Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2017
Hierbij informeer ik u over de zesde tranche van beoordelingen met betrekking tot
de nationale lijst van veilige landen van herkomst. In deze zesde tranche betreft
het de landen Bangladesh, Jordanië, Libanon, Moldavië en Nepal. De beoordeling van
deze landen treft u aan in bijlage 1 van deze brief1. Daarnaast informeer ik u in deze brief over het kabinetsstandpunt ten aanzien van
de op 16 mei 2017 aangenomen gewijzigde motie van het lid Jasper van Dijk onder nr.
23272.
Zesde tranche veilige landen van herkomst
De beoordeling van Bangladesh, Jordanië, Libanon, Moldavië en Nepal heeft plaatsgevonden
volgens dezelfde lijnen als uiteengezet in de brief van 3 november 20153. Kernvraag is derhalve of kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame
wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, foltering of onmenselijke
behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.
Op basis van deze beoordelingen kom ik tot de volgende conclusie:
Bangladesh, Jordanië, Libanon, Moldavië en Nepal kunnen niet worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
Met deze brief is de reeks beoordelingen, die plaatsvond ingevolge de toezeggingen
van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 november 2015 en 26 november
2015, voltooid. Op grond van artikel 37, tweede lid van de Procedurerichtlijn moeten
de lidstaten de situatie in derde landen die als veilige landen van herkomst zijn
aangemerkt regelmatig opnieuw onderzoeken. Op 29 september 2017 heeft u de eerste
brief in dit kader ontvangen. Ik verwacht u de tweede herbeoordeling eind dit jaar
te kunnen sturen.
Kabinetsstandpunt ten aanzien van de gewijzigde motie van het lid Jasper van Dijk
onder nr. 2327
In motie nr. 2327 verzoekt uw Kamer de regering harder in te zetten op afspraken met
veilige landen van herkomst over gedwongen terugkeer van afgewezen asielzoekers. Nederland
zet krachtig in op het maken van effectieve afspraken over samenwerking met veilige
landen van herkomst voor de, al dan niet gedwongen, terugkeer van personen die irregulier
in Nederland verblijven. De grootste groep die dit betreft zijn personen van wie een
aanvraag tot asiel is afgewezen. Een aantal van de betrokken veilige landen van herkomst
werkt hierop niet of onvoldoende samen met Nederland.
Tijdens zijn bezoek aan Marokko in oktober jl. heeft de toenmalige Minister van Veiligheid
en Justitie met zijn ambtsgenoot uitdrukkelijk gesproken over de samenwerking bij
het vaststellen van identiteit en het verstrekken van tijdelijke reisdocumenten ten
behoeve van terugkeer naar Marokko. Dit bezoek, tezamen met enkele hoogambtelijke
bezoeken dit jaar, resulteerde in de eerste stappen richting verbetering in de samenwerking
op het gebied van terugkeer. Met Algerije maakt gedwongen terugkeer inmiddels deel
uit van bilateraal overleg in een Gemengde Commissie. Voor beide landen geldt dat
in een stijgend, maar nog altijd laag, aantal gevallen van het totaal deze samenwerking
tot daadwerkelijke terugkeer leidt.
De Europese Commissie heeft met instemming van de lidstaten ten aanzien van een aantal
landen, waaronder Marokko en Algerije, het voortouw genomen voor het afsluiten van
een bindende terugnameovereenkomst. Dit is een proces van lange adem dat in de afgelopen
jaren zijn doel nog niet heeft bereikt. In oktober jl. formaliseerde de Commissie
zijn migratiedialoog met Algerije. Lidstaten steunen deze EU-aanpak en willen tegelijkertijd
het effect van hun bilaterale terugkeersamenwerking niet doorkruist zien.
Met of zonder een dergelijke terugkeerovereenkomst komt het in de praktijk aan op
het opbouwen en onderhouden van een goede brede bilaterale relatie met de betrokken
landen en tussen de uitvoerende diensten. Samenwerking op terugkeer hangt deels af
van het specifieke karakter van bilaterale relaties met landen van herkomst. Daarnaast
vragen landen vaak wat terug in ruil voor meer medewerking.
Nederland zoekt daarbij gericht naar mogelijkheden tot samenwerking die direct of
indirect bijdragen aan terugkeer. Te denken valt daarbij aan Nederlandse steun bij
capaciteitsopbouw in de vorm van de overdracht van kennis en kapitaalgoed aan buitenlandse
migratiediensten. Waar mogelijk wordt gestreefd naar een pakket afspraken dat van
wederzijds belang is voor Nederland en het betreffende land.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
M.G.J. Harbers