7 Verplichtstelling van een verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs

Verplichtstelling van een verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • -het wetsvoorstel Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de verplichtstelling van een verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs (36479).

De voorzitter:

Dan gaan we nu verder met de behandeling van het wetsvoorstel over de invoering van een verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het woord. Gaat uw gang.

Staatssecretaris Paul:

Voorzitter, dank u wel. Ook vanaf deze plaats wil ik graag de heer Kisteman feliciteren met zijn mooie maidenspeech. Hij sprak bevlogen over ondernemers, over familie en over een heleboel dingen. Ik kan vertellen dat ik het genoegen heb gehad om een paar keer taartjes van de ambachtelijke bakker te proeven. Die zijn superlekker. Het is voor mij heel goed dat die bakkerij in Zwolle zit, op grote afstand van waar ik woon, want anders zou ik veel te vaak in de verleiding komen.

Voorzitter. Mooi om dit wetsvoorstel vandaag te behandelen, want iedere leerling moet op school goed onderwijs krijgen in een veilige leeromgeving. Als een leerling extra hulp nodig heeft, dan zou de school bijvoorbeeld bijles of huiswerkbegeleiding kunnen bieden. Voor mij staat ook daarbij voorop dat scholen die in dit geval bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining aanbieden, dat óp school en van de school doen. Zo is het voor iedereen toegankelijk en kan de school erop toezien en de regie voeren op de kwaliteit. Het mag namelijk niet afhangen van de portemonnee van je ouders of je extra hulp kunt krijgen. Dat is ook de insteek van de richtlijnen die ik vorig jaar met scholen heb gedeeld. Met de periodieke monitor aanvullend onderwijs houd ik zicht op de bijlesbranche en de effecten van de richtlijnen. Ik kom hier straks op terug, ook in reactie op de punten die mevrouw Westerveld maakte.

Als ouders wil je dat de school met haar leraren en ondersteunend personeel een veilige plek is voor jouw kind om te leren en om zich zorgeloos te ontwikkelen. Als extra ondersteuning op school of onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvindt, wil je als ouder ook zeker weten dat jouw kind daar in goede handen is. Toen ik nog in de Kamer zat, stelde ik over het ontbreken van een vog-verplichting voor bijlesdocenten schriftelijke vragen aan de toenmalige minister, minister Slob. De heer Kisteman verwees daar al naar. Destijds verbaasde ik mij er eigenlijk al over dat onderwijspersoneel een verklaring omtrent het gedrag nodig heeft, terwijl een ingehuurde bijlesdocent dat niet hoeft. Dat leek me niet consequent. Daarom stelde ik voor om een vog ook voor deze groep onderwijsprofessionals verplicht te stellen. Ik vind het heel mooi en bijzonder dat dit wetsvoorstel er nu ligt en dat wij dat vandaag met elkaar gaan bespreken.

De afgelopen jaren is het gebruik van aanvullend onderwijs toegenomen en vindt het steeds vaker plaats op school. Zo hebben scholen bij het wegwerken van de corona-achterstanden door middel van externe inhuur veel extra hersenen en handjes kunnen inzetten, of huren scholen bijlesdocenten of -bureaus in voor extra ondersteuning. Als bijles plaatsvindt op school, dan is de school ook verantwoordelijk om een veilige plek te creëren voor leerlingen. Het is dus belangrijk om te weten wie je voor die klas, voor die groep hebt staan. Dat checken we nu al bij de leraren die voor de klas staan, maar dat moeten we net zo goed checken bij een student die via een bijlesbureau op school werkt of bij een zelfstandige die hier huiswerkbegeleiding biedt. Zij staan immers ook voor de klas en hebben veel contact met leerlingen. Het spreekt daarom voor zich dat zij, net als al het andere onderwijspersoneel, een vog moeten hebben.

Dat regelen wij met dit wetsvoorstel. Als de wet wordt aangenomen, mag een school alleen nog aanbieders van aanvullend onderwijs inhuren als hun personeel een geldige vog heeft. Het gaat hier om een jaarlijkse controle- en bewaarverplichting. Dat betekent dat het schoolbestuur één keer per jaar controleert of het personeel van een aanbieder van aanvullend onderwijs een geldige vog bezit als ze in opdracht van de school werkzaamheden uitvoeren. Deze verplichting sluit ook naadloos aan bij de controles die schoolbesturen momenteel al moeten doen bij nieuw personeel of nieuwe uitzendkrachten. Kortom, laten we een en ander goed regelen in het belang van de kinderen die aanvullend onderwijs volgen en in het belang van de veiligheid van deze leerlingen.

Uw Kamer heeft een aantal vragen over het voorstel. Die wil ik graag behandelen aan de hand van drie blokjes. Het eerste blokje gaat over het wetsvoorstel in algemene zin. Dan komt er een blokje specifiek over de vog. Tot slot volgt het bredere thema van aanvullend onderwijs.

Ik begin met een vraag van de heer Stoffer van de SGP. Volgens de regering vallen ook zelfstandigen onder het wetsvoorstel, maar dat staat niet zo in de wet. De vraag van de heer Stoffer was of dat niet beter anders geregeld kan worden of duidelijker kan worden weergegeven. Het antwoord is dat de in het wetsvoorstel opgenomen verplichting ook voor zelfstandigen geldt. Ik ben het met de heer Stoffer eens dat de wetstekst helderder geformuleerd zou kunnen worden door te schrijven: "een persoon die werkzaam is voor of als particuliere onderwijsaanbieder". Ik zou voorafgaand aan de stemming een nota van wijziging kunnen indienen die dit regelt, maar als de heer Stoffer zelf een amendement wil indienen, kan dat ook. Ik zie de heer Stoffer in eerste instantie ja knikken en daarna nee. Ik ga dus vóór de stemming een nota van wijziging indienen.

Dan een andere vraag van de heer Stoffer van de SGP: is het de bedoeling dat ouders die een gastles komen geven over hun beroep eerst een geldige vog moeten tonen? Het korte antwoord is: nee, dat is niet de bedoeling. Of je het nou hebt over een luizenmoeder, een luizenvader of iemand die inderdaad iets komt vertellen over zijn of haar beroep, het is niet de bedoeling dat diegene een vog aanvraagt. De gedachte daarachter is dat die activiteiten eigenlijk altijd onder het vierogenprincipe plaatsvinden. Dus iemand die iets komt vertellen in de klas, een vader, moeder, opa, oma, buurman of de lokale brandweerman, doet dat terwijl de leraar in de klas is. Dit wetsvoorstel ziet alleen op personeel dat werkzaam is voor een particuliere onderwijsaanbieder. Daar kunnen weliswaar ook zzp'ers onder begrepen worden, maar een ouder die in het kader van een gastles iets komt vertellen, hoort daar zeker niet bij.

Dan een volgende vraag van de heer Stoffer over de datum van inwerkingtreding. De regering streeft er inderdaad naar om deze wet per 1 januari van kracht te laten gaan, mits het lukt om die ook tijdig in de Eerste Kamer behandeld te krijgen. Ik weet dat sommige senatoren ook naar debatten hier in de Tweede Kamer kijken, dus mijn oproep zou zijn om dit wetsvoorstel, op het moment dat het wordt aangenomen in de Tweede Kamer, ook op korte termijn in de Eerste Kamer te behandelen, maar ik ga natuurlijk niet over de agenda. De reden waarom ik dit zo snel mogelijk wil doen, is dat er mij heel veel aan gelegen is om alles te doen wat ík kan doen om een veilige leeromgeving te creëren. Daarom zou ik die verplichting zo snel mogelijk willen doorvoeren; zo snel mogelijk is per 1 januari 2025. Daarbij zal ik zeker zorgen voor gerichte communicatie over dit wetsvoorstel. Dat zullen we sowieso doen, of het nou op de kortere of de langere termijn zou zijn. Als we het met de wetsbehandeling in de Kamers niet redden om de wet per 1 januari van kracht te laten gaan, dan wordt het automatisch 1 augustus 2025. Ik zal er in alle gevallen voor zorgen dat de scholen, de schoolbesturen, via gerichte communicatie weten waar ze aan toe zijn en wat ze moeten doen. Ter geruststelling, hoop ik, zeg ik tegen de heer Stoffer dat het aantal handelingen dat verricht moet worden heel beperkt is en dat dat heel vergelijkbaar is met wat er nu bijvoorbeeld al gebeurt bij de inhuur van uitzendkrachten.

Dan een vraag van de heer Stoffer over de geldigheidsduur. Het antwoord op die vraag is dat het inderdaad klopt dat er slechts een nieuwe vog overlegd moet worden wanneer er activiteiten worden verricht voor een school die onder een ander bevoegd gezag valt. Op het moment dat je binnenkomt en op een andere school van hetzelfde bevoegd gezag activiteiten gaat verrichten, blijft de vog dus geldig.

Dan een vraag van de heer Stoffer over de inkadering van de vog-verplichting tot activiteiten ten behoeve van het bevoegd ... O sorry, dit is het amendement van de heer Stoffer. Dat gaat over inkadering van de vog-verplichting tot activiteiten ten behoeve van het bevoegd gezag. Dat amendement moet ik ontraden. Wat mij betreft is het zo dat de school een veilige omgeving moet zijn voor alle leerlingen. Het amendement zou ertoe leiden dat de scope van het wetsvoorstel beperkter wordt en dat er voor minder vormen van aanvullend onderwijs een verplichting zou zijn om te controleren op de vog. Dat vind ik onwenselijk, want daardoor kan de veiligheid van leerlingen in het aanvullend onderwijs niet meer in alle gevallen worden gegarandeerd. Daarom ontraad ik dit amendement.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 8 is bij dezen ontraden.

Staatssecretaris Paul:

Het amendement op stuk nr. 9 gaat over het verlengen van de geldigheidsduur van de vog van zes naar twaalf maanden. Eigenlijk geldt daarvoor hetzelfde, want de waarde en de effectiviteit van de vog als middel om de veiligheid op school te waarborgen neemt af naarmate de verstrekte vog ouder is. De geldigheidsduur is daarom bij voorkeur zo kort mogelijk. We kiezen voor zes maanden. Op het moment dat iemand start met werken, mag de vog dus niet ouder zijn dan zes maanden. Daarmee sluiten we ook aan bij de gebruikelijke geldigheidsduur van een vog in het funderend onderwijs. Als je daar start, mag de vog ook niet ouder zijn dan zes maanden. Om deze redenen moet ik dit amendement ook ontraden.

De voorzitter:

Daarmee is het amendement op stuk nr. 9 ook ontraden.

Staatssecretaris Paul:

Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Rooderkerk van D66. Die ging over de verbinding met School en omgeving. Zij vroeg mij om toe te zeggen dat ik na inwerkingtreding in overleg blijf met de lokale coalities van School en omgeving, om te kijken of er obstakels zijn en wat er beter kan met betrekking tot dit wetsvoorstel. Kijk, voor mij staat voorop dat leerlingen in een veilige omgeving onderwijs kunnen volgen en dat regel ik met dit wetsvoorstel. Ik ben in gesprek met die coalities en ik blijf dat doen, ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, om te bezien hoe deze wet wordt ontvangen. Met dit wetsvoorstel regelen we een verplichte vog voor personeel in het aanvullend onderwijs, niet voor alle personen die betrokken zijn bij de uitvoering van het programma School en omgeving op school. Voor dat personeel wordt vanuit de subsidieregeling van het programma een vog verplicht gesteld. Dat is dus eigenlijk al op die manier geregeld. Ik blijf er dus over in gesprek. Als er obstakels zijn die weggenomen kunnen worden, doe ik dat met liefde en plezier.

Voorzitter. Dan een vraag van mevrouw Rooderkerk over heldere communicatie. Ik heb net al iets gezegd over de verplichtingen van dit wetsvoorstel en over hoe ik duidelijk ga maken wat wel en niet de bedoeling is. U kunt ervan op aan dat ik, wanneer deze wet wordt aangenomen, heel duidelijk zal communiceren over de verplichtingen die daaruit voortvloeien voor het bevoegd gezag. Ik zal dat doen via de gebruikelijke kanalen, onder andere via reguliere nieuwsbrieven vanuit het ministerie van OCW naar scholen. Verder zal ik ook een brief sturen aan de schoolbesturen over deze wet en zal ik de sectorraden vragen de inwerkingtreding van deze wet mee te nemen in hun reguliere communicatie. In die communicatie zal ik uiteraard ook heel duidelijk aandacht vragen voor de personen in de school waarvoor de vog-verplichting niet geldt, zoals de ouders of vrijwilligers waar ik het net over had tegen de heer Stoffer, zodat je daar geen onnodige barrières krijgt.

Dan een wat algemenere vraag naar aanleiding van het betoog van de heer Van der Hoeff van de PVV, over andere maatregelen voor veiligheid op school. Ik heb al een paar keer gezegd — ik blijf het herhalen — dat ik me inzet voor de kwaliteit van het onderwijs, maar dat ik een veilige leer- en werkomgeving voor leraren ook ongelofelijk belangrijk vind. Een onderdeel daarvan is dat je weet wie er voor de klas staat. Dit wetsvoorstel gaat een deel daarvan regelen, via de vog als instrument. Maar we doen natuurlijk meer dingen, die op niet al te lange termijn richting uw Kamer komen, zoals het wetsvoorstel waarin we verplichten dat iedere school beschikt over een vertrouwenspersoon. De school moet natuurlijk ook voldoen aan de burgerschapsopdracht. Dat is iets waar we goed op toezien en waar de inspectie ook toezicht op houdt. Er wordt dus in bredere zin voor gezorgd dat de dingen die op scholen gebeuren in lijn zijn met wat wij met z'n allen willen. Dat er geen ... Nou ja, dat dus. Punt.

Voorzitter. Dan ga ik door naar blokje twee. Dat had het kopje vog in het funderend onderwijs. In het vorige blokje hebben we daar al uitgebreid bij stilgestaan. Ik begin bij de vraag van de heer Stoffer van de SGP. Ik moet even goed lezen, want ik quoot de stelling even. "Een vog-vrije zone is niet per definitie onverantwoord." Nogmaals, de school moet een veilige plek zijn voor leerlingen. Met dit wetsvoorstel regel ik dat. Het instrument vog wordt nu al voor docenten in het reguliere onderwijs gebruikt. Het is niet meer dan logisch dat er ook een vog gaat gelden voor docenten in het aanvullend onderwijs. Omdat veiligheid vooropstaat, vind ik een vog-vrije zone in het onderwijs eigenlijk wél onverantwoord, behalve dan als we het hebben over de luizenvader, de voorleesopa en andere vrijwilligers, die bijvoorbeeld op school komen vertellen over hun beroep. Ik had het over de lokale brandweerman, maar het kan ook iemand anders zijn.

De heer Stoffer (SGP):

Ik dacht: ik luister nog even af wat de minister zegt. Ik heb dat inderdaad gewoon maar in het debat gegooid. Ik denk dat u wel heeft gemerkt dat wij echt wel voor deze vog zijn. Maar wij zijn nog aan het zoeken naar waar de randen liggen. De zin die ik daarvoor uitsprak ging bijvoorbeeld over overblijfouders, die tussen de middag op school komen om de kinderen op te vangen en daarmee het onderwijzend personeel weer wat te ontlasten. Moeten die ook of moeten die niet? Daar ben ik bijvoorbeeld naar op zoek. Ik begrijp waar de minister staat, maar laat ik die er dan maar bij mikken. Gaat het bijvoorbeeld ook over overblijfouders?

Staatssecretaris Paul:

Nee, nee.

De heer Stoffer (SGP):

Dus dan heb je een stuk, een deel, dat een vog-vrije zone is, zo tussen twaalf en één. Dat hebben we dan in ieder geval duidelijk gemaakt met elkaar.

Staatssecretaris Paul:

Kijk, uiteindelijk blijft het bevoegd gezag verantwoordelijk voor de veiligheid op een school. Dat betekent dat zij het op een manier moeten organiseren waarop dat ook geborgd is. We hadden het over vertrouwen in leraren. Ik heb groot vertrouwen in leraren. Ik heb over het algemeen ook groot vertrouwen in ouders. Dat betekent dat je heel wantrouwend van alles en nog wat kunt regelen, maar ik denk dat we onze samenleving daarmee niet mooier maken. Ik denk dat we daarmee de school ook niet helpen, want het is op dit moment al ongelofelijk ingewikkeld om vrolijke vrijwilligers te strikken voor allerlei activiteiten. Over het algemeen is het zo dat binnen zo'n school ook tijdens die overblijfmomenten verschillende aan de school verbonden mensen aanwezig zijn. En ja, het is bedoeld om leraren te ontlasten, maar het is niet zo dat ouders die binnenkomen, free format van alles kunnen gaan doen. Scholen zijn volgens mij heel goed in staat om te kijken hoe ze dat op een verantwoorde manier kunnen organiseren.

De heer Soepboer (NSC):

Laat ik ook een duit in het zakje doen in deze discussie en even een stukje duidelijkheid vragen, in navolging van de heer Stoffer. Als ik het goed heb begrepen, gaat het wetsvoorstel over personen en instanties die werken aan de doelstellingen van het bevoegd gezag. Maar voor alles wat dus niet werkt aan die doelstellingen, bijvoorbeeld het opvangen zonder dat er sprake is van onderwijs, maar ook als de basketbalvereniging na schooltijd de gymzaal huurt — dat was het voorbeeld, geloof ik — geldt dit niet. Klopt dat?

Staatssecretaris Paul:

Dat klopt. Het gaat over het aanvullend onderwijs dat onder het bevoegde gezag wordt verricht. Dat gaat dan in het algemeen om huiswerkbegeleiding, examentraining en dat soort zaken.

De heer Soepboer (NSC):

Dus dan zouden we kunnen stellen dat er in het geval van de overblijfouders geen sprake is van aanvullend onderwijs, omdat het geen deel uitmaakt van de opdrachten en de doelstellingen van het bevoegd gezag en dus is er geen vog nodig.

Staatssecretaris Paul:

Klopt.

De voorzitter:

Er is toch nog een vraag van de heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Soms help je elkaar weer wat vooruit. Het amendement dat ontraden werd, op stuk nr. 8, gaat volgens mij precies over de situatie zoals de heer Soepboer die zojuist schetst. Dat gaat namelijk over het geval dat de basketbalvereniging, de muziekschool of noem maar op, iemand die niet onder het bevoegd gezag valt, op school een lokaal huurt en daarmee dan aan het werk gaat. De minister gaf net aan het amendement op stuk nr. 8 te ontraden, omdat het beperkingen invoegt. Maar het gaat ons niet om hetgeen onder het bevoegd gezag valt. Sterker nog, ik zou de discussie dan nog hebben over het overblijven, want dat valt onder het bevoegd gezag. Dus wat doe je dan wel en wat doe je niet? Maar dan ligt de verantwoordelijkheid bij mensen die er direct bij zijn. Mijn amendement, op stuk nr. 8, was echt gericht op datgene wat de heer Soepboer zojuist noemde, namelijk de basketbalvereniging of de muziekschool en niet op datgene wat onder het bevoegd gezag zelf valt. Het gaat over iemand die daar gewoon een lokaaltje huurt en daar iets gaat doen; daarop was het amendement gericht. Ik ben dus eigenlijk wel benieuwd of het amendement met deze toelichting, die ook als zodanig onder het amendement staat, niet anders geapprecieerd zou kunnen worden.

Staatssecretaris Paul:

Laat ik het zo zeggen: ik was een beetje in verwarring door de muziekvereniging en de basketbalvereniging. Maar dat maakt niet uit. Ik moet iets corrigeren over de overblijfouders. Die geven geen aanvullend onderwijs, maar worden wel geacht een vog te hebben. Maar dat is al geregeld en wordt niet met dit wetsvoorstel geregeld. Dat is al aan de orde.

In tweede termijn kom ik terug op de vraag over het huren van een lokaal door de muziekvereniging en dat soort dingen. Laat ik dat maar doen, voordat ik iets verkeerd zeg.

Voorzitter. Dan ga ik door met vragen die van VVD en NSC kwamen over de verkenning naar een continue vog en of dat voor het aanvullend onderwijs niet ook in deze verkenning kan worden meegenomen. Met het voorliggende wetsvoorstel regelen we een vog-verplichting voor personeel in het aanvullend onderwijs dat op school of onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag werkzaamheden uitvoert. Hiermee trekken we die verplichting in het aanvullend onderwijs gelijk met die in het reguliere onderwijs. Het spreekt voor zich dat screening in het aanvullend onderwijs in het vervolg gelijk blijft lopen met dat in het reguliere onderwijs. Als u mij expliciet vraagt om toe te zeggen dat dat meeloopt in de verkenning, wil ik dat toezeggen. Dat kan ik u bieden op dit punt.

Dan een vraag van de heer Kisteman over een eventuele vog in het funderend onderwijs voor stagiaires. Zou dat ook niet voor stagiaires moeten gelden? Het korte antwoord is ja. Wanneer stagiaires met een leer-arbeidsovereenkomst als werknemer zijn benoemd op een school, geldt die verplichting ook voor stagiaires. Dat is nu al zo.

De voorzitter:

De heer Soepboer. Volgens mij gaat dat nog over het vorige punt.

De heer Soepboer (NSC):

Heb ik goed begrepen dat de toezegging van de minister is dat ze in het onderzoek ook het aanvullend onderwijs meeneemt? Heb ik goed begrepen dat ze dus ook gaat kijken of de continue screening voor beide een optie zou kunnen zijn, ook met de waarborgen en de zorgvuldigheid waar ik naar vroeg, aangezien dit ook iets kan betekenen voor de mensen die een vog moeten aanvragen? Klopt dat?

Staatssecretaris Paul:

Zeker. Dat klopt. Op het punt van de zorgvuldigheid kom ik zo meteen nog explicieter terug.

De voorzitter:

Dan nog de heer Kisteman over de stagiaires. Gaat uw gang.

De heer Kisteman (VVD):

Dat gaat inderdaad over de stagiaires. Ik heb een verduidelijkende vraag. Als een stagiaire stage komt lopen op een school voor een, twee of drie dagen in de week en geen arbeidsovereenkomst of stageovereenkomst heeft, geldt er dus geen vog-verplichting. Klopt dat? Hoe zit dat onderscheid precies?

Staatssecretaris Paul:

Het onderscheid zit 'm er met name in dat als je het bijvoorbeeld hebt over een snuffelstage of een of twee dagen meelopen, dit per definitie gebeurt onder het vierogenprincipe. Daarbij is de leraar of docent aanwezig. Het zou raar zijn om in die situatie ook om deze best wel stevige maatregel te vragen. Het gaat om stagiaires en onderwijsassistenten in opleiding met een leer-arbeidsovereenkomst die als werknemer zijn benoemd. Die vallen volledig onder het bevoegd gezag van die scholen.

De heer Kisteman (VVD):

Dus als ik het goed begrijp, geldt voor een stagiaire die bijvoorbeeld drie of vier maanden mee komt lopen altijd zo'n overeenkomst. Zeg ik dat goed?

