21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1485 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 april 2015

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 9 april 2015 over de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 21 april 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1482).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 april 2015 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 16 april 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Azmani

Adjunct-griffier van de commissie, Röling

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Preambule

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 21 april 2015. Genoemde leden hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor Raad Algemene Zaken van 21 april.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad Algemene Zaken van 21 april 2015. De leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Inter-institutioneel akkoord beter wetgeven

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de gezamenlijke voorstellen met betrekking tot het inter-institutioneel akkoord «beter wetgeven» van Finland, Denemarken en Nederland goed zijn ontvangen en grotendeels kunnen rekenen op grote mate van overeenstemming binnen de Raad. De voorstellen over de rol van nationale parlementen werden in de Raad niet breed gedeeld. Kan de Minister aangeven hoe hij zich alsnog zal inspannen voor dit voorstel en kan hij vervolgens rapporteren over de uitkomst van deze inspanning?

Na het debat over de Staat van de Europese Unie is motie met Kamerstuk 34 166, nr. 2 aangenomen om de Timmermansagenda door middel van afrekenbare doelstellingen meer kracht bij te zetten. Kan de Minister aangeven hoe hij van plan is uitvoering te geven aan deze motie?

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over het inter-institutioneel akkoord «beter wetgeven». Allereerst zouden de leden willen weten of de notitie met uitwerking van de gemeenschappelijke Raadspositie al gereed is. Welke vorderingen zijn daaromtrent gemaakt, en is er reeds een versie beschikbaar die naar de Kamer gezonden kan worden? De leden van de PvdA-fractie zouden deze notitie graag zo snel mogelijk ontvangen, d.w.z. zodra zij beschikbaar is. Kan de regering nog wat gedetailleerder aangeven op welke punten van deze notitie in elk geval wel in grote lijnen al overeenstemming is in de Raad? Hoe verhouden die punten zich tot de Nederlandse positie? De leden van de PvdA-fractie zouden het betreuren als een meerderheid van de lidstaten geen prioriteit wil geven aan de rol van nationale parlementen en transparantie. Kan de regering inzicht geven in de bezwaren die hierover bij andere lidstaten leven? En op welke wijze kan hierin een compromis worden bereikt? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten, bij het vervolmaken van deze notitie, in aanloop naar de RAZ? Wat zijn de andere landen, naast Finland en Denemarken, waarmee Nederland zich in een grotendeels gelijkgestemde positie bevindt? De leden van de PvdA-fractie hopen dat er op een aantal punten een sterke gemeenschappelijke inzet van de Raad kan worden bereikt, zodat er een duidelijke en krachtige positie kan worden ingenomen in de onderhandelingen met de Europese Commissie en het Europees parlement. Nu deze onderhandelingen mogelijk voortduren tot en met het Nederlands Voorzitterschap zou het niet verkeerd zijn als Nederland hierbij een initiërende en constructieve positie zou innemen.

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Nederland zich met een aantal gelijkgezinde lidstaten in een minderheidspositie bevindt wat betreft de rol van nationale parlementen en transparantie binnen het inter-instiutioneel akkoord (IIA) beter wetgeven. Kan de regering aangeven wat de positie van Nederland precies inhoudt, en welke andere landen zij aan haar zijde vindt? Welke landen zien geen gronden voor een verwijzing naar de bijzondere positie voor nationale parlementen in het IIA?

De leden van de SP-fractie lezen in het verslag van de RAZ van 17 maart 2015 dat Nederland, samen met Denemarken en Finland, in een non-paper haar prioriteiten heeft genoemd met betrekking tot het IIA (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1471). Kan de regering dit non-paper toezenden aan de Tweede Kamer? En zo niet, kan de regering in een brief of desnoods het volgende verslag per genoemde prioriteit haar standpunt nader toelichten?

Eurocommissaris Timmermans zal tijdens de RAZ de hoofdelementen van het inter-institutioneel akkoord «beter wetgeven» presenteren. Aangezien de Raad, gesteund door de regering, inzet op het algemene beginsel van gelijkheid tussen Europees parlement en Raad, kan dat betekenen dat de voorstellen van Timmermans vergaand zijn wat betreft toekennen van bevoegdheden aan het Europees parlement. De CDA-fractie vraagt daarom duidelijkheid over welke gevolgen verdergaande transparantie van het Europees wetgevingsproces heeft voor de bevoegdheden van het Europees parlement. De CDA-fractie vraagt de Minister bovendien precies aan te geven welke voorstellen tot bevordering van transparantie op tafel liggen en per voorstel aangeven wat de krachtsverhoudingen zijn.

In de brief met de geannoteerde agenda van de RAZ stelt de Minister dat Nederland zich met gelijkgezinde landen in een minderheidspositie bevindt als het gaat om de realisering van transparantie van het Europese wetgevingsproces. De CDA-fractie zou graag willen weten om welke gelijkgezinde landen het dan gaat, welke lidstaten zich finaal keren tegen deze ontwikkeling en wat hun argumenten zijn

Het kabinet hecht er aan dat de rol van nationale parlementen en transparantie tot prioriteit wordt aangemerkt door de Raad. Het kabinet heeft zelf echter grote moeite met het organiseren van een transparant proces wanneer het gaat om duidelijkheid verschaffen aan de Kamer over bijvoorbeeld de Europese naheffing die Nederland in 2014 trof. De CDA-fractie deelt de mening van het kabinet om het Europese wetgevingsproces transparanter te maken, maar vraagt zich af in hoeverre het kabinet dit ook in praktijk wil brengen aangezien een dergelijk verzoek om transparantie van Europese besluitvorming van de zijde van de Kamer zeer moeizaam verloopt.

