Aan de orde is het debat over de Staat van de Europese Unie (31202).

De voorzitter:

Ik heet in het bijzonder welkom de Nederlandse leden van het Europees Parlement, en natuurlijk ook de bewindslieden. De Kamer heeft vorige week ingestemd met een wijziging van het Reglement van Orde, waarin is bepaald dat in Nederland gekozen leden van het Europees Parlement kunnen worden uitgenodigd om inlichtingen te verstrekken en daartoe deel te nemen aan de beraadslaging over het aan de orde gestelde onderwerp. De Kamer heeft vorige week bepaald dat de Nederlandse leden van het Europees Parlement vijf minuten spreektijd krijgen in eerste termijn. De sprekersvolgorde wordt gehanteerd aan de hand van de grootte van de fracties. Ik wijs erop dat op grond van artikel 57 de leden van het Europees Parlement kunnen interrumperen. Deze interrupties dienen wel het karakter te hebben van het vragen om nadere inlichtingen.

Het woord is aan de heer Ormel van de CDA-fractie.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Binnen een week na de ondertekening van het wijzigingsverdrag in Lissabon debatteren wij met de regering over de Staat van de Unie. Het gaat in dit debat over de hoofdlijnen van het Nederlandse Europabeleid voor het komende jaar, maar het gaat ook over de vraag waar de Unie staat voor de burger. De CDA-fractie staat voor een eurorealistische koers: niet terugtrekken achter de Hollandse Waterlinie, maar ook geen hypereurofiel gejubel. Eurorealisme wil zeggen dat Europa niet de Haarlemmerolie is tegen alle kwalen, maar wel dat wij dankzij Europa een bloeiende economie hebben en ons vrij kunnen bewegen – van Cork tot Bialystok en van Kiruna tot Iráklion, om eens geen hoofdsteden te noemen. Wij kunnen CO2-reductie bereiken, terroristen en boeven gezamenlijk aanpakken en ongewenste immigratie tegengaan. Het betekent ook dat wij ertoe doen in een geglobaliseerde wereld met grote machtsblokken.

Het gevoel van veel burgers is echter, dat Europa ver weg ligt en dat wij te weinig invloed hebben. Dit moeten wij ons aantrekken en ook daarover behoren wij te debatteren naar aanleiding van de Staat van de Unie. Het kabinet geeft aan, te werken aan een structureel betere informatievoorziening over Europese samenwerking. De plannen zijn op zichzelf genomen goed, maar niet het ei van Columbus, zoals het kabinet zelf ook zegt. De CDA-fractie is van mening dat de Europese dimensie van grensoverschrijdende problematiek nadrukkelijk als zodanig moet worden benoemd, waarbij zowel de positieve als de negatieve aspecten worden betrokken. Verder is een Europese Unie gewoon een democratie. Dat betekent dat wij nu eenmaal niet alles kunnen binnenhalen wat wij nationaal willen. Sterker nog, nationaal zijn wij het zelden met elkaar eens.

De Kamer moet dicht op onderwerpen met een Europese dimensie zitten en politieke debatten voeren over concrete keuzes op het moment dat wij daarop nog invloed kunnen uitoefenen. Politiseren, daar gaat het om. Wij kunnen politieke punten die wij belangrijk vinden, op de Europese agenda zien te krijgen, via de Raden en via onze collega's in het Europees Parlement – die vandaag in ons midden zijn – in plaats van de rol van de Kamer louter te zien als een soort remsysteem. Voorlichting is nodig, maar die bereikt lang niet iedereen. De CDA-fractie is van mening dat er meer moet worden gedaan dan voorlichting op scholen, discussierondes en roadshows. Houd Europa praktisch en dicht bij de burger. Laat ik u een praktisch voorstel doen. Als ik in mijn portemonnee kijk – en dat doet iedere burger – dan zie ik enigszins fletse bankbiljetten, maar er staat wel Europa op. Dat weten wij eigenlijk nauwelijks. Waarom drukken wij niet net zoals bij het muntgeld een nationaal aspect, bijvoorbeeld een tulp, op de ene kant, en op de andere kant een duidelijke kaart van de Europese Unie waarop je goed kunt zien waar Nederland ligt? Waarom doen wij dat niet? Ik heb hier een voorbeeld. Een tulp op de voorkant en Nederland op de achterkant. Het is maar een praktisch voorstel, maar het zou er wel voor zorgen dat de burger dagelijks aan Europa denkt en dat wij een fleuriger betaalmiddel krijgen. Kan de regering zich hiervoor inzetten?

De heer Pechtold (D66):

Dit schept veel verwachtingen bij de Turken, waar de tulp, zoals u ongetwijfeld weet, in de 17de eeuw vandaan kwam, net zoals de bisschop van Myra, onze sinterklaas. Dus de Turken zullen overspoeld worden met warme gevoelens voor dit voorstel van de CDA-fractie.

U noemde daarvoor twee dingen die mij intrigeren. U had het over de democratie van Europa – u zei Europa is een democratie – en u zei vervolgens dat wij hier zaken moeten politiseren. Het laatste ben ik met u eens, maar bij het eerste plaats ik vraagtekens. Hebben wij nu voldoende democratie in Europa? Lukt het ons om hier zaken te politiseren? Wij zitten hier netjes met onze dubbele afvaardigingen, maar hebt u het idee dat dit er echt toe bijdraagt? Of moeten wij vervallen in voorstellen zoals dat van andere bankbiljetten?

De heer Ormel (CDA):

Democratie heeft vele gezichten. Wij zijn een voorstander van de representatieve democratie. Wij vinden dat wij hier in de Kamer de Nederlandse burger vertegenwoordigen. Wij vinden dat in het Europees Parlement de Europese burger is vertegenwoordigd. Sterker nog, door de verdragswijziging die verleden week is ondertekend en die wij komend jaar kunnen ratificeren, is het zelfs mogelijk om ook direct democratische vormen in Europa van toepassing te laten zijn. Dat moet zeker voor u een bron van grote vreugde zijn.

De heer Pechtold (D66):

Ja, prachtig, maar ik zou van de CDA-fractie behalve mooie voorstellen over bankbiljetten zo graag horen dat ik ze meekrijg om dat politiseren ook mogelijk te maken. Ik zou er met de CDA-fractie voor willen pleiten dat wij, als wij een algemeen overleg over de RAZEB hebben, de stukken niet pas 24 uur van tevoren krijgen, waardoor wij nauwelijks meer politiek kunnen maken. De minister begint te zuchten. Het was gisteravond voor ons beiden laat, maar ik heb nog alle energie en ik hou deze minister graag op tempo.

Waar het mij om gaat – en daarover zou ik vandaag graag een voorstel willen doen samen met u – is dat wij zaken beter kunnen agenderen als wij de stukken eerder krijgen. Dan kunnen wij daar nog eens overleg over plegen en samen met onze collega's in Europa optrekken. Ik voel mij vaak onmachtig als het Europa aangaat. Ik vind het prachtig als u de bankbiljetten wilt veranderen, maar met name op het punt van de democratie en van het politiseren is zo veel mogelijk, laten wij daar eens wat aan doen! Daar hoor ik graag uw reactie op.

De heer Ormel (CDA):

Ons voorstel om bijvoorbeeld een tulp op de bankbiljetten te zetten, is maar een voorbeeld. Zo heb ik het ook genoemd. In tegenstelling tot dat voorstel vind ik uw voorstel helemaal niet nieuw. Dat is iets waar wij al heel lang voor pleiten. Dat is wat wij keer op keer in de overleggen over RAZEB zeggen als wij weer een keer te laat de geannoteerde agenda krijgen. Daar vragen wij de regering om, keer op keer, en de regering belooft keer op keer beterschap. Tegelijkertijd moet ik zeggen dat wij bijvoorbeeld het Nederlandse verslag van de Europese top pas gisterochtend hebben gekregen, terwijl wij gistermiddag een debat daarover hadden. Toch hadden u en ik daarvoor al toegang tot de raadsconclusies. Sterker nog, wij krijgen de raadsconclusies van het kabinet in het Engels, terwijl ik de conclusies dit weekend al in het Nederlands heb kunnen lezen op de website van Europa. Ik kan mij dus wel degelijk voorbereiden op zo'n debat. Het feit dat de regering wat traag is, is aan de regering, maar wij kunnen wel directer, via de raadsconclusies, met de regering in debat gaan.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Ormel begint zijn betoog met een stevige inleiding over de vraag waar Europa over zou moeten gaan. Dat is goed. Ik vraag mij echter af waar het idee van de bankbiljetten vandaan komt. Is dat nou echt iets waar Nederland op zit te wachten? Wij hebben in het voorjaar hoorzittingen gehad in Nederland. Daar zijn wij bij betrokken geweest en wij hebben mensen gehoord in het land. Ik heb niemand horen vragen om een tulp op een bankbiljet, maar mensen zeiden wel: wij willen een Europa dat ergens over gaat en dat grensoverschrijdende vraagstukken aanpakt. Is zo'n bankbiljet dan niet een heel erg mager antwoord aan de burger?

De heer Ormel (CDA):

Mevrouw Wiegman, blaast u het toch niet op tot proporties die het niet heeft. Het is een idee. De regering heeft gezegd dat wij er van alles aan moeten doen om Europa dichter bij de burger te brengen. Een van de ideeën die ik aandraag – het is maar een klein ideetje – is om op het geld, waar burgers dagelijks mee te maken hebben en dat dagelijks door hun handen gaat, de kaart van de Europese Unie te zetten. Dan kunnen wij daarop bijvoorbeeld Nederland zien of de Akropolis en de kaart van Griekenland. Als wij op ons patatje met wachten en naar dat bankbiljet kijken, denken wij: hé, dat is mooi. Dan gaat het spelenderwijs. Ik doe het zo al met muntgeld, niet iedere keer, maar ik doe het wel. Daarom lijkt mij het bankbiljet daar een goede aanvulling voor. Het is maar een voorbeeld, meer als casuïstiek van de vele dingen die wij met zijn allen kunnen doen om Europa dichter bij de burger te brengen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik wil het absoluut niet opblazen, maar gewoon een punt aanstippen. Afgelopen voorjaar bleek wel dat een burger niet zit te wachten op dit soort symbolen. De burger zit te wachten op inhoud. Zij wil weten waar Europa over gaat en wat Europa voor haar betekent. Dat bereik je niet met een plaatje van Europa op een bankbiljet.

De heer Ormel (CDA):

Daarover ben ik het met u eens; dat bereik je door en het een en het ander te doen. Ik ben bovendien nog maar aan het begin van mijn betoog, al heb ik al gezegd dat wij moeten politiseren. Wij moeten niet alleen maar op de rem staan als het Europa betreft, maar ideeën aandragen. Wij moeten hier politieke debatten voeren. Wij moeten zeggen: dit vinden wij een belangrijk punt; regering, breng dat over. Dit hebben wij bij de top van verleden week ook gedaan. De CDA-fractie heeft nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het maritiem beleid en voor Afghanistan.

De voorzitter:

Mijnheer Ormel, ik ga u even onderbreken. Ik heb vanochtend namelijk een betoog gehouden over het instrument van interrupties. Dat zijn hier traditioneel korte, puntige vragen waarop korte, puntige antwoorden dienen te volgen. Om nu het maritiem bij bankbiljetten te betrekken, gaat vrij ver.

De heer Ormel (CDA):

Dat is belangrijk, voorzitter.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer De Roon en verzoek nogmaals om korte, puntige interrupties.

De heer De Roon (PVV):

Ik vind het heel leuk dat de heer Ormel een rode tulp uit zijn portemonnee trekt. Het idee op zichzelf vind ik ook heel erg leuk. Ik had natuurlijk veel liever gezien dat u Nederland in staat had gesteld om in het Europees concert ook de rode kaart te trekken. Mijn concrete vraag aan de heer Ormel is hoe de burger volgens hem het gevoel kan krijgen dat hij meer betrokken is bij Europa, dat hij meer invloed heeft op wat er in Europa gebeurt dankzij zijn voorstel voor het bankbiljet. Hoe werkt dat concreet uit op het gevoel van de burger dat hij meer wordt betrokken bij Europa en er meer zeggenschap over krijgt?

De heer Ormel (CDA):

Daar ging de vorige interruptie al over, zoals de heer De Roon had gehoord als hij had geluisterd. Het belangrijkst is dat wij politiseren. In plaats van ons alleen maar achter de Hollandse Waterlinie terug te trekken en onze kop in het veen te steken, zegt mijn fractie: nee, wij hebben belangrijke ideeën. Nederland past een plaats in de Europese voorhoede. Zo kunnen wij bijvoorbeeld bereiken en hebben wij al bereikt dat onze minister-president samen met de minister-president van Groot-Brittannië het voortouw neemt in klimaatverbetering in Europa. Dat is gewoon de Europese praktijk. Wij kunnen meer doen dan alleen iets voor Nederland.

De heer De Roon (PVV):

Ik constateer dat het antwoord is dat het effect van het door de heer Ormel voorgestelde bankbiljet op het gevoel van de burger dat hij meer invloed op Europa heeft en erbij wordt betrokken, nul is in het opzicht waarover ik sprak.

De heer Ormel (CDA):

Nee, mijnheer De Roon, ik wil het nog wel een keer voor u herhalen, maar ik denk dat de voorzitter dan ingrijpt, dus dat zal ik niet doen.

De voorzitter:

Dat hebt u goed begrepen.

De heer Ormel (CDA):

Ik wil u wel zeggen dat met wat u doet – alleen maar op de rem staan en u alleen maar terug te trekken als ware Nederland een eiland – niet bereikt dat de Nederlandse burger meer welvaart kent, meer vrije tijd heeft en vrij kan reizen. U bereikt ook niet dat de waarden die de Europese Unie verwoordt en waar u en ik dagelijks van genieten, namelijk dat wij vrijheid van meningsuiting hebben en dat mannen en vrouwen gelijk zijn, niet alleen achter de Hollandse Waterlinie gelden, maar in de gehele Europese Unie.

Binnen de Europese Unie is sprake van vrij verkeer van personen waardoor Nederlanders zich elders kunnen vestigen en burgers van andere lidstaten dat in Nederland kunnen doen. De culturele diversiteit van de Europese Unie is enorm. De CDA-fractie is van mening dat aan burgerschap niet louter rechten kunnen worden ontleend, maar dat daar ook plichten aan vastzitten. Bovendien kunnen rechten van bijvoorbeeld kinderen op een goede opvoeding leiden tot plichten voor ouders om de wereld te begrijpen waarin hun kinderen het moeten maken. Mijn collega Van Toorenburg vroeg bij de begroting van WWI en bij de minister voor Jeugd en Gezin al aandacht voor het recht van kinderen om goed opgevoed te worden. Voor de CDA-fractie heeft inburgering van ouders van opgroeiende kinderen deze kabinetsperiode simpelweg prioriteit, dus ook inburgering van EU-ouders. Dit aandachtspunt wil het CDA op de EU-agenda. Wij vinden dat eenieder die voor langere tijd in een andere lidstaat woont, zich in de taal van die lidstaat moet kunnen uitdrukken en het besef dient te hebben van de cultuur en specifieke gewoonten van het land waar hij of zij woont en waar de kinderen naar school gaan. Wij pleiten voor een inburgeringscursus voor EU-burgers die langer dan twee jaar in een andere lidstaat wonen. Nu krijgt iedere EU-burger op een gegeven moment lokaal kiesrecht. Wij pleiten ervoor om bij het slagen voor deze inburgeringscursus direct lokaal kiesrecht aan die EU-burger te geven. Wij vragen de regering om zich in Europees verband hier nadrukkelijk voor in te zetten.

De grenzen van de Europese Unie zijn een belangrijk punt van zorg voor veel Nederlanders. De CDA-fractie vindt dit een zeer belangrijk thema, waar wij in partijverband op veel plaatsen actief over debatteren. Naar onze mening is er ook op dit belangrijke punt zeer veel bereikt door het Verdrag van Lissabon. Dankzij dit verdrag is er geen sprake van statelijke aspecten van de Unie. De Europese Unie is een samenwerkingsverband van soevereine staten, waarvan de burgers tevens burgers van de Unie zijn; jongeren hebben ons vanmorgen nog deze prachtige definitie aangereikt.

De grens van Nederland is onze soevereine grens. De westgrens van Ierland of de oostgrens van Letland is tegelijkertijd de grens van het samenwerkingsverband "Europese Unie". Het Europees nabuurschapsbeleid moet een belangrijk hulpmiddel zijn om ongewenste en illegale migrantenstromen te voorkomen. Het afschuwelijke lijden van velen, dobberend op wrakke bootjes, moet voorkomen worden. Het is een gezamenlijke plicht van de Europese Unie en de nabuurstaten om deze humanitaire ramp te stoppen. De CDA-fractie vraagt de regering om deze aspecten prominent naar voren te brengen. Graag krijg ik een toezegging op dat punt.

De heer Pechtold (D66):

Als iemand zijn rijbewijs niet haalt, kunnen wij hem van de weg houden. Die regel hebben wij afgesproken. Ik begrijp dat de heer Ormel vindt dat als iemand de inburgeringscursus met succes doorlopen heeft, hij het lokale stemrecht moet krijgen. Maar is het omgekeerde volgens de CDA-fractie ook gerechtigd, namelijk dat als iemand het niet haalt, hij dat stemrecht niet krijgt? Hoe wil het CDA dat internationaalrechtelijk regelen?

De heer Ormel (CDA):

Internationaalrechtelijk geldt dat uiteindelijk iedere burger van de Europese Unie recht heeft op lokaal stemrecht. Daar staat alleen geen tijd bij. Nederland heeft dat ingevuld na vijf jaar, Italië na drie jaar. Wij pleiten ervoor om zodra een burger slaagt voor de inburgeringstoets, hem direct het lokale stemrecht te geven. Een burger kan besluiten om geen inburgeringstoets te doen, bijvoorbeeld een pensionado die in Malaga woont. Die burger krijgt internationaalrechtelijk na de maximale termijn het Europese stemrecht.

De heer Pechtold (D66):

Het lijkt een sympathiek voorstel, maar de keerzijde van de medaille is allesbehalve sympathiek en dat wil ik met het CDA toch even boven water krijgen, want dat zou betekenen dat er twee termijnen zijn waarop mensen mogen stemmen, afhankelijk van hun vermeende interesse in hun leefomgeving. Dat kan ik niet helemaal doorgronden. Is de heer Ormel bereid om die negatieve keerzijde – want hij probeert het als positief te brengen – onder ogen te zien? Als die negatieve keerzijde tot grote bezwaren leidt, is hij dan bereid het voorstel te laten varen?

De heer Ormel (CDA):

Het laatste niet. Ik vraag de regering om het voorstel nader uit te werken en het in Europees verband aan de orde te brengen. Wij moeten de problemen waar wij voor staan onder ogen zien. Dankzij het vrije verkeer van personen, wat een groot goed is, vestigen grote aantallen Europese burgers zich in andere lidstaten. Ik vind dat bij burgerschap niet alleen rechten, maar ook plichten horen. Als ik mij in Slovenië zou vestigen, vind ik het noodzakelijk dat ik mij daar op een gegeven moment ook kan uitdrukken. Als mijn kinderen daar naar school gaan, vind ik dat ik met de leraar moet kunnen spreken. Om dat te bewerkstelligen, stellen wij een inburgeringstoets voor. Als beloning voor het behalen daarvan vinden wij dat dan direct het lokaal stemrecht zou moeten worden verleend.

De heer Ten Broeke (VVD):

Op zichzelf is het mij sympathiek dat u zegt dat arbeidsmigratie binnen de EU leidt tot inburgeringsproblemen. Ook de VVD-fractie heeft eerder gezegd dat wij het eigenlijk wel goed zouden vinden als ook op dat vlak inburgering mogelijk zou zijn. Telkens als wij dat voorstelden, stuitten wij onder andere op onbegrip bij uw fractie omdat dit internationaalrechtelijk niet mogelijk zou zijn. Ik neem aan dat u iets hebt gevonden of onderzocht waardoor u nu van mening bent dat dit wel kan.