Staatssecretaris Paul:

Ja, over het algemeen. Ja.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Mijn vraag gaat weer over het vorige punt. Zou de staatssecretaris de vraag willen meenemen wat de kosten zijn van de continue screening?

Staatssecretaris Paul:

Zeker. Dat is een heel belangrijk punt. Ja, dat komt absoluut terug in die verkenning.

Dan een vraag van de heer Stoffer van de SGP: waarom worden praktijken als lichte mishandeling, dwang en bedreiging niet meegenomen in de vog? Bij een vog-beoordeling worden alle gegevens op het strafblad binnen een bepaalde terugkijktermijn betrokken, dus ook de lichtere strafrechtelijke veroordelingen. We kijken bij lichtere vergrijpen niet minder ver terug, maar bij zwaardere vergrijpen kijken we wel verder terug. Het is dus niet zo dat het dan een hele lichte toets is. Voor het screeningsprofiel onderwijs zijn juist delicten als mishandeling en bedreiging relevant bij de vog-beoordeling. Dat wordt dus gedekt met dit voorstel, de manier waarop wordt teruggekeken en de manier waarop naar het screeningsprofiel wordt gekeken.

Dan de vraag, ook van de heer Stoffer, waarom de integriteitseis voor bijvoorbeeld een kleine woningbouwvereniging hoger zou moeten zijn dan die voor toezichthouders van een grote scholenkoepel. Mijn collega, de staatssecretaris Rechtsbescherming, werkt momenteel aan een effectieve en doelmatige toepassing van het vog-instrument in brede zin, zodat bij vergelijkbare risico's de screening op een vergelijkbare manier wordt toegepast. Daarbij zullen verschillen in terugkijktermijnen meegenomen worden. In het geval van een toezichthouder van een scholenkoepel wordt wel gescreend op soortgelijke risico's als bij bestuurders van woningbouwverenigingen. Er wordt dus in brede zin gekeken naar de toepassing van de vog. Ik weet niet precies wanneer de staatssecretaris hierop gaat terugkomen, maar we kunnen daar navraag naar doen en u dan via de griffier laten weten op welke termijn daar meer duidelijkheid over is.

Dan een vraag van de heer Soepboer van NSC, over de zorgvuldigheid van het hele proces. Het is goed om te benadrukken dat bij iedere vog-beoordeling, ook buiten het onderwijs, er een heel zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt. De uitvoerder, Justis, betrekt binnen de geldende terugkijktermijn alle gegevens op het strafblad. Daarbij weegt hij het belang van de samenleving af tegen het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de vog, zodat iemand niet onnodig wordt benadeeld door het systeem. De vog is een betrouwbaar instrument, waarmee wordt bijgedragen aan de veiligheid van leerlingen in het onderwijs, maar ook aan de veiligheid op heel veel andere plekken, bijvoorbeeld in de zorg. Die zorgvuldigheid zal dus ook hier in acht worden genomen. Dat is gewoon heel belangrijk.

Voorzitter. Dan ga ik naar het derde blokje. Dat gaat over het aanvullend onderwijs. Mevrouw Westerveld van GroenLinks-PvdA vroeg waarom ik misschien niet meer bij schoolbesturen zou hameren op het bewaken van het publieke karakter van het onderwijs. We hadden het over veiligheid, maar voor mij staat echt voorop dat goed en voldoende onderwijs op school geregeld behoort te worden. We hebben erover gesproken — dat kwam in de marge van de verschillende bijdragen aan bod — dat we wat dat betreft werk aan de winkel hebben. Dat realiseer ik me heel goed. Vorig jaar zijn we gestart met een aantal plannen, onder andere het Masterplan basisvaardigheden, maar ook een aantal andere dingen om het lerarentekort aan te pakken. Ik verwacht de Kamer binnen afzienbare tijd ook mee te nemen in hoe dat een plek krijgt vanuit het nieuwe regeerprogramma.

Tegelijkertijd is het zo dat als een leerling naast de reguliere lessen toch hulp nodig heeft, die extra begeleiding vanuit school er ook moet zijn. Ik heb ook echt met eigen ogen gezien hoe scholen worstelen met het lerarentekort en van daaruit gebruikmaken van die externe krachten die er zijn voor die begeleiding. Voor mij is het heel belangrijk dat dat dan gratis toegankelijk is voor leerlingen en onder regie van scholen plaatsvindt. Hierover heb ik inderdaad richtlijnen opgesteld, samen met de sectorraden. De schoolbesturen zijn hier meermaals op gewezen. Dat blijf ik doen. Ik blijf kijken. Ik verwees in een eerder antwoord naar de monitor, waarin we kijken naar het aanvullend onderwijs, het reclame maken en al dat soort zaken. Daar blijf ik strikt op toezien. Tegelijkertijd zou ik willen zeggen dat het, los van wat er binnen de scholen gebeurt, ouders vrijstaat om voor hun kinderen gebruik te maken van extra ondersteuning, ook buiten de school om. Zo staat het ouders ook vrij om hun kind naar sport- of muziekles te sturen. Laten we wel wezen: in bepaalde gezinnen is misschien ook een oudere neef, oom of tante beschikbaar die dat kan doen. Sommige dingen kun je gewoon niet reguleren en ga ik ook niet reguleren, omdat die buiten het onderwijs vallen.

Voorzitter. Dan het reclameverbod. Waarom geldt er geen reclameverbod?

De voorzitter:

Een ogenblik. Mevrouw Westerveld heeft nog een vraag.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Ik wil nergens suggereren dat we ouders mogelijkheden gaan ontnemen om juist hun kinderen extra ondersteuning te bieden, maar ik denk wel dat het tijd is om in deze Kamer en met deze nieuwe samenstelling een nieuwe discussie te openen over het fundament van het onderwijs. Wat verwachten wij nou van onze scholen? En hoe gaan we scholen ook equiperen zodat zij de gelijke basis aan ieder kind kunnen meegeven? Ik zie op meer terreinen dat een aantal vanzelfsprekendheden die we lang geleden wel hadden, nu niet meer vanzelfsprekend zijn. Dat is toch wel dat ieder kind een soort van gelijke basis heeft. Ik wil niet suggereren dat het ooit helemaal perfect was geregeld. Maar ik bedoel die gelijke basis waarbij je lessen krijgt, maar ook waarbij je, als er iets is, na de les wat extra ondersteuning kan krijgen van je eigen leerkracht. Daarover ging eigenlijk mijn vraag aan de staatssecretaris. Wij zien de afgelopen jaren namelijk gewoon dat voortdurend commerciële aanbieders de plaatsen innemen bij zaken die eigenlijk een kerntaak van de school zouden moeten zijn. Daarbij wil ik niet wijzen naar de schoolleiders en de schoolbesturen. Ik vind vooral dat in de Kamer en door de staatssecretaris daar opnieuw heel goed naar gekeken zou moeten worden.

Staatssecretaris Paul:

Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik weet ook dat we in de komende periode precies over dit soort thema's gaan praten. Volgens mij staan er al diverse debatten op de agenda. Het gaat er uiteindelijk over hoe we de kwaliteit van het onderwijs omhoog krijgen. Een randvoorwaarde daarbij is dat we voldoende bevoegde leraren voor de klas hebben. Dat betekent een aanpak van het lerarentekort, focus op de basisvaardigheden, een aanpak van het curriculum, een herziening van het curriculum. Al die zaken vind ik ongelofelijk belangrijk. Ik kijk er ook heel erg naar uit om daar met de Kamer verder over te praten. Door die dingen aan te pakken, kunnen we die solide basis in het onderwijs zelf creëren en hebben we in veel mindere mate externe hulp nodig. Dat is wat ik ook wil. Daar draait het onderwijs om.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Maar dan moet er dus wel een tandje bij. Met al die vele mooie miljarden die met het geld voor het Nationaal Programma Onderwijs zijn vrijgemaakt, geld dat is vrijgemaakt om de achterstanden van de coronacrisis in te halen, is natuurlijk wel een perverse prikkel gecreëerd door de overheid. Dat geld moest namelijk op heel korte termijn uitgegeven worden, waardoor scholen, leerkrachten en onderwijsondersteuners zich genoodzaakt zagen om, als ze dat geld wilden uitgeven, maar de inhuur te vragen van externe partijen. Dat vind ik een heel ingewikkelde, want daarmee heeft de overheid de facto zelf een open deur gecreëerd en zijn ook heel veel externe partijen die school binnengekomen. Dus dan is mijn vraag aan de staatssecretaris: wat gaat zij nou doen om te zorgen dat al die taken, die eigenlijk thuishoren in die scholen zelf, ook weer door scholen zelf opgepakt kunnen worden?