Nederlands voorzitterschap

De CDA-fractie ziet het Nederlands voorzitterschap als een uitgelezen moment voor de Nederlandse regering om te laten zien wat zij nu op papier bepleit, namelijk meer transparantie. Openheid en transparantie van het Europees wetgevingsproces tijdens het Nederlands voorzitterschap kan een precedent scheppen en een volledig nieuw speelveld van het Europese wetgevingsproces creëren. De CDA-fractie vraagt of de regering dit standpunt deelt en de regering in het kader van transparantie bereid is om in een brief aan te geven hoe tijdens het Nederlands voorzitterschap een transparanter voorzitterschap gerealiseerd kan worden.

AIV advies «glokalisering» en Comité van de Regio’s

De leden van de SP-fractie kijken uit naar het AIV advies over «glokalisering» en de rol van het Comité van de Regio’s in Europa. De SP pleit ervoor dat de subsidiariteitsexercitie die 21 juni 2013 werd gepubliceerd betrokken wordt bij dit onderzoek. Deelt de regering die mening, en is zij bereid zich hiervoor in te spannen tijdens de RAZ?

Radicalisering en counter-terrorisme

In de aanvulling op de geannoteerde agenda betreffende radicalisering en counter-terrorisme geeft de Minister aan dat Nederland tijdens de JBZ-raad van 12–13 maart jl. onder andere heeft gewezen op het belang van informatie-uitwisseling tussen lidstaten en opsporingsdiensten. Onlangs bleek dat het weren van haatpredikers moeilijk is vanwege het vrije verkeer van personen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de Minister bereid is om ook de informatie-uitwisseling over visaverlening aan haatpredikers aan de orde te stellen tijdens de RAZ om op die manier gezamenlijk haatpredikers de toegang te weigeren.

In de aanvullende geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Nederland in het kader van de bestrijding van radicalisering gewezen heeft op het belang van drie punten, te weten de uitwisseling van informatie tussen lidstaten en opsporingsdiensten, het intensiveren van grenscontroles vóór de zomer en de preventie van radicalisering met inachtneming van de opgedane ervaringen op lokaal niveau. Kan de regering aangeven wat de voortgang op deze punten is? Kan de regering daarbij toelichten wat zij precies voor ogen heeft met de «inachtneming van de opgedane ervaringen op lokaal niveau»?

Voorts lezen de leden van SP-fractie in de aanvullende geannoteerde agenda dat de HV Mogherini geconcludeerd heeft dat de EU steun moet geven aan de Afrikaanse capaciteitsopbouw. Deelt de regering die opvatting, en welke positie zal zij innemen tijdens de Raad Algemene Zaken?

Verslag van de RAZ van 17 maart 2015

In het verslag van de RAZ van 17 maart 2015 lezen de leden van de SP-fractie dat het pleidooi voor een toets op mogelijke strijdigheid met EU-recht inzake door de Commissie getoetste energiecontracten op veel steun kon rekenen. Kan de regering aangeven welke landen hun steun hebben betuigd aan dit voorstel?

Cohesiebeleid

De leden van de SP-fractie hebben tevens kennis genomen van het verslag van de Raad Algemene Zaken van 19 november 2014, deel cohesiebeleid. Wat is het foutenpercentage van projecten gefinancierd uit het Cohesiefonds, en hoe heeft dat zich ontwikkeld in de afgelopen jaren? Welke inspanningen zijn er volgens Nederland vereist om dit foutenpercentage terug te dringen, en hoe gaat de regering zich hiervoor inzetten? Wat zijn de overheadkosten van het Cohesiefonds? Wat zijn de meetbare doelen van het Cohesiefonds? Welke van deze doelen zijn de afgelopen jaren bereikt? Welke doelstellingen zouden volgens de regering meer prioriteit moeten krijgen? Zet Nederland zich in voor het verkleinen van het Cohesiefonds? Kunt u uw antwoord onderbouwen?

Mensenrechten in Hongarije

Gezien de zorgwekkende situatie in Hongarije op het gebied van onder meer mensenrechten en de rechtstaat zou er volgens de leden van de SP-fractie nagedacht kunnen worden over het instellen van aan het Coöperatie en Verificatiemechanisme vergelijkbaar instrument voor Hongarije en andere lidstaten die uit de pas lopen. Hoe denkt de regering hierover? Indien zij deze mening deelt, is zij dan bereid om hierover een gesprek te entameren tijdens de RAZ?

Uitspraken Europees Ombudsman Alex Brenninkmeijer

Alex Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, noemt de EU een vereniging van onbetrouwbare leden met een materialistische instelling, zo lezen de leden van de SP-fractie in de Volkskrant van 14 april 2015. In hoeverre onderschrijft de regering deze uitspraken? Brenninkmeijer wijst erop dat Nederland de grootste fraudeur is als het gaat om het Europees Sociaal Fonds. Kan de regering toelichten waar Brenninkmeijer precies naar verwijst, en de relevante bedragen noemen? Brenninkmeijer pleit ervoor dat het jaarverslag van de Europese Rekenkamer wordt afgeschaft, omdat het geen effectief instrument is en bovendien 80 miljoen euro per jaar kost. Deelt de regering die opvatting? Kunt u uw antwoord onderbouwen? Daarnaast typeert Brenninkmeijer de dekking van de Europese Rekenkamer als «minder dan gatenkaas», omdat slechts circa duizend van de wellicht honderdduizend betalingen en projecten worden gecontroleerd. Een simpele en effectieve oplossing hiervoor is het substantieel verkleinen van de Europese begroting, zo stellen de leden van de SP-fractie vast. Is de regering dat met de leden eens? Indien niet, welke andere oplossing ziet zij voor het verkleinen van het hoge foutenpercentage?

II Reactie van de bewindspersoon

Preambule

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 21 april 2015. Genoemde leden hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor Raad Algemene Zaken van 21 april.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijk overleg over de Raad Algemene Zaken van 21 april 2015. De leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Inter-institutioneel akkoord beter wetgeven

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de gezamenlijke voorstellen met betrekking tot het inter-institutioneel akkoord «beter wetgeven» van Finland, Denemarken en Nederland goed zijn ontvangen en grotendeels kunnen rekenen op grote mate van overeenstemming binnen de Raad. De voorstellen over de rol van nationale parlementen werden in de Raad niet breed gedeeld. Kan de Minister aangeven hoe hij zich alsnog zal inspannen voor dit voorstel en kan hij vervolgens rapporteren over de uitkomst van deze inspanning?

1. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich er steeds voor in dat de rol van nationale parlementen in het Europees besluitvormingsproces versterkt wordt, ook in het kader van de herziening van het IIA beter wetgeven. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten door binnen de Raad met gelijkgezinde lidstaten gezamenlijk op te trekken en ook richting de betrokken instellingen te wijzen op het belang van een duidelijke verwijzing naar de rol van nationale parlementen bij het Europees besluitvormingsproces in de herziening van het IIA beter wetgeven. Het kabinet zal hierover rapporteren in het verslag van de RAZ.

Na het debat over de Staat van de Europese Unie is motie met Kamerstuk 34 166, nr. 2 aangenomen om de Timmermansagenda door middel van afrekenbare doelstellingen meer kracht bij te zetten. Kan de Minister aangeven hoe hij van plan is uitvoering te geven aan deze motie?

2. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet ziet de motie als ondersteuning van bestaand beleid, de inhoud van de motie is dus reeds meegenomen in de standpunten van de regering ten aanzien van de agenda voor betere regelgeving.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over het inter-institutioneel akkoord «beter wetgeven». Allereerst zouden de leden willen weten of de notitie met uitwerking van de gemeenschappelijke Raadspositie al gereed is. Welke vorderingen zijn daaromtrent gemaakt, en is er reeds een versie beschikbaar die naar de Kamer gezonden kan worden? De leden van de PvdA-fractie zouden deze notitie graag zo snel mogelijk ontvangen, d.w.z. zodra zij beschikbaar is. Kan de regering nog wat gedetailleerder aangeven op welke punten van deze notitie in elk geval wel in grote lijnen al overeenstemming is in de Raad? Hoe verhouden die punten zich tot de Nederlandse positie?

3. Antwoord van het kabinet:

Over de gemeenschappelijk Raadspositie ten aanzien van de herziening van het IIA beter wetgeven zal tijdens de aanstaande RAZ nader gesproken worden in aanwezigheid van de vicevoorzitter van de Europese Commissie Timmermans. De gedachtewisseling in de Raad kan de Commissie meenemen in de voorstellen voor de herziening van het IIA beter wetgeven. Het is aan het voorzitterschap te besluiten hoe en in welke vorm over de besprekingen in de RAZ te concluderen. Vooralsnog zijn er geen Raadsconclusies voorzien waarin de gemeenschappelijke Raadspositie vastgelegd wordt.

De voorbereiding van het jaarlijkse Commissiewerkprogramma en omzetting daarvan binnen de instellingen, betere regelgeving en gedelegeerde handelingen zijn onderwerpen die binnen de Raad op brede steun kunnen rekenen. Zo wensen lidstaten een gestructureerde dialoog met de Commissie en procedure over de voorbereiding van het jaarlijks werkprogramma en over het werkprogramma zelf, alsmede over de implementatie ervan, en wordt er alom groot belang gehecht aan verbeterde vereiste consultatie van nationale experts bij de totstandkoming van gedelegeerde handelingen. Het kabinet heeft zich er ook voor ingezet dat op deze onderwerpen nadere afspraken worden gemaakt in de herziening van het IIA beter wetgeven.

De leden van de PvdA-fractie zouden het betreuren als een meerderheid van de lidstaten geen prioriteit wil geven aan de rol van nationale parlementen en transparantie. Kan de regering inzicht geven in de bezwaren die hierover bij andere lidstaten leven? En op welke wijze kan hierin een compromis worden bereikt? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten, bij het vervolmaken van deze notitie, in aanloop naar de RAZ? Wat zijn de andere landen, naast Finland en Denemarken, waarmee Nederland zich in een grotendeels gelijkgestemde positie bevindt?

4. Antwoord van het kabinet:

Ten aanzien van nationale parlementen geldt het volgende. Met de herziening van het IIA beter wetgeven worden afspraken gemaakt tussen de instellingen. Deze afspraken kunnen slechts gemaakt worden binnen het kader van de bestaande verdragen en dienen die kaders dus ook te respecteren. Lidstaten die zich uitspreken tegen een sterkere verwijzing naar de rol van nationale parlementen betogen dat de rol van nationale parlementen binnen het kader van de verdragen al voldoende worden gewaarborgd en dat nationale parlementen zelf geen partij zijn bij het IIA en dat daarmee hun rol ook niet thuishoort in het IIA.

Het kabinet zet zich er met een aantal gelijkgezinde lidstaten voor in dat de wijze waarop de bepalingen in de verdragen door de instellingen worden ingevuld in de herziening van het IIA erkend en nader uitgewerkt worden, bijvoorbeeld ten aanzien van de omgang door de instellingen met de bezwaren van nationale parlementen in de gele kaartprocedure. De mate waarin lidstaten de Nederlandse positie delen hangt af van de constitutionele tradities in de lidstaten en de mate waarin nationale parlementen zich inspannen voor een grotere rol van nationale parlementen in de Europese besluitvorming, zoals in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Veel lidstaten beschouwen transparantie niet als prioritair principe voor het IIA. Sommige lidstaten vrezen in dit verband voor verminderde slagvaardigheid van het EU-optreden. Dat wil echter niet zeggen dat er binnen de Raad op onderdelen geen steun bestaat voor een grotere mate van transparantie, bijvoorbeeld ten aanzien van een register voor gedelegeerde handelingen.

Nederland maakt zich binnen de Raad sterk voor vergroten van transparantie in brede zin, ook voor transparantie binnen de kaders van het IIA beter wetgeven, bijvoorbeeld door te pleiten voor een gemeenschappelijke database voor de instellingen zodat voor het publiek duidelijk wordt in welk stadium van het wetgevingsproces zich bepaalde dossiers bevinden. Met een dergelijke database wordt ook achteraf duidelijk welke posities de instellingen in het wetgevende proces hebben ingenomen en kan, mits publieksvriendelijk ingericht een belangrijke mate bijdrage aan vergroting van de transparantie binnen de EU. Nederland trekt hierin traditiegetrouw op met de Scandinavische landen, Estland en Slovenie.

De leden van de PvdA-fractie hopen dat er op een aantal punten een sterke gemeenschappelijke inzet van de Raad kan worden bereikt, zodat er een duidelijke en krachtige positie kan worden ingenomen in de onderhandelingen met de Europese Commissie en het Europees parlement. Nu deze onderhandelingen mogelijk voortduren tot en met het Nederlands Voorzitterschap zou het niet verkeerd zijn als Nederland hierbij een initiërende en constructieve positie zou innemen.

In de geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Nederland zich met een aantal gelijkgezinde lidstaten in een minderheidspositie bevindt wat betreft de rol van nationale parlementen en transparantie binnen het inter-institutioneel akkoord (IIA) beter wetgeven. Kan de regering aangeven wat de positie van Nederland precies inhoudt, en welke andere landen zij aan haar zijde vindt? Welke landen zien geen gronden voor een verwijzing naar de bijzondere positie voor nationale parlementen in het IIA?

5. Antwoord van het kabinet:

Zie beantwoording vraag 4.

De leden van de SP-fractie lezen in het verslag van de RAZ van 17 maart 2015 dat Nederland, samen met Denemarken en Finland, in een non-paper haar prioriteiten heeft genoemd met betrekking tot het IIA. Kan de regering dit non-paper toezenden aan de Tweede Kamer? En zo niet, kan de regering in een brief of desnoods het volgende verslag per genoemde prioriteit haar standpunt nader toelichten?

6. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is bereid dit non-paper aan uw Kamer te doen toekomen, maar zal hiervoor de mede-indieners van het non-paper moeten consulteren. Het kabinet zal hierop terugkomen bij het verslag van de RAZ. In het verslag van de RAZ zal het kabinet tevens ingaan op het verloop van de besprekingen, waaronder de in het non-paper genoemde onderwerpen.

Eurocommissaris Timmermans zal tijdens de RAZ de hoofdelementen van het inter-institutioneel akkoord «beter wetgeven» presenteren. Aangezien de Raad, gesteund door de regering, inzet op het algemene beginsel van gelijkheid tussen Europees parlement en Raad, kan dat betekenen dat de voorstellen van Timmermans vergaand zijn wat betreft toekennen van bevoegdheden aan het Europees parlement. De CDA-fractie vraagt daarom duidelijkheid over welke gevolgen verdergaande transparantie van het Europees wetgevingsproces heeft voor de bevoegdheden van het Europees parlement. De CDA-fractie vraagt de Minister bovendien precies aan te geven welke voorstellen tot bevordering van transparantie op tafel liggen en per voorstel aangeven wat de krachtsverhoudingen zijn.

7. Antwoord van het kabinet:

Zoals hierboven weergegeven wordt met de herziening van het IIA beter wetgeven de samenwerking tussen de instellingen nader bepaald. Een IIA dient de kaders van de verdragen te respecteren. Van overdracht van bevoegdheden aan het Europees parlement of anderszins kan daarom geen sprake zijn. Bedoelde gelijkheid tussen Europees parlement en Raad zit besloten in het feit dat het Europees parlement en de Commissie nu reeds onderlinge afspraken hebben gemaakt over de inbreng van het Europees parlement bij de totstandkoming van het jaarlijks Commissie werkprogramma in hun onderling Kaderakkoord uit 2010. De gelijkheid betreft dus niet de transparantie. Bedoeling van de Raad is met het Europees parlement gelijkwaardige afspraken met de Commissie te maken en deze neer te leggen in het trilaterale IIA.

