32 037
Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen

C
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 december 2009

Inhoudsopgave

1 WWB 65+ 1

2 Vrijwillige inkoop AOW 4

1. WWB 65+

AOW-er met jongere partner

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de invulling van de re-integratieverplichting van de jongere partner van een AOW-gerechtigde en maken daarbij onderscheid naar de leeftijd van de jongere partner. Deze leden vragen van de regering in hoeverre door gemeenten en de SVB invulling wordt gegeven aan deze re-integratieverplichting, indien het leeftijdsverschil tussen beide partners gering is. Zij verzoeken daarbij het voorziene vervallen van de partnertoeslagen in de AOW, dat naar verwachting het beroep op aanvullende bijstand in onderhavige situaties zal doen toenemen, in de beschouwing ter zake te betrekken. Daarnaast stellen de leden van de CDA dat in gevallen waar het leeftijdverschil groter is, de re-integratieverplichting naar uiterst serieus genomen dient te worden. In deze gevallen kan het scheiden van de financiële verantwoordelijkheid (SVB) en re-integratietaak (gemeente) de effectiviteit van het re-integratiebeleid belemmeren, zo vrezen deze leden. Zij vragen dan ook welke financiële prikkels of andere waarborgen de regering voorziet om gemeenten te stimuleren werk van deze taak te maken en de samenwerking tussen gemeenten en SVB veilig te stellen. Deze leden zouden graag zien dat de regering periodiek rapporteert over de samenwerking tussen SVB en gemeenten en de effectiviteit van het re-integratiebeleid voor de onderhavige doelgroep. Is de regering daartoe bereid, zo vragen deze leden.

De re-integratieverplichting van de jongere partner van een AOW-gerechtigde met aanvullende bijstand blijft ongeacht het leeftijdsverschil onverkort gelden. Het voorliggende wetsvoorstel brengt hierin geen wijziging. Ook indien het leeftijdsverschil gering is geldt dus werk boven uitkering. De jongere partner dient er voor zorg te dragen dat het beroep op bijstand zo kort mogelijk is. Deze verantwoordelijkheid blijft op de jongere partner rusten. In het voorliggende wetsvoorstel blijven de gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de jongere partner bij arbeidsinschakeling en voor het bepalen en aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

De regering is ervan overtuigd dat een financiële prikkel voor gemeenten niet de enige drijfveer is om mensen aan een baan te helpen. De gemeenten dragen een algemene zorg en verantwoordelijkheid voor de re-integratie van (niet-)bijstandsgerechtigden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie ter wille van een gunstige (regionale) economische ontwikkeling en de vergroting van het welzijn van haar burgers.

Gemeenten zijn voorts bij uitvoering van deze taak op grond van de WWB verplicht bij het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van re-integratievoorzieningen evenwichtige aandacht te besteden aan groepen bijstandsgerechtigden en voor verschillende doelgroepen daarbinnen. Dit brengt met zich mee dat de gemeenteraad het eigen gemeentelijk re-integratiebeleid in een verordening moet vastleggen. De gemeenteraad heeft daarmee een sterke en democratisch gelegitimeerde invloed op het re-integratiebeleid van ondermeer de jongere partners van AOW-gerechtigden.

De SVB verstrekt maandelijks via het Inlichtingenbureau aan elke gemeente een overzicht van de personen die aanvullende bijstand ontvangen binnen die gemeente. Op basis van dit overzicht wordt de gemeente gewezen op het feit dat er sprake is van een jongere partner voor wie een arbeids- en re-integratieplicht geldt. Dit laatste met het oog op de re-integratietaak van gemeenten voor deze personen. Daarnaast zal de SVB, indien er binnen een jaar niets is gewijzigd in de inkomenspositie van de jongere partner, zich in verbinding stellen met haar contactpersoon bij de gemeente om hier aandacht voor te vragen. Met betrekking tot de vraag van de leden van de VVD-fractie of de gegevensuitwisseling tussen SVB en gemeenten extra uitvoeringskosten oplevert, antwoordt de regering dat de kosten van deze inspanningen gering zijn en passen binnen de geraamde uitvoeringskosten.

Omdat de gemeente niet langer de uitkeringverstrekking verzorgt, zal de SVB, wanneer de gemeente constateert dat de jongere partner niet voldoet aan de arbeids- of re-integratieverplichting, op advies van de gemeente een maatregel opleggen door de uitkering te verlagen. Wanneer wordt geconstateerd dat de individuele omstandigheden van de jongere partner een ontheffing van de arbeids- en/of re-integratieverplichting rechtvaardigen, zal de SVB de jongere partner op advies van de gemeente een ontheffing verlenen.