Staatssecretaris Paul:

Het korte antwoord is eigenlijk twee dingen. A: focus aanbrengen in de dingen die scholen moeten doen; dus in de opdracht aan scholen focus aanbrengen. En het tweede is, en daar komen onder andere de curriculumherziening en een aantal andere dingen die daarmee te maken hebben: tegelijkertijd keihard blijven werken aan de aanpak van het lerarentekort. En mevrouw Westerveld weet dat daar een grote inzet op wordt gepleegd als het gaat om de zijinstroom te bevorderen, en inderdaad als het gaat om de salarissen waar we aan hebben gewerkt om die te verbeteren, en een hoop andere maatregelen. Maar ik zou eigenlijk willen zeggen, want dat verdient dit thema ook want het is een groter thema: daar komen we over te spreken. Dat gaan we doen en ik kijk daar zeer naar uit.

De voorzitter:

Afrondend op de staatssecretaris.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Ja, voorzitter. Nog een vraag met ook weer een directe brug naar dit debat. Ik las de nota van 9 juni 2022. Ik snap dat de minister die nu niet per se in haar hoofd heeft, maar in die nota wordt uitgelegd wat er gedaan wordt op het ministerie met een aantal moties die door de Kamer zijn ingediend. Een van de vragen die de Kamer toen aan de minister had, waar ook een motie over is ingediend, was dat we eigenlijk niet meer willen dat scholen reclame maken voor externe commerciële partijen. Er wordt dan door de ambtenaren op het ministerie een aantal maatregelen gesuggereerd. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat we wettelijk zouden kunnen vastleggen dat het voor scholen verboden is om reclame te maken, een algemeen reclameverbod of eisen stellen aan reclame voor diensten van commerciële aanbieders. Nou, die worden hier uitgewerkt. Maar in ieder geval is door de Kamer gevraagd om meer te doen. Die nota is nu twee jaar oud. Komen dit soort wetsvoorstellen nog naar de Kamer toe, is mijn vraag aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Paul:

Uit de periodieke monitor die ik in december van het afgelopen jaar met de Kamer heb gedeeld, blijkt dat het merendeel van de scholen nooit reclame maakt voor betaald aanvullend onderwijs. Ik weet, mevrouw Westerveld refereerde net aan het mooie kleinschalige onderzoek dat ze zelf heeft gedaan. Ik houd me er overigens ook voor aanbevolen als zij dat zou willen delen. Maar in ieder geval blijkt uit de monitor die wij hebben gedaan dat we door die richtlijnen wel een soort van kentering teweeg hebben gebracht. En tegelijkertijd weet ik dat we een vinger aan de pols moeten houden, wat geldt voor heel veel dingen in het leven, om ervoor te zorgen dat die kentering wordt vastgehouden. Dus ik zie toe op wat er op of onder de verantwoordelijkheid van de school gebeurt. Reclame voor aanvullend onderwijs dat buiten de kanalen van de school om wordt gemaakt, valt daarbuiten. Wat mij betreft is daarom een totaal reclameverbod niet aan de orde.

De voorzitter:

Ja, maar ik vind het wel een beetje moeizaam worden. Dit gaat ook ver af van het wetsvoorstel. En we moeten eigenlijk om 14.30 uur klaar zijn gelet op andere debatten, en ik vraag me af of dat wel gaat lukken. Dus dit is echt de allerlaatste vraag hierover, en dan gaan we weer terug en het hebben over het invoeren van een vog. Mevrouw Westerveld.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Ik snap het, voorzitter. Mijn excuses voor dat de nota bij dit voorstel ook in beide stukken zat, maar ik heb denk ik het onderzoek dat de minister noemde er net ook bij gepakt. Hier staat: in ongeveer een kwart van de scholen in het po en vo vindt nog verspreiding van reclamefolders van externe partijen plaats. Ik leg het gewoon bij de minister, de staatssecretaris, op tafel. Dan kan zij het ook lezen.

De voorzitter:

Oké. De staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Paul:

Voorzitter. Dan ga ik door naar de vraag van mevrouw Westerveld over het idee om commerciële onderwijsaanbieders ook omzetbelasting te laten betalen, zodat de middelen terugvloeien naar het publiek bekostigde onderwijs. Ik kan daar niet zo een-twee-drie antwoord op geven. Althans, dit is materie die strikt genomen niet helemaal bij mij ligt, maar bij mijn collegae van het ministerie van Financiën. Maar ik wil het idee graag verder bestuderen en zal dat samen met mijn collega van Financiën doen. Daarbij wil ik toezeggen dat ik uw Kamer hier binnen afzienbare tijd over informeer, in ieder geval over eventuele stappen die genomen kunnen worden.

Dat was 'm, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan is er nog een vraag van mevrouw Rooderkerk.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Toch nog eventjes. We hebben het natuurlijk over het aanvullende onderwijs. Ook de staatssecretaris vindt dat het van belang is dat kinderen daarin gelijke kansen krijgen, als het gaat om in hoeverre ze daar aanspraak op kunnen maken. Maar nu gaat het nieuwe kabinet ook de School en omgeving-aanpak afbouwen. Samen met de brede brugklas wordt er 210 miljoen op bezuinigd. Ik zou het gewoon iets meer willen begrijpen, want dit betekent dus dat we kinderen een verlengde schooldag ontnemen. En niet alleen kinderen, maar ook ouders, moeders, die misschien meer willen werken. Ik begrijp de gedachte gewoon niet. Waarom wordt hierop bezuinigd? Waarom wordt deze aanpak, die rijke schooldag, die zo goed werkt, aan ouders en kinderen ontnomen? Kan de staatssecretaris daarop ingaan?

Staatssecretaris Paul:

Bezuinigingen zijn nooit leuk. Ik ben daar ook niet per se blij mee. Maar op het moment dat dat is afgesproken, is het zaak om te kijken hoe je dat op een zo verstandig en zorgvuldig mogelijke manier kunt doen. Daar zal het kabinet rond Prinsjesdag op terugkomen. Voor mij is het heel belangrijk dat we, kijkend naar de middelen — middelen zijn per definitie schaars — ervoor zorgen dat die terechtkomen bij de kinderen die het het hardst nodig hebben. Dat is iets waar ik me heel hard voor wil maken. Maar nogmaals, daar komen we rond Prinsjesdag op terug.

De voorzitter:

En de begrotingsbehandeling daarna.

Staatssecretaris Paul:

En de begrotingsbehandeling. Precies. Jazeker.

De voorzitter:

Volgens mij zijn we daarmee toe aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Dan ga ik weer het woord geven aan de heer Kisteman, die namens de VVD zijn tweede termijn gaat houden.

De heer Kisteman (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de staatssecretaris voor het beantwoorden van onze vragen. Het blijft wel een beetje zoeken met de vog voor stagiaires. Als ik het goed begrijp, moeten ze wel een vog overhandigen als ze een leer-werkovereenkomst hebben, maar bij een stage niet. Dan geldt het vierogenprincipe. Maar als een leerling vrij ver in zijn opleiding zit, is er een kans dat dat vierogenprincipe niet altijd geldt, omdat een leerling dan best wel zelfstandig onderwijs kan geven. Daarin zit ik te zoeken, maar daar ga ik graag op een ander moment met u verder over in gesprek.

U heeft toegezegd om het aanvullende onderwijs mee te nemen in de continue screening. Gezien de discussie wil ik hier toch graag een motie over indienen, zodat ik ook weet wat mijn collega's hiervan vinden. Daarom heb ik één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er momenteel een verkenning wordt uitgevoerd om een continue screening in te voeren in het regulier onderwijs;

constaterende dat er in het reguliere onderwijs een vog-verplichting is en deze er nu ook voor het aanvullend onderwijs komt;

overwegende dat in deze verkenning het aanvullend onderwijs niet wordt meegenomen;

verzoekt de regering om in de huidige verkenning naar een continue screening in het reguliere onderwijs ook het aanvullend onderwijs mee te nemen dat onder het bevoegd gezag van een school valt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.

Zij krijgt nr. 11 (36479).

Dank u wel. Dan gaan we naar de tweede termijn van de heer Stoffer, namens de SGP. Ik meld nog even dat de staatssecretaris heeft toegezegd om terug te komen op het amendement van de heer Stoffer op stuk nr. 8. Ik heb begrepen dat er inmiddels ook een derde amendement is ingediend, dus de staatssecretaris zal daar in de tweede termijn ook een appreciatie van geven. De heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter, dank. U heeft de administratie goed bijgehouden. We zijn erg benieuwd naar de vernieuwde en de nog te komen appreciatie van de staatssecretaris straks. Ik wil haar uiteraard ook danken voor de beantwoording van toch heel wat vragen die we hebben gesteld, niet alleen wijzelf maar ook collega's. We hebben het vandaag over de veiligheid van leerlingen, kinderen, op school. Laat er geen twijfel over bestaan: die moet goed zijn. Daar zijn wij het denk ik met elkaar over eens. De vraag is telkens hoe je dat precies goed doet. Ik denk dat dat ook de insteek is van het debat dat we hebben.

Er zit ook een andere kant aan. Bij alles wat je organiseert en regelt, komt er telkens lastendruk voor de scholen bovenop. Als je een grote school hebt, met een eigen P&O-afdeling en dergelijke, is dat veel makkelijker dan bij een kleine dorpsschool. De directeur, die vaak ook moet invallen, moet dat er allemaal bij doen. Je zet er dus telkens wat bovenop. Dat is voor ons de andere kant, die wij ook telkens bekijken. We hebben daar met elkaar over gediscussieerd, maar in die lijn moet u ook de amendementen zien die wij hebben ingediend. We zien dadelijk hoe het daarmee komt en hoe de collega's gaan stemmen.

Er speelt voor mij nog één ander ding. U zegt: het is niet al te veel. Dat zal wellicht ook zo zijn, maar het is wel telkens weer iets erbovenop. Volgens mij zat in de beslisnota ook de insteek van: laten we het alsjeblieft niet halverwege een schooljaar doen. U zegt ... Nee, de staatssecretaris zegt dat, want ik moet het natuurlijk via u doen, voorzitter. De staatssecretaris zegt: laten we het zo snel mogelijk doen. Maar ik heb toch wel zoiets van: niet halverwege zo'n schooljaar. Laten we het alsjeblieft, áls we het dadelijk gaan doen, gewoon per ingang van het nieuwe schooljaar doen. Daar heb ik een motie over. We zullen zien wat de collega's daar verder van vinden, maar de motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het uitgangspunt is dat bij de inwerkingtreding van wetten rekening gehouden wordt met het schooljaar;

constaterende dat er geen dringende reden is om de inwerkingtreding van de vog te versnellen en het wetsvoorstel reeds per 1 januari 2025 van kracht te laten worden;

verzoekt de regering vast te houden aan het voornemen om het wetsvoorstel in werking te laten treden met ingang van het schooljaar 2025-2026,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.

Zij krijgt nr. 12 (36479).

De heer Stoffer (SGP):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Mevrouw Rooderkerk gaat nu namens D66 spreken voor haar tweede termijn. Gaat uw gang.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Dank, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Ik vind het belangrijk dat we deze vog-plicht goed regelen voor de rijke schooldag. Ik vind het ook belangrijk dat scholen niet meer regels ervaren dan de regels die er daadwerkelijk zijn. Wij gaan ons nog beraden op de amendementen die zijn ingediend.

Voorzitter, tot slot. Er moeten mij toch nog twee dingen van het hart. De PVV-woordvoerder kwam in zijn bijdrage met een bijzonder verhaal: leraren zouden niet goed toegerust zijn om gevoelige onderwerpen in hun klas te behandelen en toe te snijden op leerlingen. Dit is natuurlijk geheel in lijn met de bizarre zin in het hoofdlijnenakkoord over dat lesmethoden over seksuele vorming niet "neutraal" zouden zijn. Het is een coalitie van wantrouwen en verdachtmakingen richting leraren. Ik wil de staatssecretaris graag vragen om een concrete reactie hierop. Ik neem aan dat ze dit totaal van de hand zal wijzen.

Daarnaast had de heer Soepboer het over de noodzakelijke investeringen in het onderwijs die zogenaamd "verspild" zouden zijn. Hij zei ook dat leraren er slechts een beetje salaris bij hadden gekregen. Nou, dat siert hem niet. Ik zou het heel graag bij de feiten willen houden. Leraren in het primair onderwijs hebben er €1.800 per maand bij gekregen. Ze zijn er 38% op vooruitgegaan. De loonkloof tussen het p.o. en het vo is gedicht. Dit is serieus geld voor leraren in het land. Ik hoorde NSC pleiten voor een herstelplan voor het onderwijs, maar het eerste wat gedaan wordt, is bezuinigen op de lerarensalarissen op de 1.300 scholen in het land waar de lerarentekorten en ook de onderwijsachterstanden het grootst zijn.

Om het allemaal toch wat verbindender te maken, is mijn oproep: laten we samen optrekken voor de onderwijskwaliteit en voor het tegengaan van het lerarentekort, maar laten we dat ook doen met goede plannen en op basis van de feiten.

De heer Soepboer (NSC):

Ik onderschrijf mevrouw Rooderkerk haar pleidooi om bij de feitelijkheden te blijven natuurlijk graag, maar dan moet u dat zelf ook doen. Ik heb namelijk in mijn reactie op haar juist het voorbeeld van de loonkloof en van de salarissen genoemd als zijnde een positieve en goede investering. Ik wil mevrouw Rooderkerk iets vragen. Ik geloof dat uw collega van PvdA-GroenLinks er ook aan refereerde, maar hoe vindt u dat bijvoorbeeld het geld van het NPO besteed is?

Mevrouw Rooderkerk (D66):

We hebben het hierbij over geld uit de coronatijd. Het gaat over geld dat ontzettend hard nodig was voor scholen, omdat we met een enorm heftige situatie te maken hadden. Dat geld is zo snel mogelijk richting de scholen gegaan. Dat is gedaan met incidentele investeringen. Natuurlijk is het ontzettend van belang dat we dit structureel maken, want door dit geld structureel te maken, kun je ook daadwerkelijk leraren aannemen voor de lange termijn. Maar dit geld wordt nu voor een heel groot deel weggehaald. Er wordt 1,8 miljard bezuinigd op het onderwijs. Dat kan natuurlijk niet de oplossing zijn. Je kunt dus niet aan de ene kant zeggen dat je structureel geld wilt, terwijl je aan de andere kant al dat geld gaat weghalen. Dat vind ik de grote denkfout die wordt gemaakt door dit kabinet. Daar blijf ik mij tegen uitspreken. Ik vind dat echt een heel verkeerd idee. Als je de leesvaardigheid wilt bevorderen, zoals ik de heer Omtzigt nog heb horen zeggen, dan kun je boeken toch niet duurder maken en dan kun je toch niet de grootste onderwijsbezuiniging van deze eeuw doorvoeren? Ik snap daadwerkelijk niet hoe je dat dan voor elkaar wilt krijgen.