Ten aanzien van bevordering van transparantie liggen verschillende voorstellen voor, zie hiervoor antwoord op vraag 4.

In de brief met de geannoteerde agenda van de RAZ stelt de Minister dat Nederland zich met gelijkgezinde landen in een minderheidspositie bevindt als het gaat om de realisering van transparantie van het Europese wetgevingsproces. De CDA fractie zou graag willen weten om welke gelijkgezinde landen het dan gaat en welke lidstaten zich finaal keren tegen deze ontwikkeling en wat hun argumenten zijn?

8. Antwoord van het kabinet:

Ten aanzien van transparantie geldt in algemene zin dat Finland, Denemarken, Zweden, Estland en Slovenië de brede Nederlandse inzet op transparantie delen. Zoals in de beantwoording in vraag 4 reeds uiteen gezet wordt deze brede inzet niet door alle lidstaten gedeeld. Dat betekent echter niet dat andere lidstaten op onderdelen geen voorstander zijn van grotere transparantie. Het betreft een discussie die op verschillende deelterreinen wordt gevoerd en die door veel lidstaten niet als prioritair thema wordt aangemerkt. Gevolg hiervan is dat de neiging de status quo te handhaven voor veel lidstaten groot is.

Het kabinet hecht er aan dat de rol van nationale parlementen en transparantie tot prioriteit wordt aangemerkt door de Raad. Het Kabinet heeft zelf echter grote moeite met het organiseren van een transparant proces wanneer het gaat om duidelijkheid verschaffen aan de Kamer over bijvoorbeeld de Europese naheffing die Nederland in 2014 trof. De CDA fractie deelt de mening van het kabinet om het Europese wetgevingsproces transparanter te maken, maar vraagt zich af in hoeverre het kabinet dit ook in praktijk wilt brengen aangezien een dergelijk verzoek om transparantie van Europese besluitvorming van de zijde van de Kamer zeer moeizaam verloopt.

9. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst hiervoor naar de Kamerbrief met nummer 34 023, nr. 7.

Nederlands voorzitterschap

De CDA fractie ziet het Nederlands voorzitterschap als een uitgelezen moment voor de Nederlandse regering om te laten zien wat ze nu op papier bepleiten, namelijk meer transparantie. Openheid en transparantie van het Europees wetgevingsproces tijdens het Nederlands voorzitterschap kan een precedent scheppen en een volledig nieuw speelveld van de Europese wetgevingsproces creëren. De CDA fractie vraagt zich af of de regering dit standpunt deelt en de regering bereid is, in het kader van transparantie, om in een brief aan te geven hoe tijdens het Nederlands voorzitterschap een transparanter voorzitterschap gerealiseerd kan worden.

10. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich in voor vergroting van de transparantie binnen de Europese Unie en werkt nauw samen met gelijkgestemde landen om dat doel te bereiken. Nederland zal zich tijdens het voorzitterschap inzetten voor meer transparantie. Het kabinet heeft daarbij te maken met de kaders die neergelegd zijn in het Verdrag van Lissabon en het reglement van orde van de Raad. Dat laat onverlet dat Nederland zich er binnen die kaders actief voor zal inzetten dat tijdens de invullingen van het voorzitterschap de bepleite principes ook uitgedragen en in concrete acties omgezet worden.

AIV advies «glokalisering» en Comité van de Regio’s

De leden van de SP-fractie kijken uit naar het AIV advies over «glokalisering» en de rol van het Comité van de Regio’s in Europa. De SP pleit ervoor dat de subsidiariteitsexercitie die 21 juni 2013 werd gepubliceerd betrokken wordt bij dit onderzoek. Deelt de regering die mening, en is zij bereid zich hiervoor in te spannen tijdens de RAZ?

11. Antwoord van het kabinet:

Het AIV zal worden gevraagd voor het advies betreffende «glokalisering» eerdere en lopende relevante onderzoeken over de rol van de decentrale overheden mee te nemen, zoals het ROB rapport «Met Europa Verbonden» uit 2013 en de Evaluatie actieplan «Europa en decentrale overheden» uit 2014. Waar relevant zal het AIV ook de subsidiariteitsexercitie uit 2013 betrekken.

Radicalisering en counter-terrorisme

In de aanvulling op de geannoteerde agenda betreffende radicalisering en counter-terrorisme geeft de Minister aan dat Nederland tijdens de JBZ-raad van 12–13 maart jl. onder andere heeft gewezen op het belang van informatie-uitwisseling tussen lidstaten en opsporingsdiensten. Onlangs bleek dat het weren van haatpredikers moeilijk is vanwege het vrije verkeer van personen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten of de Minister bereid is om ook de informatie-uitwisseling over visaverlening aan haatpredikers aan de orde te stellen tijdens de RAZ om op die manier gezamenlijk haatpredikers de toegang te weigeren.