Het complex van rechten en plichten voor de jongere partner en de verantwoordelijkheden van gemeenten en de SVB biedt naar de mening van de regering voldoende waarborgen en aandacht voor de aanpak van de re-integratie van de jongere partner.

In de toegezegde evaluatie1 van de effecten van de overheveling, met betrekking tot het terugdringen van het niet-gebruik binnen vijf jaar na inwerkingtreding, zal de regering de wijze waarop gemeenten de doelgroep ondersteunen bij de re-integratie en de daarbij benodigde samenwerking tussen SVB en gemeenten betrekken, zodat uiteindelijk een beeld uit de praktijk wordt verkregen.

De leden van de CDA-fractie verwijzen naar het vervallen van de AOW-partnertoeslag. In de SZW-begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XV, nr. 2) is het voornemen opgenomen om, vooruitlopende op de definitieve afschaffing van de AOW-partnertoeslag in 2015, vanaf 2011 de AOW-partnertoeslag af te schaffen voor AOW-gerechtigden met een partner jonger dan 55 jaar. De regering is van mening dat het mogelijk en wenselijk is dat partners jonger dan 55 jaar in hun eigen inkomen voorzien. De regering trekt tot en met 2014€ 100 miljoen uit om te voorkomen dat mensen door deze maatregel vanwege de vermogenstoets in de bijstand gedwongen worden hun huis te verkopen.

Als de AOW-partnertoeslag vervalt en daardoor het inkomen minder bedraagt dan het sociaal minimum, bestaat recht op bijstand die op basis van het voorliggende wetsvoorstel door de SVB zal worden verstrekt. Wanneer er recht is op bijstand geldt ook voor deze groep de arbeids- en re-integratieverplichting, ongeacht het leeftijdsverschil.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie welke ervaringen er zijn met eventuele andere regelingen waarbij de SVB betrokken is bij een re-integratieopgave, maar deze taak niet zelf uitvoert, antwoordt de regering dat de SVB op dit moment niet betrokken is bij een dergelijke regeling. Dit laat onverlet, dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van re-integratievoorzieningen aan ANW-gerechtigden, indien deze ANW-gerechtigden daar zelf om verzoeken. Dat ANW-gerechtigden zelf dit verzoek moeten doen vloeit voort uit het feit dat ANW-gerechtigden geen re-integratieplicht of arbeidsplicht hebben in tegenstelling tot personen met een WWB-uitkering. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de ANW-uitkeringen.

Ook de leden van de fractie van de VVD hebben vragen gesteld over de re-integratieplicht die rust op de jongere partner van een AOW-gerechtigde en op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven. Deze leden vragen of de regering inzicht kan geven in de aantallen waarbij er een re-integratieverplichting bestaat bij de partner die jonger is dan 65 jaar.

Het totaal aantal AOW-ers met een aanvulling op grond van de WWB in 2009 is ongeveer 36 000 personen. Van deze AOWers hebben er ongeveer 5500 een partner die jonger is dan 65 jaar. Dit cijfer geeft het maximale aantal aan dat re-integratieplichting is. Het is niet bekend voor hoeveel van hen een ontheffing van de re-integratieverplichting van toepassing is.

De leden van de VVD-fractie geven aan dat veel gemeenten één loket hebben ingevoerd. In het verlengde hiervan vragen zij waarom de regering meent dat het beter is ook deze gemeenten te verplichten de uitvoering van de aanvullende bijstand over te hevelen naar de SVB.

De regering wil met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand naar de SVB tot stand brengen dat er één loket is voor aanvullende bijstand en AOW. Waar de leden van de VVD-fractie in hun vraagstelling waarschijnlijk op doelen is het gezamenlijk uitvoeren van de aanvullende algemene bijstand, de bijzondere bijstand en het gemeentelijk minimabeleid door de gemeenten. Hoewel de regering waardering heeft voor de initiatieven die een aantal gemeenten hebben ontplooid voor de ondersteuning en het terugdringen van het niet-gebruik van de doelgroep, ziet dit wetsvoorstel op de overheveling van de aanvullende algemene bijstand naar de SVB en reikt daarmee verder dan de initiatieven waarop de leden van de VVD-fractie op doelen. De regering verwacht met de overheveling naar de SVB de belangrijkste doelstelling van de wet, namelijk het tegengaan van niet-gebruik van aanvullende bijstand, beter te bereiken. Het gaat hier om een kwetsbare groep ouderen. Het mag niet zo zijn dat deze ouderen geen aanspraak maken op voorzieningen waar zij recht op hebben als gevolg van de wijze waarop de uitvoering is ingericht. In de situatie, waarin de SVB de aanvullende bijstand in mandaat uitvoert blijkt dat uitvoering door de SVB een goed middel is om het niet-gebruik van aanvullende bijstand tegen te gaan.

