Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren en invoering van het collegegeldkrediet (30933).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Besselink, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Het is een slechte zaak als studenten de organisatie van het hoger onderwijs ervaren als beperking in plaats van ontwikkeling en een kans. Een van de redenen voor mijzelf om mij actief tegen de politiek aan te willen bemoeien, is dat ik – net zoals anderen in deze zaal – dingen wil veranderen en bereiken in dit land. Voor mij geldt dan ook met name het motto "het kan wel".

Voor mij is vandaag een goede dag, en wel op twee fronten. Ten eerste heeft de PvdA-fractie jarenlang gestreden voor het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen. De aanhouder wint. Na een moeizaam begin blijkt nu dat het kan. Het initiële oponthoud in het vorige kabinet is eindelijk doorbroken en wij hebben een voorstel dat het mogelijk maakt, je studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland bij opleidingen die voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Dat geldt niet alleen voor een beperkt aantal landen, maar wereldwijd. Daar heeft de fractie van de PvdA steeds op aangedrongen. Daarnaast wordt de uitbreiding van de leenmogelijkheden geregeld via het collegegeldkrediet. Daarmee is de toegankelijkheid van het onderwijs in het algemeen en die in het buitenland in het bijzonder beter geregeld.

Een tweede reden waarom ik blij ben, is omdat, nadat het wetsvoorstel er was, de procedure roet in het eten bleek te gooien om de invoering nog aankomend studiejaar te kunnen realiseren. Gesteund door verzoeken van de studentenorganisaties en door het groene licht van de uitvoerende instanties, heeft de PvdA-fractie voor snelle behandeling gepleit. Ook hieruit blijkt dat als de wil maar groot genoeg is, het echt kan. Het is goed dat de minister haast maakt met de invoering. Uitgangspunt is daarbij uiteraard dat het zorgvuldig moet gebeuren. Die garanties hebben wij van uitvoeringsinstanties gekregen. Het kan.

Met de zorgvuldigheid staat en valt het succes van deze wet. Daarom heeft de PvdA-fractie nog een aantal vragen aan de minister over de wijziging van de wet. In zijn beantwoording stelt de minister dat de studenten niet de dupe moeten worden van het feit dat buitenlandse instellingen die anders of minder goed georganiseerd zijn, niet voldoen aan de informatieplicht die studenten nodig hebben. Fraude moet voorkomen worden en controle is nodig, maar het vraagt wel allemaal beleid dat niet ten koste gaat van studenten wanneer het probleem bij de buitenlandse opleidingen ligt. Kan de minister garanderen dat goedwillende studenten hiervan niet de dupe worden?

Een belangrijk ander aandachtspunt voor de fractie van de PvdA is de meeneembaarheid van de financiering voor mbo'ers. Wat is er mis mee als een student het beste uit zichzelf wil halen en de voorkeur geeft aan een excellente koksopleiding in Brugge in plaats van de Nederlandse horecaopleiding, bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen? Studenten als deze worden nu gedwongen om de opleiding zelf te betalen of een lening af te sluiten, omdat deze meeneembaarheid van de financiering nog niet mogelijk is. Wij vinden dit een onlogische situatie en zien die graag verdwijnen. Is de minister het met de fractie van de PvdA eens dat het van groot belang is voor de arbeidsmarkt als mbo-studenten een ruimere kans krijgen om internationale ervaring op te doen? Is hij bereid om naar aanleiding van een reeds toegezegde tussenevaluatie met een voorstel te komen? Wij hopen dat hij dat doet en wij ondersteunen die tussenevaluatie van harte.

Vooruitlopend daarop kunnen wij al zeggen dat wij het van belang vinden dat die ruimere leenmogelijkheid ook voor mbo-studenten in het buitenland wordt geboden. In de wetswijziging geeft de minister aan dat de Nuffic de toetsing van de vergelijking van de opleiding in het buitenland verricht en dat het kan voorkomen dat de Nuffic nog geen advies heeft op het moment dat de student een studie wil volgen in het buitenland. Hoe gaat de minister in deze situatie handelen? Mag de student de studie van zijn keuze volgen of moet hij of zij wachten op een advies van de Nuffic? Als het laatste het geval is, moet de student dan een andere studie kiezen, of ziet de minister een betere oplossing voor dit probleem?

De fractie van de PvdA heeft al langere tijd gepleit voor het introduceren van een collegegeldkrediet. Dit vergroot de financiële mogelijkheden van studenten en kan goed worden ingezet voor studenten die kennis willen opdoen in het buitenland. Ondanks het feit dat het oorspronkelijke voorstel van de PvdA een nog verdere verruiming van het collegegeld inhield dan in het voorliggende voorstel zijn wij blij dat dit voorstel er nu toch is. Is de minister het met de fractie van de PvdA eens dat het loskoppelen van het collegegeldkrediet en de vergoeding voor levensonderhoud van belang is voor de stroomlijning van het Europees beleid? Mogen wij van de minister verwachten dat hij bij onverhoopt forse stijgingen van het collegegeld een wenselijke oplossing zoekt voor de compensatie van gestegen kosten voor studenten, zodat er andere mogelijkheden zijn dan uitsluitend het aangaan van een hogere lening? Is het mogelijk om het collegegeldkrediet in één keer voorgeschoten te krijgen als blijkt dat de buitenlandse instelling de betaling van het collegegeld ineens verlangt?

De minister geeft aan dat de kosten voor de meeneembaarheid structureel ongeveer 35 mln. zullen bedragen. Wij waarderen het dat hij voor deze belangrijke aanvulling in de Wet studiefinanciering de benodigde middelen heeft kunnen vrijmaken. Kan hij een toelichting geven op de consequenties voor het stopzetten van de Raulinregeling voor studenten die daarvan nu gebruik maken en voor de instellingen die nu studenten op basis van deze regeling laten studeren?

Na de jarenlange inzet van de fractie van de PvdA zien wij de elementen die nu voorliggen als een succes. Wij zijn blij met het kordate optreden van deze minister om de wijziging van de wet nog in werking te laten treden met ingang van het volgend studiejaar. De toegankelijkheid van studeren in het buitenland neemt met deze voorstellen enorm toe, niet alleen voor studenten met welgestelde ouders, en ook nog eens met ingang van het komend studiejaar. U ziet, het kan wel!

Laat deze voortvarendheid maatgevend zijn voor de komende vier jaar.

De voorzitter:

Mag ik u als eerste feliciteren met uw maidenspeech? Het blijkt maar weer dat een goede voorbereiding leidt tot een goed betoog.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Leijten, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Het is een goede traditie om iets aardigs te zeggen over iemand die een maidenspeech heeft gehouden. Daarom, Marianne, richt ik me tot jou. Ik weet dat er in Groningen een goed politiek klimaat is en dat het goed is daar actief te worden. Dat heeft er blijkbaar toe geleid dat jij de politiek bent ingegaan. Gefeliciteerd met je goede bijdrage; ik kijk uit naar een leuk debat.

Voorzitter. De SP-fractie vindt het goed dat jongeren in staat worden gesteld te studeren en dat zij tijdens de studietijd een financiële tegemoetkoming ontvangen. Iedere student ontvangt een toelage voor studiekosten en levensonderhoud. Als hij op zichzelf woont is de toelage wat hoger, want dan moet er uiteraard ook betaald worden voor de huur en de boodschappen. Wij noemen deze toelage de studiefinanciering. Hiermee zorgen wij ervoor dat iedereen toegang tot het onderwijs heeft en dat niet de portemonnee bepaalt of je kunt gaan studeren.

Bij deze studiefinanciering horen rechten en plichten. De eerste vier jaar van de basisbeurs worden een gift als je binnen tien jaar met de studie klaar bent. Je krijgt bovendien een ov-jaarkaart waarmee je gratis of met korting kunt reizen. Als je ouders het niet erg ruim hebben, is er de mogelijkheid van een aparte aanvulling op de basisbeurs die iedereen krijgt. Ook hebben wij afgesproken dat studenten geld kunnen bijlenen om iets ruimer in het geld te zitten zonder gedwongen te zijn om te gaan werken. Studiefinanciering is dus een afgewogen pakket van tegemoetkoming in de studiekosten, in de kosten voor levensonderhoud en in de reiskosten.

Vandaag bespreken wij een voorstel dat het studenten mogelijk maakt het collegegeld – dat is in Nederland ongeveer € 1500 – in de toekomst te lenen. De SP-fractie vraagt zich af waarom het huidige systeem gewijzigd wordt. Wat is de achterliggende reden om de tegemoetkoming in de studiekosten te schrappen uit de basisbeurs? Studenten krijgen dan tijdens de studietijd hun huur en hun boodschappen gefinancierd, maar de kosten van de studie moeten zij maar gaan lenen. Wordt door deze wijziging het karakter van de studiefinanciering niet ondergraven? Het gaat daarbij toch immers om het financieren van de studie? Ik vraag dit niet alleen aan de minister, maar ook aan de andere fracties. Is de tegemoetkoming in de studiekosten niet een heel natuurlijk, essentieel en logisch onderdeel van de basisbeurs?

Het wetsvoorstel stelt het lenen van collegegeld niet verplicht. De basisbeurs blijft en de hoogte wordt niet gewijzigd. Het klopt dus dat studenten na 1 september hetzelfde bedrag op hun rekening bijgeschreven krijgen. Daarom zou er gezegd kunnen worden dat er niets verandert. Dat is echter schijn. Want stel dat wij in de Kamer in de toekomst besluiten dat de bijdrage van een student aan een studie verhoogd moet worden, dan hebben wij ons met het aannemen van dit wetsvoorstel de pas afgesneden om zo'n verhoging via de basisbeurs te compenseren. Wij hebben immers tegen studenten gezegd dat de kosten van het collegegeld geleend moeten worden. De SP-fractie vindt dat een ongewenste situatie. Aan iedereen die vindt dat dit een hypothetische voorstelling van zaken is, en ook aan de minister, vraag ik waarom er in dit wetsvoorstel de mogelijkheid is opgenomen om vijf maal het collegegeld te lenen. Dat komt neer op € 1500 maal vijf is € 7500. In Nederland zijn er helemaal geen studies die € 7500 kosten, want wij hebben afgesproken dat wij een normbedrag hanteren van € 1500. Wordt met dit voorstel wellicht de deur opengezet voor de mogelijkheid de eigen bijdrage voor studies te verhogen? Dit noemen wij met een duur woord "collegegelddifferentiatie". Wellicht moet een student in Parijs € 7500 voor zijn studie betalen, maar in Nederland hoeft hij dat niet. De SP-fractie ziet dan ook niet in waarom dit systeem geïntroduceerd moet worden.

Het wetsvoorstel kan voor studenten die in het buitenland studeren, een uitkomst bieden, juist omdat daar wél hogere collegegelden gevraagd kunnen worden. Het lijkt ons dan ook een goed idee om deze studenten deze mogelijkheid wél te bieden. Dit is terug te vinden in amendement nr. 13. Deze mogelijkheid komt daarmee niet in plaats van, maar bovenop het huidige pakket.

Wij zijn in Nederland gezegend met verstandige studenten, want zij zijn allesbehalve enthousiast over geld lenen. Uit een studie van het ministerie zelf, een studie uit 2005 naar het leengedrag van studenten, blijkt dat meer dan 80% van de ondervraagde studenten bij de keuze tussen "lenen is beter dan werken" en "werken is beter dan lenen" de laatste mogelijkheid kiezen. Uit ditzelfde onderzoek blijkt dat 71% van de studenten leent voor de financiering van de studiekosten, de kosten van huisvesting en de kosten van levensonderhoud. Dit is dus voor bijna drie van de vier studenten noodzakelijk. Het gaat om een onderzoek uit december 2005, dus de gestegen ziektekostenverzekeringspremie is er nog niet eens in verwerkt. Wij kunnen het ons natuurlijk ook wel voorstellen dat je als student moet bijlenen, want de basisbeurs is € 252,73. Wel, in een studentenstad als Utrecht krijg je daar nog net een gangkast voor, dus dan moet je wel lenen of werken. Studenten blijven ook niet voor niets in steeds meer gevallen langer thuis wonen.

Ik heb de sterke indruk dat studenten met dit voorstel nog verder op kosten worden gejaagd, en als je het uitrekent, blijkt dit ook wel zo te zijn. Stel dat een student ervoor kiest om voor het collegegeld te lenen; dan kijkt hij bij de gemiddelde studieduur van vijfenhalf jaar aan tegen een rente over die lening van al bijna € 3000. Het staat vast dat studenten eigenlijk niet staan te trappelen om te lenen, en wat vindt de minister ervan als zij hierdoor afzien van de voorgenomen studie? Als het het probleem is dat studenten te veel werken en dat zij daardoor te weinig tijd hebben voor hun studie, dan kunnen wij misschien concluderen dat de basisbeurs en de aanvullende beurs te laag zijn. En als wij dit constateren, net zoals overigens het Nibud, zou het niet nuttig zijn om de studiefinanciering te verhogen?

De fractie van de SP vindt het voorstel om het voor studenten die in het buitenland gaan studeren, mogelijk te maken om de studiefinanciering mee te nemen een goede zaak. Ons grote bezwaar is dat de tegemoetkoming in de studiekosten te zijner tijd uit de basisbeurs zal worden gehaald. Ik stel daarom in amendement nr. 14 voor om de huidige basisbeurs te behouden.

De voorzitter:

Van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Er sprak een sterke betrokkenheid bij de studenten uit, en dat is een goede zaak, denk ik.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Bosma (PVV):

Mijnheer de voorzitter. Ik ben de afterparty van twee debutanten vandaag, van het debutantenbal. Wij kwamen hier voor een debat, maar het is een soort van staande receptie. Tot nu toe vind ik het heel gezellig. Twee vrouwen die het spits afbijten, lijkt mij een illustratie van de feminisering van het onderwijs. De eerste spreekster had als motto "het kan wel". Dat lijkt mij een uitstekend motto voor het onderwijs, want er moet heel veel gebeuren. Over die Nederlandse kok die naar Brugge gaat, moeten wij nog maar eens nader praten, want die gaan wij missen. Renske Leijten begon meteen met heel veel vuur, het heel veel fire in the belly. Zij ging meteen keihard erin. Ik hoop dat de opmerking over de gangkast in Utrecht niet autobiografisch is. Anders heeft mijn partij altijd een plekje voor haar.

Er zit ook nog een debutant in vak K. Het is het eerste debat met de nieuwe minister. Ik vind het leuk om eens oog in oog met hem te staan. Als ik hem de afgelopen jaren zag, was dat achter glas op de televisie. Meestal stond bij mij thuis dan een bos bloemen op zijn hoofd, soms ook een trouwfoto. Het is leuk om hem eens op deze manier te zien. Mijn partij ziet uiteraard uit naar een vruchtbare samenwerking. Onderwijs kan een frisse wind gebruiken. Hopelijk gaat hij daarvoor zorgen in de komende periode.

Wij praten vandaag over iets wat cruciaal is voor het succes van onderwijs, in het bijzonder het hoger onderwijs. Wij praten namelijk over de studiefinanciering. Die speelt een zeer belangrijke rol bij het openhouden van de deuren van het onderwijs voor grote groepen mensen en juist die mensen die van huis uit niet beschikken over de middelen om te gaan studeren. In die zin is studiefinanciering een enorm succes, ook gezien de enorme studentenpopulatie in Nederland.

Studeren in het buitenland is minstens zo belangrijk. Het zorgt ervoor dat Nederlandse studenten over de grenzen heen kunnen kijken en indrukken kunnen opdoen die van grote invloed zijn op de rest van hun leven. Ik denk zelf nog elke dag met dankbaarheid terug aan de jaren die ik mocht spenderen aan The New School for Social Research in New York, een periode die ik mocht beleven, onderwijl genietend van Nederlandse studiefinanciering. Blijkbaar was ik mijn tijd ver vooruit, want nu pas praat de Kamer hierover. De enige aanmerking die ik had, betrof de ov-jaarkaart. Die was toen net ingevoerd en bleek helemaal niet te werken in de New Yorkse metro. Maar goed, dat zal ik deze minister niet euvel duiden.

Studeren is ook belangrijk om te ontsnappen aan de linkse wurggreep op het hoger onderwijs. Veel vakgroepen in Nederland zijn in handen van marxistische mastodonten, die eeuwigdurende aanstellingen hebben en die de zegeningen van de jaren zestig nog decennialang zullen bezingen. In het buitenland heerst veel vaker een sfeer van diversiteit op universiteiten. Het is goed dat de Nederlandse student daarmee kennismaakt. Ik spreek wat dat betreft uit eigen ervaring.

