrijfsleven. Ook zet het kabinet in op het aantrekkelijker maken van beroepsopleidingen die zich richten op de tekortsectoren. Voor jongeren liggen er kansen in die sectoren die menskracht tekort komen, nu en in de toekomst. Het kabinetsbeleid houdt onder meer een gecoördineerde aanpak in van overheid (Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie), bedrijfsleven en onderwijsinstellingen om het tekort aan technici in de toekomst tegen te gaan. Uw Kamer is hierover per brief van 16 april jl. geïnformeerd.

Het kabinet heeft aan het begin van de crisis in 2009 verschillende maatregelen genomen, waaronder het Actieplan jeugdwerkloosheid. In de aanpak van jeugdwerkloosheid plukken we daar nu de vruchten van. Zoals ook uit de evaluatie van het Actieplan naar voren komt, heeft het Actieplan jeugdwerkloosheid bijgedragen aan het versterken van de regionale (keten)samenwerking. Betere afstemming tussen ketenpartners leidt tot een betere aansluiting van de verschillende aanpakken rondom (kwetsbare) jongeren. Het is aan de regionale partijen om de regionale samenwerking en infrastructuur te bestendigen. In dit kader heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 18 januari en 28 maart 2012 samen met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, breed bestuurlijk overleg gevoerd met een groot aantal landelijke en regionale organisaties over de aansluiting zorg, onderwijs en arbeidsmarkt voor kwetsbare jongeren. Afgesproken is dat er werkconferenties zullen worden georganiseerd, waarbij partijen in de regio samen aan de slag gaan om de gezamenlijke aanpak rond kwetsbare jongeren te bestendigen en verder te ontwikkelen.

Werkgevers spelen een centrale rol en zijn gebaat bij goed gecoördineerde toeleiding van werkzoekenden. Ook hier ligt een belangrijke sleutel voor samenwerking in de regio. Met het wetsvoorstel SUWI wil het kabinet regelen dat UWV en gemeenten samen de verantwoordelijkheid hebben om te zorgen voor één aanspreekpunt voor werkgevers in de regio.

Ten slotte blijft het uitgangspunt van het kabinet de eigen verantwoordelijkheid van jongeren om zelf te zoeken naar scholing of een baan. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te benutten. Het kabinetsbeleid om de Wet werk en bijstand (WWB) activerender te maken draagt hieraan bij. Een opleiding gaat voor een uitkering en werk wordt leidend. Jongeren worden gestimuleerd om eerst hun school af te maken en daarna zelf op zoek te gaan naar een baan.

De leden van de D66-fractie ontvangen graag van het kabinet een overzicht waar de «Maatregelen Nederland» als gevolg van de «Landenspecifieke aanbevelingen» afwijken van het regeerakkoord. Hierbij ontvangen zij graag een uitsplitsing voor de verschillende onderwerpen (zorg, innovatie, arbeidsmarkt, en dergelijke). Mocht dit nergens het geval zijn, dan horen zij graag wat dan de toegevoegde waarde is van de aanbevelingen.

De landenspecifieke aanbevelingen wijzen op belangrijke zwakheden van de Nederlandse economie welke door het kabinet worden onderkend en aangepakt. Op belangrijke terreinen als concurrentievermogen, werkgelegenheid, houdbare overheidsfinanciën en financiële stabiliteit heeft het kabinet niet stilgezeten en concrete maatregelen genomen. Een voorbeeld hiervan is de verdere uitrol van het Nederlandse topsectorenbeleid. Het kabinet is van mening dat hiermee dan ook aan deze aanbevelingen wordt tegemoet gekomen.

In de volgende fase worden de landenspecifieke aanbevelingen opgesteld, die in juni zullen worden vastgesteld. De leden horen graag van het kabinet op welke wijze zij de Kamer informeren en betrekken bij de totstandkoming van de landenspecifieke aanbevelingen.

Naar verwachting zal de Europese Commissie eind mei een voorstel voor landenspecifieke aanbevelingen uitbrengen. Hierin worden zwakheden van de nationale economieën in beeld gebracht, alsmede die aspecten geïdentificeerd waar volgens de Commissie onvoldoende vooruitgang is geboekt. De Raad [ECOFIN- en Werkgelegenheidsraad] en de Europese Raad zal zich in juni over het voorstel van de Commissie buigen en de aanbevelingen aannemen. Uw Kamer zal op reguliere wijze bij de voorbereiding van de Raden worden betrokken.

Tot slot benadrukken de leden van D66 dat groeimaatregelen van groot belang zijn voor het concurrentievermogen en een iets dwingender aanpak zouden de leden van D66 interessant vinden. Verder zouden zij ook graag zien dat er meer wordt gedaan met de aanbevelingen van de Europese Commissie. Graag ontvangen de leden een reactie hierop van het kabinet.

Het kabinet is van mening dat zowel op Europees niveau als door nationale overheden groeiversterkende structurele hervormingen dienen te worden geïmplementeerd die het functioneren van arbeids-, diensten- en productmarkten verbeteren en het concurrentievermogen vergroten. Dit is met name van grote betekenis gezien het huidige lage consumentenvertrouwen. Op korte termijn draagt dit bij aan het herstel van vertrouwen terwijl het lange termijn groeivermogen van de economie wordt versterkt en tegelijkertijd de houdbaarheid van de overheidsfinanciën wordt vergroot. Voor het overige verwijs ik naar antwoord op uw eerdere vraag.

Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met teleurstelling en zorg kennis genomen van het NHP en de NSR. Zij menen dat het kabinet te weinig inspanning heeft gepleegd voor de Nederlandse bijdrage aan het Europees Semester. De systematiek in het kader van het Europa 2020-programma moet de beleidsmatige kant vormen van het economic governance programma, dat versterkt is ingezet om de economische crisis te bezweren. Uit de bijdrage van het kabinet spreekt het beperkte belang dat het kabinet hier aan hecht. Het kabinet heeft, in de ogen van de leden van de GroenLinks-fractie, juist steeds aangedrongen op substantiële hervormingen in lidstaten van de Europese Unie en de Eurozone. De gebrekkige wil om een Nederlandse ambitie te tonen, verhoudt zich hier slecht mee, zeker nu de Nederlandse financiën in zwaar weer verkeren. Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie een reactie van de minister op deze analyse. Zij hebben daarnaast nog opmerkingen over de gang van zaken omtrent het banenplan en enkele kanttekeningen bij de inhoud van de documenten.

Het kabinet hecht veel waarde aan de inspanningen in het kader van het Europees Semester. Zeker gezien de economische situatie ondersteunt het kabinet de Europese ambitie. Op nationaal niveau is het van groot belang dat lidstaten hun begrotingen op orde brengen en de economie structureel sterker maken. Dit sluit goed aan bij de visie van het kabinet waarbij begrotingsconsolidatie van groot belang wordt geacht. Betreffende het structureel sterker maken van de economie staat in het Nationaal Hervormingsprogramma een trits aan hervormingen. Voorbeelden hiervan zijn het perspectief bieden op werk, mensen motiveren langer door te werken, inzetten op kwaliteit in het onderwijs, het aantrekkelijker maken van ondernemen en maatregelen om de zorg betaalbaar te houden maar tegelijkertijd ook te verbeteren.

Nederland heeft zich net als alle andere landen verbonden aan de Europa 2020-strategie, de opvolger van de Lissabon-strategie. Op het gebied van arbeidsparticipatie en armoedebestrijding behoort Nederland volgens Eurostat tot de top van Europa. Echter, het kabinetsbeleid en het concept NHP dragen niet bij aan het behouden van die koppositie. Nederland moet net als andere landen naar draagkracht bijdragen aan de Europa 2020-strategie en dus ambitieuze nationale doelstellingen presenteren. De leden van de GroenLinks-fractie vragen dan ook waarom Nederland als één van de weinig lidstaten in zijn concepthervormingsprogramma geen voorlopige streefcijfers heeft ingediend.

Participatie

Nederland heeft bij het vaststellen van de doelstellingen van Europa 2020 ambitieuze nationale doelstellingen gepresenteerd. De Europese doelstelling is een netto participatiedoelstelling van 75% in 2020 afgesproken. Nederland heeft gekozen voor een nationale doelstelling met een bruto participatiedoelstelling van 80% in 2020. Dit is samen met Denemarken en Zweden de meest ambitieuze doelstelling van alle EU-lidstaten.

