19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2754 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2021

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 18 maart 2021 een algemeen ambtsbericht Turkije gepubliceerd. Het ambtsbericht geeft mij aanleiding het landgebonden beleid ten aanzien van Turkije grotendeels te continueren en enkele aanpassingen door te voeren.

In het huidige beleid zijn twee risicogroepen aangeduid. De eerste risicogroep bestaat uit personen uit Turkije die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten en om die reden in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan. Uit het ambtsbericht kan worden opgemaakt dat de invloed van de autoriteiten over (sociale) media is toegenomen en zichtbaar is in monitoring, censuur en vervolging van personen die kritische of dissonante geluiden laten horen. Politieke vrijheden, de rechtsstaat en democratie zijn verder onder druk komen te staan. Zo is de situatie van bijvoorbeeld Koerden die politiek oppositionele activiteiten verrichten, zorgwekkend gebleven en kunnen uiteenlopende groepen en individuen die zich kritisch uiten, in de negatieve belangstelling van de overheid komen te staan. Ook prominente artsen die zich in het afgelopen jaar kritisch uitspraken over het coronabeleid van de regering, werden beschuldigd van het aanzetten tot angst en paniek en tijdelijk aangehouden.

Ik verduidelijk de formulering van deze risicogroep, door de zinsnede «en om die reden in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan» te schrappen. Vreemdelingen die immers op basis van het behoren tot deze risicogroep voor een verblijfsvergunning in aanmerking willen komen, dienen dat met geringe indicaties aannemelijk te maken. Deze indicaties kunnen onder omstandigheden bestaan uit reeds ondervonden negatieve aandacht. De in de huidige formulering genoemde negatieve aandacht moet niet worden gezien als een aanvullende voorwaarde om tot de risicogroep te behoren. De informatie over de situatie in Turkije rechtvaardigt het stellen van een aanvullende voorwaarde niet.

De tweede risicogroep in het huidige beleid bestaat uit (vermeende) Gülenisten.

De situatie ten aanzien van (vermeende) Gülenisten is nog immer zorgwekkend. Uit het ambtsbericht kan worden opgemaakt dat er veelal geen sprake is van een eerlijke rechtsgang voor personen die van Gülen-banden worden beticht. Er is sprake van willekeur ten aanzien van de risico’s op strafvervolging en detentie, de risico’s voor (toegedichte) Gülenisten zijn in algemene zin van zware en serieuze aard. Daarom continueer ik ook dit onderdeel van het beleid.

Daarnaast zal ik ter verduidelijking in het beleid ten aanzien van Gülenisten opnemen dat indien van geringe indicaties niet is gebleken, de risico’s bij terugkeer zullen worden beoordeeld in het licht van de diffuse en slechte situatie die gekenmerkt wordt door willekeur jegens (toegedichte) Gülenisten van de zijde van de Turkse autoriteiten. Dit uitgangspunt is reeds bestaande uitvoeringspraktijk en het opnemen hiervan in openbaar beleid, is conform de aanbevelingen van het ACVZ-rapport «Weten en Wegen» (Bijlage bij Kamerstuk 19 637, nr. 2644).

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol

Naar boven