Het kabinet heeft derhalve besloten de uitvoering volledig bij de SVB onder te brengen. Gebleken is dat de uitvoering door de SVB tegemoet komt aan de voornaamste factoren die ouderen weerhoudt geen gebruik maken van de aanvullende bijstand, zoals onwetendheid.

De regering wenst daarbij nog op te merken dat de uitvoering van de aanvullende bijstand door de SVB het gemeentelijke armoedebeleid juist ondersteunt. De uitvoering door de SVB zorgt ervoor dat gemeenten beter in staat zijn om 65-plussers met een inkomen onder of op het sociaal minimum te benaderen voor bijzondere bijstand en gemeentelijke minimaregelingen. Gemeenten krijgen van de SVB namelijk maandelijks inzicht in de personen die binnen de gemeente aanvullende bijstand ontvangen. Daarnaast wijst de SVB de cliënt bij toekenning van de WWB 65+ ook op de mogelijkheid om voorzieningen op grond van minimaregelingen aan te vragen bij de gemeente.

De leden van de VVD-fractie vragen of het niet eenvoudiger zou zijn dat als SVB bij de toekenning van de AOW de gemeente zou verwittigen dat er bij de betrokkene een recht op aanvullende bijstand wordt geconstateerd, zodat de gemeente contact kan opnemen met die betrokkene.

De regering acht dit voorstel van de leden van de VVD niet eenvoudiger. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) heeft deze mogelijkheid geschetst in haar onderzoek «Rechten Verzilveren, terugdringen van het niet gebruik van de aanvullende bijstand onder 65-plussers». In dit onderzoek vermeldt IWI echter dat gemeenten aangeven dat deze werkwijze kostbaar is en dat de doelgroep die de gemeente op deze manier in kaart kan krijgen niet voldoende toegesneden is. Tot de groep behoren namelijk ook personen die voldoende (pensioen)inkomen of vermogen hebben en daardoor geen recht hebben op aanvullende bijstand.

Daarnaast is nog van belang dat deze actie continu herhaald zou moeten worden wil zij effectief zijn. Immers, er komen steeds mensen met gekorte AOW en mogelijk recht op aanvullende bijstand bij. Wanneer de uitvoering van de WWB 65+ daarentegen bij de SVB ligt loopt de aanvraagprocedure van de WWB 65+ gewoon mee in de aanvraagprocedure van de AOW. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle potentieel rechthebbenden persoonlijk benaderd worden. In combinatie met het feit dat mensen aangeven het prettig te vinden om op dit onderwerp door de SVB aangesproken te worden, is dit de beste garantie dat het niet-gebruik van aanvullende bijstand zal afnemen.

2. Vrijwillige inkoop AOW

Toename gebruik

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering verwacht dat het gebruik van de inkoopregeling toeneemt, wanneer de beslistermijn van 5 jaar wordt verruimd naar 10 jaar.

De regering verwacht om een aantal redenen dat door de verruiming van de inkooptermijn het aantal gebruikers van de inkoopregeling AOW zal toenemen. In de eerste plaats zullen immigranten zich pas inkopen voor de AOW, wanneer zij het besluit hebben genomen dat zij zich definitief in Nederland vestigen. Om tot een dergelijk belangrijk besluit te komen hebben mensen een bepaalde periode nodig. Een langere beslistermijn zorgt ervoor dat mensen in de gelegenheid worden gesteld deze keuze weloverwogen te maken en voorkomt dat wanneer mensen uiteindelijk tot de slotsom komen dat de vestiging in Nederland toch definitief zal zijn de beslistermijn reeds is verlopen. In de tweede plaats maakt het verlengen van de beslistermijn het beter mogelijk voldoende geld te sparen om de benodigde premiebetaling te voldoen. Immers personen die zich willen inkopen moeten het volledige inkoopbedrag ineens betalen.

De SVB zal overigens, vanwege de onbekendheid bij mensen over de gevolgen die migratie heeft op hun recht op AOW, een brief sturen hierover aan alle mensen die zich in- of uitschrijven uit de GBA en die uit het buitenland komen of naar het buitenland gaan. In deze brief zal ook de mogelijkheid van inkoop voor de AOW aan de orde komen. De bekendheid met de mogelijkheid van het inkopen van AOW zal hierdoor toenemen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma


XNoot
1

Kamerstukken II, 2009/10, 32 037, nr. 6, blz. 8.

Naar boven