De heer Ormel (CDA):

Internationaalrechtelijk is niet een soort mantra dat wij niets kunnen doen. Juist door de wijziging van het Verdrag van Lissabon zijn wij een volwaardige partner van de Europese Unie. Wij zijn een van de lidstaten. Net zo goed als wij hier nationaal een wetsvoorstel of een wetswijziging kunnen indienen, kunnen wij dat in Europa ook. Wij moeten Europa niet zien als iets wat boven onze macht is en waaraan wij niets kunnen doen. Daaraan kunnen wij wel degelijk iets doen. Wij hoeven niet alleen maar oranje en gele kaarten te gebruiken om te remmen. Wij moeten politiseren, zeg ik met u. Dit is een voorbeeld. Ik wil in de Eurorealistische koers van het CDA praktische punten naar voren brengen in het kader van de Staat van de Unie, waarbij ik absoluut niet zeg dat ik hiermee de waarheid in pacht heb. De Europese Unie is zo veelomvattend. Maar die zaken die ertoe doen voor onze kiezers breng ik nadrukkelijk naar voren omdat ik vind dat wij die veel beter in Europees verband kunnen regelen dan ons alleen maar achter de waterlinie te verschuilen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik ben ook niet voor een waterlinie, maar ik ben heel gelukkig met uw uitspraken. Ik zou bijna zeggen: legt u het ook eens uit aan de heer Van Geel, die als het gaat om inburgering en integratie kennelijk niet begrijpt dat je daarvoor wel degelijk internationale verdragen, ook Europees-rechtelijke verdragen, zou moeten kunnen opzeggen. Wij zijn al heel lang die mening toegedaan. Ik zie uw voorstellen dan ook met vertrouwen tegemoet.

De heer Ormel (CDA):

Ik hoef niets uit te leggen aan mijn fractievoorzitter. Ik moet wel aan u uitleggen dat wij natuurlijk wel realistisch moeten zijn. Met heel grote slagen de illusie wekken dat het wel even volgend jaar geregeld zal zijn is geen reële politiek. Dan krijg je het lid op de neus, maar je kunt er wel degelijk aan werken. Dat is wat ik voorstel.

De heer De Roon (PVV):

Ik kan mij niet goed voorstellen dat de heer Ormel van mening is dat een afgelegde inburgeringstoets gelijkwaardig is aan vijf jaar in de Nederlandse samenleving wonen. Zou het niet een kwestie van en, en moeten zijn voor het verkrijgen van het lokale kiesrecht?

De heer Ormel (CDA):

Dat vind ik niet. Als je dat doet, beperk je echt het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie. De CDA-fractie is voorstander van het vrije verkeer van goederen en personen binnen de Europese Unie. Wij willen wel een beloning geven aan die mensen die zich actief integreren in de lokale samenleving waarin zij van plan zijn zich te vestigen of waarin zij zich kortgeleden hebben gevestigd. Dat is het lokale stemrecht. Dat zie ik dus als beloning.

De heer De Roon (PVV):

Het beperken van het vrije verkeer van personen door die en-en-eis te stellen zie ik toch echt niet. Die burgers uit andere EU-landen komen echt niet hier naartoe met het vooropgezette doel om hier het kiesrecht uit te oefenen. Zij komen met andere doelen. Dus u moet mij toch nog eens uitleggen hoe dat nu beperkend werkt op het vrije verkeer van personen.

De heer Ormel (CDA):

Het werkt helemaal niet beperkend op het vrije verkeer van personen. Dat is ook allerminst de bedoeling. Ik ben voorstander van het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie, maar als dat er is, heb je als burger van de Unie ook de plicht om je aan te passen aan de lokale cultuur, aan de taal van dat gebied van de Europese Unie waarin je je vestigt. Als u naar Slovenië verhuist, wat ik jammer zou vinden voor het debat hier, zou ik u aanraden om Sloveens te gaan spreken.

De heer Blom (PvdA):

Het is toch helemaal niet zo ingewikkeld? Wanneer je naar een ander land verhuist als Europees ingezetene en wanneer je ergens vijf jaar woont, kun je je toch gewoon laten naturaliseren? Dan heb je toch het kiesrecht? Of wilt u de situatie van een soort lokaal kiesrecht in het ene land en een soort landelijk kiesrecht in het andere land? Dat lijkt mij zeer wonderlijk.

De heer Ormel (CDA):

Toch is dit nu het geval, mijnheer Blom. Je kunt je uiteraard laten naturaliseren, maar je kunt als EU-burger ook besluiten om Nederlands staatsburger te blijven en te gaan wonen in Florence of Bialystok. Als ik een huis zou hebben in Bialystok, zou ik het prettig vinden om mee te kunnen praten over de lokale problematiek aldaar. Om dit zo snel mogelijk te bereiken, zal ik Pools moeten leren en zal ik moeten weten hoe de PvdA in Polen is georganiseerd.

De heer Blom (PvdA):

Ik heb geen idee hoe de PvdA in Bialystok is georganiseerd. Ik denk dat zij dat niet is. Je kunt volgens mij echter niet in twee landen kiesrecht hebben. Of je bent Nederlands staatsburger en hebt in Nederland kiesrecht, of je bent staatsburger van een ander land, waar men andere dingen doet. In zo'n geval heb je in dat andere land kiesrecht. Het kan in dit verband niet van tweeën een zijn.

De heer Ormel (CDA):

Maar mijnheer Blom, als ik een betrokken Nederlander ben en zeer geïnteresseerd ben in de Nederlandse nationale politiek, wil ik wel degelijk mijn nationale kiesrecht kunnen uitoefenen, ook al woon ik in Bialystok. Tegelijkertijd wil ik ook mee kunnen praten over de boom die in Bialystok op de stoep voor mijn huis staat. Daarvoor heb ik het lokale kiesrecht in Bialystok nodig. Om in Nederland op het CDA te kunnen stemmen, heb ik daarnaast mijn Nederlanderschap nodig.

Turkije, Macedonië en Kroatië hebben de status van kandidaat-lid. Dit betekent dat deze landen kunnen toetreden als zij voldoen aan de Kopenhagen-criteria en als de absorptiecapaciteit van de EU dit toelaat. Volgens de CDA-fractie is dat op dit moment echter absoluut niet aan de orde. Wij constateren stagnatie van het hervormingsproces in Kroatië en nog geen begin van implementatie van de Kopenhagen-criteria in Macedonië. In Turkije wordt weliswaar voortgang geboekt op sommige dossiers, maar er is sprake van grote stagnatie ten aanzien van zeer belangrijke en noodzakelijke aanpassingen zoals bij de vrijheid van godsdienst en het toelaten van schepen en vliegtuigen uit Cyprus.

Verder zijn er nog landen waarvan de EU vindt dat hun toekomst in de Europese Unie ligt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Servië, Albanië, Montenegro en Bosnië-Herzegovina. De CDA-fractie deelt de mening van de regering en de Europese Unie dat de toekomst van deze landen in de Europese Unie ligt, maar dat Kopenhagen-criteria strikt gehanteerd dienen te worden. Wij zijn dan ook zeer verheugd dat er in het nieuwe verdrag naar deze criteria wordt verwezen. De realiteit gebiedt dan te zeggen dat een volwaardig lidmaatschap voor sommige van deze landen zeer ver weg ligt. Helpt het om decennialang kandidaat-lid te zijn en het maar niet te worden?

De CDA-fractie is van mening dat er een groep landen is waarvan de verre toekomst in de EU ligt. Deze groep onderscheidt zich volgens ons van landen die goede buren zijn, maar niet op het continent Europa liggen. Wij zien een wezenlijk onderscheid tussen bijvoorbeeld Egypte en Albanië vanwege de geografische ligging. De CDA-fractie vindt dat landen die vanwege hun geografische ligging mogelijk EU-lid kunnen worden maar die nog zeer ver verwijderd zijn van een kandidaat-lidmaatschapstatus, een partenariaat moet worden aangeboden. Ook kan dit worden aangeboden als zulke landen in goed overleg besluiten dat een andere samenwerkingsvorm dan het kandidaat-lidmaatschap wenselijker is. Het partenariaat is geen voorportaal voor een lidmaatschap, maar een unieke en op maat gesneden samenwerkingsvorm tussen de EU en een soevereine, zich in het werelddeel Europa bevindende staat. Het biedt een waarnemerschap, maar geen stemrecht, in de democratische organen van de Europese Unie. Het partenariaat biedt ook een unieke kans aan staten om zich op te werken naar de EU-standaard. Het zou voor een stagnerend kandidaat-lid, of zelfs voor een uittredend lid – ook dat maakt het nieuwe verdrag mogelijk – een te verkiezen alternatief kunnen zijn. Het partenariaat is geen rigide structuur en kan voor bijvoorbeeld Montenegro tot andere afspraken leiden dan voor IJsland. Het partenariaat biedt de desbetreffende staat nadrukkelijk voordelen en kan ook worden aangeboden als de absorptiecapaciteit van de EU verdere uitbreiding op een bepaald moment onwenselijk maakt. Wij verzoeken de regering om het partenariaat nader uit te werken dan zij in de Staat van de Unie heeft gedaan en hierover met een notitie te komen.

Het is een Nederlands belang om nadrukkelijk mee te praten en te denken over de vele uitdagingen die niet exclusief op óns land afkomen. De CDA-fractie wenst een rol van Nederland in de Europese voorhoede. Dat betekent: actief en constructief meedoen. Op die wijze verdedigen wij de Nederlandse belangen beter dan door net te doen alsof wij terug kunnen naar het tijdperk van de botersmokkelaars. Een rol in de Europese voorhoede vraagt veel van regering en parlement. Mouwen opstropen en aan de slag, dat zal de eurorealistische koers van het CDA zijn.

De heer Wiersma (EP/PvdA):

De heer Ormel hield een uitgebreid betoog over het partenariaat. Daar wordt ook in het Europees Parlement veel over gediscussieerd. De collega's in de EVP-fractie, en met name de Duitse collega's in die fractie, zien het partenariaat als een alternatief voor het lidmaatschap van de Europese Unie van Turkije. Zij vinden eigenlijk dat de onderhandelingen die nu worden gevoerd, niet mogen uitmonden in een lidmaatschap, maar moeten uitmonden in een partenariaat. Bedoelt de heer Ormel dat ook?

De heer Ormel (CDA):

Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat Turkije weliswaar kandidaat-lid is en wij in onderhandeling zijn met Turkije, maar dat de realiteit ons gebiedt te zeggen dat Turkije nog ver af is van het voldoen aan alle Kopenhagen-criteria. Er kan in de verre toekomst een moment zijn dat gezamenlijk de conclusie wordt getrokken dat de Kopenhagen-criteria niet worden gehaald, of dat Turkije een punt bereikt dat het zegt: wij kunnen niet voldoen aan de Kopenhagen-criteria. Wat dan? Ik vraag mij af of een eeuwigdurend kandidaat-lidmaatschap dan wel zo'n fijne status is. Als alternatief voor die mogelijke situatie zou ik mij kunnen voorstellen dat een partenariaat een goed alternatief is.

De heer Meijer (EP/SP):

Voorzitter. De heer Ormel heeft een opmerking gemaakt over kandidaat-lid Kroatië. Op dit ogenblik wordt ervan uitgegaan dat die onderhandelingen voorspoedig lopen en dat ze hooguit stuk kunnen lopen op de weigering van alle partijen in Kroatië om de gesubsidieerde scheepsbouw te sluiten. De verwachting is dat daar de komende jaren een beslissing over zal worden genomen. Betekent dit een aankondiging dat het CDA zich in de Kamer gaat verzetten tegen het komende lidmaatschap van Kroatië?

De heer Ormel (CDA):

Dat betekent het absoluut niet. Zodra Kroatië voldoet aan álle Kopenhagen-criteria, vinden wij dat Kroatië als volwaardig lid zou moeten kunnen toetreden tot de Europese Unie. Alleen constateren wij wel dat er wat stagnatie is. Met de Kamer zijn wij verleden jaar op delegatiereis naar Kroatië geweest, en wij volgen de ontwikkelingen daar op de voet. Wij vinden dat het voortgangsproces wat traag verloopt. Wij nodigen Kroatië uit om met gezwinde spoed actie te ondernemen, want de CDA-fractie verwelkomt Kroatië als lid als het voldoet aan alle Kopenhagen-criteria.

Mevrouw Martens (EP/CDA):

Voorzitter, geachte leden van het kabinet, geachte leden van de Tweede Kamer. Dit is voor mij een bijzonder moment. Het is voor het eerst dat ik in de Tweede Kamer spreek. Het is goed dat Europarlementariërs in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan dit debat. Contacten tussen het Nederlandse en Europees Parlement zijn voor beide parlementen van groot belang voor adequate anticipatie op en controle van het Europese beleid. In het CDA hebben wij sinds enkele jaren de traditie dat leden van de CDA-delegatie en de CDA-fractie wekelijks elkaars vergaderingen bezoeken. Het is goed dat ook op institutioneel niveau de contacten worden versterkt. De liaison-functionaris speelt daarin een belangrijke rol.

Afgelopen weekeinde is het Verdrag van Lissabon ondertekend. Wij weten allemaal dat een nieuw verdrag hard nodig was om te voldoen aan de vraag van burgers om de Europese Unie transparanter, efficiënter en slagvaardiger te maken en om op meer terreinen te kunnen samenwerken. Het is goed dat in het verdrag ook nog eens nadrukkelijk de waarden van de Europese Unie zijn vastgelegd, zoals solidariteit, vrijheid, rechtvaardigheid en menselijke waardigheid. Zij worden als voorwaarden genoemd voor toetreding en als doelen waaraan de Unie moet werken. Mijn felicitaties aan het kabinet voor het behaalde resultaat. Het is nu tijd om ons te concentreren op de inhoud.

Er zijn veel onderwerpen die de aandacht verdienen. In mijn bijdrage wil ik graag op twee punten nader ingaan. In de eerste plaats wil ik iets zeggen over Europa als kans voor economische groei. De Europese samenwerking heeft ons geen windeieren gelegd. Onze welvaart is enorm toegenomen, dankzij onder andere de open grenzen en de Europese middelen. Wij hebben een sterke positie in de wereldeconomie. Die moeten wij behouden, ook in de veranderende wereldeconomie waar nieuwe spelers als China en India razendsnel terrein winnen. Daarom moeten wij doen waar wij goed in zijn: kwaliteit, innovatie en ondernemerschap. Bij de nieuwe Europese financiële perspectieven zullen wij alert moeten zijn. Zeker waar het gaat om onderzoek en technologie en de daardoor te creëren werkgelegenheid voor het midden- en kleinbedrijf liggen er kansen voor Nederland. Onze CDA-delegatie zet zich juist daarvoor hard in.

Dan iets over communicatie. Terecht pleit het kabinet voor meer communicatie over Europa. Dat is buitengewoon belangrijk. De onbekendheid van en met Europa is helaas nog steeds te groot. Maar ik ben ook hoopvol. In de laatste drie jaar hebben meer dan een miljoen mensen het Europees Parlement bezocht. Een voorzichtige schatting laat zien dat per jaar 30.000 tot 40.000 Nederlanders bij ons op bezoek komen. De impact van deze bezoeken is groot. Europa gaat voor hen leven. Wekelijks krijgen wij enthousiaste reacties en mails van mensen met vragen en opmerkingen. De kritiek dat Europa geen propagandamachine mag zijn, heb ik gehoord, maar dat betekent niet dat je niets aan communicatie zou moeten doen. Integendeel, je moet mensen willen bereiken, juist in al hun verscheidenheid. Dat lukt niet met slechts één communicatiemiddel. Wij hebben en de roadshow en brochures en websites en lessenpakketten nodig. Inderdaad, laat vooral mensen, organisaties en bedrijven aan het woord die veel in Europa werken en met Europese regelgeving te maken hebben.

Het kabinet wil zich inzetten om Europa een prominentere plaats te geven in het onderwijs. Meer aandacht is goed, maar het is wel zaak dat Europa in het goede perspectief wordt geplaatst. Europa wordt nu nog te vaak behandeld als een internationale organisatie, zoals de VN of de NATO, maar dat is onjuist. De Europese Unie is de vierde binnenlandse bestuurslaag, naast gemeenten, provincies en het Rijk. Europa is geen buitenland, maar binnenland.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Ik wil mevrouw Martens confronteren met het voorstel dat haar collega Ormel zojuist deed om een bankbiljet van twee zijden te voorzien, een Europese kant en een nationale kant. Daar kun je dan straks een patatje mee afrekenen. Met de koopkrachtontwikkeling die dit kabinet veroorzaakt, zul je daar binnenkort waarschijnlijk inderdaad bankbiljetten voor nodig hebben. Mevrouw Martens zit in dezelfde fractie in het Europees Parlement als de heer Sarkozy, althans de mensen die namens hem in het Europees Parlement zitten. Het gaat mij niet zozeer om de nationale kant van een bankbiljet, maar wil mevrouw Martens er in ieder geval voor zorgen dat de heer Sarkozy op het hart wordt gedrukt dat er geen nationale kant aan de Europese Monetaire Unie komt, dat er geen nationale invloed mag komen bij de Europese Centrale Bank en ook geen protectionisme in Europa?

Mevrouw Martens (EP/CDA):

Daarover zijn wij het eens. De Europese munt is een munt met Europese regels. Wij zijn van mening dat die kwestie niet politiek moet worden gestuurd, maar financieel.

Onlangs was de premier in Brussel waar hij de Nederlanders in Brussel toesprak. Het werd alom gewaardeerd dat hij dat deed, staande voor de Nederlandse en de Europese vlag. In 2004, het jaar van het Nederlandse EU-voorzitterschap, heb ik alle gemeenten en provincies opgeroepen om de Europese vlag uit te hangen. Veel gemeenten en provincies hebben daar toen gehoor aan gegeven. In de Staat van de Europese Unie stelt het kabinet voor dat ministeries op de Europadag, 9 mei, de Europese vlag uithangen. Ik hoop van harte dat dit een aanstekend effect heeft voor gemeenten, provincies en andere overheidsgebouwen.

Ik kom aan het eind van mijn betoog. Ik moet denken aan de woorden van Paul Henri Spaak: "Sommige landen beseffen dat zij klein zijn, andere nog niet, maar uiteindelijk kan geen enkel land het alleen." Hij zei dat in de jaren vijftig. Als dat toen al het geval was, hoeveel te meer is het dat nu dan? Wij kunnen niet zonder Europese samenwerking, maar uitgangspunt moet blijven: wat wij beter samen kunnen doen, moeten wij samen doen en wat beter op nationaal niveau kan, moet vooral bij de lidstaten blijven.

De heer Blom (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Het afgelopen donderdag in Lissabon getekende hervormingsverdrag staat centraal bij deze Staat van de Unie. Niet alleen omdat het vanaf 2009 de basis zal vormen van een uitgebreid Europa, maar ook omdat de totstandkoming van het verdrag de discussie over Europa de afgelopen jaren heeft bepaald. Bij eerdere debatten heb ik al aangegeven dat voor de PvdA zo veel als mogelijk recht is gedaan aan het Nederlandse nee. Gisteren heb ik al aangegeven dat de PvdA tevreden is over het hervormingsverdrag dat er nu ligt.

Daarmee is echter de kous voor de Partij van de Arbeid nog niet af. Dan heb ik het niet over het feit dat wij eerst nog zorgvuldig in deze Kamer het ratificatieproces zullen moeten doorlopen; dat is natuurlijk het geval. Voor de Partij van de Arbeid is het echter nog veel belangrijker dat wij de weg naar boven willen doorzetten. Want ja, de afstand tussen de politiek en de kiezer is nog steeds veel te groot als het gaat om Europa. Politici die denken dat dit valt op te lossen met het volgende referendum hebben een gebrek aan oplossend vermogen. De vertrouwenskloof is het gevolg van decennialang achterstallig onderhoud. Herstel is een kwestie van de lange adem, het hervormingsverdrag biedt voldoende aanknopingspunten om die slag aan te gaan. Het is tijd dat wij als volksvertegenwoordigers op basis daarvan met oplossingen komen om de kloof te dichten in plaats van te beschrijven hoe wijd die wel niet is. Ik geloof toch dat dit het minste is wat wij hier van elkaar kunnen vragen.

Voor de Partij van de Arbeid loopt de weg omhoog langs de route van het versterken van de legitimiteit van de EU. Daarvoor zijn grofweg twee zaken van het grootste belang. Ten eerste moet de kiezer het vertrouwen krijgen dat de EU zich beperkt tot de zaken waar Europese samenwerking een bewezen meerwaarde heeft. Ten tweede moet Europa op de terreinen waar dat het geval is, beter gaan presteren. Ik zal deze beide lijnen waarlangs het herstel dient te verlopen zo verder uitwerken.

Voordat ik dat doe echter het volgende. Wij, als politici, kunnen dit soort debatten over Europa alleen voeren op basis van een eerlijke analyse van de huidige situatie. Voor mij is het zonneklaar dat het hervormingsverdrag de laatste spijker in de doodskist is van de Europese federale gedachte. Daarmee komt in feite een eind aan een ziekbed dat is begonnen met die Wende in 1989. Met de val van de Berlijnse Muur werd onherroepelijk ook de eerste dominosteen van het uitbreidingsproces omver geduwd. Vervolgens is het karakter van de EU onmiskenbaar en onomkeerbaar veranderd. Met iedere stap in het uitbreidingsproces is het ideaal van een steeds hechtere Unie verder uit het zicht geraakt. Het is opmerkelijk dat dit besef maar bij weinig politici is doorgedrongen. Nu begrijpen wij natuurlijk ook wel dat het tegengeluid een stuk beter groeit en bloeit op de bodem van federale doemscenario's, maar mensen mogen toch ook van hun volksvertegenwoordigers verwachten dat zij een heldere analyse van de historische ontwikkeling kunnen maken. Wouter Bos heeft die analyse in 2004 al gemaakt en die wijst maar in één richting: het is goodbye, vaarwel, auf Wiedersehen, adieu Europese superstaat.

Voorzitter, later wij op basis van die analyse als nationale politici nu eens eindelijk de volle verantwoordelijkheid nemen voor het Europese project. Laten wij ons niet richten op de onderbuik, maar vooral op het verstand en het hart. Laten wij niet alleen maar zeggen wat wij niet willen, maar vooral wat wij wel willen. Om een solide bodem te leggen waarop het vertrouwen in de EU weer kan groeien, is het allereerst van belang dat er een heldere bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten komt. Misschien nog belangrijker is dat nationale volksvertegenwoordigers die verantwoordelijkheid nemen om op te treden als de hoeders van die strikte verdeling. Door deze rol actief in te vullen kunnen nationale parlementariërs Brusselse voorstellen naar de prullenbak verwijzen. Daarvoor hebben wij geen waakhond in Brussel nodig, maar een bulldog in de Den Haag. Alleen als deze rol met verve wordt vervuld, kunnen Nederlanders weer grip krijgen op Europa. Alleen op die manier is het mogelijk om de legitimiteit van de EU te vergroten. De Kamer moet een werkwijze ontwikkelen die het mogelijk maakt om als het ware bovenop de Brusselse wetgeving te zitten. Wat dat betreft biedt het hervormingsverdrag een grote kans: als 14 van de 27 nationale parlementen van mening zijn dat de EU zich onterecht met iets bemoeit, trekken zij een oranje kaart. Zodoende krijgen de nationale volksvertegenwoordigers voor het eerst in de geschiedenis van Europa in een vroeg stadium iets te zeggen over de wenselijkheid van de Europese regelgeving. Die voorzet dient echter nog wel te worden ingekopt. Mijn fractie en die van de VVD willen daarom dat die procedure verder wordt opgetuigd en stellen voor dat nationale parlementen hun macht bundelen. Dat is mogelijk als zes maal per jaar twee vertegenwoordigers van elk parlement bijeenkomen om gezamenlijk vast te stellen of het nodig is om gele of oranje kaarten uit te delen. De plaats van die ontmoeting is Straatsburg. Door die werkwijze te volgen, slaan wij twee vliegen in één klap: wij gebruiken Straatsburg voor andere doeleinden en maken daarmee een eind aan de maandelijkse kostenverslindende verhuizing van het Europees Parlement van Brussel naar Straatsburg.

Nederland waar het kan en de EU waar het moet, maar dan wel goed. Problemen die te maken hebben met klimaatverandering, energievoorziening en migratie zijn niet gediend bij een halfhartige aanpak. Hetzelfde geldt voor terrorisme en georganiseerde criminaliteit.

De heer Ten Broeke (VVD):

Vanzelfsprekend ondersteun ik het betoog van de heer Blom. Wij hebben een en ander immers samen uitgedokterd. De heer Blom zou echter nog meer indruk maken als hij deze regering, waaraan hij steun geeft, opriep om het punt van Straatsburg in te brengen in de Europese Raad.

De heer Blom (PvdA):

Ik ben het volledig met de heer Ten Broeke eens en verwacht dat hij aan dat punt ook in zijn bijdrage aandacht besteedt. Ik kan mij voorstellen dat wij Straatsburg tot centrum maken van de oude nationale democratieën. Dan zouden wij Brussel vervolgens tot het centrum kunnen maken van alles wat met Europa te maken heeft. Ik doel dan op de Europese Top, de Raad van Ministers enzovoorts. Het zou dan voor iedereen duidelijk zijn en het was niet meer nodig om voortdurend te verhuizen.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden om kort te interrumperen en te antwoorden. De premier is immers slechts tot 19.00 uur beschikbaar.

De heer Ormel (CDA):

Er zitten wat haken en ogen aan het voorstel van de heer Blom. Ziet de heer Blom niet dat wij allemaal van mening zijn dat Straatsburg in de Europese realiteit moet worden afgeschaft? Liever vandaag dan morgen. De lidstaat Frankrijk wil dat echter absoluut niet.

Belangrijker is dat de heer Blom een soort senaat voorstelt. Is dat naar zijn oordeel inderdaad wenselijk? Dat lijkt mij namelijk niet de bedoeling.

De heer Blom (PvdA):

Tijdens het debat over het Europese hervormingsverdrag hebben diverse fracties gezegd dat zij gelukkig zijn met het feit dat de nationale parlementen een grotere bevoegdheid krijgen. Daarbij moet het echter niet blijven. Als 27 landen twaalf weken de tijd hebben om Europese regelgeving te accepteren en te implementeren, is het belangrijk om binnen die termijn iets te doen. Een halfjaar geleden hebben wij gezegd dat de nationale parlementen sterker zijn geworden. Als wij dus geen actie ondernemen, hebben wij iedereen voor de gek gehouden. Het is het een of het ander.

De heer Blokland (EP/ChristenUnie-SGP):

Welke argumenten draagt de heer Blom aan om president Sarkozy ervan te overtuigen dat Frankrijk zijn vetorecht ten aanzien van de wijziging van het verdrag wat Straatsburg betreft moet laten vallen?

De heer Blom (PvdA):

Met een goed plan. Het goede plan is om Straatsburg een nieuwe functie te geven, één van de belangrijkste functies in de Europese Unie. Het moet namelijk het centrum worden van de nationale parlementen waar een Europese Top gehouden kan worden, waar de Europese Raad kan vergaderen. Daarmee geven wij aardig wat wisselgeld en zijn wij meteen van het probleem van de verhuizing verlost. De fracties van de VVD en de PvdA vinden dit een tamelijk briljant plan. Maar nu de rest nog.

Degenen die voortdurend aan de Europese noodrem hangen, leven in een waanwereld. Zij gaan ervan uit dat wij dit soort problemen wel met wat losse afspraken tussen verschillende lidstaten of op basis van besluitvorming met unanimiteit kunnen oplossen. Gelukkig breekt het hervormingsverdrag op een aantal terreinen met de unanimiteitsregel. Het Nederlandse belang is namelijk niet gediend bij stroperige of verlammende besluitvorming. Ik geef een concreet voorbeeld. Iedereen is het erover eens dat wij ons energiegebruik moeten terugdringen. Eén van de middelen daarvoor is het snel zuiniger maken van auto's. Maar als Roemenië, waar auto's worden geproduceerd, maar één vinger opsteekt, gebeurt er weer geen bal. Daar gaat ons milieu; daar passen wij dus voor. Niet alleen gaat het hier om een flagrante ontkenning van de omvang van de problemen waarmee wij kampen, maar ook om een afnemende Europese slagkracht van 27 en straks eventueel nog meer.

Toch zijn wij er daarmee nog niet. Ik denk dat weinig mensen twijfelen aan het nut en de noodzaak van Europese milieuregels. Toch wordt de legitimiteit van Europa ondergraven doordat er vaak een probleem is met de uitvoerbaarheid van de regels. De Europese regels krijgen vaak een extra Nederlandse dimensie omdat zij in onze, op sommige terreinen ingewikkelde regelgeving moeten worden ingepast. Het is geen nieuws dat veel lokale en provinciale overheden problemen hebben met de implementatie van deze regelgeving. Laten wij dit serieus nemen. Niet meer het argument "het moet van Brussel" of vage toezeggingen die betere regelgeving beloven. Laten wij eens kiezen voor een offensieve aanpak. Ik stel voor dat wij een meldpunt voor klachten oprichten. Dan alleen krijgen wij inzicht in de problemen. Misschien blijkt dat die klachten wel meevallen en dat Europese regels wel degelijk positief uitpakken. Maar wanneer dat niet het geval is, kunnen wij op basis van een inventarisatie en een analyse van die klachten de onderlinge problemen in kaart brengen. Daarna kunnen wij serieus werk maken van het oplossen van de knelpunten.

Tot slot, Europa is er niet alleen voor de politiek, maar juist voor de burgers. Een mooi initiatief dat de Europese samenwerking bereikbaar wil maken voor alle niveaus in de samenleving, is het Huis van Europa. Wij vragen de staatssecretaris of hij bereid is, de landelijke organisatie gedurende een periode van bijvoorbeeld vijf jaar financieel te ondersteunen in het kader van de communicatie over Europa en Nederland. Daarnaast vragen wij hem of hij bereid is, een aantal andere landen uit te nodigen om dit concept gedurende een aantal jaren uit te proberen.

Voorzitter. Ik sluit af. Het hervormingsverdrag is geen wondermiddel, maar het geeft op al deze punten wel de juiste richting aan. Het vindt de juiste balans tussen heldere bevoegdheidsverdeling en een grotere Europese slagkracht. Nederlandse politici moeten maar eens ophouden met het gepluk aan hun voetbalbroekje langs de zijlijn. Het wordt tijd dat zij zich weer volop met de wedstrijd gaan bemoeien.

De heer Wiersma (EP/PvdA):

Voorzitter. Ook ik wil namens mijn fractie waardering uitspreken voor de uitbreiding van onze rechten in dit debat. Ik hoop dat wij daar vandaag op een goede en gepaste wijze gebruik van zullen kunnen maken.

Afgelopen donderdag heeft de Nederlandse regering in Lissabon haar handtekening gezet onder het hervormingsverdrag. Het was de afsluiting van een roerige periode. Nederland zat na het "nee" natuurlijk in een lastige positie. Maar Europa zat ook in een lastige positie. Terwijl Nederland met zichzelf in debat ging, keken andere landen met enige verwondering toe. Wat waren eigenlijk onze bezwaren en hoe wilden wij dan verder? Onze Europese partners zijn bereid geweest, een stap in onze richting te zetten en een nieuw compromis te sluiten; een compromis waarmee Europa verder kan en dat tegemoetkomt aan de Nederlandse zorgen. Wij konden ons nu concentreren op de inhoud. Nederland kan in Europa een rol spelen, maar zal natuurlijk de nodige compromisbereidheid moeten tonen. Nederlandse burgers verwachten veel van Europese samenwerking. Het gisteren gepubliceerde rapport van Eurobarometer, de driemaandelijkse opiniepeiling van de Europese Unie, heeft als opvallend resultaat dat Nederland na Luxemburg het hoogst scoort als het gaat om de vraag of lidmaatschap van de Europese Unie een goede zaak is. Dit is heel positief na jaren debat over de zorgen die Nederlanders hebben over de Europese samenwerking. Maar natuurlijk, uiteindelijk gaat het om het resultaat van wat wij in Europa gezamenlijk – nationale lidstaten, Europees Parlement en andere instellingen – ondernemen. De Staat van de Unie geeft een mooi overzicht van de activiteiten voor het komende jaar, maar wij zouden ons niet alleen moeten laten leiden door de agenda van het Sloveense voorzitterschap. Een voorbeeld: over twee dagen sluiten lidstaten zich aan bij Schengen, open grenzen. Dat is een historische stap. De mogelijkheid om vrij te reizen in Europa is voor de inwoners van de nieuwe lidstaten een van de belangrijkste en meest tastbare voordelen van hun EU-lidmaatschap. In feite is dit een mooi kerstcadeau van de EU aan die landen.

Door het vrij verkeer binnen Europa ontstaan ook problemen. Vorige maand liep de spanning tussen Italië en Roemenië hoog op. De Italiaanse autoriteiten dreigden als een reactie op een brute moord de Roma het land uit te zetten. Dat gaat ons te ver, maar er zijn wel degelijk legitieme zorgen over de migratie binnen de Europese Unie. In Nederland is er discussie ontstaan over de instroom van Polen en de wethouders van de grote steden hebben al aan de bel getrokken.

Hoe kunnen wij een aanpak vinden die werkt zonder dat er een keten van defensieve reacties in Europa ontstaat? Wat kunnen wij doen aan de bron? De Europese Unie trekt veel geld uit om het niveau van de nieuwe lidstaten op te krikken. Hoe sneller de inkomensverschillen binnen het uitgebreide Europa verminderen, hoe minder problemen er zullen ontstaan door arbeidsmigratie. Wat de Roma betreft, velen van hen verlaten hun land van herkomst omdat er te weinig voor hen wordt gedaan. In het licht van de recente uitspraak van de Europese Raad is het de vraag hoe Nederland kan bijdragen aan de verbetering van hun situatie.

Veel landen zijn jaloers op het Nederlandse sociale stelsel, want dit is helaas niet overal even goed geregeld. Is de Nederlandse regering van plan om de onderhandelingen in Brussel over bijvoorbeeld de werktijdenrichtlijn, pensioenen en de rechten voor uitzendwerkers te bevorderen? Wordt het geen tijd om de werknemersrechten op Europees niveau te versterken? Ik verwijs als voorbeeld naar de afslanking van Airbus.

Hoe zit het met onze openbare dienstverlening? Nederland heeft geijverd voor de erkenning van publieke diensten in het hervormingsverdrag. Met succes, maar daarmee is de kous niet af. Voor kwalitatief goede sociale woningbouw, zorg en onderwijs zijn juist Europese afspraken nodig. Ik ga ervan uit dat Nederland hierin een voortrekkersrol zal spelen. Ik hoor graag de voornemens van het kabinet op dit vlak.

Over diensten gesproken, de Europese Commissie komt vandaag of kort na de kerstvakantie met een voorstel voor de liberalisering van de gezondheidsdiensten. Als dit "Bolkestein door de achterdeur" is, kan het niet op onze steun rekenen. Wij wensen geen herhaling van het debat over de dienstenrichtlijn. Dit zou ook slecht uitkomen in een jaar waarin de ratificatie van het Verdrag van Lissabon voorrang zou moeten hebben.

De heer Ten Broeke (VVD):

Wij willen die dienstenrichtlijn juist via de voordeur. Hoe kwalificeert de heer Wiersma de recente uitspraak van het Europese Hof in de Laval-zaak? Die heeft betrekking op diensten die werden aangeboden in Zweden. De vakbonden zijn daar dwars voor gaan liggen, met als gevolg dat een onderneming zijn deuren heeft moeten sluiten.

De heer Wiersma (EP/PvdA):

Ik heb al gezegd dat wij bij de verdere uitwerking van voorstellen met betrekking tot diensten op het niveau van de Europese Unie en de Europese Commissie willen vasthouden aan de afspraken die eerder dit jaar zijn gemaakt over de dienstrichtlijn. Wij zullen andere voorstellen daar ook op beoordelen. Natuurlijk moet er ruimte zijn voor de aanbieding van diensten uit andere lidstaten in andere lidstaten, maar wij willen wel opkomen voor de kwaliteit van arbeid en voor de rechten van de werknemers in bijvoorbeeld de rijkere lidstaten in vergelijking met de nieuwere lidstaten.

De heer Ten Broeke (VVD):

Dus de heer Wiersma omarmt het landvanoorsprongbeginsel uit de "Bolkestein-richtlijn" niet?

De heer Wiersma (EP/PvdA):

Nee, dat omarm ik niet. Wij hebben daar dit jaar goede afspraken over gemaakt met zowel de Commissie als de Raad. Die afspraken zijn vastgelegd in wetgeving en wij willen voorkomen dat via nieuwe voorstellen een poging wordt gedaan om toch nog via de achterdeur de "Bolkestein-methode" opnieuw in te voeren.

Ten slotte wil ik nog twee kanttekeningen plaatsen bij de buitenkant van de Europese Unie. Wij kunnen op het terrein van de buitenlandse politiek alleen slagen als wij samen optrekken, of het nu gaat om een succesvol vervolg op Bali, de handelspolitiek of de financiële toestand in de wereld. Dit is niet altijd gemakkelijk want de lidstaten hebben uiteenlopende economische belangen. Neem onze handelsbetrekkingen met China, India, Brazilië en Rusland, de beroemde BRIK4. Is Nederland bereid om binnen Europa compromissen te bevorderen, bijvoorbeeld bij de herziening van de antidumpingregels, zodat wij samen sterk staan in de Wereldhandelsorganisatie? Wil het kabinet toezeggen dat het er alles aan zal doen om te voorkomen dat hedgefunds er met onze bedrijvigheid vandoor gaan? Is het ook van plan zich in te zetten voor een Europese regulering van flitskapitaal? Een laatste kwestie die ik wil aansnijden is de situatie op de Balkan en vooral die met betrekking tot Kosovo. Ik vraag de regering om zich ervoor in te zetten dat de eenheid blijft bestaan die de vorige week rond Kosovo is getoond, dat een beleid wordt gevoerd met als uitgangspunt onafhankelijkheid voor Kosovo onder voorwaarden. Ook vraag ik dat tijd wordt genomen om consensus te organiseren binnen de Europese Unie en dat er alles aan wordt gedaan om de waarschijnlijk bittere pil voor Servië te verzachten, inclusief eventueel een kandidaat-status voor dit land. Het laatste als politiek gebaar, vergelijkbaar met hetzelfde aanbod aan Macedonië een aantal jaren geleden.

De heer Ormel (CDA):

Vindt de heer Wiersma dat Servië kandidaat-lid van de Europese Unie kan zijn als de heer Mladic daar nog gewoon rondloopt?

De heer Wiersma (EP/PvdA):

Ik vind dat Servië geen lid kan worden van de Europese Unie als de heer Mladic daar nog rondloopt. Ik ga zelfs zover dat wij volgens mij geen onderhandelingen met dat land over het lidmaatschap moeten beginnen als mijnheer Mladic daar nog vrij rondloopt. Ik heb het voorbeeld van Macedonië gebruikt. Gezien de geïsoleerde situatie waarin Servië waarschijnlijk volgend jaar komt te verkeren – wij weten immers allemaal welke kant het met Kosovo uit zal gaan – vind ik wel dat zo'n gebaar kan worden gemaakt. Een aantal jaren geleden is met hulp van de Europese Unie in Macedonië een akkoord gesloten tussen de Albanese minderheid en de Macedonische meerderheid, het Akkoord van Ohrid. Als beloning daarvoor is als politiek gebaar aan dat land de kandidaat-status verleend.

De heer Ormel (CDA):

Dat is een loos gebaar. U biedt een status aan en zegt vervolgens dat wij die niet gaan invullen.

De heer Wiersma (EP/PvdA):

Dat is een volgende stap. Na het ondertekenen en ratificeren van het Stabilisatie- en Associatieakkoord zou het kandidaat-lidmaatschap een volgende stap kunnen zijn. Ik denk dat zo'n gebaar in de huidige situatie van groot belang is, omdat wij het risico lopen dat wij daar straks met een regering en een president worden geconfronteerd die wij niet willen, als wij Servië te veel van ons afstoten en te weinig rekening houden met de belangen van dat land. Wij hebben er alle belang bij om nu de pro-Europese regering en de pro-Europese president van dat land te steunen. Vandaar deze suggestie.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Na de 100-dagentournee komt het kabinet opnieuw naar de burger toe, nu met de Europese Unie in de aanbieding. De staatssecretaris gaf in het programma Pauw en Witteman alvast een voorproefje met een aantal leuzen: "Europa is er. Het gaat niet meer weg" en "Europa, wen er maar aan". De SP-fractie vraagt zich af of deze communicatiestrategie, waarbij de Europese Unie wordt voorgesteld als een chronische ziekte waarmee de patiënt zal moeten leren leven, bij burgers een positief Europagevoel zal opwekken. Welk reclamebureau staat de regering in 's hemelsnaam bij? Hier rijst toch het vermoeden dat van hetzelfde bureau gebruik wordt gemaakt dat de regering naar de nederlaag heeft geleid bij het referendum in 2005.

René Cuperus van de Wiardi Beckman Stichting van de Partij van de Arbeid, de partij van de staatssecretaris voor Europese Zaken, heeft het een dag later treffend in de Volkskrant beschreven. Ik citeer hem: "Je moet maar durven. Het ene moment boor je burgers een referendum door de neus. Het volgende moment roep je, als het geen kwaad meer kan, op tot een nieuw Europadebat. Dat is op zijn minst een kwestie van botte timing." Dat ben ik natuurlijk volledig met de heer Cuperus eens. Natuurlijk, de burger moet worden uitgelegd waarover Europa gaat en waarover het nieuwe verdrag gaat. Maar omdat het kabinet eerst als een dief in de nacht het parlement de facto een van de belangrijkste rechten, namelijk het recht op initiatief, heeft ontstolen, is dit debatcircus natuurlijk een gotspe. Waarom beperkt de regering zich niet eenvoudigweg tot informatie? Ongetwijfeld scheelt dat ook bakken met geld.

De regering heeft aangekondigd dat Nederlandse ambtenaren die voor de Europese Unie werken op 14 april volgend jaar gastlessen gaan geven op hun oude school. Omdat veel kanttekeningen zijn te plaatsen bij de visie van de regering op het huidige Europa, zal de SP hetzelfde doen. Volksvertegenwoordigers, bestuurders en beleidsmedewerkers van mijn partij zijn op 14 april 2008 beschikbaar om het verhaal over de Europese Unie dat de regering die dag gaat verspreiden compleet te maken. Inschrijving kan vanaf heden en er zijn geen kosten aan verbonden. Tegen de staatssecretaris zeg ik dan ook: de SP is er en gaat niet meer weg; wen er maar aan! Dat is geen dreigement, maar een belofte.

Het debat met de burger had natuurlijk veel eerder moeten worden gezocht. In plaats daarvan had het kabinet na een winterslaap van twee jaar opeens haast met het nieuwe verdrag. Zo lag er in juni ineens een dichtgetimmerd akkoord. Dat was mogelijk, omdat 96% van de oude grondwet klakkeloos werd overgenomen. Haast om met een nieuw verdrag te komen was er overigens helemaal niet. Uit het recente rapport van Helen Wallace, hoogleraar aan de London School of Economics, blijkt namelijk dat de verwerping van de Europese grondwet niet heeft geleid tot minder robuuste besluitvorming. De gangbare praktijk binnen de EU om bij voorkeur op basis van consensus te besluiten heeft zich voortgezet, terwijl de hoeveelheid voorgestelde wetgeving en de hoeveelheid wetgevende besluiten nauwelijks zijn afgenomen.

De regering blijkt zelf traag te zijn met het omzetten van richtlijnen in nationale wetgeving. Bij Justitie, VROM en Financiën haalt men zelden de afgesproken invoeringstermijn van richtlijnen. Terwijl de regering aandringt op snellere besluitvorming over terrorismebestrijding, is een richtlijn uit 2005 over het tegengaan van witwassen en misbruik ter financiering van terrorisme nog steeds niet geïmplementeerd. En dat had vorige week al gebeurd moeten zijn! Zo zijn er meer voorbeelden. De regering heeft dan ook boter op haar hoofd als zij klaagt over langzame Europese besluitvorming.

Leidde de referendumcampagne er nog toe dat de voors en tegens van het nieuwe verdrag werden besproken, nu is het maar de vraag of kritische geluiden nog wel aan bod komen. Daaraan kun je twijfelen, nu blijkt dat sceptici moeten wachten op geld uit het Europafonds. Expliciete tegenstander van het nieuwe EU-verdrag kregen na lang zeuren € 40.000 van de beschikbare 2,5 mln. uitgekeerd. Wel werd er € 225.000 uitgetrokken voor de nationale Eurometer, die werd gepresenteerd op de televisiezender Max met de centrale boodschap dat het wel meeviel met de prijsstijgingen na de introductie van de euro. Dan sprak er ook nog iemand van het Nibud over de vraag hoe zuiniger om te gaan met de euro. Dat was wel de grootste belediging van de oudere kijkers: het bleek allemaal ook nog eens hun eigen schuld te zijn. De boodschap was: ze hebben een gat in hun hand.

De SP-fractie plaatst grote vraagtekens bij de oprechtheid waarmee de regering werkt aan herstel van het vertrouwen van een meerderheid van de bevolking in de Europese samenwerking. Met de gang van zaken rond het hervormingsverdrag lijkt de Europese samenwerking eerder gebaseerd op wantrouwen van de Europese regeringsleiders tegenover de eigen bevolking. Zo zei de Franse president Sarkozy onlangs: "Er is een kloof tussen burgers en regeringen. Een referendum nu zou Europa in gevaar brengen. Er zal geen verdrag zijn als wij een referendum zouden hebben in Frankrijk, dat opnieuw zou worden gevolgd door een referendum in het Verenigd Koninkrijk."

Ondanks de borstklopperij van het kabinet dat er geen referendum nodig is, omdat het onderhandelingsresultaat recht doet aan het Nederlandse nee, past die weigering bij het lakeiengedrag van al die nationale regeringen die nu geen referendum organiseren. Het zijn dan ook holle woorden als het kabinet schrijft dat Europa geen eliteproject meer mag zijn.

De heer Blom (PvdA):

Het is niet het kabinet dat weigert om een referendum te organiseren, want daartoe heeft een democratische meerderheid van de Kamer besloten. De echte situatie is dus dat een meerderheid van de Kamer een referendum niet nodig vindt.

De heer Van Bommel (SP):

Dat moet nog maar blijken. Hierover is in de Tweede Kamer namelijk wel gesproken, maar niet gestemd. Er komt nog een wetsvoorstel voor een referendum naar de Kamer. Ik kan raden wat uw opvatting over dit wetsvoorstel is, maar op basis van de notulen van de ministerraad heb ik vastgesteld dat het de opvatting van het kabinet is dat het hoe dan ook niet zal meewerken aan dit wetsvoorstel.

De heer Blom (PvdA):

Blijf lekker dromen! Ik vind het allemaal prima, maar er is gewoon geen meerderheid in de Kamer te vinden voor uw ideeën. Ik weet dat u het heel vervelend vindt, maar er is een democratische meerderheid die geen prijs stelt op uw wetsvoorstel.

De heer Van Bommel (SP):

Meerderheden worden niet door de heer Blom vastgesteld. Meerderheden worden in de Kamer vastgesteld bij handopsteken. Hierover is nog niet gestemd en dat betekent dat u voor uw beurt spreekt.

De heer Van Buitenen (EP/EuropaTransparant):

Wanneer blijkt of er wel of niet een meerderheid is te vinden voor uw voorstel? Ik vraag dat, omdat het mogelijk is dat er binnenkort dingen gebeuren waardoor Tweede Kamerleden van mening veranderen.

De heer Van Bommel (SP):

Niet alleen dat kan gebeuren: het kabinet kan vallen en er kunnen nieuwe verkiezingen komen, waardoor de steun voor het wetsvoorstel om een referendum te houden over het hervormingsverdrag in de Kamer heel anders kan komen te liggen. U hebt helemaal gelijk: of er een meerderheid is, zal pas blijken op het moment dat het initiatiefwetsvoorstel, dat door vijf fracties is ingediend, waaronder de SP, in de Tweede Kamer is besproken en erover is gestemd. Vervolgens gaat het eventueel naar de Eerste Kamer. Dan zal pas blijken of er een meerderheid is.

Het referendum over de Europese grondwet heeft niet geleid tot meer kennis bij de burger over Europa, zegt het kabinet. Is dat gebrek aan kennis over Europa een gevolg van te weinig informatie, of valt het huidige Europa eenvoudigweg niet te begrijpen? Wie begrijpt bijvoorbeeld hoe het mogelijk is dat voor de dertiende keer op rij de Europese Rekenkamer geen goedkeurende verklaring heeft afgegeven voor de Europese begroting? Wat de Rekenkamer wel heeft kunnen achterhalen, is dat gelden die bedoeld zijn voor landschapsbeheer door boeren wegens veranderde regels onder andere terechtgekomen zijn bij spoorwegmaatschappijen in Engeland, bij maneges in Duitsland en bij golfclubs in Denemarken. Dat doet het ergste vrezen voor de gelden die de Rekenkamer niet heeft kunnen achterhalen. Hoe wil de regering dat uitleggen?

Ook onbegrijpelijk is het rondpompen van geld. Voor lagere overheden is Europa een extra subsidieloket geworden. Gemeenten en de provincie Noord-Brabant proberen bij Europa veel geld los te peuteren voor verbetering van spoorzones. Europa betaalt mee aan het omtoveren van een straat hier in Den Haag tot een Avenue Culinaire, met talloze restaurants. De EU financiert een deel van de promotie van de Canarische Eilanden als vakantiebestemming. Wat is dat voor waanzin? Kan de regering belastingbetalers in Nederland uitleggen dat onze betaling aan de Europese Unie mede voor die doelen wordt gebruikt?

Helaas gaat nog steeds zo'n 60% van de structuurfondsen naar de rijke lidstaten. Dat moet echt stoppen. Laat de EU dat geld besteden in de armere, nieuwe lidstaten, zodat daar aan echte ontwikkeling kan worden gedaan Dat heeft dan ook meteen een gewenst dempend effect op de volksverhuizing uit Oost-Europese lidstaten naar landen als Nederland.

De Nederlandse regering moet de EU meer ertoe manen, zich te beperken. Is het nu nodig dat de Europese Commissie plannen maakt om schoolfruit in te zetten in de strijd tegen zwaarlijvigheid? Daarvoor hebben wij toch onze oud-collega Rosenmöller ingehuurd? Veel erger nog is het dat de Europese Unie erin slaagt zich te bemoeien met zaken die de lidstaten zelf prima hebben geregeld. Ik denk bijvoorbeeld aan de Bodemrichtlijn. Nederland heeft al een hoogwaardige bodembescherming; daar hebben wij Brussel niet voor nodig. Omdat sommige andere landen het niet zo goed hebben geregeld, moet er nu in een keer een richtlijn komen, met als gevolg extra administratieve lasten voor Nederland. Valt dit niet op een andere manier te regelen dan met de "one size fits all-benadering" van de Europese Unie?

Europa is en blijft vooral één markt. Het is misschien geen superstaat, maar dan toch zeker wel een super-markt. Ook daarin slaat de Europese Unie door. De Zweedse overheid wil de verkoop van alcohol beperken, maar wordt daarin gedwarsboomd door marktregels van Europa. Vijf Europese landen zien een publiek belang in steun aan de publieke omroep, maar dat mag ook niet van Europa, want dat is staatssteun. Nederland wil gokverslaving tegengaan door beperking van casino's, maar Europa zegt nee, want het is concurrentievervalsing. Zo wordt de Europese Unie de vijand van nationale beleidsmakers, die willen opkomen voor gerechtvaardigde publieke belangen. Graag hoor ik de opvatting van de regering over die ontwikkelingen.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb hier een motie van mijn collega Van der Burg, waarin staat dat wij moeten voorkomen dat Nederland iets gaat toevoegen aan allerlei Europese regels. Als Europese regels voldoen, is het niet nodig om nog eens een hele kerstboom op te tuigen. Wie schetst mijn verbazing dat de SP-fractie daar tegen heeft gestemd? Dat kan ik niet rijmen met het betoog dat u zo-even hield. Ofwel u stuurt een waakhond naar Brussel en u let hier op, ofwel u doet mee aan de eindeloze optuiging van Brusselse regeltjes, maar dan klopt uw verhaal van daarnet niet.

De heer Van Bommel (SP):

U geeft een samenvatting van een motie in plaats van dat u de overwegingen en het dictum voorleest. Ik kan de motie op dit moment dus niet beoordelen. Wij zullen ongetwijfeld goede redenen hebben gehad om tegen te stemmen; daar zal ik in tweede termijn op terugkomen. Het is geen manier van debatteren, om hier een motie samen te vatten en dan te zeggen: De SP was daar tegen, maar u moet eigenlijk voor zijn.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Van Bommel heeft een enorme waslijst aan kritiekpunten. Is het gezien die kritiek niet veel logischer om in te gaan stemmen met een hervormingsverdrag dat de democratisering, de transparantie en de rol van de nationale parlementen juist wil versterken? Dan krijgt de heer Van Bommel toch ook veel meer middelen in handen om zijn kritiekpunten te lijf te gaan?

De heer Van Bommel (SP):

Wij bespreken hier de Staat van de Unie en dat is op dit moment nog de staat van de Unie zonder het hervormingsverdrag. In het hervormingsverdrag zitten ook dingen die wij goed vinden, bijvoorbeeld de door u genoemde versterking van de nationale parlementen, de mogelijkheid om iets terug te halen. Er zitten echter ook heel veel slechte dingen in. U kent onze afweging. Wij zullen daar bij de ratificatie van het verdrag uitgebreid bij stilstaan. Het gaat hier nu over de huidige staat van de Europese Unie, en die is al belabberd genoeg.

Ik hoor graag van de regering waarom goedkope spaarlampen uit China de toegang tot de Europese Unie wordt bemoeilijkt. Wat is daar de rechtvaardiging voor? Waarom moet er een importheffing van 66% in stand worden gehouden op Chinese spaarlampen? Zou het niet veel beter zijn als iedereen zijn huis vol zou hangen met die spaarlampen? Hoe verhoudt dat zich toch de Europese milieu- en klimaatdoelstellingen? Ik wil maar zeggen, voorzitter, die Europese markt is doorgeslagen.

De SP-fractie vraagt zich af of de Europese Unie wil leren van haar eigen verleden. Ben Bot, voormalig minister van Buitenlandse Zaken, wil dat wel. Hij zei deze maand terecht: "Er was veel onvrede over de uitbreiding. Terecht volgens mij, want wij hebben veel te snel uitgebreid. Bij die nieuwe landen zagen wij wel erg veel door de vingers en er waren toch zeker vier of vijf echt nog niet klaar voor die toetreding." Deelt de regering achteraf dat oordeel? De SP-fractie doet dat in ieder geval wel.

De heer Blom (PvdA):

Spaarlampen intrigeren mij in bijzondere mate. Ik zat net even naar de heer Van Bommel te luisteren. Bedoelt hij eigenlijk te zeggen dat de markt van de Europese Unie te klein is en dat wij die markt moeten vergroten met China?

De heer Van Bommel (SP):

Nee, voorzitter. Wat ik zeggen wil, is dat de interne markt en de spelregels daarvoor – in dit geval protectie tegen producten van buiten, want daar hebben wij het dan over – ook tegen het belang van de EU kunnen ingaan. De EU zou er zeer veel belang bij hebben, wanneer er veel meer spaarlampen worden gebruikt. Dat past ook in de milieu- en klimaatdoelstellingen van Europa. Maar wat doet Europa? Europa komt met een heffing van 66,1% op Chinese spaarlampen, waardoor die spaarlampen in Europa veel duurder worden dan nodig. Dat is een slechte zaak. Of vindt de heer Blom dat een goede zaak?

De heer Blom (PvdA):

Als er bedrijven zijn die hun productie verplaatsen van Nederland naar het buitenland, dan is de SP de eerste die bij die bedrijven staat te protesteren dat dit eigenlijk niet kan. Dan is de SP de eerste die zegt: wij moeten marktprotectie gaan toepassen, omdat wij anders die bedrijven moeten sluiten. Dat vind ik een dubbele moraal die zijn weerga niet kent! Aan de ene kant zegt u: laat die spaarlampen maar binnenkomen, wat kan mij het schelen wat er met de gloeilampenfabrieken in Nederland gebeurt, en tegelijkertijd staat u te protesteren aan de poort van die fabriek als de fabriek gesloten wordt, want dan vindt u dat weer zo erg. Wat is nu waar?

De heer Van Bommel (SP):

Laat de heer Blom mij één spaarlampenfabriek noemen waar de SP voor de deur gestaan heeft. Flauwekul. Wat ik hier afzet tegen elkaar...

De heer Blom (PvdA):

Precies omdat wij die protectie op dit moment nog hebben! Laten wie die echter los, dan sluiten de spaarlampenfabrieken in Europa ook en dan staan jullie weer lekker te demonstreren dat het allemaal zo erg is.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Wil de heer Blom, die net een vurig pleidooi hield voor milieuregels die niet moeten worden tegengehouden door een of ander land, hier nu een pleidooi houden dat de markt boven alle andere aspecten van Europa gaat? Mijn klacht hier over dit voorbeeld is dat Europa dus kennelijk zegt: als het even niet uitkomt, dan laten wij het milieu maar zitten. De heer Blom en anderen in deze Kamer nemen moties aan over gloeilampen en over spaarlampen, maar als het erover gaat, mensen in staat te stellen om hun huis vol te hangen met spaarlampen, dan gaat in een keer de markt weer voor. Dat is dubbelhartig!

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Dat kan ik doen en dat zal ik doen.

Een van de gevolgen van de uitbreiding van de EU is dat lidstaten zoals Nederland grote problemen hebben met de opvang van werknemers uit Oost-Europa.

De voorzitter:

Nu gaat u een heel nieuw thema aansnijden, en met afronden bedoel ik echt afronden.

De heer Van Bommel (SP):

Ik rond af. Het is geen nieuw thema. Ik was bezig met het thema uitbreiding en heb er nog twee zinnen voor nodig om dat af te ronden. Gelukkig is de Tweede Kamer nu ook doordrongen van dat probleem en gelukkig is er nu een meerderheid voor het alsnog niet openstellen van de Nederlandse arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

De heer Meijer (EP/SP):

Voorzitter. Ik spits mijn betoog toe op drie onderwerpen, te weten allereerst de bedreigde publieke voorzieningen, ten tweede de verkeerde prioriteiten binnen de Europese Unie en ten derde de grondwet die geen grondwet meer mag heten. Terecht bestaat bij regering en Kamer belangstelling voor de bemoeienis van de Europese Unie met onze publieke voorzieningen, met name voor de gevolgen daarvan voor woningcorporaties. Tot 1989 konden die scherp worden onderscheiden van commerciële onroerendgoedmaatschappijen en projectontwikkelaars. De overheid heeft sindsdien sterk gestimuleerd dat zij op de markt nieuwe inkomstenbronnen zoeken. Zij stuit alleen op de Europese Unie, die uit liefde voor de vrije concurrentie het marktaandeel van privébedrijven wil beschermen tegen andere bedrijven die voordeel kunnen hebben van overheidsmaatregelen. Elke door de overheid gesteunde sector moet dus kunnen bewijzen dat hij geen winst maakt en vooral ook geen commercieel marktaandeel bij anderen wegkaapt. Al vele maanden slaagt de Europese Commissie er niet in om mijn vragen te beantwoorden over de door deskundigen uitgesproken verwachting dat het protocol daarover bij het herzieningsverdrag van Lissabon vooral de bestaande situatie verduidelijkt, maar daarin geen verandering brengt. Het wordt dan wel bijzonder moeilijk als woningcorporaties commerciële nevenactiviteiten hebben of als zij in het nieuws komen vanwege aan hen in Nederland opgelegde winstbelastingen. Dan halen wij de ongewenste bemoeienis van Europa zelf naar ons toe.

Dat het binnen de Europese Unie ook heel anders kan, blijkt bij de aanbesteding van contracten voor stads- en streekvervoer. In 2000 deed de Europese Commissie het voorstel om die aanbesteding overal verplicht te stellen. In mijn rol van rapporteur over deze rechtstreekse Europese wetgeving, stelde ik in november 2001 voor om naast aanbesteding ook diensten door overheidsbedrijven of onderhandse contracten met kleine particuliere ondernemingen te blijven toestaan. Dat voorstel kreeg de steun van grote steden, vakbonden, nationale verenigingen van gemeenten, milieuorganisaties en gebruikersorganisaties. In het Europees Parlement volgde de gehele linkerzijde mij en ook een deel van rechts, met 317 tegen 224 stemmen. Na instemming door de Raad van Verkeersministers is die langslepende zaak op 10 mei 2007 afgerond met een eindstemming, waarbij alleen nog de liberale fractie mij niet steunde. Dit betekent dat het niet alleen nu, maar ook na volledige toepassing van de nieuwe verordening in 2019, mogelijk blijft dat Nederlandse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of provincies een eigen vervoerbedrijf behouden of oprichten, of dat kleine steden zoals Gouda of Kampen een plaatselijk touringcarbedrijf inschakelen. Nederland gebruikt die door Europa aan de lidstaten teruggegeven vrijheid vooralsnog niet, behalve voor de drie grootste steden waar het gemeentebedrijf is blijven voortbestaan. Waarom? Zowel in het geval van de volkshuisvesting als in het geval van het openbaar vervoer legt Nederland zichzelf – met een beroep op Europa – meer beperkingen op dan volgens de Europese Unie strikt nodig is.

Op andere punten dreigt daarentegen nog steeds wel de hinderlijke bemoeizucht van Europa. De nieuwe synthetische drug benzylpiperazine is net zo ongezond als andere drugs die hier reeds lang in omloop zijn, maar niet erger. Toch drong een meerderheid in het Europees Parlement onlangs aan op een Europees verbod, mede als signaal tegen het sinds decennia afwijkende maar verstandige Nederlandse beleid.

Het Europees Parlement besloot dit jaar ook dat een Europese verordening voor passagiersrechten in het spoorvervoer zich minder dan oorspronkelijk bedoeld moet bezighouden met grensoverschrijdend treinverkeer en meer met binnenlands vervoer. In plaats van betere informatie en kaartverkoop voor langeafstandstrajecten in het buitenland eist het Europese normen voor financiële compensatie bij vertraging of uitval van binnenlandse ritten. Het gevolg is: geen toegevoegde waarde van Europa voor zaken die wij niet binnen één land kunnen oplossen, maar wel meer bemoeizucht met de gang van zaken binnen elke afzonderlijke lidstaat. Het verbaast mij dat regeringen na aanvankelijk tegenpruttelen daarmee toch hebben ingestemd.

Ook ten aanzien van het ontslagrecht heeft de Europese Unie geen bevoegdheden, maar onder de naam "flexicurity" proberen de Europese Commissie en het Europees Parlement wel druk uit te oefenen op de lidstaten om te komen tot afschaffing van de rechtsbescherming die wij in Nederland na een lange discussie nu juist willen handhaven. Het lijkt mij aanbevelenswaardig dat Nederland actief probeert om dit soort nutteloze bemoeienissen van de Europese Unie tegen te gaan, en daarentegen meer werk te maken van het nut van Europese samenwerking bij de oplossing van overlast in grensregio's en van grootschalige problemen die lidstaten niet afzonderlijk kunnen oplossen. In het Europees Parlement is de meerderheid van de voorstanders van het ontwerp uit 2003 voor een Europese grondwet uiterst tevreden over het nieuwe Verdrag van Lissabon. In een debat op 22 oktober betreurden die voorstanders dat de oorspronkelijke teksten zijn geherformuleerd en herverkaveld over andere documenten en dat de uiterlijke symbolen voor een superstaat zijn gesneuveld. Desondanks vonden zij het een knappe prestatie dat de oorspronkelijke doelstellingen volledig onbeschadigd zijn gebleven. Ik hoorde alleen mijn PvdA-collega Wiersma als eenzame dissonant. Loyaal aan zijn partij betoogde hij dat het om een heel ander stuk gaat: Wie dat resultaat niet opnieuw laat toetsen door de kiezers, geeft de boodschap af dat Europa een hobby is voor beroepspolitici waar het volk zich buiten moet houden, en daarmee bewijzen wij het draagvlak voor de Europese samenwerking geen dienst.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Manuel Barroso, de voorzitter van de Europese Commissie, riep ooit in een vlaag van totale vertwijfeling dat de Europese Unie een "Unidentified Political Object" is, ofwel een UPO, iets buitenaards. En zo werd en wordt het helaas nog steeds door veel Nederlanders ervaren. "Ver van mijn bed", "over ons en zonder ons" zijn nog de meest vriendelijke kwalificaties voor een samenwerkingsverband dat precies deed wat het beloofde: nooit meer oorlog. Een samenwerkingsverband dat welvaart bracht: maar liefst 80% van onze boterham wordt er gesmeerd. Een samenwerkingsverband dat vrijheid gaf aan miljoenen mensen die in angst waren voor communisten en dictators, zonder dat er één soldaat hoefde te worden uitgezonden. Een samenwerkingsverband dat emancipeerde, bijvoorbeeld doordat studenten met een smalle beurs nu een lowfare-ticket kunnen boeken naar Europese steden en stranden, terwijl hun ouders zich op die leeftijd amper een camping in de buurt konden veroorloven. Overigens is er niets mis met campings; zoals zoveel Nederlanders deed ik er mijn eerste Europese ervaringen op. Ik geloof met een meisje uit Frankrijk!

Geen staten verbinden, maar mensen, dat was het ideaal van Monet. Hij had ongelijk, Europa verbindt namelijk staten en mensen. En alleen als die balans er is, kan Europa vooruit. Dat is volgens de VVD-fractie de Staat van de Unie. Dat is ook de boodschap die wij vanochtend ontvingen van Nederlandse jongeren. Zij omschreven Europa niet als iets buitenaards en voor buitenstaanders, maar ook niet langer als de "sui generis" van de ingewijden. Positief en heel simpel omschreven zij Europa als een unie van burgers en lidstaten: "Europa is een samenwerkingsverband van soevereine staten, waarin de burgers van de lidstaten ook burger van de Unie zijn."

Ik volg deze jongeren nu al een jaar. Zij en hun inspirator Jaap Hoeksema werken zonder subsidie of communicatiestrategie. Dat wekt bij de WD al snel sympathie. Maar mijn fractie omarmt ook hun definitie. Die vat namelijk perfect samen wat er in het hervormingsverdrag is gerealiseerd. In dit Verdrag van Lissabon is de balans tussen de lidstaat en de Unie hersteld. Die balans was in het grondwettelijk verdrag zoekgeraakt. De Europese Grondwet, bedoeld als een liefdesverklaring aan Europa, oogstte een loyaliteitsverklaring aan de natiestaat.

Het Verdrag van Lissabon is een gewoon verdrag geworden dat letterlijk teruggaat tot het Verdrag van Nice. "Terug naar af", "terug naar Nice" zei de VVD aan het begin van dit jaar, en nu, aan het einde van het jaar, constateren wij dat dit precies is gebeurd. Dat is de Staat van de Unie. De overdracht van bevoegdheden mag dan niet zo spectaculair zijn als oorspronkelijk in Rome en later in Maastricht, maar op cruciale punten worden deze verdragen nu aangepast aan de eisen van deze eeuw. In die zin kan Lissabon dus aan het rijtje van Europese hoofdsteden en andere steden worden toegevoegd, waarlangs Europa zich een weg vooruit meandert. Want dat is het! De vooruitgang, maar ook het gebrek daaraan, wordt bepaald door de wil van lidstaten om soevereiniteit te delen, mits de lidstaten daar tenminste oplossingen voor terugkrijgen.

De Staat van de Unie is nu trouwens niet zo veel anders dan in 1953. Europa begon als een winkel in oud ijzer waarvan de handel wat eerlijker moest worden verdeeld. Wat is het verschil als "Nikkelen Neelie" dominante ondernemingen moet knevelen om een eerlijke prijs voor een biertje te regelen? Of als Microsoft en Bill Gates zich niets aantrekken van hun klanten of van Amerikaanse rechtbanken, maar wel op hun blote knieën gaan voor de Europese Commissaris Mededinging? Dat is dus wel veranderd. De Staat van de Unie is dat Europa de wereld economisch haar wil oplegt. Welke Nederlandse politicus zou daartoe ooit in staat zijn geweest? Lubbers? Kok? Van Mierlo? Nee, Kroes! Maar de constructie die dat mogelijk maakt, heet Europa. Dat is dus geen superstaat, geen federatie, geen confederatie, maar een pragmatisch huwelijk – een unie dus – tussen lidstaten en burgers.

Ter voorbereiding van dit debat over de toekomst van de Staat van de Unie heb ik een gesprek gevoerd met een van de mensen van het eerste uur: Mom Wellenstein. Hij was een van de zes magazijnchefs van die ijzerhandel in 1953, de Gemeenschap van Kolen en Staal. Ik biechtte hem mijn afkeer op van eurogelovigen die de EU veel harder treffen dan de populisten die haar als schietschijf gebruiken. Ik vroeg hem of hij en zijn collega's toen ook gelovigen waren. Zijn antwoord: "Wij geloofden niet. Al helemaal niet in blauwdrukken! En dat doe ik nog steeds niet. Op zijn best waren wij ambachtslieden, bezig met een nuchter handwerk."

In het debat dat volgde op de top in Lissabon, waar het hervormingsverdrag werd beklonken, heb ik het Nederlandse politieke spectrum op Europa gekwalificeerd als "een strijd tussen dromers, drammers en doeners". De dromers vonden die blauwdruk van de grondwet ook na het nee nog steeds geweldig, maar gingen uiteindelijk akkoord met een uitgekleed verdrag. De drammers wisten al voordat er een woord was onderhandeld dat er niets uit zou komen waar men ja tegen kon zeggen. En de doeners, waar ik ook de VVD toe reken, bogen voor het nee van de Nederlanders, zwoegen met het chagrijn dat er is over Europa, maar kunnen wel wijzen op bereikte resultaten die tegemoetkomen aan het nee van diezelfde Nederlanders in 2005. De uitbreidingscriteria werden al genoemd. Ik wijs op het absorptiecriterium, zeer belangrijk voor de VVD. Maar ook op de vele noodremmen die zijn aangebracht om de eigen identiteit van Nederland te behouden. Op het punt van arbeidsmigranten en onze sociale zekerheid, de operationele politiesamenwerking, het behoud van het Nederlands strafrecht, en natuurlijk de positie van nationale parlementen en de oranje kaart die wij zelf voorstelden. Dit alles zorgt ervoor dat de balans tussen de lidstaten en de Unie verbetert en dat Europa dichter bij de burger kan worden gebracht.

Europese regels – voor fijnstof bijvoorbeeld – leggen niet alleen de Brusselse bemoeizucht bloot, maar ook onze eigen Nederlandse nalatigheid. De elektronische fijnstofpaal, hier twee kilometer verderop in Den Haag, is een voorbeeld dat ik al eens noemde. Die paal is voor de verandering nu eens geen schandpaal voor Brussel maar voor ons eigen falen, met als gevolg dat heel Nederland stilstaat en dat er geen huizen en geen wegen meer worden gebouwd. Ere wie ere toekomt, onze collega's in het Europees Parlement repareerden nog wel iets, maar wederom lieten bijna alle partijen in deze Kamer het afweten. So much for a bulldog, mijnheer Blom!

De VVD heeft vorige week met de motie-Van der Burg voorgesteld om de fijnstofgekte los te koppelen van het ruimtelijke-ordeningsbeleid. Wij zijn het enige land in Europa dat dit doet, maar van de SP tot het CDA vond bijna iedereen dat wij hier gekke Henkie moeten blijven.

Van de SP begrijp ik dat sowieso niet. Bij de vorige Europese verkiezingen stuurde men een waakhond naar Brussel. Hier in Den Haag wordt er wel geblaft maar niet gebeten. Toen mijn collega Van der Burg wederom voorstelde om korte metten te maken met die tomeloze drift om allerlei Europese regels als een kerstboom op te tuigen met extra Nederlandse regeltjes stemde de SP tegen. Daar een waakhond en hier een schoothond, dat kan niet.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb de genoemde motie nog eens goed tegen het licht gehouden. Ik kan de heer Ten Broeke melden waarom wij daartegen hebben gestemd. Daarin staat namelijk dat het de mening is van de indiener dat nationale koppen op Europese regelgeving zeer ongewenst zijn en dat het beter is te voorkomen dan te genezen. Dat per definitie stellen is een onzinnige redenering. Het kan zeer wel wenselijk zijn dat er bovenop Europese richtlijnen een nationale kop wordt gezet om verder te gaan wanneer wij vinden dat Europa niet ver genoeg gaat. Het dictum maakt dat uiteindelijk ook weer mogelijk, al staat daar dat het gemotiveerd moet worden. Deze motie is een lege huls en verandert helemaal niets aan de politieke werkelijkheid, noch aan de positie van regering of parlement, en verdient in die zin ook helemaal geen steun.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb er net voor gekozen om de motie niet helemaal voor te lezen om wat tijd te besparen. Nu leest de heer Van Bommel net dat gedeelte voor waaruit hij deze conclusie zou kunnen trekken. Dan kunnen wij beter de hele motie voorlezen. Dan zal men zien dat wij daar waar het nodig is die gekte – het toevoegen van allerlei Nederlandse koppen op Europese regels – moeten stoppen. Dat is een heel heldere opdracht aan dit kabinet en aan ons parlement. Ik constateer dat de SP een van de partijen is die daaraan niet wensen mee te werken.

De heer Van Bommel (SP):

Daarmee ben ik het absoluut niet eens. Ik vind dit ook geschiedvervalsing. Er staat wat er staat, namelijk: "verzoekt de regering expliciet, het beleidsvoornemen te nemen dat er in Nederland geen nationale koppen op Europese regelgeving komen, tenzij hiervoor zeer zwaarwegende redenen zijn en deze uitdrukkelijk in de memorie van toelichting uiteengezet en gekwantificeerd worden". Dit betekent dat de nationale koppen ook na aanname van deze motie mogelijk blijven. Dat is maar goed ook. De motie verandert dus niets aan de situatie die er was voordat die werd aangenomen. Ik herhaal: deze motie is een lege huls.

De heer Ten Broeke (VVD):

Mijnheer Van Bommel, deze motie betekent een heel fundamentele wijziging van de manier waarop wij met Europese regels omgaan. Ik noemde zojuist de fijnstofregels. Nederland heeft op dit punt zelf allerlei nationale bepalingen aan de Europese regels toegevoegd zonder dat hiervoor enige noodzaak was. De normering voor de fijnstof is niet in Brussel bedacht, maar in Den Haag op twee departementen die elkaar beconcurreerden met het bedenken van de scherpste norm. Het resultaat hiervan is dat Nederland zichzelf in de voet heeft geschoten. Dit land staat stil; er worden geen huizen meer gebouwd en er kunnen geen wegen meer worden aangelegd. Nergens in Europa gebeurt dit op eenzelfde manier.

Het belang om in nationale parlementen het Europese debat verder te politiseren, is voor de VVD-fractie cruciaal. Volgend op het voorstel van de oranje kaart, om in EU-verband de controle via nationale parlementen te verbeteren, hebben mijn collega Blom en ik voorstellen gedaan. De heer Blom verwees hiernaar al. Simpel gezegd komt het erop neer dat wij voorstellen om in Cosac-verband zes keer per jaar met twee nationale parlementariërs álle voorstellen van de Europese Commissie te controleren, in plaats van twee keer per jaar met zes afgevaardigden per lidstaat slechts twee voorstellen te beoordelen.

Vervolgens zei de heer Blom iets interessants. Een onderdeel van ons voorstel was dat in ieder geval serieus door de regering moet worden gekeken naar de kwestie rond Straatsburg. Ik wil hierin heel ruimhartig zijn, maar ik wil de regering deze toezegging graag horen doen. Ik vind het namelijk hoogst noodzakelijk dat wij het Straatsburgprobleem, de verhuizingen van het Europees Parlement, nu eindelijk eens aanpakken. Ons voorstel is in ieder geval creatief. Het koppelt een aantal zaken. Ik overweeg in de tweede termijn een motie in te dienen en ik neem aan dat de heer Blom die zal steunen. Als de regering in haar beantwoording aangeeft dat zij tijdens de eerstvolgende vergadering van de Raad van Europa het Straatsburgprobleem aan de orde zal stellen, hoef ik mijn motie niet in te dienen.

Ook in dit huis wil de VVD-fractie anders debatteren over Europa. Moeten wij de RAZEB niet alvast eens opknippen tussen een buitenlanddeel en een algemeen deel, zodat er tijd genoeg is voor al die onderwerpen waar Europa gewoon binnenland is geworden? Hieruit volgt ook dat wij de doctrine van de grondwetsartikelen 91 tot 96, die Europa als buitenlands beleid behandelen, eigenlijk niet meer adequaat vinden. Wij zouden onze werkwijze kunnen verbeteren door niet meer achteraf, maar vooraf een behandelingsvoorbehoud te maken, zoals dat nu al bij Justitie gebeurt. Wij willen graag met onze collega's nadenken over een dergelijk amendement op de goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon zodra deze wet aan de Kamer wordt voorgelegd.

Wij zijn nu vijftig jaar verder. De omweg van de Europese grondwet en het duidelijke nee – een soort schitterend ongeluk dat wel moest gebeuren – heeft ons gebracht waar wij op dit moment moeten zijn. Niet langer kolen en staal, maar energie en klimaat zijn onze handel. Asiel en migratie moeten wij aanpakken en terrorisme moeten wij bestrijden. De veiligheid aan onze grenzen is nu ook onze eigen zaak geworden. Daarvoor zijn inderdaad veto's opgegeven. Iedereen die naar België kijkt, ziet wat er gebeurt als iedereen elkaar kan blokkeren. Europese samenwerking is niet vrijblijvend, maar moet wel rekening houden met de belangen van de lidstaten. Alleen als het daarin slaagt, zal Europa werken. Voor de VVD-fractie is het uitgangspunt dat Europa werkt. Dat is het motto voor de Staat van de Unie en dat moeten wij telkens zien te bereiken.

Ik zeg tot slot nog iets over de communicatiestrategie van staatssecretaris Timmermans. De combinatie van overheid en voorlichting is een moeizame. Europa maakt deze cocktail voor veel mensen ondrinkbaar. Het is moedig maar misschien ook terecht dat de staatssecretaris hieraan zijn politieke lot verbindt. Hij ontwierp immers de Europese grondwet, kleedde haar vervolgens weer uit en staat nu op de barricade met het verhaal van een bekeerling. Ik heb meerdere malen gezegd dat de VVD-fractie hiervoor respect heeft. Wij zouden echter een duidelijke keuze hebben gemaakt. Volgens ons had de staatssecretaris ofwel all out moeten gaan en een echte toer moeten organiseren, desnoods op de fiets, ofwel het principe "show, don't tell" moeten volgen. De VVD-fractie voelt meer voor het laatste. Deze brief hangt tussen deze twee principes in. Waarom niet gekozen voor echte propaganda? Dit kabinet draait zijn hand er niet voor om, om voordat je een kind krijgt eerst een CD van André Rouvoet toe te sturen. Waarom is er dan geen dichtbundel van de heer Timmermans? Ook de terughoudendheid op mediagebied deelt de VVD-fractie niet. Waar blijft Brussel deze week? Verder missen wij de rol van echte ondernemers, bijvoorbeeld van vervoersondernemers, maar ook die van voorbeeldfiguren en mediapersoonlijkheden. Ten slotte is de aandacht voor het onderwijs noodzakelijk, maar die vinden wij te mager.

De heer Maaten (EP/VVD):

Voorzitter. Er was een tijd dat je trots was op Nederland als buitenlanders over Nederland spraken. Tegenwoordig moet je eerder uitleggen wat er de laatste jaren allemaal is veranderd en wat er in Nederland aan de hand is. Onze premier heeft dat ook gedaan, in het Europees Parlement in Straatsburg, en ik herhaal hier nog maar eens dat hij dat heel geloofwaardig deed. Hij gebruikte daarbij overigens dezelfde argumentatie: gezien de wijze waarop niet-Europeanen over Europa spreken, hebben wij alle reden om trots te zijn op Europa. Neem het vertrouwen dat overal bestaat in onze munt, de euro. Buiten Europa wordt ook met veel vertrouwen en vooral met hoop uitgekeken naar een meer eenvormig Europees buitenlands beleid. Uit de laatste peilingen blijkt dat ook 69% van de Nederlanders een sterker gezamenlijk Europees buitenlands beleid wil.

De heer Ormel (CDA):

Ik wil de heer Maaten graag zijn betoog laten vervolgen, maar zijn eerste zin frappeerde mij nogal. Begrijp ik zijn woorden goed als ik stel dat de vertegenwoordiger van de VVD in Europa niet meer trots is op Nederland?

De heer Maaten (EP/VVD):

Dat is absoluut niet aan de orde. Vooral nadat de premier had gesproken, voelde ik mij best trots op Nederland. Het was een goede presentatie. Ik denk in het Europees Parlement zelden aan iets anders.

Ik kom terug op het buitenlandbeleid. Ik maak mij zorgen over de praktische invulling van dat buitenlands beleid. Wij krijgen een hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid. Deze niet-minister voor Buitenlandse Zaken zal met één been staan in de Europese Commissie en met een ander been in de Raad. Maar wanneer hij nou precies met welk been waar staat, moet nog blijken. Hoe zal dit in de praktijk gaan lopen? Wat wordt de rol van de voorzitter van de Raad. Vertegenwoordigt deze ook de Europese Unie tegenover de buitenwereld, en wat doen de Europese commissarissen op dat punt? Wij krijgen een diplomatieke dienst, de External Action Service, die de high representative moet ondersteunen. Waar wordt deze formeel ondergebracht? Dat zijn allemaal onduidelijkheden.

Met de versterking van de rol van de nationale parlementen en van het Europees Parlement is de parlementaire democratie de winnaar van het hervormingsverdrag. Een gevolg van het hervormingsverdrag is ongetwijfeld ook, dat de positie van de Raad tegenover de Europese Commissie versterkt wordt, al was het maar door de permanente voorzitter. Dat kan een goede zaak zijn. Maar wie controleert de Raad? De nationale parlementen, deze Kamer voorop, zijn vlijtig invulling gaan geven aan wat wij in Nederland de oranje kaart noemen. Dat is terecht, want het is een heel belangrijk nieuw instrument. In haar enthousiasme overweegt deze Kamer zelfs soms om wit- en groenboeken subsidiair te verklaren. Dat is natuurlijk een zaak van deze Kamer, maar dat is hetzelfde als de weersvoorspellingen baseren op de Enkhuizer Almanak. Ik wil de nationale parlementen vooral oproepen om eens echt werk te maken van het controleren van de Raad. Dat gebeurt bijna nergens op serieuze wijze, en bij een sterkere Raad zal dat des te noodzakelijker zijn. Het Europees Parlement kan dat niet doen. Wij zijn medewetgever en controleren enigszins de Europese Commissie, die wij ook mede benoemen. Het controleren van de Raad is echt het pakkie-an van de nationale parlementen. Dan gaat het om controle van de ministers, maar nog veel meer om greep te krijgen op het uitdijende ambtelijk overleg op Raadsniveau. Daar zit het groeiende democratische gat, en alleen de nationale parlementen kunnen daar iets aan doen. Ik stel dan ook voor dat de Europese en nationale parlementariërs vaker met elkaar in overleg treden, om te beginnen tweemaal per jaar: eenmaal in Den Haag en eenmaal in Brussel of Straatsburg.

De heer Van Buitenen (EP/EuropaTransparant):

Ik deel de opvatting van de heer Maaten volledig dat de nationale parlementen zich meer bezig zouden moeten houden met de controle van de Raad. Deelt de heer Maaten mijn zorg dat door de oranje kaart de nationale parlementen zich weer kunnen gaan bemoeien met beleidsterreinen die juist opschuiven naar supranationaal niveau doordat op bepaalde terreinen qualified majority voting en medebeslissingsrecht is afgesproken?

De heer Maaten (EP/VVD):

Dat is een evoluerend proces. Ik vind de oranje kaart een goede zaak omdat de Europese beslissers, de Europese Commissie en het Europees Parlement, beter op zullen moeten gaan letten wat subsidiair is en wat niet. Ik zie daar dus geen probleem in, in tegendeel, ik denk dat het een stap vooruit is.

Wij zijn het zeer eens met het idee dat er geen onnodige Brusselse bureaucratie moet komen. Wij zouden ook graag zien dat de kansen van Europa meer gegrepen worden. Er is meer interne markt nodig, zodat je gemakkelijker van de ene naar de andere bank kunt overstappen, een goedkopere hypotheek van een buitenlandse aanbieder kunt nemen, en je pensioen kunt meenemen.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat dit kabinet het idee heeft overgenomen dat Nederlanders angst hebben voor Europa, en zijn taalgebruik daaraan aanpast. Uit de vlaggenactie van mijn fractie, begonnen door collega Manders, blijkt dat er veel meer vraag is naar het product Europa dan eerst werd gedacht. Er zijn nu bijna 600 vlaggen verspreid, waarvan meer dan de helft aan gemeenten die op 9 mei willen gaan vlaggen. Uit de eurobarometer bleek nog eens dat 80% van de Nederlanders positief dacht over de Europese vlag. Dat lag boven het Europese gemiddelde. Ik verwelkom dan ook dat de ministeries op 9 mei de vlag uit zullen doen. Mocht de Kamer dat ook willen doen, voorzitter, ik heb er eentje meegebracht.

Ik kom tot een afronding. Met het hervormingsverdrag, voor wat het waard is, wordt een tijdperk afgesloten. Het is het einde van de Europese ideologie, in twee opzichten. De Europese eenwording nastreven uit ideologische overwegingen is nu echt uit de tijd. Je verzetten tegen Europese samenwerking en tegen de supranationale aspecten ervan, is nu ook achterhaald. Het is tijd om Europa met minder emotie te bezien, of die nu positief of negatief is, en met meer verstand. Als het verdrag er niet in voorziet dat een beleidsterrein, neem volksgezondheid, Europees wordt vormgegeven, dan wil dat nog niet zeggen dat de Europese samenwerking bij de verdediging tegen internationale pandemieën niet hoogst noodzakelijk is. Omgekeerd, als Europa volgens het boekje iets mag doen, betekent dat niet dat Europa het moet doen. Denk maar aan de Bodemrichtlijn die nu in behandeling is. Er is wel behoefte aan meer informatie, want er is een groot informatietekort. Ook ik ben er voorstander van de publieke omroep op te roepen of te verplichten de burgers veel meer te informeren over Europa.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het herstel van het vertrouwen in Europa is, zo lees ik al op de eerste pagina van de Staat van de Unie, een prioriteit van het kabinet. Het kabinet maakt zich zorgen over het feit dat vele Nederlanders Europa zijn gaan zien als een ongecontroleerd voortrazende trein. Ik constateer dat het kabinet dit dus als een feit erkent. Dat is al winst, althans dat het kabinet dit verbaal erkent. Het kabinet belijdt met de mond dat het inziet dat veel Nederlanders Europa ervaren als een dolgedraaide moloch.

Maar dat betekent nog niet dat het kabinet ook handelt overeenkomstig dat inzicht. Het kabinet belijdt dat inzicht niet in daden. Heeft het kabinet al die verontruste burgers betrokken bij de totstandkoming van het hervormingsverdrag van Lissabon? Absoluut niet. Het kabinet heeft dat helemaal niet gewild. De totstandkoming van dat hervormingsverdrag is als een stoomwals over de burgers heen gekomen. Burgers ervaren dat in meerderheid zo. Maar liefst tweederde van de burgers wil een referendum over dat hervormingsverdrag, maar het kabinet slaat dat ijskoud in de wind. Het kabinet heeft er vanaf het begin op gekoerst dat zo'n referendum in geen geval zou mogen plaatsvinden. Dat heeft het kabinet, ere wie ere toekomst, heel listig gedaan door het politieke vraagstuk van wel of geen referendum als een hete aardappel door te schuiven naar de Raad van State. Het advies van die raad was een prachtig excuus voor de coalitie, en trouwens ook voor de VVD, om zich tegen het referendum uit te spreken. Weg invloed van de burger, weg herstel van vertrouwen van de burger, weg ook die verbaal beleden zorg van het kabinet over het geringe vertrouwen van de burgers.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Er is één partij in deze Kamer geweest die al direct heeft aangegeven dat het advies van de Raad van State door dit kabinet als een vluchtheuvel is gebruikt, maar dat wij dat niet nodig hadden. De VVD heeft aangegeven dat zij een uitspraak zou doen, zodra er een verdrag zou liggen. Wij konden op dat moment niet weten dat dit kabinet de Raad van State om een soort spoedadvies heeft gevraagd. Wij hebben ons woord gehouden. Daarmee is de combinatie die de heer De Roon legt tussen het advies van de Raad van State en het excuus dat wij zouden hebben gebruikt, volkomen onjuist. Ik wil dat de heer De Roon zijn woorden op dat punt terugneemt.

De heer De Roon (PVV):

Het is prachtig dat de heer Ten Broeke die kwestie verduidelijkt, maar de eindconclusie is wel dat zijn fractie zich uiteindelijk heeft aangesloten bij de uitkomst van dat advies en bij de conclusies van de Raad van State en het kabinet.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik constateer dat u dit, al doet u het met omslag van woorden, gewoon weer terugneemt. Onze beoordeling ging uit van het verdrag zelf en had niets te maken met het advies van de Raad van State. Ik heb dat hier expliciet en meer dan eens duidelijk gemaakt.

De heer De Roon (PVV):

Ik neem helemaal niets terug. Ik geloof dat verhaal niet zomaar op de blauwe ogen van de heer Ten Broeke.

De heer Ormel (CDA):

De heer De Roon blijft maar roffelen op de trom van het referendum. Daarmee onderschat hij toch echt zijn eigen positie in de Tweede Kamer. De Partij voor de Vrijheid, die hij vertegenwoordigt, zit met negen leden in de Tweede Kamer. Hij heeft invloed hier, hij spreekt hier nu. Hij is een volwaardig lid van de Tweede Kamer. Hij kan alles inbrengen; daar heeft hij geen referendum voor nodig. Hij is, althans uiterlijk, geen kloon van de heer Wilders. Hij kan zijn eigen inbreng namens de Partij voor de Vrijheid hier zonder meer kwijt. Schei dus eens uit met het roffelen op de trom van het referendum!

De heer De Roon (PVV):

Daar scheid ik helemaal niet mee uit. Afgezien van de inbreng van de PVV in deze Kamer over deze materie, gaat het ons erom dat de burger zichzelf moet kunnen uitspreken. Dat zal namelijk bevorderen dat de burger het gevoel heeft dat hij er ook nog iets over te zeggen heeft, dat hij er ook bij betrokken is en dat men ook naar hem wil luisteren.

Wat zijn wij ver weggedreven, staatssecretaris Timmermans, van uw positionering in 2002, toen u nog beleed dat het referendum het aangewezen instrument is om de betrokkenheid bij Europa te vergroten. Ik moet zeggen dat de minister-president consistenter is geweest, want hij gaf in 2002 ook al aan geen enkele behoefte te hebben aan een referendum. Gefeliciteerd, staatssecretaris, met die draai van 180° die u hebt gemaakt! Gefeliciteerd, burgers van Nederland, met zo'n kabinet dat u niet aan het woord wil laten over die pseudogrondwet! Gefeliciteerd, voorstanders van de Europese superstaat, dat u dit in elk geval wel hebt bereikt, dat de burgers monddood zijn gehouden!

Voorzitter. Als puntje bij paaltje komt, vindt het kabinet het belangrijker om vriendjes te blijven met de andere Europese regeringsleiders dan om eens echt naar de burgers te luisteren. Het kabinet wil in de Europese colonne vooral niet uit de pas lopen. Dat de Europese stoomwals voort moet rollen, is voor het kabinet belangrijker dan het vertrouwen van de burger. Dat vertrouwen is niet vergroot, maar verkleind. Met haar communicatiestrategie over Europa heeft de regering een valse start gemaakt door de burger het communicatiemoment bij uitstek, het referendum, te weigeren. Regering, u bent voor de PVV-fractie met uw zogenaamde communicatiestrategie al afgevlagd voordat u goed en wel van de startlijn bent vertrokken.

De PVV is niet tegen Europa, maar wil een ander Europa dan de regering voor ogen staat. Wij willen een Europa dat echt dicht bij de burger staat en dat voldoet aan wat de burger van Europa verwacht. Pas dan zal de legitimatie van de EU in de ogen van de burger toenemen. Daarmee bewijzen wij Europa een dienst en bewijzen wij tegelijk de burger een dienst.

De democratische legitimatie van de EU laat nog steeds veel te wensen over. Met het Europees Parlement voelen de meeste burgers helemaal geen band. Een substantiële invloed van het Nederlandse parlement in de vorm van een rode kaart is door de regering ook niet binnengehaald. Die gele en oranje kaart zijn alleen maar doekjes voor het bloeden, als het erom gaat de Nederlandse burgers het gevoel te geven dat zij invloed hebben op hetgeen in de EU gebeurt en om ze het gevoel te geven dat er echt naar hen wordt geluisterd. Dat trekken van die kaarten kan namelijk alleen effectief gebeuren met medewerking van veel andere parlementen. Dat geldt ook voor de tandeloze tijger van het burgerinitiatief. Dat veelgeprezen burgerinitiatief heeft namelijk als best denkbare uitkomst dat er bij de Europese Commissie wordt aangedrongen op regelgeving. Hoera, burgers mogen bij een orgaan dat iedere democratische legitimatie ontbeert ergens op aandringen. Volgens mij mogen zij dat nu trouwens ook al. De Europese Commissie kan dat nu en ook straks na enige plichtplegingen schouderophalend naast zich neerleggen.

Ik heb ten slotte nog wat vragen voor de staatssecretaris en ik hoop ook dat hij die zelf wil beantwoorden. Staatssecretaris, wat doet u aan de uitvoering van uw eigen motie van 10 oktober 2006, waarvan de strekking is dat Straatsburg wordt opgeheven als zetel van het Europees Parlement? Die dubbele zetel van het Europees Parlement is geld en moeite verslindend en dat was u vorig jaar ook al een doorn in het oog. Wat doet u daaraan? Ik hoor dat uw partijgenoot Blom hier vandaag voorstelt dat nog veel meer mensen, namelijk allerlei nationale parlementariërs, ook in Straatsburg moeten vergaderen. Wat vindt u daarvan, staatssecretaris? Gaat dit niet nog meer geld en moeite verslinden?

De heer Ten Broeke (VVD):

De heer De Roon wil het vetorecht afschaffen en Straatsburg opheffen. Hij is tegenstander van een pardonregeling – de VVD-fractie wil een dergelijke regeling ook niet – maar hij werkt niet mee aan een Europees asielbeleid. De PVV-fractie wil zitting nemen in het Europees Parlement, maar zij wil dat ook afschaffen. Zij wil terrorisme bestrijden, maar niet in Europees verband en sinds gisterenavond ook niet meer in Afghanistan. Voor de fractie van de PVV houdt de grens bij Nederland op. Dat is grenzeloos onverantwoordelijk. Wat wil zij eigenlijk?

De heer De Roon (PVV):

Aan die vraag kan ik een hele dag besteden.

De voorzitter:

Die gelegenheid krijgt de heer De Roon niet, dus hij moet een paar speerpunten noemen.

De heer De Roon (PVV):

De keuze voor twee zetels, één in Straatsburg en één in Brussel, moest eigenlijk ook door een veto worden getroffen. Als dat mogelijk was geweest, hadden wij al die ellende nu niet gehad.

Wij willen een EU met minder bevoegdheden in plaats van meer. Wij willen een kleinere EU die haar kerntaak goed vervult, namelijk het tegemoetkomen aan de wens van de burger die inhoudt dat er meer welvaart komt. Wij zijn veel verder als de EU goed werkt en de burgers bij het beleid worden betrokken en zij het gevoel hebben dat er naar hen wordt geluisterd, ook als het beleid van Nederland met betrekking tot Europa wordt bepaald.

De heer Blom (PvdA):

Ik moet de woorden van de heer De Roon soms laten bezinken. Zojuist heeft hij gesproken over het vetorecht in relatie tot Straatsburg. Juist door het in stand houden van het vetorecht, blijft de situatie in Straatsburg in stand. Als het vetorecht zou worden afgeschaft, was er van die situatie al lang geen sprake meer geweest.

De heer De Roon (PVV):

De heer Timmermans, de huidige staatssecretaris, heeft in zijn motie van vorig jaar aangegeven op welke wijze het naar zijn idee mogelijk is om van die dubbele zetel af te komen. Wat heeft hij eraan gedaan om ervoor te zorgen te realiseren wat hem voor ogen staat? Als het idee van die dubbele zetel destijds al met een veto was getroffen, werden wij nu niet met die ellende geconfronteerd.

De voorzitter:

Ik sta de heer Blom niet meer toe om te reageren.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Hoe zullen historici over tien jaar op het Nederlandse Europese jaar 2007 terugkijken? Het vijftigste jaar van de Europese integratie was het jaar van het Europees hervormingsverdrag. Het was het jaar waarin Europa aan slagkracht won, maar waarin het in Nederland aan geloofwaardigheid verloor doordat een referendum over het Europees Verdrag werd tegengehouden. Mensen hadden het idee van de EU over ons maar ook zonder ons.

De staatssecretaris voor Europese Zaken wil de geloofwaardigheid van de EU herstellen met een communicatiestrategie onder de titel "Europa met ons". Natuurlijk bevat die zaken waarmee mijn fractie het roerend eens is, zoals beter onderwijs in Europa. De EU verkoopt echter niet als een wasmiddel. Gesprekken en filmpjes zijn leuk, maar waar leiden die toe? Een debat zonder doel is als wielrennen op een hometrainer: veel inspanning zonder ergens te komen. Dat zou de wielrennende staatssecretaris als geen ander moeten weten.

Ik nodig de regering uit om een tipje van de sluier op te lichten: waarop moet die strategie betrekking hebben? Heeft die betrekking op inhoudelijke thema's als immigratie, het klimaat en de verhouding tot de VS? Ik noem maar een aantal zaken, want van een toelichting op de werking van de subsidiariteitstoets wordt niemand meer wakker. Het moet ergens toe doen en door de mensen gedaan worden die iets te zeggen hebben. Er komt een reflectiegroep die zich richt op de toekomst van de EU. Waarom gaat die niet ook het debat aan met de burgers? Laat die groep uit de ivoren toren komen en rondtoeren door Europa. Vul die groep aan met spraakmakende mensen als Orhan Pamuk, Geert Mak of desnoods toch Johan Cruijff. Laat zulke vrijdenkers meepraten over iets wat er daadwerkelijk toe doet en herstel de geloofwaardigheid voor de burgers.

Aan geloofwaardigheid schort het ook naar buiten toe. De les van Bali is dat Europa sterk is als het gezamenlijk optreedt. De keerzijde is dat verdeeldheid een zwak Europa betekent: mooie woorden, weinig daden. Nergens is afhankelijkheid van Europa duidelijker dan bij het energievraagstuk. Een gezamenlijk Europees energiebeleid is daarom van levensbelang als wij ons buitenlandbeleid niet willen laten gijzelen. De regering schrijft ook zelf in de Staat van de Unie: Nederland vindt de coherente samenhang met extern energiebeleid belangrijk en is een voorstander van energiesolidariteit. Mooie woorden, maar het ontbreekt aan daden. Ik doel natuurlijk op de gasdeal van dit jaar tussen Gazprom en de Gasunie, of in werkelijkheid natuurlijk tussen premier Balkenende en president Poetin. Want wat is een gezamenlijk energiebeleid nog waard als de verschillende Europese regeringsleiders bij Poetin op audiëntie komen om hun eigen dealtje af te sluiten? Niet voor niets werd daarover in de pers geschreven dat de recente Nederlandse gasdeal past in een strategie van het Kremlin om de Unie als geheel te verzwakken. Graag een reactie van de Nederlandse regering op deze discrepantie tussen woorden en daden.

Geloofwaardigheid ontstaat als woorden en daden met elkaar overeenkomen. Dat was het geval met het optreden van Europa op de Top van Bali. Het akkoord, helaas nog zonder harde doelstellingen, is vooral te danken aan het gemeenschappelijke optreden van de Unie. Daar stond een Europa dat andere landen inspireerde, een Europa dat de leiderschapsrol op zich nam in de strijd tegen klimaatverandering. Vooral een geloofwaardig Europa, dat met consistent en gemeenschappelijk optreden respect afdwong. Europa moet de wereld echter wel recht in de ogen kunnen blijven kijken, zowel als het gaat om de arme landen, die direct bedreigd worden door klimaatverandering, als om de Amerikanen, die weigeren mee te doen. Europa moet tegenover de arme landen het beginsel "de vervuiler betaalt" erkennen. Een geloofwaardig Europa verzet zich niet langer tegen de erkenning en toepassing van dit beginsel en maakt werk van de adaptatie in de armste landen. Premier Balkenende heeft zich hard gemaakt voor dit beginsel, maar Europa heeft zich nog niet achter dit beginsel durven scharen. Hier ligt een enorme taak voor Nederland in Europa om de geloofwaardigheid van Europa na dit akkoord van Bali te behouden en succesvol op concrete klimaatafspraken voor een post-Kyoto-akkoord af te stevenen. Hoe gaat de regering zich hiervoor inzetten, zodat Europa zich dik achter dit principe schaart?

Geloofwaardigheid betekent aan de andere kant dat je ook de rijke landen die nog geen bijdrage leveren aan de strijd tegen klimaatverandering de rekening presenteert. Met een Kyoto-taks op energie-intensieve producten uit de Verenigde Staten zou Europa de vervuilers die niet meedoen aan Kyoto toch kunnen laten betalen. Dat is een heel eenvoudig economisch principe, vorige week nog bepleit door Stiglitz in de Guardian. Het biedt ons bovendien ruimte om een financieel raamwerk te maken van onze solidariteit met de armste landen. Graag een reactie van de regering op dit idee van de Kyoto-taks. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Ten slotte heb ik nog een actuele vraag. Het Europese Hof van Justitie heeft gisteren een slag toegebracht aan het Zweedse sociale model. De Zweedse vakbonden blijken buitenlandse bedrijven niet te kunnen dwingen om aan de cao te voldoen. Wij van GroenLinks staan voor "gelijk werk is gelijk loon". Nu ben ik benieuwd hoe de regering deze uitspraak van het Hof interpreteert. Voorziet de regering ook gevolgen voor Nederland? Welke stappen wil zij zetten om een ondermijning van ons sociale systeem te voorkomen? Hier kan wat ons betreft de communicatiestrategie van de regering meteen beginnen om uit te leggen of ook dit Europa goed is voor Nederland en geloofwaardigheid in de ogen van de burgers kan behouden.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb een vraag aan mevrouw Peters over klimaat en energie. Zij ziet de mogelijkheid van kernenergie over het hoofd. Dat is voor de VVD nu juist een heel goed alternatief om de CO2-doelstellingen te kunnen halen. Het Nederlands Instituut Energie Prestatie Advies berekende deze week dat wij 70 mld. extra nodig hebben om die doelstellingen te halen. Dan worden wij ook onafhankelijk van de Poetins en de Ayatollah's van deze wereld. Ik stel mevrouw Peters voor de keuze: 70 mld. extra uittrekken of kernenergie introduceren?

Mevrouw Peters (GroenLinks):

De heer Ten Broeke vraagt mij te kiezen tussen twee kwaden, waar het mindere nog niet eens beproefd is. Het belasten van vervuilende auto's kan zo maar, zonder dat je leven in gevaar komt. Kernenergie staat in de wetenschap nog altijd niet bekend als een veilig product. Zolang het niet als zodanig te boek staat, is mijn fractie er niet voor om het te gebruiken als oplossing voor de klimaatverandering.

De heer Lagendijk (EP/GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil beginnen met een citaat van de koningin. In haar voorbeschouwing op het boek Paleis Europa citeert zij met instemming Jacques Delors, de oud-voorzitter van de Europese Commissie, die op de vraag naar wat volgens hem het grootste gevaar voor Europa is, antwoordde: "Een gebrek aan ambitie en nostalgie naar het verleden."

Ik wil het hebben over een van de onderwerpen die wij de komende jaren nog bij ons zullen houden als het gaat om Europa, namelijk de uitbreiding van de Europese Unie naar de Balkan en Turkije. Dit is een zeer omstreden onderwerp, dat weet ik. Het trekt veel aandacht en is zeer explosief als het misgaat. Lees de stukken van de regering, de Staat van de Unie, maar ook brieven aan deze Kamer en dan blijkt de toon over dit onderwerp plichtmatig. Er ontbreekt een besef van urgentie. Het idee lijkt: wij hebben de voorwaarden voor toetreding gesteld, wij leunen nu achterover en wij zien wel wanneer de lidstaten eraan toe zijn. Onuitgesproken is de stille hoop dat dit nog wel even zal duren, want gedoe met nieuwe leden kunnen wij er op dit moment niet bij hebben. Men kijkt een beetje ongeïnspireerd de andere kant op in de hoop dat de liefde van de andere kant ook bekoelt.

De heer Wiersma sprak al over de Balkan en over de keuze van de regering om vast te houden aan de voorwaarde die gesteld is aan Servië om samen te werken met het tribunaal. Ik snap die voorwaarde, ik heb er ook veel begrip voor, maar ik ben van mening dat vorige week een verkeerde afweging is gemaakt. Volgens mij heeft het wel degelijk zin om nu, in de aanloop naar de Servische verkiezingen, de gematigde krachten, de prohervormers, de pro-Europakrachten een steun in de rug te geven. Ik vind dit jammer.

Dit is echter maar een onderdeel van een veel groter debat over de vraag hoe wij de hoop levend houden dat het er ooit nog van komt. Iedereen weet dat het lang zal duren. Iedereen weet dat er beweging in het proces moet blijven. Dit bereik je niet alleen met mooie toezeggingen, zoals in 2003, ook niet door alleen maar te blijven hameren op de voorwaarden, hoe terecht ook. Daar hoort ook een duidelijke uitdrukking van het besef van urgentie bij en de erkenning dat het een ramp zou zijn, voor de regio en voor Europa, als de boel vastloopt, als de economie blijft stagneren, als de georganiseerde misdaad een vrijplaats behoudt en als het geweld weer oplaait. Waar staat Nederland? Waar staat de regering in dat debat?

Ik zie bijvoorbeeld dat men zich niet aansluit bij iemand als Carl Bildt, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken, die iedere keer weer, heel concreet en zonder luchtfietserij aangeeft dat het ons belang is als het op de Balkan goed gaat. Dit zijn heel concrete voorstellen. Laat het helder zijn, sommige ideeën als: laten wij er een hek omzetten, het is te problematisch, klinken leuk, maar ze zijn en waren pervers, ook in de jaren negentig toen dit geluid klonk tijdens de Bosnische oorlog.

Het helpt ook niet om weg te kijken, af te wachten wat er gebeurt. Wat wel helpt, is meer bemoeienis, meer betrokkenheid en, ja, ook meer geld. En waar blijft de minister van Buitenlandse Zaken met een zodanige speech in de regio, in Sarajevo of in Pristina, en de verdediging van hetzelfde standpunt als hij terug is in Nederland? De minister is er geweest, zegt hij nu, maar dit soort bevlogen geluiden heb ik niet gehoord.

Er kan geen misverstand over bestaan dat er nog heel veel moet gebeuren voordat Turkije lid kan worden van de Europese Unie. Wij kennen de onderwerpen: vrijheid van meningsuiting, de Koerdische problematiek en het terugdringen van de rol van het leger. Het is echter ook waar dat een deel van de lidstaten van de Europese Unie een doelbewuste ontmoedigingspolitiek voert. Het bekendste voorbeeld is president Sarkozy die met zijn politiek van uitstel en uithollen, helaas, zeg ik, buitengewoon succesvol is. Het politieke klimaat in Turkije en tussen Turkije en de Europese Unie is verzuurd, de tegenstanders van de hervormingen worden in de kaart gespeeld en wij dreigen in een soort vicieuze cirkel te komen. Daar wil men het niet, hier zeggen de tegenstanders: zie je wel, dat hebben wij altijd al gezegd, de scepsis breekt door en de hoop van vele tegenstanders zal zijn dat Turkije de eer aan zichzelf houdt en ermee kapt. Waar staat Nederland in dit debat? Wij sluiten ons niet aan bij landen die de trein willen trekken zoals Zweden, Italië en Polen. Wij willen ook niet worden gezien bij de Cyprioten en de Fransen. Wij bevinden ons ergens in de grijze middenmoot die Sarkozy zijn gang laat gaan. Waar blijft de visionaire speech van de minister-president als hij zegt dat het succes van de democratisering in Turkije ook in ons belang is vanwege de stabiliteit in Europa en vanwege de dialoog met de islamitische wereld? Mijn les uit het debat over de grondwet is dat men het bij een moeizaam, lastig, gecompliceerd en controversieel onderwerp niet redt met een technocratische en plichtmatige verdediging. Als de Nederlandse regering nog steeds vindt dat de toetreding van Turkije en de landen van de westelijke Balkan van groot strategisch belang is, ook voor Nederland en Europa, moet men dat project met passie verdedigen. Er is veel gesproken over betere communicatie. Dat betekent niet alleen beter en eerder uitleggen. Dat betekent ook visie tonen en durf en bezieling en ja – de Koningin zei het al – ook ambitie. Dat wens ik de regering dan ook voor het volgend jaar toe: meer ambitie.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. In mijn Europadebatten heb ik vaak een citaat uit een boek gebruikt. Dit debat wil ik beginnen met een uitspraak van mijn oudste zoon. Dit schooljaar krijgt hij als achtjarige voor het eerst les in de vakken geschiedenis en aardrijkskunde. Een poosje geleden zei hij op een avond tegen mij: "Mama, het is eigenlijk best mooi gegaan. Eerst was Duitsland onze vijand, maar nu zijn wij al heel lang vrienden." Volgens mij raakt hij daarmee de kern van onze Europese samenwerking, namelijk vrede en stabiliteit.

De laatste jaren is het vooral gegaan over problemen binnen de Europese Unie: over het teveel aan invloed van de Europese Commissie, over de hoge kosten, over de moeizame besluitvorming, et cetera. Begrijp mij goed: het is terecht dat wij daarover spreken, want zo houden wij de EU werkzaam en elkaar alert. Wij zullen ons nu echter ook moeten richten op nieuwe uitdagingen. Er ligt een hervormingsverdrag dat voor een belangrijk deel aan de kritiekpunten van de fractie van de ChristenUnie tegemoet komt en waarmee de Europese Unie deze nieuwe uitdagingen aankan. Dat zijn wat de ChristenUnie-fractie betreft vooral versterking van de nationale lidstaten en een duidelijk afbakening van beleidsterreinen en bevoegdheden. Wij zullen daarover in 2008 nader spreken.

Wij lijken in Nederland wel eens te vergeten hoe goed wij het hebben. Wij hebben een hoog welvaartsniveau en kunnen vrij reizen. Belangrijk voor mijn fractie is dat Nederland niet alleen wat aan Europa heeft, maar ook dat Nederland een positieve bijdrage levert aan een goede Europese integratie en kennis, dat het expertise en ervaring deelt met nieuwe lidstaten. Ik vind het altijd heel bijzonder om te merken dat nieuwe lidstaten of staten die nog in de wachtkamer zitten, veel meer op de lijn zitten dat Europa vrede en voorspoed kan brengen.

De Staat van de Europese Unie gaat terecht in op de moeite die burgers ervaren met de EU, maar gaat ook in op de verworvenheden. Gisteren heb ik gesproken over de noodzaak van goede communicatie, waarop ik vandaag graag een reactie ontvang van de regering. Mijn fractie maakt overigens complimenten voor de lijn die het kabinet voorstaat voor het informeren van het parlement en het aangaan van het gesprek.

Als ik aan verworvenheden denk, denk ik ook aan landen die geen zicht hebben op lidmaatschap, maar waarvoor wij als EU veel kunnen betekenen. Een van de instrumenten daarvoor is nabuurschapsbeleid. Ik wil vandaag concreet spreken over Wit-Rusland. Recentelijk had ik een groep Wit-Russen op bezoek. Hoewel het land niet bijzonder ver weg ligt, lijkt het om een totaal andere wereld te gaan. Wat zijn op dit moment de specifieke punten van het nabuurschapsbeleid ten opzichte van Wit-Rusland? Een van de problemen is het gebrek aan vrijheid van godsdienst. Mijn fractie voelt er veel voor om de lijst met personen uit Wit-Rusland die de EU niet binnen mogen komen, uit te breiden met personen die de vrijheid van godsdienst in Wit-Rusland schenden. Daarnaast ziet mijn fractie graag dat het respecteren van godsdienstvrijheid gaat gelden als een van de eerste criteria om het niveau van democratisering in Wit-Rusland te meten, naast criteria als vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering. Ook vraag ik om dit thema onderdeel te laten zijn van de gesprekken met Wit-Rusland. Kan de minister-president deze punten via het Europese nabuurschapsbeleid aankaarten?

Naast het nabuurschapsbeleid denk ik ook aan het Europese ontwikkelingsbeleid. De EU vormt een groep welvarende lidstaten die veel kunnen betekenen voor ontwikkelingslanden. Hoewel mijn fractie waardeert dat de coherentie wordt bevorderd, is zij nog niet helemaal overtuigd van de welwillendheid van de Commissie tegenover ontwikkelingslanden. Ik denk dan vooral aan de epa's.

Het ontwikkelingsbelang krijgt in de onderhandelingen niet de centrale plaats die het verdient. Zeker gezien de ambities van de EU op het terrein van migratie, moet er meer aandacht komen voor de braindrain uit ontwikkelingslanden. Ik denk bijvoorbeeld aan medisch personeel uit Afrikaanse landen. Ik hoor graag van de minister-president welke voortgang er is geboekt bij de doelstelling om elke lidstaat 0,7% bnp aan ontwikkelingssamenwerking te laten besteden. Ik ben benieuwd naar de perspectieven voor een nieuwe Doha-ronde en de aandacht die daarbij zal uitgaan naar de voor Nederland en Europa zo belangrijke non-trade concerns.

Ook van grensoverschrijdend belang is de klimaatproblematiek. Daar heeft de EU een duidelijke rol te spelen. Het stemt mij dan ook tevreden dat zij dat heeft gedaan tijdens de klimaattop op Bali. Het lijkt mijn fractie een goede zaak om het klimaatbeleid te koppelen aan het beleid voor de interne markt en handelsafspraken met ontwikkelingslanden. Op nationaal niveau kunnen wij dat ook doen, maar hiervoor is verder echte Europese samenwerking nodig.

Van alle internationale dimensies, relaties en grensoverschrijdende problematiek keer ik terug naar de unie zelf. Het hervormingsverdrag draagt bij aan een gematigder Europese Unie. Er bestaat echter nog steeds onduidelijkheid over de uiteindelijke vormgeving van de Unie, zowel wat betreft haar inhoud als haar grenzen. Ik sprak hierover gisteren al, maar ik wil vandaag nogmaals gezegd hebben dat mijn fractie hierover duidelijkheid wil krijgen. Dat bevordert namelijk niet alleen de samenwerking binnen de EU en van de EU met haar partners, maar ook het vertrouwen van burgers in de Europese samenwerking. Het is dan immers duidelijk waar men naartoe werkt.

De afgelopen vijftien jaar zijn de Europese agentschappen als paddenstoelen uit de grond geschoten. Voedselveiligheid, maritieme veiligheid, de ontwikkeling van beroepsopleidingen: Europa regelde het via een agentschap. Die agentschappen zijn een belangrijk voorbeeld van de sluipende machtsgroei in Brussel. Het is een natuurlijke neiging van instellingen om de eigen macht te vergroten. Mijn fractie vindt dat daaraan een halt moet worden toegeroepen door de controle te versterken. Datzelfde geldt voor het commitologiesysteem. Ik hoor graag van de minister-president hoe het toezicht hierop kan worden verbeterd.

Ik heb waardering voor de inzet van het kabinet op het punt van de begrotingsevaluatie. Het hoort inderdaad niet in de eerste plaats te gaan over de verdeling van de centen en pas in de tweede plaats over de inhoud. De inhoud van het beleid en de hervormingen dienen centraal te staan. De fractie van de ChristenUnie vindt dat het kabinet in moet zetten op afrekenbare doelen, net zoals wij dat voor onze nationale begrotingen wensen.

De heer Blokland (EP/ChristenUnie-SGP):

Voorzitter. Het debat over de voorliggende jaargang van de Staat van de Europese Unie is bijzonder. Het is voor mijzelf immers een noviteit dat ik mag reageren op de beleidsvoornemens van een regering, waarin een van de partijen van de Eurofractie ChristenUnie/SGP participeert. Dat schept uiteraard verbondenheid met de koers die de regering in Europa volgt.

Op pagina 8 van de Staat van de Europese Unie staat terecht dat de moeizame discussie over de verdragswijziging de agenda gedurende een aantal jaren heeft gedomineerd. Ik pleit er dan ook voor dat Nederland de Raad duidelijk maakt dat de komende jaren in het teken moeten staan van een zorgvuldige implementatie van het nieuwe EU-verdrag. Mij dunkt dat diverse nieuwe elementen uit het verdrag, zoals de vaste voorzitter en de institutionele verankering van de hoge vertegenwoordiger, om die tijd vragen.

Een belangrijke vooruitgang in het Verdrag van Lissabon ten opzichte van zowel het vigerende verdrag als de Europese grondwet is de heldere manier waarop het klimaatbeleid als Europese doelstelling wordt geformuleerd. Het Verdrag van Lissabon, dat slechts enkele jaren na de Europese grondwet, tot stand is gekomen, vraagt terecht aandacht voor belangrijke thema's als klimaat en energie, thema's waarvoor de Europese grondwet enkele jaren eerder geen oog had. De Staat van de Europese Unie speelt op die ontwikkeling in door aandacht te vragen voor het klimaatbeleid.

Afgelopen week was ik met een delegatie van het Europees Parlement op Bali. Ik ben ingenomen met het feit dat er een akkoord is bereikt. Er waren twee doelstellingen: het ontwikkelen van een routekaart en het bepalen van de ingrediënten voor een nieuw klimaatverdrag. Beide doelstellingen zijn gehaald. Ik vind het positief dat er veel aandacht uitgaat naar het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van de transfer van technologie naar ontwikkelingslanden. Dat waren prioriteiten van het Europees Parlement. Op het gebied van de emissiereductie is het jammer dat de harde getallen zijn verdwenen uit de definitieve tekst van het akkoord. Dit wordt ten dele gecompenseerd door een voetnoot, waarin wordt verwezen naar het IPCC-rapport. Daar staan die harde getallen wel degelijk in. Dit blijft daarom ons richtpunt voor de reductie van broeikasgassen.

Een winstpunt is het feit dat de Verenigde Staten op de valreep hebben ingestemd met het akkoord dat voorligt, al blijft het teleurstellend dat daar zoveel morele druk voor nodig was. Wij kunnen op basis van dit akkoord verder met de onderhandelingen over een nieuw klimaatverdrag in 2009.

Ook andere milieuonderwerpen krijgen aandacht in de Staat van de Europese Unie. Ik refereer daarbij aan het feit dat het Europees Parlement zijn goedkeuring heeft gegeven aan een definitief akkoord over luchtkwaliteit. Na moeizame onderhandelingen is daar een goed resultaat uitgerold: wel een wat strengere norm, maar daarnaast meer flexibiliteit voor de lidstaten wat betreft de uitvoering. Ook het bronbeleid is in het akkoord opgenomen. Dit goede resultaat had niet tot stand kunnen komen zonder de uitstekende samenwerking tussen onze bewindslieden en de Nederlandse Europarlementariërs. Deze samenwerking hebben wij vanuit Brussel bijzonder gewaardeerd.

Over het bodembeleid ben ik minder positief. De Richtlijn Bodembescherming is helaas tijdens de stemming in het parlement vorige maand aanzienlijk verscherpt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Voor Nederland is dit een ongewenste ontwikkeling, omdat de nieuwe richtlijn veel extra administratieve lasten met zich brengt. Ik noem dan nog niet eens de overlapping van deze richtlijn met maar liefst 33 andere Europese richtlijnen. Die overlapping maakt de nieuwe regelgeving in de vorm van een bodemrichtlijn in mijn ogen overbodig. Dat neemt niet weg dat de ontwikkelingen in de Raad verder gaan. Ik heb vernomen dat het Portugese voorzitterschap op dit moment hard werkt aan een pakket waarin aan alle bezwaren van Nederland tegemoet wordt gekomen. Met het feit in het achterhoofd dat Nederland zich tegen de richtlijn heeft gekeerd op basis van proportionaliteit in plaats van subsidiariteit, ontstaat er in mijn ogen een nieuwe situatie.

In de Staat van de Europese Unie van dit jaar wordt ook het beleid inzake sloopschepen genoemd. Dat is een onderwerp waarvoor ik door het parlement als rapporteur ben aangewezen. Het probleem rond sloopschepen is aanzienlijk. Het slopen vindt plaats onder mensonterende omstandigheden en de schade aan het milieu is groot. Ik werk daarom in het Europees Parlement aan een krachtige aanpak van dit probleem. Van dit moment wil ik gebruik maken om de Tweede Kamer te bedanken voor de goede hoorzitting die zij over dit onderwerp heeft georganiseerd en waar ik de mogelijkheid kreeg om te spreken.

Ik rond mijn bijdrage af met de problematiek rond Frontex. Na bestudering van de operationele plannen van dit agentschap ben ik van mening dat de Nederlandse regering een grotere bijdrage moet leveren aan de operationele mogelijkheden van Frontex. Een gezamenlijke bescherming van de buitengrenzen van de Europese Unie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten. Na de urgente situaties die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, moet ons land meer materiële manschappen ter beschikking van Frontex stellen. Alleen op die manier kan dit belangrijke agentschap zich afdoende van zijn taken kwijten.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Het is mij een genoegen om hier vandaag over Europa te spreken. Ik heb de indruk dat zich hier steeds meer medestanders verzamelen; mensen die door hebben dat Europa een rijdende trein is, in positieve zin. Het is de snelste weg naar een goed georganiseerde toekomst. Ik heb het over medestanders, want de constructieve houding van D66 ten opzichte van de EU krijgt navolging. Zo vraagt minister Hirsch Ballin zich retorisch af wat een mens anders kan zijn dan overtuigd Europeaan, als hij om zich heen kijkt in de wereld. Collega Kamp vindt dat er allerminst iets op tegen is als mensen zich ook identificeren met Europa. Het hadden mijn woorden kunnen zijn. Samenwerking kan ons bijna alleen maar goed doen. D66 heeft onlangs een boek uitgegeven: eigenlijk bent u een Europeaan. Daarin worden op toegankelijk niveau de voordelen van Europa op veel verschillende vlakken geïllustreerd. Uit het recente nieuws herinner ik mij verder een bericht in de kantlijn dat de Europese economie door samenwerking concurrerender is dan ooit. Verder noem ik natuurlijk de klimaattop op Bali.

Dat zijn twee willekeurige gevallen waarin wij het in Nederland beter doen door onze krachten te bundelen met de ons omringende landen. Dat is de beste, zo niet de enige weg naar een veiligere, welvarendere en schonere wereld. Om maar even op Bali te blijven: daar spande de EU effectief samen voor een vruchtbare klimaattop. De EU-landen waarschuwden dat zij alternatief klimaatoverleg van de VS nog wel eens zouden kunnen boycotten. Hoeveel meer indruk maakt de EU dan de losse staten. De Europese landen hebben door een nauwe samenwerking een voorname positie in het wereldwijde klimaatdebat verworven. Het is nu zaak dat Europa dat leiderschap verdiept. Een eenzaam dreigement van Nederland was eerder grotesk dan effectief geweest, terwijl wij toch onze dijken zelf moeten bewaken. Toch voelt het niet alsof ik hier voor eigen parochie preek. Daarvoor heerst in Nederland nog teveel een sfeer van tegenzin. Europa wordt vooral breed uitgemeten als een zondebok. Die tweedeling tussen Nederland en Europa is vals. Wij zijn geen omstanders, wij ondergaan het niet passief, wij zijn het. Onze mentaliteit moet meer bij die werkelijkheid gaan aansluiten.

Voorzitter. D66 staat voor een Nederland dat serieuze Europese ambities koestert. U heeft het ons eerder horen zeggen: een kans, geen bedreiging; mensen geen rad voor ogen draaien met ongegronde angst voor "de Polen". Wat dan wel? Een paar dingen. D66 hecht blijkbaar meer waarde aan symboliek dan het kabinet. Alleen op 9 mei de Europese vlag hijsen, is echt te mager. Daarom zal ik mijn motie – de premier kent haar inmiddels – om de Europese vlag vaker te laten wapperen, morgen in stemming brengen. Symbolen zijn echter niet alles. De D66-fractie zal het debat over Europa blijven aanjagen. Als je beoogt dat wij allemaal zeer door Europa beïnvloed worden, kun je niet anders dan openheid en inspraak voorstaan. Binnenkort debatteert de Kamer op ons initiatief over het WRR-rapport "Europa in Nederland". In dat debat zullen wij concreter verder spreken over de legitimering van de EU in Nederland. Wij moeten de Europese besluitvorming politiseren. Het werd al gezegd. En dan bedoel ik niet alleen de discussie over institutionele structuur, maar ook de concrete kwesties.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Het is een moeizame bevalling, die motie-Pechtold. Zij is ingediend op 27 juni, stond gisteren op de stemmingslijst en is vlak voor de stemmingen wederom aangehouden door de heer Pechtold. Als ik het dictum van die motie lees, dan roept de heer Pechtold de regering op om een vlaginstructie te ontwerpen en om de Kamer hier in de Staat van de Unie nader over te informeren. Als de heer Pechtold deze motie morgen in stemming brengt, kan hij dan wel aangeven in welke Staat van de Unie hij dan wil dat de regering de Kamer hierover informeert?

De heer Pechtold (D66):

Wat een leuke strikvraag. Die vind ik echt heel charmant. De minister-president kent mijn streven. Ik vond dat hij de vorige keer best ruiterlijk toegaf dat er iets meer kon. Volgens mij komen wij een eind bij elkaar. Mevrouw Martens heeft daarnet ook een pleidooi gehouden. Het gaat mij er niet om iets te forceren, het gaat mij erom dat wij wat officiëler met die vlag omgaan, net zoals wij met onze driekleur officieel omgaan. Wat dat betreft werd laatst ook door de partij van de heer Ormel bepleit, daar eens wat meer lijn in te brengen. Wij hebben die tweede vlag en die vlag staat los van onze nationaliteit, maar is toch belangrijk voor onze identiteit. Laten wij zorgen dat die ook een officiële plek krijgt en dat die niet daar zus en ergens anders zo wordt uitgehangen. Nee, daar zou ik graag wat meer structuur in zien. Als ik daar morgen uw steun voor vind, dan ben ik natuurlijk ontzettend dankbaar.

Voorzitter. Ik heb geruchten gehoord dat het vanaf volgend jaar mogelijk zou zijn om af te stemmen op een Europees radiostation met een Europees perspectief. Wat mij betreft – anderen riepen het ook al – komt dat er in Brussel vandaag. Meer aandacht voor Europa is in Den Haag ook welkom. D66 staat voor Europa zolang het iets toevoegt, dus ook voor subsidiariteit. Naast de Nederlandse identiteit ook een Europese identiteit. Don Quichotte of de Praagse Lente klinken bekend in de oren, de slag van Maipu al een stuk minder. De afgelopen jaren is onze levensstandaard mede dankzij het vrije verkeer van goederen, personen en diensten in de EU aanzienlijk gestegen en u bent steeds meer Europese filmproducties gaan kijken. U kent vermoedelijk minstens een persoon die een deel van haar studie via een Europees uitwisselingsprogramma heeft gevolgd en u belt via satellieten die door de European Space Agency in de ruimte worden gehouden. Misschien krijgt u geen warm gevoel bij de Europese vlag, maar u herinnert zich wel de voordelen die een goed georganiseerde Unie meebrengt, voordelen waarvan iedereen mee profiteert. Europa overstijgt op die manier partijen. Er zijn geen verliezers als wij Europa met de nodige ambitie tegemoet treden. Ik weet dat u niet allemaal D66'er denkt te zijn, maar dat u allemaal Europeaan bent, is een gegeven. De subsidiariteitscommissie is gekomen om ervoor te zorgen dat de juiste maatregelen op het juiste niveau worden genomen. Misschien moet deze commissie ook eens wat Nederlandse wetten gaan behandelen.

Misschien niet altijd bewust, maar u hebt waarschijnlijk veel meer en gedetailleerdere kennis van Europese cultuur en geschiedenis dan van die van pakweg Zuid-Amerika. Het is mij dus uit het hart gegrepen dat Plasterks gemopper over de Europese talenbrij en Timmermans' verbolgenheid over de zetelverdeling in het Europees Parlement nu wat tegenwicht krijgen en dat er ook hier kleine veranderingen merkbaar zijn, zoals het feit dat er extra commissieassistenten bij de Griffie van de Kamer zijn aangesteld.

Mevrouw In 't Veld (EP/D66):

Voorzitter. Vorige week is het nieuwe EU-verdrag getekend. Het is nu aan de ondertekenaars, de 27 regeringen, om er voor te zorgen dat het ook geratificeerd wordt. Staatssecretaris Timmermans wijst zeer terecht op het belang van eerlijke communicatie. D66 communiceert altijd eerlijk over Europa, ook als dat toevallig even niet zo populair is.

Het kabinet wil scholen stimuleren om meer aandacht aan Europa te besteden. Van D66 mag dat wel een stuk steviger. Europees burgerschap moet net zoals Nederlands burgerschap een van de kernvaardigheden zijn die jongeren op school aanleren. Het zou eigenlijk een soort verplichte inburgeringscursus van Nederlanders in Europa kunnen worden. De meeste mensen vinden net zoals wij – ook hier in de zaal – dat de Europese samenwerking de beste garantie biedt voor duurzaamheid, veiligheid en welvaart. De vraag wat wij precies Europees doen en wat nationaal, is vooral een kwestie van politieke smaak. De kernvraag is dan ook niet wát wij doen, maar hóé wij het doen, met fatsoenlijke democratische controle en invloed van de burger op de besluiten. Precies dat komt door het nieuwe verdrag een stap dichterbij.

Het kabinet wil de Tweede Kamer beter betrekken bij Europees beleid. Daar kan het kabinet dan meteen vandaag al mee beginnen. Het kan bijvoorbeeld de nieuwe regeling voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen politie en justitie in heel Europa voorleggen, oftewel het kaderbesluit bescherming persoonsgegevens in de derde pijler. In plaats van privégegevens van burgers te beschermen, verzwakt dit besluit juist de rechtspositie van burgers als hun gegevens naar een ander land worden gestuurd. Dit hebben de regeringen van de lidstaten achter gesloten deuren uitonderhandeld; de nationale parlementen mogen alleen nog een stempel van goedkeuring geven. Gelukkig wordt vanaf 2009 dankzij het nieuwe verdrag effectief democratisch toezicht door het Europees Parlement gegarandeerd. Tot die tijd mag ook de Tweede Kamer er sterker bovenop zitten. Daar heeft de Tweede Kamer helemaal geen rode kaart voor nodig. Kan het kabinet de Kamer ook bijpraten over de afspraken die op dit moment op ambtelijk niveau met de Amerikanen worden gemaakt over het uitwisselen van persoonsgegevens? Daar wordt nooit iets over gezegd. Wat kan het kabinet meedelen over de plannen voor een grootschalige inzameling van privégegevens van reizigers in het geplande "Electronic Travel Authorization System"? Is dat hier in de Kamer al meegedeeld? Ik denk het niet. Al die zaken worden in stilte rondgemaakt; nationale parlementen mogen alleen op het laatste moment nog ja of ja zeggen. Dat is geen daadwerkelijke democratische controle.

Het kabinet hamert terecht op democratie, maar democratie is veel meer dan alleen maar kwesties van stemgewicht, codecisie of rode kaarten. In een democratie moet de uitvoerende macht verantwoording afleggen. Dat betekent concreet dat er eindelijk volledige verantwoording moet worden afgelegd voor de steun van Europa voor het programma van illegale CIA-uitleve­ringen, -ontvoeringen en geheime gevangenissen. De regeringen hebben in EU-verband gehandeld, als collectief, maar als het aankomt op het afleggen van verantwoording, verschuilen zij zich achter het argument van nationale bevoegdheid. De SP wil misschien niets weten van een Europese minister van Buitenlandse Zaken, maar D66 had graag gewild dat een dergelijke minister er wel was, want dan konden wij hem vandaag nog op het matje roepen in het Europees Parlement.

Ook over economische kwesties moet er eerlijk worden gecommuniceerd. Zo wil ik hier de mythe eens ontzenuwen die eerder aan de orde is geweest: dat de Europese marktregels een bedreiging vormen voor onze publieke diensten. Dat is onzin. Overigens is het evenzeer een mythe dat die bedreiging is afgewend door het inhoudsloze protocol over publieke diensten, dat op verzoek van Nederland is opgenomen.

Er waait een wind van protectionisme door Europa. Nederland houdt de Polen en de Chinezen buiten; een soort 21ste-eeuwse versie van "helpt elkaar, koopt Nederlandse waar". Maar open markten en vrije en eerlijke concurrentie hebben ons een ongekende welvaart gebracht. Wie welvaart voor de toekomst wil garanderen moet niet de valbrug ophalen, maar investeren in eigen kracht.

Tot mijn verbazing zijn zowel de SP als de VVD tegen de komst van werknemers uit Bulgarije en Roemenië. Onbegrijpelijk, want van de VVD zou je verwachten dat zij de economische noodzaak inziet. Overigens zijn de liberalen in het Europees Parlement, waartoe wij ook behoren, er onverkort vóór. Van de SP zou je verwachten dat zij ook solidair is met werknemers uit andere landen, zo van: arbeiders aller landen, verenigt u. Maar door de grenzen dicht te houden, houd je hen niet buiten. Dan komen zij namelijk illegaal en worden zij hier onder mensonterende omstandigheden uitgebuit. Ik denk dat het tijd is dat wij gewoon weer volwaardig meedoen in Europa en ook kijken naar de voordelen die onze activiteiten in Oost-Europa hebben opgeleverd. Daar hebben wij veel geld verdiend en dat mag ook wel eens vermeld worden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De Staat van de Europese Unie is nuchter en realistisch getoonzet, waarvoor wij waardering hebben. In vergelijking met eerdere beleidsstukken wordt er nu een heel andere toon aangeslagen. "Nederland wil niet méér Europa, maar een beter Europa. En dat betekent soms minder, soms meer, afhankelijk van het niveau waarop problemen het beste kunnen worden opgelost", zo lees ik nu. Die benadering spreekt mijn fractie aan, aan de ene kant biedt de EU oplossingen voor problemen die grensoverschrijdend zijn, aan de andere kant geldt dat de EU geen doel op zich is. Op 1 juni 2005 bleek dat veel burgers van Nederland dat ook zo zagen, toen bij referendum de EU-grondwet verworpen werd. Het kritische geluid, zoals dat ook door de SGP werd verwoord, kreeg toen tot onze verrassing een brede weerklank. Het gaat om een Europa dat zijn grenzen kent en zich tot kerntaken beperkt. Daarom zijn wij blij met de gekozen nuchtere insteek. De lijn die wij willen steunen is: een nationaal beleid waar mogelijk, een Europees beleid waar dat geboden is. Burgers zullen zich immers het beste in "Europa" herkennen als het bijdraagt aan de oplossing van concrete problemen.

Deze benadering moet echter wel handen en voeten krijgen. Bestaat er niet een stevig spanningsveld tussen de toon van de Staat van de Unie en het onlangs ondertekende hervormingsverdrag? In het laatste krijgen veranderingen op institutioneel terrein toch weer een impuls op het gebied van federalisering, waarbij veel bevoegdheden naar Brussel verschoven worden en nationale veto's worden afgeschaft.

Op papier hecht de regering veel waarde aan het beginsel van subsidiariteit. Maar op welke terreinen ziet de regering ruimte voor reële terugtreding van Europa ten gunste van de nationale staat? Kan dat concreter worden gemaakt? Er worden hieromtrent wel procedurele opmerkingen gemaakt, maar geen concrete aanzetten gedaan. In het hervormingsverdrag worden nieuwe taken aan de EU toegekend, bijvoorbeeld ten aanzien van het sportbeleid (titel XI). Ook wordt er gesproken over een Europese agenda voor cultuur en een gemeenschappelijk toerismebeleid. Kortom, het zou goed zijn om ook eens de andere kant te laten zien. De regering heeft eerder aangegeven daar wel gevoelig voor te zijn. Hoe kun je aangeven dat Europa niet alleen van ophouden, maar ook van terugtreden weet?

Mijn fractie heeft steeds afwijzend gestaan tegenover de toetreding van Turkije, en dat zullen wij ook blijven doen. Ten aanzien van het onderhandelingsproces willen wij beklemtonen dat erop toegezien wordt dat niet alleen op papier veranderingen worden bewerkstelligd, maar dat het ook in de praktijk wordt gerealiseerd. Wij hebben nog enige wensen; ik verwijs in dit verband naar de veelal vijandige opstelling tegenover christenen. Zo is afgelopen zondag nog een priester neergestoken in Izmir. De Turkse overheid lijkt hier nauwelijks iets tegen te doen. De EU zou er bij de Turkse overheid op moeten aandringen dat veel ruimhartiger aan de noties van godsdienstvrijheid invulling wordt gegeven.

De Staat van de Unie rept ook nog over de positie van Roemenië en Bulgarije. Wij zien dat landen voordat zij konden toetreden aan allerlei voorwaarden moesten voldoen, maar hoe wordt nu in het oog gehouden of die voorwaarden ook blijvend worden nageleefd? Een specifiek voorbeeld waardoor ik tot die vraag kom is de schrijnende positie die al eerder aan de orde is gesteld in bepaalde weeshuizen en bij de opvang van verstandelijk gehandicapten. Daarover hebben wij recentelijk van hulporganisaties heel verontrustende geluiden gehoord, ook uit Roemenië en Bulgarije. Is daar ook aandacht voor?

In het kader van de trans-Atlantische betrekkingen en het buitenlands beleid leg ik de vinger bij de beschamende EU-missie in Afghanistan, althans de start daarvan. Door allerlei bureaucratisch geblunder en door een gebrekkige verhouding met de NAVO komt van de training en opleiding van Afghaanse agenten nog veel te weinig terecht. Krijgt de oplossing van dergelijke problemen wel voldoende prioriteit?

De afgelopen tijd is ook regelmatig in het nieuws gekomen dat de drempel om burgers uit te zetten uit andere EU-landen, te hoog is. Het moet eenvoudiger mogelijk zijn om bijvoorbeeld Roemen en Bulgaren – maar natuurlijk ook anderen – die zich aan ernstige misdrijven schuldig maken, het land uit te zetten. Maakt Nederland hier verder werk van, ook in Europees verband?

De heer Van Buitenen (EP/EuropaTransparant):

Voorzitter. Ik begin met het feit dat ik Europeaan ben. Ik ben in februari 1990 begonnen bij de Europese Commissie als ambtenaar. Daar heb ik bijna veertien jaar gewerkt. Ik ben altijd loyaal geweest aan Europa en de Europese instellingen. Ik ben er nu ook met veel plezier parlementariër.

Eergisteren was ik in gebed met een Europese ambtenaar. Daar kwam een tekst naar voren die ik hier graag voorlees, uit 1 Corinthiërs 1: "Denk eens aan uw roeping, broeders en zusters. Onder u waren er niet veel die naar menselijke maatstaf wijs waren, niet veel die machtig waren, niet veel die van voorname afkomst waren. Maar wat in de ogen van de wereld dwaas is, heeft God uitgekozen om de wijzen te beschamen; wat in de ogen van de wereld zwak is, heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen; wat in de ogen van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat niets is, heeft God uitgekozen om wat wél iets is teniet te doen."

Ik heb een gespecialiseerde medewerker die heel veel van Europese verdragen weet en die voor mij de hele Staat van de Unie heeft uitgeplozen. Ik zou daarover veel kunnen vertellen, maar ik denk dat ik in lijn met deze Bijbeltekst moet focussen op één onderwerp, namelijk dat men geen keuzes wil maken in Europa. Zoals ik de vorige twee jaar ook al heb betoogd, heb ik heel veel moeite met het sui generis in Europa. Dat is een mengvorm van supranationaal en intergouvernementeel. Per beleidsterrein wordt dit gemixt zoals het uitkomt.

Ik las net een stukje dat iemand mij aanreikte uit de NRC van afgelopen maandag, waarin een VVD-Tweede Kamerlid zegt dat parlementariërs de Nederlandse regering dienen te controleren en de leden van het Europees Parlement de Europese Commissie. Het moet niet door elkaar gaan lopen. Ik vul dit aan met de opmerking dat nationale parlementariërs de Raad van Ministers moeten controleren en Europese parlementariërs de Europese Commissie. Met de oranje kaart krijgen wij dat de nationale regeringen een spaak in het wiel kunnen steken op terreinen waarop nu juist een qualified majority voting is ingevoerd en waar de Raad niet meer met unanimiteit beslist maar waar als tegenwicht het Europees Parlement mag meebeslissen. Als je besluit om een bepaald terrein Europees te maken, laat het dan ook Europees en wees daar consequent in.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het elegante van die oranje kaart is nu juist dat die het institutionele evenwicht, dat u zo graag wilt bewaren, volkomen intact laat. Anders hadden wij voor de rode kaart moeten gaan, een direct verwerpingsrecht van de meerderheid van de nationale parlementen. Dat is dit niet. Wij moeten werken via de Raad van Ministers. Dat doet die oranje kaart. Daarom klopt die ook.

De heer Van Buitenen (EP/EuropaTransparant):

Ik kan hierover kort zijn. De supranationale en intergouvernementele mechanismen zouden beter toegespitst moeten worden. De nationale parlementen kunnen een rol spelen in het intergouvernementele circuit via het overlegorgaan dat de woordvoerder van de fractie van de PvdA al aanroerde. De introductie van een rode kaart zou ik nog veel erger hebben gevonden, zeker als zo'n kaart betrekking zou hebben op de mechanismen waarbij de Europese Commissie en het Europees Parlement betrokken zijn.

Ik noem een voorbeeld. In 1999 bracht een comité van wijzen een advies uit op verzoek van het Europees Parlement en de Europese Commissie. Het betrof een comité van echte wijzen. Deze hebben een advies uitgebracht dat onder andere ging over de werking van de antifraudedienst van de Europese Unie, de OLAF. Op deze dienst wordt geen toezicht gehouden. Het comité van wijzen adviseerde om het toezicht ofwel intergouvernementeel te organiseren, waarbij de nationale Openbare Ministeries toezicht houden via een soort orgaan, ofwel een soort European Public Prosecutor op te richten, een Europees Openbaar Ministerie dat toezicht houdt. Wat doet men echter? Men maakt geen keuze en er komt een toezichtorgaan zonder bevoegdheden dat alleen adviezen kan geven en geen enkele juridisch kader heeft om in te grijpen. Als gevolg hiervan werk ik nu aan een dikke nota waarin wordt gewezen op vele onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden tussen 2000 en 2007 binnen de Europese antifraudedienst. Deze zaken gaan bijvoorbeeld over personeelsbenoemingen, de manier waarop er met geld wordt omgegaan en waarop de fraudeonderzoeken worden uitgevoerd. Ik heb alle autoriteiten steeds op de hoogte gehouden van de vorderingen van de nota door middel van draftversies. Een van de eerste gevolgen van mijn nota is een onderzoek dat de Europese Commissie instelt naar het handelen van de directeur-generaal van de antifraudedienst. Naar mijn weten doet de Europese Commissie zoiets nu voor het eerst in haar geschiedenis. Stelt u zich dit eens voor; een commissaris uit Estland, die niet tot de grote politieke families behoort, stelt een onderzoek in naar het handelen van de directeur-generaal van de Europese antifraudedienst.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.10 uur tot 14.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven