Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regeling van taken en bevoegdheden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie) (32017, R1884);

het wetsvoorstel Regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32018, R1885);

het wetsvoorstel Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (32019, R1886);

het wetsvoorstel Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving) (32020, R1887);

het wetsvoorstel Regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten) (32026, R1888);

het wetsvoorstel Vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba (32041, R1890);

het wetsvoorstel Reglement voor de Gouverneur van Curaçao (32178, R1898);

het wetsvoorstel Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten (32179, R1899);

het wetsvoorstel Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen) (32186, R1901);

het wetsvoorstel Wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen) (32213, R1903)

, en van:

- de motie-Yrausquin/Herdé over een geschillenregeling (32213 (R1903), nr. 14);

- de motie-Yrausquin c.s. over optimale samenwerking bij implementatie van verdragen (32213 (R1903), nr. 15);

- de motie-Van Bochove over een visie op de toekomst van het Koninkrijk (32213 (R1903), nr. 24);

- de motie-Leerdam c.s. over aanpassing van de AMvRB (32213 (R1903), nr. 25);

- de motie-Leerdam c.s. over een secretariaat van het Koninkrijk (32213 (R1903), nr. 26).

De voorzitter:

Wij gaan verder met de behandeling van de rijkswetten. Voordat ik het woord geef aan de heer Marlin, gedeputeerde staatkundige structuur van Sint-Maarten, vraag ik nogmaals aan u allen om alstublieft korte vragen te stellen en om vragen die aan u worden gesteld, kort te beantwoorden. Ik ken u niet, mijnheer Marlin, misschien bent u wel heel kort. Ik hoor mensen lachen, dus het zal wel niet.

De heer Marlin:

Voorzitter. In mijn paspoort staat dat ik 1.80 m ben.

De voorzitter:

Ik bedoelde natuurlijk kort van stof.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Marlin:

Geachte voorzitter, geachte leden, geachte ministers en staatssecretaris. Het is voor mij een eer om de volle honderd procent van Sint-Maarten te mogen vertegenwoordigen bij deze historische gelegenheid. Men zegt altijd: de laatste loodjes wegen het zwaarst en nu is het ook zo. We zijn aan het einde van een lange rit. Het eerste referendum werd gehouden in 1994. Toen was mijn jongste zoon, die nu in havo-3 zit, nog niet eens geboren. De bevolking van Sint-Maarten had toen, net als alle andere eilanden van de Nederlandse Antillen, ervoor gekozen om deel te blijven uitmaken van de Nederlandse Antillen.

Toen na enkele jaren te hebben geprobeerd om het democratisch deficit binnen de Nederlandse Antillen weg te werken en de Nederlandse Antillen te herstructureren niet had gewerkt, heeft Sint-Maarten het voortouw genomen om een tweede referendum te organiseren. Op 23 juni 2000, tien jaar geleden, heeft de bevolking van Sint-Maarten zich ervoor uitgesproken om een land te worden, alsook om binnen het Koninkrijk te blijven. In het begin werd Sint-Maarten niet serieus genomen. Maar vooral na de referenda op de andere vier eilanden in 2004 is men binnen het hele Koninkrijk hard gaan werken aan nieuwe constitutionele verhoudingen binnen het Koninkrijk. Afgesproken werd dat Sint-Maarten en Curaçao een land zouden worden.

Tientallen vergaderingen zijn er geweest, wij hebben onderhandeld en gezamenlijk hebben wij verschillende akkoorden ondertekend. Met de Nederlandse regering en met de regering van de Nederlandse Antillen en van Curaçao is afgesproken dat op 10-10-10 Sint-Maarten een land zou worden. Voor Sint-Maarten was dat een enorme uitdaging, maar vol vertrouwen en verwachting zijn wij samen aan de slag gegaan. Samen met Nederland hebben wij gewerkt aan het verbeteren van de bestuurskracht van Sint-Maarten. Samen met Nederland hebben wij een plan van aanpak gemaakt om de politie van Sint-Maarten sterk te verbeteren. Volgende week maandag, 19 april, worden de verantwoordelijkheden van de ministeries van Volksgezondheid, van Sociale Ontwikkeling en Arbeid en van Onderwijs, Sport, Cultuur en Jongeren door Sint-Maarten overgenomen. De ontmanteling van de Nederlandse Antillen is van start gegaan en overdracht van taken aan de toekomstige landen Sint-Maarten en Curaçao is begonnen.

Ik sta hier op deze historische dag om de bevolking van Sint-Maarten te vertegenwoordigen, net als ik de afgelopen 23 jaar heb gedaan als lid van de Eilandsraad van Sint-Maarten, als lid van de Staten van de Nederlandse Antillen en als gedeputeerde. Voor het eerst mag ik echter spreken in het belang van de bevolking van Sint-Maarten in een parlement, echter zonder te mogen deelnemen aan de stemmingen over wetsvoorstellen, de verandering van het Statuut en het goedkeuren van de consensusrijkswetten. Ik spreek daarom de hoop uit dat de bevolking van de Nederlandse Antillen, in het bijzonder de bevolking van Sint-Maarten, de steun zal krijgen van de meerderheid van de Staten-Generaal.

Er bestaat misverstand over de eenheid van Sint-Maarten. Ik wil hier dan ook weer duidelijk stellen dat alle partijen en alle fracties in de Eilandsraad van Sint-Maarten deze keuze en dit proces steunen: de bevolking van Sint-Maarten wil dat Sint-Maarten een land wordt. De bevolking volgt dan ook met grote belangstelling deze debatten. Zij verwacht de steun van de meerderheid van de Kamer.

Is Sint-Maarten klaar om een land te worden? Dit is de vraag die wij de afgelopen dagen vaak hebben gehoord. De antwoorden daarop verschilden, afhankelijk van degene die aan het woord was. Namens de bevolking en het bestuur van Sint-Maarten wil ik nogmaals zeggen dat Sint-Maarten niet de kans heeft gehad om zich te ontwikkelen tot autonoom land, steunend op eigen kracht en met de wil om elkaar bij te staan, als deel van de Nederlandse Antillen. Na tien jaar is de tijd nu wel aangebroken om autonoom land te worden binnen het Koninkrijk. Als wij moeten wachten totdat alles naar volle tevredenheid van anderen is geregeld, worden wij nooit land binnen het Koninkrijk. Sint-Maarten moet dus de kans krijgen om land te kunnen worden en om, net zoals Aruba 25 jaar geleden, uit te groeien tot een sterker, maar autonoom land. Niet acceptabel is voor mij dat de indruk wordt gewekt dat Sint-Maarten een belastingparadijs is waar iedereen van overal mag komen, bedrijven zich vestigen en enorme winsten boeken zonder belasting af te dragen aan de overheid. Dat is niet waar! De totale belastingopbrengst op Sint-Maarten is met een bevolking van zo'n 45.000 mensen 440 mln. gulden per jaar. Het bruto binnenlands product is 1,4 mld. gulden en de belastingdruk is 30%. In vergelijking met verschillende Europese landen doet Sint-Maarten het heel goed. Ik heb verschillende keren gezegd dat binnen de Nederlandse Antillen alles niet optimaal heeft kunnen werken, vandaar de keuze om uit de Antillen te stappen. De bevolking is klaar en ziet ernaar uit dat de stap nu wordt gezet.

Ik bedank nogmaals al diegenen die in de afgelopen jaren hard hebben gewerkt om vandaag mogelijk te maken. Gedurende deze dagen wil ik in het bijzonder de heer Herdé van Aruba bedanken voor zijn steun, zoals vanmorgen uitgesproken. Natuurlijk bedank ik ook alle andere eilandsraden van de Nederlandse Antillen, de eilandsraad van Sint-Maarten, de adviseurs op Sint-Maarten en in het bijzonder de heer Dennis Richardson, die vanwege een ongeluk nu niet in aanwezig kan zijn, maar dit alles moet volgen vanuit Colombia.

Tot slot wil ik toch even van de gelegenheid gebruikmaken om te reageren op dingen die eerder vanmorgen of vanmiddag zijn gezegd. Zo is gezegd dat op Sint-Maarten het Nederlanderschap wordt verkocht en dat op Sint-Maarten de waterleiding niet in orde is en de CEO wegens wanprestatie zou moeten opstappen. Met klem is gezegd dat de boel op Sint-Maarten niet in orde was. Mevrouw de Voorzitter, geachte leden, op Sint-Maarten wordt het Nederlanderschap niet verkocht en paspoorten evenmin. Sint-Maarten is geen supermarkt waar iemand van overal naartoe kan gaan om het Nederlanderschap ergens in een toko te kopen. Ieder land ter wereld heeft problemen. Ieder eiland, in het Caribisch gebied of ergens anders, kent zijn problemen. Net zoals alle andere eilanden van de Nederlandse Antillen en het Caribisch gebied, heeft Sint-Maarten nu problemen, had Sint-Maarten in het verleden problemen en zal Sint-Maarten in de toekomst problemen houden. Vandaag worden er in dit debat gevallen gebruikt om nee te zeggen tegen de wens van de bevolking van Sint-Maarten, die tien jaar geleden, gebruikmakend van haar zelfbeschikkingsrecht, heeft gezegd uit de Nederlandse Antillen te willen stappen en land te willen worden. Daar wordt nog tegen gezegd: nee, dat mag niet.

Nogmaals spreek ik onze hoop uit dat de meerderheid van de Staten-Generaal zich kan vinden in de voorstellen die steun geven aan Sint-Maarten om land te mogen worden.

De heer Bikker:

Mevrouw de voorzitter, leden van de Tweede Kamer, bewindslieden, collega-gedelegeerden, aanwezigen. Ik constateer dat de regering zich kan vinden in het amendement mijnerzijds met betrekking tot verbetering van de rechtsbescherming voor belastingzaken in koninkrijksverband en met name ook bepaaldelijk in de uitbreiding dat dit dan getemporiseerd voor alle delen van het Koninkrijk en alle bestaande, te ontstane landen en eilanden zal gaan gelden. Ik geef de Tweede Kamer dan ook in overweging om mee te werken aan de totstandkoming van dit amendement, opdat wij in ieder geval op koninkrijksniveau een stapje dichter zullen zijn bij het voldoen aan internationale verdragen, onder andere artikel 14 van het IVBPR.

Ter zake van een ander onderwerp haal ik een bekende schrijver aan als ik spreek van "de rots der struikeling, de steen des aanstoots". Voor de Arubaanse delegatie is duidelijk de rots der struikeling en de steen des aanstoots artikel 27, lid 3 en 4, waarbij de regering in feite de gelegenheid aangrijpt om het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen te gebruiken als gelegenheid om in feite gewoon te gaan heronderhandelen met Aruba. Dat is voor onze delegatie onacceptabel. Ik geef de Tweede Kamer dan ook in overweging om dit geen rots der struikeling of steen des aanstoots te laten zijn, maar om in ieder geval de moties die ter zake door de Arubaanse delegatie zijn ingediend, serieus te overwegen.

Ik heb dit overleg als heel positief ervaren en ik denk dat wij structuur moeten aanbrengen in het interparlementair overleg. Ik verschil van mening met de heer Remkes, die heeft gezegd dat wij niet over het rapport over het democratisch deficit hebben willen praten. Wij hebben het niet zinvol geacht dat wij in een werkbezoek van een aantal uurtjes tussen beleefdheidsbezoeken in zo'n onderwerp zouden gaan bespreken. Dus wij hebben gezegd dat wij het wel willen bespreken, maar in een meer gestructureerde vorm. Daartoe kom ik, vanuit een positieve inbreng, nu met een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat het wenselijk is om meer structuur aan te brengen in het interparlementair overleg in koninkrijksverband;

van oordeel dat het in gemeld kader praktisch is, jaarlijks in koninkrijksverband een, bij voorkeur tweedaags, interparlementair overleg te houden, met als doel informatie-uitwisseling en toelichting van standpunten met betrekking tot onderwerpen van belang voor het Koninkrijk;

van oordeel dat gemeld interparlementair overleg zo veel mogelijk zal worden gekoppeld aan een programma van werkbezoeken;

besluit, zich te zullen inspannen om het daarheen te leiden dat zulk een jaarlijks interparlementair overleg vanaf het jaar 2011 plaats kan vinden;

verzoekt de Koninkrijksregering, waar nodig medewerking aan gemeld doel te verlenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de heer Bikker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(32213, R1903).

De heer Bikker:

Ik heb het een aantal dagen geleden in deze Kamer gepresteerd om een amendement van een Kamerlid in te trekken. Ik zou de heer Remkes willen vragen om mij de bevoegdheid te geven om het zo gewraakte amendement zijdens de Antilliaanse delegatie van zijn hand in te trekken. Als dat niet kan, heb ik het in ieder geval geprobeerd.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. De heer Bikker mag alle amendementen van de PVV over dit onderwerp intrekken. Wij hebben er intussen twee dagen lang over gedebatteerd en soms heftig gediscussieerd, ook met onze vrienden uit de West. Ik moet eerlijk zeggen dat dit geen verandering heeft gebracht in de zienswijze van de PVV. De PVV was en is tegen deze wetsvoorstellen voor staatkundige vernieuwing. Wij zullen daarom dan ook tegen alle wetsvoorstellen stemmen. Ingediende amendementen zullen wij ieder op hun merites beoordelen. Sommige amendementen behelzen een kleine verbetering. Die zullen wij positief beoordelen. Dat zal echter ons eindoordeel over de diverse wetsvoorstellen niet beïnvloeden.

De Nederlandse Antillen en Aruba behoren tot de rijkste eilanden in het Caribisch gebied. Dat hebben deze eilanden mede te danken aan de eeuwenlange financiële steun van Nederland. Deze wetsvoorstellen zorgen ervoor dat die financiële steun voor drie kleine eilanden met ongeveer twintigduizend inwoners nog jarenlang zal doorgaan. Het gaat om ruim 100 mln. per jaar voor de BES-eilanden. Omgerekend is dat bijna vijf keer zo veel als de Nederlandse overheid uitgeeft aan de eigen Nederlandse burgers in een Nederlandse gemeente. Dat is dus een scheefgroei van jewelste, waarvan de Nederlandse belastingbetaler de dupe is.

Ook tijdens de afgelopen dagen kwam de strategie van de Antillianen weer om de hoek kijken. Zij proberen een schuld aan te praten bij de Nederlanders als zouden wij deze eilanden hebben misbruikt en leeggezogen. Het is u ongetwijfeld niet ontgaan dat ik mij niet schuldig voel. De PVV voelt zich niet schuldig. Ik ben ervan overtuigd dat het merendeel van het Nederlandse volk zich niet schuldig voelt. In dit verband hoef ik alleen maar te wijzen op de rijkdom van de eilanden. Door de eeuwenlange hulp van Nederland is eerder een schuld van de Antillianen aan Nederland ontstaan dan andersom. Zonder Nederland zouden de Nederlandse Antillen en Aruba nooit staan waar zij nu staan.

Ik onderschrijf overigens de kritiek dat de rijkdom onrechtvaardig is verdeeld. Het is schrijnend om te moeten constateren dat bijvoorbeeld 40% van de bevolking van Curaçao onder de armoedegrens leeft. Ik wijs daarvoor naar de politieke elite die er door corruptie, nepotisme en vriendjespolitiek een janboel van heeft gemaakt. Veel geld wordt onder de politieke elite verdeeld en komt niet terecht waar het zou moeten terechtkomen. Om deze reden pleit de PVV voor totale onafhankelijkheid van de eilanden. Dat zou de burger van de Nederlandse Antillen niet alleen de mogelijkheid maar ook de plicht geven om haar eigen goede bestuurders te kiezen. Dat gebeurt niet als Nederland altijd aanwezig is als de redder in nood om de schulden te betalen. Door totale onafhankelijkheid verplicht je het volk te kiezen voor competente en integere bestuurders; corrupte politici kunnen door de burgers van de eilanden worden heengezonden.

De PVV-fractie is voorstander van directe democratie en dus ook van referenda wanneer aparte eilanden, in dit geval Bonaire, dat aangeven. Sint-Maarten heeft daarover gesproken en ook de heer Marlin heeft het erover gehad. Het lijkt mij dan ook verstandig die referenda te houden voordat wij deze wetgeving gaan bepalen.

Wat zou er volgens de PVV-fractie moeten gebeuren? Mijns inziens moet de verantwoordelijkheid bij de eilanden gelegd worden. Bij het volk moet het besef komen dat zij er de dupe van zijn als zij de corrupte elite laten bestaan. Er moet inderdaad een soort revolutie komen. Dit spreekt de heer Van Raak wellicht aan, maar hij durft dat niet te zeggen. Daarom zeg ik dat wel voor hem.

Veel eilanden hebben onder het volk een referendum kunnen houden over de vraag hoe zij hun rol zouden willen zien, binnen of buiten het Koninkrijk. De uitslag daarvan, namelijk binnen het Koninkrijk blijven, gaat de Nederlandse belastingbetaler geld kosten. Heel veel geld. Dit proces moet gestopt worden. Ook het Nederlandse volk moet door middel van een referendum gevraagd worden naar de wens van deze staatkundige vernieuwing. Dat zou pas recht doen aan echte democratie. Dat waren we eigenlijk allemaal vergeten. Jarenlang waren we zo ontzettend druk bezig, met gelobby in deze Kamer, maar ook met gelobby van de eilanden, dat er alleen gedacht werd aan het welzijn van de burgers van de eilanden. Ik hoor al drie dagen het woord zelfbeschikkingsrecht noemen. Het Nederlandse volk heeft echter ook zelfbeschikkingsrecht. In het Handvest van de VN staat dat zelfbeschikkingsrecht geldt voor alle volken. Voor alle volken, mevrouw Eisden, dus ook voor het Nederlandse volk. Het Nederlandse volk zou moeten gaan over zijn eigen belasting, vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bewoners van de eilanden van de Nederlandse Antillen de kans hebben gekregen, middels een referendum, aan te geven of zij voor of tegen de staatkundige vernieuwing zijn;

overwegende dat de, door de Nederlandse Antillen gewenste, staatkundige structuur, waarbij de eilanden Saba, Sint-Eustatius en Bonaire als een soort Nederlandse gemeente van Nederland deel uitmaken, de Nederlandse belastingbetaler ruim 100 mln. per jaar gaat kosten;

overwegende dat met dit bedrag Nederland bijna vijf keer zo veel geld uitgeeft aan de burgers van genoemde drie eilanden dan het uitgeeft aan zijn eigen burgers;

verzoekt de regering, voorbereiding en invoering van wetgeving over deze staatkundige vernieuwing te stoppen en een referendum onder het Nederlandse volk te houden naar de wens van deze staatkundige vernieuwing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(32213, R1903).

De heer Brinkman (PVV):

Ik zou de hand niet opsteken voor zo'n motie. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat een volk vraagt om een referendum.

Ik heb nog drie kleine opmerkingen. Zo wil ik even ingaan op de begrippen "gelijkwaardigheid" en "gelijkheid". Natuurlijk zijn de landen binnen het Koninkrijk waardig en ook gelijkwaardig aan elkaar. Het kan echter niet zo zijn dat binnen het Statuut de kleine eilanden, met hun bevolking, met hun minimale belastingstelsel, Nederland schaken. Reden waarom er pertinent geen sprake is van gelijkheid, ook niet volgens de regelgeving van het Statuut en dat is maar goed ook. Wat ons betreft gaat het ook niet ver genoeg.

Ik wil nog een opmerking maken over de Consensusrijkswet Gemeenschappelijk Hof. Ik zie de heer Thijsen nu niet zitten, maar ik moet hem daarin enigszins gelijk geven. Ik weet hoe het in petit comité in de commissie is gegaan toen hierover gesproken is. De heer Thijsen heeft gelijk: er is misbruik gemaakt van artikel 43, lid 2 van het Statuut. Dat is echter niet zomaar gedaan. Natuurlijk zijn er in de onderhandelingen allerlei zaken te berde gebracht. Ik noem het Plant Hotel, ik noem de corrupte vorige regering. Ik mag het misschien niet zeggen en waarschijnlijk is iedereen dan weer boos op mij, maar dat heeft allemaal meegespeeld, en dat weet iedereen donders goed. Dat is de reden geweest. Ook onderling is daar in de commissie over gesproken en daarom heeft Aruba het Hof niet gekregen. Dan kan Aruba wel met allerlei procedurele en juridische zaken aankomen, maar ik vind het zeer goed dat de regering de kwestie op deze manier heeft opgelost. Wie niet horen wil, moet maar voelen.

Dan nog iets over Sint-Maarten. Ik heb respect voor de manier waarop de heer Marlin probeert om de belangen van zijn eiland te behartigen. Dat is goed, want de heer Marlin staat ergens voor. Wij moeten echter wel reëel zijn. Sint-Maarten, met al zijn problemen, kan op dit moment geen autonoom land worden. Ik zie het probleem echter wel. Ik zie dat alle andere landen uit de Nederlandse Antillen verdwijnen en dat er dus een groot gat valt. Maar ik heb er veel problemen mee dat de noodmaatregelen die de staatssecretaris voorstelt, de Nederlandse belastingbetaler veel geld gaan kosten. Ik vraag de staatssecretaris of zij bereid is de Nederlandse belastingbetaler op dat facet tegemoet te komen. De heer Marlin heeft globaal de inkomsten van Sint-Maarten aangegeven, al is naar ik aanneem geen rekening gehouden met alle openstaande belastingvorderingen. Welke noodmaatregelen voor Sint-Maarten ook worden genomen, daarvan moet deel uitmaken dat Sint-Maarten de extra kosten van de autonomie zelf betaalt.

Ik neem Sint-Maarten één ding kwalijk. Als je op het strand van Sint-Maarten staat, dan kun je Saba en Sint-Eustatius zien liggen. Ik vind het een gemiste kans dat een groot eiland als Sint-Maarten geen verbinding en samenwerking meer heeft gezocht met die twee kleinere eilanden. Daarom zitten wij hier nu met een onmogelijke structuur van twee Bovenwindse eilanden en één Benedenwinds eiland die op 900 kilometer van elkaar gezamenlijk een politiekorps moeten organiseren, maar ook met zijn drieën een soort gemeente van Nederland worden die de Nederlandse belastingbetaler ontzettend veel geld gaat kosten. Ik had daarin veel liever een andere rol van Sint-Maarten gezien, de rol van een grote broer die zijn kleine broers bij zich neemt en ervoor dat er één groot Bovenwinds gebeuren ontstaat. Ik vind het heel jammer dat dit niet is gebeurd.

De heer Marlin:

Voorzitter. Een opmerking naar aanleiding van het gestelde door de heer Brinkman dat hij het erg vindt dat Sint-Maarten niet de grote broer heeft gespeeld of blijft spelen in de richting van Saba en Sint-Eustatius. Deze drie eilanden hebben ervoor gekozen om een directe band met Nederland aan te gaan, maar dat neemt niet weg dat Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten nu en in de toekomst wel degelijk zullen blijven samenwerken. Wij hebben een overeenkomst met Saba en Sint-Eustatius in de vorm van de zogenaamde Winward Islands Economic Union. Daar wordt meer leven ingeblazen. De relatie tussen Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten blijft te allen tijde bestaan.

De heer Samuel:

Voorzitter. Het proces is begonnen met als start de referenda op alle eilanden van de Nederlandse Antillen. Trapsgewijs zijn er afspraken gemaakt. De treden werden beklommen met zijn allen. Wij, Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen, hebben ons werk gedaan.

Zoals afgesproken, is met de ontmanteling van de Nederlandse Antillen begonnen. De WolBES zit in de voorkamer van het huis van Nederland om onderdak te krijgen in een van de Kamers. Het aannemen van landsverantwoordelijkheden door Curaçao en Sint-Maarten is begonnen. De overgang van monisme naar dualisme zal worden voltooid. De verkiezingen om dit mogelijk te maken, hebben nog geen definitieve datum. Dit alles rustend op "afspraak is afspraak".

Van een lid van het parlement van de Nederlandse Antillen, gekozen door de bevolking van Sint-Maarten, wordt verwacht dat de wens van de mensen van Sint-Maarten steun krijgt. Namens 100% van de bevolking van Sint-Maarten wil ik dank uitspreken aan allen die een bijdrage hebben geleverd aan dit proces, vooral aan de heer Dennis Richardson, die door een ongeluk vandaag niet dichter bij ons kan zijn.

De bevolking van Sint-Maarten staat voor een grote uitdaging, namelijk om aan te kunnen tonen dat zij haar eigen verantwoordelijkheden kan dragen. Hierover wil ik het volgende opmerken: geef ons niet iedere dag een vis, maar laat ons zelf vissen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Veel woorden zijn al gezegd. Dit is de derde dag dat wij hierover vergaderen, maar dit proces houdt ons al jaren bezig. Wij hebben er vaak over gesproken. Vandaag zitten wij samen in de plenaire zaal van de Tweede Kamer: een groot moment. Wij hebben heftige discussies gehad en pittige debatten gevoerd, waarin wij vaak elkaars nieren geproefd hebben. Ik kijk een beetje naar de heer Johnson, die veel beter is in prachtige spreekwoorden dan ik. Die twee kale mannen die vechten om een kam, vergeet ik nooit meer. Wij moeten vandaag spijkers met koppen slaan, in plaats van spijkers op laag water blijven zoeken. Immers, als wij dat laatste blijven doen, zullen wij niet verder komen. Dan hebben wij straks, ondanks de rituelen die zich soms tussen ons afspelen en de soms wat kissebissige, ruzieachtige sfeer, misschien wel mooie wetgeving die prachtig op papier staat en waar wij het meer of minder mee eens zijn, maar schieten wij daar uiteindelijk niets mee op.

Dat betekent niet dat de GroenLinks-fractie alles maar voor zoete koek slikt. Op de Antillen en op Aruba, maar ook in het Nederlandse parlement weet men dat ik vaak kritisch ben over zaken en dat ik mij niet zomaar alles laat aanleunen. Ik heb het wel eens vergeleken met een goed huwelijk of een fijne relatie: je moet daaraan blijven werken. Zo zie ik de relatie binnen het Koninkrijk ook. Je hebt wel eens ruzie met elkaar of meningsverschillen. Maar als de liefde er is, zul je er met elkaar uit moeten komen. Zonder hierover melodramatisch te doen: dit slotakkoord, met wat valse tonen hier en daar en mixed feelings bij sommigen, heeft te maken met die liefde voor elkaar uit een soort onderlinge lotsverbondenheid en wederzijds respect. Als wij deze onderlinge lotsverbondenheid en dit wederzijdse respect uit het vizier verliezen, zullen wij elkaar verliezen, terwijl het op dit cruciale moment van groot belang is om enerzijds elkaars hand vast te houden en anderzijds daar waar het beter kan de vinger aan de pols te houden. Dat kunnen wij wel ontkennen, maar de waarheid moet daar ook een plaats in hebben. Ik heb vaak aandacht gevraagd voor problemen op de Antillen. Ik kan iedereen hier en daar verzekeren dat ik dat heb gedaan vanuit politieke maar ook maatschappelijke betrokkenheid. Immers, zaken als rechtshandhaving, mensenrechten, gezondheidszorg, sociale zekerheid, milieu en natuur, een financiële huishouding die op orde moet zijn, en integer, transparant bestuur van een hoge kwaliteit zijn essentieel voor een goede toekomst van de burgers binnen ons Koninkrijk, of die nou in Nederland of op de Antillen of Aruba leven. De GroenLinks-fractie vindt zaken als zelfbeschikkingsrecht essentiële kernwaarden van dit proces.

Verenigd blijven binnen dit Koninkrijk. Mevrouw Eisden heeft het de laatste dagen over die 48% gehad. Ik weet niet of dat precies het percentage is waar het over gaat, maar ook die 48% is gebaat bij de onderwerpen die ik net noemde. Dat is de passie van mijn overtuiging geweest dat wij de schulden moeten saneren, nieuwe afspraken met elkaar moeten maken en samen ervoor moeten zorgen dat het beter wordt voor de burgers in plaats van slechter. Anders heeft dit hele circus – net had iemand het over een circus – nergens toe geleid. Daar weiger ik mij bij neer te leggen, maar er is nog wel veel werk aan de winkel.

Ik zei het net al: het is een proces van elkaars nieren proeven maar ook van loslaten, de vinger aan de pols houden en de vinger op de zere plek leggen. Ik erger mij er wel eens aan dat het bijna niet mogelijk is om daar een openhartig gesprek met elkaar over te voeren, omdat wij dan teruggaan naar de hakken in het zand zetten en naar de oude vormen en gedachten. Daar schieten wij helemaal niets mee op.

Was sich liebt, das neckt sich. Ik zal mijn spreektijd in blok twee niet meer gebruiken voordat uw ongeduld nog groter wordt, voorzitter. Maar toch heb ik er behoefte aan om afsluitend het volgende te zeggen in dit debat. Af en toe heb ik de vinger op zere plekken gelegd en wellicht ook wel eens mensen tegen de schenen geschopt, zoals zij dat hebben gevoeld, door mijn bemoeienis met de Antillen en Aruba. Maar wij moeten gewoon vragen kunnen stellen over de Isla-raffinaderij en Bon Futuro. Dat doe ik niet om mensen dwars te zitten maar om zaken te verbeteren. Ook ethische kwesties, zoals het homohuwelijk, abortus en euthanasie, zijn moeilijke zaken, maar die moeten wij wel met elkaar binnen het Koninkrijk bespreken.

Een ander lastig punt is een aantal amendementen die er liggen. GroenLinks is voor het dualistische systeem in het Nederlandse parlement. Wij moeten ons af en toe inhouden als wij alle amendementen zien liggen die vandaag en eerder zijn ingediend rondom dit proces, maar vooralsnog zullen wij die amendementen niet steunen. Wij zijn immers wel voor het dualistische systeem, maar het dualisme heeft natuurlijk de afgelopen jaren, maanden, weken en dagen al plaatsgevonden rondom dit proces. Het is geven en nemen. Ook het RST vinden wij lastig om per amendement te regelen, omdat de gemeenschappelijke voorziening politie een goede kans moet krijgen.

Ik heb in mijn eerdere bijdragen van vrijdag en maandag gezegd dat ik het van belang vind om tussentijds heel goed te bekijken hoe het proces verloopt en dat je daar checks inbouwt voordat je verdere stappen onderneemt. Daar zal ik tot slot een motie over indienen. In Groningen zeggen ze dan het volgende. Overigens zijn er ook Antilliaanse Groningers, die daar gestudeerd hebben en met veel plezier op Groningen terugkijken. Zij zullen zich vast nog herinneren wat Groningers zeggen als dingen moeilijk zijn. Al zal ik eerst zeggen: het kon minder als wij terugkijken op het hele proces. Maar wat wij nu moeten doen, is "de kop d'r veur", zoals ze zeggen in Groningen. Wij moeten ervoor zorgen dat de hele wetgeving leidt tot goede resultaten binnen ons Koninkrijk, in Nederland maar zeker ook op de Antillen en Aruba. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nieuwe staatkundige verhoudingen tussen Nederland, Curaçao, Sint-Maarten en de BES-eilanden op 10 oktober 2010 in werking treden;

overwegende dat hierdoor de BES-eilanden nauwere banden zullen hebben met Nederland en dat de landen Curaçao en Sint-Maarten juist verder komen af te staan van Nederland;

overwegende dat Nederland ervoor moet instaan dat de inwoners van Curaçao en Sint-Maarten kunnen rekenen op integer en transparant openbaar bestuur, handhaving van de rechtsorde en op gezonde overheidsfinanciën;

overwegende dat hiervoor helderheid moet bestaan over onder meer doelstellingen, toetsingscriteria, stappenplannen en monitoring hoe de landen Curaçao en Sint-Maarten zich de komende jaren ontwikkelen en hoe in dit proces regelend opgetreden kan worden;

verzoekt de regering om in samenspraak met de landen Curaçao en Sint-Maarten te voorzien in een dergelijk plan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(32213, R1903).

Ik geef nu het woord aan mevrouw Eisden, die heeft aangegeven dat zij de twee blokken ineenvoegt zoals ook door enkele anderen is gedaan. Mevrouw Eisden, u krijgt nu de volle spreektijd in één keer.

Mevrouw Eisden:

Mevrouw de voorzitter. "Je kinderen zijn je kinderen niet. Ze zijn de zonen en dochteren van 's levens hunkering naar zichzelf. Ze komen door je, maar ze zijn niet van je. Je mag ze jouw liefde schenken, maar niet jouw gedachten, want zij hebben hun eigen gedachten." Dit is een beroemd citaat over kinderen en ouders van de christelijke dichter en filosoof Khalil Gibran.

In het kader van haar zelfbeschikkingsrecht heeft 68% van de bevolking van Curaçao op 8 april 2005 gekozen voor de status van autonoom land binnen het Koninkrijk inhoudende alle rechten, plichten en bevoegdheden gelijk aan de huidige status van de landen Nederlandse Antillen en Aruba binnen het Koninkrijk. Onze keuze werd bepaald door het feit dat wij immers ook de zonen en dochteren zijn van 's levens hunkering naar zichzelf.

Toch ligt vandaag een geheel andere autonomie voor Curaçao als resultaat van de onderhandelingen met Nederland ter stemming. Een autonomie met kwalitatief beduidend minder eigen bevoegdheden, gegoten in een nieuwe – in onze ogen ongeoorloofde – vorm van verplichte onderlinge samenwerking, namelijk op basis van zogenaamde consensus. Wij hebben in de verhandelingen gehoord dat u ons nu als land in de positie van stagiaire wilt duwen, als ik het zo mag interpreteren. Nagenoeg de helft van de bevolking van Curaçao stemde hier resoluut tegen in het referendum van 15 mei 2009. De Kamer mag dus niet vergeten dat een groot deel van de bevolking van Curaçao zonder meer resoluut en principieel tegen dit traject is, alleen al omdat het zwaartepunt en de essentie van het zelfbeschikkingsrecht en de autonomie van het volk van Curaçao ondergeschikt zijn gemaakt aan de zogenaamde belangen van het Koninkrijk.

Ja, wij maken deel uit van het Koninkrijk, maar als ik nog eens mag verwijzen naar Gibran: hoewel wij bij u zijn, behoren wij u niet toe. Dat is nu juist de essentie van de onlangs met overgrote meerderheid in de Staten van de Nederlandse Antillen aangenomen motie waarin wordt gesteld dat het zelfbeschikkingsrecht van onze bevolking nimmer ondergeschikt mag zijn aan de belangen van het Koninkrijk. Voorzitter. Ik zal u de motie straks overhandigen opdat u haar kunt meenemen in de stukken die bij deze verhandelingen horen.

Tijdens de verhandelingen van de afgelopen dagen hebben sommige leden de vraag geopperd wat er moet worden gedaan om die 48% erbij te trekken. Er werd zelfs met een zak geld gezwaaid, maar ik heb al gezegd dat het daar nu juist niet om gaat. Het gaat ons niet om geld. Onze waardigheid, ons zelfbeschikkingsrecht en het recht op een progressieve emancipatorische ontwikkeling zijn ons daarvoor veel te lief.

Wijlen Moises Frumencio da Costa Gomez, beter bekend als "Doktoor", de voorvechter van het huidige Statuut, heeft na de onderhandelingen over de mate en kwaliteit van autonomie voor het land Nederlandse Antillen in de jaren vijftig de volgende historische uitspraak gedaan: "Mi ta tuma e parti di outonomia aki numa, pa despues nos bin buska sobra." Vrij vertaald: Ik neem thans genoegen met dit gedeelte van de verkregen autonomie en wij zullen later voor de rest terugkeren. Binnen het gedachtegoed van Doktoor zou het vandaag, anno 2010, ter stemming voorliggende pakket aan autonomie in essentie verstrekkender moeten zijn. Het zou progressiever moeten zijn om als basis te kunnen dienen voor onze verdere emancipatie op weg naar totale onafhankelijkheid.

Echter, niets is minder waar. Curaçao wordt door Nederland op een slimme wijze geherkoloniseerd, onder het mom van de zogenaamde waarborgfunctie van het Koninkrijk. Nota bene het Statuut met de daarin opgenomen bepalingen ter zake van de autonomie van de toenmalige kolonies vrijwaarde Nederland van zijn rapportageverplichting ex artikel 73e van het Handvest van de Verenigde Naties. Weerzinwekkend en wrang is dan ook de constatering dat indertijd met bloed, zweet en tranen verworven autonome bevoegdheden door Nederland worden hernomen met behulp van het consensusfoefje ingevolge artikel 38, tweede lid, van het Statuut. En dat met behoud van de vrijwaring van de rapportageplicht, enkel en alleen omdat u zogenaamd consensus hebt bereikt!

Beseft u wel op welke wijze deze in uw ogen alles helende en legitimerende consensus is bereikt? Beseft u wel dat gedurende het hele traject ongepaste interventies en zelfs chantage met een zak geld zoete troef waren? Kunnen wij nog wel spreken over bereikte consensus of is het vooral een gekochte consensus? Maar u gaat nog een stap verder. Tijdens de onderhandelingen hebt u reeds verkondigd dat u de aard en de toepassing van artikel 43, tweede lid, van het Statuut wilt aanscherpen. Hiermee gaat u zelfs voorbij aan het basale uitgangspunt van het Statuut dat de partners in het Koninkrijk hierin ook een stem hebben. "Wie betaalt, bepaalt", was het leidende adagium de afgelopen dagen. Weer dat geld! Weer dat vervloekte geld!

Namens 48% van de bevolking – en die groep groeit nog steeds – beroep ik mij ondanks alle mogelijke staatsrechtelijke tegenwerpingen uwerzijds op het door de Verenigde Naties gesteunde zelfbeschikkingsrecht van de Curaçaose bevolking en de daarmee samenhangende universele beginselen en resoluties betreffende de dekolonisatie van niet-zelfstandige gebieden. Beseft u wel dat het Koninkrijk als lid van de Verenigde Naties het zelfbeschikkingsrecht van Curaçao dient te respecteren en dus gehouden is aan de bedoelde resolutie? Beseft u verder dat u met uw eventuele steun aan dit traject, met welke meerderheid dan ook, deze resolutie op grove wijze schendt?

Beseft u wel wat de implicaties zijn van de significante en diepe verdeeldheid voor de startpositie van het nieuwe land Curaçao als u straks dit wetsvoorstel aanneemt? Was het niet Nederland dat het telkens had over het belang van een gezonde startpositie? Acht u het ontbreken van nagenoeg de helft van het draagvlak voor dit traject aanvaardbaar en gezond voor de succesvolle opbouw van een nieuw land? Zou u dezelfde verdeeldheid onder uw eigen bevolking hebben aanvaard en aan uw laars hebben gelapt? Ik dacht het niet!

Met de koppeling van de aangekondigde rijkswet voor het vrije personenverkeer aan de basis van dit traject, doet Nederland er een gevaarlijke schep bovenop. Beseft u wel dat met deze aangekondigde rijkswet wordt teruggegrepen op instrumenten die historisch als weerzinwekkend en verwerpelijk zijn aangemerkt? Het zijn instrumenten waartegen de mensheid vandaag de dag op basis van internationale verdragen wordt beschermd. Mocht u, niettegenstaande dit alles en op basis van zogenaamde consensus, toch willen instemmen met dit traject, besef dan goed dat ik hier sta om met klem en met de beste bedoelingen te waarschuwen voor de ramp der onoverbrugbare verdeeldheid die zal ontstaan in het nieuwe Curaçao. Besef goed dat niet lang hierna een nieuwe politieke generatie zal opstaan, een generatie die zich in de toekomst alleen nog maar sterker zal maken voor haar zelfbeschikkingsrecht en zal opstaan voor het verkrijgen van echt en geheel zelfbestuur voor de verdere vormgeving van haar natuurlijke emancipatieproces. Besef goed dat u zich dan niet kunt disculperen, omdat in de annalen van dit huis zal zijn opgetekend dat u wist waaraan u begon. Besef goed dat wanneer de historische rekening wordt gepresenteerd, u nimmer zult kunnen roepen: "we wisten het niet", "we didn't know" of "nos no tabata sa". Want hier is voorkomen dat bij een historisch onderzoek in de toekomst ten onrechte kan worden geconcludeerd dat er bij de vandaag te houden verhandelingen niemand tegen was en dat er dus reden tot feest en succes bestond.

U hebt straks bij de stemming nog uw eigen verantwoordelijkheid, uw eigen keus. Weet wat u doet en besef de gevolgen van de verdeeldheid in ons nieuwe land. Doe alstublieft wat uit dekolonisatieperspectief voor Curaçao rechtvaardig en wenselijk is. Aan u mijn oproep het volk van Curaçao te behandelen op de wijze waarop uw Kamer het Nederlandse volk in internationaal perspectief behandeld wil zien. Voorzitter, ik heb gezegd. Bedankt.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Raak en mevrouw Van Gent een vraag voor u hebben. Korte vragen, korte antwoorden graag.

De heer Van Raak (SP):

De verdeeldheid op Curaçao was mij ook opgevallen. Daar heb ik ook een belangrijk punt van gemaakt. Dat is voor mij ook een overweging om niet voor deze wetsvoorstellen te stemmen; in zoverre zijn wij het eens. Wij zijn het echter niet over alles eens; dat is toch wel belangrijk om te zeggen. Mevrouw Eisden suggereert dat Nederland aan het zelfbeschikkingsrecht van de mensen op Curaçao zou tornen. Welke politieke partij in de Kamer zou daaraan tornen? Wie tornt daaraan? Het volk van Curaçao kan vandaag, morgen, over een jaar onafhankelijk worden. Daar gaat het volk van Curaçao over. Die beschuldiging wil ik toch verre van mij werpen.

Mevrouw Eisden:

Ik had de heer Van Raak al geadviseerd om het Handvest goed door te nemen. Ik heb hier een kopie daarvan. Met toestemming van de voorzitter vraag ik om zowel het Handvest als de motie waarover ik sprak te verspreiden.

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat het Handvest van de Verenigde Naties en de motie van de Staten van de Nederlandse Antillen over het zelfbeschikkingsrecht ter inzage worden gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Van Raak (SP):

Nee, dit kan natuurlijk niet. Ik stel een vraag; dan moet mevrouw Eisden een antwoord geven en niet een stapel papier aan de voorzitter geven. Ik stel een vraag: welke politieke partij van de Tweede Kamer heeft de bevolking van Curaçao ook maar een strobreed in de weg gelegd? Curaçao kan vandaag, morgen of over een jaar onafhankelijk worden.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, ik kan mij niet herinneren dat ik u het woord gaf, het spijt me. Dat was u ontgaan.

De heer Van Raak (SP):

Excuus.

De voorzitter:

Verder gaat mevrouw Eisden echt over haar eigen antwoorden.

Mevrouw Eisden:

Ik zei het al: ik heb een kopie van het Handvest overhandigd aan de voorzitter. Die kan de heer Van Raak lezen en dan zal hij snappen dat niet alleen onafhankelijkheid een van de opties is. Ook de optie waarvoor wij hebben gekozen, is een reële optie, een optie waar wij recht op hebben. Maar dan moet de heer Van Raak het Handvest wel kennen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Raak wil interrumperen, maar ik geef het woord aan mevrouw Van Gent.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter, ik mag drie keer een vraag stellen.

De voorzitter:

Nee mijnheer Van Raak, u mag helemaal niet drie keer een vraag stellen. Ik heb de hele dag het regime "vraag-slotvraag" gevolgd. Er wordt alleen vastgesteld dat u iets zou moeten kennen. Dat lijkt mij geen persoonlijk feit.

De heer Van Raak (SP):

Ik wil graag antwoord.

De voorzitter:

Dat weet ik, maar dat krijgt u niet. Dat is duidelijk. Mevrouw Van Gent krijgt het woord.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De GroenLinks-fractie zal straks met volle overtuiging voorstemmen, laat ik dat heel helder stellen. Betekent een voorstem volgens mevrouw Eisden dat je tegen de bewoners van Curaçao stemt?

Mevrouw Eisden:

Met een voorstem stem je tegen het emancipatieproces van de Curaçaose bewoners. Mevrouw Van Gent had het net over "een vinger aan de pols", maar als ik onder een vinger aan de pols moet verstaan de consensusrijkswetten, de criteria die nog niet duidelijk zijn, waarbij straks een algemene maatregel van rijksbestuur zo om de hoek ligt, de aangekondigde discussie over de uitbreiding en de aanscherping van artikel 43.2, de moties die hier liggen in het kader van een structurelere inzet van artikel 43.2, wat in feite een ondercurateleplaatsing impliceert ...

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Eisden.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Gedurende het proces om te komen tot ontmanteling van de Nederlandse Antillen, heeft de fractie van de ChristenUnie keer op keer haar zorgen uitgesproken over het verloop van het proces. Zij deed dat niet vanuit een paternalistische houding, maar vanuit de overtuiging dat wij allen gelijkwaardige partners zijn in het Koninkrijk en gezamenlijk dan ook verantwoordelijkheid dragen. Een autonome status binnen het Koninkrijk vraagt, naast het inbouwen van allerlei zekerheden, het vertrouwen dat de landen zorgvuldig omgaan met hun zelfbeschikkingsrecht en zullen groeien naar volwassenheid. De fractie van de ChristenUnie vindt dat met de voorhangende consensusrijkswetten voldoende waarborgen zijn ingebouwd om over te gaan tot ontmanteling van de Nederlandse Antillen.

Het proces is, zoals voorzien door de fractie van de ChristenUnie, niet altijd van een leien dakje gegaan. Er was sprake van spanning, meningsverschillen en angstdemonstraties, maar ook van inspiratie, creativiteit en de wil en uitdaging om door te zetten. Juist deze dynamiek heeft ervoor gezorgd dat wij vandaag de consensusrijkswetten behandelen. Kritiek en weerstand houden politici scherp en genereren energie om verantwoorde keuzen te maken, vaak vanuit de overtuiging dat wij allemaal op onze eigen manier het beste voorhebben met de bevolking van de eilanden. Daarom vraag ik vandaag ook aandacht voor al die burgers op de verschillende eilanden die hun twijfels hebben, die het gevoel hebben dat hen autonomie en waardigheid worden ontnomen, die denken dat hun stem niet meer telt. Er ligt een belangrijke politieke opdracht om hen mee te nemen en vertrouwen te geven voor de toekomst. Binnen het Koninkrijk moet sprake zijn van gelijkwaardigheid, van respect, van erkennen van elkaars culturele verschillen en deskundigheid. Daarop zou, wat mijn fractie betreft, bij het formuleren van een gezamenlijke toekomstvisie voor het Koninkrijk de nadruk moeten liggen.

De bewindspersonen hebben de aanvaarding van mijn amendement tot wijziging van het Statuut met het oog op een mogelijk referendum ernstig ontraden. De redenen die hiertoe worden aangevoerd, zijn eerlijk gezegd onbegrijpelijk. Immers, niet in discussie is dat elk van de BES-eilanden het recht behoudt om te kiezen voor een onafhankelijke status binnen het Koninkrijk indien de bevolking van het betrokken eiland daarvoor kiest. Het kabinet heeft dit zelf toegegeven en meerdere malen bevestigd. Dit kan overigens ook moeilijk anders, omdat wij moeten rekenen met het handvest van de Verenigde Naties. Ik verwijs in het bijzonder naar artikel 73 van het hoofdstuk over de niet-zelfbesturende gebieden. Ik citeer: "Leden van de Verenigde Naties die verantwoordelijkheid dragen of aanvaarden voor het bestuur van gebieden waarvan de bevolking nog geen volledig zelfbestuur heeft verworven, erkennen het beginsel dat de belangen van de inwoners van deze gebieden op de eerste plaats komen, en aanvaarden, als een heilige opdracht, de verplichting binnen het in dit Handvest vastgelegde stelsel van internationale vrede en veiligheid, het welzijn van de inwoners van deze gebieden naar beste krachten te bevorderen en, te dien einde: zelfbestuur te ontwikkelen, terdege rekening te houden met de politieke aspiraties van de volken en hen bij te staan bij de progressieve ontwikkeling van hun vrije politieke instellingen, overeenkomstig de bijzondere omstandigheden van elk gebied en zijn bevolking en hun verschillende stadia van ontwikkeling."

Evenmin staat ter discussie dat er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van een rechtsgeldig referendum. Ik spreek mij niet uit over de wenselijkheid daarvan. Ik wijs alleen op de mogelijkheid daartoe. Omdat de mogelijkheid bestaat, moeten wij er gewoon rekening mee houden. Zowel op Bonaire als Sint-Eustatius zijn er hiertoe voldoende aanwijzingen. Als er een referendum komt, dan moeten wij daarmee omgaan. Wij kunnen dit referendum gewoon niet negeren. Met andere woorden: de bewindspersonen kunnen mijn amendement dan wel ontraden, maar daarmee is een eventueel referendum nog niet van tafel.

Mijn amendement is erop gericht dat wordt nagedacht over de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan en dat dit niet pas op het moment zelf gebeurt. Voor de BES-eilanden geldt dat zij, indien alles volgens plan verloopt, na 10 oktober 2010 onderdeel worden van het grondgebied van Nederland. Mijn amendement is op dat tijdstip dus niet meer op hen van toepassing. Wordt echter in de tussentijd een referendum gehouden en brengt de uitslag verandering in de plannen, dan staat ook een ding vast: de nieuwe verhoudingen tussen Nederland en de BES-eilanden moeten alsdan opnieuw vanuit het Statuut worden bezien. Wij kunnen het immers leuk vinden of niet, maar het VN-Handvest laat er geen misverstand over bestaan dat Nederland verantwoordelijkheid blijft dragen voor de BES-eilanden, tenzij zij zelf alle banden met ons land willen doorbreken. Ik verwijs hierbij naar het eerste deel van artikel 73, dat ik zojuist citeerde.

Als de bewindspersonen stellen dat het niet zo kan zijn dat het Statuut een verplichting schept om uit een referendum automatisch een voorstel voor een rijkswet tot wijziging van het Statuut te laten voortvloeien, dan lijkt mij dat elk doel te missen tegen de achtergrond van hetgeen ik zojuist heb uiteengezet. Wij moeten immers binnen de kaders van het Statuut oplossingen vinden voor de dan ontstane situatie. Precies daarom is mijn amendement niet alleen volstrekt op zijn plaats, maar ook naar zijn inhoud en strekking onontkoombaar, of je het nu aanneemt of niet.

Ik heb er nogal wat woorden aan gewijd. Ik hoop dat de bewindspersonen hun reactie nog eens willen bekijken. Ik wil daar nog één ding aan toevoegen. Hebben de bewindspersonen constructieve voorstellen om op een andere manier te regelen wat mijn fractie graag wil? Dan stelt mijn fractie zich ook constructief op. Het belang van de regeling is echter te groot om die maar in het vage te laten.

De fractie van de ChristenUnie hecht er zeer aan dat de stem van de BES-eilanden goed blijft gehoord. De bewindspersonen hebben gezegd dat een bijzondere vertegenwoordiger niet past binnen onze Grondwet. Dat begrijp ik, maar het gaat hierbij wel om perifere eilanden die binnenkort bij ons grondgebied gaan horen. In het kader van de gezamenlijke toekomstvisie voor het Koninkrijk is het goed om, naast het zoeken van oplossingen voor het democratisch deficit van de autonome landen, ook aandacht te besteden aan dit signaal. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging geen garantie vormt dat de BES-eilanden in het staatsbestel van Nederland hun stem kunnen laten horen in zaken die hen aangaan, omdat zelfs de drie BES-eilanden gezamenlijk niet voldoende kiezers huisvesten om de kiesdeler te halen;

overwegende dat democratische vertegenwoordiging in beginsel in een stelsel van evenredige vertegenwoordiging het beste is gewaarborgd, maar dat aanvullingen daarop of bijzondere voorzieningen in afwijking daarvan denkbaar zijn met het oog op belangen van bijzondere minderheidsgroepen;

overwegende dat gelet op soortgelijke problematieken verschillende Europese landen verschillende oplossingen hebben gekozen, onder meer in de vorm van specifieke gekozen vertegenwoordiger(s) van de perifere eilanden die tot hun grondgebied behoren in het nationale parlement;

verzoekt de regering, in samenspraak met de BES-eilanden te onderzoeken welke structuren en voorzieningen denkbaar zijn om te verzekeren dat de stem van de Nederlandse perifere gebieden (de BES-eilanden), in het staatsbestel wordt gehoord;

verzoekt de regering, hiertoe onder meer de voor- en nadelen van een eigen, al dan niet toegevoegde, vertegenwoordiging in het parlement te onderzoeken en de Kamer daarover voor 1 september 2010 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(32213, R1903).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Zowel bij de behandeling van de BES-wetten als de voor te hangen consensusrijkswetten heb ik vragen gesteld over het ontbreken van evaluatiecriteria. Mijn fractie hecht er zeer aan dat die criteria er zo spoedig mogelijk komen. De landen moeten tijdig weten waar zij op beoordeeld zullen worden. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij evaluatiebepalingen duidelijk behoort te zijn met welk doel een evaluatie plaatsvindt;

overwegende dat heldere criteria voor een evaluatie vooraf kenbaar gemaakt moeten worden;

van mening dat in de wetsvoorstellen, 32017, 32018, 32019, 32020, 32026, de evaluatie onvoldoende ingevuld wordt en dat doel en richting van de evaluatie niet zijn geformuleerd;

verzoekt de regering, de evaluatiebepaling duidelijk in te vullen door de Kamer voor 1 september 2010 te informeren over het doel van de evaluatie en de evaluatiecriteria die gebruikt zullen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(32213, R1903).

Dan kan ik het woord geven aan de heer Booi van de UPB.

De heer Booi:

Bedankt, mevrouw de voorzitter. Ik heb de laatste uren echt nagedacht over de vraag wat ik nog kan toevoegen aan dit geheel, zodat we uiteindelijk een resultaat bereiken waarmee we naar huis, naar de eilanden kunnen terugkeren en tegen onze mensen kunnen zeggen: wat wij samen hebben uitgewerkt, is voor de bevolking van de eilanden het beste. Ik doel op het onderwijs, de gezondheidszorg, de jeugd enzovoorts, op zaken die echt belangrijk zijn voor de bevolking en waar ik vandaag bijna niets over gehoord heb. Wat wij vandaag gehoord hebben, beluisteren wij al veertig jaar: moeilijke juridische discussies over de vraag hoe we al dan niet beter met elkaar kunnen omgaan. Naar analogie van de voorspellingen, gedaan bij het uittreden van Jamaica uit de tien eilanden tellende federatie, the West Indies Federation, dat tien min één nul was, voorspelde een heel belangrijke politicus op de Antillen, de heer Juancho Evertsz, het uiteindelijke resultaat van het uittreden van Aruba: zes min één is nul. Iedereen begon daartegen te vechten. Dat kon niet, want de Antillen van de vijf hadden het recht om voort te bestaan. Wij hebben deze drie dagen aan niets anders besteed dan aan een manier om aan te tonen dat die vijf eilanden echt niet samen kunnen werken in een structuur die de bevolking ervan ten goede komt. We kunnen vandaag dus door blijven gaan met al die discussies, maar uiteindelijk moeten Nederland en de Nederlandse Antillen, rekening houdend met wat de verschillende bevolkingen hebben gekozen, een structuur proberen te vinden waarmee we een nieuw begin kunnen maken, een nieuw begin dat goed is voor elk eiland van de Nederlandse Antillen. Dan heb ik het ook over de bevolking van de BES-eilanden, die haar keuze niet heeft gemaakt omdat ze zo graag bij Nederland wil horen, maar omdat ze inlevert – dat weet ze – en dit haar dan het best uitkomt.

Nu zet ik even mijn Bonairiaanse pet op. Ik heb van de staatssecretaris gehoord dat er zaterdag een akkoord zal worden gesloten met Bonaire. Ik heb uit Bonaire begrepen dat de uitnodigingen al uitgaan om daar een feestelijke dag van te maken. Mij staat het ook bijzonder aan dat we na acht maanden met elkaar vechten nu werkelijk weer kunnen beginnen met wat wij in 2006 samen met de heer Nicolaï hebben getekend. Toch heb ik een vraag aan de staatssecretaris. Zij schrijft hier dat haar een referendum op Bonaire vooralsnog van de baan lijkt te zijn. Ik begrijp misschien waarom zij het zo stelt, maar als zij morgen een vergelijk met Bonaire heeft, wat betekent dat dan? Is dat een vergelijk onder voorbehoud van een referendum dat dat vergelijk doet vergeten? Hoe zit dat? Ten tweede hoor ik hier in de Kamer de hele tijd: afspraak is afspraak. Wordt er nu een stuk getekend, waar ik op zichzelf heel blij mee ben, dat ertoe leidt dat alles blijft staan wat vanaf 11 en 12 oktober 2006 tot 15 december 2008, de dag van het akkoord tijdens de rondetafelconferentie, is getekend? Of komen daar veranderingen in? Als er veranderingen komen, dan kijk ik zo naar mijn vriend Zaandam, die zou zeggen: goed, dan kan Statia ook een verandering aanbrengen. En de heer Johnson zou misschien een goede spreekbeurt gebruiken en ook met een verandering komen. De vraag is dus of wat er getekend wordt, een herbevestiging is van wat al staat of dat er een aantal nieuwe zaken worden herbekeken.

Ik rond af, zodat ik ook geen tweede fase meer nodig heb. Ik bedank iedereen die meegewerkt heeft om dit voor elkaar te krijgen, vooral de ambtenaren, maar ook de heren en dames uit het parlement hier, zoals de heer Remkes, de heer Van Beek en oude kennissen. Ik bedank ook de heer Hirsch Ballin, als minister, maar indertijd als lid van de Raad van State. Kan ik hieraan mijn tweede fase verbinden? Dan ben ik in een keer klaar.

De voorzitter:

Ja.

De heer Booi:

Iedereen die hieraan heeft meegewerkt, wil ik bedanken voor het feit dat we hier vandaag zijn beland. Er moeten nog enkele hordes worden genomen, zodat wij dit goed met elkaar kunnen afronden en wij terug kunnen gaan naar onze eilanden.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u geen behoefte meer hebt aan een tweede termijn?

De heer Booi:

Dat klopt.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Zaandam:

Voorzitter. Voor de helderheid en om alle misverstanden te voorkomen, wil ik wederom benadrukken dat de Statiaanse bevolking zich duidelijk moet kunnen uitspreken over de nieuwe status. Vervolgens wil ik ook benadrukken dat de tweede volzin van artikel 1, sub 2 van de voorgestelde wijziging van het Statuut moet vervallen, wil Nederland als een van de grootste voorvechters van mensenrechten in de wereld mij doen geloven dat het gelijkheidsbeginsel ook bij Nederland hoog in het vaandel staat. En, als derde punt, dat als Statia überhaupt geïntegreerd wordt, het zelfbeschikkingsrecht van Statia zonder meer gewaarborgd moet zijn.

Laat er geen twijfel over bestaan dat doordat de volkswil opzij gezet is het Statiaanse volk een democratisch onrecht wordt aangedaan. Daarom neem ik de vrijheid om vooral Nederland aan te spreken, dat conform het Statuut de verantwoordelijkheid draagt voor het waarborgen van de fundamentele grondrechten van het Statiaanse volk. Voor mij is het een vaststaand feit dat het volkenrecht boven het staatsrecht uitgaat. Vandaar dat het duidelijk moet zijn dat niet de bestuurders van het eiland Statia maar de bevolking van Statia als deel van het Caribisch deel in het Koninkrijk zich moet uitspreken als het gaat om een andere status.

Staat u mij toe om mijn eilandelijke vertrekpunt los te laten om een betere kijk te krijgen op het grotere belang waarvoor wij hier als speciale gedelegeerden uit de Nederlandse Antillen zijn. Dit constitutioneel proces is een proces dat al jaren gaande is en was op bepaalde momenten zelfs complex. Voorbeelden van wat wij noemen "good practice" hebben het proces er niet gemakkelijker op gemaakt, dus ook momenten van ontmoediging zijn gekend. Echter, door het onvoorwaardelijk besef dat dit proces moet worden voltooid en vooral gesterkt in eigen kunnen zijn wij op dit moment in de Tweede Kamer van de Staten-Generaal beland. Uit de debatten en de visies van de verschillende fracties heb ik slechts bij twee fracties onwil gemerkt om het pakket aan wetten en reglementen door deze Kamer te krijgen. De meerderheid van de fracties in deze Kamer heeft gekozen voor de behandeling en afhandeling van dit pakket. In de betoogmomenten is wel bij alle fracties bezorgdheid gehoord, ja zelfs onzekerheid en bovenal een ingetogenheid met betrekking tot het welzijn van de bevolking van het Caribisch deel van het Koninkrijk.

Dit moment is zonder meer van grote invloed op de vlotte voortgang van het constitutioneel proces van de Nederlandse Antillen. Het zou erg jammer zijn als wij het nu niet durven om over de hobbels te kijken die wel essentieel zijn, doch in mijn ogen geen killer indicators zijn voor dit proces om de aanname van deze consensusrijkswetten, rijkswetten en reglementen van de gouverneurs van Curaçao en Sint-Maarten te bewerkstelligen.

Aan de leden van deze Kamer vraag ik om vooral niet de delen van het proces die nog hun beslag moeten krijgen, de rest van het proces te laten overschaduwen en zeker niet hun stemgedrag hierdoor negatief te laten beïnvloeden. Door het geloof in eigen kunnen is de bevolking van de Nederlandse Antillen ervan overtuigd dat er zonder meer structureel zal worden gewerkt aan de zaken waarover de leden van de Kamer hun bezorgdheid hebben uitgesproken. Daarnaast staat artikel 43 van het Statuut ter beschikking wanneer er iets verkeerd mocht dreigen te gaan.

De bevolking van de Nederlandse Antillen hoopt dat de Kamer morgen de wetten en regelingen aanneemt.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben enigszins in verwarring gebracht door het advies van de heer Zaandam. Hij zegt eerst dat de bevolking van Sint-Eustatius een referendum wenst. Dan denk ik dus dat ik even zal moeten wachten totdat dit heeft plaatsgevonden. Vervolgens zegt hij dat ik morgen voor de wetten moet stemmen. Wat moet ik nou doen? Moet ik voor de wetten stemmen of moet ik de bevolking van Sint-Eustatius het referendum gunnen? Ik meen dat de heer Zaandam daartussen dan toch zou moeten kiezen.

De heer Zaandam:

Voorzitter. Ik kan verwijzen naar wat ik vorige week vrijdag heb gezegd. Ik heb toen duidelijk gemaakt dat ik er geen voorstander van ben om het proces te traineren. Ik heb gezegd dat in de aanloop naar 10-10-10 de wil van het volk bekend kan worden.

De heer Van Raak (SP):

Maar dat zou heel vervelend zijn. Dan zouden wij de wet immers al hebben aangenomen. Dat risico wil ik niet nemen. Dan moet de bevolking van Sint-Eustatius haar mening geven over iets wat al is gebeurd. Dat is niet zo netjes.

De heer Zaandam:

Ik wil het voor de heer Van Raak even duidelijk stellen. Hij moet mijn vertrekpunt niet gebruiken om zijn geweten gerust te stellen. Hij moet stemmen zoals hij het in zijn bijdrage heeft gezegd.

De voorzitter:

Tot slot geef ik het woord aan de heer Johnson van de WIPM. Hij heeft vandaag het voorrecht om als laatste te spreken. U weet dat het spreekwoord luidt "lest best".

De heer Johnson:

Voorzitter. Minstens twee leden van uw Kamer hebben mij gevraagd of ik vandaag nog meer leuke verhalen over mijn oom of andere familieleden naar voren wil brengen.

(hilariteit)

De heer Johnson:

Jammer genoeg zal ik dat vandaag niet doen. Ik wil wel iedereen erop wijzen hoe belangrijk het is om dit proces eindelijk af te ronden. In mijn rol van gedeputeerde van Saba voor juli 2007 werd tegen mij altijd gezegd dat de Staten van de Nederlandse Antillen en de regering van de Nederlandse Antillen een faciliterende rol zouden spelen in de constitutionele veranderingen die door de bevolkingen van de diverse eilanden worden gewenst.

Ik wil, nu ik weer tot Statenlid ben gekozen, herhalen dat de bestuurders van de eilandgebieden de ruimte gegeven moet worden om te onderhandelen over de toekomst van hun eigen eiland. Als Statenlid wil ik het proces steunen overeenkomstig de wensen van de bestuurders van Saba. Nogmaals, de staten moeten een faciliterende rol blijven spelen en niet proberen de zaak te bagatelliseren. Het zou desastreus zijn voor Saba indien dit proces stagneert of faalt.

Het referendum in 2004 op Saba heeft erin geresulteerd dat 88% van de bevolking heeft gekozen voor aansluiting bij Nederland. Op school moesten wij verplicht leren over de gespleten samenleving van de heer Goetinck. Wat hij adviseert, geldt niet voor Saba en wellicht ook niet voor Aruba, want wij hebben de slavernij niet ervaren zoals de andere eilanden. Vreemdelingen die meer dan vijf jaar op het eiland woonden, mochten stemmen, alsook degenen van 16 jaar of ouder. Democratischer en emanciperender kon het niet zijn. Indien er in de toekomst een referendum moet komen, moet de bevolking duidelijk gemaakt worden dat "all options have been exhausted". Alleen de optie "onafhankelijkheid, ja of nee" blijft over. Vooralsnog is zo'n referendum niet nodig en zeker niet in het belang van Saba.

In de periode van 1998-2007, toen ik weer gedeputeerde en waarnemend gezaghebber van Saba was, werd mij verweten dat ik Saba bestuurde als een totalitaire staat als Noord-Korea. Echter, in het vacuüm waarin Saba beland was, had ik geen andere keus. Het is de Nederlandse regering bekend dat ik president Chávez van Venezuela in 2004 moest benaderen over de behandelingskosten van drie doodzieke patiënten die overgebracht moesten worden naar Sint-Maarten. Ik heb overwogen om de mullahs van Iran hierover te benaderen, maar mijn kinderen, die meer verstand hebben dan ik, hebben mij dat afgeraden.

Dankzij het gezond verstand van de heer Atzo Nicolaï en de Nederlandse regering, en het vervolg dat hieraan is gegeven door de huidige staatssecretaris, mevrouw Bijleveld, en de regering, is er enige mate van stabiliteit in het bestuur van Saba. Good sense has prevailed tot dusver. Ik hoop dat de veranderingen in het Statuut met algemene stemmen aangenomen worden. Stuur ons niet terug om te overleven in een vacuüm.

Ten slotte, Saba heeft geen casino's, geen multinationale maatschappijen en de regering in Willemstad is tot nu toe verantwoordelijk voor de belastingheffing. De bevolking van amper 1500 inwoners betaalt meer dan 5 mln. gulden per jaar aan inkomstenbelasting, winstbelasting, enzovoorts.

Saba is bij Nederland betrokken sinds 1626. De enige wens van Saba is om, als souvenir van het koloniale verleden van Nederland, een van de kroonjuwelen te blijven.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Het leek ons inderdaad het beste om meteen te antwoorden, ook omdat wij al twee dagen wetgevingsoverleg met elkaar hebben gevoerd. Een groot aantal van de vandaag aan de orde zijnde zaken is toen ook aan de orde geweest. Namens collega Hirsch Ballin merk ik op dat wij er geen behoefte aan hebben om datgene wat wij al hebben beantwoord in het wetgevingsoverleg hier te herhalen. Wat ons betreft is dit de plenaire afronding waarin wij nog op een aantal zaken willen ingaan. Wij hebben al schriftelijk gereageerd op de amendementen. Voor zover dat nodig is, komen wij nog te spreken over de moties.

Ik ben blij dat de Kamer de wetgeving die wij nu behandelen, evenals de BES-wetgeving die wij al hebben behandeld in deze Kamer, niet controversieel heeft verklaard na de val van het kabinet. Dat spreekt niet vanzelf. Dat realiseren wij ons heel goed. Wij zijn blij dat wij het sluitstuk van dit traject nu met elkaar kunnen afronden, want het gaat om een heel belangrijk proces voor het Caribische deel van het Koninkrijk. Het debat van vandaag en ook het wetgevingsoverleg waren op sommige momenten emotioneel. Ook in de wandelgangen is soms sprake van emotie. Het gaat om fundamentele veranderingen binnen het Koninkrijk. Veranderingen brengen altijd zorgen met zich. Zijn de juiste keuzen gemaakt? Is het überhaupt verstandig dat wij deze weg zijn opgegaan? Zullen de staatkundige hervormingen dat opleveren wat ervan wordt verwacht? Dit soort vragen komt dezer dagen steeds op. Het is ook niet niks, een land ontmantelen en twee nieuwe landen opbouwen. Ook voor de burgers van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, die onderdeel worden van Nederland, zal de wereld er in de toekomst echt anders gaan uitzien. Dat mag hier wel eens worden gezegd. Het is een gecompliceerde en veelomvattende operatie die haar weerga niet kent in de koninkrijksverhoudingen. Je ziet dat ook vandaag in deze zaal. Het is een project dat al jaren veel energie kost, maar wat ons betreft gaat dat nu zijn vruchten afwerpen. Ik sluit mij aan bij degenen die complimenten hebben gemaakt aan het adres van allen die de afgelopen jaren zo hard aan dit traject hebben gewerkt. Ik heb het dan zowel over de bestuurders als de ondersteunende ambtenaren en adviseurs. Er is ontzettend veel werk in dit traject verzet. Het is jammer dat sommige adviseurs niet hier kunnen zijn vanwege een ongeluk. Ik denk daarbij aan de adviseurs van Sint-Maarten.

Tussen 2000 en 2005 zijn op de vijf Nederlands-Antilliaanse eilanden referenda gehouden. De bevolking van de eilanden heeft ervoor gekozen om in het Koninkrijk te blijven. Ik zeg dat nadrukkelijk. Het proces van staatkundige hervorming is gestart in oktober 2005 met het hoofdlijnenakkoord. Toen is afgesproken dat het proces zou kunnen leiden tot de afschaffing van het huidige land de Nederlandse Antillen. Over dit onderwerp zijn wij het ook in het Nederlandse parlement overigens altijd eens geweest. Bij de startrondetafelconferentie van november 2005 hebben de regeringen van de landen, waaronder Aruba en de vijf eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, zich uitgesproken voor een gezamenlijke toekomst binnen het Koninkrijk. Er zijn toen afspraken gemaakt over het beoogde eindperspectief van de vijf eilanden. De verschillende fasen van het proces zijn ook al aan het begin benoemd. Eerst zou de ontwerpfase komen en daarna de implementatie-, de uitvoeringsfase. Tijdens de ontwerpfase zijn in oktober en november 2006 eerst met Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en later met Curaçao en Sint-Maarten slotakkoorden gesloten waarin de belangrijkste afspraken zijn gemaakt. De uitwerking van de afspraken in regelgeving is tijdens de rondetafelconferentie van 15 december 2008, waaraan ook Aruba daadwerkelijk heeft deelgenomen, en op bestuurlijk niveau unaniem bevestigd. Vanaf dat moment is de noodzakelijke wetgeving in procedure genomen en is de implementatiefase gestart. Daar waren de vertegenwoordigers van Aruba het vandaag over eens, ook al waren ze van verschillende fracties. Mijns inziens terecht stipuleerden ze dat het belangrijk is dat Aruba zijn ervaring ook inzet op dit terrein. Aruba is immers het enige land dat echt ervaring heeft. De wording van land binnen het Koninkrijk lag wellicht minder verdeeld op Aruba. Aruba laat zien dat het belangrijk is om samen trots te zijn op je eiland. Of men nu van de MEP, de AVP of van een andere partij op Aruba is, men is trots op het eiland. Dat is een samenbindend element. Ik heb er geen behoefte aan om op de verdergaande interne discussie in te gaan. Het leek mij goed om dit onderwerp te benoemen.

De nieuwe landen zijn indertijd begonnen aan de opbouw van hun overheidsorganisaties en Nederland is gestart met de voorbereidingen die nodig zijn om de rijkstaken op een verantwoorde manier te kunnen uitvoeren voor de openbare lichamen die toetreden tot Nederland. Tegelijkertijd hebben wij de ontmanteling van het land Nederlandse Antillen ingezet. De basiswetgeving voor de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba is begin maart aangenomen door de Kamer en wordt naar verwachting begin mei behandeld door de Eerste Kamer. Dat is mooi. Er ligt nog een aantal wetsvoorstellen voor de BES-eilanden ter behandeling in de Kamer, zoals de fiscale wetgeving waar de heer Van Raak in de wetgevingsoverleggen aan refereerde, de Veiligheidswet BES en de Wet toelating en uitzetting BES. Ik vertrouw wederom op de medewerking van de Kamer en hoop dat deze voorstellen binnenkort afgehandeld kunnen worden. Als dat gebeurt, kunnen wij 10-10-10 halen.

Voordat de nieuwe status van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen kan ingaan en het land Nederlandse Antillen kan worden opgeheven, zullen de overheidsorganisaties van de nieuwe landen getoetst moeten worden aan de gezamenlijk opgestelde criteria. Voor die onderdelen van de organisaties die nog niet op hun taak zijn toegerust – ik heb dit afgelopen maandag uitgebreid toegelicht – zullen door de betrokken eilanden plannen van aanpak worden opgesteld, opdat binnen de komende jaren alsnog de inrichting van de nieuwe overheden kan worden voltooid. Op grond van een algemene maatregel van rijksbestuur wordt de uitvoering van de plannen van aanpak gemonitord. Met name de opbouw van Sint-Maarten zal nog een tijd in beslag nemen; ik heb dat niet onder stoelen of banken gestoken. Dat is logisch. Op Curaçao zijn de landsdiensten van de Nederlandse Antillen gevestigd. Deze gaan over naar Curaçao. Sint-Maarten moet een nieuwe overheid vanaf de grond opbouwen. Dat kost tijd, geld en energie. Wij hebben met elkaar al een aantal cruciale organisaties geïnventariseerd, zoals de politie – ik bespreek dit niet opnieuw, wij hebben dit al gedaan – waarvan wij zeker zijn dat een en ander niet zelfstandig kan.

Toch hebben wij er vertrouwen in dat wij dit proces tijdig kunnen afronden en dat wij, en zeker ook de nieuwe entiteiten, kunnen overgaan tot de orde van de dag. Dat zou immers het mooiste zijn: het normaal besturen van een land, een openbaar lichaam of een eiland in het belang van de burgers. Daar moet het tenslotte allemaal om gaan. Dat is ook bij de openbare lichamen zo. De heer Booi vroeg mij om nog eens aan te geven hoe ik aankijk tegen de akkoorden van aanstaande zaterdag waarvoor uitnodigingen waren verstuurd. De uitnodiging heeft mij nog niet bereikt, maar in de wetgevingsoverleggen heb ik al gezegd dat ik van plan ben om aansluitend op dit debat naar Bonaire af te reizen teneinde daar met het bestuurscollege – zo hoort het ook, heeft de heer Booi terecht gezegd – afspraken te maken over de taakverdeling. Dat betekent dat de afspraken die tot aan de rondetafelconferentie van 15 december zijn gemaakt recht overeind staan, dat Bonaire als openbaar lichaam verder zal gaan binnen het Koninkrijk en dat wij de taakverdeling samen zullen afspreken op Bonaire.

Ik zal aansluitend de overige punten met betrekking tot de BES-eilanden meenemen. Ik ben het niet eens met wat de heer Samuel heeft gezegd over het referendum; hij weet dat ook. Zoals ik de Kamer schriftelijk heb laten weten, heb ik mij ervan verzekerd dat er op Sint-Eustatius op geen enkele wijze sprake zal zijn van een referendum. Men wil liever gisteren dan vandaag beginnen aan de nieuwe status van openbaar lichaam. Mocht er een referendum zijn – dit was een van de vragen die de heer Van Raak bij interruptie stelde – dan heb ik er eigenlijk wel het volste vertrouwen in dat de bevolking op Sint-Eustatius zal zien dat de keuze die gemaakt is, goed is voor de bevolking. De afgelopen tijd is er geïnvesteerd in Sint-Eustatius net als in Saba, zoals de heer Johnson zei. Het eilandbestuur heeft de mogelijkheid om zelf dingen te doen. Kijk bijvoorbeeld naar de renovatie van de havenschade op Saba, waar heel veel snelheid mee is gemaakt.

De heer Johnson is er nu niet, maar ik had tegen hem willen zeggen dat mijn kinderen mij ook wel eens iets afraden, maar dat ik dat niet altijd opvolg. De heer Johnson had het wel opgevolgd. Overigens is een van zijn kinderen bestuurder op Saba. Ik ben onder de indruk van de ontwikkelingen op Saba van de afgelopen tijd. Er is sprake van een goed financieel beheer en er zijn enorme stappen gezet in het belang van de bevolking. Dat mag wel eens gezegd worden.

Ik kom op een aantal concrete vragen die aan mij zijn gesteld. De heer Van Raak vroeg: waarom komt er niet binnen een week een proeve van een Grondwet en kan dat niet alsnog? Ik weet niet meer helemaal zeker of wij die hebben beantwoord tijdens de wetgevingsoverleggen, maar op het departement wordt hard gewerkt aan een wetsvoorstel tot herziening van de Grondwet. Dit voorstel is nog niet in het stadium dat het aan de Tweede Kamer kan worden voorgelegd. Maar een wijziging van de Grondwet is geen kleinigheid. Daar moeten wij zorgvuldig mee omgaan. Dat hebben wij in de brief van afgelopen weekend ook geschreven. Wij zullen het wetsvoorstel voor de zomer aan de Raad van State voorleggen voor advies. Het zal in de nieuwe Tweede Kamer worden ingediend. Ons plan is om het ontwerp op internet te plaatsen als het ter consultatie bij de BES-eilanden ligt. Zo wordt het algemeen openbaar en kunnen ook de Kamerleden er kennis van nemen.

De heer Van Raak vroeg naar de verdeeldheid onder de Curaçaose bevolking. Hij vroeg: is de bevolking nou zo verdeeld of zijn het de bestuurders en politici? Is het door de politiek of heerst het onder de bevolking? Als ik er zo naar kijk, dan denk ik dat het meer komt door de politiek. Bij het referendum in april 2005 op Curaçao heeft 68% van de stemmers gekozen voor de status van autonoom land binnen het Koninkrijk. In november 2006 bij de ondertekening van de slotverklaring was de onderhandelingsdelegatie van Curaçao, waar ook de oppositie deel van uitmaakte, eensgezind. Iedereen was erover verheugd dat er een akkoord gesloten was en dat de status van autonoom land in het verschiet lag. Ook dat is hier overigens niet omstreden. Daarna nam het debat op Curaçao een andere wending. Om politieke redenen is er verdeeldheid gezaaid. Ik betreur dit. Gelukkig heeft dit er niet toe geleid dat Curaçao definitief is afgehaakt. Bij het referendum van 2009 heeft de meerderheid gestemd voor de afspraken die gemaakt zijn in de slotverklaring. In januari heeft de PAR de Statenverkiezingen gewonnen. De oppositie is daarna verdeeld geraakt. Ik verwacht dat de verdeeldheid over de staatkundige hervorming, nadat de status is ingegaan, zal afnemen. Je hebt dan gewoon te maken met een nieuwe status. Zoals ik al tijdens het wetgevingsoverleg van afgelopen maandag heb gezegd, heeft het land Curaçao dan meer mogelijkheden om iets de doen bij voor de burgers belangrijke onderwerpen. Daar moet het om gaan; wij doen dit staatkundige traject alleen omdat het wat moet betekenen voor de bevolking en om verbeteringen te initiëren op terreinen als onderwijs, gezondheidszorg en sociale aangelegenheden. Ik hoop van harte dat dat gebeurt in verbondenheid met elkaar.

Ik kom op de vraag van mevrouw Ortega-Martijn. De minister zal op het ingediende amendement ingaan. Zij vroeg of de regering met een constructieve oplossing kan komen als er op de BES-eilanden nog een referendum wordt gehouden. Ik heb het recht van referendum op de eilanden nooit betwist. Daar gaat de regering niet over. Ik beschik op dit moment niet over informatie waaruit ik kan afleiden dat er binnenkort nog een referendum wordt gehouden. Indien dit toch gebeurt en de bevolking bijvoorbeeld voor onafhankelijkheid kiest, dan is de regering bereid om daar haar medewerking aan te verlenen. Een landstatus voor de BES-eilanden en Bonaire is naar de mening van de regering niet aan de orde. Dat heb ik altijd gezegd en dit wordt ook breed gedeeld door de Kamer. Overigens is die optie ook in 2004 in het referendum op Bonaire afgewezen. Ik heb steeds gezegd dat het zich zal moeten bewegen binnen de smaken die wij in het Koninkrijk hebben, dat wil zeggen: provincie, gemeente, openbaar lichaam en land of anders buiten het Koninkrijk.

De heer Wever heeft een specifieke vraag gesteld over de vreemdelingenketen en hij voegde daaraan toe dat het erop lijkt dat de Arubaanse regering het protocol met betrekking tot de vreemdelingenketen naast zich heeft neergelegd. De heer Wever doelt dan op het door de vorige regering gesloten memorandum of understanding van juli 2007 over de verbetering van het functioneren van de vreemdelingenketen. Hij weet ook dat ik van mening ben dat er in de afgelopen jaren onvoldoende voortgang is geboekt met de daarin afgesproken verbeteracties, zowel onder de vorige als onder de huidige regering. Met de huidige regering van Aruba is in februari 2010 een doorlopende gezamenlijke agenda afgesproken. Ik heb in ieder geval het Nederlandse parlement daarvan op de hoogte gesteld. De Arubaanse regering zal de komende maanden de verbetering en versterking van de vreemdelingenketen ter hand nemen, want dit is een van de onderwerpen die op de doorlopende agenda staan. Het standpunt dat de huidige Arubaanse regering het MoU uit juli 2007 naast zich heeft neergelegd, deel ik dus niet.

In februari is afgesproken dat tijdens een eerstvolgend bestuurlijk overleg de bestaande afspraken tussen de beide eilanden over de verbetering van de vreemdelingenketen zullen worden geëvalueerd. Waar nodig zal daarbij het MoU van juli 2007 worden geactualiseerd en herzien.

Voor zover de heer Wever spreekt over ingrijpen door Nederland vanwege de door hem omschreven "free for all" en "open door policy" van de huidige Arubaanse regering, merk ik nadrukkelijk op dat het toelatingsbeleid primair een landsaangelegenheid is.

Ik meen dat ik hiermee antwoord heb gegeven op alle concrete vragen die over mijn terrein zijn gesteld. De minister zal de andere vragen beantwoorden. Ik zal nu nog op een aantal moties ingaan.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij eerst de hele termijn van de staatssecretaris afmaken, inclusief haar reactie op de moties. Daarna kan er een ronde van interrupties volgen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik begin met de motie op stuk nr. 24 van de heer Van Bochove waarin de regering wordt verzocht de Kamer voor 1 januari 2011 in kennis te stellen van de visie op de toekomst van het Koninkrijk. Zoals bekend werk ik aan die visie. Ik heb een traject opgezet met symposia en papers en er wordt nagedacht over de waarborgfunctie. Deze activiteiten zijn erop gericht dat rond 1 januari 2011 een visie kan worden neergelegd. Ik zal daarbij nog nadrukkelijker dan wellicht aanvankelijk voorzien, de voorstellen voor de actualisering en modernisering van het Statuut meenemen. Ik laat het oordeel over deze motie dus over aan het parlement.

Naar aanleiding van de motie op stuk nr. 25 wijs ik erop dat ik eerder heb betoogd dat die AMvRB naar mijn mening voldoende is voor vier jaar, omdat het voorgenomen traject ook een zekere eindigheid moet kennen. Ik ben op dit onderwerp niet verder ingegaan, maar ik heb wel toegelicht hoe de regering hiernaar kijkt. Ik realiseer mij dat deze motie op een meerderheid kan rekenen, maar ik vraag me af of het verstandig is dat je een behoorlijk lange periode met elkaar optrekt. Ik moet aanneming van deze motie echt ontraden, want door die gewijzigde AMvRB wordt het wel heel ingewikkeld. Ik verwijs voor mijn argumenten om de motie te ontraden verder naar wat ik hierover afgelopen maandag heb gezegd.

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 26 over ...

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

... het democratisch deficit.

Ik heb al gezegd dat dit onderwerp meegenomen kan worden in de brede koninkrijksvisie. Ik kan het oordeel over de motie dan ook aan de Kamer laten.

Voorzitter. Ik bekijk even welke moties op mijn terrein liggen, want de moties op het terrein van de minister worden uiteraard door hem van een oordeel voorzien. De motie op stuk nr. 28 ligt op mijn terrein.

De voorzitter:

Dat klopt.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Over deze motie van de bijzonder gedelegeerde Bikker kan ik eigenlijk niets zeggen, want daar gaat de Kamer over. De Kamer moet zich hierover dan ook zelf een oordeel vormen.

De heer Brinkman heeft een motie op stuk nr. 29 ingediend. Het zal voor hem geen verrassing zijn dat ik de aanneming van deze motie ernstig moet ontraden.

Dan de motie van het lid Van Gent. Ook de aanneming van deze motie moet ik ontraden. Ik ben het eens met mevrouw Van Gent dat het belangrijk is dat wij goed volgen wat er gebeurt. Hierop komen we straks wellicht ook nog te spreken in het debat over het financieel toezicht. Ik ben het verder met haar eens dat er een transparant openbaar bestuur moet zijn en dat de rechtsorde moet worden gehandhaafd. Wij hebben echter al het financieel toezicht, de AMvRB en allerlei andere instrumenten om het te monitoren. Met het oog daarop moet ik de aanneming van deze motie echt ontraden.

Even kijken ...

De voorzitter:

De motie van mevrouw Ortega op stuk nr. 31 over de BES-eilanden.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb de genummerde moties nog niet voor mij, maar dat is volgens mij de motie over het kiesrecht.

Ik heb al uitgelegd dat Nederland een stelsel van evenredige vertegenwoordiging kent. Wij kennen dus niet een districtenstelsel zoals in Frankrijk en dat betekent dat het binnen het Nederlandse bestel niet mogelijk is om toegevoegde vertegenwoordigingen te hebben. Het zou ook in strijd zijn met de Grondwet. Ik begrijp uiteraard dat het belangrijk is om de bevolking van de BES-eilanden hierbij te betrekken. Wij voeren hierover niet voor niets gesprekken met de eilandbestuurders. Ik ontraad de motie desondanks toch, omdat zij praktisch onuitvoerbaar is. Wij kunnen onderzoeken wat wij willen, maar een dergelijk systeem is niet mogelijk, hoe sympathiek het doel ervan ook is.

Ten slotte behandel ik de motie op ...

De voorzitter:

... stuk nr. 33 over de evaluatie.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb mevrouw Ortega reeds toegezegd dat ik bereid ben om hierover na te denken. Ik laat het oordeel over de motie dan ook aan de Kamer.

Voorzitter. Volgens mij heb ik hiermee de moties behandeld die op mijn terrein zijn ingediend.

De voorzitter:

Er zijn verder geen moties ingediend.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb nog een vraag over Sint-Maarten, 10-10-10 en het plan van aanpak. Vandaag opende het Antilliaans Dagblad met het bericht dat het College financieel toezicht de begroting voor 2010 niet accepteert. Dat is een vrij serieuze aangelegenheid, want volgens dit bericht kloppen de cijfers niet en gaat het niet goed met de belastingen. Valt dit ook onder het plan van aanpak? Ik vraag dat, omdat wij 10-10-10 al over een halfjaar bereiken. Die begroting is dan niet op orde en moeten wij dan zoiets fundamenteels als een begroting gaan onderbrengen in een plan van aanpak? Zo ja, wie gaat dat dan doen en betalen?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Eigenlijk vraagt de heer Van Raak naar de bekende weg want wij hebben dat financieel toezicht juist voor de begroting. Men kan afleiden uit het feit dat er nog geen officiële reactie is – het is dus interessant dat die in het Antilliaans Dagblad staat – dat het financieel toezicht werkt. Men kan dit immers ook positief zien: er is een werkend financieel toezicht. Wat moet dat financieel toezicht doen, ongeacht of het om Sint-Maarten, Curaçao of de BES-eilanden gaat? Dat toezicht moet bezien of de begroting goed in elkaar zit, of die sluitend is, of het redelijk is en of inkomsten en uitkomsten met elkaar in evenwicht zijn. Dat doet het toezicht ook, dus wees blij dat dat werkt. Het gebeurt op basis van de AMvRB, zoals ik de afgelopen weken al heb uitgelegd, allemaal helemaal legaal. Wij zetten dat om in de Consensusrijkswet financieel toezicht, die in het tweede blok wordt behandeld. Wees dus blij dat het werkt en denk eraan dat dat financieel toezicht van blijvende aard is. Als straks de officiële reactie van het Cft aan het bestuur van Sint-Maarten bekend is, dan heeft dat bestuur een aantal weken om daarop te reageren en de begroting aan te passen. Als dat niet lukt, dan wordt de escalatieladder gevolgd die in de AMvRB staat en is de volgende stap gelegen bij de rijksministerraad. Die heeft de mogelijkheid om in te grijpen. Ik zeg dan ook: tel uw zegeningen want dit werkt.

De heer Van Raak (SP):

Dat zeker. Ik ben ook heel tevreden met dat college van toezicht. Sint-Maarten kan echter toch pas een land worden als de begroting op orde is, niet als er alleen naar gekeken wordt? Het moet toch gewoon allemaal een beetje kloppen? De kritiek is vrij fundamenteel; die betreft de cijfers en de belastingen. Blijkt daaruit niet dat het allemaal nog net even te vroeg is?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Hieruit blijkt dat het financieel toezicht werkt. Het bestuur van Sint-Maarten heeft de mogelijkheid om de begroting aan te passen. Als het dat doet, dan is het allemaal prima, maar als het dat niet doet, dan komt het in de rijksministerraad. De afgesproken procedure blijkt dus te werken. Op de andere punten waarover wij gesproken hebben in het wetgevingsoverleg, zoals de politie, werkt de AMvRB die wij in het kader van de toetsing hebben; plannen van aanpak, monitoring en ingrijpen via de rijksministerraad. Ik zeg dus nogmaals: tel uw zegeningen.

De heer Van Raak (SP):

Dat doe ik.

De heer Wever:

Voorzitter. Mevrouw Bijleveld zegt dat zij altijd heeft gezegd dat zij het onvoldoende achtte wat wij met het protocol MoU hebben gedaan. Dit is echter de eerste keer dat ik hoor dat het onvoldoende is geweest. Mevrouw Bijleveld heeft altijd, ook in persconferenties tijdens bezoeken aan Aruba, alleen woorden van lof geuit voor wat wij hebben gedaan. Ik hoor dus graag waar en hoe wij dingen niet zouden hebben gedaan.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het ligt inderdaad meer aan de dingen die niet gedaan zijn. Er is steeds lof geuit over de kleine stapjes die werden gezet. Ik heb echter ook steeds gezegd dat er te weinig vooruitgang werd geboekt. Wij hebben altijd gezegd in relatie tot verbetering van de vreemdelingenketen dat er meer stappen gezet moesten worden, dat er meer snelheid moest komen met de aanstelling van de ketenmanager, de procesmanager et cetera. Wij hebben dat nooit onder stoelen of banken gestoken. Het is geen probleem, maar zowel de vorige regering als de huidige regering hechtte eraan dat hierin voortgang werd gemaakt. Wij hebben inmiddels afgesproken in de voortgaande agenda dat wij het volgen. Het is in het belang van Aruba, Nederland en het Koninkrijk in brede zin dat wij dit goed doen met elkaar.

De heer Wever:

Voorzitter. De procesmanager moest door de Nederlandse regering benoemd worden. Die moest benoemd worden voordat de ketenmanager benoemd kon worden. Nederland heeft heel lang gewacht met het benoemen van die procesmanager.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik heb er geen behoefte aan om de discussie hierover in deze zaal zo breed te voeren; het onderwerp is ook niet geagendeerd. Er is hierover echter meer te zeggen dan wat nu gezegd wordt. Zo'n manager moet ingebed zijn in een organisatie die werkt want anders kan zo'n manager niet goed werken. Wij waren het daarover overigens eens. Wij hebben gezegd: als dat niet kan, heeft het geen zin om een procesmanager te leveren. Laten wij deze discussie echter laten voor wat die is, want die heeft verder niets met de consensusrijkswetgeving en de rijkswetgeving te maken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De staatssecretaris komt weer met het districtenstelsel aanzetten. Ik heb daar helemaal niet over gesproken, dat Nederland straks moet beschikken over een districtenstelsel. Ik heb het alleen als voorbeeld aangehaald. Ik weet niet of de staatssecretaris mijn motie goed heeft gelezen. Het enige wat ik vraag is op welke manier wij goed kunnen waarborgen dat de belangen van de bijzondere minderheidsgroepen, in dezen dus de BES-eilanden, goed worden verankerd. Natuurlijk is er sprake van evenredige vertegenwoordiging. Ik heb niet gezegd dat wij die moeten opheffen. In mijn motie heb ik alleen gevraagd om te onderzoeken welke structuren en voorzieningen denkbaar zijn om ons ervan te verzekeren dat de stem van de Nederlandse perifere gebieden in het staatsbestel wordt gehoord. Ik vraag een reactie hierop. Ik ben van mening dat wij in Nederland wel moeten zeggen dat wij belang hechten aan de stem van minderheidsgroepen. Waar een wil is, is een weg.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

In de motie staan twee verzoeken; dat is het probleem. Tegen het eerste verzoek, dat mevrouw Ortega-Martijn net aanhaalde, heb ik niet zo'n bezwaar. Dat ben ik ook van plan, dat wil ik ook doen. Ik heb met de BES-bestuurders gesproken om te kijken hoe je een stem kunt geven aan die eilanden.

Het tweede verzoek, dat mevrouw Ortega-Martijn nu niet heeft voorgelezen, is om onder meer de voor- en nadelen van een eigen, al dan niet toegevoegde vertegenwoordiging in het parlement te onderzoeken. Dat kan niet. Tegen het eerste verzoek heb ik geen bezwaar, maar het tweede verzoek kan gewoon niet. Daarop richt zich mijn bezwaar. Als dat er niet in zou staan, zou ik er minder bezwaar tegen hebben. Dat is gewoon niet mogelijk in ons stelsel.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Heeft de staatssecretaris dan minder bezwaar of laat zij het oordeel aan de Kamer over?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Alleen als het laatste dictum – er staan immers twee verzoeken in de motie – er niet in staat. In de motie staat een samenstel van overwegingen, maar dan zou ik er minder bezwaar tegen hebben. Laat ik het zo maar zeggen.

Mevrouw Eisden:

Ik kom even terug op de stellingen die door de staatssecretaris zijn uitgesproken. Dat zijn er twee: dat de politieke verdeeldheid groter is dan de verdeeldheid onder het volk en dat er politieke verdeeldheid is gezaaid door de politieke vertegenwoordigers van het Curaçaose volk. Ik distantieer mij daarvan.

De staatssecretaris heeft gelijk met haar uitspraak dat 68% van de Curaçaose bevolking, het overgrote gedeelte dus, heeft gekozen voor autonomie en een autonome status. Nadat duidelijk was geworden wat de invulling daarvan was, is echter een tweede referendum gehouden. Ik spreek hier over officiële cijfers van onze officiële instanties. Daaruit is voortgevloeid dat 48% tegen is. Ik vind het niet kunnen dat cijfers uit onze officiële documenten van onze officiële instanties op deze manier worden gerelativeerd. De staatssecretaris kent de uitslag. Wij hebben de stemmen niet zelf geteld. Ik zeg nogmaals: de cijfers komen binnen uit officiële instanties.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ik heb in mijn reactie geen cijfer genoemd, dus ik heb ook geen cijfer in twijfel getrokken. Ik heb gezegd dat de hele discussie enorm is gepolitiseerd. Een aantal vertegenwoordigers, vanuit zowel de oppositie als de coalitie op Aruba, heeft het advies gegeven aan de vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen, met name die van Curaçao: als men het erover eens is dat men een land wil worden en dat het land "Nederlandse Antillen" moet worden opgeheven, zoek dan de verbinding met elkaar. Dat heb ik willen zeggen en dat is misschien wel een mooie slotzin.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Een van de leden van uw Kamer twitterde om 15.55 uur aan haar followers, ik citeer, "Debat Antillen te lang! Tis nu wel klaar, aan de slag daar en hier met uitwerking. In onderlinge lotsverbondenheid en wederzijds respect!". Ik sluit me graag bij die woorden aan. Ik zet me er dus graag voor in om kort te antwoorden en duidelijk te maken dat wij gereedstaan om samen met de collega's van de overzijde uitwerking te geven aan de nieuwe staatkundige hervormingen.

De voorzitter:

Maar dit mag geen aanmoediging zijn om te twitteren!

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter, ik heb dit alleen uitgesproken als een aanmoediging tot volgen wat er in de wereld gebeurt.

Voorzitter. De heer Leerdam heeft gevraagd op welke wijze ik denk te bevorderen dat Antilliaanse en Arubaanse rechters, leden dus van het hof van justitie, ook aan de Nederlandse rechtspraak deelnemen. Het omgekeerde gebeurt al om goede redenen, waaronder de goede reden dat juist in de rechtspraak een beetje afstand van de rechtsgenoten van belang is. Ik denk dat dit goed kan. Zoals ik al in het wetgevingsoverleg heb gezegd, sta ik er positief tegenover. Het ligt er natuurlijk ook aan hoe het aantal mensen uit de Nederlandse Antillen en Aruba in de rechtspraak zich ontwikkelt.

De heer Wever heeft gevraagd of ik wil bevestigen dat Aruba zich altijd constructief heeft opgesteld in overleg over staatkundige verhoudingen. Laat ik voorzichtig zijn in mijn bevestiging. Daar waar ik de heer Wever heb ontmoet, heb ik altijd de ervaring gehad van een constructief gesprek, maar helaas was Aruba niet aanwezig bij belangrijke besprekingen over dit onderwerp. Tja, met dat probleem zijn wij natuurlijk wel geconfronteerd in de voorbereiding van deze rijkswetgeving. Dat gesprekken over de rijkswetten en over het hof waarbij de heer Wever niet aanwezig was, niet op tijd tot resultaten hebben geleid, kan ik niet wegnemen met deze bevestiging aan het adres van de persoon van de heer Wever.

De heer Sulvaran heeft gevraagd naar de relatie tussen het zelfbeschikkingsrecht zoals verwoord in het Handvest van de Verenigde Naties en de consensusrijkswet. Misschien is het goed om precies te zijn over wat het zelfbeschikkingsrecht inhoudt. Dat is uiteraard het recht om een onafhankelijke staat te worden. Een rechtmatige uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht zoals dat is gepreciseerd in de verklaringen van de Verenigde Naties, kan ook zijn het deel uitmaken van een groter staatsverband, zoals we dat met een zeer vergaande autonomie van elk van de landen van het Koninkrijk hebben neergelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van 1954. Als die keuze wordt gemaakt, moet er uiteraard overeenstemming zijn tussen de samenstellende delen van zo'n groter staatsverband. Daarmee hebben wij nu te maken.

De heer Yrausquin heeft gevraagd of de leden 3 en 4 van artikel 27 van het Statuut overbodig zijn. De Raad van State van het Koninkrijk heeft opgemerkt dat artikel 27, derde lid, kan worden gezien als een sluitstuk op een nieuwe aanpak van de problematiek. Dat is iets anders dan overbodig. De verwachting is dan ook dat de samenwerking met dat sluitstuk zal leiden tot een betere praktijk. Ik wijs er ook op dat wanneer een verdrag dat in meer landen van het Koninkrijk geldt, moet worden geïmplementeerd, wij dan niet proberen om in elk van de landen van het Koninkrijk het wiel opnieuw uit te vinden, maar ruimer gebruikmaken van de mogelijkheid om in overeenkomstige regelingen of misschien met toepassing van artikel 38 in een gezamenlijke regeling vorm te geven aan de implementatie van zo'n verdrag.

De heer Yrausquin heeft ook gevraagd naar de geschillenregeling. De interpretatie van het Statuut is geen landsaangelegenheid. Artikel 38 is bedoeld om samen een regeling te treffen over aangelegenheden die anders landsaangelegenheden zouden zijn. Wij hebben dus een gewone rijkswet nodig en een expliciete grondslag in het Statuut. Daarover zullen wij overleggen met de nieuwe landen van het Koninkrijk en Aruba.

De heer Remkes heeft vragen gesteld over de voorgestelde rijkswet voor personenverkeer. Een ambtelijk concept daarvan heeft reeds aanleiding gegeven tot reacties. De voorgenomen rijkswet heeft een positief effect voor de burgers in alle delen van het Koninkrijk. Dat stel ik mij zo voor en dat is ook steeds het oogmerk geweest van het kabinet. De ervaring leert dat vrij verkeer tussen landen bijdraagt aan de ontwikkeling en de dynamiek van de samenleving. In dat licht zie ik ook, mede naar aanleiding van de vragen van de heer Wever, het vriendschapsverdrag met de Verenigde Staten van Amerika. Er zijn inderdaad rechterlijke uitspraken van het gerecht in eerste aanleg op Aruba over dit verdrag en de ruime interpretatie die daaraan is gegeven. Daarmee moet rekening worden gehouden bij het verder werken aan een wetsvoorstel over dit onderwerp.

Ik heb nog één motie waarop ik moet reageren. Dat is de motie van de heer Van Bochove op stuk nr. 24, over de toekomstvisie voor het Koninkrijk en voorstellen tot actualisering en modernisering van het Statuut. Ik hoor dat de staatssecretaris daarop al is ingegaan. Als dat zo is, dan meld ik daarbij dat zij, ook al was ik op dat moment even de zaal uit, dit ongetwijfeld mede namens mij en in dezelfde geest heeft gedaan als ik van plan was te doen.

De voorzitter:

Het kabinet spreekt met één mond. U bent het helemaal met elkaar eens. Dat verzeker ik u.

Het woord is aan de staatssecretaris, die een opmerking wil maken.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik wil graag nog één ding toevoegen. Ik wil u een nota van wijziging aanbieden op de voorgestelde Rijkswet financieel toezicht. Het betreft slechts een technische wijziging. Omdat wij die rijkswet zo meteen gaan bespreken, is het misschien goed om die nota van wijziging nu rond te delen. Het gaat erom dat in de Eerste Kamer de Wet op de Raad van State is aangenomen en daarom moet de artikelnummering worden aangepast.

De voorzitter:

De staatssecretaris dient een nota van wijziging in op de Consensuswet financieel toezicht (32026, R1888).

Ik geef nu gelegenheid tot enkele toelichtende vragen.

De heer Bikker:

Ik ben een beetje in de war. Ik heb zojuist de staatssecretaris horen zeggen dat de toelating van onder andere Aruba een primaire landsaangelegenheid is. Vervolgens ging de minister in op het voorontwerp voor een rijkswet persoonverkeer. In het juridische concept is op dat punt sprake van een gebrekkige wettelijke basis. Hoe moet ik het een en ander dus zien? Hoe verhoudt dat zich tot het feit dat er sprake is van landsaangelegenheden?

De voorzitter:

Het is zo moeilijk om hier te praten over ontwerpen. Ik hoop dat dit te vermijden is.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Er is inderdaad helemaal geen wetsvoorstel aanhangig daarover. Op dit moment worden in landswetten de toelating en uitzetting geregeld. Er is een Antilliaanse en een Arubaanse landsverordening. Er komt nu ook een voortgezette regeling van het land Nederland voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius. Dat neemt echter niet weg dat de rijksvisumwet bedoeld is als een opvolger van de huidige rijkswet, namelijk het soeverein besluit uit 1814 dat met de inwerkingtreding van het Statuut de status van rijkswet heeft gekregen. Daardoor worden ingevolge artikel 3 van het Statuut het Nederlanderschap, en de rechten en plichten die daaraan zijn verbonden, het toezicht op de algemene regels betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders en het stellen van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen, een koninkrijksaangelegenheid.

De voorzitter:

Ik wil het graag houden bij de zaken die wij vandaag hebben geagendeerd in blok I en dingen niet door elkaar laten lopen. Het is namelijk al ingewikkeld genoeg, zeg ik als eenvoudige voorzitter.

De heer Bikker:

Ik wilde mij tot de agenda beperken, maar de minister heeft dit zelf weer opgebracht. Hij leest zelf voor dat een koninkrijksaangelegenheid algemene regels betreft en geen specifieke regeling via een voorontwerp voor een rijkswet.

De voorzitter:

Ik denk dat wij dit punt voldoende besproken hebben.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik wil wel zeggen dat de heer Bikker slechts één van de drie onderdelen van artikel 3 van het Statuut citeerde in zijn reactie. Dit zeg ik om misverstanden te voorkomen.

De heer Wever:

Voorzitter. Minister Hirsch Ballin zegt dat Aruba bij belangrijke vergaderingen niet aanwezig was. Heeft dit geleid tot vertraging? Waar en hoe is dat gebeurd?

Minister Hirsch Ballin:

We hebben naderhand moeten inhalen met Aruba wat niet besproken kon worden in de vergaderingen waarbij Aruba geen gebruik had gemaakt van de gelegenheid om aanwezig te zijn.

De heer Wever:

Wij hebben gezegd dat dit een zaak is van de eilanden. Zij moeten het regelen. Als je de wijzigingen in het Statuut ziet, heeft Aruba daar eigenlijk niet veel mee te maken.

De heer Yrausquin:

Ik wil toch iets meer uitleg van de minister over de grondslag van dat artikel. Ik begreep van hem dat artikel 38, lid 1 met name gaat over landsaangelegenheden die op die manier geregeld kunnen worden. Als ik artikel 38, lid 1 echter lees, dan staat er: Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba kunnen onderling regelingen treffen. Volgens mij is er geen beperking tot landsaangelegenheden. Volgens mij kun je alles wat je wilt onderling regelen op de manier waarop je dat wilt, dus ook datgene wat in onze motie staat: een geschillenregeling, waarbij een onafhankelijke instantie wordt aangewezen, die strikt juridische geschillen over de interpretatie van statutaire bepalingen op adequate en onafhankelijke wijze zal beslechten.

Minister Hirsch Ballin:

We hebben inderdaad soms gekozen voor de vorm van artikel 38, hoewel iets een koninkrijksaangelegenheid is en artikel 3 dan wel artikel 43, tweede lid, toegepast zou kunnen worden. Daar heeft de heer Yrausquin gelijk in. Ik denk tegelijkertijd dat het niet nuttig is dat wij ons nu uitspreken over de wijze waarop we die geschillenregeling gaan verankeren. Laten wij eerst maar overleg voeren over de inhoud van de regeling. Het is dus onze bedoeling om daarover ook het oordeel te vragen van de Raad van State van het Koninkrijk. Dan zullen we ook de grondslag van die regeling goed samen kunnen bezien.

De heer Yrausquin:

Mijn probleem met die opmerking is – dat staat ook verwoord in de brief van de regering – dat advies gevraagd wordt op basis van het voorgestelde artikel 12a van het nieuwe Statuut. Wij vinden dat geen goede grondslag. Ik heb in mijn betoog al uitgelegd waarom wij dat geen goede grondslag vinden.

Minister Hirsch Ballin:

We zullen nog contact hebben met de landsregeringen over de inhoud van die brief.

De heer Leerdam (PvdA):

Voorzitter. Ik had nog geen reactie gehoord op de motie die ik heb ingediend op stuk nr. 26. Mag ik aannemen dat wie zwijgt, toestemt? Of laat de minister het oordeel over aan de Kamer?

De voorzitter:

Daar heeft de staatssecretaris op gereageerd. Ze zei dat zij het oordeel daarover overlaat aan de Kamer.

Minister Hirsch Ballin:

Ik geloof dat alleen op de motie op stuk nr. 29 van de heer Brinkman over een referendum in Nederland nog niet is gereageerd. Of heeft de staatssecretaris dat al gedaan?

De voorzitter:

De aanneming van die motie is ernstig ontraden.

Minister Hirsch Ballin:

Dan hoef ik daar ook niets meer over te zeggen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn wij gekomen aan het eind van het antwoord van de zijde van de regering aangaande blok I. Ik stel voor dat we enkele minuten schorsen en dan beginnen met de inbreng in eerste termijn inzake blok II.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is het tweede blok van de wetten die wij vandaag behandelen. Bij dat blok zijn alleen de Antillen betrokken. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Bochove van de CDA-fractie. Daarna geef ik het woord aan mevrouw Jesus-Leito.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Voor de Consensusrijkswetten Openbaar Ministerie, politie en Raad voor de Rechtsbescherming en die van het Gemeenschappelijk Hof geldt dat de voorstellen juridisch goed in elkaar steken. De vraag is natuurlijk hoe het gaat werken. Er is een duidelijk evaluatiemoment vastgelegd. Echter, papier is geduldig. Rechters, het OM, politie en toezichthouders gaan nu aan het werk. Zij moeten daadwerkelijk inhoud geven aan al wat in de stukken is neergelegd en hier voorligt. Toch is, los van de evaluatie over vijf jaar, noodzakelijk dat bestuurders de vinger aan de pols houden en, zo nodig, eerder ingrijpen dan over vijf jaar. Denk bijvoorbeeld aan de positie van de PG, aangestuurd door drie ministers. Dat is spannend, want het kan werken, maar het gaat niet altijd goed. Dan is op tijd ingrijpen gewenst. Dat mag ik toch verwachten? Ik vraag dit aan de minister.

Ik maak een enkele opmerking over de politie. Met verbazing – ik druk mij dan vriendelijk uit, want ik zou ook kunnen zeggen: met de nodige ergernis – heb ik kennisgenomen van de reactie van de Koninkrijksregering op het amendement-Remkes/Van Bochove/Leerdam. Waar komt deze ergernis uit voort? Die komt voort uit het feit dat het antwoord van de regering volstrekt niet onderbouwd is. Er staat bijvoorbeeld niet: wij vinden het om die en die reden niet acceptabel. Hier staat in algemene zin één woord: er is een afspraak gemaakt. Vandaag is echter eerder gewisseld dat dit parlement op dit moment en op deze dag de mogelijkheid en de kans heeft om te zeggen dat het een aantal kanttekeningen heeft bij wat haar regering heeft afgesproken en dat het die graag vertaald ziet in voorliggende stukken. Dat is via dit amendement gedaan. Op geen enkel punt wordt er echter inhoudelijk op de kritiek ingegaan van de indieners van het amendement. Ik vraag daarom van de regering om in haar termijn wel inhoudelijk in te gaan op de door hen gemaakte bezwaren en voorgestelde wijzigingen. In de tweede plaats kan de regering misschien ook aangeven op welke plaats, langs welke lijn of via welke mogelijkheden er nog openingen te zien zijn om enerzijds te beantwoorden aan het doel dat de indieners van dit amendement niet voor niets beogen te bereiken en op de opvatting van de regering. Die kennen wij namelijk niet, omdat zij nauwelijks een onderbouwing van haar antwoord heeft gegeven.

Over het amendement-Van Toorenburg/Leerdam maak ik ook nog een opmerking, want de regering heeft daar volgens de brief twee vragen over. Ten eerste gaat de regering ervan uit dat het tweede lid van het voorgestelde artikel 36a de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor opsporing en vervolging onverlet laat, maar vraagt zij of dat de intentie van de indieners is. Ja, dat is de intentie van de indieners: de verantwoordelijkheid van de minister blijft onverlet. Ten tweede vraagt de regering een bevestiging van de indieners dat uit de Rijkswet Openbaar Ministerie van Curaçao, Bonaire, Sint-Maarten, Sint-Eustatius en Saba geen verplichtingen kunnen voortvloeien voor Aruba omdat de Rijkswet niet op Aruba van toepassing is. Ik kan bevestigen dat dat zo is en dat wij dat ook delen, immers, in de toelichting op ons amendement hebben wij dat zelf al geschreven. Hierop vraag ik dus om antwoord van zowel het kabinet als de rijksministerraad.

In de Rijksconsensuswet financieel toezicht zaten nog twee belangrijke punten, namelijk de afspraak over het functioneren van het toezicht – daar is de staatssecretaris op ingegaan en er is een motie over ingediend – en de afspraak over het beëindigen daarvan en de manier waarop de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Aan de toezegging van de staatssecretaris ter zake zal uiteraard de CDA-fractie, maar ook de Kamer, de ambtsopvolgers van de staatssecretaris houden. Ik verwijs hierbij naar de motie van de heer Leerdam, die hij mede namens mij zal intrekken.

Ten slotte heb ik een amendement ingediend over het expireren van de wet. Daarover heeft de rijksministerraad een aantal punten geschreven. In het wetgevingsoverleg heb ik hierover tijdens de gedachtewisseling met de staatssecretaris gezegd dat ik haar opmerkingen aan mijn adres begreep en dat ik best bereid was om na te denken over een passende oplossing. De staatssecretaris zal hierop namens de rijksministerraad in haar reactie al of niet terugkomen en doet daarover een zekere toezegging. Analoog aan de opmerking die de heer Yrausquin vanmorgen heeft gemaakt, merk ik op dat een toezeggingéén ding is, maar dat het vastleggen in een uitspraak van de Kamer ook van betekenis is. Ik trek daarom mijn amendement op stuk nr. 11 in. Ik vervang het door de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het voorstel van Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten is bepaald dat de wet op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip vervalt;

van oordeel dat het van belang is dat de Staten-Generaal en de Staten van Curaçao en Sint-Maarten zich kunnen uitspreken over een dergelijk voornemen van de regering van het Koninkrijk;

verzoekt de regering, de voordracht voor het Koninklijk Besluit, bedoeld in artikel 35 van de wet, niet eerder te doen dan vier weken nadat het ontwerp is overgelegd aan de Staten-Generaal, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint-Maarten, opdat de volksvertegenwoordiging op afdoende wijze in staat wordt gesteld, haar oordeel te geven over het voornemen van de regering van het Koninkrijk om de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten te doen vervallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bochove en Leerdam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(32213, R1903).

Mijnheer Van Bochove. Betekent dit dat u uw amendement op stuk nr. 11 intrekt?

De heer Van Bochove (CDA):

Voordat ik het amendement voorlas, meldde ik u dat dit het geval is. U was even afgeleid. Dat neem ik u niet kwalijk.

De voorzitter:

Het spijt mij.

De heer Van Bochove (CDA):

Dat is niet nodig.

De voorzitter:

De heer Van Bochove wenst het amendement op stuk nr. 11 (32026, R1888) in te trekken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

De heer Van Bochove (CDA):

Voorzitter. Met deze motie geef ik invulling aan hetgeen de rijksministerraad heeft geschreven in de brief aan de Kamer en onderstreep ik nogmaals de positie van de Kamer.

De voorzitter:

Zoals aangekondigd geef ik nu het woord aan mevrouw Jesus-Leito, gedeputeerde staatkundige structuur van Curaçao.

Mevrouw Jesus-Leito:

Voorzitter. Het bestuur van Curaçao kan u ervan verzekeren dat wij alle onderhandelingen hebben gevoerd met de wil van de bevolking als onze leidraad. Onze inzet was gericht op een status als autonoom land binnen het Koninkrijk. De bevolking ziet daarvan dat wij naar één bestuurslaag gaan. Dat draagt bij aan de efficiency. Alle energie, capaciteiten en middelen worden aangewend ten behoeve van ons eiland. Er is een verschil van mening over de invulling van de nieuwe status. De staatssecretaris gebruikte de woorden "sterk gepolitiseerd". In mei 2009 is er een referendum gehouden. Toen heeft een meerderheid van de bevolking zich akkoord verklaard met de inhoud en de invulling zoals de regering die naar voren heeft gebracht. Dat houdt dus in dat de voorliggende wetsvoorstellen de goedkeuring hebben van de meerderheid van de bevolking. Die goedkeuring is gebaseerd op ons democratische systeem.

In het tweede blok zijn zeer belangrijke rijkswetten aan de orde die betrekking hebben op de financiën en de rechtshandhaving.

Het ontwerp Consensusrijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten bevat de materie die reeds is opgenomen in de algemene maatregel van rijksbestuur financieel toezicht. Materieel voegt deze regeling weinig nieuwe zaken toe aan het stelsel. Er zal dus sprake zijn van continuering van het bestaande stelsel van Curaçao en Sint-Maarten nadat de status is toegekend. Tijdens het wetgevingsoverleg wees ik er al op dat deze regeling al positieve effecten heeft gehad en dat zij verder ook geen aanleiding geeft tot discussies. Inhoudelijk is er over de Consensusrijkswet financieel toezicht volledige instemming bereikt. Wij ondersteunen dit ontwerp dan ook volledig. Ook wat de beoogde werking betreft zal de wet voorzien in een stelsel dat kan bijdragen aan verbetering van de financiële situatie. Dat zal de bevolking ten goede komen en dat is ons doel. Het ontwerp sluit aan op de implementatieplannen financieel beheer, die aan het toezicht voorafgaan. Deze implementatieplannen bevatten uiteraard meer dan slechts het begrotingsproces en het leningenbeleid.

Een behoorlijke rechtshandhaving heeft voor ons ook hoge prioriteit. Dit tweede blok heeft eveneens betrekking op de Consensusrijkswet Openbaar Ministerie, de Consensusrijkswet politie en de Consensusrijkswet Raad voor de Rechtshandhaving.

Over de Consensusrijkswet Openbaar Ministerie kan ik kort zijn: wij kunnen ons daarmee verenigen.

Wat de Consensusrijkswet politie betreft volsta ik met de volgende woorden. Ook de politietaak is een essentieel onderdeel van de bestuurstaak van het land Curaçao. In onze maatschappelijke organisatie zal de politie daarom als een kwalitatief volwaardige en professionele organisatie moeten worden opgezet. Zij moet alle bedreigingen op het terrein van de rechtsorde aan kunnen. Bij de realisering van deze taak verkeert Curaçao in de voordelige omstandigheid dat het land de Nederlandse Antillen reeds beschikt over een politieapparaat dat de politietaak uitvoert. Deze organisatie zal worden overgenomen. Zij volgt op dit moment een verbeteringstraject. In de afgelopen jaren is al geïnvesteerd in de doorontwikkeling van het politieapparaat. In dat kader zijn diverse activiteiten ontplooid ter bevordering van de deskundigheid. Daarnaast zijn er investeringen gedaan in de huisvesting, in de randvoorwaarden voor moderne en degelijke politieonderzoeken en er is een flinke investering gedaan in de upgrading van de informatievoorziening. Dit proces van verbetering en upgrading is nog in volle gang en dat wordt verder ondersteund door de afspraken die wij bij de voorbereiding van de Consensusrijkswet politie hebben gemaakt. Voortzetting van de samenwerking met de partners in het Koninkrijk en de regio is hierbij van essentieel belang om vooral de uitdagingen die van buitenaf komen, het hoofd te kunnen bieden. Deze gedachten zijn voor Curaçao op adequate wijze uitgewerkt in het voorliggende ontwerp. De samenwerking is op gebalanceerde wijze uitgewerkt in deze consensusrijkswet. Curaçao heeft met dit ontwerp en de daarin opgenomen samenwerkingsvormen ingestemd. Wij hebben er veel vertrouwen in dat wij, als de nieuwe status is toegekend, beschikken over een adequaat politieapparaat.

Ook de overige wetten in dit blok hebben onze instemming.

Voorzitter, ik dank u.

De heer Leerdam (PvdA):

Voorzitter. Over de Consensusrijkswet Openbaar Ministerie heeft mijn fractie niets te zeggen. Over de Consensusrijkswet politie wil ik het volgende zeggen. Met deze rijkswet willen wij de basis leggen voor goed functionerende politiekorpsen op alle eilanden die nu nog onderdeel uitmaken van het land de Nederlandse Antillen. Hiervoor worden drie korpsen in het leven geroepen, die de dagelijkse politiezorg moeten leveren. Aan het inrichten van deze korpsen is al veel aandacht besteed en hiervoor wordt door de Nederlandse politie veel ondersteuning geleverd. Op papier zijn er nu goede plannen voor de korpsen, maar met papieren plannen vang je natuurlijk geen boeven. Daarom is het zaak om hard verder te werken aan de uitvoering. Op Curaçao en Sint-Maarten werkt men hieraan met enthousiasme. Ook op de BES-eilanden wordt druk aan het nieuwe korps gewerkt. Deze activiteiten worden door mijn fractie van harte gesteund. Zij worden door deze wet ingekaderd.

Er is al veel gesproken over de mate waarin de drie te vormen korpsen nu al in staat zijn om de politietaken goed uit te voeren. Voor Curaçao zal dat het beste lukken, maar op Sint-Maarten moet nog zeer veel gebeuren. Daarvoor wil ik de bestuurders van Sint-Maarten de ruimte geven, maar zij moeten zich realiseren dat de regering en het parlement als koninkrijkspartners zeer geïnteresseerd zijn in de vorderingen. Voorlopig zal de rijksregering extra scherp toezicht houden op de vorderingen door middel van een algemene maatregel van rijksbestuur. Zoals ik al heb gezegd, is het echter ook zaak dat het parlement goed geïnformeerd blijft over de vorderingen en de keuze die wordt gemaakt bij het aflopen van de algemene maatregel van rijksbestuur. Graag hoor ik van de regering hoe het parlement in de toekomst wordt geïnformeerd.

Ik begrijp de wens van de bestuurders op Sint-Maarten en Curaçao om de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit beter te integreren in de korpsen. Dat zou op termijn ook het beste zijn voor de effectiviteit van de complete politieorganisatie. Ik denk echter dat de vorming van de drie politiekorpsen, samen met alle andere werkzaamheden die met de staatkundige hervormingen samenhangen, voorlopig voldoende uitdaging vormt. De bestrijding van de zware criminaliteit wil ik niet in gevaar brengen door een overhaaste vorming van een gemeenschappelijke voorziening. Wel hoor ik graag een reactie van de regering op het plan voor het inbedden van de werkzaamheden van het Recherche Samenwerkingsteam in de lokale korpsen van Curaçao, Sint-Maarten en het openbaar lichaam, en op de problemen die hierbij zijn opgetreden. Met het amendement steunt mijn fractie tot nu toe het voorstel, maar zij wacht eerst nog de reactie van de regering af.

Ik kom op de Consensusrijkswet Raad voor de Rechtshandhaving. Op de Antillen zijn nu geen inspectiediensten belast met het toezicht op de keten van de rechtshandhaving of onderdelen daarvan. Dit wetsvoorstel vloeit in belangrijke mate voort uit de wens van de eilanden zelf om een wettelijke geregelde inspectiedienst in te stellen met toezichthoudende taken op de gehele justitiële keten, met uitzondering van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie. Wij begrijpen dat de Raad voor de Rechtshandhaving als nieuw orgaan nog het een en ander moet leren. Inspecties van het Europese deel van Nederland zullen zich al dan niet feitelijk bemoeien met de inspectie in het Caraïbische deel van Nederland. Wij wachten de ontwikkeling van de Raad voor de Rechtshandhaving af en hopen hierover te worden geïnformeerd.

Over de Consensusrijkswet financieel toezicht zeg ik het volgende. De fractie van de Partij van de Arbeid blijft bezorgd over de mogelijkheden om het financieel toezicht, als het op een gegeven moment is opgeheven, opnieuw in te stellen zonder dat daaraan weer een omslachtige procedure vooraf hoeft te gaan. Met de hervorming heeft Nederland immers ingezet op eilanden waar structureel sprake is van deugdelijk financieel beleid, niet alleen tijdens of na het proces. Met haar antwoorden heeft de staatssecretaris mijn zorgen hierover niet geheel kunnen wegnemen. Op mijn vraag op welke wijze Nederland het financieel toezicht in de toekomst weer in kan stellen, antwoordt de staatssecretaris dat dit via een nieuwe consensusrijkswet zou moeten gebeuren. Zij zegt dat zo'n nieuwe rijkswet veel tijd en inzet zal vergen van alle onderhandelaars.

Dit antwoord bevestigt eigenlijk alleen dat inderdaad voorkomen dient te worden dat er in de toekomst een nieuwe consensusrijkswet moet worden gemaakt. Wellicht is het dan inderdaad beter om herleving van het financieel toezicht te baseren op artikel 51 van het Statuut. Ook een dergelijke koers lijkt echter niet zonder obstakels te zijn. Ook binnen de huidige hervorming leek de regering immers een consensusrijkswet de betere optie. Het zou daarom goed zijn als de Kamer hierover een nadere uitspraak doet. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een solide financieel beleid een wezenlijk onderdeel vormt van een deugdelijk bestuur van de landen in het Koninkrijk;

overwegende dat de regels voor het financieel toezicht op de landen Curaçao en Sint-Maarten vervallen op een nader te bepalen tijdstip;

van mening dat het voor de financiële positie van de landen Curaçao en Sint-Maarten van wezenlijk belang is dat na beëindiging van het financieel toezicht de financiële normen in de wetgeving van landen verankerd dienen te worden en dat zij aan die normen blijven voldoen;

verzoekt de rijksministerraad, te bevorderen dat de Nederlandse regering met de landen Curaçao en Sint-Maarten een onderlinge regeling zal treffen als bedoeld in artikel 38 van het Statuut, die in ieder geval inhoudt:

  • - dat Curaçao en Sint-Maarten zich zullen blijven inspannen, de normen genoemd in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten na te leven;

  • - dat de regeringen van Curaçao en Sint-Maarten na het beëindigen van het financiële toezicht op grond van de genoemde rijkswet jaarlijks uiterlijk op 31 augustus een afschrift van de vastgestelde jaarrekening over het voorafgaande jaar aan de rijksministerraad zullen zenden;

  • - dat de beide regeringen de rijksministerraad desgevraagd alle inlichtingen zullen verschaffen die de rijksministerraad nodig acht om de naleving van bovengenoemde normen en de financiële positie van het betrokken land te beoordelen;

verzoekt de rijksministerraad tevens, te bevorderen dat, als wordt vastgesteld dat het land Curaçao of Sint-Maarten verwijtbaar niet meer voldoet aan de normen zoals genoemd in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint-Maarten, bij algemene maatregel van rijksbestuur op grond van artikel 51 van het Statuut, financieel toezicht langs de lijnen van de genoemde Rijkswet financieel toezicht geheel of gedeeltelijk wordt ingesteld en de Kamer hier vooraf over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leerdam, Van Bochove, Remkes en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(32213, R1903).

De heer Leerdam (PvdA):

Over het einde van het financieel toezicht heb ik eigenlijk dezelfde vraag als collega Van Bochove. Over de gevolgen van het komen te vervallen van de rijkswet bestaat wat mij betreft ook nog wat onduidelijkheid. De staatssecretaris gaf eerst aan dat het laten voortbestaan van de rijkswet niet direct betekent dat het financieel toezicht opnieuw ingesteld kan worden, om vervolgens te stellen dat het laten vervallen van de wet tot gevolg zal hebben dat het financieel toezicht niet meer ingesteld kan worden. Kan de staatssecretaris meer helderheid verschaffen over wat precies de situatie is?

Nu zou ik een aantal woorden kunnen wijden aan de rijkswet inzake zeegrenzen, maar ik denk dat ik mijn tijd wat beter kan besteden. Het is inmiddels tien jaar geleden dat op Sint-Maarten het eerste referendum werd gehouden. Sindsdien hebben Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba zich gezamenlijk met veel enthousiasme ingezet om voortvarend toe te werken naar nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk. De staatkundige hervorming is een omvangrijke wetgevende operatie gebleken. De eindstreep is nu in zicht, en dat is een prestatie van formaat. Ik wil de ambtelijke ondersteuning van de Kamer, de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken en de betrokken ministeries dan ook hartelijk bedanken voor het geleverde werk. Mijn dank gaat ook uit naar de gedelegeerden van de koninkrijkspartners, hier vandaag aanwezig, en iedereen die zich op de eilanden heeft ingezet voor een nieuwe en betere toekomst.

Tot slot wil ik graag de staatssecretaris, Ank Bijleveld, speciaal bedanken. Op competente wijze heeft zij het ingewikkelde en moeizame proces van staatkundige hervorming de afgelopen periode in goede banen weten te leiden. Mede daardoor staan we vandaag aan de vooravond van een historisch moment: de opheffing van de Nederlandse Antillen alsmede de realisatie van twee nieuwe landen, Curaçao en Sint-Maarten, en de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba binnen het Koninkrijk.

Mij rest nog één ding. President Kennedy zei in de jaren zestig: the problems of the world cannot possibly be solved by sceptics and cynics, whose horizons are limited by the obvious realities. We need men who can dream of things that never were and ask "Why not?".

De voorzitter:

Eigenlijk vind ik dat u dit moet vertalen, mijnheer Leerdam.

De heer Van Raak (SP):

In het Papiaments!

De voorzitter:

Ik sta namelijk geen andere talen toe in dit parlement.

De heer Leerdam (PvdA):

In het Papiaments?

De voorzitter:

In het Nederlands.

De heer Leerdam (PvdA):

De problemen van de wereld kunnen onmogelijk worden opgelost door sceptici en cynici wier horizon te veel beperkt is door de waargenomen realiteit. Wij hebben mensen nodig die kunnen dromen van dingen die er nog niet waren en die nooit vragen "Waarom niet?".

(applaus)

De voorzitter:

Dank u wel. Dit is om u af te leren om dit soort dingen te doen! Niet u, mijnheer Leerdam, maar "u" in het algemeen, maar dat begrijpt iedereen. Dat spreekt vanzelf.

Ik geef het woord aan de heer Sulvaran van de PAR.

De heer Sulvaran:

Voorzitter. Ik zal het kort houden.

Mij rest natuurlijk nog om de motie betreffende de aanwijzing van talen in het Koninkrijk voor te lezen. Deze motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het wenselijk is om binnen het Koninkrijk te komen tot de aanwijzing van de Nederlandse taal, de Papiamentse taal en de Engelse taal tot officieel erkende talen in het Koninkrijk;

overwegende dat deze erkenning en de gevolgen daarvan regeling behoeven in het hoogste wettelijke instrument dat in het hele Koninkrijk rechtskracht heeft, waarbij ruimte kan worden gegeven aan de wetgevers van de landen wat betreft de uitwerking van deze regeling;

verzoekt de Koninkrijksregering, te bevorderen dat in het Statuut voor het Koninkrijk de erkenning van de Nederlandse, de Papiamentse en de Engelse taal zal worden geregeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de heer Sulvaran, de heer Atacho en de leden Leerdam en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(32213, R1903).

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter. Ik kan kort zijn. In het wetgevingsoverleg is wat mij betreft alles gewisseld over de consensusrijkswet betreffende de openbaar ministeries, de consensusrijkswet betreffende de Raad voor de rechtshandhaving en het wetsvoorstel betreffende het financieel toezicht. Ook over de zeegrenzen en de vraag in welke mate die de haaien in dat gebied al dan niet belemmeren, heb ik op dit ogenblik helemaal niets te melden. Met andere woorden: ten aanzien van deze wetten zal ik mijn fractie adviseren om voor te stemmen.

Dat is nog niet het geval waar het gaat om de politie. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik met buitengewoon gemengde gevoelens de passages heb gelezen in de brief van hedenochtend over het amendement op stuk nr. nr. 9 (32019, R1886), dat ik mede namens collega's Van Bochove en Leerdam heb ingediend betreffende de rijkswet politie. Ik moet mij toch een beetje aansluiten bij hetgeen collega Van Bochove hierover heeft gezegd. Er staat eigenlijk niets. Aanneming van het amendement wordt ernstig ontraden, maar de redengeving ontbreekt. Ik vind dat te dun en te mager, zeker als er een zeer zware politieke kwalificatie aan wordt toegekend. De overgangstermijn van twee jaar van het RST zou afdoende zijn. In het wetgevingsoverleg is uitvoerig aan de orde geweest dat die twee jaar in ieder geval voor Sint-Maarten veel te kort is. De minister van Justitie heeft gezegd dat voor de kwantitatieve opbouw al vijf jaar nodig is. Er wordt niet ingegaan op de institutionele bezwaren die door de Kamer naar voren zijn gebracht. Er wordt niet ingegaan op de vraag hoe groot de risico's zijn dat de prioriteiten van de RST-zaken, kortgezegd de haalzaken, worden verdrongen door lokale prioriteiten. Dat lezen wij allemaal niet in de brief. Dat zal ongetwijfeld een dieperliggende politieke oorzaak hebben. Ik doel op de bespreking die in de rijksministerraad heeft plaatsgevonden. Op de voorpagina van het Antilliaans Dagblad kwam ik vanmorgen de kop tegen "De Jongh-Elhage overtuigt Remkes". Ik geloof dat collega Van Gent ooit eens over mij in een andere hoedanigheid gezegd heeft: de standpunten van Remkes zijn in beton gegoten. Zo erg is het niet. Er moet echter volstrekte helderheid over bestaan dat Remkes zich tijdens het diner in De Witte niet even op die manier laat overtuigen en dat geldt ongetwijfeld ook voor de collega's. Remkes is te overtuigen met behulp van argumenten. Die argumenten heeft hij tot dusverre nog niet gehoord.

Ik heb er ook op gewezen dat wordt afgeweken van de slotverklaring. Ik vind dat een belangrijk punt. Ik zal erbij zeggen wat ik mij voor zou kunnen stellen. Ik heb van de collega's goed begrepen dat een belangrijk bezwaar tegen het amendement is dat de weg naar de opbouw van een gemeenschappelijke voorziening politie wordt afgesloten. Ik kan mij voorstellen dat je die weg iets minder abrupt afsnijdt dan in het amendement wordt voorgesteld als poging tot maximaal meedenken. Ik kan mij eventueel voorstellen dat die gemeenschappelijke voorziening alvast een aantal facilitaire zaken gaat regelen, zoals onderwijs. Dan moeten wij echter wel de zekerheid hebben dat aan dergelijk gewijzigd amendement niet weer dezelfde politieke kwalificatie wordt toegekend. Dat wil ik ook echt tevoren weten. Ik voeg eraan toe – daar doelde collega Van Gent destijds op – dat ik nog wel een beetje soepel in de rug ben, maar dat dit op 58-jarige leeftijd wel steeds minder wordt.

De voorzitter:

Ik dacht dat u 59 was.

De heer Remkes (VVD):

Nee, ik ben nog steeds 58, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Dan zijn wij even oud.

De heer Remkes (VVD):

Tegen de collega's van de Antillen zeg ik dat die soepelheid wel haar grenzen heeft.

De voorzitter:

Als ik u was, ging ik rectificeren.

Dan is het woord aan de heer Marlin, gedeputeerde staatkundige structuur Sint-Maarten.

De heer Marlin:

Voorzitter. Voor mij is het de laatste ronde. Het is de laatste kans die wij krijgen om het standpunt van de bevolking en de regering van Sint-Maarten hier naar voren te brengen. Bij de behandeling van het Statuut, maar ook in de vergadering van vrijdag, kwam steeds naar voren dat Sint-Maarten nog niet voldoet. Sint-Maarten is nog niet klaar. Men kan echter ook zeggen dat Sint-Maarten, zowel de regering als de bevolking, meer dan tien jaren heeft staan schreeuwen om hulp, om bijstand. Want het ging niet goed. We hebben zelfs in het verleden de zogenaamde Crime Task Force in het leven moeten roepen om te helpen met het aanschaffen van materieel om de politie te ondersteunen.

Zoals ik al heb gezegd, is het tien jaar geleden dat Sint-Maarten ervoor heeft gekozen om uit de Antillen te stappen. Als het Koninkrijk toen echt aan een ronde tafel was gaan zitten met Sint-Maarten, en echt steun had gegeven, zouden heel veel zaken die de laatste dagen naar voren zijn gekomen, misschien niet eens aan de orde zijn gekomen. Nu wij sinds een paar jaar serieus bezig zijn, zijn de vorderingen over de gehele linie echter heel goed. Vrijdag heb ik aangegeven wat de positieve veranderingen zijn binnen het korps van Sint-Maarten.

Verschillende keren is vandaag ook een krantenartikel gebruikt om te zeggen: zie je wel; het gaat niet goed; Sint-Maarten mag geen land worden! Ik ben echter blij dat de staatssecretaris goed het standpunt naar voren heeft gebracht – ik ondersteun dat – dat men zo'n artikel vanuit een ander oogpunt juist kan gebruiken om te zeggen: zie je wel; financieel toezicht werkt! Was er geen financieel toezicht, dan zou vandaag zo'n artikel niet in de krant staan, want dan zou er geen brief van het College financieel toezicht naar het bestuurscollege van Sint-Maarten zijn gegaan, om Sint-Maarten erop te attenderen dat bepaalde informatie, die was afgesproken, ontbreekt. Het is niet zo dat de begroting van Sint-Maarten is afgekeurd. Er is gisteren een brief naar Sint-Maarten gegaan, waarin aan Sint-Maarten is gezegd dat er op bepaalde gebieden nog wat informatie mist, nog wat duidelijkheid moet komen en er nog iets moet worden bijgesteld. Gisteren nog heb ik met de minister van Financiën hierover gesproken. Zij heeft meteen een toezegging gedaan. Een groep van drie experts van de landsregering gaat naar Sint-Maarten om Sint-Maarten te helpen om binnen de gestelde termijn van veertien dagen het nodige werk te verzetten om ervoor te zorgen dat de begroting voldoet aan de eisen van het Cft. Dat hebben ze ook voor Curaçao gedaan en dat heeft geholpen. Ik wil zeggen dat Sint-Maarten akkoord is gegaan om waar nodig samen met Nederland en de landsregering plannen van aanpak te schrijven en te accorderen en die plannen ook daadwerkelijk in uitvoering te brengen. Waar de middelen beschikbaar zijn gesteld, hebben wij vooruitgang gezien.

Sint-Maarten verkeert in een bijzondere situatie. Vrij veel geld dat gegenereerd wordt op Sint-Maarten, gaat richting Willemstad ten behoeve van de landsregering. In deze transitieperiode worden wij geacht ons voor te bereiden op het land worden, de verschillende diensten op te zetten en de verschillende instanties in het leven te roepen, terwijl dat geld nog geparkeerd blijft in Willemstad. Het is geen verwijt, maar het constateren van een feit. Hiermee moet men ook rekening houden. Het mag niet zo zijn dat de stem die men uitbrengt een stem is om de bevolking van Sint-Maarten af te straffen omdat zij zich niet volwaardig heeft kunnen ontplooien als land binnen de Nederlandse Antillen en het mag niet zo zijn dat men nu zij gebruik heeft gemaakt van haar zelfbeschikkingsrecht, moet zeggen dat Sint-Maarten geen land mag worden omdat het niet klaar is. Niet klaar zijn betekent dat anderen het voor jou moeten doen. Dan kom je zelf nooit aan de beurt. Ik heb vrijdag gezegd dat het vanwege de opzet van de Nederlandse Antillen nooit mogelijk is geweest dat een Sint-Maartenaar voorzitter was van de Staten van de Nederlandse Antillen. Als wij land worden, is dat mogelijk. Nooit heeft een Sint-Maartenaar directeur van het departement van justitie kunnen zijn. Bij het land worden van Sint-Maarten zal dat mogelijk zijn. Hoe eerder wij de kans krijgen om als land aan de slag te gaan, hoe beter het is voor de ontwikkeling van Sint-Maarten als autonoom land. Zijn wij vandaag voor 100% klaar? Nee, nog niet. Dat betekent echter niet dat wij geen land mogen worden.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil nog kort ingaan op de Consensusrijkswet OM. De ChristenUnie-fractie heeft haar zorgen geuit over de taak van een gezamenlijke pg. De minister heeft daarop geantwoord dat hij in ieder geval gaat monitoren en inderdaad een vinger aan de pols zal houden. Dat willen wij graag geloven, maar toch stellen wij het op prijs om gaandeweg de termijn van vijf jaar daarover geïnformeerd te worden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de zwaarte en omvang van de taak van de gezamenlijke procureur-generaal een aanleiding vormt voor evaluatie binnen redelijke termijn om zo nodig in extra bijstand te voorzien;

constaterende dat er een evaluatietermijn van vijf jaar in het wetsvoorstel consensusrijkswet 32018 is verankerd;

verzoekt de regering om binnen twee jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel te komen met een tussenevaluatie en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(32213, R1903).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb een amendement op stuk nr. 12 ingediend op de Rijkswet financieel toezicht. Wij snappen uiteraard ten volle dat er een belang kan zijn om op enig moment het financieel toezicht te laten voortduren. Mijn amendement is er niet op gericht dit toezicht per se te laten verdwijnen, maar om na vijf jaar ervoor te zorgen dat alleen via een wetswijziging dit toezicht kan voortduren. Waarom een zo zware procedure? Omdat in de verhouding tussen verschillende landen als het ware een in beginsel onbeperkte verlenging niet aan de orde kan zijn. Zowel vanuit de belangen van de onder toezicht gestelde als vanuit de belangen van de toezichthouder moet er immers worden toegewerkt naar een normale situatie, zodat men ook op dit gebied de eigen boontjes kan doppen. Dat is voor iedereen beter. Daarom verbaast het mij dat de staatssecretaris aangeeft bij de motie van de heer Leerdam over het verlengen van de algemene maatregel van rijksbestuur dat die wel eindig moet zijn. Ik bespeur toch een bepaalde tegenstrijdigheid. Ik krijg graag een reactie hierop.

Wat de Consensusrijkswet politie betreft, kijkt de fractie van de ChristenUnie in ieder geval uit naar de algemene maatregel van rijksbestuur.

Ik heb de laatste dagen heel veel gehoord. De heer Marlin heeft een vlammend betoog gehouden hoe het eraan toegaat op Sint-Maarten. De ChristenUnie wil dat allemaal graag geloven. Het is inderdaad heel moeilijk om te zeggen wanneer een land klaar moet zijn. Als het kind wil lopen, kun je wel iedere keer zeggen "blijf maar kruipen". Maar op een gegeven moment moet je het kind toch helpen om te lopen. In die zin heeft de fractie van de ChristenUnie er alle vertrouwen in dat het wel goed gaat komen met Sint-Maarten.

De staatssecretaris heeft gereageerd op mijn motie over de democratische vertegenwoordiging van minderheidsgroepen. Ik heb er toch een opmerking over. Wij hebben het dezer dagen allemaal gehad over fundamentele wijzigingen in het Koninkrijk. Daarom bevreemdt het mij dat de staatssecretaris zo afwijzend reageert op het onderzoek naar voor- en nadelen van een eigen al dan niet toegevoegde vertegenwoordiging in het parlement. Juist in het kader van een gezamenlijke toekomstvisie voor het Koninkrijk vindt de fractie van de ChristenUnie dat dit thema niet mag ontbreken. Ik wil de staatssecretaris dan ook oproepen om, op het moment dat zij daarmee komt, in ieder geval dit thema mee te nemen. Ik heb allerlei dingen al gehoord over de waarborgfunctie die wij op een heel negatieve manier moeten insteken en het Statuut dat wij fundamenteel moeten veranderen. Ik heb zoiets van: dit onderdeel hoort daarbij. Ik zal in ieder geval mijn motie aanpassen op dit punt.

De fractie van de ChristenUnie spreekt het vertrouwen uit dat 10-10-10 zal worden gehaald. Wij hebben drie dagen constructief gedebatteerd met elkaar en de gedelegeerden. Er is veel deskundigheid op de eilanden aanwezig met betrekking tot dit proces en ik wil ook mijn waardering daarvoor uitspreken. Met weinig mankracht en middelen is het de bestuurders, parlementen en adviseurs van de Nederlandse Antillen en Aruba en ook hier in Nederland gelukt om een waardevolle bijdrage te leveren aan dit debat. Ik wens de bestuurders, politici en alle burgers van de eilanden Gods rijke zegen en veel wijsheid toe. Tot de gedelegeerden zou ik willen zeggen dat zij de rijen moeten gaan sluiten en met open vizier gezamenlijk gaan werken aan de opbouw van de landen. Ik roep hen op om zuinig te zijn op hun land en om naar meer eenheid te streven, want ik wil het hier toch gezegd hebben: ik hoop mijn oude dag door te brengen op mijn geliefde eiland Curaçao.

De heer Johnson:

Voorzitter. Ik raak er een beetje aan gewend om me van hieruit via u tot de Nederlandse bevolking te richten. Als de kandidatenlijsten nog niet afgesloten zijn, ben ik bereid om mij beschikbaar te stellen voor de verkiezingen van 9 juni. Ik maak opnieuw gebruik van mijn spreektijd om erop aan te dringen om dit deel van het staatkundig proces nu af te ronden. Ik voorzie de ontwikkeling van een zeer chaotische toestand indien de Nederlandse Antillen als land blijven voortbestaan. Daarmee zou zo'n ontwikkeling verzekerd worden.

Het aannemen van deze wetsvoorstellen heeft ook voordelen voor de nee-stemmers. Ten eerste zullen degenen die van de zogenaamde "corrupte staten" af willen, hun zin krijgen. We gaan dan namelijk in oktober alle 22 naar huis en moeten dan proberen in ander water te vissen. Ten tweede krijgen degenen die meer controle willen, hun zin. Er wordt vanuit Nederland via de Commissie financieel toezicht nu reeds controle uitgeoefend, maar dan kan hoger toezicht veel vlugger op een van de eilanden toegepast worden dan nu op de regering van de Nederlandse Antillen. Ten derde kunnen degenen die de eilanden onafhankelijkheid willen geven, bij een nader referendum verwachten dat zeker één eiland – misschien zelfs meerdere – voor onafhankelijkheid zal kiezen. In de beoogde verandering zit dus iets voor iedereen en ik hoop dat die verandering er zal komen.

De politiek in Nederland heeft andere problemen die om een oplossing vragen. Die problemen zijn groter dan het tegemoetkomen aan de constitutionele wensen van de bevolking van deze kleine eilanden. Toen ik bij de fraters van Tilburg op de oude mulo en hbs zat, heb ik een heleboel gehoord over de Batavieren. Toen ik Nederland in 1972 voor het eerst bezocht, zag ik overal Batavieren. Nu ik hier weer vertoef, zie ik bar weinig Batavieren. Er is werk aan de winkel of in de slaapkamer om daarin verbetering te brengen. Enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik begin met de motie van het lid Sulvaran c.s., op stuk nr. 38. Uiteraard begrijpen wij heel goed – daarom zal ik straks zeggen dat wij het oordeel hierover graag aan de Kamer laten – dat er behoefte aan bestaat om ook de taal op constitutioneel niveau te verankeren. Het Nederlandse kabinet heeft onlangs aan de Raad van State een voorstel van wet voorgelegd ten aanzien van de taal in de Nederlandse Grondwet. Daarbij hebben wij onder ogen gezien dat we in Nederland nu twee talen met een officiële status hebben: het Nederlands en het Fries. Als Bonaire, Sawa en Sint-Eustatius deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel moeten ook het Engels en het Papiamento als bestuurstaal mogelijk blijven ten aanzien van die eilanden die dan deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. We hebben het Nederlands als gemeenschappelijke taal van het Koninkrijk, waarin wij geen verandering willen brengen. Daarin is het belang gelegen dat iedereen die het Nederlanderschap verkrijgt, Nederlands kent. Maar het is inderdaad goed denkbaar dat die positie van het Nederlands en het gebruik van het Papiamento, het Engels en het Fries in de delen van het Koninkrijk waar dat de talen zijn, een plaats krijgen. Zoals we in het wetgevingsoverleg en in eerste termijn al hebben toegezegd, zullen we dat ook betrekken bij de verdere gedachtewisseling over de inhoud van het Statuut.

Ik dank de heer Van Bochove voor de toelichting die hij heeft gegeven op het amendement op stuk nr. 9 over het overleg tussen de procureurs-generaal. Met het bevestigende antwoord op de twee vragen die er waren bij de regering, is wat ons betreft ook de nodige helderheid gecreëerd over de strekking van het amendement. Wij laten het oordeel daarover graag aan de Kamer.

De heer Van Bochove heeft een vraag opgeworpen over de werking van een procureur-generaal die zijn of haar functie verricht onder verantwoordelijkheid van de ministers van justitie van Curaçao, Sint-Maarten en Nederland, al naar gelang om welk deel van het Koninkrijk het gaat. Ook mevrouw Ortega-Martijn heeft daarover gesproken, en zij heeft daarover op stuk nr. 40 een motie ingediend. Misschien dat met mijn antwoord op de opmerkingen van de heer Van Bochove en van de heer Leerdam over de ontwikkeling van de Raad voor de Rechtshandhaving, de behoefte aan de motie van mevrouw Ortega kan worden weggenomen. Ik wil het voorstel dat in de motie ligt besloten namelijk niet ondersteunen. Twee jaar is een wel erg korte termijn voor de nieuwe situatie. Vandaar dat wij het zinnig vinden om het te houden bij een formele evaluatie na vijf jaar. Maar – misschien kan dat mevrouw Ortega voldoende tegemoet komen – de heer Leerdam heeft gevraagd om over de bevindingen van de Raad voor de Rechtshandhaving periodiek informatie te geven aan de Kamer, en natuurlijk ook aan de Staten van de betrokken andere delen van het Koninkrijk. De kwartiermakers zijn nu aan de slag, een plan van aanpak ter implementatie ligt voor de zomer in de stuurgroep, en na accordering kan de Kamer worden geïnformeerd over plannen voor de implementatie en de uitvoering van het plan van aanpak. De Raad voor de Rechtshandhaving is natuurlijk bij uitstek het gremium dat de vinger aan de pols kan houden wat betreft de werking van de openbare ministeries in de nieuwe landen en de rol van de gezamenlijke procureur-generaal. Daarom denk ik dat, door het functioneren van de Raad voor de Rechtshandhaving, ook de wens gerealiseerd kan worden die mevrouw Ortega-Martijn heeft uitgesproken om eerder dan binnen vijf jaar te weten of het zo goed functioneert. Misschien is deze toezegging van mijn kant ook voldoende basis voor haar om de motie niet te handhaven.

De voorzitter:

Is de minister aan het eind gekomen van zijn inbreng?

Minister Hirsch Ballin:

Ik dacht dat mevrouw Ortega-Martijn wilde reageren. Vandaar dat ik mij even inhoud.

Ik heb nog een enkele opmerking. Die betreft een onderwerp dat verder zal worden behandeld door staatssecretaris Bijleveld-Schouten, namelijk het amendement van de heren Remkes, Van Bochove en Leerdam over de voorziening ten behoeve van de samenwerking van politie en Rijksrechercheteam. Het lijkt mij goed om, voordat de staatssecretaris daar nader op ingaat, één ding te zeggen ter verklaring van het inderdaad wat bruusk klinkende: ontraden, zelfs sterk en ernstig ontraden van deze motie. Die woorden hebben de indieners in onze schriftelijke verklaring aangetroffen. Het klinkt inderdaad wel erg bruusk, terwijl het uiteraard ons aller bedoeling is om het amendementsrecht van de Tweede Kamer en van de bijzondere afgevaardigden van de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba in dit uitgebreide debat ten volle in zijn waarde te laten. Daarom een enkel woord van mijn kant ter verklaring van dat ontraden, terwijl wij ons tegelijkertijd ook zeker van de zijde van de regering van het Koninkrijk willen openstellen voor nadere gedachtevorming daarover. Wij hebben ook goed beluisterd wat daarover van de kant van de Kamer, van de kant van de indieners, zojuist is gezegd.

Het gaat ons erom dat wij met de voorziening voor de samenwerking tussen de politiekorpsen een consensus hebben bereikt die deel uitmaakt van de consensus die aan de Rijkswet ten grondslag ligt. Dat is voor ons waardevol en van betekenis en is ook in de verhouding tussen de landen van het Koninkrijk zeer wezenlijk. Door het amendement kon de indruk ontstaan dat het perspectief te veel zou "vervagen" tot de gemeenschappelijke voorziening tussen de politiekorpsen. Die gemeenschappelijke voorziening is een zeer wezenlijk onderdeel van de consensus. Dat willen we dus ook overeind houden. Het ging de heren Remkes, van Bochove en Leerdam erom – dat hebben wij ook goed begrepen – risico's uit te sluiten voor de periode waarin die voorziening nog in opbouw is. Natuurlijk hadden en hebben wij de hoop – die ligt ook ten grondslag aan het protocol dat tot stand is gekomen – dat dit in twee jaar lukt. Het klopt dat wij geen zekerheid hebben dat alles lukt wat wij voor deze twee jaar hebben gepland. Wij hebben allemaal, in alle delen van het Koninkrijk, de ervaring dat dingen soms wat langer duren voordat zij lukken. Die zorg heeft, zo begrijpen wij, aanleiding geven tot het amendement van de heren Remkes, Van Bochove en Leerdam. Het is van belang om dit belangrijke perspectief, dat essentieel is voor de consensus, te handhaven. Van alle kanten moet in het oog gehouden worden dat volgens de regering van het Koninkrijk een wezenlijk onderdeel van de consensus realisering van de gemeenschappelijke voorziening is. Nu wordt op basis van het uiteraard volstrekt legitieme amendementsrecht van de Kamer een antwoord gezocht op de vragen over de tussenliggende periode van opbouw. Het zou goed zijn om daar in nadere contacten de aandacht op te richten. Ik heb begrepen dat de indieners van het amendement de mogelijkheid onder ogen willen zien van een gewijzigd amendement.

Ik hoop en vertrouw erop, samen met de staatssecretaris, dat de consensus overeind blijft die is gegeven met het eerdergenoemde perspectief. Binnen het kader van die consensus moeten wij tot een goed antwoord komen op de zorgen over de tussenliggende periode, als de gemeenschappelijke voorziening nog niet is gerealiseerd.

De heer Remkes (VVD):

Ik kom terug op de verankering van de talen in het Statuut. De minister heeft welwillend in de richting van de indieners gereageerd. Mijn achterliggende vraag is of dit consequenties heeft voor de Grondwet. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat ik daarvan geen voorstander ben.

Minister Hirsch Ballin:

Het antwoord op deze vraag is nee. Het heeft geen consequenties voor de Grondwet. Ik heb uiteengezet wat de strekking van het wetsvoorstel is dat nu bij de Raad van State aanhangig is. Wij gaan ervan uit dat het Nederlands de algemene taal is van het land Nederland en dat het de gemeenschappelijke taal van het Koninkrijk is. Het is volstrekt legitiem dat ook rekening wordt gehouden met de positie van het Papiamento op Bonaire, met het Engels op Saba en Sint-Eustatius en met het Fries in Friesland. Wij hebben dat ook tot uitdrukking gebracht in de toelichting op het wetsvoorstel dat nu bij de Raad van State aanhangig is. Als wij denken over een verdere verbetering van het Statuut, zou dit zijn verwerking kunnen krijgen voor het Koninkrijk in zijn geheel.

De heer Remkes (VVD):

Ik vind de minister niet echt duidelijk. Zegt hij nu dat het Papiamento en het Engels ook in de Grondwet moeten worden verankerd, of houdt hij die optie voor de lange termijn open?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb gezegd dat er een wetsvoorstel ligt bij de Raad van State. Ik denk dat het ordelijk is om daarover te spreken als de Raad van State een advies heeft uitgebracht. Het wetsvoorstel is nu nog op de bestaande rechterlijke situatie gebaseerd, maar in de toelichting kan worden gelezen dat wij rekening houden met de voorstellen die nu aanhangig zijn. Daarover kunnen wij het beste spreken als het wetsvoorstel aan de orde komt in de Kamer. De motie heb ik verstaan als een oproep om de taalkwestie te betrekken bij het verdere denken over het Statuut.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een vraag over het RST en de gemeenschappelijke politievoorziening. Het lijkt erop uit te draaien dat er naar een compromis wordt gezocht om de termijn van twee jaar te verlengen. Ik wil toch wat meer duidelijkheid van het kabinet krijgen. Stel dat de termijn wordt verlengd, zal het er dan niet op uitdraaien dat de noodzaak om pittig en snel werk te maken van de gemeenschappelijke politievoorziening wegvalt, omdat er een langere periode is om op terug te vallen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik sluit mij aan bij alle pleidooien van mevrouw Van Gent. Ik heb dat vanmiddag al eerder gedaan, ook wat haar herformulering over pittig en snel werken betreft. Ik zie dit nog niet onmiddellijk worden vertaald in een gewijzigde bepaling, maar het pittig en snel werken aan de gemeenschappelijke politievoorziening lijkt mij een prima onderdeel van de verdere gedachtebepaling. Wij doen er het beste aan om over een eventueel gewijzigd amendement te spreken als het gewijzigde amendement er ligt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Men is niet voor niets gekomen met een overgangsperiode van twee jaar. Deze bewuste keuze is in consensus gemaakt, zoals dat zo mooi heet. Ik heb daar in mijn eerste en tweede termijn op vrijdag en maandag aandacht voor gevraagd. Ik kan mij voorstellen dat jaarlijks wordt gekeken hoe de politieplannen lopen. Als het na een jaar niet loopt zoals het zou moeten lopen, moeten er wellicht extra maatregelen worden genomen. Ik ben voorstander van de plaatselijke inbedding van de politievoorziening en ik ben ook voor de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit. Dat moet zo goed mogelijk worden gedaan. De vraag is of het rekken van tijd door de overgangsperiode van het RST te verlengen, hieraan een bijdrage levert, of dat een en ander juist langzamer gestalte gaat krijgen. Ik maak mij daar enigszins zorgen over.

Minister Hirsch Ballin:

Als dat de strekking is van de opmerking van mevrouw Van Gent, zou ik iedereen die er verder over nadenkt, willen meegeven dat het mechanisme in elk geval niet zo mag zijn dat er meer tijd wordt genomen, zodat het tempo en de dynamiek eruit gaan, om die gemeenschappelijke voorziening op te bouwen. De strekking van het werk moet natuurlijk zijn dat er én een solide voorziening is voor de aanpak van zware criminaliteit, de criminaliteit die de capaciteit en het specialisme van de lokale politiekorpsen te boven gaat, én dat er voldoende kwaliteit is voor de dagelijkse politiezorg. Ik heb in het wetgevingsoverleg mijn zorg erover uitgesproken dat er te veel tijd en aandacht van het RST juist gaan zitten in andere dingen dan waarvoor het primair is opgericht. Die stimulansen om de best mogelijke politiezorg te realiseren voor de nieuwe landen in het Koninkrijk moet in elk geval overeind blijven. Dat zal ook voor ons een ijkpunt zijn bij de beoordeling van wat er mogelijk uit verdere gedachteontwikkeling voortkomt.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben overtuigd door de toezegging van de minister. Daarom trek ik mijn motie op stuk nr. 40 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Ortega-Martijn (32213 (R1903), nr. 40) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Eisden:

Ik wil de minister toch vragen of hij wat duidelijker en inhoudelijker op het zogenaamde compromis wil ingaan. Hij heeft het immers over een gewijzigd amendement. Moet ik daaruit begrijpen dat er wel een amendement komt? Moet ik daar ook uit begrijpen dat het RST langer gaat zitten? Hij heeft het erover dat er in het tempo meer tijd wordt genomen, maar gaat er meer tijd gegeven worden?

Minister Hirsch Ballin:

De vragen van mevrouw Eisden kan ik onmogelijk beantwoorden. Ik merk dat zij een zekere voorliefde heeft voor het spreken over dingen die er nog niet zijn, zoals voorstellen van rijkswet die nog niet zijn ingediend en gewijzigde moties die nog niet zijn ingediend. Ik houd mij liever aan de dingen die er zijn, want dat is volgens mij de beste basis om dingen te realiseren die er moeten komen.

De voorzitter:

Mevrouw Eisden, de minister kan op dit moment niet anders antwoorden dan hij doet. U mag uiteraard nog een vraag stellen.

Mevrouw Eisden:

De minister heeft net een paar minuten gesproken over het amendement en over het probleem. Mijn vraag is of hij op zijn minst zou kunnen herhalen wat hij net heeft gezegd.

De voorzitter:

Het spijt me, maar van herhaling ben ik nooit zo'n voorstander. Misschien begrijp ik het niet goed.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb een praktische vraag. Er komt waarschijnlijk – dat weten wij niet en de voorzitter ook niet – een aangepast amendement. Ik ga ervan uit dat het kabinet ruim voor de stemmingen op dat gewijzigde amendement reageert.

De voorzitter:

Daar gaan wij altijd van uit. Zeker.

Minister Hirsch Ballin:

Wij zullen daar uiteraard voor zorgen, eventueel in een brief. Ik heb net een toelichting gegeven op onze schriftelijke reactie op het amendement zoals dat nu voorligt. Daarbij heb ik aangegeven waarom wij het belangrijk vinden dat hetgeen wordt gedaan in het verlengde ligt van de manier waarop wij met consensus dit onderwerp ter hand willen nemen.

De voorzitter:

Ik heb het goed begrepen.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik wil aansluitend op hetgeen de minister heeft gezegd, zeggen dat wij nu alleen kunnen reageren op het amendement zoals het nu voorligt. Het amendement van de heer Remkes op nr. stuk nr. 9 (32019, R1886) heeft als gevolg dat er de GVP en het RST niet tegelijk kunnen bestaan. Dat is eigenlijk het probleem waar het om gaat. Dat raakt ook nadrukkelijk de consensus. Wij zijn ervoor om iets te zoeken wat voortbouwt op de consensus zodat de GVP in de praktijk vanaf de start geen dode letter is. Dat is ook de reden – dat was de concrete vraag van de heer Remkes in zijn termijn – dat de regering het amendement heeft ontraden, met de zware aanduiding. Wij vinden dat de GVP er vanaf het begin moet zijn, want dat is in consensus uiteindelijk met elkaar afgesproken. De volgende vraag was wat de regering ervan vindt. De GVP moet er in ieder geval vanaf het begin daadwerkelijk zijn. Wij wachten af wat de indieners van het amendement daarmee doen.

De heer Leerdam vroeg hoe het parlement in de toekomst wordt geïnformeerd over de inrichting van de politiekorpsen. We hebben uitvoerig gesproken over die algemene maatregel van rijksbestuur. De plannen van aanpak met betrekking tot de landstaken voorzien in periodieke rapportages op basis van die algemene maatregel van rijksbestuur. Bovendien zal daarvan een voortgangsverslag worden gemaakt. Ook op basis daarvan kunnen wij de Kamer informeren. Ik denk dat dit de bedoeling is van de heer Remkes. Sorry, ik bedoel de heer Leerdam. Ja, waar het hoofd vol van is in dit geval ... Het moet voor de Kamer inderdaad mogelijk zijn om te volgen wat er gebeurt. We kunnen haar bijvoorbeeld twee keer per jaar informeren over de stand van zaken en de wijze waarop de plannen van aanpak worden uitgevoerd. Naar mijn idee kom ik hiermee op een goede manier tegemoet aan het verzoek van de heer Leerdam.

De heer Leerdam vroeg welke problemen zijn ontstaan bij de inbedding van de taken van het RST in de korpsen. Er doen zich geen problemen voor, want de nieuwe wet is nog niet in werking getreden. Ik vermoed dan ook dat de heer Leerdam meer doelt op de GVP. In het wetgevingsoverleg heb ik gezegd dat er sprake moet zijn van herkenbare eenheden of teams, die belast zijn met die GVP-taak. Die maken echter nog geen onderdeel uit van alle inrichtingsplannen. Dat raakt ons en wij zijn daarover, zoals ik tijdens het wetgevingsoverleg zei, nog niet uitgesproken. Dat moet echter wel gebeuren, want het is van belang dat er aandacht is voor de georganiseerde zware criminaliteit. Waarborging van de beschikbaarheid van de rechercheondersteunende processen is evenmin goed genoeg geregeld in die inrichtingsplannen. Ook dat dient te gebeuren als wij tot die aanpak willen komen. Aan die twee punten heb ik in het wetgevingsoverleg misschien iets te kort aandacht besteed. Wij zijn onder andere om de zojuist genoemde redenen tot het besluit gekomen om de termijn van het protocol te verlengen.

Ik kom op het financieel toezicht. Daarover is een aantal moties ingediend.

De heer Van Bochove heeft zijn amendement op stuk nr. 11 ingetrokken en hij heeft met de heer Leerdam een motie ingediend, indachtig de heer Yrausquin. Dat is mooi. De heer Yrausquin merkte in verband met zijn andere moties op dat je nooit weet of je een demissionair kabinet aan toezeggingen kunt houden. Hij vroeg zich waarschijnlijk ook af of hij deze staatssecretaris daaraan kan houden. Ik ga ervan uit dat dit op zichzelf mogelijk is, maar ik begrijp dat die motie om die reden is ingediend. De indieners hebben al begrepen dat ik positief tegenover die motie sta, omdat die aansluit bij de toezegging die ik heb gedaan.

De heer Leerdam heeft gevraagd waarom de wet niet geactiveerd kan worden na beëindiging. Daarover hebben wij ook tijdens het wetgevingsoverleg gesproken. Het wetsvoorstel is nu zo geformuleerd dat het toezicht definitief wordt beëindigd als structureel wordt voldaan aan de financiële normen. Volgens mij is dat waar het ons om moet gaan. Wij moeten zicht hebben op zekerheid dat er structureel aan de financiële normen wordt voldaan. Ik ben het helemaal met de heer Marlin eens toen hij zei: aan wat er nu gebeurt op Sint-Maarten kan je zien dat het financieel toezicht werkt. Dat heb ik zelf ook gezegd. Wij moeten niet de zekerheid hebben dat het even werkt, maar wij moeten de zekerheid hebben dat het structureel werkt. In een mogelijkheid tot reactivering is inderdaad niet voorzien. Ik vind echt dat wij dat niet moeten willen. Een mogelijkheid voor reactivering zou namelijk feitelijk betekenen dat de toezichthouder oneindig lang actief moet blijven. Dat is niet de afspraak. Wij blijven de financiën natuurlijk wel in de gaten houden. Als veel later onverhoopt toch weer toezicht nodig is, dan is daarvoor een nieuwe wet nodig. Dat hoeft niet per se een consensuswet te zijn. Ik noemde ook de opties in het Statuut.

Tegen de motie-Leerdam c.s. heb ik geen bezwaar. Ik laat het oordeel erover aan de Kamer. Dit is een constructieve wijze om zicht te houden op de openbare financiën van de nieuwe landen en om zo nodig ook tijdig te kunnen ingrijpen. Naar ik meen is dat de achtergrond van de vraag.

Mevrouw Ortega sprak over een tegenstrijdigheid tussen de Rijkswet financieel toezicht, die door kan lopen, en de AMvRB over de waarborging van landstaken, die maar vier jaar duurt. De Consensusrijkswet financieel toezicht richt zich op een langdurig en taai proces van verbetering van het financieel beheer en van het begrotingsbeleid. Wij hebben daarover met elkaar in de afgelopen jaren en ook in de jaren daarvoor herhaaldelijk gesproken. In deze wet wordt aan de hand van duidelijke normen bepaald wanneer er iets is bereikt. Dat kan langer duren dan vijf jaar, want dit is een taai en langdurig proces. Daarom is dit echt anders. De AMvRB over de waarborging van landstaken moet via de plannen van aanpak werken die ik zojuist heb toegelicht. Met deze AMvRB moeten gaten waardoor landstaken niet goed kunnen worden uitgevoerd op een goed niveau, worden gedicht. Dat heeft te maken met de vraag of men al helemaal is toegesneden op de taak. Het is onze vaste overtuiging dat dit binnen twee jaar zou moeten kunnen, maar in elk geval moet dit binnen vier jaar gebeuren. Als dat niet lukt, moeten wij echt zoeken naar andere middelen. Zo bezien wij dat. De AMvRB is dus echt iets anders dan de Consensusrijkswet financieel toezicht, die gericht is op een langdurig proces.

Ik heb er kennis van genomen dat mevrouw Ortega de motie gaat wijzigen die zij in het eerste blok heeft ingediend. Ik heb al gezegd dat ik er dan iets anders naar zal kijken. Ik wijs er ook op dat wij uiteraard voortdurend met de bestuurders blijven spreken over de vraag hoe wij besturen die zo ver op afstand staan, kunnen betrekken bij het beleid. Hetzelfde geldt uiteraard voor de vraag hoe wij een bevolking die op grote afstand van Nederland woont, maar die wel onderdeel is van het Nederlandse staatsbestel, kunnen betrekken bij het beleid. Niet voor niets hebben wij RSC's gebouwd op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius. Daar zijn mensen aanwezig die kunnen worden aangesproken. Wij proberen dus het aspect van de betrokkenheid van de bevolking en de bestuurders, dat mevrouw Ortega heeft benoemd, wel degelijk ook anders vorm te geven dan met wat ik in afwijzende zin zei op de opmerking van mevrouw Ortega over kiesrecht. Hiervoor zijn juist andere middelen. Daarover hebben wij bij de behandeling van de BES-wetgeving al wat uitgebreider gesproken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Meer in het algemeen zou ik u allen willen danken voor uw buitengewoon plezierige wijze van vergaderen deze dag en, naar ik heb vernomen, ook de afgelopen dagen. Wij zijn gekomen aan het eind van de plenaire behandeling van wel tien voorstellen van rijkswet in het kader van de staatkundige hervormingen van de Nederlandse Antillen. Ik denk dat het goed is dat wij ook alle mensen danken die het ons mogelijk hebben gemaakt om de afgelopen dagen op deze manier te vergaderen: onze ambtenaren, onze medewerkers, onze Kamerbewaarders, onze bodes, onze mensen in het Restaurantbedrijf, onze stenografische dienst en allen die ik nu nog vergeet. Zeer veel dank.

Sluiting 17.55 uur

Naar boven