19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1375 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2010

Vandaag heeft de regering een brief ontvangen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna het EHRM), gedateerd op 23 november 2010, waaruit volgt dat de generieke Regel 39 maatregel van 2 november ten aanzien van de gedwongen terugkeer van Iraakse vreemdelingen (TK, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1368) niet langer van toepassing is. Ik zal deze brief hieronder nader toelichten.

In de brief van 23 november 2010 deelt het EHRM mee dat de Presidenten en Vice-presidenten van de verschillende secties van het EHRM op basis van de beschikbare informatie over de algemene veiligheidssituatie in Irak, waaronder de informatie die door de Nederlandse regering is verstrekt, tot de conclusie zijn gekomen dat klachten over gedwongen terugkeer naar Irak op hun individuele merites zullen worden beoordeeld. Dit betekent dat verzoeken van Iraakse vreemdelingen om op grond van Regel 39 van de Procedureregels van het EHRM een maatregel («interim measure») te treffen dan ook niet langer zonder meer zullen worden ingewilligd, maar enkel wanneer daar in het individuele geval aanleiding toe bestaat. De generieke regel 39 maatregel van 2 november jl. is dan ook niet langer van toepassing en verzoeken van Iraakse vreemdelingen om een interim measure te treffen zullen door het EHRM weer volgens zijn vaste praktijk worden behandeld.

Dit geldt ook voor de interim measures die sinds 22 oktober 2010 zijn getroffen in Iraakse zaken. Het EHRM geeft namelijk aan dat deze interim measures zullen worden onderworpen aan een herbeoordeling. In afwachting van deze herbeoordeling blijven de in deze individuele zaken toegewezen interim measures vooralsnog van kracht. Gelet op de informatie in deze brief concludeer ik dat er geen aanwijzingen bestaan dat het EHRM van oordeel zou zijn dat gedwongen terugkeer naar Irak in verband met de veiligheidssituatie aldaar in het algemeen niet verantwoord zou zijn in het licht van artikel 3 van het EVRM en dat thans in zijn algemeenheid geen juridische belemmeringen meer bestaan tegen gedwongen verwijdering naar Irak. Het Hof zal verzoeken om interim measures beoordelen per individueel geval. Bij deze maak ik de brief van het EHRM van 23 november 2010, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, openbaar zodat de rechtspraktijk ook over deze brief beschikt1.

Dit type brieven van het EHRM zal voortaan zo spoedig mogelijk ter beschikking worden gesteld van de Nederlandse rechtspraktijk. Daaronder begrijp ik brieven waarin het EHRM een eenduidige handelwijze voor toekomstige asielgerelateerde klachten communiceert. Dergelijke brieven zal ik uw Kamer voortaan uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst ervan toezenden. Hierdoor worden deze brieven openbaar en komen deze ter beschikking van zowel de Nederlandse rechterlijke instanties als van elke individuele rechtsbijstandverlener. Hiermee kom ik de toezegging na die ik uw Kamer heb gedaan tijdens het spoeddebat van 4 november 2010 betreffende de gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Iraakse vreemdelingen (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 18, blz. 77–102)

Ik zal uw Kamer op korte termijn – nog voor de begrotingsbehandeling – nader informeren over de andere toezeggingen die ik aan uw Kamer heb gedaan tijdens het spoeddebat van 4 november jl.

De minister voor Immigratie en Asiel,

G. B. M. Leers


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven