4 Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten

Voorzitter: Martin Bosma

Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten

Aan de orde is de behandeling van:

  • -het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446).

De voorzitter:

Ik heropen. Aan de orde is de Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, oftewel de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (36446).

Een hartelijk woord van welkom aan de minister van Sociale Zaken. Ik begrijp dat er een opmerking van orde is van de heer Aartsen. Het woord is aan hem.

De heer Aartsen (VVD):

Ik denk dat ik namens zo ongeveer de hele Kamer — ik hoop dat ik iedereen heb kunnen spreken — het verzoek doe om vandaag de eerste termijn van de Kamer en het kabinet te houden. Dan kunnen we ook het politieke debat met de minister voeren. Maar gelet op het enorme aantal amendementen en een wetstechnisch zorgvuldige behandeling, wil ik verzoeken om het liefst volgende week, maar in ieder geval op een ander moment, de tweede termijn van de Kamer en het kabinet te houden. Misschien kunnen we dan tussendoor ook een schriftelijke appreciatie van de amendementen krijgen.

De voorzitter:

Dus u wilt de amendementen dan schriftelijk gerecenseerd zien. Bestaat er een meerderheid voor? Ik kijk even of ik wat knikkende hoofden in de zaal kan zien. Dat lijkt het geval te zijn. De heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Ik zou dan toch wel de afspraak willen maken dat het dan ook echt volgende week op de agenda staat.

De voorzitter:

Maar die afspraak kunnen we niet maken.

De heer Van Kent (SP):

En binnen twee weken? Anders stem ik niet in met dit verzoek.

De voorzitter:

Nou ja …

De heer Van Kent (SP):

Als dit namelijk een vertragingsstrategie van de VVD is, moeten we dat niet hebben.

De voorzitter:

Nou ja …

De heer Van Kent (SP):

Dan moet het straks ook wel duidelijk op de agenda komen.

De voorzitter:

Dat begrijp ik, maar ik kan die garantie gewoon niet geven, omdat het schema voor volgende week er nog niet is. Er staat bijvoorbeeld een Europese top op en Oekraïne, ook belangrijk. Zo kunnen er misschien ook andere dingen zijn. Ik kan dus geen garantie geven. Ik kan alleen zeggen dat we ons best doen. Het overvalt ons als Griffie plenair namelijk ook dat dit verzoek er komt. We kunnen niet even op stel en sprong een garantie geven.

De heer Van Kent (SP):

Ik wil zeker niet onredelijk zijn, dus ik zou dan willen vragen op welke termijn het wél kan.

De voorzitter:

Die kan ik zo niet even een-twee-drie geven. Dat antwoord kunnen we hier ook niet een-twee-drie produceren. Het heeft namelijk te maken met de aanwezigheid van bewindspersonen en het belang van andere zaken die misschien spelen. Ik kan dus hooguit zeggen dat we ons best gaan doen.

De heer Van Kent (SP):

Dan stemmen wij niet in met dit verzoek.

De voorzitter:

Oké.

De heer Omtzigt (NSC):

Ik stem expliciet wel in met het verzoek, ook met het verzoek om het zo snel mogelijk in te plannen, met de vrijheid dat dat voor mijn part in een WGO of ergens anders gedaan wordt als dat niet plenair kan. Dat maakt me niet zoveel uit, als het maar afgerond wordt binnen een week of twee, drie.

De voorzitter:

Nou ja, goed. Dat is allemaal gehoord. Ik kan niet even op stel en sprong welke garantie dan ook geven. Zo werkt het. Ik lijk wel een politicus, zegt de heer Omtzigt. Dan gaat hij me ook nog beledigen! It is what it is. Ik weet ook niet wat er precies allemaal op het schema staat voor volgende week en de week daarna. Mevrouw Patijn.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Excuus, voorzitter. Als het inderdaad leidt tot een heel lang uitstel, dat zomaar weken kan duren, als ik het zo hoor …

De voorzitter:

Nee, daar heb ik niets over gezegd. Ik zeg alleen dat ik het niet weet en dat ik geen garanties kan geven.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Nee, u weet het niet, maar het kan dus ook weken duren. Dat is geen verwijt aan u, voorzitter. Dan kijk ik mijn collega's aan: moeten wij het niet gewoon vandaag doorzetten?

De voorzitter:

Ik kan alleen beloven dat we ons best gaan doen. Misschien denken de mensen bij de Griffie plenair nu al: we kunnen het best doen. Maar ik weet het gewoon even niet, dus ik kan hier geen garantie geven over iets wat ik niet weet. Ik kan alleen zeggen dat we ons best gaan doen.

Weet je wat? Laten we gewoon beginnen. Misschien krijg ik nog wat informatie via de appmachine of wat dan ook. We gaan ook nog ergens lunchen. Misschien krijgen we in de loop van de eerste termijn van het kabinet iets meer informatie. Oké? Dan hebben we dat ook weer opgelost, min of meer.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Dan geef ik graag het woord aan de eerste spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Aartsen, die om een spreektijd van 60 minuten heeft gevraagd. Ik zie dat er wel meer stevige spreektijden zijn aangevraagd. Ik wil wel ergens rond de klok van 12.30 uur lunchen. Dat zal ergens tussen een aantal sprekers in zijn.

Het woord is aan de heer Aartsen. We gaan er eens even goed voor zitten.

De heer Aartsen (VVD):

Dat zegt misschien ook iets over ons als Kamer. Toen ik me inschreef, kreeg ik van allerlei journalisten een appje: ga je filibusteren? Nou nee, we hebben gewoon een enorm zwaar wetsvoorstel voor onze neus liggen: 300 pagina's dik, drie nota's van wijziging, een dozijn aan AMvB's en nog bijbehorende stukken. Het wordt weer ouderwets doorwrochte wetgeving, vandaar mijn verzoek eerder om het zorgvuldig te behandelen, gelet op de enorme aantallen amendementen.

Voorzitter. We bespreken vandaag inderdaad de Wtta, een wet met een vrij lange geschiedenis, zowel in het ontstaan van de wet als hier in de Kamer. Hij staat al een tijdje aangemeld, maar keer op keer hebben we 'm moeten uitstellen. Het is een belangrijk en heugelijk moment dat we de wet vandaag kunnen behandelen. Het is oprecht een goede stap die we nu kunnen zetten. Deze wet gaat er hopelijk voor zorgen dat we cowboys uit de uitzendsector kunnen gaan duwen. We maken de sector daarmee minder aantrekkelijk voor malafide figuren. Dat is goed voor de mensen die er werken, in het bijzonder voor kwetsbare arbeidsmigranten. Tegelijkertijd is dit zware wetgeving, zware regulering. Ik neem vandaag dus echt even de tijd om dit punt voor punt door te nemen, ook in het kader van de wetsgeschiedenis en de interpretatie van een aantal zaken.

De VVD is van mening dat het verstandig is dat er regulering komt op de uitzendsector of, beter gezegd, de uitleensector. Deze wet kent namelijk een brede reikwijdte. De bedoeling is natuurlijk om ervoor te zorgen dat met name de positie van arbeidsmigranten hierdoor wordt verbeterd. Ik heb goede hoop dat dat ook gaat gebeuren. Nederland is een zeer aantrekkelijk land voor arbeidsmigranten. Nederland is altijd een vrij open, liberale economie geweest en is al eeuwenlang in trek bij internationale medewerkers. Dat hebben we de afgelopen twintig jaar gezien, sinds de openstelling van de grenzen van Oost-Europa naar Nederland. De aantallen zijn fors toegenomen. De eerste schattingen zijn dat er inmiddels tussen de 800.000 en 1,2 miljoen mensen als arbeidsmigrant in Nederland verblijven. Die aantrekkingskracht heeft natuurlijk meerdere factoren. Onze economie draait al jaren goed. Nogmaals, Nederland is aantrekkelijk voor arbeidsmigranten. Het wettelijk minimumloon in Nederland is een van de hoogste in de Europese Unie; het is maar liefst drie keer zo hoog als in bijvoorbeeld Roemenië.

Ik zeg altijd: arbeidsmigratie is in beginsel een positief fenomeen, voor onze Nederlandse economie en voor onze Nederlandse ondernemers, maar ook voor de mensen zelf, als we goed met hen omgaan. Zij kunnen dan immers geld mee naar huis nemen om daar hun gezin of leven verder op te bouwen. Maar net als met alles in het leven geldt: overal waar "te" voor staat ... Dat geldt ook hiervoor: te veel arbeidsmigratie is niet goed. Er zijn ook te veel zaken die wij in Nederland niet goed hebben georganiseerd. De manier waarop we omgaan met arbeidsmigranten — denk aan uitbuiting en huisvesting — is niet goed. Daarom is het goed dat we nu een forse stap gaan zetten om die problemen aan te pakken.

Laat ik duidelijk zijn: het is verstandig dat deze wet er komt. De wet is vooral bedoeld om ervoor te zorgen dat de uitzendsector, de uitleensector, minder aantrekkelijk is voor malafide figuren. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk, om daarmee te starten, dat we hierin realistisch zijn. Deze wet gaat de problemen niet allemaal in één keer oplossen. Een heleboel zaken die we vandaag misschien ook zullen bespreken, of die we breed in het debat over arbeidsmigratie zullen bespreken, laten zich moeilijk in de huidige wet passen.

Het begint natuurlijk bij het feit dat deze wet zich niet specifiek kan richten op arbeidsmigranten en al helemaal niet op EU-arbeidsmigranten. Het is niet toegestaan om binnen de Europese Unie onderscheid te maken tussen mensen van buiten Nederland en mensen van binnen Nederland. Dat zouden we "discriminatie" noemen. Dit gaat dus niet specifiek over arbeidsmigranten, maar ook over andere mensen in de uitleensector, de uitzendsector. Daarnaast is het, zeg ik nogmaals, een brede definitie, met een brede reikwijdte. Dat betekent dat ook detachering of andere vormen eronder vallen. Denk aan Nederlandse mensen die als ICT-consultant werken, een tijdelijke invalkok of een evenementenmanager die op tijdelijke basis werkt. Tot slot: de helft van de Nederlandse arbeidsmigranten werkt via een uitzendbureau. Dat betekent dat de andere helft dat niet doet.

Ik zie deze dagen ook weer allerlei oproepen voorbijkomen. Ik denk dat we zorgvuldigheid in deze wetgeving moeten betrachten, want niet alles wat je wílt regelen, kún je ook regelen met specifiek dit wetsvoorstel. Ik zou het bijvoorbeeld heel goed vinden als wij mensen die zich schuldig maken aan uitbuiting van andere mensen, kunnen gaan vervolgen. Maar het vervolgen van mensen, vooral op persoonlijk niveau, moeten we regelen in het strafrecht. Dat ligt vandaag niet voor. Ik zou het ook verstandig vinden dat we, wanneer sociale partners afspraken maken over arbeidsvoorwaarden op cao-niveau, ervoor zorgen dat mensen die afspraken zo veel mogelijk nakomen. Maar dat zijn privaatrechtelijke afspraken, dus dat kunnen we ook niet via deze wet of via de Arbeidsinspectie regelen.

Deze wet dient er wat mij betreft vooral voor te zorgen dat we boeven uit deze sector gaan duwen. Ik ben daar gematigd positief over. Ik denk dat het goed is om dat te doen, voor de mensen zelf, maar ook voor de bonafide ondernemers. Je zal maar gewoon een eerlijke ondernemer zijn en op dit moment uit de markt worden geprijsd omdat er allerlei rare figuren zijn die veel goedkoper opereren, omdat ze zich niet aan de regels houden, en jou proberen weg te duwen. Ik denk dus dat het voor beide kanten, ook voor de sector zelf, van belang is dat we de sector nu goed en stevig gaan reguleren. Maar nogmaals, het is echt een zware vorm van marktregulering, dus daar moeten we voorzichtig in zijn. We moeten zorgen dat we dat zorgvuldig doen. We voeren de facto namelijk een vergunningstelsel in voor de brede uitleensector, met hoge financiële eisen, streng toezicht en meer dan 100 regels in het normenkader. We hebben het in de Kamer steeds over het tegengaan van regeldruk voor ondernemers. Nou, dit is een duizendklapper voor de regeldruk. Dat betekent niet dat het niet nodig is om het te doen. Nogmaals, ik denk dat het goed te verdedigen is voor een gezonde en eerlijke uitzendsector.

We hebben wel een aantal inhoudelijke zorgen, die ik graag punt voor punt zou willen doornemen. Dat begint eigenlijk met mijn hoofdzorg, die breed in dit stelsel en breed in deze wet zit. Hoe voorkomen we nu dat deze wet, dat dit stelsel, dat de ambtelijke organisaties een soort van zelfrijzend bakmeel worden? Ik doel op een substantie die steeds groter, steeds zwaarder, steeds uitgebreider gaat worden en steeds meer ruimte inneemt, terwijl dat vaak niet nodig is, bijvoorbeeld wat betreft de ambtelijke bureaucratie. De Toelatende Instantie, de TI, begon drie jaar geleden in de memorie van toelichting met 60 fte. We zijn nu een kleine drie jaar verder. Er is nog niks gebeurd. Er is alleen een nog grotere papierwinkel wat betreft wetgeving. Deze instantie is al meer dan verdrievoudigd, naar 200 fte. We zien hetzelfde gebeuren met de kosten voor deze ambtelijke instanties. Een SNA-certificaat kost op dit moment €250. Volgens de eerste memorie van toelichting zou een toelating in het nieuwe stelsel €490 aan leges gaan kosten. We zijn nu tweeënhalf jaar verder. Als we kijken naar de scenariotoetsen die de minister heeft laten uitvoeren, zien we dat de eerste schattingen gemiddeld per uitlener al uiteenlopen van €2.000 tot €2.800. Dat is een factor 4 en een factor 5 aan stijging van kosten, van ambtenaren en van kosten. En dan moet het stelsel nog ingaan, zeg ik daarbij. In mijn ogen is dit ook echt indicatief voor dat zelfrijzende bakmeel dat dit stelsel zou kunnen gaan zijn: een stelsel dat continu blijft uitdijen als we onvoldoende checks-and-balances inbouwen. Daar wil ik het vandaag graag over hebben.

Laat ik beginnen met de Toelatende Instantie. Een jaar geleden werd het wetsvoorstel plenair aangemeld. Er zat toen logischerwijs haast bij. We hebben toen nog voor de poorten van de hel gevraagd of het niet verstandig was om eerst even af te wachten of er een uitvoeringstoets van de Dienst Justis mogelijk was. Dan zouden we zeker weten dat hetgeen we vroegen aan de Toelatende Instantie daar ook door uitgevoerd kon worden. Dat was een logische vraag. Ik denk dat dat achteraf een zeer juist besluit is geweest en nogmaals laat zien dat de Kamer goed in staat is tot zorgvuldige wetgeving te komen. Er bleek namelijk al heel snel dat het antwoord op de simpele vraag, namelijk of hetgeen in de wet opgeschreven was uitgevoerd kon worden, een keiharde nee was. Het was niet alleen die keiharde nee. Op de vraag of er überhaupt uitvoerende organisaties waren die dat konden, bleek het antwoord ook nee. Tot op de dag van vandaag heeft het kabinet nog geen definitief besluit genomen over waar die Toelatende Instantie moet gaan landen, hoe die eruit moet komen te zien en hoe die gaat functioneren.

We hebben wel een aantal scenario's ontvangen. Daar wil ik graag verder op ingaan. De minister geeft aan dat zijn focusvariant een agentschap binnen Sociale Zaken en Werkgelegenheid zelf is. Kan de minister aangeven waarom hij deze variant als voorkeur heeft aangegeven? Er zijn namelijk nogal wat disclaimers gemoeid met deze voorkeursvariant. Allereerst is een disclaimer dat het fors meer geld gaat kosten dan de andere varianten. Dat is precies het punt waar wij als VVD ook bang voor waren: uitdijend zelfrijzend bakmeel. Je kan namelijk niet oneindig ambtelijke bureaucratie optuigen en de rekening vervolgens naar ondernemers blijven sturen. Maar het is ook veel meer dan dat. Als we kijken naar de vertraging, is ook deze voorkeursvariant een vrij risicovolle. We lezen in het rapport dat de minister heeft meegestuurd dat dit agentschap mogelijk in beginsel al niet zal voldoen aan de voorwaarden die de overheid stelt aan agentschappen. Ik vraag aan de minister wat dit betekent. Gaat het dan primair om de omzetdrempel van 150 miljoen euro die het ministerie van Financiën stelt aan agentschappen of zijn er ook nog andere zaken die ervoor zorgen dat de keuze voor een agentschap als toelatende instantie niet voldoet aan de eigen voorwaarden? Zo ja, om welke zaken gaat het dan?

Ik vraag me überhaupt af hoe verstandig het is dat we een voorkeursvariant aandragen die in beginsel al strijdig is met het eigen beleid. Is er bijvoorbeeld al binnen het kabinet of op ambtelijk niveau gesproken over de vraag of er überhaupt wel een uitzondering op die wet- en regelgeving gaat komen? Lopen we niet het risico dat we hier over een paar weken weer staan, met de conclusie dat de andere kant van het kabinet geen toestemming heeft gegeven om een agentschap te starten? Is de minister niet bang dat dit weer tot heel veel problemen en vertraging gaat leiden bij de invoering en uitvoering van deze wet? Is hij niet bang dat we nu op het verkeerde spoor zitten? We lezen ook dat er nog twee andere grote risico's zijn aan het kiezen voor een agentschap. De eerste is dat je met de ICT-infrastructuur niet kan bouwen op de infrastructuur die er op dit moment al is bij DSU. Vooral de informatievoorziening blijkt een fors knelpunt te zijn, evenals de huisvesting van deze instelling. Nogmaals, wat is de afweging van de minister geweest op deze twee specifieke punten? Hoe waarborgt hij dat deze informatievoorziening wel op een juiste, goede en vooral snelle manier kan worden vormgegeven, als die vanuit een greenfieldsituatie zou moeten worden opgebouwd? Snapt de minister ook dat er, gelet op de ervaring met de overheid en het opzetten van ICT-projecten uit het niets, toch wel wat scepsis is van mijn fractie over hoe succesvol en tijdig deze ICT-voorziening zou kunnen zijn?

Een ander punt betreft de huisvesting, nog zo'n knelpunt in het scenario-onderzoek. We lezen dat er qua huisvestingskosten al wordt uitgegaan van de duurste plekken in Nederland, namelijk Den Haag en Utrecht. Mijn vraag aan de minister is waarom dit zo is. Waarom wordt er in het scenario uitgegaan van Den Haag en Utrecht, als het gaat om de huisvesting? Is het niet veel verstandiger om te kijken naar andere regio's? Ik denk dat dat goedkoper is en dat dit past in het kabinetsbeleid. Maar misschien is het ook wel een stuk eenvoudiger. Ik zie al een aantal mensen oppoppen uit de regio. Is het niet verstandiger om te kijken naar de huisvestingslocatie, zodat je dat probleem kan tackelen?

Dit alles raakt namelijk ook de datum van inwerkingtreding. Daar zit wat ons betreft ook een grote zorg. Ik ben heel benieuwd hoe de planning er op dit moment uitziet. Hoe ziet de overgangsperiode eruit? De minister gaf aan dat hij verwacht in het voorjaar met een planning te kunnen komen. Ik heb dit weekend kunnen besteden aan het voorbereiden van dit debat. Toen was het, als ik naar buiten keek, voorjaar: een prachtig zonnetje erbij. De eerste krokussen staken bij mij in de tuin al uit de grond. Ik ben dus heel benieuwd hoe het nu op dit moment met die planning is. Zou de minister daar wat meer over kunnen zeggen?

Als ik het scenariorapport lees, maak ik mij hier wel grote, grote zorgen over. We lezen dat er een doorlooptijd van de informatievoorziening bij de TI nodig is van minstens tweeënhalf jaar, uitgaande van het voorkeurscenario. Het is op dit moment 2025 dan hebben we het over op zijn vroegst 2028 dat de TI daadwerkelijk up and running kan zijn. Klopt dat, vraag ik aan de minister. Als we vervolgens kijken naar de workload en de kostenberekeningen van dat agentschap, dan zien we dat er in de aannames van de kosten van wordt uitgegaan dat alleen in het eerste kalenderjaar 40% zou kunnen worden behandeld, in het tweede kalenderjaar de andere 40% en pas in het derde kalenderjaar de overige 20%. Dat telt niet helemaal op tot 100%. Ik weet niet wat er met die andere 10% is gebeurd. Daar kan de minister ook niets over zeggen, waarschijnlijk, maar dit komt in ieder geval tot 90% van de aanvragen, zie ik nu. Dit citeer ik overigens uit het rapport. Dat betekent dus dat pas in 2031 op zijn vroegst 90% van alle bedrijven is toegelaten in het stelsel. Klopt dat? Zo ja, wat zijn daarvan vervolgens de gevolgen?

Wij hebben ook nog een aantal vragen over de bemensing en de kostenstructuur van de TI. Ik ben heel benieuwd hoe die kostenstructuur eruit gaat zien. Hoe komen we nou van 60 fte in 2022 tot 200 fte in 2024, inmiddels 2025? Waar komt die verdrievoudiging vandaan? Is er bij die 200 fte sprake van een structurele bezetting? Blijven die 200 mensen tot het einde der tijden daar werken? Gaat het omhoog? Gaat het omlaag? Gaat dit puur om de eerste periode van invoering, die eerste drie jaar? Zo ja, wat kunnen we dan vervolgens verwachten qua personele bezetting?

In de scenario's wordt uitgegaan van de eerste drie kalenderjaren. Het lijkt mij logisch dat daarna de workload een stuk minder gaat zijn. Gaan dan ook die fte's naar beneden? En nogmaals: gaan dan ook de kosten voor de uitleners naar beneden?

We weten allemaal dat op dit moment de arbeidsmarkt vrij krap is. Hoe realistisch is het om in deze tijd een compleet nieuwe organisatie van 200 fte uit de grond te stampen? Worden deze mensen nieuw aangetrokken op de arbeidsmarkt, of zal er ook binnen de overheid zelf worden gekeken? Er ligt een taakstelling van 22% bij het overheidsapparaat. Kan de minister toezeggen dat primair wordt gekeken hoe er gebruik kan worden gemaakt van de mensen die daar afvloeien vanwege die 22%-taakstelling?

Ik denk overigens ook dat we in deze moderne tijd moeten kijken naar andere manieren van invulling van zo'n organisatie. Moet het een organisatie zijn die voor de volle 100% bemenst wordt, of zijn er andere, technologische, varianten om te kijken hoe je de arbeidsproductiviteit omhoog kunt krijgen, bijvoorbeeld door generatieve AI? Uiteindelijk gaat het om deadlinecontrole op papier. Zo'n TI moet de rapporten controleren van de inspectie-instellingen. Die mensen komen niet bij bedrijven zelf. Dat zijn natuurlijk zaken die je, misschien ook in het licht van de productiviteitsagenda die de minister zelf opstelt, perfect op een andere manier zou kunnen vormgeven, omdat ik bang ben dat we anders zitten met een organisatie die zo meteen niet bemenst kan worden, op een arbeidsintensieve manier. Zou dat niet een goede pilot zijn, om te kijken hoe je juist dit soort werkzaamheden op een andere manier zou kunnen inrichten? Dat is volgens mij goed voor het tempo van het stelsel en voor de kosten. Ik zou de minister willen uitdagen om daar een pilot van te maken.

Voorzitter. Ik maak me ook zorgen over de kosten die voortvloeien uit dit stelsel. Ik had het al over zelfrijzend bakmeel. Ik denk dat het logisch is dat er bepaalde kostendekkende leges zijn voor ondernemers. Tegelijkertijd is het volgende zo. Stel dat je een ambtenarenorganisatie oneindig laat groeien, zonder checks and balances, zonder dit te maximeren, terwijl ze de factuur naar ondernemers kunnen sturen. Ondernemers zullen dit moeten gaan betalen, want het raakt namelijk het hart van hun bedrijfsvoering; je kunt geen uitzendbureau zijn zonder toegelaten te zijn op de markt. Dan weet je dat je een stelsel opricht dat in potentie kan leiden tot enorme kosten en een niet-functionerende markt. Daar heb ik zorgen over. Mijn vraag is: hoe gaat de minister voorkomen dat dit gaat gebeuren? Zijn hierover ook afspraken gemaakt? Zijn dit soort organisaties gemaximeerd, zijn de kosten gemaximeerd, bijvoorbeeld met bandbreedtes of een gewogen gemiddelde? Ik noemde het net al: we begonnen op €490, en we zitten inmiddels op een gemiddelde van tegen de €2.800.

De minister geeft aan dat hij de kosten van de uitleners ook graag wil differentiëren. Wij kunnen dat als VVD steunen: ik denk dat dat verstandig is. Ik zou hem ook willen aanmoedigen om die differentiatie zo ruim mogelijk te maken. Grote spelers hebben namelijk in dit stelsel meer voordeel dan kleine, innovatieve mkb-bedrijven. Dit stelsel zorgt er dus al voor dat er een beperktere markttoegang is voor nieuwe, innovatieve ondernemingen, en dat brengt bestaande, grote spelers in het voordeel. Ik denk dus dat het verstandig is dat je in die differentiatie ook de balans de andere kant op laat slaan. Ik ben heel benieuwd hoe die differentiatie eruit gaat zien, en ook op basis waarvan: op basis van de omvang van het bedrijf, op basis van de omvang van de totale loonsom, of op basis van dat deel van het bedrijf dat doet aan uitlenen of terbeschikkingstelling? Dat laatste is nog wel relevant, ook gelet op de brede reikwijdte van dit voorstel.

Daarover gesproken hebbende, dat de reikwijdte vrij ruim opgezet is, denk ik dat dat voor de VVD een groot dilemma is. Aan de ene kant is hier echt sprake van forse overregulering; daar moeten we ook gewoon eerlijk over zijn. Dat gebeurt op onderdelen van de economie die behoorlijk ver gaan: detacheerders, het hoge segment, payroll en andere zaken die je misschien niet in eerste instantie zou verwachten. We hebben heel veel brancheorganisaties aan de lijn gekregen die zeggen: dit is onderdeel van het bedrijf, maar deze wet is niet voor ons bedoeld. Tegelijkertijd denk ik dat het verstandig is dat je wel voor die breedte kiest. Het grote risico is namelijk een waterbedeffect. Je wil niet dat één deel van die sector gereguleerd wordt, en dat we over vijf jaar weer hier staan en concluderen dat dat deel van de regulering niet heeft gefunctioneerd omdat er via allerlei andere manieren — water stroomt naar het laagste punt — toch gebeurt en dat je dat hebt gedaan. Voor ons slaat daar dus de balans over naar die brede reikwijdte. Maar ik wil wel vragen aan de minister om in gesprek te blijven met — ik heb er geen andere woorden voor — de randen van de reikwijdte van de wet: delen van sectoren, bedrijven en branches die niet primair onder het doel van de wet vallen, maar wel onder de reikwijdte van de wet. Kan de minister dit aan ons toezeggen? Kan hij toezeggen dat hij gaat monitoren of de vereisten en het normenkader geen onnodige en nadelige effecten hebben op dergelijke randen of deelsectoren? Ik denk dat het verstandig is dat we daar een vinger aan de pols blijven houden.

Dat brengt me bij het punt van de ontheffingen en uitzonderingen. Ik zag een amendement voorbijkomen voor de uitzonderingspositie voor sociale werkbedrijven. Ik heb er zelf voor gekozen om in mijn bijdragen vooral toezeggingen te vragen, omdat ik denk dat het verstandig is dat er een consistent afwegingskader is voor ontheffingen en uitzonderingen. Maar ik sluit me zeker bij die oproep aan. Ik ben heel benieuwd welke criteria, welk afwegingskader de minister nu wil gaan hanteren voor het geven van collectieve ontheffingen of uitzonderingen. Aan welke deelsectoren die in de wet beschreven staan, denkt hij zelf al op dit moment? Ikzelf zou de minister willen vragen of hij bereid is om te kijken naar het verlenen van een ontheffing voor bijvoorbeeld bbl-trajecten, mbo-trajecten en leer-werkbedrijven, die hier ook onder vallen. Dit is precies zo'n randgeval waarvan je bang bent dat mensen door deze wetgeving zeggen "dan doe ik het maar niet meer" en je dus een nadelig effect gaat krijgen.

Ik zou ook aandacht willen vragen voor de beveiligingsbranche, een sector die al een zeer strenge regulering kent op dit moment, zelfs via een eigen wet. Is dat voor de minister bijvoorbeeld ook een argument om te pleiten voor een ontheffing? En, zo ja, is hij ook bereid om deze toe te zeggen?

Ik sluit me aan bij de collega's … — ik had hier "Patijn" staan, maar ik zie mevrouw Patijn nee schudden; het is in ieder geval wel de heer Ceder volgens mij — over de ontheffing voor sociaal werkbedrijven. Ik denk dat dat ook een sector is waar we onnodige problemen veroorzaken als we die die op deze manier gaan reguleren.

Nogmaals, ik zou alleen een toezegging willen vragen, omdat ik benieuwd ben naar de argumentatie van de minister en omdat ik denk dat het van belang is voor de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis.

Tot slot op het punt van ontheffingen: ik ben benieuwd hoe op dit moment is geregeld wie die ontheffingen gaat bepalen. De TI spreekt natuurlijk namens de minister. Tegelijkertijd is de TI op afstand geplaatst. Is het zo meteen de TI die ontheffingen en vrijstellingen gaat beoordelen of ligt dat bij het beleidsdepartement? Ik denk dat het goed is dat de minister daar wat meer inzicht in geeft.

Voorzitter. Dan het punt van de private inspectie-instellingen. Ik ben heel benieuwd hoe de minister ervoor gaat zorgen dat er voldoende structurele inspectiecapaciteit beschikbaar is. Dit zal namelijk een belangrijke schakel zijn in het hele stelsel. Wat doet de minister eraan om die inspectiecapaciteit omhoog te krijgen? Kan hij aangeven hoe hij die markt zich de komende tijd ziet ontwikkelen? Maar vooral: is er een plan B? Zijn er ook noodscenario's voor als de capaciteit echt dringend te laag dreigt te zijn? Gaan we dan bijvoorbeeld ook met wachtlijsten werken? Waar moeten we dan aan denken? Wat zijn de gevolgen voor uitleners? Kan het überhaupt zo zijn dat een uitlener geen toegang krijgt tot de markt vanwege een gebrek aan capaciteit bij inspectie-instellingen? Inspectie-instellingen werken namelijk voor bestaande klanten; daar kom ik zo nog even op. Kan het zijn dat iemand zijn toelating verliest vanwege het gebrek aan capaciteit bij inspectie-instellingen? Graag een reactie van de minister.

Daarnaast ben ik bevreesd voor woekerprijzen door de forse regulering bij dit soort inspectie-instellingen. Hoe wordt er rekening gehouden met de discrepantie tussen de vraag en het aanbod bij inspectie-instellingen? Met andere woorden, hoe voorkomen we dat goedwillende uitleners de dupe worden van de schaarste aan inspectiecapaciteit? Het raakt namelijk het hart van een onderneming, dus mensen zullen bereid zijn om hier forse bedragen voor te betalen. Daardoor krijg je denk ik een stuk oneerlijke concurrentie vanwege marktregulering. Iedere middelbare scholier kan je vertellen dat als je aan de ene kant zaken heel strak inregelt en hoge eisen stelt, en je dus ook heel veel vraag creëert vanuit uitleners, en er aan de andere kant een extreem laag aanbod is vanuit inspectie-instellingen, de prijs dan omhoogschiet. Dat is economische logica. Ik ben dus ook bang voor woekerprijzen. We lezen dat er inmiddels een grondslag is gecreëerd in het wetsvoorstel om deze prijzen te reguleren. Ik denk dat als je zo ver gaat dat je een complete sector reguleert, het niet gek is dat je ook die inspectie-instellingen qua prijs in elk geval maximeert, bandbreedtes aanbrengt en reguleert, zodat je zeker weet dat er geen woekerprijzen of andere nadelige markteffecten gaan ontstaan. Je wilt volgens mij een kostenexplosie proberen te voorkomen. Is de minister bereid om die grondslag in het wetsvoorstel te activeren?

Dat brengt mij op het punt van de nieuwe toetreders, want het grootste gevaar van marktregulering is dat je de toegang van nieuwe, innovatieve ondernemers in de markt onmogelijk maakt, dat je die zo strak zet dat mensen er niet meer bij kunnen. Dan haal je iedere vorm van vernieuwing, van concurrentie maar ook van verbetering uit de markt. Dat is juist slecht voor de mensen die er werken. Het is juist slecht voor mensen met wie er moet worden samengewerkt vanuit de inleners. Bedrijven worden niet meer uitgedaagd en je krijgt geen marktvernieuwing meer. Hoe ziet de minister dit fenomeen als het gaat om vernieuwing van de markt en toetreding van nieuwe, innovatieve bedrijven? Is hij bereid om samen met de ACM, de Autoriteit Consument & Markt, te kijken hoe deze markt kan worden gemonitord in de eerste jaren? Komen er überhaupt wel nieuwe toetreders bij? Welke maatregelen kan hij nemen om de toegang tot de markt aantrekkelijk te houden voor nieuwe bedrijven? Een knelpunt dat wij daarbij vooral voorzien, is de beschikbare inspectiecapaciteit. Bestaande bedrijven zullen waarschijnlijk klanten zijn van bestaande inspectie-instellingen. Die zullen hierover afspraken hebben gemaakt. Dat is vrij logisch, maar dat betekent natuurlijk zo meteen dat nieuwe intreders simpelweg geen contract kunnen krijgen bij bestaande inspectie-instellingen. Daarmee smoor je natuurlijk impliciet nieuwe concurrentie. Er moet dus wat ons betreft altijd een minimumpercentage inspectiecapaciteit vrij beschikbaar zijn voor nieuwe toetreders op de markt. Anders haal je iedere vorm van concurrentie en innovatie eruit, en dat is killing. Kan de minister toezeggen dat er altijd een percentage beschikbaar blijft voor nieuwe intreders? Hoe gaat hij dit vastleggen met afspraken en inspectieschema's met de inspectie-instellingen?

Voorzitter. Een andere zorg die wij hebben met betrekking tot nieuwe toetreders, is de waarborgsom. Ondernemers, ongeacht of ze nu groot of klein zijn, moeten straks €100.000 als waarborgsom storten voor de eerste vier jaar. Dit is de facto dood geld, geld dat je wegzet bij de overheid om daar alleen te blijven staan. Is de minister bereid om te kijken of er andere manieren zijn om dit geld op dezelfde manier weg te zetten, bijvoorbeeld via een borgstelling bij een bank? Dit is voor ondernemers veel aantrekkelijker, het effect is hetzelfde en je trekt ook geen miljarden uit de economie. Daarover gesproken: hoe gaat de inning van die waarborgsom in de praktijk precies plaatsvinden? Gebeurt dat allemaal op hetzelfde moment of in één jaar? Als je even snel rekent, 20.000 inleners maal €100.000 — sommigen zullen misschien €50.000 betalen — dan zit je al gauw boven een miljard dat je uit de economie haalt. Dat is goed voor het EMU-saldo, zal de minister van Financiën waarschijnlijk zeggen, en ze zullen er in Brussel blij mee zijn, maar ik weet niet of het goed is voor onze economie en voor andere zaken. Ik ben benieuwd hoe dit gaat. Erkent de minister het probleem dat banken niet bereid zullen zijn om €100.000, zeker niet als het wordt ingezet als dood geld, uit te lenen aan startende ondernemers, aan nieuwe bedrijven? Hoe ziet hij dit probleem? Is hij bereid om te kijken wat je daaraan kan doen? Kan hij afspraken maken met banken of met de minister van Economische Zaken over faciliteiten en garantiestellingen, zodat startende ondernemers wel toegang tot de markt houden en niet onnodig worden belemmerd door dergelijke afspraken?

Voorzitter. Dan kom ik bij het punt over de inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens. Ik dacht: ik doe het in blokjes; dat is misschien voor mevrouw Patijn goed.

De voorzitter:

Ik hanteer zes interrupties in de termijn van de Kamer. Het woord is aan mevrouw Patijn.

De heer Aartsen (VVD):

We hebben meer tijd hè, omdat we de tweede termijn volgende week doen.

De voorzitter:

Nou, zes lukt toch wel?

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik vind zes weinig, voorzitter. Zes in tweeën.

De voorzitter:

Ja, het is mager. Zes in tweeën, of zes in drieën zelfs! U denkt wel positief met mij mee, zeker de heer Omtzigt. Zullen we dan naar acht gaan?

De heer Aartsen (VVD):

In drieën.

De voorzitter:

Nee. Acht interrupties, acht vragen, acht opmerkingen in de termijn van de Kamer.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik vind het erg weinig, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, het is weinig, maar gisteren heeft u met z'n allen — althans, een aantal van u — op het laatste moment nog even de spreektijd verhoogd. Daar valt niet tegenop te plannen. Maar goed, als we dan ook nog heel veel gaan interrumperen, wordt het nog nachtwerk, zelfs als we ons beperken tot de eerste termijn vandaag. Acht moet dus echt wel kunnen.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter, als iemand de spreektijd verhoogt op het laatste moment, die tijd vol kan gebruiken en wij diegene niet kunnen interrumperen …

De voorzitter:

Ja, dan moet u het goed plannen. U kent de sprekerslijst. De laatste is de heer Omtzigt, zag ik. Acht interrupties moet echt wel kunnen. De eerste is voor u, mevrouw Patijn.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

We gaan ons best doen.

Ik hoor de heer Aartsen heel veel praten over regeldruk, kosten, en zorgen voor de uitleners die te maken krijgen met deze wet. Dat verbaast me, want ik had verwacht dat hij veel meer zou kijken naar wat dit voor mensen doet. Hoe gaan ervoor zorgen dat er effectief gehandhaafd gaat worden, zodat mensen weer op een normale manier kunnen gaan werken? Ik hoor hem praten over innovatie in de sector van uitleners, de innovatie door uitleners in deze sector is altijd ten koste gegaan van arbeidsmigranten. Altijd. Innovaties zijn constructies geweest met contracting en payrolling, die ertoe geleid hebben dat mensen de dupe waren. Kan de heer Aartsen aangeven wat nou, in zijn verhaal tot nu toe, die ommezwaai inhoudt die hij heeft aangekondigd? Ik heb eigenlijk alleen maar gehoord hoe we de vernieuwing en de sector gaan beschermen, hoe we de marktwerking gaan stimuleren, hoe we ervoor gaan zorgen dat het goed blijft gaan en hoe we mensen, de ondernemers, gaan beschermen tegen de kosten die gemaakt worden. Is er nog iets anders dan de ondernemer?

De heer Aartsen (VVD):

Gelukkig wel, voorzitter, gelukkig wel. Nee, zeker, en daar begon ik in mijn betoog ook mee. Het is verstandig dat wij dit wetsvoorstel hebben en dat je er daarmee voor zorgt dat een sector, wat mij betreft, weer eerlijk en gezond wordt. Dat je ervoor zorgt dat mensen op een fatsoenlijke manier met andere mensen omgaan. Dat je malafiditeit eruit veegt, dat je cowboys eruit haalt, dat je zaken duidelijk en strak reguleert en dat je ook bedrijfsmodellen verbreekt die oneigenlijk of onethisch zijn. Dat is het doel van dit wetsvoorstel.

Ik kan dat nog een halfuur voorlezen, maar dat is, denk ik, onverstandig. Ik denk dat het verstandig is dat het op die manier ook in het wetsvoorstel zit. Ik heb wel zorgen over de overregulering. Dat is ook onze taak hier. Misschien verschillen onze beide partijen hierin. Ik ben niet zo van de staatsgeleide economie, waarbij de overheid alles bepaalt en de hele markt reguleert. Ik denk dat je daar heel voorzichtig in moet zijn. En als je dat dan doet, moet je dat op een goede manier doen. Als er alleen maar grote partijen overblijven die het op hun manier kunnen bepalen, dan weten we één ding zeker uit de geschiedenislessen: dat is ook niet goed voor een markt en ook niet goed voor de mensen die erin werken.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik hoor nog steeds niet de ommezwaai die de minister ... "Minister Aartsen", moet je mij horen. Dat zou hij wel willen.

De heer Aartsen (VVD):

U wordt complimenteus, hoor ik.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

De ommezwaai die de heer Aartsen heeft aangekondigd, die de VVD heeft aangekondigd, is dat zij willen dat arbeidsmigratie aangepakt wordt. Deze wet gaat dat doen, maar dat gaat alleen gebeuren als die regeldruk erbij komt. Dat gaat alleen gebeuren als die kosten ook betaald worden.

De heer Aartsen (VVD):

Zeker.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

En die kosten zijn allang hoog genoeg, want er komen 135 arbeidsinspecteurs en die worden gewoon betaald door de belastingbetaler en niet door deze mensen. De kosten zijn allang, heel lang, voor de gemeentes. De kosten zijn al heel lang voor de arbeidsmigranten en voor de buren van die arbeidsmigranten. Volgens mij moeten we niet te lang gaan stilstaan, zoals u nu wel doet, bij de kosten voor ondernemers, de regeldruk voor ondernemers en de innovatiekracht van ondernemers. Laten we in godsnaam zorgen dat het goed gaat met de mensen die voor die ondernemers moeten werken.

De heer Aartsen (VVD):

Dat probeer ik te doen. Daarom ligt dit wetsvoorstel er ook. Misschien was de invulling van een voormalige volkspartij zoals de Partij van de Arbeid om te kiezen voor alleen maar deelbelangen. Volgens mij is het juist belangrijk dat je breed kijkt naar wat een wetsvoorstel behelst. Ik denk dat het goed is dat dit wetsvoorstel een aantal zaken regelt. Tegelijkertijd loop ik conform mijn taak als wetgever een aantal punten langs waarover ik mij zorgen maak en die op dit moment niet goed zijn geregeld. Als de minister dit allemaal had geregeld in het wetsvoorstel, dan hadden we het hier niet hoeven bespreken. Als ik aan de minister vraag hoe groot de club wordt, hij in de eerste memorie van toelichting "60" zegt en het er ineens 200 zijn geworden als ik twee keer met mijn ogen knipper, dan moet u er niet gek van opkijken dat een liberale partij zich zorgen maakt over de groei van de overheid.

De voorzitter:

Prima. U continueert.

De heer Aartsen (VVD):

Misschien kan ik mevrouw Patijn nu iets meer behagen; ik denk het niet, maar ik probeer het. Ik ga het namelijk hebben over de inschrijving in de BRP. Ik denk dat dit een groot dilemma voor de VVD is bij dit wetsvoorstel. Laat ik duidelijk zijn, ik denk dat er iets moet gebeuren. Het feit dat we nu geen enkel zicht hebben op hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland verblijven, waar ze zich bevinden en hoe ze gehuisvest zijn, is een recept voor ellende. Ellende in buurten en wijken maar vooral natuurlijk ellende voor de mensen zelf. Zij hebben hierdoor onvoldoende toegang tot bijvoorbeeld zorg en fatsoenlijke huisvesting. Ik vind dat we bij werkgevers en bij uitleners een verantwoordelijkheid hiervoor moeten neerleggen. Tegelijkertijd gebiedt de eerlijkheid ook te zeggen dat de praktijk hier botst met de wens. Inschrijving in de BRP is een individuele verantwoordelijkheid. Dat hebben we zo georganiseerd bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het is een verplichting die zich onmogelijk laat verenigen met de wens om dit bij een werkgever neer te leggen. Dat zouden wij als Nederlanders volgens mij ook niet willen. Verder zie ik een botsing met bijvoorbeeld het arbeidsrecht. Mag je iemand ontslaan die zich weigert in te schrijven? Het moet ook voor alle EU-burgers gelden.

Dat brengt mij op de drie voorstellen die de minister in de derde nota van wijziging heeft gedaan. De minister stelt voor om een bevorderingsplicht in te stellen, zodat uitleners arbeidskrachten op z'n minst schriftelijk moeten informeren over de verplichting ten aanzien van de BRP-inschrijving in een taal die voor de arbeidskracht begrijpelijk is. Ik denk dat het verstandig is dat die er komt. Dit lijkt mij een redelijke verplichting die ook eenvoudig te administreren is. Misschien biedt dit juist ook een kans om te zorgen dat andere verplichtingen daar ook in opgenomen worden, of die nou in het normenkader staan of dat we dat gewoon in het algemeen vinden met elkaar, bijvoorbeeld dat je mensen moeten informeren over hoe de zorg in Nederland georganiseerd is, waar je terechtkunt voor noodhulp en voor juridische zaken en wat je rechten zijn als werknemer. Dat zou volgens mij goed zijn. We gaan er straks volgens mij ook over stemmen bij de motie die al bij een eerder debat is ingediend, maar je moet mensen die hier komen op een fatsoenlijke manier informeren: u bent nu in Nederland; dat betekent dit, dat betekent dat, dat betekent zus en dat betekent zo. Daarmee versterk je in mijn ogen ook de sociale positie van arbeidsmigranten.

De voorzitter:

Een korte heldere vraag en een kort helder antwoord. De heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

De VVD staat bekend om zo min mogelijk regels voor ondernemers. Maar als die er zijn, ken ik de VVD ook zo dat zij vindt dat die ook gehandhaafd moeten worden. Nu ligt er een wetsvoorstel waar een regel in staat, maar eigenlijk geen enkele vorm van handhaving op het moment dat een werkgever niet doet wat er in de wet staat, namelijk ervoor zorgen dat een arbeidsmigrant zich uiteindelijk gaat registreren. Ik vraag me toch af of de VVD niet vindt dat als het dan toch in de wet komt, het heel belangrijk is dat het ook handhaafbaar is en er dus ook consequenties aan verbonden worden op het moment dat dat niet gebeurt.

De heer Aartsen (VVD):

Voorzitter, daar heb ik een aantal vragen over in mijn laatste blokje. Als u het goedvindt, maak ik dus eerst misschien even het blokje over de nota van wijziging af en dan heb ik ook een aantal vragen over de handhaving. Ik wil het ook nu doen. Het is maar wat u fijner vindt.

De voorzitter:

Nee, nee, nee, nee, nee. De heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Hier in Laak brandde een pand uit en niemand wist hoeveel mensen daar woonden, laat staan wie het waren. Vindt de VVD niet dat het een redelijke plicht zou zijn om de werkgever te vragen om bij het sluiten van de uitzend- of arbeidsovereenkomst even een uittreksel van de inschrijving bij de gemeente te vragen?

De heer Aartsen (VVD):

Dat is volgens mij ook wat hier wordt voorgesteld met de vergewisplicht.

De heer Van Kent (SP):

Het moet gestimuleerd worden. Dat is niet een plicht waar een sanctie op ligt. Vindt de VVD niet dat de werkgever verplicht is om dat te controleren en dat als de werkgever dat niet doet, daar een sanctie op moet volgen?

De heer Aartsen (VVD):

Dat is volgens mij de vergewisplicht, waarbij een werkgever — dat is een uitlener in dit geval — zich vergewist van het feit dat iemand zich heeft ingeschreven in het BRP. Wettelijk gezien moet dat na vier maanden. Dat vind ik verstandig.

De voorzitter:

Dan continueert u.

De heer Van Kent (SP):

Voorzitter, ik vind dit eigenlijk wel even een punt van orde. Ik vind het voor een debat wel … De heer Aartsen geeft een antwoord dat ik wel begrijp, maar ik had specifiek gevraagd naar een uittreksel vragen en daar komt geen antwoord op. Als ik maar acht interrupties heb … Kijk, we doen waarschijnlijk al alleen de eerste termijn. Het is een omvangrijke wet, dus ik zou toch enige ruimte willen vragen.

De heer Aartsen (VVD):

Ja, kijk, ik kom zo nog op de vergewisplicht en dan stel ik ook de volgende vraag aan de minister. Ik zal 'm nu alvast stellen: hoe dient daar invulling aan te worden gegeven? Is een mail opstellen aan iemand met "goh, heeft u hieraan voldaan?" voldoende? Wat doe je op het moment iemand zo'n mail niet beantwoordt? Want dat betekent nogal wat. Heb je je er dan van vergewist, ja of nee? Op het moment dat iemand weigert te antwoorden, zou de wedervraag ook de volgende zijn. Ik ga dan even mee met de heer Van Kent. Op het moment dat iemand weigert, mag die dan arbeidsrechtelijk gezien ook op staande voet ontslagen worden? Anders loop je namelijk het risico om de toelage kwijt te raken en dan raak je het hart van een onderneming. Daar zie ik dus een paar punten botsen en daar heb ik vragen over aan de minister.

Nogmaals, ik denk dat wij elkaar hierin meer kunnen vinden dan de heer Van Kent soms denkt. Ik denk dat het verstandig is dat een werkgever de verplichting heeft om zich ervan te vergewissen dat iemand is ingeschreven in de BRP. Als je aan de andere kant vervolgens privacywetgeving opstelt waardoor iemand geen uittreksel mag delen of dat weigert en je daar geen handelingsbekwaamheid vanuit een werkgever tegenover kunt stellen, botst dat op een aantal terreinen. Ik denk dat dat ook de eerlijkheid is waarmee ik net begon. Ja, die verantwoordelijkheid zien wij, maar dat hier met elkaar uitspreken is een stuk eenvoudiger dan dat daadwerkelijk in wetgeving te vatten.

Ik moet even kijken waar ik was gebleven. Ik begon bij de bevorderingsplicht. Nogmaals, ik zei dat ik het verstandig vind dat we dat op die manier doen en dat het in mijn ogen ook kansen biedt — misschien is dat ook een oproep aan de minister — om bijvoorbeeld met de branchesectoren in gesprek te gaan. Hoe kun je dat moment nou op zo'n manier organiseren dat je het breder inricht en dat je ervoor zorgt dat het bijdraagt aan de verbetering van de positie van arbeidsmigranten?

Dan de vergewisplicht. Dat is, nogmaals, de verplichting die men heeft om zich ervan te vergewissen ingeschreven te staan als ingezetene in de BRP. Ik denk dat ook deze verplichting een verstandige is om op te nemen in de wet. Alleen, ik zei net ook al in het interruptiedebatje met de heer Van Kent dat het best ingewikkeld is om die ook wettelijk vorm te geven. De vraag is namelijk hoe je dat dan nagaat. Is één keer uitvragen voldoende? Is het voor een tweede keer uitvragen dan voldoende? Wat doe je op het moment dat iemand weigert die informatie te geven? Hoe verhoudt zich dat tot het arbeidsrecht? Hoe gaat de inspectie-instelling om met zo'n situatie?

Dan is er nog een ingewikkeldheid. Een inspectie-instelling en ook de TI controleren of men schriftelijk kan aantonen of er is voldaan aan de verplichting, terwijl we natuurlijk in ons wetboek een aantal zaken kennen die stellen dat een mondelinge toezegging ook rechtsgeldig is. Ik ben heel benieuwd hoe het juridisch precies zit als iemand zich er mondeling van vergewist. Mag, in dit geval, een werkgever ook vragen naar die inschrijving? De heer Van Kent gaf hierbij het voorbeeld van het uittreksel. Of botst dat op AVG-problemen? Botst dat op arbeidsrechtelijke problemen? Gaat dit de controles niet enorm bemoeilijken?

Ik ben ook benieuwd hoe deze verplichting eruit gaat zien voor mensen die geen arbeidsmigrant zijn — laat ik die maar even zo noemen — maar voor wie de Wtta wel geldt. Deze wet gaat ook gelden voor detacheerders, ICT-consultants, invalkoks, evenementenmanagers en Nederlanders die hier geboren en getogen zijn en uitgezonderd worden via een uitzendbureau of detacheringsbureau. Hoe moet een werkgever dan een dergelijke vergewisplicht en bevorderingsplicht invullen? Is het voldoende, op het moment dat een arbeidscontract wordt opgesteld van iemand met de Nederlandse nationaliteit, om te concluderen dat wanneer die persoon zijn naw-gegevens invult, dat dan ook zijn BRP-inschrijving is? Dat vraag ik aan de minister. Zo nee, hoe moet een werkgever, een uitlener, dit dan interpreteren? Moet hij dan na vier maanden een automatisch mailtje sturen, dat uitprinten en vervolgens in de administratie stoppen? Ik ben heel benieuwd of de minister hier, ook voor de praktische haalbaarheid, wat dieper op in zou kunnen gaan.

Voorzitter. Dan de mogelijke meldplicht, waar ook sprake van is in de nota van wijziging. Die vind ik oprecht heel erg lastig. Ik vind het lastig om die goed uit te kunnen voeren, ook omdat deze wet juist een brede reikwijdte heeft. Ik zie, nogmaals, ook botsingen met de AVG, privacy en ander arbeidsrecht. Ik ben heel benieuwd hoe de minister dit ziet, en of hij dit kan toelichten. Mocht de minister besluiten om de meldplicht wel in te stellen, dan lijkt het mij niet meer dan logisch dat dit, gezien de ingrijpende maatregel die dit is, wordt voorgelegd aan het parlement. Dit moeten we niet via een simpele AMvB doen. Ik denk dat we goed de details met elkaar moeten bespreken. Daarom stel ik via een amendement een zware voorhangprocedure voor.

Dan de handhaving; de heer Ceder vroeg daar ook al naar. Ik denk dat we daar kritisch op moeten zijn. Ik ben benieuwd waarom er niet is voorzien in handhaving van in ieder geval de bevorderingsplicht en de vergewisplicht. Waarom is dat, vraag ik de minister. Is dat juist niet nadelig? Je gaat regels opstellen zonder ze te handhaven. Iedereen weet dat dit wat doet met het draagvlak voor die regels. Maar het zorgt ook voor onduidelijkheid. Mensen die zich er wel aan houden, mensen die het wel goed regelen blijven namelijk last houden van het juk van andere mensen die dat niet doen. Beloon je dan niet juist slecht gedrag?

Tot slot, voorzitter, ben ik benieuwd of er mogelijkheden zijn en welke verantwoordelijkheden er voor inschrijvingen neergelegd zouden kunnen worden binnen het normenkader voor de huisvester. Is er een extra mogelijkheid om daarin tegemoet te komen aan de mijns inziens vrij logische wens van heel gemeenten om zo veel als mogelijk inschrijving van arbeidsmigranten te stimuleren? Ik denk dat het verstandig is om daar de problemen op aan te pakken.

Daarnaast blijf ik aan de minister vragen — ik denk dat het goed is dat hij er nog eens uitgebreid op ingaat in zijn beantwoording — of er volledig is gekeken, samen met de minister van Binnenlandse Zaken, naar wat ik zelf dan maar even de bsn-route noem. Ik vraag om een aanpassing door de minister van Binnenlandse Zaken van de BRP om ervoor te zorgen dat BRP en bsn, het nummer waardoor jij salaris kan ontvangen in Nederland, na vier maanden aan elkaar worden gekoppeld. Met andere woorden, op het moment dat je vier maanden in Nederland verblijft — dat is de eis die de Europese Unie stelt aan verblijf in Nederland — wordt je bsn bevroren op het moment dat jij niet bent ingeschreven in de BRP. Dat is namelijk een dusdanig substantiële financiële prikkel die ervoor zorgt dat zowel werkgever als werknemer en zowel uitlener als inlener er altijd voor zullen zorgen, linksom of rechtsom, dat er een inschrijving in de BRP is. Anders kunnen ze namelijk niet doen wat ze willen doen, namelijk: de een wil werken en de ander wil dat diegene voor hem werkt, in dit geval in- en uitlenen. Ik blijf erbij dat we moeten blijven kijken binnen Binnenlandse Zaken hoe we dat kunnen doen. Ik snap dat ze het allemaal verschrikkelijk ingewikkeld vinden op het departement, maar dat is de enige manier waarop we ervoor kunnen zorgen dat er een direct verband komt tussen de financiële prikkel bij de mensen die dit willen en de inschrijving in de BRP.

Dan kom ik bij rechtszekerheid.

De heer Omtzigt (NSC):

Het is een heel interessant voorstel van de heer Aartsen, omdat we hier natuurlijk het volgende probleem hebben. Mensen schrijven zich vaak in via de RNI. Dan hebben we geen adresgegevens. Na vier maanden moet je je inschrijven en gebeurt het niet. Nu doet de heer Aartsen een voorstel. Hij zegt: als je hier vier maanden zit en nog steeds in de RNI staat, dan blokkeren we je bsn. Maar hoe zorgt de heer Aartsen ervoor dat dat niet alleen geldt voor arbeidsmigranten die hier zitten, maar ook voor bijvoorbeeld uitgezonden Nederlandse diplomaten, expats, Nederlanders die tijdelijk in het buitenland zitten? Die ontvangen namelijk gewoon loon uit Nederland. Het is een beetje onhandig als we van het hele ministerie van Buitenlandse Zaken alle bsn-nummers gaan bevriezen van de ambassadeurs, om even een zijstraat te noemen. Er zijn dus ook mensen die met legitieme redenen loon en inkomen uit Nederland ontvangen. Dus hoe zorgen we ervoor dat wel de juiste bsn-nummers worden bevroren en de andere niet?

De heer Aartsen (VVD):

Misschien twee punten. Ten eerste: ik leg dit niet als een concreet voorstel in een amendement neer. Ik blijf het vragen aan de minister. Ik was ooit met voormalig collega Van Oostenbruggen hiermee bezig, maar toen maakte u hem staatssecretaris, waardoor het een beetje stukliep. Dat is toch jammer. Desalniettemin kloppen de argumenten die de heer Omtzigt aandraagt. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk relatief eenvoudige manieren om dat te borgen. Ik noem een inschrijving in de BRP binnen Nederland. Je zou een faciliteit kunnen maken bij de werkgever, in dit geval het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daar hebben we natuurlijk ook een aantal andere varianten voor. Feit blijft dat we die oplossing op dit moment nog niet in kaart hebben. Daarom blijf ik ernaar vragen bij dit kabinet. Ik vind dat we ook het ministerie van Binnenlandse Zaken echt in beweging moeten krijgen. Als het zo is dat je relatief eenvoudig dit soort bezwaren kunt oplossen, dan moeten we volgens mij deze afweging maken: gaan we dat dan doen versus 1,2 miljoen arbeidsmigranten die hier in de dorpen en wijken onzichtbaar ronddwalen en problemen … Nou, ze veroorzaken niet zelf problemen, maar er zijn problemen mee. Dat vind ik een belangrijke balans die wij moeten opmaken. Dat kan op dit moment niet, omdat we het voorstel niet hebben. Dat vind ik ingewikkeld.

Voorzitter. Dan kom ik bij rechtszekerheid. Een ander punt gaat over de bezwaar- en beroepsprocedure. De toelating raakt namelijk direct aan het hart van ondernemingen. Zonder toelating kan men simpelweg het bedrijf niet voeren en valt een bedrijf om. Het is aan de TI om een toelating af te wijzen, te schorsen of zelfs in te trekken. Ondernemers kunnen vervolgens bezwaar aantekenen en vervolgens ook beroep aantekenen tegen zo'n besluit. Dit bezwaar kent echter geen opschortende werking. De vraag aan de minister is waarom dat niet zo is. Op het moment dat er dus een besluit wordt genomen, heeft dat direct gevolgen voor een inlener. We moeten eerlijk zijn: door de enorme reikwijdte van dit wetsvoorstel ga je situaties krijgen van mkb-bedrijven die in heel andere takken van sport bezig zijn dan waar wij het nu in het kader van arbeidsmigratie over hebben. Die zadelen wij op met een normenkader waarvoor je drie keer een universitaire opleiding moet hebben gevolgd om het door te kunnen nemen. Dan zou je meer dan 100 regels en normen moeten volgen. De kans dat daar iets misgaat, is natuurlijk vrij groot. Als door zo'n besluit een bedrijf direct stil komt te liggen, terwijl je wel bezwaar hebt gemaakt, raakt dat echt wel de rechtszekerheid van ondernemers.

De minister van Sociale Zaken zei een aantal weken geleden bij een eerder wetsvoorstel "vergissen is menselijk, dat kan gebeuren"; een mooie quote. Dat geldt natuurlijk straks ook voor de mensen die werken bij de TI. Die kunnen zich vergissen. Daarom hebben wij daar een bezwaarprocedure voor gemaakt, zodat je daarnaartoe zou kunnen. Alleen, als je bedrijf in de tussentijd al is omgevallen, is dat natuurlijk een probleem. Daarom vraag ik aan de minister of hij bereid is om te kijken naar de schorsende werking. Het is een beetje zoeken naar bij welk besluit dat kan in ons eigen amendement. Ik heb het nu primair als amendement ingevoegd, maar ik hoor graag van de minister of hij bereid is om te bekijken hoe je kan voorkomen dat mensen en ondernemers die zich vergissen en een foutje maken, direct stil komen te liggen en tijdens de bezwaarprocedure hun bedrijf zien omvallen.

De heer Van Kent (SP):

Ik heb het amendement van de VVD hier voor me. Ik heb daar wel een vraag over, want het zorgt voor een opschortende werking als een aanvraag niet wordt goedgekeurd en iemand niet wordt toegelaten. Maar stel dat dat bijvoorbeeld is omdat het om een crimineel gaat die op basis van de Bibob-toets niet toegelaten mag worden. Vindt de VVD dat zo'n crimineel, als hij zegt dat hij bezwaar maakt, dan in de tussentijd wel door mag gaan met zijn praktijken?

De heer Aartsen (VVD):

Nee, dat vinden wij niet; vandaar ook dat wij het amendement reeds al gewijzigd hebben en daar ook nog mee bezig zijn. Nee, laat me even mijn verhaal afmaken, meneer Van Kent. Wij zijn bezig met het amendement. Dit amendement is nog niet volledig gereed, omdat je met die drie verschillende besluiten zit. Je kunt juridisch gezien geen schorsende werking hebben voor het niet toelaten, want als je niet toegelaten bent, kun je dat ook niet opschorten. Het zit 'm dus alleen op het intrekken en de schorsende werking. Dat intrekken is weer een andere procedure dan de schorsende werking zelf. Vandaar dat ik het nu ook open vraag aan de minister. Ik vond het alleen wel zo fair om een amendement dat voor 90% klaar is, voorafgaand aan het debat al in te dienen, omdat u anders, volgens mij terecht, na het debat gaat zeggen: waarom heeft u dat amendement destijds niet ingediend? Ik deel hier dus gewoon mijn dilemma. Waar ik mij zorgen over maak, zijn niet de gevallen waar de heer Van Kent het over heeft. Ik maak mij zorgen over de gevallen die bijvoorbeeld aan de rand van die reikwijdte zitten en vervolgens door dat normenkader, dat zeer complex is, een fout maken, dan bezwaar aantekenen, maar tijdens die bezwaarprocedure in de problemen komen.

Ik hoor de heer Van Kent zeggen dat het een work in progress is. Precies, maar in het kader van de wetgeving leek het mij goed om het wel alvast in te dienen.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Ik heb het amendement ook gezien. Ik dacht: ja, maar we gaan toch niet zomaar schorsen? Oftewel: er gaat echt wel iets aan vooraf voordat we die stap zetten. Ik was dus een beetje op zoek naar het volgende. Als je nadenkt over wanneer je gaat schorsen en aan die knoppen gaat draaien, dan heb je het amendement misschien helemaal niet nodig. Maar ik weet niet hoe de VVD daarnaar kijkt. Volgens mij is schorsen echt een vergaande stap. Dan is het misschien ook wel heel legitiem dat je zegt: nu even niet.

De heer Aartsen (VVD):

Het ligt er natuurlijk wel aan hoe dat gaat knellen met de doorlooptijden bij de inspectie-instellingen die dat rapport opmaken en zich bezighouden met de bezwaarprocedure. Daar hangt dat wel mee samen. Ik denk dat wij het eens zijn over het doel. Alleen, ik moet even kijken hoe we dat op een juiste manier in een wetsvoorstel krijgen; vandaar ook mijn vraag aan de minister. Daarom is het goed dat we volgende week verdergaan met de tweede termijn, want dan hebben we nog een week om dit te finetunen. Mijn punt blijft: de bedoeling is vooral om ervoor te zorgen dat mensen niet omvallen gedurende de bezwaarprocedure. Dan krijgen ze achteraf gelijk in de bezwaarprocedure, maar zijn ze wel in de problemen geraakt.

Tot slot, voorzitter, de nabije toekomst. Ik zei net in het begin al: het is een goede stap. We zorgen er hiermee voor dat cowboys uit de uitzendsector worden geduwd en dat we deze sector minder aantrekkelijk maken voor malafide figuren. Tegelijkertijd weten we dat het nog wel even kan gaan duren voordat dit wetsvoorstel daadwerkelijk in werking is getreden. We kunnen nu van alles in de kerstboom gaan hangen en stoere woorden gaan roepen richting de minister — dat ga ik ook zeker doen — maar tegelijkertijd weten we dat het echt nog wel even gaat duren voordat dit wetsvoorstel daadwerkelijk in werking is getreden. Ik wil dan ook aan de minister vragen wat we nog kunnen doen vooruitlopend op dit wetsvoorstel. Is het bijvoorbeeld mogelijk om inleners alvast verantwoordelijk te maken voor het inlenen van een SNA-gecertificeerd uitleenbedrijf. Is dat überhaupt mogelijk? Ik denk dat het een suboptimale oplossing is, maar het is wel alvast weer zo'n eerste stap, zodat we niet hoeven te wachten tot 2027, 2028 of 2031.

Ik ben ook benieuwd of er nu mogelijkheden zijn om de Bibob-toets naar voren te halen. De heer Van Kent refereerde daar terecht aan, denk ik. Juist dat soort gevallen wil je afschrikken. Je wil er door de Bibob voor zorgen dat je mensen die evident crimineel zijn, die gelinkt worden aan criminele en ondermijnende organisaties, kan weren uit de sector, zodat ze het überhaupt niet in hun hoofd halen om actief te worden in de uitzendsector. Dat doe je met zo'n Bibob-toets. Ik vraag me af of we kunnen kijken hoe je dat op een of andere wijze toch mogelijk zou kunnen maken, bijvoorbeeld in combinatie met zo'n SNA-keurmerk, dat je voor inleners verplicht zou kunnen stellen.

Afsluitend, voorzitter. Ik stel veel kritische vragen in deze bijdrage, maar laat ik beginnen door te zeggen dat ik vind dat dat ook zo hoort. We hebben het hier over een zwaar wetsvoorstel. Deze Kamer wordt vaak gebruikt voor heel lange debatten met een hoop relletjes en ophef. Ik denk dat het goed is dat wij hier vandaag een groot wetsvoorstel serieus bespreken en dat zorgvuldig doen. Dit wetsvoorstel gaat, hoop ik, echt een serieuze bijdrage leveren aan het fatsoenlijk behandelen van arbeidsmigranten, aan het tegengaan van problemen en het minder malafide of helemaal niet meer malafide maken van de uitzendsector.

We hebben veel vragen gesteld. Daar willen we graag goede antwoorden op, en wij willen goede garanties. Op een aantal punten hebben we ook een amendement. Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister.

Ik sluit af met de opmerking dat wij positief-kritisch tegenover dit wetsvoorstel staan. Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Van Kent. Terwijl hij hiernaartoe loopt, vertel ik nog even dat ik contact heb gehad met de Griffie. Zij zijn positief: het kan binnen twee weken worden ingepland. Waarschijnlijk wordt dat niet volgende week, maar de week daarna. Als dat niet lukt: de commissie kan er ook een WGO van maken. Dat is één.

Ik stel nu vast dat we de tweede termijn sowieso niet vandaag gaan houden. Maar ik kijk ook even naar de klok, want ik stel ook vast dat u met z'n allen vierenhalf uur spreektijd heeft. Dat betekent dat we ook in de problemen komen met de eerste termijn van het kabinet. Want als het nou in deze termijn, de termijn van de Kamer, 16.00 uur wordt of zo — ik noem maar wat — dan gaan we dat dus niet meer redden vóór de dinerpauze, en na de dinerpauze staat een ander debat gepland. Het is ook een zeer technisch onderwerp, dus ik neem aan dat deze minister ook wel enige bedenktijd nodig heeft. Dat zou dus ook nog kunnen betekenen dat we de eerste termijn van het kabinet doorschuiven. Ik wil daar nu geen beslissing over nemen. Dat hangt gewoon even af van het verloop van dit debat, maar dat behoort tot de mogelijkheden. Ik leg het maar even "in de week", zoals wij politici dat noemen.

Het woord is aan de heer Van Kent.

De heer Van Kent (SP):

Ja, voorzitter, als het maar niet 2031 wordt, zoals ik de VVD net hoorde zeggen.

Voorzitter. In 2007 pleitte toenmalig SP-Kamerlid Paul Ulenbelt voor een vergunningsstelsel en voor een waarborgsom van €100.000 op een geblokkeerde rekening, zodat nabetalingen, belastingschulden of andere zaken kunnen worden geïnd als uitzendbureaus in de fout gaan. Sinds die tijd is dat voorstel steeds weer teruggekomen, en steeds weer afgewezen. Een reeks van vijf ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid — als ik het goed zeg — heeft steeds gezegd: wij wachten nog even; wij geven de sector nog de kans, met zelfregulering, met keurmerken, met een mogelijke zelfregulering en controleorganisaties in de polder.

Nou, in de afgelopen grofweg vijftien jaar zijn allerlei zaken geprobeerd. Maar in die vijftien jaar is eigenlijk maar één ding echt gebeurd, en dat is dat de uitzendindustrie, de arbeidsmigratie-industrie — het gaat vooral om arbeidsmigranten — is geëxplodeerd. Het is een gigantisch verdienmodel geworden om maar zo veel mogelijk mensen naar Nederland te halen en ze op een zo slecht mogelijke manier te huisvesten zodat je daar het meest aan kan verdienen, om de arbeidsvoorwaarden en de wetten en regels die wij hebben zo veel mogelijk aan je laars te lappen zodat je de goedkoopste in de markt bent en op die manier, door slecht om te gaan met mensen, de concurrentiestrijd te winnen. Inderdaad, daardoor worden ondernemers die dit wel op een goede manier willen en kunnen organiseren, benadeeld, want de concurrentie is oneerlijk. Er wordt dus geconcurreerd op basis van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

Het resultaat is dat we hierop geen grip hebben. Het is een wedstrijd: wie is de slechtste? Ik kijk bijvoorbeeld naar de vleessector. Ronselaars reizen met een busje naar de achterlanden van Roemenië en overtuigen daar mensen met een vals verhaal om in te stappen en mee te gaan naar Nederland. Door het uitzendbureau wordt "kopgeld" betaald, zoals het in die branche wordt genoemd, voor de aangedragen arbeidskrachten. Diegene ontvangt dus het kopgeld en gaat dan met het busje weer terug naar Roemenië om nog meer mensen te halen. Die mensen, die er totaal geen idee van hebben waar zij aan beginnen of aan welke wetten en regels moet worden voldaan, worden bijvoorbeeld bediend met een voorschot zodat het leven hier opgestart kan worden. Maar vervolgens blijkt uit de loonstrook dat een veel groter bedrag dan dat voorschot wordt ingehouden. Het uitzendbureau loopt helemaal geen kans gecontroleerd te worden, want er zijn ongeveer 20.000 uitzendbureaus en de capaciteit voor regulering en handhaving is er simpelweg gewoon niet. De arbeidsmigrant wordt zó uitgeperst en benadeeld dat hij zelfstandig besluit om te vertrekken. Vervolgens volgt ontslag op staande voet, waarna de nabetaling van loon en vakantiedagen wordt opgestreken door de malafide uitzender.

De uitzender in dit voorbeeld kan ook zomaar eens een keurmerk hebben, SNF-gecertificeerd zijn en aan alle formele regels voldoen, inclusief de regels die voor huisvesting gelden. Want ook dat geeft geen enkele garantie dat een uitzendbureau zich fatsoenlijk gedraagt. Een ABU-keurmerk of niet, dus of ze nu wel of niet een ABU-keurmerk hebben, zo blijkt steeds weer uit de rapportages van de inspecties, is geen enkele garantie dat er goed wordt omgegaan met mensen. Sterker nog, het aantal overtredingen is gelijk met of zonder dat soort certificaten. Het is dus hoog tijd dat er een vorm van vergunningstelsel komt, hoog tijd dat die waarborgsom er komt en hoog tijd dat er echt gehandhaafd gaat worden en dat we die sector gaan schoonvegen. Daarom is het de inzet van de SP om in ieder geval deze stappen te gaan zetten die nu ook in de wet worden voorgesteld. Maar we hebben ook nog een aantal eisen en ideeën over hoe die uitzendsector nog verder moet worden aangepakt. Dat gaat wat ons betreft om een echt veel striktere vergunning; dus een vergunning die echt moet worden verstrekt en kan worden ingetrokken, in plaats van deze, toch wel, variant op een certificaat of een toelatingsstelsel waarbij wij er toch niet honderd procent vertrouwen in hebben dat dat straks goed gaat. Zo zouden we ook willen dat er een bestuursverbod komt: dat als jij als uitzendbureau-eigenaar de fout ingaat, jij dan ook niet in een ander uitzendbureau terug kan komen. Dus dat het dan voor de rest van je leven klaar is, bij een bepaalde mate van overtreding; vanzelfsprekend niet bij een klein foutje, maar dat als je echt ver de fout in bent gegaan, het dan voor de rest van je leven klaar is. Ik wil de minister vragen hoe hij daarnaar kijkt.

Het is al veel gegaan over het verbieden van uitzendkrachten in een aantal sectoren waar evident heel veel uitbuiting plaatsvindt. De vleessector had wat de SP betreft al jaren geleden aan de beurt moeten zijn, maar dat verbod moet, als het goed is, deze zomer gaan gebeuren. Maar bijvoorbeeld in de distributie- en transportsector zien we dat er op grote schaal wordt uitgebuit en regels worden overtreden. Als deze wet is aangenomen, dreigt dat er allerlei andere constructies zullen worden opgetuigd. Ik wil de minister ook vragen wat de voortgang is wat betreft de detachering van niet-Europese arbeidsmigranten via een constructie in een Europees land naar Nederland, dus om dat aan te pakken, omdat dat een mogelijke vluchtroute kan worden.

Voorzitter. Ook een wens van de SP is dat de boetes die worden opgelegd, worden verhoogd. Dat is heel erg goed; dat is ook een lang gekoesterde wens van de SP. Maar ik zou de minister willen vragen of hij gaat onderzoeken hoe we ervoor kunnen zorgen dat ook een deel van het boetebedrag bij de slachtoffers terechtkomt. Nu zien we te vaak dat er, bijvoorbeeld rond de Arbeidstijdenwet of bij vrijheidsberoving of andere zaken ... Ik weet dat er ook wordt gekeken naar het strafrecht, en daar zouden dit soort dingen mogelijk zijn. Maar als het bijvoorbeeld gaat over de Arbeidstijdenwet en daar overtredingen worden vastgesteld, dat dan een deel van het boetebedrag naar de arbeidsmigranten gaat die het slachtoffer zijn, die namelijk misschien wel wekenlang achter elkaar op een onmenselijke manier veel te veel hebben moeten werken.

Voorzitter, tot slot. Wat ons betreft is uitzendwerk sowieso alleen maar van toepassing bij piek en ziek, en moet dit bestaan van uitzendarbeid op zo'n grote schaal in sectoren waar gewoon structureel werk is, worden verboden.

Deze wet lost deze problemen, de problemen die ik net opsomde, niet op. Wat deze wet wel doet, is toch een vorm van certificering. Wat deze wet ook doet, is een waarborgsom, zodat er wel vaker geld aanwezig is als een bedrijf wordt gepakt. Dat is positief, maar we hebben daar wel tien vragen en zorgen bij. De eerste gaat over het vervallen van de plicht van de waarborgsom. Kijk, resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst, dus als een uitzender een aantal jaren geen overtredingen heeft begaan en die waarborgsom vervalt, kan het best zijn dat er in de toekomst wel overtredingen plaatsvinden waar die waarborgsom wel voor nodig zou zijn. Ik zou de minister willen vragen of hij ook vindt dat die permanente waarborgsom een betere garantie is dan het eventueel laten vervallen van die waarborgsom. We hebben er ook een amendement voor ingediend om de voorwaarden voor de mogelijkheid van het laten vervallen van die waarborgsom in een AMvB op te nemen, uit de wet te schrappen, dus dat — in begrijpelijk Nederlands — de minister mag bepalen wanneer die waarborgsom van €100.000 vervalt. De SP heeft het voorstel gedaan dat de minister dat niet meer mag bepalen, dus dat die waarborgsom gewoon blijft bestaan.

Het tweede punt gaat over de indexatie van die waarborgsom. We hebben hier heel veel discussies gehad over boetes die jarenlang niet zijn geïndexeerd. Dus de boetes van allerlei overtredingen zijn eigenlijk al jarenlang niet meegestegen met de prijsstijgingen. Dat plan, dat voorstel van Ulenbelt in 2007 voor die €100.000, is dus van heel erg lang geleden. We hebben een amendement ingediend, dat niet zolang teruggaat, maar wel vijf jaar, toen ongeveer ook de voorbereiding voor deze wet is gestart, om het bedrag van €100.000, dat óf op een geblokkeerde rekening staat óf waarbij met een bankgarantie is gewerkt — dat moet ook nog worden bepaald, waarbij ik de minister ook wil vragen hoe hij dat wil gaan doen — te indexeren voor in ieder geval de afgelopen vijf jaar en vast te stellen op €130.000 in plaats van op €100.000. Daarbij merk ik op dat dat voor de kleinere ook met hetzelfde percentage verhoogd wordt. Ik merk ook op dat dat bedrag in onze ogen veel te laag is, omdat het schadebedrag, zeker bij wat grotere uitzendbureaus, vele malen groter is dan dit bedrag.

De derde zorg is dat uitzendbureaus hun boeltje pakken en net over de grens in België of Duitsland gaan zitten. Daarmee moeten ze nog wel aan een aantal voorwaarden van deze wet voldoen, maar bijvoorbeeld ten aanzien van de vog, de Bibob en andere zaken liggen die eisen veel lager. Er kan zelfs helemaal niet om een vog gevraagd worden. Is er een risico dat in aanloop naar inwerkingtreding van deze wet heel veel uitzendbureaus zich net over de grens gaan vestigen? Hoe wil de minister voorkomen dat dat gebeurt? En zijn er ten aanzien van die regels in Europees verband of in samenwerking met de Benelux-Raad, met Luxemburg en België, in welke vorm dan ook, mogelijkheden om afspraken te maken met omringende landen om te kijken of deze vluchtroute afgesneden kan worden?

Datzelfde geldt eigenlijk ook voor in het buitenland gevestigde uitzenders of uitleners, want ook daarvoor gaan deze regels niet of nauwelijks gelden. De vraag aan de minister is hoe hij gaat voorkomen dat bijvoorbeeld een sector als de vleessector of de transportsector helemaal uit gaat wijken en gebruik gaat maken van verloning van uitzenders of uitleners uit landen buiten Nederland.

Een vijfde zorg is de A1-verloning. Daar is het hier ook al vaak over gegaan. Ziet de minister ook dat tegelijk met de inwerkingtreding van deze wet ook die route moet worden afgesneden, omdat het anders een vluchtroute kan worden?

De zesde zorg is het schuiven tussen bv's. Als je als uitzendbureau meerdere bv's inschrijft of daarvoor om toelating vraagt, en die ook krijgt, zou de plicht tot een waarborgsom op termijn kunnen vervallen, waardoor je kan werken met een uitzendbureau zonder waarborgsom. Als je heel veel bv's inschrijft en er wel voor zorgt dat er een vorm van uitlening blijft, dus dat je bijvoorbeeld één of twee mensen uitleent vanuit die, in mijn ogen, lege bv, vervalt die waarborgsomplicht. Dan schuif je al je arbeidskrachten naar die bv, zodat je kan ondernemen zonder die waarborgsom en zonder het risico dat je daar geld uit moet halen als je de fout ingaat. Ik zou de minister willen vragen hoeveel mensen er daadwerkelijk uitgezonden of uitgeleend moeten worden, wil er sprake zijn van een bv die functioneert, die draait. Want als er geen activiteit is, worden ze op een gegeven moment uitgeschreven. Dan vervalt de toelating, want dan is het een lege huls. Maar hoeveel mensen moeten ze op de lijst hebben om niet aangemerkt te worden als lege bv?

Dan de inwerkingtreding. Wat ons betreft had dat al ongeveer in 2007 gemogen, of gemoeten. Ik vraag aan de minister wat de snelst haalbare datum is. Wat ons betreft zou 1 januari 2026 haalbaar moeten zijn. Wat is de snelste mogelijkheid?

De achtste zorg gaat over de basisregistratie. Ik had er met de VVD al een debatje over. De heer Aartsen wilde niet zeggen of het wel of niet een uittreksel moet zijn dat overgelegd moet worden aan de contractpartij, de uitlener. Ik zou de minister willen vragen om dat wel te gaan organiseren, dus dat er wel echt een bewijsstuk moet worden overgelegd voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, zodat duidelijk is dat iemand is ingeschreven. Als dat vanwege de AVG of om andere technische redenen niet mogelijk is, zou ik de minister willen vragen welke alternatieven er zijn om in ieder geval een garantie te hebben. Het is natuurlijk voor de handhaving maar ook voor de gemeente extreem belangrijk om te weten wie waar verblijft en woont.

Voorzitter. Het negende punt gaat over het risico dat er een afwachtende houding komt in afwachting van inwerkingtreding van deze wet. Er kan natuurlijk al begonnen worden met het opbouwen van dossiers, het nagaan of inleners een RI&E hebben, alvast lijstjes met vinkjes gaan verzamelen van bedrijven die niet voldoen aan het toetsingskader. Daarbij kun je nu al data, gegevens, verzamelen, zodat als er straks om toelating wordt gevraagd, je al een begin hebt en al informatie hebt op basis waarvan je kan beoordelen of een uitzender toegelaten zou kunnen worden. Is de minister daartoe bereid?

Voorzitter. Tot slot, het tiende punt gaat over de SNA-gecertificeerden. Die komen achteraan in de rij te staan. Die krijgen de meeste tijd om door te gaan met hun business zoals ze nu doen. Vindt de minister ook dat foute bedrijven als eerste aan de beurt moeten zijn, of ze nou SNA-gecertificeerd zijn of niet? Is ze dan ook bereid om die opdracht te geven?

Voorzitter. Tot slot de conclusie. Wat ons betreft moeten we niet weer gaan buigen voor de uitzendlobby. Ze hebben vijftien jaar de tijd gehad. Ze hebben in die vijftien jaar laten zien dat ze levens hebben geruïneerd. Ze hebben laten zien dat ze dorpen en wijken hebben opgezadeld met krankzinnige lasten, dat ze arbeidsmigranten op een hele grove manier hebben uitgebuit, dat ze wet noch regel respecteren en compleet hun eigen gang gaan om maar zo veel mogelijk geld te verdienen. Die sector heeft zijn kans gehad, zou ik wil zeggen. Wat de SP betreft gaan we zo snel mogelijk over tot het schoonvegen en het handhaven.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Rikkers van de fractie van BBB. Zij praat ons richting de lunch.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, ofwel de Wtta. Hiermee voeren we een toelatingsstelsel in voor ondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stellen, simpel gezegd: de uitzendbureaus. Met dit stelsel moet de positie van de arbeidskrachten, in het bijzonder die van arbeidsmigranten, worden verbeterd. Dit vindt BBB een hele goede zaak. In Nederland zijn er heel veel arbeidsmigranten die onder hele slechte omstandigheden moeten leven en werken, veroorzaakt door misstanden bij malafide uitzendbureaus, die veel verdienen aan onderbetaling van arbeidskrachten en aan het aanbieden van huisvesting die heel ver ondermaats is. Het is een situatie waarin de meest kwetsbare mensen de dupe worden. Daarom is het wat BBB betreft van groot belang dat deze wet er komt. Niet voor niets is er in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat er maatregelen moeten komen tegen de slechte arbeidsomstandigheden die er nu zijn. Zo lezen we dat malafide uitzendbureauconstructies moeten worden aangepakt en dat de uitzendbranche en wervingsbureaus moeten worden gereguleerd door een toelatingsstelsel. Dat is de Wtta, die nu voorligt.

De huidige situatie raakt echter niet alleen de kwetsbare arbeidskrachten, maar ook de welwillende ondernemers. Goede werkgevers lijden onder de concurrentie van malafide bedrijven, die veel te lang hun gang hebben kunnen gaan. Malafide uitzendpraktijken zorgen ervoor dat er oneerlijke situaties zijn voor alle ondernemers die het wel heel goed doen, die wel hun beste beentje voorzetten en die er wel voor zorgen dat de regels netjes worden nageleefd. Naast het verbeteren van de positie van de arbeidskrachten, moet de Wtta daarom ook zorgen voor een gelijk speelveld voor de uitleners, waarbij de BBB benadrukt dat deze partijen een grote meerwaarde hebben voor onze arbeidsmarkt. Uitleners leveren noodzakelijke mensen in de huidige krappe arbeidsmarkt.

Het toelatingsstelsel moet dan ook een meerwaarde hebben voor deze bonafide uitleners. Kort gezegd mogen de goeden niet onder de slechten gaan lijden. Daarom hecht BBB veel waarde aan de rechtszekerheid van deze ondernemers. We vinden dat ze in geen geval de dupe mogen worden van de opstartproblemen, die hun niet te verwijten zijn. We maken ons dan ook zorgen over het feit dat het besluit van de toelatende instantie van het ministerie geen schorsende werking heeft. Dit betekent dat een besluit tijdens een eventueel bezwaar of beroep blijft staan. Dit stelt uitleners voor grote problemen, omdat inlenende bedrijven direct op zoek moeten naar andere mensen, en klanten die weg zijn, komen vaak niet meer terug. Wij vragen de minister hoe deze problemen kunnen worden voorkomen.

Een ander punt met betrekking tot de bonafide ondernemers gaat over de financiële borgstelling. De minister heeft eerder terecht aangegeven dat het een stevige maatregel is. €100.000 inleggen is nogal wat, zeker voor mkb'ers. Zoals de minister zei, is dit de enige markt in Nederland waarin dit op deze manier gebeurt. Hoewel het bedrag jaarlijks geïndexeerd zal worden, is er geen mogelijkheid voor de ondernemers om hier rente-inkomsten van te hebben of dit als aftrekpost te hanteren. Mijn vraag aan de minister is dan ook in hoeverre hij dit terecht vindt voor bonafide uitleners, die een positieve bijdrage leveren aan de arbeidsmarkt. Is de borgstelling proportioneel ten opzichte van de gestelde doelen? Het bedrag is een drempel voor het bonafide midden- en kleinbedrijf en voor innovatieve starters die de markt betreden. Heeft deze borgstelling dan niet eerder een negatief dan een eventueel positief effect?

De voorzitter:

Heeft u dit onderwerp afgerond?

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Bijna. Elke uitlener zal frequent worden gecontroleerd op het normenkader. Is dat dan niet genoeg?

Ja, nu ben ik klaar.

De voorzitter:

Nu bent u klaar.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Ik hoor mevrouw Rikkers praten over de schorsende werking die nodig zou zijn. De vorige spreker deed dat trouwens ook; nee, het was niet meneer Van Kent, maar de VVD. Maar waarom denkt u dat in deze wet geregeld is dat er op een gegeven moment een einde aan komt?

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Er komt zeker een einde aan. Dat moet ook. Als er mistanden zijn, moet er een einde aan komen, maar mensen mogen zich vergissen. Wij hebben hier in dit huis ook heel vaak gezien dat er geen ruimte is voor mensen om zich te vergissen, wegens hele strakke regelgeving. Wij willen juist graag dat mensen zich ook mogen vergissen.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Nou is die hele wet opgebouwd rond de mogelijkheid om je te vergissen, rond het beschermen van de zielige uitleners. Maar de kern is de volgende. Op het moment dat er gezegd wordt "en nou is het klaar" of "u wordt gewoon niet toegelaten tot dit stelsel", is er echt iets aan de hand. Dan is het toch absurd dat bedrijven, werkgevers, mogen doorgaan met de handel in arbeid van mensen? Dat moet zorgvuldig en zonder fouten en dat moet op een gegeven moment klaar zijn. Als je je beroerd gedraagt, is het toch idioot om te blijven vragen om een schorsende werking?

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Ik denk dat we daarin verschillen. Wij vinden inderdaad dat malafide uitzenders moeten worden aangepakt, maar er zit wel een degradatie in wanneer er een opschortende werking in moet zitten. Daarom vraag ik de minister ook om te kijken of er sprake is van een vergissing of van een misstand. Wanneer het echt een misstand is, moet het stoppen. Punt. Daar hebben we helemaal geen discussie over.

Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):

Maar … Sorry, ik had nog niet het woord gekregen van de voorzitter, maar hij gebaarde dat ik mocht interrumperen. Die waarborgen zitten er echt wel in. Dit gaat over bedrijven die niet voldoen aan de normen om mee te mogen doen aan het stelsel. Ze kunnen een fout herstellen en ze krijgen nog een keer de mogelijkheid, maar op een gegeven moment is het klaar. Dan houdt je bedrijf op te bestaan. Dat klopt. Dat is heel vervelend. Het is een forse maatregel. Daarom is het volgens mij keurig afgedekt in de wet. Maar nu nog meer garanties vragen, terwijl het steeds ten koste gaat van de mensen die het werk doen, vind ik echt onacceptabel.

De heer Van Kent (SP):

Ik ben heel benieuwd wanneer de opschortende werking dan moet gaan gelden volgens de BBB. Als de toelating wordt ingetrokken omdat een werkgever de vrijheid van werknemers heeft beperkt of hun paspoort heeft ingenomen — dat zijn zaken die heel vaak voorkomen — wil de BBB dan ook een opschortende werking? Dat is namelijk wel wat de VVD in haar amendement voorstelt: als je je toelating dreigt kwijt te raken, geldt in alle gevallen de opschortende werking als je bezwaar of beroep aantekent. Dat is toch niet wat de BBB hier wil?

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Wij willen graag die excessen aanpakken. Absoluut. Maar wij willen wel graag de borging hebben dat iemand de ruimte heeft om zich te vergissen. Daar vragen wij naar.

De heer Van Kent (SP):

Volgens mij begrijpt u er geen snars van, want in de wet zijn heel veel voorwaarden opgenomen op basis waarvan getoetst moet worden of een toelating kan worden ingetrokken. Een vergissing is geen reden om iets in te trekken. Er moet dus echt iets grofs aan de hand zijn. Er moet echt iets mis zijn, wil zo'n toelating worden ingetrokken. Volgens mij begrijpt u het niet. Stel dat je bezwaar maakt tegen zo'n besluit om het in te trekken en ondertussen gewoon door mag gaan met je criminele handelingen of je malafide praktijken. Dat is toch ook niet wat de BBB wil? Dat is wel wat de VVD voorstelt, maar ik hoop toch echt dat de BBB wijzer is en zegt: nee, wij zien dat er hele strikte voorwaarden zijn waaronder zo'n toelating kan worden ingetrokken, en die opschortende werking moet in die gevallen niet gelden.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

We hebben heel veel voorbeelden gezien in dit huis waarbij door één instantie of één organisatie werd gezegd: dit klopt niet. Mensen wilden daartegen graag bezwaar maken. Daarbij werd niet goed geluisterd. Dat is iets wat wij willen voorkomen. Er is één instantie die zegt "u doet het niet goed", en dan is er geen ruimte voor bezwaar. Dat willen wij aanpakken.

De voorzitter:

U continueert.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Even kijken waar ik ben gebleven. Sorry, voorzitter. Dat de inwerkingtreding van deze wet is uitgesteld, is een kwalijke zaak. We zien dat dat twee belangrijke oorzaken heeft. Ten eerste was er de Raad van State. Die adviseerde negatief over een privaat certificatiestelsel. Daarnaast was er de kwestie rond de Dienst Justis, die nog steeds ten dele de taken van de toelatingsinstantie zou kunnen uitvoeren. Mijn vraag aan de minister is hoe we sneller kunnen vaststellen dat bepaalde dingen niet werken. Wat die Toelatende Instantie betreft zou ik ook van de minister willen horen hoe de kosten goed in de hand gehouden kunnen worden. De minister stelde eerder dat bij de uitlener niet meer kosten in rekening mogen worden gebracht dan die worden gemaakt voor het uitvoeren van het stelsel. Dit stelt niet gerust als de uitvoering van het stelsel gepaard gaat met enorme kosten, die vervolgens op de markt in rekening gebracht worden. Hoe houden we dit onder controle? Hoe voorkomen we een blanco cheque in een systeem, waarbij de sector voor alle kosten opdraait?

Daarnaast is er vrees voor de stroperigheid van het systeem. Private inspecteurs kijken straks administratief naar een normkader voor een conformiteitsbeoordeling. Dit gebeurt op honderd punten. Dat gebeurt in twee tot drie dagen. De private inspectie deelt hun rapportage dan met de Toelatende Instantie. Uitleners moeten alle afwijkingen herstellen — dat is logisch — om toegelaten te worden. Of iets hersteld is, wordt ook weer gecontroleerd door die private inspectie. Met 15.000 bedrijven die op honderd punten gecontroleerd moeten worden, kunnen er discussies en interpretatieverschillen ontstaan. Er zijn heel veel stromen die langs elkaar lopen. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat dit proces straks een geoliede machine is? Graag een reactie.

De heer Ergin (DENK):

Ik vind het goed dat als we een wet behandelen, we daarbij heel goed kijken naar de uitvoering. Dat bedoel ik aan beide kanten. Ik heb straks ook een heel gebalanceerd verhaal over wat het betekent bij inspectie-instellingen, maar ook over hoe we mensen veel beter kunnen beschermen tegen malafide praktijken. Ik heb de allereerste memorie van toelichting erop nageslagen en volgens mij is het als volgt. Als een inspectie-instelling bij een bedrijf komt en bekijkt of dat voldoet aan het normenkader, dan wordt in eerste instantie al teruggegeven welke punten verbeterd moeten kunnen worden. Ik begrijp eigenlijk niet waarom er per se opschortende voorwaarden ingebouwd moeten worden in de wet als de inspectie al bij het bedrijf is, informatie doorneemt en doorgeeft aan welke punten het ontbreekt. Als een bedrijf in kwestie die punten dan niet verbetert en afgewezen wordt, zegt u eigenlijk: het bedrijf moet nog meer tijd gaan krijgen. Mijn vraag aan de BBB is: is een eerste waarschuwing niet voldoende? Moeten we daarna niet gewoon zeggen: het is nu genoeg geweest, nu krijg je geen toelating tot het stelsel?

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Die ruimte is er inderdaad, ook voor de inspecties. Maar we leven nog steeds in een rechtsstaat, waar mensen in bezwaar en beroep kunnen gaan. Dat vinden wij ook een groot goed.

De heer Ergin (DENK):

Ik vind de rechtsstaat ook een belangrijk goed. Het is heel belangrijk dat we die beschermen, maar het gaat hier natuurlijk wel om een belangenafweging. Het gaat om mensen die op straat slapen. 10.000 arbeidsmigranten slapen, as we speak, op straat, vanwege malafide organisaties. We proberen hier met een wet alles goed in te regelen. Op het moment dat er een toelatingsstelsel komt, vindt er inspectie plaats. Al bij de inspectie wordt iets teruggegeven aan het bedrijf in de trant van: joh, hier voldoe je niet aan, dit is niet goed, werk hieraan. Als het bedrijf daar vervolgens niet aan werkt, zegt de inspectie-instelling: no go; u voldoet niet aan het normenkader. Het zijn niet duizenden bedrijven. Ik schat dat het er enkele tientallen, misschien 100 van de 15.000 zijn, die we met deze wet willen aanpakken. Die bedrijven krijgen van u daarmee nog meer ruimte. Daar maak ik mij zorgen over en ik hoop dat de BBB daar ook op wil reflecteren.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Daarom hebben wij ook de vraag aan de minister gesteld in hoeverre we daar iets mee kunnen. Wij willen niet dat mensen die mensen uitbuiten hiervan profiteren. Absoluut niet, maar we hebben het over een Wtta die geldt voor de complete uitzendbranche en niet alleen voor arbeidsmigranten. Daar moeten we ook rekening mee houden.

De heer Ergin (DENK):

Als ik goed luister naar mevrouw Rikkers, heeft ze net alle steun uitgesproken voor het amendement. Mevrouw Rikkers kan nu zeggen dat zij een vraag aan de minister heeft gesteld, maar ik hoorde haar net zeggen: goed, dat amendement. Als ik zeg dat een amendement goed is, dan steun ik het meestal ook bij de stemmingen. Ik vind het wel een beetje flauw dat mevrouw Rikkers het nu een beetje afdoet met: ik heb een vraag gesteld aan de minister. Maar ik wil die conclusie eigenlijk niet trekken, omdat ik ook vind dat je heel zorgvuldig moet omgaan met zo'n complexe wet. Je moet alle belangen afwegen, ook de belangen van ondernemers. Ik moet tot de conclusie komen dat de BBB bij dit wetsvoorstel meer oog heeft voor de belangen van ondernemers dan voor de belangen van tienduizenden mensen — het aantal is waarschijnlijk nog hoger — die op straat slapen. Dat vind ik wel jammer en dat wil ik graag gezegd hebben.

Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):

Dat is uw mening. Dat is uw conclusie. Dan heeft u niet goed geluisterd naar mijn inbreng, want wij zijn ermee begonnen dat wij misstanden willen aanpakken.

Voorzitter. De derde nota van wijziging bij de Wtta bevat verschillende verplichtingen voor uitleners met betrekking tot de registratie van de arbeidskrachten in de BRP. Ik heb daar een aantal vragen over. Ten eerste: hoe verhoudt zich dit tot het principe wonen en werken van elkaar willen scheiden? Door de genoemde verplichting lijken deze twee zaken toch weer met elkaar vervlochten te worden. Hoe zit het privaatrechtelijk met deze kwestie? Iedereen heeft namelijk de vrijheid om te bepalen waar hij of zij wil wonen en zich wil inschrijven. Het uitgangspunt bij de registratie in de BRP is dan ook dat de persoon zelf verantwoordelijk is voor de juiste manier van inschrijven. Uitleners krijgen hierbij via de Wtta een ondersteunende en controlerende rol, maar past deze ook bij hen, vraag ik de minister. Is dit niet een taak voor de verhuurder? Of zou inzicht via de loonaangifte op persoonsniveau een goed alternatief kunnen zijn?

Ik rond af. Nederland is een open land, dat zeer afhankelijk is geworden van arbeidsmigratie. Dat kunnen wij niet onder stoelen of banken steken. Veel sectoren hebben arbeidsmigranten nodig om belangrijke maatschappelijke onderdelen van de samenleving te laten floreren. Maar wij hebben wel de plicht om goed voor deze mensen te zorgen. Daarbij verwijs ik nogmaals naar het hoofdlijnenakkoord, waarin wij zeggen dat de malafide bureaus keihard aangepakt moeten worden, maar niet ten koste van de welwillende ondernemers die juist een goede rol spelen in de behandeling van arbeidsmigranten.

Tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors tot 13.00 uur voor de lunch.

De vergadering wordt van 12.33 uur tot 13.12 uur geschorst.

Naar boven