De voorzitter:

De heer Soepboer, en dan mag u nog één keer reageren, maar dan gaan we weer verder, want dit zal allemaal uitvoerig besproken worden bij de begrotingsbehandelingen.

De heer Soepboer (NSC):

Ik had een vrij simpele vraag aan mevrouw Rooderkerk en dan krijg ik een heel uitgebreid verhaal te horen zonder dat er daadwerkelijk een antwoord op mijn vraag in zit. Ik ga er dus maar van uit dat u mij dat antwoord schuldig blijft en dat ik dat nog eens krijg. Want er zijn genoeg potjes buiten de coronamiddelen om, mevrouw Rooderkerk. Denk bijvoorbeeld aan gelijke kansen voor het mbo, maar zo zijn er nog veel meer. Daarbij is er van tevoren niet goed nagedacht over wat we nou eigenlijk willen bereiken.

Het enige wat ik heb willen zeggen — dat weet u, dus als u een verzoeningspoging wilt doen, dan zou die er anders uit moeten zien dan deze — is dat een heel groot deel van het geld dat we de afgelopen jaren in het onderwijs hebben gestoken, soms op de verkeerde plaatsen is terechtgekomen of soms is geïnvesteerd, met de beste bedoelingen, in iets wat geen resultaat heeft gehad. Ik wil geen schuldigen aanwijzen. Ik wil alleen zeggen en concluderen dat heel veel miljarden die wij de afgelopen jaren in het onderwijs hebben gestoken, niet het gewenste resultaat hebben gehad, want we zien vandaag de dag wat de PISA-scores zijn, we zien dat de ongelijkheid toeneemt, we zien dat de vaardigheden achteruitgaan, we zien dat er een lerarentekort is. Er zijn zo veel dingen waar we aan moeten werken. Dat doe ik graag met u. Dan zal onze onderlinge verhouding in de Kamer er misschien iets anders uit gaan zien; dat hoop ik en daar ben ik graag toe bereid. Ik wil alleen constateren dat het anders investeren van het geld, dus inderdaad het structureler investeren van het geld, een goede zaak zou zijn.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

We kunnen elkaar vinden op het punt dat we willen dat onderwijsinvesteringen doelmatig zijn. Dat willen we allebei. We willen dat die structureel zijn. Ook dat willen we volgens mij allebei. Maar opnieuw worden hier nu zaken door elkaar gehaald. Het is niet zo dat onderwijsinvesteringen verspild zijn. Dat heeft de Rekenkamer ook nooit gezegd. De Rekenkamer kijkt wat we investeren in het onderwijs en of we kunnen meten of dat daadwerkelijk doet wat van tevoren is afgesproken. Het is heel belangrijk dat dat gebeurt en dat moet ook meer gebeuren. Wat hebben we dus gedaan? Het Masterplan basisvaardigheden is precies zo ingericht. Daar hebben we grote complimenten over gekregen van de Rekenkamer, omdat in dat plan goede doelen zijn gesteld en vervolgens dus te zien is wat er wordt gedaan op het gebied van de basisvaardigheden. Wat mij betreft moeten we daarop nog veel meer doen. Daar hoop ik u ook in te vinden de komende tijd. Maar laten we wel heel precies blijven en niet spreken over "verspild geld", terwijl dat absoluut niet het geval is. Dat masterplan is net begonnen. Laten we daarmee doorgaan. Ik hoop echt, echt, echt, dat dat niet de nieuwe bezuiniging is die op Prinsjesdag wordt aangekondigd.

De voorzitter:

Echt de allerlaatste interruptie nu, want er zijn nog vier andere debatten vandaag.

De heer Soepboer (NSC):

Het Rekenkamerrapport is vrij duidelijk. U zegt terecht: er wordt gemeten wat het geld heeft moeten doen of zou moeten doen. Mijn vraag aan u is: heeft het dat gedaan? U kunt met "ja" of "nee" antwoorden. Heeft het geld dat we hebben geïnvesteerd volgens het Rekenkamerrapport gedaan wat het zou moeten doen, ja of nee? Dat is de enige vraag die ik aan u heb. Dan mag u het voorbeeld van het Masterplan basisvaardigheden dat u nu noemt, buiten beschouwing laten, omdat dat eigenlijk het enige is waar de Rekenkamer positief over is. Ik heb het over al die andere dingen. Ja of nee?

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Ik ga over mijn eigen antwoorden, dus daar laat ik mij absoluut niet toe dwingen. De Rekenkamer zegt: zorg dat de plannen die je maakt, doelmatiger zijn. Dat is vervolgens gebeurd. Toen is het Masterplan basisvaardigheden gemaakt, dus ja, dat gaat gebeuren, als het niet wordt afgeschaft bij de komende Prinsjesdagbegroting. En ja, er is op de scholen veel geld gegaan naar cultuureducatie, naar natuureducatie en het belang van het oplossen van het klimaatprobleem, zodat kinderen dat ook onderwezen krijgen, en naar extra ondersteuning, op een wetenschappelijk bewezen manier, voor leerlingen die niet goed kunnen meekomen in het onderwijs. Dat vindt op heel veel scholen, op plekken waar ik ben geweest, plaats, allemaal binnen de rijke schooldag. Van al dat geld heeft de Rekenkamer nooit gezegd dat dat verspild is geweest. Dat heeft kinderen verder geholpen. Dat heeft kinderen de kans gegeven hun talenten te ontwikkelen. Dat heeft ervoor gezorgd dat ouders hun kinderen met een gerust hart naar school kunnen laten gaan, zodat zij hun werk kunnen doen. Daar pleit ik voor. Daarom pleit ik ervoor dat we doorgaan met de verlengde schooldag en dat we ons inzetten voor …

De voorzitter:

Ja, ja, ja.

De heer Van der Hoeff (PVV):

Mevrouw Rooderkerk verwijst er weer naar dat de PVV verdachtmakingen zou maken richting leraren. Dat is niet gezegd. Voor de goede orde wil ik dat nog maar een keer zeggen. We hebben het gehad over de vog en hebben gezegd dat een vog niet alles is. Als een vog op een moment verstrekt wordt, kan er gedurende het jaar van alles gebeuren. Dat is geen enkele verdachtmaking van leraren. Dat is een politiek trucje. Ik snap dat wel voor de rest, maar u zit op dit moment inderdaad niet meer aan de knoppen. Van 2014 tot 2022 is er 18 miljard extra naar het onderwijs gegaan — het ging van 40 miljard naar 58 miljard — maar de resultaten zijn slechter geworden. U kunt het dan hebben over de rijke schooldag, en dat is allemaal prima, maar dit debat gaat over de vog. We willen mensen voor de klas die gewoon gescreend zijn. Buiten de screening is er nog iets meer aan de hand. Kijk nog even verder naar wat er met de mensen gedurende het jaar gebeurt. Dat is wat wij gezegd hebben. Ik verwerp de woorden over verdachtmaking van leraren. Dat is ongepast en hoort niet in dit debat thuis.

Mevrouw Rooderkerk (D66):

Dit is natuurlijk de omgekeerde wereld, maar ik ben heel blij dat de PVV nu aangeeft zich bij het onderwerp te houden en niet meer zal spreken over verdachtmakingen richting leraren over gevoelige onderwerpen, zoals ik de heer Van der Hoeff heb horen doen. We moeten de leraar gewoon de ruimte geven om het beste onderwijs te geven voor hun kinderen.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. De heer Soepboer ziet af van zijn tweede termijn. Dan is het woord van de heer Van der Hoeff voor zijn tweede termijn. Nee, dat hoeft ook niet. Dan is tot slot het woord aan mevrouw Westerveld voor haar tweede termijn namens haar fractie, in dit geval GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):

Voorzitter. Het grote onderliggende probleem van aanvullend onderwijs en waarom dat soms ook gewoon nodig is, is het lerarentekort. Daar gaat het in de Kamer heel vaak over, maar ik zeg ook heel eerlijk: we hebben het wel allemaal laten gebeuren. Ook het lerarentekort werd al ver van tevoren aangekondigd. Er waren onderzoeken geweest, maar ook leerkrachten zelf, schoolleiders en eigenlijk iedereen die bij het onderwijs betrokken was, zag het al aankomen. En toch is het gebeurd. Mijn grote oproep hier is dan ook: laten wij er als Kamer, en als staatssecretaris natuurlijk, niet bij blijven staan toekijken hoe steeds meer particuliere aanbieders onze scholen overnemen. Laten we met elkaar zorgen dat het onderwijs van ons allemaal blijft, dat alle kinderen dezelfde kansen en dezelfde basis krijgen, en een leerkracht voor de klas hebben staan die hen na schooltijd nog even kan begeleiden als ze vastlopen, als ze ergens moeite mee hebben of als ze om privéredenen ergens mee zitten. Dat verdient ieder kind. Laten wij daar met elkaar voor zorgen.

Dit was een heel mooi debat over een groot probleem dat we al jaren zien. Dit was, zo wil ik ook tegen de staatssecretaris zeggen, wel echt een eerste stapje. Ik zag een hele mooie nota met ook al allerlei voorstellen vanuit de ambtenarij wat er nog meer gedaan zou kunnen worden om private aanbieders verder in te dammen en te bewerkstelligen dat scholen weer de nodige tijd en ruimte voor leerlingen hebben. Ik wil de staatssecretaris van harte aanmoedigen om dat vooral te doen.

Ik had twee moties voorbereid. Met de eerste motie wilden wij dat er een omzetbelasting zou komen voor private aanbieders, maar ik heb de toezegging van de staatssecretaris gehoord dat wij daar nog meer informatie over zullen krijgen. Als er een toezegging ligt om dat te doen, dan ga ik daarover geen motie indienen. Wij wachten die informatie af en ik hoop dat we daarmee dan ook inderdaad verder kunnen.

Ik heb nog wel een andere motie en die ga ik nu voorlezen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer, de minister, de onderwijsinspectie en onderwijzend personeel zich voortdurend uitspreken tegen de toename van commerciële onderwijsaanbieders en de verstrengeling tussen publiek en privaat onderwijs;

overwegende dat extra onderwijsondersteuning soms nodig is, maar dat diverse onderzoeken waarschuwen voor de toenemende ongelijkheid tussen leerlingen, doordat niet alle ouders de financiële middelen hebben voor extra ondersteuning;

constaterende dat er, ondanks aangenomen moties van de Kamer, alleen maar meer commerciële partijen het onderwijs zijn binnengetreden, en het verder groeit;

spreekt uit dat publieke middelen moeten gaan naar publiek onderwijs dat toegankelijk is voor alle leerlingen en dat betaald aanvullend onderwijs hierin geen plaats heeft;

en verzoekt het kabinet om met een aanvalsplan te komen met duidelijke nastreefbare doelen en maatregelen om de verstrengeling tussen publiek en privaat onderwijs tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.

Zij krijgt nr. 13 (36479).

Dank voor uw inbreng. Daarmee zijn wij aan het einde van de tweede termijn van de zijde van de Kamer gekomen. We gaan even schorsen en dan komt de tweede termijn van de staatssecretaris, inclusief een appreciatie op de drie ingediende moties, het amendement op stuk nr. 10 en nog een opmerking bij het oordeel dat al was gegeven op het amendement op stuk nr. 8.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel dat de verplichtstelling regelt van een verklaring omtrent het gedrag in het aanvullend onderwijs. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Staatssecretaris Paul:

Voorzitter, dank u wel. Ik begin met een verduidelijking bij het amendement op stuk nr. 8 van de heer Stoffer van de SGP. Dat ging bijvoorbeeld over de situatie waarin een muziekvereniging of een andere vereniging een lokaal huurt. Het wetsvoorstel bevat al een nadere afbakening ten aanzien van de activiteiten van dergelijke verenigingen die een lokaal huren, want volgens het wetsvoorstel moet het gaan om activiteiten die een bijdrage leveren aan het onderwijsleerproces. Dit is ook als zodanig toegelicht in de memorie van toelichting. In de strekking die de heer Stoffer net voorstelde, is het amendement dus overbodig. Voor andere gevallen die met het aanvullend onderwijs te maken hebben, zou het de scope eventueel kunnen beperken. In het belang van de veiligheid van leerlingen wil ik dat nadrukkelijk níét. Daarom ontraad ik dit amendement.

Voorzitter. Dan het amendement op stuk nr. 10 van de heer Stoffer over het verplaatsen van de bewaarplicht naar particuliere onderwijsaanbieders. Dat moet ik ook ontraden, want het amendement stelt voor om de bewaarplicht te verplaatsen naar de particuliere onderwijsaanbieder. Het wetsvoorstel is nou net een uitwerking van de zorgplicht van het bevoegd gezag voor de veiligheid op school. Het bevoegd gezag is daar integraal voor verantwoordelijk en die bewaarplicht hoort dus ook echt daar.

De motie op stuk nr. 11 van de heer Kisteman van de VVD kan ik oordeel Kamer geven.

Dan de motie op stuk nr. 12 van de heer Stoffer over de invoeringsdatum. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat ik deze wet zo snel als redelijkerwijs mogelijk wil invoeren. De activiteiten die hiermee gepaard gaan, komen niet op het bord van leraren of de schoolleider. Een administratieve kracht die zich ook met deze procedures bezighoudt waar het bijvoorbeeld uitzendkrachten betreft, zal zich daarmee bezighouden. Wat mij betreft gaat een veilige leeromgeving boven alles. Daarom wil ik de verplichtstelling van de vog zo snel mogelijk in laten gaan.

Dan de vraag van …

De voorzitter:

Dus deze motie is ontraden?

Staatssecretaris Paul:

Ja, de motie is ontraden. Sorry.

Dan de motie op stuk nr. 13 van mevrouw Westerveld over een eventueel aanvalsplan. In de richtlijnen die ik vorig jaar aan schoolbesturen heb gestuurd, staat dat scholen alleen aanvullend onderwijs op en van de school dienen aan te bieden en dat dit voor alle leerlingen gratis en vrij toegankelijk moet zijn. Met het herstelplan kwaliteit van het onderwijs, waar ik hopelijk uitgebreid met uw Kamer over ga spreken, zet ik bovendien in op het verhogen van de onderwijskwaliteit voor álle leerlingen, want daar begint het inderdaad mee. Tegelijkertijd staat het ouders vrij om buiten school commerciële bijles in te schakelen voor hun kinderen. Dat kunnen we niet verbieden. Dat ga ik ook niet verbieden. Ik vind een aanvalsplan dus niet nodig en daarom moet ik deze motie ontraden.

Dat was 'm, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dat was de tweede termijn van de zijde van de regering. Daarmee zijn we klaar met deze wetsbehandeling.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen aanstaande dinsdag 10 september stemmen over de ingediende amendementen, de wet en de ingediende moties.

We gaan zo even een paar minuten schorsen. Om 13.30 uur vervolgen we de vergadering plenair met een debat over de Uitvoeringswet digitalemarktenverordening. Voor dit moment dank ik de staatssecretaris en de leden voor hun inbreng. Zoals gezegd gaan we om 13.30 uur verder.

De vergadering wordt van 13.24 uur tot 13.33 uur geschorst.

Naar boven