3 Uitvoering antidopingbeleid

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Regels tot uitvoering van het antidopingbeleid en tot instelling van de Dopingautoriteit (Wet uitvoering antidopingbeleid) ( 34543 ).

De voorzitter:

Aan de orde is het debat over de Wet uitvoering antidopingbeleid, nummer 34543. Ik heet welkom de minister voor Medische Zorg, die als bewindspersoon ook het dossier sport behartigt.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Van de zijde van de Kamer hebben zich vier sprekers gemeld. Als eerste geef ik het woord aan de heer Van Nispen van de SP. Hij heeft tien minuten spreektijd aangevraagd.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Goedemorgen.

Het bestrijden van doping is van heel erg groot belang. Het is ook terecht dat de overheid zich hiermee bemoeit. Want het is niet zomaar een spelletje waarbij de sport zelf bepaalt wat de regels zijn. Nee, het gaat om het vertrouwen in de sport. Doping is vals spel, het is sportieve fraude. Het is van groot belang dat het vertrouwen in de sport niet te grabbel wordt gegooid, ook omdat het gaat om rolmodellen, vaak om jonge talenten waarvan ik in ieder geval niet zou willen dat ze in de verleiding komen om ongezonde troep te gebruiken omdat de concurrentie het ook doet. Het is een gevaar voor de gezondheid en een risico voor het imago van de sport. Wat mij betreft mogen wij de strijd tegen de doping nooit opgeven en moeten wij die juist waar mogelijk opvoeren. Klopt het beeld dat wij in Nederland minder geld uitgeven aan dopingbestrijding en dat er minder controles zijn in vergelijking met veel andere landen? Zou Nederland niet juist een land moeten zijn dat vooroploopt in de bestrijding van doping? Hoe zit het eigenlijk met het budget en de capaciteit van de Dopingautoriteit? Is dat volgens de minister voldoende als wij de strijd tegen doping op willen voeren?

Er komt een Beleidsplan doping. Kan de minister iets preciezer zijn over wanneer wij dat kunnen verwachten en wat daar dan de belangrijkste onderdelen van zijn? Komt er bijvoorbeeld ook expliciet aandacht voor het bestrijden van doping in de amateursport, zoals in sportscholen? Hoe staat het met het verdiepend onderzoek naar het gebruik van sportprestatieverhogende middelen dat het RIVM zou uitvoeren, in opdracht van het ministerie? Zijn er mogelijkheden om de voorlichting onder jeugdige, potentiële topsporters uit te breiden? Ik hoop dat de minister kan toezeggen dat dit soort onderwerpen uitdrukkelijk straks terugkomt in zijn beleidsplan.

Dan over de wet, want we hebben vaak onze zorgen geuit over doping in de sport. We hebben ook heel vaak gevraagd waar het beloofde wetsvoorstel bleef. Het heeft echt jaren geduurd. Hoewel het misschien niet helemaal realistisch was om te verwachten dat het wetsvoorstel de oplossing zou zijn voor alle problemen die te maken hebben met doping in de sport, begrijp ik de grotendeels teleurgestelde reacties op dit wetsvoorstel wel. Het belangrijkste en veel gehoorde bezwaar tegen het huidige dopingbeleid komt erop neer dat het systeem nu vooral is gericht op dopinggebruikers, terwijl het eigenlijk zou moeten gaan om het aanpakken van het systeem achter de dopinghandelaren, de foute artsen en managers, die willens en wetens verboden middelen verstrekken of toedienen en dus aanzetten tot vals spel. In het rondetafelgesprek zei Thijs Zonneveld: "Als je doping wilt bestrijden, dan doe je dat het beste bij de wortels, niet bij de puntjes van de takken." Zo is het volgens mij ook. Ook met deze nieuwe wet blijft het zo dat de personen achter het dopinggebruik alleen via omwegen kunnen worden aangepakt, zoals via de Geneesmiddelenwet. Ik vind het jammer dat de kans niet is aangegrepen om hier iets aan te doen in of rondom deze nieuwe wet.

Verschillende fracties, waaronder de SP, hebben gevraagd of er is overwogen om doping strafbaar te stellen, zoals in Spanje, want uiteindelijk is het gewoon ordinair bedrog, sportieve fraude, waarvan medesporters en het publiek het slachtoffer zijn. De mensen die doping faciliteren, brengen de gezondheid van anderen in gevaar en verdienen daar tegelijkertijd grof geld aan. Het geschonden belang hierbij is dus de volksgezondheid, alsook het beschermen van het vertrouwen in de sport. Een heldere norm lijkt mij dan ook nodig bij het streven naar een schone sport. Zou het niet goed zijn om, helderder dan nu het geval is, dopinggerelateerde criminaliteit als sportieve fraude strafbaar te stellen en dan vooral het aanzetten tot of het faciliteren van doping? Zou het niet goed zijn om dat relatief zwaar te gaan bestraffen? Volgens mij maakt dat ook beter onderzoek mogelijk naar de achterliggende structuren, zodat de foute artsen en managers de dans niet ontspringen. Zij moeten juist vooral worden aangepakt.

De voorzitter:

Dank. De heer Heerema heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb een verhelderende vraag. De heer Van Nispen heeft het over het mogelijk introduceren van de sportieve fraude. Ziet hij verschil tussen de recreatieve gebruiker en de kliek rond de topsporter? Volgens mij kun je daar twee verschillen tussen ontdekken. Ik ben benieuwd hoe de heer Van Nispen daartegen aankijkt.

De heer Van Nispen (SP):

Ik begrijp de vraag, voorzitter. Als het niet zo is, zal dat blijken en moet de heer Heerema nog een keer terugkomen. Volgens mij is doping in de amateursport ook een groot probleem. Ik heb niet voor niets gevraagd naar het onderzoek waaruit blijkt hoeveel er wordt gebruikt in de sportscholen en op welke manier dat kan worden aangepakt. Dopinghandelaren verdienen grof geld met de handel in verdovende middelen. Ik denk dat je niet op voorhand weet waar die middelen uiteindelijk terecht gaan komen. Ik vind dat zij hoe dan ook aangepakt moeten kunnen worden. Ik vraag mij af of dat op dit moment voldoende gebeurt. Is er een probleem in de wet? Is er een probleem in de samenwerking? Als het gaat om het toedienen, of het faciliteren van het gebruik — ik heb het dan over de artsen en de managers — ligt het meer voor de hand om te kijken naar de topsport. Want ik geloof niet dat dit het grote probleem is van de sportscholen. Daar gaat het veel meer om de beschikbaarheid van de middelen, die je soms ook heel gemakkelijk via internet kunt verkrijgen.

De voorzitter:

Ten slotte, meneer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Volgens mij zit er een verschil tussen het recreatieve gebruik door een recreatieve sporter die middelen direct bij een leverancier haalt en het gebruik door een topsporter, waar er een hele kliek omheen zit die medeplichtig is aan het toedienen van doping: teamartsen, fysiotherapeuten, teammanagers et cetera. Ik voel echt wel voor deze richting en ben benieuwd wat de minister daar straks op gaat antwoorden. Ik zou mij heel goed kunnen voorstellen dat wij een verschil gaan aanbrengen tussen de recreatieve gebruiker, die rechtstreeks de stap zet naar de leverancier, en de topsporter, die een voorbeeldfunctie heeft en ook veel media-aandacht krijgt, met de kliek die daaromheen zit.

De heer Van Nispen (SP):

Daar ben ik het heel erg mee eens. Dat is ook wat ik in dit debat probeer voor te stellen aan de minister, namelijk om precies die kliek rond de topsporter hard aan te pakken. Ik heb het dan over de artsen en de managers die tegen de topsporter zeggen "je zou beter kunnen gebruiken, want jouw concurrenten doen het ook" en over de artsen die doping concreet toedienen. Als je een betere en meer heldere norm zou hebben, zou meer onderzoek mogelijk zijn naar de achterliggende structuren achter de gebruiker, op wie ons systeem tot nu toe vooral is gericht. Ik mis die norm nu een beetje in ons Wetboek van Strafrecht. Ik weet nog niet zeker of die er moet komen, maar dat is wel mijn vraag aan de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Bruins Slot wil ook een vraag stellen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat ziet inderdaad op de positie van de artsen die doping voorschrijven, terwijl wij weten dat doping gewoon schadelijk is voor de gezondheid. Daarmee schaden de artsen de eed die zij ooit hebben afgelegd om juist de gezondheid van mensen te behartigen. In hoeverre is het tuchtrecht, dat artsen natuurlijk ook kennen, daarvoor een geschikt instrument?

De heer Van Nispen (SP):

Dat is voor mij een wat ingewikkeldere vraag. Het is goed dat het tuchtrecht er is, maar ik werp hier wel de vraag op of dit voldoende is. Ik stel ook de vraag of het in gevaar brengen van de gezondheid van anderen en tegelijkertijd het beschadigen van het vertrouwen in de sport niet dusdanig zwaar zijn dat je ook moet kijken naar het strafrecht. Dat is de reden waarom ik dit nu aan de orde stel.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik snap inderdaad de vraag die de heer Van Nispen oproept en de relevantie daarvan. Maar wij hebben natuurlijk bepaalde instrumenten die wij nu al kunnen inzetten om het systeem achter de sporter aan te pakken. De sporter is eigenlijk een voorbijganger. Het systeem — de coach en in dit geval ook de arts — kan het gebruik in stand houden. In hoeverre heeft de heer Van Nispen er op dit moment zicht op dat de artsen überhaupt via het tuchtrecht worden aangepakt?

De heer Van Nispen (SP):

Het antwoord op die vraag moet ik schuldig blijven. Maar als wij straks van de minister horen dat het heel weinig het geval blijkt te zijn, is dat volgens mij een slechte zaak. Als het antwoord is "het gebeurt wel via het tuchtrecht", werp ik de vraag op: vinden wij dat nu echt voldoende? Of vinden wij de geschonden belangen dusdanig zwaar dat wij vinden dat wij ook naar het strafrecht moeten kijken, vanwege de afschrikwekkende werking en vanwege het feit dat betere normen ook mogelijk zouden maken dat er beter wordt samengewerkt en dat er dieper onderzoek komt naar de achterliggende structuren in de sport? Volgens mij is dat wel het doel waar wij samen naar op zoek zijn, zoals ik nu ook hoor uit de vragen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Nispen (SP):

Dus ik denk dat een wijziging van de wet nodig is. Misschien een wijziging van het Wetboek van Strafrecht, of een aanscherping van de Warenwet of de Geneesmiddelenwet. Dat laat ik nog even in het midden, maar de vraag wil ik wel aan de minister stellen. Ik denk dat de huidige wetten niet zijn toegeschreven op een strafrechtelijke aanpak van de criminelen achter het grootschalige dopinggebruik. Er zijn ook bijna nooit zaken tegen grootschalige dopinghandelaren. Volgens mij is dat niet omdat het nooit voorkomt, maar vanwege de lacune in de wet. Hoe ziet de minister dit? En nogmaals, laat duidelijk zijn dat het mij niet primair gaat om het bestraffen van de sporters die al dan niet incidenteel gebruiken. De echte boeven zijn de mensen die daar weer achter zitten.

Behalve het ontbreken van een heldere wettelijke norm speelt ook een gebrek aan prioriteit mee bij de verschillende opsporings- en handhavingsinstanties die hiermee te maken hebben. De samenwerking laat soms ook te wensen over. Ook dit zijn problemen waar werk van gemaakt zou moeten worden. Hoe kan het nou dat door veel kenners het beeld wordt geschetst dat de Dopingautoriteit nauwelijks kan samenwerken met andere instanties zoals bijvoorbeeld de politie en het Openbaar Ministerie? Is de minister bereid hier ook naar te kijken en erop toe te zien dat de samenwerking verbetert, dat de aanpak van dopinggerelateerde criminaliteit prioriteit krijgt en dat de betrokken organisaties hiervoor zo nodig ook middelen vrijmaken?

Ik zie in de nota van wijziging dat het mogelijk is gemaakt dat de douane persoonsgegevens aan de Dopingautoriteit verstrekt. Dat lijkt mij goed, maar hoe zit het dan bijvoorbeeld met de politie en het OM? Hoe verloopt de samenwerking daarmee? Ik snap echt dat er allerlei wetten spelen zoals de Wet op de politiegegevens en de Wet op de justitiële en strafvorderlijke gegevens, maar in hoeverre staan die de samenwerking met de Dopingautoriteit in de weg?

Dan kom ik op een heel ander punt. Mag ik een reactie op het punt van NOC*NSF dat het delen van persoonsgegevens met sportbonden voor tuchtrechtelijke doeleinden nu is toegestaan — dat is goed — maar dat er een grondslag ontbreekt voor het verwerken van persoonsgegevens door het Instituut Sportrechtspraak? Is dat een knelpunt? Dat is immers het orgaan dat namens veel sportbonden de tuchtrechtelijke afhandeling van dopingzaken regelt. Dient dat nog nader geregeld te worden, of kan de minister vandaag zeggen: dat valt daar ook onder en wordt gedekt door dit wetsvoorstel?

Dan heb ik een vraag over het toezicht op de commerciële uitvoerders van het antidopingbeleid, want zoals ik het nu heb begrepen, zijn deze organisaties eigenlijk nergens aan gebonden, terwijl die uitvoerders natuurlijk net zo goed inbreuk maken op de privacy van de sporters, een van de belangrijkste redenen waarom we dit wetsvoorstel hebben: we willen de privacy van de sporters beter beschermen. Ik zie ook wel dat een oplossing hiervoor wellicht niet zo eenvoudig is, maar dat daar niets voor geregeld is, kan volgens mij eigenlijk niet. Negeren is geen optie. Ook hiervoor vraagt onder andere NOC*NSF aandacht. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat straks alle uitvoerders van het antidopingbeleid zich aan de wet gaan houden en hoe wordt hierop effectief toezicht gehouden?

Antidopingbeleid is vooral internationaal georganiseerd. Deze wet ziet op het uitwisselen van gegevens op nationaal niveau. Ik wil de minister wel vragen hoe het op internationaal niveau gaat, want juist daar liggen belangrijke uitdagingen. Hoe is de uitwisseling geregeld tussen de Dopingautoriteit en andere antidopingorganisaties als de WADA en buitenlandse zusterorganisaties? Hoe gaat dat op dit moment?

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Die internationale context is heel interessant, omdat er natuurlijk ook landen zijn waar helemaal geen dopingcontroles plaatsvinden. Bedoelt de heer Van Nispen hiermee dat informatie over Nederlanders die sport bedrijven, met het buitenland uitgewisseld wordt? Of bedoelt de heer Van Nispen hiermee de internationale context, waarbij gegevens worden uitgewisseld over sporters überhaupt, die dopinggerelateerde zaken hebben, dus ook bijvoorbeeld Russen, die daarmee te maken hebben en bij WADA bekend zijn? Welke twee kanten kiest de heer Van Nispen hierbij?

De heer Van Nispen (SP):

Ik denk niet dat het nodig is om te kiezen. Ik heb mijn vraag in het algemeen gesteld en ik vraag dus aandacht voor die internationale samenwerking en de uitwisseling van gegevens. Mijn vraag was niet heel specifiek. Ik weet dat we een nationale wet bespreken en daarin kun je niet regelen dat je internationaal allerlei andere landen bindt aan die Nederlandse wet. Maar omdat ik ook zie dat die internationale component zo belangrijk is, vraag ik daar aandacht voor. Volgens mij is het wederkerig. Het gaat om de uitwisseling van gegevens over Nederlandse sporters met het buitenland, maar mogelijk ook andersom. Ik denk dat het twee kanten op kan gaan.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik denk dat dat heel wijze woorden zijn, want volgens mij is deze zbo, de Dopingautoriteit, uitstekend in staat om straks de gegevens die wij verzamelen, internationaal te verspreiden, zodat er meer kennis verspreid wordt over doping. Hoe meewerkender wij daarin zijn, hoe meer medewerking wij vanuit andere landen waarschijnlijk ook krijgen. Dus ik vind het zo een uitstekend voorstel.

De heer Van Nispen (SP):

Ik kom tot slot op de belangen van de sporters, want dat is ook echt een belangrijk punt. Het is nu zo dat een groot deel van de topsporters een vergaande inbreuk op hun privacy en persoonlijke levenssfeer moet tolereren, omdat we een heel kleine groep gebruikende sporters te pakken willen krijgen. Ik denk bijvoorbeeld aan die whereabouts. Voortdurend moet een topsporter laten weten en bijhouden waar hij of zij verblijft en steeds kan er een controleur op de stoep staan, op de meest onhandige tijdstippen. En maak je hierin fouten, dan dreigt een schorsing. Dat gaat ver, maar tegelijkertijd snappen de sporters die ik hierover heb gesproken ook het belang hiervan en er is nog geen beter systeem bedacht dat minder inbreuk maakt op de privacy van die grootste groep, de hardwerkende topsporter. We moeten hier wel voortdurend op bedacht zijn en zo nodig de discussie blijven voeren. Deelt de minister die mening? Welke rol ziet hij daarin voor zichzelf?

Afrondend. De wet is in mijn ogen een welkome aanvulling, maar gaat er op zichzelf niet voor zorgen dat het streven naar een dopingvrije sport meteen veel dichterbij gaat komen. Daar is veel meer voor nodig. Ik ben erg benieuwd naar de beantwoording door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de bijdrage van mevrouw Bruins Slot. Ik wijs de leden erop dat zij een amendement heeft ingediend op stuk nr. 10. Het woord is aan mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter, dank u wel. In 2013 gaf Lance Armstrong eindelijk toe dat hij zijn zeges in de Tour de France had behaald met behulp van doping. Voor iedereen die bij die zaak betrokken was, was het duidelijk dat die zaak eigenlijk alleen maar bewezen kon worden omdat de Federal Drug Agency en de federale opsporingsdiensten jaren hun best hadden gedaan om uitgebreid onderzoek te doen. Zonder het ingrijpen van de FDA had Armstrong zijn web van leugens zijn leven lang kunnen volhouden. Dit laat zien dat de sport ook hulp nodig heeft bij de bestrijding van doping. Doping haalt namelijk het vertrouwen in de sport onderuit. Maar doping is ook schadelijk voor de gezondheid en de handel in doping gaat gepaard met zware criminaliteit.

Het CDA deelt wel het uitgangspunt dat de sport de eerstverantwoordelijke is voor de strijd tegen doping, maar, zoals gezegd, hij kan het niet alleen. Daarom is het ook goed dat we nu een stap zetten met een antidopingwet, waarmee de sport beter gesteund wordt in die strijd. Die strijd wordt steeds ingewikkelder. Kijk maar naar wat de staat in Rusland heeft gedaan om daar een uitgekiend dopingprogramma op te zetten.

In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet stevig gaat inzetten op de aanpak van doping. Deze wet kent een heel lange voorgeschiedenis. Hij is al in mei 2010 door minister Klink aangekondigd. Toentertijd, 2010, reed Armstrong nog in het peloton en was hij nog in voorbereiding op zijn allerlaatste deelname aan de Tour de France. Na bijna zeven jaar wachten, zou je een wet verwachten die alle problemen in de opsporing van doping zou oplossen. Ik zeg het de SP na: de wet is een stap in de goede richting, maar er zitten nog de nodige losse eindjes in. Ik loop zo meteen de verschillende punten langs.

Omdat er nog een aantal zaken zijn die in de praktijk nader moeten uitkristalliseren en het ook nog de vraag is hoe de werking van deze wet uiteindelijk is, heeft het CDA een amendement ingediend om snel tot een evaluatie te komen. Die evaluatie kunnen we na drie jaar houden, zodat we eventuele onvolkomenheden snel kunnen aanpassen.

Toen minister Klink aankondigde met die dopingwet te zullen komen, gaf hij aan dat hij dit niet alleen deed om dopinggebruik uit de sport te bannen, maar ook om te voorkomen dat de Nederlandse sport in een isolement terecht zou komen. Ik vraag de huidige minister of hij van mening is dat dit door de vertraging van de wetgeving toch niet is gebeurd. Naast Engeland is Nederland het enige land binnen de Europese Unie dat nog geen antidopingregels in zijn wetgeving heeft verankerd.

Voor het effectief bestrijden van dopinggebruik is het vooral belangrijk om het systeem rondom de sporter aan te pakken. Als je echt iets wil veranderen, dan moet je, zoals Thijs Zonneveld eerder ook al aangaf, de top van de piramide aanpakken: de trainers, de coaches, de sportartsen en de handelaren die het dopinggebruik faciliteren. Sporters zijn voorbijgangers, de dopingcultuur blijft. De schandalen in Rusland laten zien dat het zelfs nu, na de DDR, nog steeds een staatszaak is. Het is de staat die het vertrouwen in de sport kapotmaakt.

Die gehele keten van het tegengaan van de handel in doping en het gebruik van doping valt niet binnen één taakveld van één enkele organisatie. Dat maakt de aanpak ervan ook zo lastig. Maar dat maakt het ook zo belangrijk om tot goede samenwerking te komen. Het Openbaar Ministerie vervolgt de handelaar via het strafrecht en de douane spoort doping op aan de grens of bij de Rotterdamse haven. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan de arts vervolgen die doping voorschrijft, en de Dopingautoriteit doet dopingcontroles bij de sporters. Dus om echt effectief te zijn, om doping als geheel aan te pakken, is het noodzakelijk om samen te werken. Allereerst gaat het dan om een goede informatie-uitwisseling van de Dopingautoriteit met de douane, met het Openbaar Ministerie, met het FIOD. En het is tijd dat de Nederlandse Dopingautoriteit, net als veel van haar Europese collega's, de juiste informatie kan uitwisselen met de douane. Daar wordt in dit wetsvoorstel een goede grondslag voor gelegd.

Klopt het, zo vraag ik aan de minister, dat de gegevens van de douane alleen verstrekt worden als de Dopingautoriteit daarom vraagt? En op basis van welke signalen kan de Dopingautoriteit gegevens opvragen? De minister schrijft in antwoord op de vragen dat op de gegevens die door de douane worden verstrekt, een doelbinding van toepassing kan zijn. Hij gebruikt daarbij het woordje "kan". Waarom gebruikt hij het woordje "kan"? Onder welke voorwaarden is er dus sprake van een doelbinding of niet? Die doelbinding is weer van belang om ervoor te zorgen dat je wel of niet bepaalde gegevens kunt uitwisselen. Niet alleen met de douane maar ook met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit mogen na de invoering van deze wet volgens de minister "meer en relevante gegevens" worden uitgewisseld. Met de woordgroep "meer en relevante gegevens" blijft nog wel een beetje onduidelijk wat er straks kan worden uitgewisseld en welke verbetering daarmee voor elkaar wordt gekregen.

Er komt dus een wettelijke grondslag voor die drie diensten: de douane, de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Helaas komt er geen wettelijke grondslag voor de gegevensverstrekking door het Openbaar Ministerie, de politie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Gisteren hebben we van de minister een dik rapport van 60 pagina's gekregen waarin keurig staat uitgewerkt welke wetten en regels wél veranderd zouden moeten worden om gegevensverstrekking door het Openbaar Ministerie, door de FIOD en door de politie mogelijk te maken, over en weer. Het staat heel duidelijk in het rapport: je moet het Besluit politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aanpassen. Waarom is dit niet gebeurd? Waarom heeft de minister ervoor gekozen om dit niet al in dit wetsvoorstel te regelen? Nu komt bepaalde relevante informatie straks niet bij de Dopingautoriteit terecht, omdat we geen keurige rechtsgrondslag hebben gemaakt. Want het is juist belangrijk om de informatie van die puzzel compleet te krijgen. Ik gaf zonet ook aan dat het bestrijden van de handel in doping en dopinggebruik een systeem is waarbij vele mensen betrokken zijn. Die moeten elkaars informatie in elkaar passen om een totaaloverzicht te krijgen van de herkomst en wie het uiteindelijk gebruikt. Te vaak blijft nu de tweede schil rondom de sporter — de coach, de handelaar, de trainer — buiten beeld. Het CDA vindt het dus van groot belang dat er een effectieve samenwerking is tussen het Openbaar Ministerie en de politie, om de handel in en het gebruik van doping tegen te gaan. Dit gebeurt nu mondjesmaat en incidenteel, terwijl de minister al in 2013 schreef dat de handel in doping en in vervalste geneesmiddelen zeer lucratief is en steeds meer als een bijproduct van criminele zaken terugkomt. Hierbij speelt ook weer het risico op grote schade voor de volksgezondheid.

De minister gaf wel aan dat er momenteel gesprekken plaatsvinden over de mogelijkheden van een nadere en betere samenwerking met de Dopingautoriteit. Er is al een tijdje sprake van die gesprekken; dat antwoord krijgen we steeds terug, eigenlijk al langer dan twee jaar. Dat vindt het CDA langzamerhand toch wel een beetje te vrijblijvend en te mager. Het CDA vindt dat er ten minste sprake moet zijn van een samenwerkingsprotocol van de Dopingautoriteit met de politie, het Openbaar Ministerie en bijvoorbeeld ook de douane, zodat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden duidelijk zijn. Wanneer informeert men elkaar? Waarover informeert men elkaar? Hoe betrekt men elkaar? Waar kan men elkaar op afrekenen? En wat zijn daarvan uiteindelijk de resultaten? Graag een reactie op dit punt. Het CDA overweegt ook een motie op dit vlak.

Voorzitter. Deze samenwerking is van groot belang om te voorkomen dat als doping geduide middelen bij de sporter terechtkomen. Van belang is om de dopingnetwerken rondom de sporter aan te pakken. Daarbij gaat het dus om die coaches, de sportartsen en de handelaren.

Voor het aanpakken van de dopingnetwerken binnen de georganiseerde sport zijn de mogelijkheden van de Dopingautoriteit beperkt. Als het gaat om de aanpak van bijvoorbeeld handel en productie van geneesmiddelen, waar doping ook onder valt, moet er volgens deze minister ook gekeken worden naar handhaving via de Geneesmiddelenwet, maar worden die dopingnetwerken daadwerkelijk aangepakt in het kader van de handhaving van de Geneesmiddelenwet? Dat is mijn vraag, want in 2009 en 2016 heeft de rechter de uitspraak gedaan dat alleen middelen met een therapeutische werking onder de werking van de Geneesmiddelenwet vallen, maar veel dopingmiddelen, zoals anabolen, hebben helemaal geen officiële therapeutische werking. Op de handel en productie daarvan kan dus in het kader van de Geneesmiddelenwet niet worden gehandhaafd. Kan de minister aangeven op welke wijze volgens hem in de praktijk de handhaving via de Geneesmiddelenwet bijdraagt aan de aanpak van de handel en de productie van doping?

Ook legale geneesmiddelen kunnen illegaal verhandeld worden als doping. Heeft de minister een beeld van de huidige illegale handel in legale geneesmiddelen? Begin 2016 meldde de vorige minister namelijk in een plan van aanpak betreffende vervalste geneesmiddelen dat het Landelijk Meldpunt Zorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, het Bijwerkingencentrum Lareb, het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum, de Dopingautoriteit en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu meldingen over ongeregistreerde geneesmiddelen, verdachte voedingssupplementen en doping ontvangen. Dus er is een groot aantal instituten in Nederland dat meldingen ontvangt over verdachte voedingssupplementen, over vervalste geneesmiddelen en over doping. Ik heb al die instituten genoemd, terwijl ik de afkortingen die we allemaal regelmatig gebruiken even heb gemeden.

Klaarblijkelijk houdt het RIVM een overzicht bij van de meldingen over vervalste geneesmiddelen, doping en gezondheidsklachten, althans dat staat in dat plan van aanpak. In dat overzicht worden ook besluiten opgenomen ten aanzien van de opvolging en het resultaat. Het zou zo moeten zijn, zeg ik tegen de minister, dat hier tweemaal per jaar aan deze minister over wordt gerapporteerd, en dat er uiteindelijk ook een jaarrapportage komt van al die gegevens en al die meldingen die er zijn, onder andere over doping, en wat daarmee gedaan wordt. Ondertussen tasten wij als Tweede Kamer in het duister over wat er nou eigenlijk op dit gebied gebeurt. Mijn vraag aan de minister is: zouden wij als Tweede Kamer niet ook die jaarrapportage van het RIVM over doping en vervalste geneesmiddelen kunnen krijgen? Dan krijgen we namelijk ook zicht op wat nu de effectiviteit is van al die meldingen en op hoe we daadwerkelijk met elkaar de handel in doping, maar ook de handel in voedingssupplementen, aanpakken. Graag wil ik dus van de minister weten wat de resultaten zijn, maar ook of wij die jaarrapportage van het RIVM kunnen krijgen.

Voorzitter. Het netwerk rondom een topsporter kan onder anderen een sportarts bevatten. Zo'n sportarts valt onder het medisch tuchtrecht. Ik had daar zonet al een interruptiedebat met de heer Van Nispen over. Overigens zeg ik nog tegen de heer Van Nispen: u had het over strafbepalingen en die zitten in de Wet BIG. Als een arts dus echt moedwillig de gezondheid van een patiënt schaadt, kan hij niet alleen onder het tuchtrecht, maar ook via het strafrecht worden aangepakt. Daar zijn dus al een aantal mogelijkheden.

De minister geeft aan dat de Dopingautoriteit op dit moment zelf geen bevoegdheid heeft om een tuchtklacht in te dienen tegen artsen, omdat dit alleen maar mogelijk is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd en voor directe belanghebbenden. Ik vraag aan de minister het volgende. De Dopingautoriteit wordt nu een zelfstandig bestuursorgaan en krijgt een formele overheidstaak in de bestrijding van doping en in het aanpakken van artsen. Wordt de Dopingautoriteit daarmee direct belanghebbende en kan zij in het vervolg dan direct sportartsen aandragen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd om ervoor te zorgen dat die sportartsen ook daadwerkelijk vervolgd worden voor het feit dat zij sporters in gevaar brengen en zich niet aan hun eed houden?

De IGJ heeft nu wel de bevoegdheid om een tuchtklacht in te dienen tegen een arts die doping heeft toegediend. Mijn vraag is of dat eigenlijk al een keer is gebeurd. Heeft de inspectie dat al eens gedaan? Hoe vaak is dat gebeurd? Zit het toedienen van doping überhaupt in het toetsingskader van de inspectie?

Ik kom op een aantal vragen die de heer Van Nispen ook heeft gesteld, en wel over de gegevensverwerking door commerciële partijen. Maar ik zie dat hij naar de interruptiemicrofoon loopt.

De heer Van Nispen (SP):

We hadden daar zo-even een interruptiedebat over. U stelt nu eigenlijk min of meer dezelfde vraag aan de minister over het tuchtrecht rondom dopinggebruik. Het klopt dat er misschien al wel strafrechtelijke mogelijkheden zijn als de gezondheid van een ander in gevaar wordt gebracht, maar mijn stelling was nu juist dat dit soort bepalingen niet duidelijk genoeg in de wet staan. Je kunt doping breder opvatten. Het geschonden belang bij doping is ook het vertrouwen in de sport, niet alleen het in gevaar brengen van de gezondheid van een ander. Moeten wij er dan niet wat breder naar kijken? Het feit dat er zo weinig zaken bekend zijn — wij kennen ze niet; misschien zijn ze er wel, maar dat horen we dan zo wel — maakt duidelijk dat er te weinig onderzoek naar wordt gedaan. Volgens mij is er een pakket van problemen: een mogelijk probleem in de wet, gebrek aan samenwerking en een gebrek aan prioriteiten bij de organisaties.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik ben dat met de heer Van Nispen eens. Er zitten twee aspecten aan vast. Aan de ene kant vraag ik mij af of dit wel voldoende prioriteit heeft bij de inspectie, ondanks de roep om het systeem erachter aan te pakken. Ten tweede is het inderdaad de vraag of we niet eens moeten kijken hoe het precies in elkaar zit en of het systeem erachter wel voldoende werkt. Ik vond dat een terechte vraag en ik ben ook benieuwd naar het antwoord. Ik heb het antwoord niet.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik denk dat het heel goed is dat we ook even kijken naar het amendement dat mevrouw Bruins Slot heeft ingediend. Daarin staat dat binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze wet de effecten ervan bekeken worden. Is vier jaar realistisch? Is dat makkelijk haalbaar, of is dat moeilijk haalbaar? Via mevrouw Bruins Slot zou ik van de minister willen weten in hoeverre het mogelijk is om het eerder te doen. Juist vanwege de vraag die zowel mevrouw Bruins Slot als de heer Van Nispen heeft gesteld over de samenwerking en dergelijke, denk ik dat het verstandig is om snel te evalueren om vervolgens snel te kunnen ingrijpen. We praten hier over de sportwereld, die heel dynamisch en snel is. Je moet snel op dingen kunnen inspelen. Ik had even vraagtekens bij die evaluatietermijn van vier jaar. Misschien kan mevrouw Bruins Slot daar even op reflecteren.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat is een terechte vraag. Er is natuurlijk een olympische cyclus. Na vier jaar moet er een rapport in de Kamer liggen. Dat staat in de tekst van mijn amendement. Dat betekent dat na drie jaar de evaluatie moet beginnen. Als ik drie jaar in de tekst van het amendement had gezet, had na twee jaar de evaluatie moeten beginnen. Dat kan ook. Als dat mogelijk is, dan lijkt mij dat prima. Ik pas dan heel graag het amendement in die zin aan dat er na drie jaar een rapport in de Kamer moet liggen en dat er na twee jaar geëvalueerd moet worden. Misschien is dat ook wel mogelijk omdat de Dopingautoriteit een groot aantal taken nu al uitvoert en een aantal zaken in de praktijk al bekend zijn. Als daar ruimte voor is, vind ik het zeker interessant om dit aan te passen, maar ik moet daar ook even de minister over horen. Maar het is dus de bedoeling dat er hier over vier jaar een rapport ligt. Vaak duurt het een halfjaar of drie kwart jaar om zo'n evaluatie echt goed voor elkaar te krijgen.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ter aanvulling en ook voor de Handelingen wellicht: het is goed dat deze wet geen papieren tijger wordt en dat voorkomen wordt dat er in de praktijk weinig aangepakt kan worden. Ik denk daarom dat het belangrijk is dat in de evaluatie ook komt te staan dat we dingen niet opschrijven om het systeem aan te kunnen pakken, maar dat we ervoor zorgen dat er voorbeelden gesteld worden, waar we een afschrikkend signaal van uit laten gaan of waar we mee laten zien dat we hier als overheid mee bezig zijn. Ik denk dat dit ook onderdeel moet zijn van de evaluatie na, hopelijk, twee jaar.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Daar zit ook een goed punt in. Zo heb ik de toelichting op de evaluatie ook geschreven. Soms zie je bij de evaluatie van wetten dat de knelpunten niet geëvalueerd zijn. De voorzitter weet dat ook. We zien een aantal knelpunten in deze wet. Ik heb die al specifiek in de toelichting opgeschreven, omdat ik echt vind dat juist die zaken aandacht moeten krijgen als we deze wet gaan evalueren. Anders concluderen we weer dat het een aardige evaluatie was, maar dat we eigenlijk niet hebben geëvalueerd waar de knelpunten in zaten, zoals wel vaker gebeurt in de debatten die we hier hebben. Daarom heb ik in dit geval ook zo'n heel specifieke toelichting geschreven.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is exact wat ik mij ook afvroeg. De vraag is dan of een evaluatiebepaling in de wet het juiste middel is. Ik steun het heel erg dat er een wet komt. Ik signaleer ook dat er een aantal zaken niet in de wet geregeld zijn waarvan we denken dat die wel belangrijk zijn. U noemt ze ook: het toezicht op die commerciële organisaties, de samenwerking met politie en OM. Dat zijn knelpunten en die willen we juist onderzocht hebben. Dat is dus eigenlijk veel meer dan een evaluatie van de wet. En we krijgen nog het beleidsplan doping. Ik vraag me dus wel even af of een evaluatiebepaling het juiste middel is, hoewel ik het doel van een heel brede evaluatie van de totale effectiviteit van de dopingaanpak wel degelijk erg steun.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Volgens mij is dat aanvullend aan elkaar. Je hebt natuurlijk ook andere instrumenten dan de werking van de wet. Waar de heer Van Nispen zojuist in zijn betoog al op doelde, is dat je ook moet bekijken of die andere instrumenten die buiten deze wet vallen, voldoende werken. Dit gaat over de evaluatie van deze wet. Dat staat los van het feit dat je een aantal andere zaken, waaronder het opstellen van een plan van aanpak op het gebied van doping zoals in het regeerakkoord is aangekondigd, ook moet doen. Maar je zult ook deze wet moeten evalueren op de aspecten die daarin van belang zijn.

De heer Van Nispen (SP):

Daar ben ik het mee eens. Dat moet dus ook zo zijn voor de aspecten die niet geregeld zijn, maar dan horen we van wel van minister of er behalve de wetsevaluatie ook nog een beleidsdoorlichting of een ander soort evaluatie van de effectiviteit van het dopingbeleid komt of dat het allemaal ineen kan. Ik vind het prima als we inderdaad maar vooral ook onderzoeken wat deze wet niet regelt. Ik denk dat we het daar over eens zijn en dat die oproep vanuit de Kamer duidelijk is.

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot, gaat u verder.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dank, voorzitter. Ik zie dat laatste inderdaad als een betoog. Ik kom op een punt dat de heer Van Nispen ook heeft aangedragen en dat gaat over de commerciële partijen. De heer Van Nispen had een vraag over het toezicht. Ik heb een vraag die ziet op een ander aspect daarvan. De Dopingautoriteit is niet de enige organisatie in Nederland die dopingcontroles uitvoert. Commerciële partijen worden door internationale sportfederaties ingeschakeld om dopingcontroles uit te voeren. De minister lijkt hier een beetje op twee gedachten te hinken. Aan de ene kant schrijft hij dat het om de concurrentie met de Dopingautoriteit scherp te houden goed is dat deze commerciële partijen er zijn. Aan de andere kant bestaat er voor de commerciële partijen geen specifieke wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens van sporters. Mijn vraag aan de minister is: blijven de juridische risico's die door de publiekrechtelijke inkadering van de Dopingautoriteit met dit wetsvoorstel worden weggenomen als het gaat om dopingcontroles, dan niet bestaan bij de controles door de commerciële partijen? Ondermijnt dat niet de werking van deze wet? Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.

Daarnaast is het zo dat de commerciële aanbieders van dopingcontroles geen ondertekenaars zijn van de World Anti-Doping Code. Zij vallen daarom buiten de reikwijdte en het toezicht van het World Anti-Doping Agency. De minister geeft zelf aan dat hij dit een onwenselijke situatie vindt en dat hij bij de WADA erop gaan aandringen om haar reglementen in 2019 te herzien. Wat zou de WADA naar de mening van de minister moeten wijzigen? En als de minister dit zo'n probleem vindt, waarom pakt hij dit probleem dan zelf niet op in Nederland?

Dan kom ik bij het verwerken van gegevens van het tuchtcollege. Naar aanleiding van het rondetafelgesprek heeft de minister een nota van wijziging ingediend, die regelt dat sportbonden ook gegevens mogen verwerken voor tuchtrechtelijke procedures. De SP heeft daarover een vraag gesteld. Die vraag werd ook opgeworpen door NOC*NSF: is de statutaire borging waarmee het Instituut Sportrechtspraak een orgaan is van de sportbond voldoende voor de verwerking van persoonsgegevens door het Instituut Sportrechtspraak als tuchtcommissie van de sportbonden? Dat is volgens mij eigenlijk dezelfde vraag als de vraag van de heer Van Nispen. Daar sluit ik me dus bij aan.

Een ander aspect is dat er nog onduidelijkheden zijn ten aanzien van de vraag wanneer het publiekrecht of het privaatrecht voorrang heeft. Een topsporter kan bijvoorbeeld beroep aantekenen tegen een besluit over medische dispensatie. Deze beslissing van de Dopingautoriteit is een beschikking, waartegen bij de bestuursrechter bezwaar openstaat. Aan de andere kant kan de sporter ook op basis van het dopingreglement tegen de beslissing in beroep gaan bij de tuchtcommissie van de sportbond. Heeft de bestuursrechtelijke of de privaatrechtelijke weg in dit geval voorrang? En hoe geldt dat straks in het algemeen? Graag een reactie van de minister.

Ik kom bijna tot een afronding. Ik kom bij de organisatie van de Dopingautoriteit zelf. Die wordt met dit wetsvoorstel omgevormd tot een zelfstandig bestuursorgaan. De minister heeft op aanraden van de Raad van State in het wetsvoorstel opgenomen dat er beleidsregels kunnen worden opgesteld over de volle breedte van de taakuitoefening van de Dopingautoriteit. Weet de minister inmiddels of deze beleidsregels er gaan komen? Zo ja, wat komt daar dan precies in te staan?

De minister schrijft ten slotte dat hij nog in overleg is met de Dopingautoriteit om na te gaan welke extra taken de Dopingautoriteit krijgt. Krijgt zij dus extra taken? En hoeveel capaciteit is daarvoor nodig? Hoe staat het met deze gesprekken en is daar al een definitieve conclusie uit getrokken?

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Deze wet kent een aanloop van acht jaar. Pas na Armstrong, Rusland en de Russische onthullingen is er een wet in de Kamer gekomen. De wet is een stap in de goede richting om doping te bestrijden en het systeem rondom de sporter beter aan te pakken. Ik moet wel heel eerlijk tegen de minister zeggen dat het CDA hier nog geen overspanningen verwachtingen van heeft. De praktijk zal moeten bewijzen of dit voldoende is.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bruins Slot. Dan geef ik het woord nu aan mevrouw Diertens van de fractie van D66.

Mevrouw Diertens (D66):

Voorzitter. De behandeling van dit wetsvoorstel heeft lang op zich laten wachten, maar hoe actueel is het dat we dit voorstel nu toch voor de Olympische Spelen behandelen? Want de afwikkeling door CAS en IOC van de Russische dopingzaak veroorzaakt heel veel onrust onder atleten die deelnemen aan de Olympische Winterspelen, die vrijdag beginnen. Kortom, het wettelijk goed verankeren heeft alleen zin als ook de sportwereld de zaken goed voor elkaar heeft. Bij dezen wens ik ons TeamNL ook heel veel succes. Ook wij hier in de Tweede Kamer, zeker deze collega's, zullen het enthousiast gaan volgen.

Dopingbestrijding is wat mij betreft belangrijk vanwege de gezondheid van onze sporters, maar ook om voorwaarden te creëren om op een eerlijke manier te kunnen sporten. Die eerlijke manier van sporten is vooral de verantwoordelijkheid van de sporters zelf. Om een eerlijk speelveld te kunnen waarborgen, wordt onder andere gecontroleerd op dopinggebruik bij topsporters. Genieten van schone sport is voor D66 erg belangrijk. Daarom ben ik blij dat in het regeerakkoord is afgesproken om bestrijding van doping meer prioriteit te geven. Het is dan ook belangrijk om de Dopingautoriteit een publiekrechtelijke basis te geven.

De Dopingautoriteit heeft in de afgelopen jaren veel kennis en ervaring opgedaan. De wettelijke verankering is de volgende stap. Een belangrijk fundamenteel punt voor D66 is het hybride model van deze wet. De Dopingautoriteit krijgt door de wet status als een zelfstandig bestuursorgaan onder de verantwoordelijkheid van de minister waardoor er sprake is van publiekrechtelijke borging. Echter, als er overtredingen worden geconstateerd, dan moet er tuchtrechtspraak plaatsvinden door tuchtcommissies van individuele bonden of het Instituut Sportrechtspraak. Omdat wij met deze zbo toch een rol spelen in het tuchtrecht, vraag ik de minister welke waarborgen er zijn zodat er een zorgvuldig proces wordt gevoerd.

Helaas zijn dopingcontroles noodzakelijk. Topsporters staan onder grote druk; zij moeten en willen presteren. Dit vraagt heel veel van topsporters. Dopingcontroles zijn ingrijpend in het privéleven van onze sporthelden en hun omgeving. Ik denk bijvoorbeeld aan de wheraboutsregeling waarover al is gesproken door mijn collega's. Ik hoor dat atleten zelf meer invloed willen hebben op het dopingbeleid. Hoe zorgt de minister ervoor dat zij ook invloed kunnen uitoefenen in bijvoorbeeld whereaboutskwesties? Gaan de whereabouts niet te ver? Is de inperking van hun privacy echt nodig?

Ik vind de waarborgen voor de privacy in dit wetsvoorstel wat mager. Hoe gaan wij bijvoorbeeld om met de gegevens van oud-sporters? Hoe lang worden persoonlijke gegevens bewaard? Wat gebeurt er met oude whereabouts? En, heeft het bijvoorbeeld nog zin om whereabouts van iemand van een paar maanden terug te weten?

Hetzelfde geldt voor de internationale uitwisseling van gegevens. Ik begrijp dat er veel rekening wordt gehouden met toekomstige Europese privacyregelgeving, maar sport is per definitie een wereldgebeuren. Hoe zorgen wij ervoor dat er ook over de Europese grenzen goed met de gegevens van onze sporters wordt omgegaan? Kan de minister daarop reageren? Wij zouden het goed vinden als het minimaal noodzakelijke van de sporters wordt gevraagd.

En als wij het dan toch over de landsgrenzen hebben, minister, welke uitwerking heeft deze wet voor Caribisch Nederland, en Curaçao, Sint-Maarten en Aruba, als onderdeel van ons Koninkrijk, die onder Nederlandse vlag deelnemen aan bijvoorbeeld Olympische Spelen?

Ik ben mij ervan bewust dat het een lastige balans blijft. Je wilt genoeg weten om doping effectief te kunnen tegengaan, maar sporters hebben ook recht op hun privacy. In het kader van die privacy heb ik ook nog een vraag over de private organisaties die al dan niet in opdracht van de zbo Dopingautoriteit op doping controleren. Mevrouw Bruins Slot merkte dit ook uitvoerig op. Hoe zijn de samenwerking, rol, taakverdeling, privacyborging en eindverantwoordelijkheid nu eigenlijk geregeld? Moeten zij zich aan dezelfde regels houden als een zbo?

Voorzitter. Vertrouwen in dopingcontrole staat of valt met de onafhankelijkheid van het instituut. Alle sporters moeten erop kunnen vertrouwen dat de Dopingautoriteit onafhankelijk is. Nu las ik in de media berichten over een contract tussen een bepaald team en de Dopingautoriteit. De autoriteit verzorgt extra controles voor hen. Op zich is het natuurlijk te prijzen dat het team doping zo serieus neemt dat het de eigen sporters extra controles oplegt, maar maakt dit de Dopingautoriteit ook niet kwetsbaar? Laat ik helder zijn: ik heb geen enkele aanleiding te denken dat de mensen die daar werken niet integer zijn. Ik ken ze, ik heb alle vertrouwen in hen, maar als er financiële stromen van een commercieel team naar een publiekrechtelijke zbo Dopingautoriteit gaan, kan ik vragen stellen bij die onafhankelijkheid. Ik vind wel dat wij de schijn van die belangenverstrengeling moeten vermijden. Hoe denkt de minister hierover?

Voorzitter. Wij hebben het steeds gehad over dopingcontrole bij topsporters, maar uit onderzoek van het RIVM blijkt dat 0,7% van alle sporters, dus ook amateursporters, doping gebruikt. Dat gaat om tienduizenden mensen. Met dit wetsvoorstel doen wij niets aan dopinggebruik onder amateursporters terwijl wij weten dat er grote gezondheidsproblemen kunnen ontstaan bij het gebruik van doping; denk aan onvruchtbaarheid en lever- en hartproblemen. Wat wordt hier buiten de wet aan gedaan en ziet de minister hier een taak weggelegd voor die Dopingautoriteit?

Voorzitter. Vaak wordt het besluit om doping te gebruiken onder druk genomen, maar het netwerk om de sport heen blijft vaak buiten schot. Criminele invloeden baren mij grote zorgen. De minister geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat dit vooral de verantwoordelijkheid van de sportwereld zelf is. Maar is die sportwereld daar wel voor toegerust? Bij coaches kan ik me voorstellen dat de bonden door kunnen pakken. Maar juist ook na het horen van het referaat van mevrouw Bruins Slot vind ik het nog complexer dan wat ik op papier lees. Zij zouden bijvoorbeeld levenslange schorsingen kunnen opleggen, maar hoe zit dat met artsen? En hoe gaat dat met leveranciers van en de handel in doping? Sportbonden kunnen dat volgens mij niet zelf aanpakken. Kunnen zij aangifte doen en wat wordt er dan met die aangifte gedaan?

Voorzitter. D66 vindt deze wet een stap in de richting van schone sport, maar de implementatie vraagt nog wel om een wat zorgvuldigere uitwerking. Ik wens de Dopingautoriteit, het NOC*NSF, het Instituut Sportrechtspraak en het ministerie heel veel succes in de noodzakelijke vervolgstappen. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik ten slotte voor de zijde van de Kamer het woord aan de heer Rudmer Heerema van de VVD-fractie.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Sommige eerste keren blijf je je altijd herinneren. Ik weet het nog goed: het was 1992 en ik was 14; het was voor mij de eerste keer dat ik in het buitenland een wedstrijd mocht zwemmen. Tot dan toe beperkten mijn wedstrijden zich tot de landsgrenzen. Ondanks dat het slechts in België was, het grauwe en grijze Charleroi, was het een heel spannende ervaring. Ik mocht samen met een aantal zwemmakkers ervaring opdoen voor de grotere toernooien later dat jaar en misschien in aanloop naar de Europese Jeugd Olympische Spelen het jaar daarna, in 1993. Ik was goed op de 200 meter, de 400 meter en de 1.500 meter vrije slag en de 200 meter vlinderslag.

Het was ook het allereerste toernooi waar ik als 14-jarig jochie handtekeningen mocht uitdelen aan de nóg jongere zwemmertjes, die een handtekening op hun zwemplank wilden hebben. Ik won volgens mij geen enkel nummer. Dat was ook niet zo gek, want Pieter was toen al de beste van allemaal, maar het was voor ons een wenwedstrijd. Daar hoorde het oefenen met dopingtesten ook bij. Ik vond dat niet vervelend. Het was wel een soort van spannend, al die aandacht voor doping, maar uiteindelijk besteedden we er zelf niet al te veel aandacht aan. Doping was op dat moment niet iets wat in onze hoofden opkwam. Nog niet.

Een jaar later hadden we ons gekwalificeerd voor de Europese Jeugd Olympische Dagen. Die werden in 1993 in Nederland gehouden, in Valkenswaard. We waren jochies van 15. Ik herinner het me nog goed: we kwamen de Italianen tegen, vier jongens in de kleedkamer, veel groter, veel breder, veel sterker en veel meer spieren. Wij waren kinderen en dat waren al echt mannen. Uiteindelijk bleek een van die Italianen later ook gepakt te zijn op doping, waar hij op 15-jarige leeftijd al mee begonnen was. Dat was voor mij het eerste moment dat de term "doping" echt viel. Wij vroegen ons steeds af hoe het verschil tussen jongens uit jaargang 1978 zo groot kon zijn. Helaas is doping vanaf toen voor mij onderdeel gaan uitmaken van de sport. Bij prestaties die eigenlijk niet voor mogelijk werden gehouden, was er altijd wel een stemmetje dat in mijn achterhoofd zei: klopt dit wel?; is dit nu door doping?

Voorzitter. Ik zal een aantal punten uit deze Wet uitvoering antidopingbeleid langslopen en bij het laatste punt kom ik graag terug op deze inleiding. Het heeft best lang geduurd om deze wet in de Kamer te krijgen. Laat ik maar meteen duidelijk zijn: dit is voor ons de minimale basis die de wet zou moeten hebben; het absolute minimum. We hadden gehoopt dat deze wet meer zou regelen dan nu het geval is. We regelen eigenlijk alleen de wettelijke taak om gegevens te verwerken — die basis wordt bij de Dopingautoriteit al sterk genoeg — en nog een aantal andere zaken waar mijn collega's al uitgebreid over gesproken hebben.

VVD had echter ook graag gezien dat we het systeem beter aan konden pakken met deze wet. Met het systeem bedoel ik de kliek die om de doping gebruikende sporter heen staat, de trainer, de teamarts, de fysio, de teammanager, noem het maar op. Het is goed om te zien dat partijen van links tot rechts in deze Kamer daar allemaal aandacht voor hebben. Er moet namelijk iemand zijn die de doping verstrekt en helpt met toedienen. Die kliek mag, nee moet, zwaarder bestraft kunnen worden. Daarom vindt de VVD dat dit wetsvoorstel een eerste stap is. Wat ons betreft wordt deze wet snel verder opgetuigd om tot een effectieve aanpak van de kliek te komen. Kan de minister aangeven welke stappen hij ziet, of met welke stappen hij misschien al bezig is om tot het effectief aanpakken van de kliek te komen? Kan hij daarbij de steun van de Kamer gebruiken?

Voorzitter. Een van de belangrijke zaken die moeten gebeuren, is een betere samenwerking met het Openbaar Ministerie en een aantal andere organisaties. Dit is ook al heel duidelijk aangehaald door collega Bruins Slot. Het Openbaar Ministerie heeft naar mijn mening te weinig oog voor deze vorm van criminaliteit. Ook de samenwerking met de douane kan en moet beter. Er is distributie van doping, vaak over landsgrenzen heen, en het is mij een raadsel waarom dat soort informatie nauwelijks gedeeld wordt. Het staat wel op papier, maar de praktijk blijkt weerbarstiger. Kan de minister toezeggen dat hij met zijn collega's in gesprek gaat om te zorgen dat de samenwerking tussen de Dopingautoriteit, het Openbaar Ministerie, de douane en welke partijen zich er verder nog mee bezighouden, beter wordt?

Voorzitter. Sporters zijn tot geweldige prestaties in staat, steeds sterker, sneller en hoger. Doping is de grote spelbreker. Die zorgt ervoor dat we twijfelen aan prestaties, dat de rechtmatige winnaar niet op de hoogste trede staat en dat het geloof in een schone sport als voorbeeld voor onze jeugd keer op keer een knauw krijgt. Als groot liefhebber van sport wil ik blijven geloven in geweldige prestaties, in unieke sporters en in eerlijke medailles.

Voorzitter, dan kom ik bij mijn laatste punt, in de wetenschap dat ik de minister wellicht iets overvraag. Er zijn wat mij betreft minstens twee typen dopinggebruikers. Het eerste type heeft spijt, maakt schoon schip, doet boete en zet kennis en ervaring vervolgens in om andere sporters te waarschuwen, begeleiden en helpen. Het tweede type ontkent totdat hij of zij tegenover zo'n overweldigende hoeveelheid aan bewijs staat, dat schoorvoetend wordt bekend, maar van spijt is in feite geen sprake. Ze voelen zich stiekem zelfs slachtoffer. Met name dat laatste type vinden we ook op verkeerde plekken in de sport terug: als bestuurder, als trainer, als talentcoach en soms zelfs in allerlei tv-programma's, nog steeds optredend als een soort boegbeeld van de sport. Ik vind dat verkeerd. Dat is geen goed voorbeeld. Doping is fout en sportbonden mogen daar best wat strenger voor straffen en harder mee omgaan. Mijn vraag is of de minister dit herkent en of hij mogelijkheden heeft om hier een punt van te maken. Ik weet dat hij vaak op werkbezoek gaat — afgelopen weekend was hij volgens mij nog bij het WK veldrijden — en dat hij spreekt met veel sportbestuurders en natuurlijk ook met de koepel. Wellicht heeft hij, al is het maar informeel, de mogelijkheid om deze problematiek onder de aandacht te brengen, want dopingzondaars horen niet in de sport thuis en zeker niet als trainers van kinderen.

Voorzitter. Verder sluit ik mij aan bij een flink aantal vragen die door mijn collega's gesteld zijn over hoe we de kliek harder aan kunnen pakken. Dat is een ongelofelijk belangrijk onderdeel. Het is jammer dat het nu niet in de wet staat of in ieder geval onvoldoende verankerd is. Ik vind het ongelofelijk belangrijk om die stap de komende tijd samen met u te kunnen zetten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Heerema, voor uw mooie persoonlijke verhaal. Het is altijd mooi als we in de Tweede Kamer een debat hebben waar je een persoonlijk verhaal bij kunt betrekken.

We zijn aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Ik schors de vergadering tot 11.25 uur. Dan gaan we luisteren naar het antwoord van de minister voor Medische Zorg in eerste termijn.

De vergadering wordt van 11.11 uur tot 11.25 uur geschorst.

Voorzitter: Tellegen

De voorzitter:

Aan de orde is de Wet uitvoering antidopingbeleid. Ik geef het woord aan de minister.

Minister Bruins:

Dank u wel, voorzitter. Veel Nederlanders beleven plezier aan sport, door zelf te sporten of ernaar te kijken. Dat plezier wordt gehinderd als sporters zich niet aan de spelregels houden, bijvoorbeeld als er een vermoeden is van dopinggebruik. Kijk maar naar de actualiteit, naar de Russische atleten zo vlak voor de Olympische Winterspelen. Dat voorbeeld kwam vanochtend al langs. Bij het vermoeden van doping sta je als tegenstander toch anders op het veld en kijk je als toeschouwer met andere ogen naar de wedstrijd. Daarom ben ik voorstander van een strikt antidopingbeleid, zodat er sprake is van fair play en het plezier in sport tot op het hoogste niveau doorgang kan vinden.

Voorzitter. De sportwereld zet daar ook op in. Sportbonden, antidopingorganisaties en sporters nemen die verantwoordelijkheid. Dat doen ze over het algemeen prima. Dat wil ik graag zo houden. Het tegengaan van doping in de sport is primair een verantwoordelijkheid van de sportwereld. De overheid ondersteunt de sport daar waar nodig.

Vanochtend is hier een wetsvoorstel met een lange historie aan de orde. Als ik u goed heb beluisterd: hier en daar een te lange historie. De titel van de wet doet vermoeden dat de wet over het brede antidopingbeleid gaat, maar dat is niet het geval. Dit wetsvoorstel ziet op twee punten: ten eerste de verbetering van de privacybescherming van de sporter en ten tweede de juridische positie van de Dopingautoriteit. Daarmee zetten we, wat mij betreft, een noodzakelijke stap, maar het is niet de enige stap. Dat is ook allerwegen in uw bijdragen aan de orde geweest. Er moet meer gebeuren, op basis van het regeerakkoord maar ook omdat u dat zelf zo aangeeft. Daar voel ik mij heel wel bij thuis.

Voorzitter. Allereerst voorziet dit wetsvoorstel in een betere bescherming van sporters. Ik constateer dat bij een effectief antidopingbeleid er altijd sprake is van een inbreuk op de privacy van sporters. Denk aan het afstaan van urine- of bloedmonsters of aan het moeten doorgeven van waar je bent op een bepaald tijdstip, zodat dopingcontroleurs weten waar en wanneer je gecontroleerd kunt worden. Dat is ingrijpend voor sporters, maar het is nodig om doping in de sport tegen te gaan. Ook daar is iedereen het eigenlijk wel over eens. Ook sporters begrijpen dat, en steunen dat ook. Met dit wetsvoorstel voorzie ik erin dat sporters straks beroep kunnen aantekenen bij de bestuursrechter tegen de beslissing van de Dopingautoriteit. Verder is in het wetsvoorstel opgenomen dat gegevens van sporters niet worden verstrekt als dat de persoonlijke levenssfeer van de sporter op een onevenredige manier schaadt. Met dergelijke waarborgen is de privacy van onze sporters beter beschermd. Dat vind ik van belang en daarom ligt dit wetsvoorstel er nu.

Er is nog een tweede aanleiding. Het wetsvoorstel is van belang voor de versteviging van de positie van de Dopingautoriteit. De Dopingautoriteit gaat nu uit van vrijwillige toestemming van de sporter voor gegevensverwerking, maar het maar de vraag hoe vrijwillig zo'n toestemming is. Immers, als Sven of Ireen geen medewerking aan dopingcontroles geeft, en dus aan het verwerken van hun gegevens, dan kunnen ze domweg niet starten in Pyongyang.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Diertens een vraag.

Mevrouw Diertens (D66):

Ik heb een vraag over uw opmerking dat sporters de mogelijkheid hebben om beroep aan te tekenen. Wat betekent dit voor de zbo Dopingautoriteit? Stel dat een sporter die erg veel geld met zijn sport heeft verdiend, allerlei advocaten inschakelt en er een claim over een aanklacht bij de Dopingautoriteit komt te liggen. Is de Dopingautoriteit dan in staat om dit te weerleggen en daar geld en energie aan te besteden? Of gaat het ministerie daar dan in investeren?

Minister Bruins:

Ik kom zo op de beantwoording van de vragen. Ik heb deze ook voorbereid, in plaats van te zoeken in mijn stapeltje. Mag ik hem heel eventjes op het ijs leggen? Dan kom ik zo meteen op de beantwoording.

Voorzitter. Gegevensverwerking van sporters is dus nodig voor de dopingbestrijding. Daar moet een goede juridische grondslag voor zijn. Zonder die grondslag kan de dopingbestrijding geen doorgang vinden. Je zou kunnen zeggen: zonder een werkend antidopingbeleid loopt Nederland het risico te worden uitgesloten van evenementen als de Olympische Spelen.

Voorzitter. Gisteren heeft u een verkenning over gegevensuitwisseling tussen dopingautoriteiten en andere instanties ontvangen. U bent daar allen op ingegaan. Deze verkenning is helaas zeer kort van tevoren naar uw Kamer gestuurd. Mijn verontschuldiging. Ik had graag meer tijd willen nemen om af te stemmen met de verschillende partijen, in dit geval meer specifiek met OM, justitie en het ministerie van JenV. Echter, ik wilde de verkenning ook voor de behandeling heden van dit wetsvoorstel aan u toezenden.

Voorzitter. Het stelsel van gegevensverwerking en uitwisseling is juridisch complex. Alle partijen zijn het eens dat er op het gebied van samenwerking met de Dopingautoriteit winst is te behalen, maar hoe die samenwerking nader wordt ingevuld, moet uitwerking krijgen in samenwerkingsprotocollen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dank voor de inleiding. De minister ging in op het rapport over gegevensverstrekking dat wij gisteren van hem hebben gekregen. Hij zegt: ik had te weinig tijd om met Justitie en Veiligheid, Openbaar Ministerie en politie af te stemmen. Maar in dat rapport zelf staat, op pagina 5, dat er bij de betrokken partijen gewoon geen overeenstemming over de inhoud is.

Minister Bruins:

Zeker.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Gaan die gesprekken nu door? Is de verwachting dat er misschien straks wél overeenstemming is?

Minister Bruins:

Voorzitter. Dat sprongetje zou ik nog niet durven willen maken. Het vraagstuk gaat hier over gegevensdeling tussen de Dopingautoriteit en een aantal instanties waar dat wel mogelijk is en een aantal instanties waar dat niet mogelijk is. Instanties waar dat wel mogelijk is, zijn dus de Dopingautoriteit, de NVWA, de douane en de inspectie IGJ. Waar het niet mogelijk is, waar de samenwerking over gegevensdeling nog stokt, is met OM en politie. Dat komt doordat aan de zijde van het minister van JenV, als ik het goed heb begrepen van mijn collega, het zwaarwegend algemeen belang wordt gemist. Dat is tot hoe ver ik ben gekomen. Maar ik vind niet dat dat het einde van de lijn moet zijn. Dus sowieso denk ik dat dit thema verder het gesprek verdient tussen de beide ministeries. Ik heb er eigenlijk de hoop gesteld dat als gegevensdeling niet mogelijk is, ik nog nader wil weten waarom niet. Als dat zou kunnen leiden tot een samenwerkingsprotocol met OM en politie, zou dat mij dierbaar zijn. Maar dan loop ik er echt op vooruit, zo ver is het nog niet. Ik moet daar nog meer over horen van het ministerie van JenV.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik wil de minister bedanken voor het openhartige antwoord dat hij geeft. Maar dat is wel een opzienbarend antwoord, in die zin dat deze minister juist heel goed heeft gemotiveerd in de memorie van toelichting dat hier sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Dat is namelijk het belang van de volksgezondheid, de schade die doping veroorzaakt. Dat is de basis van dit wetsvoorstel, dat ook toentertijd onder minister Schippers door de ministerraad is gegaan. Dus hoe kan het dan dat op dit moment dat zwaarwegende belang in twijfel wordt getrokken, terwijl het wel de basis is van dit wetsvoorstel?

Minister Bruins:

Voorzitter. Ik wil het geheel en al bij mijzelf houden, ik wil niet zwartepieten naar de collega's van JenV. Ik heb meer tijd nodig om dat gesprek te voeren. Ik heb hier kort met de collega over gesproken, maar het wegen van het begrip "zwaarwegend algemeen belang" is waar het om gaat. Ik zou graag willen weten van de collega's van JenV of het hier om een meer principiële aangelegenheid gaat of dat het over iets praktisch gaat als de beschikbaarheid van capaciteit. Ik wil dat uitzoeken en dus absoluut niet vingerwijzen naar een ander departement. Ik houd het bij mijzelf. Ik voel mij committed om misschien dan niet bij deze wet, maar dan wel in het actieplan doping hier aandacht aan te besteden.

De voorzitter:

Mevrouw Bruins Slot nog heel kort.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Heel kort.

Dat is de strategie van druk en dialoog. De vraag aan de minister is wanneer hij verwacht dat hij duidelijkheid kan geven. Ik begrijp dat die komt in het plan van aanpak rondom de aanpak van doping, maar wanneer is dat?

Minister Bruins:

Ik was voornemens om te kijken of het voor de zomer lukt om het actieplan doping naar de Kamer te zenden. Dan zou ik dit onderwerp daarbij willen betrekken.

De voorzitter:

De heer Van Nispen heeft ook een vraag.

De heer Van Nispen (SP):

Ik sluit hierop aan. Dit is een heel erg belangrijk onderwerp. Ik steun de benadering van de minister. Dat zeg ik als eerste, maar het verrast mij een beetje dat er wordt getwijfeld of er bij het uitwisselen van gegevens over het opsporen van dopinggerelateerde criminaliteit — wij hebben daar allemaal aandacht voor gevraagd — wel of niet sprake is van een zwaarwegend belang. Het lijkt erop dat de Kamer de minister steunt in zijn benadering met als doel om meer gegevens te kunnen uitwisselen en verwerken, maar wat is er vanuit de Kamer nodig om de minister daarbij te helpen? Mag ik zo vrij zijn om die vraag te stellen?

Minister Bruins:

Volgens mij niets. U bent heel helder in uw wens. Volgens mij sluit ik aan bij uw wens. Ik vind dat het gesprek moet worden voortgezet, maar misschien mis ik nog een stukje van de discussie die bij JenV wel helder voor de bril staat, maar aan mijn kant nog niet. Ik moet daar mijn energie op richten.

De heer Van Nispen (SP):

Goed, daar horen wij graag meer over, maar wij wensen de minister veel succes met die discussie.

De minister stelde ook dat het gaat om de interpretatie van het begrip "zwaarwegend belang" in de zin van: is er nu wel of niet sprake van een zwaarwegend belang? Hij sprak echter ook over capaciteit. Begrijp ik nu goed dat de minister gaat uitzoeken of er sprake is van een gebrek aan mankracht dat ervoor zorgt dat we de gegevens niet kunnen uitwisselen, of dat er sprake is van een bepaalde interpretatie in de zin van: is er bij de strijd tegen doping, de strijd voor een schone sport, wel of niet sprake van een algemeen zwaarwegend belang? Gaat de minister nog uitzoeken welke van de twee het is, of zou het beide kunnen zijn?

Minister Bruins:

Ik dacht dat dit de kardinale vraag is. Gegevensdeling met OM en politie aan de ene kant, en de Dopingautoriteit aan de andere kant zou niet plaats kunnen vinden — dat lees ik in het rapport en dat begrijp ik ook van de collega van JenV — omdat het ontbreekt aan een zwaarwegend algemeen belang. U kleurt dat begrip "zwaarwegend algemeen belang" vanmorgen in, het belang van sport, sportiviteit en gezondheidsaspecten en vraagt of dat niet zwaarwegend genoeg is; ik parafraseer het nu. Ik denk dat ik daarover het gesprek met de collega nog nader wil voeren, maar dat is me nog niet gelukt in het kader van de verschijningsdatum van het rapport en de behandeling hier in deze Kamer.

Zoals in het regeerakkoord staat, wil ik stevig inzetten op dopingbestrijding in de sport. De kans om deze wet nu met de Kamer te bespreken, wilde ik echter niet voorbij laten gaan, maar er is, zoals al betoogd, meer nodig. Daarom bereid ik een actieplan doping voor. Dat plan wil ik de Kamer voor de zomer aanbieden. Daarbij wil ik gebruik maken van de verschillende suggesties die de Kamerleden vanochtend hebben gedaan. Ik herhaal ze niet allemaal, maar ik betrek die suggesties bij het actieplan doping.

Ik wil nu graag een aantal vragen beantwoorden. Ik begin met de vragen van de heer Van Nispen. Klopt het beeld dat wij in Nederland minder geld uitgeven dan in andere landen? Dat heb ik zo begrepen, namelijk dat we in Nederland relatief minder geld uitgeven dan in vergelijkbare andere sportieve landen. Het is gelukkig wel een feit dat de inzet van de Dopingautoriteit heel gericht gebeurt. Wat dat betreft kunnen wij spreken van een effectief en efficiënt dopingbeleid. De heer Van Nispen had nog een feitelijke vraag, over het aantal gecontroleerde sporters. Hij vroeg naar de cijfers over 2017, maar die cijfers heb ik nog niet. In principe kunnen ongeveer 20.000 sporters worden gecontroleerd. Volgens de laatst bekende cijfers zijn er bij ongeveer 1.200 sporters daadwerkelijk controles uitgevoerd. Rond de 320 sporters leveren wheraboutsgegevens af. Er zijn nog veel meer cijfers te geven, maar deze zijn een beetje om het beeld te schetsen.

Dan het budget van de Dopingautoriteit. Ook daar heeft de heer Van Nispen naar gevraagd. Dat ligt in de orde van grootte van 3 miljoen. Er is 3 miljoen beschikbaar voor de Dopingautoriteit. 1,7 miljoen daarvan komt van VWS en 1,3 miljoen van NOC*NSF. Voor dat budget worden minimaal 2.500 controles verricht. Er is gezegd dat dit er in 2018 300 meer moeten zijn dan in het afgelopen jaar.

De heer van Nispen heeft ook een opmerking gemaakt over het actieplan doping. Er zal in ieder geval aandacht komen voor de illegale handel, maar ook voor de inzet van voorlichting. Misschien ook voor het type controles dat wordt uitgevoerd en moet worden uitgevoerd. Misschien kunnen wij ook ingaan op verbetering van de tuchtrechtspraak. Het is zeker geen limitatieve lijst, maar dit zijn een aantal thema's waar ik aan denk.

De heer van Nispen heeft ook gevraagd naar het onderzoek van het RIVM naar dopinggebruik in de breedtesport. Dat onderzoek is gereed in maart en zal dan door het RIVM worden gepubliceerd. Ik zal u een seintje geven wanneer het beschikbaar is.

Een andere vraag van de heer Van Nispen was: komt er expliciet aandacht voor dopinggebruik in de amateursport? Ja, die aandacht is er, bijvoorbeeld met het programma Samen voor een schone sport. Ook hier wil ik aandacht aan besteden in het actieplan doping dat u van mij krijgt.

Dan de vraag of ik bereid ben om dopingregels in het strafrecht te tillen. Nee, daar past een ontkennend antwoord bij. De kardinale functie van de sportorganisaties in het sportbestel hebben wij en die moeten wij houden. De eigen verantwoordelijkheid van de sportsector vind ik heel belangrijk. Ik vind de ondersteunende rol die wij kunnen bieden ook van belang. De heer Van Nispen was voorzichtig in zijn vraagstelling. Dat zou mede ingegeven kunnen zijn door het feit dat er in de sportsector geen draagvlak is voor het opnemen in het strafrecht van overtredingen van sportregels. Ik weet ook niet of het een verbetering zou opleveren ten opzichte van de huidige situatie met de tuchtrechtspraak.

De heer Van Nispen (SP):

Ik was niet alleen voorzichtig. Ik heb ook expliciet bedoeld te zeggen dat het mij nu juist niet ging om het aanpakken van de dopinggebruikers, de sporters. Voor hen is inderdaad het tuchtrecht bedoeld. Volgens mij was ik er nu juist heel duidelijk over — dat heb ik tenminste geprobeerd — dat het mij ging om de structuren erachter: het hele systeem achter de dopinggebruikers. Ik constateer dat de dopingaanpak zich nu vooral richt op de sporters, met het tuchtrecht, maar dat wij nauwelijks grip krijgen op de structuren daarachter. Daar zit mijn zorg. De vraag over het strafrecht ging dus specifiek over de dopinghandelaren, de foute artsen, de managers et cetera.

Minister Bruins:

Alle sprekers hebben het aanpakken van de structuren genoemd. Daarbij is geduid op de positie van dopinghandelaren, artsen, managers, coaches en van iedereen die zich in het systeem kan bevinden. Een van u noemde dat vanochtend "de kliek". De sporters zijn voorbijgangers, maar dit systeem zou kunnen bestaan. De voorliggende wet voorziet niet in een dopingbrede aanpak waarbij alle maatregelen die thans zijn geregeld in bijvoorbeeld de Warenwet, de Geneesmiddelenwet of in de Wet BIG nog eens onder de paraplu van deze wet worden gebracht. Ik kan mij voorstellen dat het beeld ontstaat dat het fragmentarisch is, omdat er verschillende wetten zijn waarin sancties worden benoemd als het gaat over geneesmiddelen die anabolen bevatten of over sportartsen die de regels overtreden die de Wet BIG hun oplegt. Ik zoek nog naar een methode om dat in kaart te brengen. Ik zou misschien een poging kunnen doen om in het actieplan doping op de manier waarop wij dat vanochtend doen in ieder geval de belangrijkste beroepsgroepen te benoemen die mogelijk deel uitmaken van de kliek, en om te beschrijven welk juridisch kader er is. Niet om alle wetten nog een keer op te tikken, maar wel zodat u kunt zien dat daar systematiek in zit. Dan kunnen we misschien ook beter zien waar nog gaten zitten in de aanpak van de kliek, om het maar huiselijk te zeggen.

Mevrouw Diertens (D66):

Ik maak me hier toch wel heel erg zorgen over, ook gehoord het antwoord dat u net gaf over Justitie en Veiligheid, dat ze daar nog niet precies weten of het nou een capaciteitszaak is of een principiële zaak. Met het strafrecht kunnen we toch wel constateren dat daar een criminele wereld omheen zit, en die moet vervolgd worden. Daar zijn verschillende departementen bij betrokken met een signaalfunctie. Mijn vraag is dan toch: is de Dopingautoriteit niet hét instituut of hét zbo om dat soort dingen, ook in samenwerking, op te sporen en te kijken wat we daaraan kunnen doen en hoe we dat kunnen handhaven en opvolgen?

Minister Bruins:

Ik denk dat we een goed begin maken met de dopingcontroles die de Dopingautoriteit doet, maar dat is niet het enige. Wij zullen ook de andere partijen moeten aanspreken op hun gedrag, de artsen, de coaches, de handelaren. Er zijn natuurlijk tal van bepalingen in andere wetten. Daar zitten ook strafbaarstellingen conform die andere wetten tussen, maar die zijn niet in deze wet opgenomen. Volgens deze wet komt een klacht jegens de Dopingautoriteit uiteindelijk uit bij de bestuursrechter en niet bij de strafrechter.

Mevrouw Diertens (D66):

Dat begrijp ik, maar ik begrijp wel dat de signaleringsfunctie ook bij andere ministeries zit. Hoe gaan we dat coördineren?

Minister Bruins:

Ik denk dat de signaleringsfunctie niet zozeer bij ministeries zit, maar bij sporters en sportbonden. Iedereen kan signalen melden. Het is een vraag van mevrouw Bruins Slot geweest — ik kom er straks nog op terug — of we dat voldoende in beeld hebben. Van mevrouw Bruins Slot heb ik begrepen dat het beeld dat zij daarvan heeft, niet goed genoeg is. Eerlijk gezegd heb ik de rapportage van het RIVM ook nog niet gezien, dus ik moet mij daar ook nog een beter beeld van maken. Het geeft wel een beter inzicht of wij die signaalfunctie krachtig genoeg hebben georganiseerd.

De voorzitter:

De heer Heerema heeft een vraag.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik wil graag mijn collega's bijvallen die het over een systeem hebben. Wij hebben als Kamer heel breed en heel duidelijk aangegeven dat die kliek aangepakt moet worden. Dat heeft er volgens mij niet zo heel erg veel mee te maken dat de sporter zelf wat terughoudender is. Wij vinden dat als Kamer belangrijk. Dat wil ik u graag meegeven. U geeft aan dat het waarschijnlijk inzichtelijk wordt gemaakt, wellicht, bij het actieplan dopinggebruik dat wij voor de zomer zullen krijgen. Ik wil ervoor waken dat dat een papieren tijger wordt. Mag ik u de suggestie meegeven om in een aantal praktische casussen — Thomas Dekker bijvoorbeeld beschrijft heel uitgebreid hoe die dopingsystematiek in zijn omgeving eruitzag — uit te diepen hoe het in de praktijk gesteld is met toeleveranciers, teammanagers, coaches, talentcoaches en artsen? Dan kunt u met voorbeelden komen en met suggesties hoe we dat aan kunnen pakken. Anders ben ik er bang voor dat we op papier van alles regelen wat dan in de praktijk te weinig uithaalt.

Minister Bruins:

Ik geloof dat we wel dicht bij elkaar komen. Ik zei zojuist in antwoord op de heer Van Nispen: de kliek bestaat uit een aantal partijen. Laten we op een rijtje zetten wat daarin de belangrijkste actoren zijn en welke regelgeving op hen van toepassing is. En dan heb ik het niet over het Wetboek van Strafrecht of het Burgerlijk Wetboek. Die zijn me te algemeen. Ik heb het juist over de Geneesmiddelenwet, de Warenwet, de Opiumwet, de Wet BIG. Dan kunnen we kijken welke sancties er mogelijk zijn. Dit alles op hoofdlijnen. We willen niet een papieren tijger maken, maar op hoofdlijnen inzicht bieden. Ik denk dat in ieder geval ik, en ik hoop daarmee ook u, dan beter in staat zal zijn om te kijken of daar witte vlekken in zitten. Dan hebben we het in ieder geval systematisch bekeken. Een soort dwarsdoorsnede in de vorm van een casuspositie zou behulpzaam kunnen zijn, maar ik wil me concentreren op dat wat u hier vanochtend naar voren brengt en het systeem achter de sporter beter in beeld brengen, met de maatregelen die daarbij mogelijk zijn.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het is goed dat de minister de witte vlekken in kaart gaat brengen. Dat sluit ook aan bij de vragen die het CDA had over het gegeven dat je niet goed inzicht hebt in wat waarop wordt aangepakt als het gaat om doping, terwijl de geluiden steeds meer zijn dat doping een uiterst lucratieve handel begint te worden, ook rondom de zware criminaliteit. De minister zei in de beantwoording van die vraag: we melden en de verschillende organisaties melden. Maar ik heb de jaarrapportage van het RIVM over die meldingen ook nog niet gezien. Betekent dit dat de minister die nog niet gezien heeft of dat het ministerie nog nooit een jaarrapportage van het RIVM heeft gehad?

Minister Bruins:

Het simpele antwoord hierop is: ik heb hem nog niet gezien. Ik ga nu natuurlijk wel op zoek naar die rapportage, aangespoord door de vraag van mevrouw Bruins Slot. Als die er is — daar ga ik van uit — zal ik die aan u verstrekken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De achtergrond hiervan is dat ik samen met D66, toentertijd nog Pia Dijkstra, verschillende moties heb ingediend, in 2013 en 2014, om juist werk te maken van de aanpak van vervalste geneesmiddelen, waar doping ook in zit. Er is toen in een brief in de loop van 2016 een prima plan van aanpak gekomen, waarin heel duidelijk de structuur van die meldingen, die tweejaarlijkse rapportages aan het ministerie en een eindrapportage van het RIVM, op papier is gezet. Als de minister dat stuk nodig heeft, kan ik hem dat natuurlijk doen toekomen, want er wordt veel geproduceerd door het ministerie. Als dat de afgelopen periode echter niet is gebeurd, vraag ik me wel af welke prioriteit dit überhaupt had op het ministerie.

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

Minister Bruins:

De vraag is duidelijk en ik denk dat het antwoord net zo duidelijk is. Ik zie hier een prioriteit. Ik voel me gesteund door het regeerakkoord en de bijdrage van u hier vanochtend. Ik ga dus op zoek naar wat er beschikbaar is. Laat ik dat eerst doen en dan bied ik dat aan de Kamer aan.

Voorzitter. Ik was gebleven bij de beantwoording van de vragen van de heer Van Nispen en daar ga ik nog even mee door. Blijft het mogelijk, zo vroeg de heer Van Nispen, dat het Instituut Sportrechtspraak gegevens ontvangt om de tuchtrechtspraak af te handelen. Het antwoord is bevestigend. In het wetsvoorstel is geregeld dat sportorganisaties gegevens mogen verwerken in het kader van de tuchtrechtelijke procedures tegens sporters die worden verdacht van het overtreden van dopingregels. Het Instituut Sportrechtspraak treedt bij een tuchtzaak op namens de bond en mag om die reden volgens het wetsvoorstel de benodigde gegevens ontvangen.

Dan stelde de heer Van Nispen en later ook anderen, een vraag over privacyschendingen door commerciële aanbieders. Wat kun je met dit wetsvoorstel in de hand aan de positie van commerciële antidopingorganisaties doen? Het is heel helder: het wetsvoorstel ziet niet op commerciële antidopingorganisaties. Die organisaties hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich te houden aan de regelgeving en dus ook aan de regelgeving op het punt van de privacy. Ik ben er stellig van overtuigd dat het gaat helpen dat we eind mei de algemene verordening gegevensbescherming krijgen. Ik verwacht — ook kennis hebbend uit een eerder werkend leven — dat de Autoriteit Persoonsgegevens het toezicht op de naleving van die algemene gegevensverordening zeer serieus zal nemen. Sporters die vinden dat zij zijn aangetast in hun privacy kunnen daarover een klacht indienen van de organisatie zelf, kunnen naar de rechter gaan of kunnen een tip geven aan de Autoriteit Persoonsgegevens.

Dan de gegevensuitwisseling op internationaal niveau. Ook daar heeft de heer Van Nispen een vraag over gesteld. De uitwisseling van gegevens met die internationale organisatie, WADA, en met andere EU-landen is beschermd door Europese privacyregels. Dat is op basis van dezelfde verordening die ik zojuist noemde. Met landen buiten de EU worden speciale overeenkomsten over gegevensdeling en privacybescherming gemaakt.

Dan stap ik over naar de vragen die zijn gesteld door mevrouw Bruins Slot. Bent u van mening dat Nederland ten aanzien van dopingregels in een isolement verkeert, omdat die hier niet wettelijk zijn geregeld? Nee, ik geloof niet dat wij in een isolement verkeren. Elk land regelt het op zijn eigen manier. Wij hebben een sterke eigen verantwoordelijkheid neergelegd bij de sportbonden. Daar staan wij niet alleen in; ook andere landen doen dat. Ik vind dat de goede keuze. Daarbij luister ik ook goed naar wat sportbonden vinden: die vinden deze verhouding goed.

Dan het punt van de gegevensdeling met het OM. Daar heeft mevrouw Bruins Slot uitgebreid bij stilgestaan, maar in de richting van de heer Van Nispen heb ik beoogd daar een sluitend antwoord op te geven.

Mevrouw Bruins Slot heeft ook gevraagd wat ik doe met het onderzoeksrapport van Net2Legal, dat zo laat aan de Kamer is aangeboden. Het antwoord is tweeledig. Voor zover de nieuwe Dopingautoriteit in zbo-vorm straks samenwerkingsafspraken kan sluiten met de genoemde partijen, zoals de inspectie, de douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, ga ik het maken van die afspraken bevorderen. Aan de andere kant zal ik het gesprek met het ministerie van JenV voortzetten, om te kijken of we nog tot een sterkere, innigere afspraak kunnen komen over de gegevensdeling met het OM en politie.

Mevrouw Bruins Slot vroeg waarom gegevens van de douane alleen aan de Dopingautoriteit worden gegeven als die laatste daarom vraagt. Het antwoord daarop is dat de Dopingautoriteit zo zelf kan aangeven aan welk type gegevens zij behoefte heeft en op welk moment zij de behoefte heeft om die gegevens te hebben. Zo'n vraag komt in de praktijk in samenspraak tussen beide partijen tot stand.

Mevrouw Bruins Slot heeft ook gevraagd naar het woordje "kan" bij doelbinding. Bij het gebruik van gegevens van bijvoorbeeld de douane gelden ook de wetten en regels van de douane. Daarbij kan aan de orde zijn dat gegevens niet doorverstrekt mogen worden. Daar zullen wel praktische bezwaren tegen zijn. Het past mij om daar een actieve houding in aan te nemen en ervoor te zorgen dat dat in samenwerkingsafspraken goed wordt geregeld.

Voorzitter. Wordt de Dopingautoriteit geen rechtstreeks belanghebbende bij een medisch tuchtcollege? Ook dat is een vraag van mevrouw Bruins Slot. Het antwoord is: nee. Patiënten hebben een rechtstreeks belang. Zij kunnen direct een klacht indienen over een arts. De Dopingautoriteit heeft geen directe relatie met artsen, maar net als andere organisaties kan de Dopingautoriteit van haar vermoedens of zorgen wel melding maken bij de IGJ. Dan wordt de Dopingautoriteit niet anders behandeld dan andere organisaties.

Dan nog een vraag over het medisch tuchtrecht. De inspectie heeft nog nooit een klacht ingediend tegen een sportarts die bij dopinggebruik was betrokken. Klopt dat, vroeg mevrouw Bruins Slot. Het antwoord is: ja. Het medisch handelen van een sportarts valt onder het medisch tuchtrecht. Naar aanleiding van een melding over betrokkenheid van een arts bij dopinggebruik kan de inspectie een klacht indienen bij een tuchtcollege. Meldingen over het handelen van sportartsen worden beoordeeld zoals de IGJ alle meldingen beoordeelt.

Voorzitter. Dan de vraag over …

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Bruins Slot een vraag.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ja, het ging mij inderdaad niet alleen om sportartsen, maar ook om artsen in brede zin en om de vervolging van die artsen voor het toedienen van doping. Het klopt dus dat de IGJ nooit aanleiding heeft gezien een tuchtzaak te beginnen, ondanks dat we meerdere zaken hebben gezien waarbij artsen betrokken zijn geweest bij het toedienen van doping. Mijn vraag aan de minister is: waarom heeft de IGJ daar nooit aanleiding toe gezien?

Minister Bruins:

Ik zou echt even bij de inspectie te rade moeten gaan om te kijken wat daarvoor de aanleiding is. Ook deze vraag valt in twee delen uiteen: zijn daarvoor principiële bezwaren — dat kan ik me haast niet voorstellen — of meer praktische bezwaren? Ik had de vraag dus iets anders begrepen. Mevrouw Bruins Slot geeft een nadere duiding, namelijk dat het niet alleen om sportartsen gaat, maar dat het ook breder is. Ik wil toezeggen dat ik de vraag aan de inspectie hierover op de meest feitelijke manier overbreng en een antwoord laat maken dat ik u namens de inspectie doe toekomen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat lijkt mij een prima idee. In de voorgaande stukken over doping die we van de vorige minister hebben ontvangen werd duidelijk aangegeven dat dit ook strijdig is met de eed van de arts. Dan is het opvallend dat de instantie die toezicht houdt op dat soort regels daar geen actie op heeft ondernomen. Wanneer wil de minister dat uitgezocht hebben en de Kamer daarover informeren?

Minister Bruins:

Misschien is het 't handigst dat ik ook dit onderwerp bij dat actieplan doping betrek. Dus dan zit daarin niet alleen de vraag naar de feitelijkheden, of zoals het nu is, maar ook waar onze aandacht naar uit moet gaan. Ik betrek dat dus bij het actieplan doping dat u krijgt.

Voorzitter. Mevrouw Bruins Slot heeft nog gevraagd naar de jaarrapportage van het RIVM. Ik heb begrepen dat dat een openbaar document is en ik zal zorgen dat u dat krijgt.

Betreffende de handel in doping heb ik de vraag van de heer Van Nispen beantwoord. Dat ga ik niet herhalen. Op privacyschending en commerciële aanbieders ben ik ook al ingegaan.

Dan heeft mevrouw Bruins Slot nog gevraagd of er nadere beleidsregels komen voor het praktisch functioneren van de Dopingautoriteit. Ik weet niet of dat nodig is, maar als zulke praktische regels noodzakelijk zijn, lijkt me dat prima. Het gaat erom dat de Dopingautoriteit goed kan functioneren en goed haar taken uitoefent. Als daar nadere beleidsregels voor nodig zijn, dan zullen we die moeten maken.

Dan heeft mevrouw Bruins Slot nog gevraagd of de Dopingautoriteit extra taken krijgt. Nee, dat is niet aan de orde in het voorliggende wetsvoorstel, maar laat ik hier een opmerking maken over het amendement van mevrouw Bruins Slot. Wij gaan deze wet evalueren. Mevrouw Bruins Slot heeft in het amendement gezegd: doe dat drie jaar na de inwerkingtreding, dan kunt u in het vierde jaar de Kamer daarover informeren. Dat lijkt me een goed idee. Ik hoop voor de zomer een antidopingplan aan u te presenteren.

In reactie op de heer Van Nispen denk ik dat het niet alleen goed is dat we dit wetje evalueren, maar ook de effecten van zo'n actieplan doping. Als we nou eens proberen om die beide samen te pakken; niet om de boel te verwateren, maar juist om de discussie te verbreden en te verdiepen. In het amendement staat "drie jaar na inwerkingtreding", maar als ik even mag kijken naar een geschikt moment, dan zeg ik u toe dat ik dat maximaal drie jaar na inwerkingtreding doe. Ik weet het niet precies, en het is ook een beetje afhankelijk van u en van de actualiteit, maar dan biedt dat misschien ook nog ruimte om deze kabinetsperiode nog iets te zien van het resultaat van ons handelen. Even de redenering afmakend: dan zou de Dopingautoriteit nog meer taken kunnen krijgen, maar dan loop ik heel erg op de zaken vooruit. Dat zouden we alsdan kunnen beslissen. Dus op grond van deze wet heeft de Dopingautoriteit geen extra taken gekregen, maar bij zo'n evaluatie is zo'n vraagstuk opnieuw aan de orde.

De laatste vraag van mevrouw Bruins Slot ging over de rechtsbescherming van de sporter. Mevrouw Bruins Slot beschreef het naast elkaar bestaan van tuchtrecht en bestuursrecht. Kruist dat elkaar of ligt dat in elkaars verlengde? Ik dacht dat ze goed naast elkaar kunnen bestaan, in de zin dat het tuchtrecht vooral over de inhoud van een dopingvraagstuk gaat en het bestuursrecht over de procedure.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De zorg van NOC*NSF — daar komt die zorg namelijk vandaan — ziet vooral op de medische dispensatie. Daar bestaan twee rechtswegen naast elkaar. De beslissing tot medische dispensatie is straks een besluit in de zin van volgens mij artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Daartegen kun je in bezwaar gaan. Aan de andere kant geeft het Dopingreglement ook ruimte om dat bij de sportbonden te doen. Welke weg kies je dan? Welke weg heeft voorrang boven de andere?

Minister Bruins:

Ik dacht dat in het voortraject de bestuursrechtelijke weg voorrang heeft.

Ik kom bij de vragen die zijn gesteld door mevrouw Diertens. Zij heeft een aantal vragen gesteld die ik, naar ik hoop, al heb beantwoord. Zij sprak verder over de bewaartermijn van de whereaboutsgegevens. Die worden twaalf maanden bewaard. Overtredingen van de regeling worden tien jaar bewaard. Deze termijnen liggen vast in de internationale WADA-code.

Op het punt van amateursporters en dopinggebruik ben ik reeds ingegaan. Dan kom ik bij de waarborgen: welke waarborgen zijn er voor de tuchtrechtelijke procedure? Sancties voor sporters worden opgelegd na een tuchtrechtelijke procedure. Die procedure is vastgelegd in de WADA-code en in het Nationaal Dopingreglement. Beide documenten bevatten ook regels over privacybescherming en rechtsbescherming voor de sporter.

Mevrouw Diertens heeft verder een vraag gesteld over de landsgrenzen. Welke uitwerking heeft de wet op het Caribische gedeelte: Curaçao en de BES-eilanden? Deze wet zal niet gaan gelden op de BES en ook niet op Curaçao. Het heeft daar dus geen gevolgen.

Een andere vraag van mevrouw Diertens was: hoe zorgt u ervoor dat sporters zelf invloed kunnen uitoefenen op regelgeving rond dopingcontroles, bijvoorbeeld op de whereaboutsafspraken? Dat gaat in de praktijk via de Atletencommissie van het NOC*NSF. Dat is een praktisch voorbeeld. Atleten kunnen daarin invloed uitoefenen op het beleid.

Hoe zorgen we ervoor dat er ook over de Europese grens goed met onze privacy wordt omgegaan? Ik denk dat ik die vraag eerder heb beantwoord. In Europa geldt de Algemene verordening gegevensbescherming. Daarbuiten zijn het bilaterale afspraken.

Op de commerciële aanbieders ben ik uitvoerig ingegaan in antwoord op de vragen van mevrouw Bruins Slot.

Er is ook nog gevraagd naar het netwerk achter de sporters. Ik denk dat ik over de kliek en het systeem voldoende heb gezegd.

Dan vroeg mevrouw Diertens nog: de Dopingautoriteit controleert ook haar eigen mensen, maakt dat haar niet kwetsbaar? Het is al jaren zo dat de Dopingautoriteit ook commerciële opdrachten doet. Zij doet ook opdrachten voor derden. Er wordt al vele jaren gewerkt met een kwaliteitssysteem voor het werk dat haar eigen medewerkers verrichten. Dat gebeurt op een goede manier. Zo'n kwaliteitssysteem is in de praktijk een goede borging gebleken.

Op de vragen van de heer Heerema over de aanpak van de entourage — dat is het derde woord naast "kliek" en "systeem" — ben ik inmiddels ingegaan.

Er is ook gevraagd naar de samenwerking tussen aan de ene kant de douaneautoriteit en aan de andere kant het OM en de politie. Ik heb vanochtend geprobeerd te schetsen dat dit echt een tweeluik is. Er zijn een aantal instanties waarmee de samenwerking nu goed op gang kan komen. Dat is niet morgen geregeld, maar ik hoor van de Dopingautoriteit dat we daar goed met elkaar aan tafel zitten. Voor een paar instanties is echt nog werk te doen. Een voorlopige afdronk krijgt u van mij in het actieplan doping.

Voorzitter, tot slot. De heer Heerema refereerde aan de boegbeeldfunctie van sporters. Hij zei dat sporters soms op doping worden betrapt, maar dat ze daarna nog kunnen gaan en staan waar ze willen. Soms worden ze ingeschakeld door sportbonden, soms zitten ze in sportbesturen, soms verschijnen ze in televisieprogramma's. De heer Heerema refereerde aan het WK veldrijden, waar ik zondag inderdaad bij was. De trotse organisatie van het evenement zei toen ook: ik heb hier nu ook sporter die en die — ik noem geen namen — van wie ik weet en van wie wij allemaal weten dat die veroordeeld is voor dopinggebruik en die zijn vak ook een aantal jaren niet heeft mogen uitoefenen. Die sporter is daar dan een geziene gast. De vraag is dan: is dat goed of fout? Ik denk dat iemand die na de zonde, namelijk het dopinggebruik, straf heeft gehad en een snelle afbreuk van zijn carrière in de topsport heeft meegemaakt, ook degene is die, uit praktijk geboren, goed kan waarschuwen tegen dopinggebruik.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Daar ben ik het dus mee eens, maar ik heb wel heel duidelijk aangegeven dat er twee typen sporters zijn. Aan de ene kant heb je de sporter die betrapt wordt, daar spijt van heeft, boete doet en vervolgens zegt: ik ga mijn ervaringen delen met de generatie die er nu aan komt. Aan de andere kant heb je de sporter die ontkent tot er echt niet meer te ontkennen valt omdat er allemaal bewijzen zijn voor dopinggebruik, die vervolgens schoorvoetend toegeeft en zegt: nou, oké, ik heb gebruikt en ik heb er eigenlijk geen spijt van; ik vind het jammer dat ik betrapt ben en ik voel me slachtoffer. Daar zit wel verschil in. Het gaat mij om dat laatste type. Het is toch gek dat we die mensen, die dopingzondaars, terugzien in onze sportwereld? Ik weet dat wij daar niet over gaan, maar wat ik aan u vraag, is of u voor uzelf een rol ziet om te kijken of wij dat laatste type sporters, dat laatste type dopingzondaars, wat verder van de sportwereld af kunnen krijgen. Want ik zou het ontzettend vervelend vinden als mijn kind later training zou krijgen van zo'n dopingzondaar zonder spijt of hem als talentcoach zou hebben. Ik vind dat fout. Dat statement wil ik hier in deze Kamer ook gewoon gemaakt hebben.

Minister Bruins:

Ik kan dat statement heel goed onderschrijven, net zoals ik onderschrijf dat daar voor minister of ministerie geen rol is weggelegd, maar ik kan mij goed inleven in dit statement van de heer Heerema.

Voorzitter, daarmee ben ik aan het einde van de beantwoording in de eerste termijn gekomen.

De voorzitter:

Hartelijk dank.

De vergadering wordt van 12.13 uur tot 12.25 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan het woord is de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Doping is vals spel en sportieve fraude, het is een gevaar voor de gezondheid en een risico voor het imago van de sport. Volgens mij zijn wij het eens: deze wet is een noodzakelijke stap, maar er moet meer gebeuren. Dat zei de minister ook, zelfs letterlijk, en in ben het daar dus erg mee eens. Ik steun ook van harte het amendement van het CDA om de wet te evalueren, maar ook, hoe gek het ook klinkt, om te evalueren wat de wet niet regelt. Er komt een beleidsplan tegen doping. Het is goed dat daarin onder andere ook aandacht wordt besteed aan twee punten die ik noemde, maar zo zijn er meer: het bestrijden van doping in de amateursport zoals in sportscholen, en het mogelijk uitbreiden van voorlichting onder jeugdige potentiële topsporters. Ik had hier de vraag willen stellen of dit onderdeel kan uitmaken van de evaluatie, maar nog voordat ik die vraag stelde, heeft de minister dit al toegezegd. Het is volgens mij hartstikke goed om dit tegen die tijd allemaal te bekijken om te zien hoe effectief ons antidopingbeleid over de hele breedte is, met de wet en met wat er niet in de wet staat maar wel in het beleidsplan tegen doping.

Als ik hoor dat het uitwisselen van gegevens tussen de Dopingautoriteit aan de ene kant en de politie en het OM aan de andere kant stokt omdat men van de kant van justitie het zwaarwegend algemeen belang mist, dan maak ik mij daar toch wel echt zorgen over. Deze discussie loopt al heel erg lang en volgens mij betwist niemand dat er een groot belang is om het imago van de sport te beschermen en de gezondheid van sporters niet in gevaar te brengen. Ik blijf natuurlijk graag op de hoogte van het vervolg van deze discussie, met name of er ook sprake is van capaciteitsproblemen. Die zijn er bij de politie en het Openbaar Ministerie, dat is bekend, maar dat mag natuurlijk geen excuus zijn om hier niet in volle vaart werk van te maken. Die discussie over de capaciteitsproblemen gaan wij nu niet voeren, maar die voer ik elders wel met de minister van Justitie en Veiligheid.

Dan tot slot over het aanpakken van de dopinggerelateerde criminaliteit. Daarover is veel gezegd, want het is juist het systeem achter de sporter, de handelaar, de arts en de managers die er grof geld aan verdienen. Daarom dien ik een gezamenlijke motie in van de vier sprekers van vandaag.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het huidige antidopingbeleid voornamelijk gericht lijkt te zijn op dopinggebruikers;

constaterende dat het aanpakken van "het systeem" en de personen achter het dopinggebruik zoals de dopinghandelaren en de artsen en managers die aanzetten tot gebruik van verboden middelen of deze toedienen, nu slechts zeer beperkt plaatsvindt;

overwegende dat het faciliteren van of aanzetten tot dopinggebruik de gezondheid van anderen in gevaar brengt met als gevolg dat ook een strafrechtelijke aanpak aangewezen is;

constaterende dat niet alle doping onder de huidige wetten valt en dat heldere strafrechtelijke normen om dopinggerelateerde criminaliteit aan te pakken nu ontbreken;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze diverse wetten, zoals de Geneesmiddelenwet, de Warenwet, de Opiumwet en/of het Wetboek van Strafrecht zodanig aangescherpt zouden moeten worden zodat dopinggerelateerde criminaliteit rondom de sporter effectiever kan worden aangepakt door handhavings- en opsporingsinstanties;

verzoekt de regering er voorts op toe te zien dat de samenwerking tussen de betrokken handhavings- en opsporingsinstanties verbetert en de aanpak van dopinggerelateerde criminaliteit bij de diverse instanties voldoende aandacht krijgt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Rudmer Heerema, Diertens en Bruins Slot. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (34543).

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Doping verpest de sport, ondermijnt het vertrouwen in de sport, vergalt het plezier dat je in de sport kunt hebben en schaadt de gezondheid van sporters. Daarom vindt het CDA het goed dat er nu een wetsvoorstel ligt om die aanpak van doping weer te verbeteren. Aan de ene kant is dat omdat in dit wetsvoorstel betere waarborgen voor de sporters zijn opgenomen, ook van belang in dit geheel, en aan de andere kant omdat er een betere gegevensuitwisseling mogelijk is voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd maar ook voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Douane.

Van belang is echter om het systeem achter de sport aan te pakken; dat hebben eigenlijk alle sprekers vandaag met elkaar gedeeld. Het gaat dan om degenen die het dopinggebruik faciliteren, bijvoorbeeld de trainer, de coach of de arts die hier actief bij betrokken is. Het is ook van belang om te kijken waar nu die witte vlekken zijn in die aanpak van de strijd tegen doping. Daarom is het goed dat de minister een plan van aanpak maakt om de verdere aanpak van doping te verbeteren, maar het CDA steunt ook de motie van de SP om te onderzoeken waar die systemen nu eigenlijk niet goed in elkaar grijpen en waar er nog witte vlekken zijn. De geluiden die het CDA hoort, zijn dat de handel in doping en illegale geneesmiddelen of de illegale handel in geneesmiddelen waar ook doping onder kan vallen, steeds lucratiever wordt. Eigenlijk is er weinig risico om gepakt te worden. En je kan er wel veel geld mee verdienen. Welke signalen krijgt de minister daarover? Ik heb die vraag ook in de eerste termijn gesteld, maar ik zou de minister daar toch nog graag over willen horen.

Wat ook blijkt uit de beantwoording van de minister, is dat heel veel verschillende organisaties gaan over het aanpakken van dit probleem, van de handel tot en met het gebruik. Die vele organisaties zoals het Openbaar Ministerie, de Dopingautoriteit, de politie en de douane, moeten heel goed met elkaar samenwerken. Dat is natuurlijk soms ook lastig omdat iedere organisatie haar eigen prioriteiten heeft. Zij hebben al een enorme stapel werk op hun bureau liggen. Toch is het van belang, zo vindt het CDA, om dat samenwerken goed te doen en helder te hebben waar je elkaar op kunt aanspreken, waar je elkaar op kunt afrekenen en wat je van elkaar kunt verwachten. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het uitwisselen van relevante gegevens van politie, Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de douane en de Dopingautoriteit bij kan dragen aan een effectiever antidopingbeleid;

constaterende dat met de Wet uitvoering antidopingbeleid geen wettelijke grondslag voor dergelijke gegevensverstrekking wordt vastgelegd voor de politie, het Openbaar Ministerie en de FIOD;

overwegende dat er wel ruimte is tot verdere gegevensuitwisseling en structurele samenwerking met de politie, het Openbaar Ministerie en de FIOD;

verzoekt de regering in overleg met de politie, het Openbaar Ministerie, FIOD, douane en de Dopingautoriteit tot een samenwerkingsprotocol te komen, zodat de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden helder is, en de Kamer voor het wetgevingsoverleg sport in het najaar van 2018 hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins Slot, Diertens, Rudmer Heerema en Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (34543).

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. We hebben het ook gehad over de rol van de verschillende instanties. De verschillende instanties melden nu bij het RIVM wat ze allemaal doen op het gebied van vervalste geneesmiddelen, waar ook doping onder valt, en de verontreinigde voedingssupplementen. Het is fijn om te horen dat de minister zegt dat hij de jaarrapportage, het overzicht van wat er gebeurt en waar het gebeurt, naar de Kamer zal toezenden. Het is ook fijn dat dit nu gaat gebeuren. Dan krijgt de Tweede Kamer ook een beter inzicht in de effecten daarvan. Mijn vraag is wanneer de minister dat kan doen.

Ik wil de minister bedanken voor de positieve reactie op het amendement dat het CDA heeft ingediend. Om voor iedereen nog even helemaal helder te maken wat de toezegging van de minister was: de toezegging van de minister was om binnen maximaal drie jaar tot een evaluatie over te gaan. In de toelichting zullen we nog voor de woorden "drie jaar" het woordje "maximaal" toevoegen. Ook daarvan komt een gewijzigde versie langs.

Voorzitter, ik kom tot een afsluiting. Het CDA verwacht van deze wet geen wonderen, maar hij is wel een stap vooruit in de aanpak van doping en het beter faciliteren van de sporter. De praktijk zal moeten bewijzen of dit genoeg is. Daarom is het ook goed dat deze minister nog een plan van aanpak doping naar de Kamer stuurt, zodat we kunnen bekijken hoe wij hierbij in de toekomst verder met elkaar moeten oplopen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Veel dank. Het woord is aan mevrouw Diertens van D66.

Mevrouw Diertens (D66):

Voorzitter. Ik zet het spreekgestoelte lager. Ik ben wat klein, dus dan duurt het altijd even.

D66 ziet dit echt als een eerste stap naar een schone sport. Een schone sport vinden wij ontzettend belangrijk. Wij ondersteunen de moties; dat is duidelijk. Ik dank de minister voor de toezegging dat hij aan de hand van de evaluaties ook gaat onderzoeken of de taakuitbreiding van de Dopingautoriteit noodzakelijk en nodig is. Want ik denk dat met name in de amateursport en op het terrein van voorlichting nog heel veel nodig is om de negatieve aspecten van doping onderuit te halen.

Verder wil D66 toch graag wel een antwoord op de vragen rond de dopingcontrole op de BES-eilanden en op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten. Ik ben blij met het vertrouwen in onze overzeese sporters, maar hoe is deze controle dan wél gewaarborgd? Want zij nemen onder onze vlag dikwijls deel aan bijvoorbeeld de Olympische Spelen. En ik wil graag nog eens met klem zeggen dat wij het corrupte, criminele systeem achter de sport graag aangepakt zien worden.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot is het woord aan de heer Heerema van de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter. Het is vandaag een bijzondere dag. Het is namelijk voor het eerst in ten minste zeven jaar dat een wetsvoorstel over sport in deze zaal behandeld wordt. Sport komt niet zo vaak aan de orde in deze Kamer, hooguit één keer per jaar bij een algemeen overleg en één keer per jaar bij een wetgevingsoverleg. Het is dus bijzonder dat vandaag vier partijen de moeite hebben genomen om naar deze Kamer te komen. Ik dank mijn collega's dat we hier samen zo goed over gesproken hebben en ook zo eensgezind optrekken om dit wetsvoorstel de goede richting in te krijgen. Dank ook aan de minister voor de uitgebreide beantwoording; we vullen elkaar denk ik als Kamer en kabinet goed aan.

Het was natuurlijk hartstikke gaaf geweest als wij deze wet zeven jaar geleden hadden ingediend, toen deze ontstaan was. Dan hadden we nu de evaluatie gehad, hadden we de aanscherpingen gehad en hadden we het systeem, de kliek, rond de sporter wellicht ook aan kunnen pakken. Maar het een-na-beste moment is vandaag, dus laten we vanaf vandaag die goeie stap zetten. Dan kunnen we wellicht over enkele jaren zeggen hoe mooi deze stap is geweest en dat we een effectiever antidopingbeleid voeren.

Ik dien geen moties of amendementen in, omdat ik ervan overtuigd ben dat we, als we deze stap nemen, in de komende tijd de wet verder kunnen optuigen om ervoor te zorgen dat we effectiever kunnen handelen. Het is heel goed om van de minister te horen dat we uitgebreid met elkaar gaan spreken over het actieplan antidoping, dat voor de zomer komt. Ik kijk daar ook naar uit. Dat is een belangrijk moment, waarop we weer een stap kunnen maken om die prachtige sport schoner te krijgen, zodat we er nog meer van kunnen genieten.

Voorzitter. Ik heb nog één laatste worsteling die ik graag met de minister wil delen, namelijk de worsteling met het internationale speelveld. Volgens mij doen wij het als Nederland, ondanks al onze tekortkomingen op dopinggebied, ten opzichte van andere landen best goed. Er zijn landen in de wereld waar helemaal nooit dopingcontroles plaatsvinden. Wat kan de rol van Nederland in dat speelveld zijn, om ervoor te zorgen dat niet alleen onze sporters schoner worden, maar dat met name sporters uit andere landen zich wat meer aan de regels houden? We hebben natuurlijk heel veel evenementen in Nederland: wereldkampioenschappen, Europese kampioenschappen. Kan de minister misschien nog een tip geven of zelf aan de slag gaan met de mogelijkheden die dat type wedstrijden biedt om het internationale aspect van dopinggebruik nog een stapje in de goede richting te krijgen? Ik kan me voorstellen dat er bijvoorbeeld meer controles rond WK's en EK's in Nederland plaatsvinden en dat die gegevens op internationaal niveau gedeeld worden. Als Nederland hierin een voortrekkersrol kan spelen, zou ik dat zeer toejuichen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan zijn we hiermee gekomen aan het einde van de tweede termijn van de kant van de Kamer. Het woord is aan de minister.

Minister Bruins:

Voorzitter, dank u wel. Er zijn nog een aantal vragen gesteld in tweede termijn. De heer Van Nispen sprak over het zwaarwegend belang. Ik herhaal dat de uitleg van zwaarwegend belang hier misschien anders wordt gevoeld dan op het ministerie van JenV. Het is dus niet zo dat het niet wordt gezien. Nogmaals, ik haast me te zeggen dat ik geen controverse wil laten zien tussen het ministerie van JenV en het ministerie van VWS. Het gaat me erom dat we aandacht kunnen krijgen voor gegevensdeling tussen de Dopingautoriteit, het OM en de politie. Daar gaat het om. Ik ga proberen daar een nadere concrete afspraak over te maken.

De heer Van Nispen heeft, mede namens andere partijen, de motie op stuk nr. 11 ingediend. Daarin liggen twee verzoeken besloten. Het ene verzoek aan de regering is om te onderzoeken op welke wijze diverse wetten, zoals de Geneesmiddelenwet, de Warenwet, de Opiumwet en/of het Wetboek van Strafrecht zodanig aangescherpt zouden moeten worden, dat dopinggerelateerde criminaliteit rondom de sporter effectiever kan worden aangepakt door handhavings- en opsporingsinstanties. Ook hiervoor was ik heel snel gaan kijken welke wetten bij ons in de boekenkast staan en welke wetten bij een ander departement in de boekenkast staan. Daar moet ik natuurlijk goed op letten. Ik neem aan dat de meeste van de genoemde wetten bij mij in de boekenkast staan. Voor de andere zal ik overleg moeten hebben met andere partijen, maar dat doe ik graag.

Het tweede verzoek dat in de motie besloten ligt, is om erop toe te zien dat de samenwerking tussen de betrokken handhavings- en opsporingsinstanties verbetert en de aanpak van dopinggerelateerde criminaliteit bij de verschillende instanties voldoende aandacht krijgt. Dat zou ik ruim willen toezeggen, dus ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Bruins Slot. Over het systeem achter de sporter hebben we het vanmorgen gehad. We hebben ook geconstateerd dat dat niet beantwoord is met het voorliggende wetsvoorstel en dat dat dus op een later moment moet gebeuren. Daarvoor is het actieplan doping, dat u voor de zomer krijgt, de eerstvolgende gelegenheid.

Mevrouw Bruins Slot vroeg nog welke signalen er nou bekend zijn over de entourage. Mij persoonlijk zijn die signalen niet bekend, maar dat zegt nog niet zo veel, want ik ben nogal nieuw in het vak. Misschien kan aan de hand van de jaarrapportage iets meer inzicht worden geboden aan u en aan mij in de bestaande signalen.

Mevrouw Bruins Slot heeft ook namens de andere hier aanwezige politieke partijen een motie ingediend over …

De voorzitter:

Voordat u daarmee verdergaat, heeft mevrouw Bruins Slot nog een vraag over het vorige punt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik merk dat ik mijn vraag niet duidelijk genoeg gesteld heb. Mijn vraag was namelijk: welke signalen heeft de minister dat er groei zit in de handel in doping en bijvoorbeeld ook in de illegale handel in geneesmiddelen die als doping worden gebruikt? Nemen die signalen toe? De vorige minister heeft dat rond 2013, 2014 geschreven. Ik vroeg me af hoe de signalen tegenwoordig zijn, in het huidige jaar 2018.

Minister Bruins:

Ik moet het antwoord op die vraag schuldig blijven, maar het is een heel feitelijke vraag, dus ik wil wel kijken of ik het antwoord op die vraag kan vinden. Ik zal dat antwoord dan niet alleen geven als een feitelijk antwoord op een feitelijke vraag, maar zal daarbij ook kijken naar de vraag of we een intensivering van beleid kunnen bereiken op dat punt. Via u, voorzitter, vraag ik om het antwoord in het Actieplan Doping te mogen meenemen.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 12, die mevrouw Bruins Slot indiende. Daarin wordt de regering verzocht om in overleg met politie, OM, FIOD, douane en Dopingautoriteit tot een samenwerkingsprotocol te komen, zodat de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden helder is, en de Kamer voor het wetgevingsoverleg Sport in het najaar van 2018 te informeren. Dat lijkt mij prima, met één nuance. Ik denk dat het niet zal leiden tot één samenwerkingsprotocol met de hele bups, als ik dat zo huiselijk mag uitdrukken, maar tot protocollen per instantie. Als ik de motie zo mag uitleggen, zou ik ook op dit punt willen zeggen: oordeel Kamer.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Dat is prima. Het gaat hier inderdaad om een effectieve aanpak van doping. Het ministerie werkt bijvoorbeeld ook samen met de NZa of de inspectie en daar liggen ook protocollen per instantie. Ik denk dat dat prima is.

De voorzitter:

Goed. De motie-Bruins Slot c.s. op stuk nr. 12 krijgt dus ook "oordeel Kamer".

Minister Bruins:

Zo is dat.

Voorzitter, dan de RIVM-jaarrapportage. Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd wanneer de Kamer die kan ontvangen. Ik weet dat niet. Ik moet eens eventjes gaan zoeken wat er is, maar laten we zeggen dat dat in deze korte maand zou moeten lukken en dat u in deze korte maand ook iets krijgt van wat wij kunnen vinden.

Mevrouw Bruins Slot heeft tot slot gesproken over het door haar ingediende amendement, waarin een tijdsbepaling zit van drie jaar, en dan in het vierde jaar de evaluatie presenteren. Mevrouw Bruins Slot zei: ik voeg het woordje "maximaal" toe. Daar hebben we het over gehad. Dat lijkt me een prima idee.

Mevrouw Diertens heeft tijdens haar inbreng gesproken over het takenpakket van de Dopingautoriteit. Dit is wat het nu is op basis van dit wetsvoorstel, maar als we de evaluatie hebben, is er, denk ik, aanleiding om opnieuw het takenpakket van de Dopingautoriteit tegen het licht te houden. Volgens mij heeft mevrouw Diertens in haar betoog ook gevraagd of voorlichting een taak van de Dopingautoriteit is. Ja, dat is al het geval in de huidige situatie, en dat blijft ook zo.

Dan over het van toepassing zijn van de wet die voorligt op de BES-eilanden. Ik zei al: de wet wordt niet van toepassing op de BES-eilanden, maar ik wil best onderzoeken of dat nuttig en nodig is. Ik kan die handreiking in ieder geval doen in de richting van mevrouw Diertens.

Voorzitter. Dan is er tot slot nog de vraag van de heer Heerema over het internationale speelveld. Ik ben nooit aanwezig geweest bij de internationale instantie de WADA. Dat is de internationale toezichthouder op het gebied van doping en dopingcontroles. Ik heb begrepen dat we daar als Nederland een heel actieve rol in vervullen en dat als het gaat over gegevensbescherming, wij ook een van de actieve partijen zijn om die gegevensbescherming als onderwerp steviger te verankeren in de WADA-regelgeving. Als ik zeg "wij", is dat eerlijk gezegd meer de Dopingautoriteit die daar een actieve rol in vervult dan het ministerie, maar ik steun natuurlijk de Dopingautoriteit in deze actieve houding.

Ik heb een beetje nagedacht over de vraag hoe je de Nederlandse voortrekkersrol nog meer inhoud zou kunnen geven, zonder nu altijd alles in het actieplan doping te kieperen. Daar ben ik nog niet helemaal over uit. Ik was niet van plan om u een heel dik boek voor te leggen, maar ik zou me wel kunnen voorstellen dat wij best practices delen tussen de Dopingautoriteit en soortgenoten in andere landen. Daar wil ik met de Dopingautoriteit over spreken. Het resultaat van dat gesprek wil ik dan benoemen in het actieplan.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik heb hierover twee opmerkingen. Ik denk dat het goed is dat we met name kijken naar landen waar helemaal geen dopingcontroles plaatsvinden, zoals Jamaica. Daar komen toch ook echt topatleten vandaan die concurrenten zijn van onze atleten. In plaats van onze standaard naar beneden te halen, moeten we kijken hoe we de standaard in die andere landen omhoog kunnen krijgen. Dat is één.

Ten tweede, u zegt dat u ons geen dik boek wilt aanbieden, waar we vervolgens over spreken. Maar als dat op tijd gestuurd wordt, vind ik het helemaal niet erg dat daar heel veel informatie in staat. Ik wil over dit belangrijke onderwerp zeker niet te weinig informatie hebben om met u van gedachten te kunnen wisselen.

Minister Bruins:

Voorzitter. Ik zeg de heer Heerema graag een dik boek toe. Nee hoor, ik wil dat het praktisch blijft. Dat hoort bij het begrip "actieplan". Daar moeten dus concrete acties in zitten, en niet zozeer beschrijvingen van allerhande soort en maat. Daar ga ik mij voor inspannen. U hebt het voorbeeld van Jamaica genoemd. Dat zouden we via die actieve rol in de WADA moeten aanpakken. En die best practices: dat kunnen we volgens mij nu al doen. Daarmee hoeven we niet te wachten. Maar zoals gezegd, het resultaat van het gesprek dat ik daarover zal hebben met de Dopingautoriteit vervat ik in het actieplan.

Voorzitter. Tot zover. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn wij daarmee aan het einde gekomen van dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de Wet uitvoering antidopingbeleid zal volgende week dinsdag gestemd worden.

De vergadering wordt van 12.49 uur tot 13.56 uur geschorst.

Voorzitter: Arib

Naar boven