Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juli 2021
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 18 maart 2021 een algemeen ambtsbericht
Turkije gepubliceerd. Het ambtsbericht geeft mij aanleiding het landgebonden beleid
ten aanzien van Turkije grotendeels te continueren en enkele aanpassingen door te
voeren.
In het huidige beleid zijn twee risicogroepen aangeduid. De eerste risicogroep bestaat
uit personen uit Turkije die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied
van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten en om die
reden in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan. Uit het ambtsbericht kan
worden opgemaakt dat de invloed van de autoriteiten over (sociale) media is toegenomen
en zichtbaar is in monitoring, censuur en vervolging van personen die kritische of
dissonante geluiden laten horen. Politieke vrijheden, de rechtsstaat en democratie
zijn verder onder druk komen te staan. Zo is de situatie van bijvoorbeeld Koerden
die politiek oppositionele activiteiten verrichten, zorgwekkend gebleven en kunnen
uiteenlopende groepen en individuen die zich kritisch uiten, in de negatieve belangstelling
van de overheid komen te staan. Ook prominente artsen die zich in het afgelopen jaar
kritisch uitspraken over het coronabeleid van de regering, werden beschuldigd van
het aanzetten tot angst en paniek en tijdelijk aangehouden.
Ik verduidelijk de formulering van deze risicogroep, door de zinsnede «en om die reden
in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan» te schrappen. Vreemdelingen die
immers op basis van het behoren tot deze risicogroep voor een verblijfsvergunning
in aanmerking willen komen, dienen dat met geringe indicaties aannemelijk te maken.
Deze indicaties kunnen onder omstandigheden bestaan uit reeds ondervonden negatieve
aandacht. De in de huidige formulering genoemde negatieve aandacht moet niet worden
gezien als een aanvullende voorwaarde om tot de risicogroep te behoren. De informatie
over de situatie in Turkije rechtvaardigt het stellen van een aanvullende voorwaarde
niet.
De tweede risicogroep in het huidige beleid bestaat uit (vermeende) Gülenisten.
De situatie ten aanzien van (vermeende) Gülenisten is nog immer zorgwekkend. Uit het
ambtsbericht kan worden opgemaakt dat er veelal geen sprake is van een eerlijke rechtsgang
voor personen die van Gülen-banden worden beticht. Er is sprake van willekeur ten
aanzien van de risico’s op strafvervolging en detentie, de risico’s voor (toegedichte)
Gülenisten zijn in algemene zin van zware en serieuze aard. Daarom continueer ik ook
dit onderdeel van het beleid.
Daarnaast zal ik ter verduidelijking in het beleid ten aanzien van Gülenisten opnemen
dat indien van geringe indicaties niet is gebleken, de risico’s bij terugkeer zullen
worden beoordeeld in het licht van de diffuse en slechte situatie die gekenmerkt wordt
door willekeur jegens (toegedichte) Gülenisten van de zijde van de Turkse autoriteiten.
Dit uitgangspunt is reeds bestaande uitvoeringspraktijk en het opnemen hiervan in
openbaar beleid, is conform de aanbevelingen van het ACVZ-rapport «Weten en Wegen»
(Bijlage bij Kamerstuk 19 637, nr. 2644).
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol