19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1475 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2011

Uw algemene commissie voor Immigratie en Asiel heeft mij bij brief van 5 oktober 2011 verzocht om een schriftelijke uiteenzetting van de stand van zaken omtrent de 1F-problematiek. In dit verzoek wordt verwezen naar mijn beantwoording van vragen van deze commissie van 14 juli 2011, het afschrift van mijn brief aan de burgemeester van Giessenlanden van 7 juli 2011, evenals een brief van Afghanistan Watch van 26 september 2011 en een tweetal mediaberichten. Met deze brief doe ik het verzoek van de algemene commissie voor Immigratie en Asiel gestand.

Het Nederlandse asielbeleid biedt slachtoffers bescherming tegen vervolging door diegenen die mensenrechten schenden. Daarmee is het van het grootste belang dat niet dezelfde bescherming wordt geboden aan de daders, omdat dit afbreuk zou doen aan het stelsel van vluchtelingenbescherming en meer in het bijzonder aan de bescherming die de slachtoffers is geboden. De vaststelling dat een vreemdeling (mede)verantwoordelijk kan worden geacht voor ernstige mensenrechtenschendingen vindt altijd plaats naar aanleiding van een uitgebreide individuele beoordeling en wordt in voorkomende gevallen getoetst door onafhankelijke rechters.

In mijn brief van 7 juli 20111 heb ik verwezen naar de rapportagebrief internationale misdrijven over het jaar 2010 d.d. 5 juli 20112. Hierin is de stand van zaken betreffende het aantal 1F-tegenwerpingen, uitzettingen van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, evenals de strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven – waar 1F-zaken deel van uitmaken – uiteengezet. Jaarlijks wordt in de rapportagebrieven gemeld welke inzet door Nederland wordt gepleegd ter bestrijding van internationale misdrijven. Het belang dat Nederland hieraan hecht, uit zich in de verhoging van de beschikbare capaciteit in de afgelopen jaren en de verschillende activiteiten die in dit kader zijn ontplooid. Ik verwijs in dit verband naar de rapportagebrieven internationale misdrijven over de jaren 2008 en 20093 en 2010. Hiermee wordt al gedaan waar Afghanistan Watch aandacht voor vraagt. Voor zover Afghanistan Watch in de brief van 26 september 2011 met het voorstel tot oprichting van een speciale rechtbank doelt op een speciaal tribunaal, zoals het Joegoslavië tribunaal, is dit niet aan Nederland maar primair aan de internationale gemeenschap en/of Afghanistan zelf.

Wat betreft de problematiek die een aantal gemeenten ervaren inzake vreemdelingen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen en die illegaal in Nederland verblijven, kan ik u melden dat hier aandacht aan wordt besteed in het Bestuurlijk Overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ook zijn de burgemeesters van deze gemeenten uitgenodigd bij de Unit 1F van de IND voor een toelichting ten aanzien van de wijze waarop de beoordeling in 1F-zaken plaatsvindt. Zelf heb ik eveneens gesproken met een afvaardiging van burgemeesters, waaronder de burgemeester van Giessenlanden. In dit gesprek heb ik toegelicht dat er geen enkele aanwijzing is dat in de desbetreffende dossiers onzorgvuldig is gehandeld. Niettemin heb ik begrip voor de lastige situatie waarmee burgemeesters en gemeenten zich soms geconfronteerd zien en de problematiek die het beleid op gemeentelijk niveau met zich mee kan brengen. Daarom heb ik met het oog op de rol van de burgemeesters toegezegd zoveel als mogelijk (tijdig) met de burgemeesters te communiceren over relevante ontwikkelingen in individuele zaken waarvoor zij aandacht hebben gevraagd. Daarmee is sprake van een voortdurende open dialoog.

Naast het gesprek met de burgemeesters heb ik onlangs ook gesproken met de Federatie voor Afghaanse Vluchtelingen Organisaties in Nederland (FAVON) die evenals Afghanistan Watch aandacht heeft gevraagd voor de positie van de slachtoffers van het voormalig communistische regime in Afghanistan.

Zorgvuldigheidshalve heb ik, in de individuele zaken waarvoor door burgemeesters aandacht werd gevraagd, geen onomkeerbare stappen gezet ten aanzien van terugkeer totdat ik over deze kwestie gesproken had. Helaas is bij sommige burgemeesters de indruk ontstaan dat de uitzetting van alle Afghaanse 1F-ers zou worden opgeschort.

Ik hecht er aan te benadrukken dat er geen sprake is van een algehele uitzettingstop van (Afghaanse) vreemdelingen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Aldus heb ik bij afzonderlijke brief van 27 september jl. ook aan de burgemeester van Giessenlanden en de voorzitter van de asielcommissie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bericht.

Volledigheidshalve deel ik uw Kamer mee dat in ongeveer 25 zaken door een interim measure van het EHRM terugkeer niet kan worden geëffectueerd tot er een definitieve uitspraak ligt. Het gaat hierbij steeds om individuele beslissingen.

Het Hof heeft deze individueel opgelegde opschortingen niet gemotiveerd, waardoor er geen reden is om hier conclusies aan te verbinden voor het beleid. De uitspraak van het Hof in die zaken moet eerst worden afgewacht.

De minister voor Immigratie en Asiel,

G. B. M. Leers


X Noot
1

Kamerstukken II, 2010/11, 19 637, nr. 1440.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 116.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2008/09, 31 700 VI, nr. 124 en Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 VI, nr. 106.

Naar boven