12. Antwoord van het kabinet

Daartoe ziet het kabinet geen aanleiding. Vreemdelingen aan wie de toegang geweigerd dient te worden vanwege een gevaar voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid kunnen door het Ministerie van Veiligheid en Justitie worden opgenomen in het Schengen Informatie Systeem. Een signalering in het Schengen Informatie Systeem betekent ook dat de vreemdeling gedurende de signalering geen visum kan verkrijgen van de landen binnen het Schengengebied. In het uitzonderlijke geval dat een andere Schengenlidstaat besluit het visum ondanks de SIS-signalering te verlenen, bijvoorbeeld om redenen van nationaal belang of humanitaire aard, wordt dat visum territoriaal beperkt tot die ene Schengenlidstaat en mag het niet worden gebruikt om naar de signalerende Schengenlidstaat te reizen.

In het geval van de afgifte van een territoriaal beperkt visum, wordt de signalerende Schengenlidstaat op de hoogte gesteld. Indien een prediker wordt aangemerkt als een bedreiging voor de openbare orde/maatschappelijke rust en het visum op die grond wordt geweigerd, voorziet het Schengen Acquis daarnaast in de mogelijkheid informatie uit te wisselen met andere Schengenlanden. Dit geschiedt door middel van vastlegging van de beslissing in het Visum Informatie Systeem van de EU, met het oog op toekomstige visumaanvragen. Zo nodig wordt over de afwijzing ook op lokaal niveau informatie uitgewisseld in het kader van de lokale Schengensamenwerking.

In de aanvullende geannoteerde agenda lezen de leden van de SP-fractie dat Nederland in het kader van de bestrijding van radicalisering gewezen heeft op het belang van drie punten, te weten de uitwisseling van informatie tussen lidstaten en opsporingsdiensten, het intensiveren van grenscontroles vóór de zomer en de preventie van radicalisering met inachtneming van de opgedane ervaringen op lokaal niveau. Kan de regering aangeven wat de voortgang op deze punten is? Kan de regering daarbij toelichten wat zij precies voor ogen heeft met de «inachtneming van de opgedane ervaringen op lokaal niveau»?

13. Antwoord van het kabinet:

Op alle drie de genoemde thema’s is de JBZ-raad van 12/13 maart overeengekomen dat deze met voorrang dienen te worden uitgewerkt. Meer systematische controles aan de Schengen buitengrenzen worden uitgevoerd op basis van onder andere risico indicatoren/risico-analyse, van personen die het vrij verkeer genieten. Bij die controles wordt gebruikt gemaakt van daartoe relevante databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SISII). Daarnaast worden de reisdocumenten van personen die de buitengrens passeren systematisch gecontroleerd in de relevante databases zoals SIS II en de «Stolen and Lost Documents Database». Hiermee kan direct gestart worden, doch uiterlijk per 15 juni 2015. Wat betreft het tegengaan van radicalisering hebben Europol, de Commissie en de lidstaten de opdracht gekregen de opzet van de EU Internet Referral Unit uit te werken. Over de voortgang op alle thema’s wordt gerapporteerd op de JBZ-raad van 15/16 juni, met het oog op de daaropvolgende Europese Raad. Wat betreft de ervaringen op lokaal niveau heeft het door de EU gefinancierde Radicalisation Awareness Network (RAN) een belangrijke rol. Dit is een EU-breed netwerk van eerste lijns professionals, zoals politiefunctionarissen, onderwijzers en sociaal werkers, die in aanraking komen met personen die kunnen radicaliseren. Het delen van best practices en verdere professionalisering bij het tegengaan van radicalisering staan hierbij centraal. Thans loopt een Europese aanbestedingsprocedure voor de verdere continuering en uitbreiding van de werkzaamheden van het RAN.

Voorts lezen de leden van SP-fractie in de aanvullende geannoteerde agenda dat de HV Mogherini geconcludeerd heeft dat de EU steun moet geven aan de Afrikaanse capaciteitsopbouw. Deelt de regering die opvatting, en welke positie zal zij innemen tijdens de Raad Algemene Zaken?

14. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft zich in Europees verband meerdere malen uitgesproken over de verslechterde veiligheidssituatie op het Afrikaanse continent, en in het bijzonder in relatie tot radicalisering en terrorisme. Daarbij kiest het kabinet primair voor een regionale aanpak. Nederland ondersteunt de EU daarom in haar inspanningen ten behoeve van Afrikaanse capaciteitsopbouw en beziet thans in hoeverre hierop verder aangesloten kan worden.

Verslag van de RAZ van 17 maart 2015

In het verslag van de RAZ van 17 maart 2015 lezen de leden van de SP-fractie dat het pleidooi voor een toets op mogelijke strijdigheid met EU-recht inzake door de Commissie getoetste energiecontracten op veel steun kon rekenen. Kan de regering aangeven welke landen hun steun hebben betuigd aan dit voorstel?

15. Antwoord van het kabinet:

Zoals benoemd in het verslag van de RAZ van 17 maart jl. bestond er weliswaar brede steun voor het pleidooi in de Conclusies voor meer transparantie, maar verschilden de meningen over de wijze waarop die transparantie gerealiseerd moest worden. Een ex ante toets door de Commissie van alle energiecontracten werd tijdens de RAZ actief gesteund door het Verenigd Koninkrijk, Polen, Bulgarije en Roemenië. Andere lidstaten konden meer transparantie in de vorm van ex ante toetsing van intergouvernementele contracten aan EU-recht wel steunen, maar waren geen voorstander van toetsing van commerciële contracten (onder andere Nederland, Finland, Oostenrijk, Cyprus, Griekenland, Tsjechië, Kroatië en Slowakije). Bovendien heeft een groot aantal lidstaten zich niet uitgesproken tegen de conclusies over ex ante toetsing (onder andere Estland, Litouwen, Denemarken, Zweden, Portugal en Frankrijk).

Cohesiebeleid

De leden van de SP-fractie hebben tevens kennis genomen van het verslag van de Raad Algemene Zaken van 19 november 2014, deel cohesiebeleid. Wat is het foutenpercentage van projecten gefinancierd uit het Cohesiefonds, en hoe heeft dat zich ontwikkeld in de afgelopen jaren? Welke inspanningen zijn er volgens Nederland vereist om dit foutenpercentage terug te dringen, en hoe gaat de regering zich hiervoor inzetten?

16. Antwoord van het kabinet:

Nederland krijgt geen bijdrage uit het cohesiefonds, daar het cohesiefonds enkel gericht is op de minst welvarende lidstaten en regio’s van Europa. De Europese Rekenkamer publiceert ieder jaar per begrotingscategorie een foutenpercentage op basis van onafhankelijke audits, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen het Cohesiefonds en EFRO. Er is dus wel een gecombineerd cijfer bekend (over 2013 was dat 6,9% voor de begrotingscategorie «regionaal beleid» waaronder cohesiefonds, EFRO, maar ook vervoer en energie) maar geen specifiek cijfer voor louter het Cohesiefonds. Een historisch overzicht van de foutenpercentages op EU-niveau in vergelijking met de foutenpercentages per EU-fonds in Nederland is opgenomen in Kamerstuk 24 202 nr. 32.

Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 zijn aanpassingen in de verordeningen gedaan om fouten te reduceren, hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd1. De inzet van de regering heeft tot doel om nog verdere voortgang te bereiken op de volgende zes thema’s: financieel beheer, transparantie, de nationale verklaring, handhaving door de Commissie, doeltreffendheid van beleid en vereenvoudiging van relevante EU-wetgeving. Per thema heb ik uw Kamer recentelijk uitgebreid geïnformeerd2.

Wat zijn de overheadkosten van het Cohesiefonds? Wat zijn de meetbare doelen van het Cohesiefonds? Welke van deze doelen zijn de afgelopen jaren bereikt? Welke doelstellingen zouden volgens de regering meer prioriteit moeten krijgen? Zet Nederland zich in voor het verkleinen van het Cohesiefonds? Kunt u uw antwoord onderbouwen?

17. Antwoord van het kabinet:

Voor alle ESI-fondsen, cohesiefonds inclusief, geldt dat maximaal 4% van het Europese budget aan de zogenaamde technische bijstand wordt besteed, met uitzondering van de programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking (6%). Op hoofdlijnen vallen de volgende acties onder dit budget voor technische bijstand:

  • Ondersteuning in de selectie van projectaanvragen;

  • Ondersteuning van de management autoriteit, adviescommissie en Comité van Toezicht

  • Communicatie;

  • Financieel beheer en administratie van het programmabudget;

  • Controle en toezicht op de projecten; en de

  • Monitoring en evaluatie van de voortgang en realisatie van het programma.

De meetbare doelen worden op het niveau van het programma vastgesteld. Het kabinet heeft geen inzicht in de specifieke doelen van de verschillende programma’s in Europa. In de jaarlijkse rapportage worden wel een aantal prestatie indicatoren genoemd3. Er is geen specifiek beleid ten aanzien van het cohesiefonds. In algemene zin heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen voor alle Europese Structuur- en Investeringsfondsen hard gemaakt voor meer inzet op onder andere innovatie en mkb. Zie voor meer informatie de bij vraag 16 genoemde Kamerbrief.

Mensenrechten in Hongarije

Gezien de zorgwekkende situatie in Hongarije op het gebied van onder meer mensenrechten en de rechtstaat zou er volgens de leden van de SP-fractie nagedacht kunnen worden over het instellen van aan het Coöperatie en Verificatiemechanisme vergelijkbaar instrument voor Hongarije en andere lidstaten die uit de pas lopen. Hoe denkt de regering hierover? Indien zij deze mening deelt, is zij dan bereid om hierover een gesprek te entameren tijdens de RAZ?

18. Antwoord van het kabinet:

De regering volgt met zorg de ontwikkeling van de rechtstaat in het Hongarije van premier Orbán. Het spreekt deze zorgen ook regelmatig uit in contacten met vertegenwoordigers van de Hongaarse regering. Daarnaast heeft Nederland een regionaal rechtsstatelijkheidsinitiatief opgestart. Dit project is ook actief in Hongarije.

Eerder dit jaar heb ik het een en ander toegelicht in mijn schriftelijke antwoord op vragen van het lid Maij over Europese waarden in Hongarije van 5 maart jl. (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1479).

Wat betreft het EU-spoor is heeft Nederland, als mede-initiatiefnemer van het rechtsstatelijkheidsinitiatief, succesvol ingezet op het versterken van het instrumentarium rond bedreigingen van de rechtsstaat in EU-lidstaten. Resultaat van deze inspanningen is dat nu de mogelijkheid is gecreëerd een politieke dialoog binnen de Raad te voeren over rechtsstatelijke ontwikkelingen in de lidstaten, zowel op reguliere basis, als – waar nodig – op thematische basis. Een eerste dialoog tussen de lidstaten over rechtsstatelijkheid zal dit jaar gevoerd worden in de Raad Algemene Zaken. Zie hiervoor ook de kabinetsbrief hierover van 10 april jl. betreffende toezeggingen gedaan n.a.v. het mondeling overleg over het Nederlandse EU Voorzitterschap 2016 (nog geen Kamerstuk nummer beschikbaar).

