Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2021
Op 31 januari 2021 is een thematisch ambtsbericht uitgebracht over de situatie van
Palestijnen in Libanon1. Dit ambtsbericht geeft mij aanleiding om landgebonden asielbeleid ten aanzien van
deze groep in te richten. Op dit moment is alleen sprake van algemeen beleid inzake
de toepassing van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag en is er geen specifiek
beleid ingericht voor Palestijnen die in Libanon verblijven.
Palestijnse vluchtelingen in Libanon hebben recht op registratie en hulpverlening
bij UNRWA. Voor Palestijnen die geen bijstand of bescherming van UNRWA ontvingen,
geldt de gewone asieltoets. Voor Palestijnen die dat wel ontvingen, maar vrijwillig
zijn vertrokken, geldt dat zij worden uitgesloten van bescherming op grond van vluchtelingschap.
Wel wordt getoetst of men in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. Voor Palestijnen
die wel de bijstand of bescherming van de UNRWA ontvingen, maar onvrijwillig zijn
vertrokken, geldt dat zij behoudens contra-indicaties in aanmerking komen voor een
vluchtelingenstatus.
Uit het ambtsbericht kan worden opgemaakt dat niet-Libanese Palestijnen een algemeen
en reëel risico lopen om in contact met de Libanese autoriteiten, uitgezet te worden
naar een tweede/eerder land van gebruikelijke verblijfsplaats. De IND beoordeelt op
basis van de individuele omstandigheden en – waar van toepassing – het geldende landgebonden
asielbeleid of de vreemdeling in het tweede/eerdere land van gebruikelijke verblijfplaats
een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade heeft en in aanmerking komt
voor een asielvergunning. Dit zal ik in het beleid opnemen.
Verder kan in algemene zin uit het thematisch ambtsbericht worden opgemaakt dat het
beschermingssysteem in Libanon niet toereikend is voor Palestijnen. De mate waarin
Palestijnen in geval van conflict of dreiging worden geholpen door Libanese overheidsinstanties,
is sterk afhankelijk van de individuele connecties en rijkdom. In de praktijk betekent
dit dat een individu alleen bescherming van de autoriteiten kan ontvangen als diegene
ook via deze wegen voldoende invloed kan uitoefenen, terwijl Palestijnen in Libanon
vanwege een kwetsbare en ondergeschikt positie in de Libanese maatschappij, maar zelden
sociaal of financieel kapitaal hebben kunnen opbouwen om op effectieve bescherming
van de Libanese autoriteiten te kunnen rekenen. Daarom zal ik in het beleid opnemen
dat het niet mogelijk is bescherming van de autoriteiten te verkrijgen voor geregistreerde
en niet-geregistreerde Libanese Palestijnen, noch voor niet-Libanese Palestijnen.
Dit algemene uitgangspunt geldt niet in individuele zaken waarin uit het asielrelaas
kan worden opgemaakt dat de vreemdeling zich wel kan wenden tot de autoriteiten ten
bate van effectieve bescherming.
Tot slot kan uit het ambtsbericht worden opgemaakt dat hoewel het Palestijnen theoretisch
vrijstaat om zich, in geval van dreigende vervolging of ernstige schade, elders in
Libanon te vestigen, zij in grote mate afhankelijk zijn van hun sociale netwerk, voor
zowel bescherming als voor economische ondersteuning, Naast economische, sociale en
veiligheidsbarrières is verplaatsing in Libanon een risico voor Palestijnen, gelet
op de mogelijkheid in aanraking te komen met de autoriteiten en de ongewisse consequenties
daarvan. Om die reden zal ik in het beleid opnemen dat voor (geregistreerde en niet-geregistreerde)
Libanese en niet-Libanese Palestijnen in Libanon geen binnenlands beschermingsalternatief
aanwezig is. Dit algemene uitgangspunt geldt niet wanneer uit de beoordeling van de
asielaanvraag blijkt dat op grond van individuele omstandigheden geconcludeerd kan
worden dat de vreemdeling zich wel elders in Libanon kan vestigen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol