19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2289 MOTIE VAN HET LID MAIJ

Voorgesteld 14 februari 2017

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kinderen worden uitgezet die al vele jaren in Nederland wonen en die geworteld zijn in onze samenleving;

constaterende dat het VN-Vluchtelingenverdrag en het internationaal Kinderrechtenverdrag te allen tijde gerespecteerd en nageleefd moeten worden;

overwegende dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op 8 november 2016 in de zaak-El Ghatet tegen Zwitserland bepaald heeft dat immigratieautoriteiten en nationale rechters nadrukkelijker de belangen van het kind moeten toetsen bij besluiten waarbij kinderen betrokken zijn en dat het belang van het kind voorop dient te staan;

overwegende dat er onduidelijkheid bestaat over de precieze wijze waarop en in welke mate ouders worden geacht mee te werken aan vertrek, in termen van te plegen inspanningen tijdens het lopende proces en in de fase van terugkeer;

overwegende dat er eveneens confusie is over wat er van de DT&V en de IND precies wordt verwacht in termen van te plegen inspanningen in de fase van terugkeer, waardoor de volle verantwoordelijkheid bij de gezinnen wordt gelegd bij de toetsing van het meewerkcriterium;

verzoekt de regering om, te komen tot een verheldering van het samenhangen van het geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld wat er precies verwacht wordt van gezinnen, maar ook van DT&V en IND, op basis van het meewerkcriterium;

verzoekt de regering tevens om, de Tweede Kamer uiterlijk op 1 maart 2017 per brief nader te informeren over de hierboven voorgestelde afbakening,

en gaat over tot de orde van de dag.

Maij

Naar boven