Ook tijdens het aanstaande Nederlandse voorzitterschap blijft dit onderwerp – zoals opgenomen in de Voorzitterschapsbrief d.d. 28 januari jl. (Kamerstuk 34 139, nr. 1) – een speerpunt. Daarnaast heeft de Commissie mede naar aanleiding van het Nederlandse rechtsstatelijkheidsinitiatief in maart 2014 een Mededeling gepubliceerd waarin zij een pre-artikel 7 procedure ontvouwt in aanvulling op de bestaande procedures. Zie hiervoor ook de kabinetsappreciatie Rechtsstatelijkheid van 24 april 2014 (Kamerstuk 33 877, nr. 19) De procedure is vooralsnog niet toegepast; de situatie in Hongarije heeft evenwel ook de volle aandacht van de Commissie.

Instelling door de Commissie voor Hongarije van een CVM volgens het model dat voor Bulgarije en Roemenië wordt gehanteerd, ligt minder voor de hand, omdat de status van Hongarije ten tijde van de toetreding van dit land tot de EU niet vergelijkbaar was met die van Bulgarije en Roemenië.

Uitspraken Europees Ombudsman Alex Brenninkmeijer

Alex Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, noemt de EU een vereniging van onbetrouwbare leden met een materialistische instelling, zo lezen de leden van de SP-fractie in de Volkskrant van 14 april 2015. In hoeverre onderschrijft de regering deze uitspraken?

19. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet heeft kennisgenomen van het betreffende interview. De genoemde uitspraak beschouwt het kabinet als de persoonlijke mening van de heer Brenninkmeijer.

Brenninkmeijer wijst erop dat Nederland de grootste fraudeur is als het gaat om het Europees Sociaal Fonds. Kan de regering toelichten waar Brenninkmeijer precies naar verwijst, en de relevante bedragen noemen?

20. Antwoord van het kabinet:

De situatie waar de heer Brenninkmeijer op doelt dateert uit 2001–2002. Het gaat hier om de zgn. «ESF-affaire» toen er ernstige problemen waren met de uitvoering van het ESF in Nederland. De bevindingen van de Commissie en een door het Ministerie van SZW zelf uitgevoerd accountantsonderzoek leidden uiteindelijk tot een terugvordering door de Commissie van circa € 123,5 mln. wegens onregelmatigheden en teveel betaalde voorschotten. De term «onregelmatigheden» werd in Nederland direct geassocieerd met fraude. Een onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen door een voormalig president van de Algemene Rekenkamer constateerde echter dat van grootschalige fraude of misbruik met ESF-gelden geen sprake is geweest, maar leverde wel de conclusie op dat de uitvoering van het ESF destijds slordig is geweest. Sindsdien zijn de vereisten en controles zodanig aangescherpt dat een dergelijke situatie niet meer kan voorkomen.

Brenninkmeijer pleit ervoor dat het jaarverslag van de Europese Rekenkamer wordt afgeschaft, omdat het geen effectief instrument is en bovendien 80 miljoen euro per jaar kost. Deelt de regering die opvatting? Kunt u uw antwoord onderbouwen?

21. Antwoord van het kabinet:

Het jaarverslag van de Europese Rekenkamer is het enige objectieve instrument om onrechtmatigheden en slecht financieel beheer aan de kaak te stellen. Het kabinet steunt een effectieve controle door de Europese Rekenkamer. De controle op de besteding van Europese gelden kan effectiever worden gemaakt door bijvoorbeeld meer landenspecifieke informatie te bieden over foutenpercentages, verbeterpunten en best practices. Het deelt de mening van de heer Brenninkmeijer derhalve niet.

Daarnaast typeert Brenninkmeijer de dekking van de Europese Rekenkamer als «minder dan gatenkaas», omdat slechts circa duizend van de wellicht honderdduizend betalingen en projecten worden gecontroleerd. Een simpele en effectieve oplossing hiervoor is het substantieel verkleinen van de Europese begroting, zo stellen de leden van de SP-fractie vast. Is de regering dat met de leden eens? Indien niet, welke andere oplossing ziet zij voor het verkleinen van het hoge foutenpercentage?

22. Antwoord van het kabinet:

De inzet van het kabinet om te komen tot een lager foutenpercentage is uitgebreid verwoord in het Schriftelijk Overleg met uw Kamer inzake het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014, begin maart van dit jaar (Kamerstuk 24 202, nr. 32). Nederland pleit in Brussel consequent voor betere verantwoording door de instanties in de lidstaten. Nederland wijst daarbij op het belang van meer transparantie en het verschaffen van landenspecifieke foutenpercentages door zowel de Europese Commissie, de lidstaten zelf en de Europese Rekenkamer. Ook zet Nederland zich in voor strikte handhaving door de Commissie en de inzet van financiële correcties waar nodig. De door de Europese Rekenkamer gedane steekproef voldoet aan internationale standaarden.


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-08, nr. 493.

X Noot
2

Kamerstuk 24 202, nr. 32

X Noot
3

Annual Activity Report 2013, DG Regional and Urban Policy; http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/doc/regio_aar_2013.pdf, pagina 3 e.v.

Naar boven