Armoede

Het kabinet heeft het volgende doel vastgesteld: reductie van het aantal personen (0 t/m 64 jaar) in een huishouden met een lage werkintensiteit (jobless household) met 100 000 personen in 2020 . De leeftijd in de nationale definitie gaat uit van 0–64 jaar. Op Europees niveau gaat deze uit van 0–59 jaar. In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven van de ontwikkelingen zoals deze nu bekend zijn ten aanzien van de jobless households indicator (nationale doelstelling).

Daaruit is af te leiden dat er in 2009 een stijging is te zien ten opzichte van 2008 in het aantal mensen dat in een huishouden leeft met een lage werkintensiteit. 2009 was het jaar met de grootste economische krimp in decennia (– 4%). Vanuit dit perspectief bezien is de stijging van het aantal mensen in een huishouden met een lage werkintensiteit beperkt gebleven. In 2010 is, ten opzichte van 2008 en 2009 een daling in aantal personen in een huishouden met een lage werkintensiteit merkbaar.

Tabel: indicator jobless households

(in dzd mensen)

 

2008

2009

2010

20181

Personen in een huishouden met lage werkintensiteit

0–64

1 613

1 641

1 595

1 513

X Noot
1

Streefwaarde in 2020 (op dat moment zijn de cijfers t/m 2018 bekend).

Het ontbreken van een volwaardig banenplan is exemplarisch voor de laconieke houding tegenover economic governance. De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke meetbare doelstellingen het kabinet heeft opgenomen over arbeidsparticipatie (opgesplitst in aparte subdoelen voor vrouwen, ouderen en jongeren) in het NHP. In het NHP vermeldt de minister dat de werkloosheid ruim boven de evenwichtswerkloosheid van 4% zal blijven. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft bovendien berekend dat het conceptakkoord een negatieve invloed heeft van 0,9 procentpunt, oftewel 16%, op de werkloosheid onder de beroepsbevolking. Denkt de minister dat er aanvullende maatregelen nodig zijn om deze toename van de werkloosheid tegen te gaan? De leden vragen de minister verder waarom het kabinet geen (sub)doelstellingen voor het reduceren van armoede onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten heeft opgenomen. De leden vragen in dit kader ook welke armoededefinitie het kabinet heeft aangehouden.

Nederland heeft aangegeven een armoededoelstelling te formuleren op de indicator «jobless households». Deze indicator sluit goed aan op de visie van het kabinet om armoede te bestrijden. Door werk komen mensen op eigen benen te staan en wordt effectief voorkomen dat mensen in een sociaal isolement verkeren. Ook komt uit recent SCP-onderzoek dat in veel gevallen werk de cruciale factor is bij het ontsnappen aan een situatie met een laag inkomen en dus het risico op armoede. Werk is het beste voor de mensen zelf: het biedt perspectief, ontplooiingsmogelijkheden, een betere inkomenspositie. Werk is goed voor het zelfbeeld, voor de sociale contacten en de sociale betrokkenheid.

Het probleem van werkende armen is de afgelopen 10 jaar niet substantieel veranderd. Het percentage werkenden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens ligt stabiel op zo’n 3%. Armoede onder werkenden is in de meeste gevallen een tijdelijk probleem. De groep huishoudens die 4 jaar of langer in armoede leeft, bestaat in 2010 uit 21 000 zelfstandigen (dat is 2,6% van het totaal aantal zelfstandigen) en 21 000 (0,6%) werknemers. Recent onderzoek van het SCP heeft laten zien dat uitstroom uit armoede meestal plaats vindt via betaald werk (SCP: Uit de armoede werken. Omvang en oorzaken van uitstroom uit armoede, sept 2010). Dit kabinet heeft dan ook de overtuiging dat werk de beste weg uit armoede is. Om armoede tegen te gaan wordt daarom ingezet op arbeidsparticipatie. Werklozen, met het vermogen om te werken, worden gestimuleerd om aan het werk te gaan. Via de werkgeversbenadering en social return on investment, bijvoorbeeld, worden werkgevers gestimuleerd mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen.

Relatie met Stabiliteitsprogramma

Hoe kan het demissionaire kabinet onder de huidige omstandigheden op een coherente en geloofwaardige wijze deelnemen aan het Europees Semester, vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Hoe wordt de samenhang met het convergentieprogramma bereikt?

Op basis van de ingeleverde Nationaal Hervormingsprogramma’s en Stabiliteits- en Convergentieprogramma’s zal de Commissie eind mei een voorstel doen voor landenspecifieke aanbevelingen voor de verschillende lidstaten. Hierin worden zwakheden van de nationale economieën in beeld gebracht, alsmede die aspecten geïdentificeerd waar volgens de Commissie onvoldoende vooruitgang is geboekt. De Raad [ECOFIN- en Werkgelegenheidsraad] en de Europese Raad zal zich in juni over het voorstel van de Commissie buigen en de aanbevelingen aannemen. De demissionaire status van dit kabinet staat dit proces niet in de weg.

Het Nationaal Hervormingsprogramma zal uiterlijk 30 april samen met het stabiliteitsprogramma naar de Europese Commissie worden verzonden. Waar noodzakelijk zal het Nationaal Hervormingsprogramma worden aangepast aan de huidige politieke situatie. Ook zullen (eventuele) additionele hervormingen die voorafgaand aan deze datum overeen worden gekomen in de rapportage aan de Europese Commissie worden meegenomen. Het NHP en het Stabiliteitsprogramma vormen hierbij complementaire documenten, waarbij het Stabiliteitsprogramma meer uitwijdt over de macro-economische ontwikkelingen, budgettaire ontwikkelingen en determinanten.

Landenspecifieke aanbevelingen en Euro Plus Pact

Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat diverse malen geen maatregelen worden genoemd in de tabel waarin maatregelen opgesomd zouden moeten worden. Is de minister bereid om deze punten voor de overzichtelijkheid uit de tabel te verwijderen, zo vragen zij.

In genoemde tabel zijn de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland weergegeven, evenals de maatregelen die Nederland neemt in het kader van het Euro Plus Pact, gekoppeld aan de stand van zaken op deze terreinen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Europese Commissie.

Hoe valt de bezuiniging op de kinderopvang uit te leggen als maatregel om de arbeidsmarktparticipatie te verhogen, vragen de leden. In het beste geval heeft deze bezuiniging immers weinig effect op de arbeidsmarkt, maar waarschijnlijker is een negatief effect.

De ontwikkelingen in de kinderopvang zijn de laatste jaren hard gegaan. Terwijl het aantal kinderen in de opvang de laatste jaren verdubbeld is, zijn de overheidsuitgaven verdrievoudigd en zonder maatregelen zullen de uitgaven alleen maar verder stijgen. Om het stelsel van kinderopvangtoeslag ook in de toekomst betaalbaar te houden zijn bezuinigingen onvermijdelijk. De bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag zijn zodanig vormgegeven dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt en lage inkomens en ouders met grote banen worden ontzien.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de Europa 2020-strategie en het NHP. Deze leden spreken hun grote zorgen uit over de huidige economische situatie in Nederland en de Europese Unie en wijzen op de noodzaak om een snel daadkrachtig optreden. De val van het kabinet doorkruist dit daadkrachtig optreden, genoemde leden blijven echter noodzaak zien in het nemen van maatregelen op korte en lange termijn om de crisis aan te pakken. In het bijzonder wijzen zij op de noodzaak hervormingen door te voeren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer het NHP naar de Europese Commissie wordt verzonden. Genoemde leden vragen hoe voorliggend kabinetsstandpunt wordt aangepast na de kabinetsval en de nog te verwachten wijzigingen nadat het parlement over het bezuinigingspakket voor 2013 heeft beslist.

Het Nationaal Hervormingsprogramma zal uiterlijk 30 april samen met het stabiliteitsprogramma naar de Europese Commissie worden verzonden. Waar noodzakelijk zal het Nationaal Hervormingsprogramma worden aangepast aan de huidige politieke situatie. Ook zullen (eventuele) additionele hervormingen die voorafgaand aan deze datum overeen worden gekomen in de rapportage aan de Europese Commissie worden meegenomen

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier het demissionaire kabinet vervolg geeft aan de belangrijke aanbeveling van de Europese Commissie om kredietverschaffing aan de reële economie op peil te houden. Op welke manier worden waar nodig tijdelijke crisismaatregelen ingezet? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de afspraken met banken over kredietverlening worden nagekomen?

In het vorig jaar uitgevoerde onderzoek door de Expertgroep Bedrijfsfinanciering is naar voren gekomen dat de financiering voor bedrijven in algemene zin geen gevaar loopt. Er zijn wel knelpunten in een aantal segmenten van het bedrijfsleven; die hebben mijn volle aandacht. Ik houd voortdurend de vinger aan de pols, zeker in deze tijd waarin de financiering van bedrijfsleven extra attentie vraagt. Op dit moment wordt voor mij een financieringsmonitor uitgevoerd die inzicht zal geven in de actuele behoefte van ondernemers naar financiering en de wijze waarop aan die behoefte wordt voldaan. Een dezer dagen ontvang ik tevens de kredietverleningscijfers van de banken.

In afspraken met mij en MKB-Nederland hebben de banken zich in december jl. gecommitteerd om het proces van de kredietverlening aan het mkb te verbeteren. In het proces van de kredietaanvraag zullen ondernemers beter begeleid worden. Daarnaast zullen eventuele afwijzingen op een transparante manier plaatsvinden.

Ook zullen de banken, net als ze afgelopen jaren hebben gedaan, het beschikbare bedrijfsfinancieringinstrumentarium van de overheid nadrukkelijk onder de aandacht brengen van hun accountmanagers. In januari heb ik u bericht dat in 2011 de financieringsinstrumenten zeer goed zijn benut (waaronder een recordbenutting van de Borstellingsregeling voor het mkb van € 909 miljoen). De verwijzingsfunctie van banken naar de instrumenten ligt dus ook goed op stoom.

Financiering is voor bedrijven van groot belang voor groei. De ruimte hiervoor moet behouden blijven. Vanwege de kredietcrisis heb ik derhalve de afgelopen jaren maatregelen getroffen om de financierbaarheid van het bedrijfsleven te ondersteunen. Deze maatregelen zijn in grote lijnen nog steeds van kracht.

Op zeer korte termijn zal ik u over de stand van zaken met betrekking tot de financiering van het bedrijfsleven informeren.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

Eind 2011 heeft de Europese Commissie Horizon 2020 gepresenteerd, een programma voor onderzoek en innovatie. De leden van de SGP-fractie leggen de vinger bij het subsidiëren van embryonaal stamcelonderzoek. Via de huidige onderzoeksprogramma’s investeert de Europese Commissie in dergelijk onderzoek. Het is de vraag of dit ook voor de periode 2014–2020 gaat gelden. De leden van de SGP-fractie vinden dat onaanvaardbaar. Embryonaal stamcelonderzoek is omstreden. Embryo’s hebben een intrinsieke waarde. Niet voor niets heeft bijvoorbeeld het Europese Hof van Justitie 18 oktober 2012 uitgesproken dat embryonale stamcellen niet gepatenteerd mogen worden. De leden van de SGP-fractie wijzen er ook op dat in verschillende lidstaten, zoals Oostenrijk, embryonaal stamcelonderzoek wettelijk verboden is. Ook in Nederland is bijvoorbeeld onderzoek met voor dat onderzoek tot stand gebrachte embryo’s verboden. De leden wijzen er ook op dat embryonaal stamcelonderzoek tot nu toe weinig daadwerkelijke resultaten heeft opgeleverd en dat alternatieven als inzet van volwassen stamcellen veel meer perspectief bieden. De leden van de SGP-fractie vinden dat de Europese onderzoeksprogrammering weg moet blijven van ethisch omstreden onderzoek, waarbij dergelijk onderzoek zelfs in verschillende Europese lidstaten is verboden. Deelt het kabinet deze mening? Is het kabinet bereid bij de Europese Commissie en de andere lidstaten te pleiten voor het stopzetten van de subsidiëring van embryonaal stamcelonderzoek en het inzetten van deze gelden voor onderzoek naar perspectiefrijkere alternatieven?

Over de onderhandelingen over Horizon 2020 wordt u middels de geannoteerde agenda van de aankomende Raad voor Concurrentievermogen van 30 en 31 mei geïnformeerd. Het kabinet zal uw vraag betrekken in die geannoteerde agenda.


X Noot
1

«Aanbod van mbo-opleidingen» (Kamerstuk 31 524-129).

Naar boven