19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1561 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2012

Met deze brief informeer ik u nader over de jurisprudentie van het EU Hof van Justitie (het Hof) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de reikwijdte van het Europees burgerschap in relatie tot gezinsmigratie. Op 31 maart 2011 informeerde ik u per brief1 over de uitspraak van het Hof in de zaak Ruiz Zambrano (C-34/09) die betrekking had op deze materie. In het algemeen overleg met uw Kamer d.d. 26 april 2011 heb ik toegezegd u te informeren over de wijze waarop andere lidstaten met deze uitspraak omgaan. In het navolgende ga ik hierop in. Daarnaast schets ik u de ontwikkelingen die zich sindsdien in de jurisprudentie van het Hof en de Afdeling hebben voorgedaan en de gevolgen die hieraan voor de Nederlandse situatie moeten worden verbonden.

In het arrest Zambrano ging het om de kinderen van de familie Zambrano. Zij hadden de Belgische nationaliteit hadden verkregen om te voorkomen dat zij staatloos werden, terwijl hun ouders de Colombiaanse nationaliteit hadden.

Het Hof oordeelde dat de ouders van een minderjarige unieburger die zelf geen unieburger zijn, een verblijfsrecht hebben op basis van het unierecht, als anders de minderjarige wordt gedwongen het grondgebied van de Unie met hen te verlaten. Hiermee formuleerde het Hof een nieuwe rechtsregel voor een interne situatie, naast de reeds bestaande regels voor EU burgers die in een andere lidstaat wonen of werken.

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft u mij in het algemeen overleg van 26 april 2011 gevraagd naar de wijze waarop andere lidstaten omgaan met kinderen die op het grondgebied van de betreffende lidstaat staatloos worden geboren.

In antwoord op deze vraag kan ik u melden, op basis van een rondgang langs de lidstaten die door de Europese Commissie is gemaakt, dat inmiddels alle lidstaten, inclusief België, voorwaarden verbinden aan het verkrijgen van de nationaliteit van de desbetreffende lidstaat indien een kind daar staatloos wordt geboren.

Daarnaast wil ik u graag informeren over de relevante Europese en nationale jurisprudentie sinds het arrest Zambrano en de gevolgen voor de Nederlandse situatie. Het Hof heeft twee belangrijke arresten gewezen: McCarthy (C-434/09) van 5 mei 2011 en Dereci (C-256/11) van 15 november 2011. Op nationaal niveau heeft de Afdeling nadere uitleg gegeven over de betekenis van deze arresten voor de Nederlandse situatie in vier uitspraken van 7 maart 2012.2.

Jurisprudentie Hof

In de zaak McCarthy ging het om de situatie dat een inwoner zowel de nationaliteit heeft van het land waar hij woont, als de nationaliteit van een andere lidstaat. Het Hof heeft geoordeeld dat de richtlijn vrij verkeer hier niet van toepassing is, en dat dus de nationale regelgeving van toepassing is, ook omdat de betreffende EU-burger nooit daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van zijn rechten van vrij verkeer binnen de unie. Het enkele feit dat hij een dubbele nationaliteit bezit, doet hier niet aan af.

In de zaak Dereci stonden verschillende situaties centraal rondom de vraag of het nieuwe criterium dat het Europese Hof in de zaak Zambrano heeft aangelegd, ook betekent dat aan volwassen familieleden een verblijfsrecht dient te worden verleend.

Het Hof heeft geoordeeld dat het criteriumcriterium niet zo ruim moet worden uitgelegd. Het enkele feit dat het voor de betrokken EU-burger wenselijk is dat zijn gezinsleden bij hem verblijven, bijvoorbeeld om economische redenen of om de eenheid van het gezin op het grondgebied van de EU te bewaren, is onvoldoende voor een verblijfsrecht. Lidstaten mogen in die situaties nationale regels stellen.

In beide zaken heeft het Hof de reikwijdte van het arrest Zambrano dus afgebakend.

Jurisprudentie van de Afdeling

Uit de jurisprudentie van de Afdeling leid ik af dat indien er een objectieve belemmering bestaat voor de Nederlandse ouder om voor het Nederlandse kind te zorgen, de andere ouder die geen unieburger is, een verblijfsrecht heeft als het kind anders de Unie moet verlaten. Hiervan kan sprake zijn vanwege medische beletselen of omdat deze ouder uit de ouderlijke macht is ontzet, etc. De zorg hoeft overigens niet in Nederland plaats te vinden, maar kan ook in een andere lidstaat zijn beslag krijgen. Deze gevallen moeten individueel worden beoordeeld.

Het betreft, gelet op de afdelingsjurisprudentie, naar verwachting een beperkt aantal zaken per jaar waarin een verblijfsvergunning moet worden verleend aan het verzorgende gezinslid. Lopende zaken worden op het nieuwe criterium beoordeeld en het beleid ter zake wordt aangepast.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1408.

X Noot
2

201011743/1, 201108763/1, 201102780/1 en 201105729.

Naar boven