Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 maart 2011
Met uw brief d.d. 2 februari 2011 (2011Z02171/2011D05147) verzocht u mij om uw Kamer een reactie te sturen inzake de praktische haalbaarheid van de 65 aanbevelingen die in het rapport
«Kind in het centrum: kinderrechten in asielzoekerscentra» worden gedaan. In de bijlage treft u op alle aanbevelingen zoals
gevraagd een reactie.1
De aanbevelingen van Unicef heb ik met bijzondere aandacht gelezen. Ik ben blij te kunnen constateren dat veel van de aanbevelingen
al staande praktijk zijn of worden gerealiseerd in de uitvoering van het project «Kind in de Opvang». Op enkele punten ben
ik het met Unicef oneens, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag van Unicef om gezinnen met kinderen al in een woning te plaatsen
voordat een asielaanvraag is afgehandeld.
In Nederland is er bijzondere aandacht voor kinderen in het vreemdelingenbeleid. Niet alleen omdat het Verdrag voor de Rechten
van het Kind wordt gerespecteerd en nageleefd, maar ook omdat kinderen worden gezien als een kwetsbare groep in de opvang,
die als zodanig extra aandacht verdient. Uitgangspunt hierbij is dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zorgdraagt
voor een veilige omgeving waarin kinderen zich zoveel mogelijk kunnen ontwikkelen. Dat betekent vanzelfsprekend dat asielzoekers
en hun kinderen toegang hebben tot gezondheidszorg en dat kinderen altijd recht hebben op onderwijs. De asielopvang in Nederland
is op basis van bestaande wet- en regelgeving van een goed niveau en voldoet aan Europese en internationale normen.
In diverse aanbevelingen wordt gevraagd om aan kinderen in de opvang extra voorzieningen te bieden. Voor deze «extra’s» wordt,
zoals uit de beantwoording blijkt, met name gebruik gemaakt van Europese financiering dan wel van initiatieven en ondersteuning
vanuit maatschappelijke organisaties. Dergelijke initiatieven vind ik belangrijk en wil ik waar mogelijk ondersteunen. Dit
doet echter niet af aan het feit dat de asielopvang in Nederland in de basis, dus zonder de extra’s, voldoet aan internationale
normen.
De positie van asielkinderen wordt verder verbeterd met het project «Kind in de Opvang», een uit het Europees Vluchtelingenfonds
(EVF) gefinancierd project. Met dit project besteedt het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers(COA) bijzondere aandacht aan
het welzijn, de ontwikkeling en participatie van kinderen op azc’s.
Hoewel ik het van belang vind dat de positie van kinderen speciale aandacht krijgt, wil ik benadrukken dat het uitgangspunt
van mijn beleid is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet worden geboden aan asielzoekers over de uitkomst van hun verblijfsaanvraag
en tevens dat het stapelen van procedures moet worden tegengegaan.
Ik ben ervan overtuigd dat het niet alleen voor volwassenen, maar juist ook voor kinderen van groot belang is hen snel te
laten weten wat hun perspectief is; verblijf in Nederland of daarbuiten. Dat betekent dat er in de opvang altijd een evenwicht
moet worden gevonden tussen de zorg voor het kind enerzijds en het uitgangspunt dat bij de opvang van asielzoekers soberheid
wordt betracht anderzijds. Het kan niet zo zijn dat wij asielzoekers(gezinnen) valse hoop geven op verblijf in Nederland door
de voorzieningen die we hen bieden.
Met Unicef ben ik van mening dat de verantwoordelijkheid voor kinderen in eerste instantie bij de ouders ligt, ook als dat
asielzoekers zijn. Het COA en andere organisaties en mensen om de asielzoekers heen bieden zorg en hulp waar geboden, maar
nemen de verantwoordelijkheid voor het kind niet over.
Tot slot vraagt u mij in uw brief of ik kan instemmen met een gesprek tussen de algemene commissie voor Immigratie en Asiel
en de directeur van het COA over de aanbevelingen. Tegen een dergelijk gesprek heb ik geen bezwaar.
De minister voor Immigratie en Asiel,
G. B. M. Leers