Uitbreiding van de mogelijkheid tot studiefinanciering in het buitenland, de meeneembaarheid, is een goede zaak. Dat geeft immers vrijheid. Toch zijn er ook wel wat kanttekeningen te plaatsen, om te beginnen misbruik. De goede regelingen worden altijd oneigenlijk gebruik. Er geldt nu een beperking dat men minimaal drie jaar legaal in Nederland moet hebben gewoond en een Nederlands paspoort moet hebben of een verblijfsstatus, als men een vreemdeling is. Dat is niet voldoende om misbruik te voorkomen. Gewoond hebben betekent niet zoveel. In de praktijk betekent dat alleen maar ingeschreven staan. Wie een beetje handig is, doet het als volgt. Je hebt bijvoorbeeld een verblijfstitel of een Nederlands paspoort en woont in Turkije. Je schrijft je in Nederland in in het bevolkingsregister, wat hier niet wordt gecontroleerd, keert terug naar Turkije en na drie jaar kun je in Turkije gaan studeren met Nederlandse studiefinanciering. Voor Turkse begrippen – ik houd het voorbeeld nog even aan – liggen de bedragen zo hoog, dat je er daar ruimschoots van kunt leven. De Nederlandse belastingbetaler financiert dan iets waar hij verder geen voordeel van heeft. Wat doet de minister om dit te voorkomen? Nu worden inschrijvingen in het bevolkingsregister niet gecontroleerd. Gaat hij dat wel doen?

Meeneembaarheid kan ook betekenen dat moslims in Nederland terugkeren naar het thuisland. Vandaag lees ik in Trouw dat de islam steeds populairder wordt onder moslimstudenten. Inmiddels is 70% van de moslimstudenten serieus met dat geloof bezig. Dat is geen goede zaak. De islam is immers een ideologie die uitgaat van begrippen als jihad, sharia, de umma, de letterlijkheid van de koran, taqiyya&kitman, de afwezigheid van de scheiding van kerk en staat plus de fundamentele ongelijkheid tussen moslims en ongelovigen plus de ongelijkheid van mannen en vrouwen.

Mevrouw Leijten (SP):

Nuffic controleert of een instelling voldoet aan de eisen die wij in Nederland stellen, waardoor het diploma in Nederland geldt. Dan is de studiefinanciering meeneembaar. U vindt dat deze eisen gesteld moeten worden, dat er aandacht is voor democratie. Dan moet u het er ook mee eens zijn dat bepaalde mensen ervoor kiezen hun studies in een ander land te doen. De studies worden beoordeeld door Nuffic. Als die worden getoetst en goedgekeurd, lijkt het mij geen probleem dat mensen naar een ander land gaan.

De heer Bosma (PVV):

Wie de boeken van Joris Luijendijk heeft gelezen, ziet hoe bon ton het antisemitisme is op tal van islamitische universiteiten in islamitische dictaturen. Daar is het heel gewoon, niet alleen informeel maar ook in de colleges, om de meest weerzinwekkende antisemitische uitlatingen te doen. Dat is geen uitzondering en dat zijn scholen die door Nuffic zijn goedgekeurd. Het lijkt mij heel moeilijk om dat te controleren.

De heer Dibi (GroenLinks):

De uitvoerbaarheid van deze wijzigingen ligt bij Nuffic en bij de IB-Groep. U maakt zich zorgen over islamitische studenten die mogelijk naar Nederland komen of uit Nederland weggaan. Wat voor wijzigingen stelt u zich voor in deze voorstellen?

De heer Bosma (PVV):

Dat valt nog te bezien. Ik wacht af hoe de minister reageert op de vragen die ik heb gesteld. Wellicht kom ik dan met iets. Het is voor mijn fractie in ieder geval een serieuze kwestie.

Dan kom ik bij de opmerking van de IB-Groep dat zij voor de uitvoering van de bepalingen met betrekking tot de controle afhankelijk is van de medewerking van de student dan wel van de andere landen. Dat lijkt mij moeilijk. Hoe wil de IB-Groep dat doen? Hoe streng zullen die controles zijn? Hetzelfde geldt voor de tijdsduur van de studie in het buitenland. Wordt gecontroleerd of deze mensen terugkeren na beëindiging van de studie? Zij mogen van mij een gezellige tijd hebben, maar daar moeten wij geen belasting voor betalen.

Over het collegegeldkrediet bestaat veel onrust. Er wordt een scheiding gemaakt tussen levensonderhoud en collegegeld. Hoe zal dat uitpakken in de praktijk? Dan refereer ik aan wat mevrouw Leijten heeft gezegd. Bovendien gaat het collegegeldkrediet uiteindelijk ten koste van de studiefinanciering. Je kunt een dubbeltje tenslotte maar één keer uitgeven. Kan de minister garanderen dat dit op termijn niet betekent dat er minder geld gaat naar de studiefinanciering?

Hoe staat het met de mbo-studenten? In dit verband had de woordvoerder van de PvdA het over een Nederlandse kok die naar Brugge gaat. Welke mogelijkheden hebben de mbo-studenten om over de grenzen te kijken? Het mbo leidt de vakmensen van de toekomst op en het zou prachtig zijn als juist die mensen over de dijken heen kunnen kijken. Ons bedrijfsleven zou daar enorm van profiteren.

De heer Jan Jacob Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ook ik zie uit naar een vruchtbare samenwerking met de twee Kamerleden die net hun maidenspeech hebben gehouden. Ik hoop dat wij in de toekomst boeiende en spannende debatten zullen hebben over het hoger onderwijs, een belangrijk onderwerp waarvan de studiefinanciering onderdeel uitmaakt. Deze minister heeft al tijdens een vragenuurtje kort wat vragen beantwoord, maar vandaag is het echt zijn vuurdoop in de Kamer, zeker als het gaat om wetgeving. Ook wat dat betreft zie ik uit naar de samenwerking in de komende jaren. Er staat ons veel te doen. Ik hoop dat wij daar op een goede manier uit kunnen komen.

Vandaag is een voorstel aan de orde dat bestaat uit twee onderdelen. Het ene onderdeel betreft de studiefinanciering die meegenomen mag worden naar het buitenland wanneer iemand daar een opleiding volgt. Het andere onderdeel is het creëren van de mogelijkheid van het collegegeldkrediet.

Het meenemen van de studiefinanciering naar het buitenland is een onderwerp waarover al veel discussie is geweest. Steeds liepen wij aan tegen de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat het alleen wordt aangewend voor de studenten die beoogd worden. Het Bidararrest van het Europese Hof van Justitie heeft nadrukkelijk de groep afgebakend waar het om moet gaan. Dat was voor het vorige kabinet aanleiding om te komen met voorstellen omtrent het meenemen van de studiefinanciering naar het buitenland. Wij zijn er blij en gelukkig mee dat dit nu gaat gebeuren. Wij zien het als een positief teken in het kader van de internationalisering van het hoger onderwijs en als een vergroting van de internationale oriëntatie van studenten. Wij zijn er wat dat betreft positief over.

Bij ons heeft altijd wel voorop gestaan dat het moet gaan over een goede kwaliteit van de opleidingen die in het buitenland worden gevolgd. Het kan namelijk niet zo zijn dat je met medeneming van je studiefinanciering even naar het buitenland gaat en daar een slechte opleiding gaat volgen. Het moet echt een verrijking zijn van de kwaliteit van het onderwijs dat de student uiteindelijk geniet. Als je een opleiding bij bijvoorbeeld een commerciële instelling in Nederland wilt volgen, kom je terecht niet in aanmerking voor studiefinanciering. Als je naar het buitenland gaat, gelden exact dezelfde eisen. Over dit element hebben wij ook in de nota naar aanleiding van het verslag een vraag gesteld. Op deze vraag hebben wij toen geen helder antwoord gekregen; ik hoop dat wij daarop nu wel antwoord van de minister krijgen.

Daarnaast hebben wij een vraag gesteld over de financiële dekking van dit voorstel, dat 35 mln. extra per jaar kost. De minister heeft hierop geantwoord dat hij deze dekking kan vinden binnen de begroting van het ministerie. Ik wil dan ook wel graag weten waar deze ruimte vandaan komt. Hoe kijkt de minister aan tegen dat onderdeel?

Dan kom ik op het vraagstuk van het collegegeldkrediet. Dat heeft een aparte geschiedenis; het maakte onderdeel uit van een oorspronkelijk voorstel waarin het collegegeldkrediet, het nieuwe aflossingssysteem en het leerrechtenstelsel in één keer werden geïntroduceerd. Dit vonden wij ook een coherent geheel en het leek ons logischer om dit in één keer te behandelen. In de procedurevergadering van de commissie voor OCW is hierover gediscussieerd. Daarin heeft een meerderheid van de Kamer erop aangedrongen om dit punt in één keer mee te nemen. Dit vonden wij toen niet zorgvuldig en niet verstandig. Ofschoon wij een groot voorstander zijn van het collegegeldkrediet, leek het ons niet verstandig om het op die manier te doen. De meerderheid wilde dat echter wel op die manier doen. Omdat een meerderheid nog steeds bepaalt wat wel of niet op de agenda komt, hebben wij ons uiteindelijk daarbij neergelegd.

De voorzitter:

Dat blijft ook zo.

De heer Zijlstra (VVD):

Klopt het dat de heer Van Dijk niet aanwezig was bij die procedurevergadering? Zijn fractiegenoot, de heer De Vries, heeft in deze vergadering instemmend gereageerd op het voorstel om het mee te nemen. De heer De Vries heeft daarbij wel aangegeven dat het niet ten koste mocht gaan van de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Ik begrijp niet waarom de heer Van Dijk nu zegt dat de CDA-fractie een voorbehoud maakt. Hoe komt u daarbij?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij heeft de heer Zijlstra dan selectief geluisterd. Op dat moment was het namelijk heel helder dat wij het niet zorgvuldig vinden om dit voorstel in één keer mee te nemen. Wat er echter ook gebeurt, het voorstel mag absoluut niet ten koste gaan van het onderdeel dat nu op de agenda staat, namelijk de meeneembaarheid van de studiefinanciering naar het buitenland. Dat betreft de behandeling in de Tweede Kamer. Het gaat echter ook om de behandeling straks in de Eerste Kamer. Op dit moment heeft in ieder geval de Eerste Kamer het hele voorstel omtrent collegegelddifferentiatie, een nieuw aflossingssysteem en het leerrechtensysteem controversieel verklaard. Wij zijn er niet geheel van overtuigd dat de Eerste Kamer op dit moment zal zeggen dat zij ook dit voorstel afschiet.

Wij betreuren het dus dat wij hier op dit moment spreken over het creëren van een collegegeldkrediet zonder dat wij gaan spreken over het aflossingssysteem, dat vernieuwd zou moeten worden, en het leerrechtenstelsel. Ik vraag de minister op welke termijn hij met dat nieuwe, complete voorstel zal komen.

Welke bezwaren hebben wij tegen het feit dat wij op dit moment spreken over dit onderwerp? Ons bezwaar is met name dat dit ingrijpende voorstel integraal moet worden bekeken, ook in vergelijking met die andere onderdelen. Ons tweede bezwaar is dat je met hernieuwing van het aflossingssysteem helderheid creëert voor studenten: als zij dat collegegeldkrediet opnemen – dat is altijd een lening – weten zij ook zeker op welke manier zij het uiteindelijk terug moeten betalen. Er zit nog een ander element in. Dat is ook een van de vragen die wij gesteld hebben. Hoe zit het precies met de financiële dekking op dit terrein? Terecht geeft de minister aan dat het een lening is, dus het geld komt weer terug. Dat klopt, maar er is altijd een deel dat niet afgelost wordt door de systematiek dat een deel kwijtgescholden kan worden. Nu is bekend dat dit niet zal neerslaan in het jaar 2008, maar dat dit over een jaar of vijftien wel het geval zal zijn. Het zou goed zijn als de minister in ieder geval een duidelijke schatting geeft van het deel dat niet terugbetaald zal worden en het deel dat uiteindelijk kwijtgescholden moet worden.

Mevrouw Leijten (SP):

Hoewel studenten hebben aangegeven liever te werken dan te lenen, worden toch de leenopties vergroot. De CDA-fractie maakt een voorbehoud bij het collegegeldkrediet omdat het niet in een integraal systeem past. Wat vindt de CDA-fractie van de lening zelf?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Op zich hebben wij geen bezwaar tegen het instellen van het collegegeldkrediet. Ook in eerdere debatten hebben wij aangegeven daartegen geen principieel bezwaar te hebben. Het vergroot de mogelijkheden. Studenten hoeven er geen gebruik van te maken, maar ze kunnen er gebruik van maken. De studiefinanciering kan volledig aangewend worden voor het levensonderhoud. Het collegegeldkrediet is dan een apart potje.

Mevrouw Leijten (SP):

Als het collegegeldkrediet voor studenten nodig is, kunnen wij dan niet concluderen dat de studiefinanciering in de huidige vorm tekortschiet?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee, die conclusie gaat mij veel te ver. Mensen die op dit moment noodgedwongen werken omdat leenfaciliteiten voor hen niet mogelijk zijn, kunnen gebruik maken van het collegegeldkrediet zodat zij dat collegegeld kunnen betalen en voldoende geld overhouden voor het levensonderhoud zonder te moeten werken. De keuze voor het collegegeldkrediet is aan hen.

Afgelopen weekend heb ik op de website van de IB-Groep gekeken. Op die website staat al aangekondigd dat het collegegeldkrediet er komt. Wij moeten in de Tweede en in de Eerste Kamer nog hierover spreken, maar zien het bij de IB-Groep terugkomen alsof het al volledig aanvaard is. Dat vind ik een onzorgvuldige manier om hiermee om te gaan. Ik hoop hierop een reactie van de minister te krijgen.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van Dijk zegt: dat is onzorgvuldig. Dan zijn er twee mogelijkheden. Als hij vindt dat dit niet had mogen gebeuren, dan wil ik graag weten welke consequenties hij daaraan wil verbinden. Echter, is hij het niet gewoon met mij eens dat de communicatie hierover en het alvast opmerkzaam maken opweegt tegen het formele puntje dat erin had moeten staan dat het parlement er nog mee bezig is?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

In de zoveelste nota van wijziging staat duidelijk dat de minister al een goede voorlichting in gang heeft gezet. Dat is een belangrijk element in de afweging die uiteindelijk wordt gemaakt. Ik wijs erop dat het niet de normale werkwijze is. Om die reden heb ik ook gezegd dat ik graag wil dat wij dat in de toekomst niet krijgen.

Dan rest mij nog één vraag. Kan de minister garanderen dat de IB-Groep het collegegeldkrediet per 1 september 2007 adequaat zal uitvoeren? Soms waren de voorspellingen immers beter dan de uiteindelijke uitkomsten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb de bijdragen van mevrouw Leijten en mevrouw Besselink aandachtig beluisterd. Ze waren heel anders qua stijl, maar beide wel inhoudelijk en daar gaat het vandaag toch om. Ik ben ook blij met het eerste debat hier met minister Plasterk. Eigenlijk had ik veel citaatjes uit zijn columns in mijn bijdrage genoteerd, maar ik weet dat hij er geen prijs op stelt, dus heb ik de meeste maar geschrapt.

Voorzitter. Vandaag spreken wij in essentie over de internationalisering in het onderwijs. In tegenstelling tot dit kabinet verschuilen de meeste studenten zich niet achter de dijken. Sterker nog, zij willen in toenemende mate naar het buitenland gaan of naar Nederland komen om te studeren, maar ervaren daarbij nodeloze hindernissen. De GroenLinksfractie is daarom blij met deze eerste stap die de minister zet om de mobiliteit van de Nederlandse student te vergroten. Ik spreek bewust van een eerste stap, omdat er na jarenlange stagnatie nog veel stappen zullen moeten volgen.

Onze verwachtingen van deze minister zijn hoog. Al jaren lang zitten wij te wachten op een echt ambitieus Plasterkplan gericht op internationalisering van het onderwijs. Dat is beter dan kleine wijzigingen. Een breed plan dat een radicale omslag brengt ten gunste van de kenniseconomie en met een open blik naar de wereld. Wij willen dat deze minister de wereld om ons heen niet als bedreiging maar als kans ziet. Wij willen dat deze minister als onderdeel van een oudere generatie de nieuwe generatie een steuntje in de rug geeft, steun om het hoofd te bieden aan de vergrijzing en de opkomende economische grootmachten. Het is zonde als wij ons talent naar het buitenland laten wegstromen en in ruil daarvoor geen talenten binnenhalen als onze collega's op een steeds krapper wordende arbeidsmarkt. Alleen dat zal Nederland de concurrentiepositie geven die het nodig heeft in deze mondiale arbeidsmarkt.

Kom met een plan om de leenangst en bijbaantjescultuur een halt toe te roepen! Blaas nieuw leven in het Innovatieplatform waar u in uw columns heel veel kritiek op hebt geuit! Wij zijn benieuwd wat uw alternatief daarvoor is. Sla de handen ineen met staatssecretaris Albayrak van Justitie om kennismigranten vanuit de hele wereld ruim baan te geven! Geef niet alleen een exportsubsidie aan de Nederlandse student, maar ook een importsubsidie aan de buitenlandse student! Breek met het verkrampte verleden met voorgaande kabinetten en biedt perspectief op een vrijzinnige toekomst! Kunnen wij op korte termijn een ambitieus Plasterkplan verwachten op dit punt?

Voorzitter. Terug naar de eerste aanzet daartoe die wij vandaag bespreken. De GroenLinksfractie is blij met de voorstellen maar heeft nog wel enkele vragen, allereerst waar het gaat om de meeneembaarheid van de studiefinanciering naar het buitenland. Een student komt hiervoor in aanmerking als hij drie van de zes afgelopen jaren in Nederland heeft gewoond. Er moet sprake zijn van een reële band met Nederland. Een actuele reële band is een subjectief begrip en heeft lichtelijk iets van de verkrampte houding van de afgelopen jaren. De jareneis van drie staat tot zes is niet gemotiveerd, zoals de Raad van State ook heeft aangegeven. Welke motivatie schuilt achter deze jareneis en moet die niet soepeler als wij kijken naar landen als Denemarken, Zweden en Finland?

Nederlandse kinderen die tijdelijk met hun ouders in het buitenland wonen, tellen niet mee. Hebben zij een reële band met Nederland? Kan er voor expats geen uitzondering op deze jareneis worden gemaakt?

Dit kabinet spreekt over de aanval op de uitval. Grote woorden, maar dat betekent wel dat er ook in het mbo prikkelingen moeten zijn voor de studenten om flink mee te doen. Is de minister van plan om zo snel mogelijk dezelfde rechten toe te kennen aan mbo'ers? Mevrouw Besselink vroeg daar ook om en wij staan daar helemaal achter.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik feliciteer graag mevrouw Besselink en mevrouw Leijten. Het is mooi om er weer twee nieuwe collega's bij te hebben, alhoewel ik niet kan zeggen dat ik hier ook al jaren werk!

Het voorliggende wetsvoorstel gaat over de meeneembaarheid van studiefinanciering en het collegegeldkrediet.

De ontstaansgeschiedenis van dit wetsvoorstel is opmerkelijk. Het is een van de rokende restanten van de beoogde invoering van het leerrechtensysteem. De fractie van de ChristenUnie was erg kritisch over dit voorstel. Wij zijn dan ook verheugd dat de goede elementen van dit voorstel zijn losgekoppeld van de minder goede of zelfs slechte elementen. Het gaat dan om voorstellen om studenten financieel beter te faciliteren en om hen meer ruimte te bieden om een deel van hun studie in het buitenland te volgen. In de komende 100 dagen moet in overleg met het veld een nieuw traject worden uitgestippeld om tot verbeterde voorstellen voor de bekostiging in het hoger onderwijs te komen. Wij verwachten hier veel van. Dit zijn de twee restanten van het vorige wetsvoorstel.

Ik kan kort zijn over het collegegeldkrediet, want mijn fractie is hier een voorstander van. Dit krediet moet wel verantwoord kunnen worden gerealiseerd. De Informatie Beheer Groep heeft laten weten dat dit onderdeel per 1 september 2007 kan worden ingevoerd. Niet geheel ten overvloede merkt de minister overigens nog op dat het terugbetalingssysteem voor studieleningen bij de IB-Groep nog niet verandert en dat de hoogte van de rente niet wijzigt door de invoering van het collegegeldkrediet. Dit betekent volgens mij dat er binnen het systeem van de studiefinanciering geen extra geld wordt vrijgemaakt om het collegegeldkrediet te realiseren. Op welk moment wordt hier geld voor gereserveerd? Als deze studenten via het collegegeldkrediet veel geld zullen lenen, zal dit onmiddellijk leiden tot derving van inkomsten uit rente. Is dit meegenomen in de voorjaarsnota en, zo ja, voor welk bedrag?

Ik deel de opvatting van de regering dat de kosten van de meeneembaarheid van de studiefinanciering binnen de perken moeten blijven en dat er sprake moet zijn van een substantieel verblijf in Nederland. Mijn fractie heeft al eerder vragen gesteld over de internationale afstemming. In mei 2005 zijn er afspraken gemaakt, antwoordt de regering, maar het is de vraag hoe dit in de praktijk werkt. Zo lees ik in de toelichting bij het voorstel dat er in het kader van het Bolognaproces wordt gewerkt aan gezamenlijke kwaliteitsniveaus. Verderop staat dat in het kader van het Bolognaproces de gewenste niveaus van kwaliteitszorg worden afgestemd aan de hand van standaarden en richtlijnen die gezamenlijk ontwikkeld en aangenomen worden. Kennelijk heeft ieder land nu nog een eigen systeem om die standaarden te toetsen en is de onderlinge vergelijkbaarheid van het kwaliteitsniveau daardoor lastig. Deelt de minister deze mening? Kan hij iets zeggen over de afstemming van de kwaliteitsniveaus?

In antwoord op vragen van mijn fractie over een doelmatige inzet van de studiefinancieringsmiddelen in relatie tot de noodzaak van een kwaliteits- en accreditatiesysteem in betrokken landen, stelt de regering dat de kwaliteit ook op andere wijze kan worden vastgesteld. Mijn fractie wil hier meer inzicht in verkrijgen. Kan de minister een indicatie geven van het aantal landen dat geen kwaliteits- en/of accreditatiesysteem heeft in relatie tot de totale inzet van studiefinanciering in het buitenland? Hoe is die verhouding?

Mijn fractie vindt de vormgeving van de beoordeling van de vergelijkbaarheid van de opleidingen en de aanspraken op studiefinanciering van de studenten een minder wenselijk onderdeel van het wetsvoorstel. Het is mogelijk dat een student achteraf moet constateren dat zijn geploeter voor een internationaal diploma wordt beloond met een IBG-lening die met de mogelijkheid van collegegeldkrediet ook nog eens behoorlijk kan oplopen. Hoe reëel is die verwachting? Hoe vaak kan dit voorkomen?

Nederland ligt met dit voorstel voorop bij de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Op zichzelf is dat niet verkeerd, maar het moet wel in evenwicht blijven met de studentenmobiliteit in andere landen. Er wordt gemonitord in welke mate de landen die deelnemen aan het Bolognaproces de meeneembaarheid van de studiefinanciering realiseren. Dat evenwicht was kennelijk belangrijk genoeg om in de gaten te houden. Bij de overige landen zal de regering aandacht vragen voor internationale studentenmobiliteit, blijkens pagina 10 van de nota naar aanleiding van het verslag. Hoe gaat de regering dat doen? Wordt dit intern gemonitord? Wat als blijkt dat er geen evenwicht bestaat? Mijn fractie vindt het belangrijk om die verhouding in de gaten te houden en overweegt een amendement in te dienen voor een evaluatie. Graag een reactie van de minister.

Instellingen krijgen vanaf het begrotingsjaar 2007 een budget waarmee ze maatregelen kunnen nemen om buitenlandse studenten voldoende in Nederland te blijven interesseren. Mijn fractie constateert dit met tevredenheid, maar zou graag zien dat dit ook geldt voor studenten uit ontwikkelingslanden. Mijn fractie heeft daarvoor al eerder aandacht gevraagd. Naar onze opvatting zou het wrang zijn als relatief vermogende Nederlandse studenten met gemak aan universiteiten in ontwikkelingslanden studeren, terwijl we het andersom moeilijker maken. Mijn fractie zou dat ongewenst vinden. Graag een reactie van de minister.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Mijn felicitaties aan de twee collega's. Ik zie uit naar een goede samenwerking in de komende jaren. Het smaakte naar meer!

Laat ik beginnen met het uitspreken van mijn waardering voor de inzet van de minister om tegemoet te komen aan de wens van de Kamer om zowel de meeneembare studiefinanciering als het collegegeldkrediet nog voor het studiejaar 2007-2008 te regelen. Ook mijn complimenten aan de Nuffic en de IBG, die zich ten volle inzetten om dit vanaf het komende studiejaar mogelijk te maken.

D66 ziet grote voordelen in een grote internationale mobiliteit onder studenten en heeft al eerder gepleit voor het meeneembaar maken van de studiefinanciering. Afgelopen zondag sprak ik dit kabinet in het programma Buitenhof nog aan op het subsidiariteitsbeginsel, dat het kabinet ook van toepassing wil laten zijn op ons onderwijs. Oftewel: onderwijs blijft een nationale aangelegenheid. D66 kan zich daar best in vinden als het gaat om bepaalde delen van de inrichting van ons onderwijs, maar mag hopen dat we toch verder over de grens kijken en vooral samenwerken, bijvoorbeeld bij de diplomawaardering. Het is goed om te zien dat een meerderheid van de Kamer ons nu in ieder geval op dit punt steunt. De arbeidsmarkt wordt steeds internationaler en D66 vindt het belangrijk dat Nederlandse studenten daarop goed worden voorbereid en zich staande kunnen houden in een internationale omgeving.

Mijn fractie is zich ervan bewust dat het onvermijdelijk is om bepaalde voorwaarden en eisen in de wet op te nemen waaraan studenten moeten volden, om misbruik te voorkomen. De minister heeft ervoor gekozen dat Nederlanders die van de laatste zes jaar minder dan drie jaar in Nederland hebben gewoond, worden uitgesloten van de meeneemregeling. Met name voor studenten die buiten de Bolognalanden willen gaan studeren is dit een probleem, omdat daar geen garanties zijn op studiefinanciering vanuit het gastland. Is de minister bereid om hun op de een of andere manier tegemoet te komen, bijvoorbeeld wanneer studenten er een goede verklaring voor hebben als zij van de zes jaar minder dan drie jaar in Nederland hebben gewoond? Hoe staat de minister tegenover de mogelijkheid van bezwaar en beroep voor deze studenten? Graag een reactie.

Zoals gezegd, heb ik bewondering voor de daadkracht van de minister in dezen en voor alle uitvoerende instanties. Desalniettemin moeten we ervoor waken om aan ons eigen succes ten onder te gaan. Er zit immers ook een nadeel aan de snelle invoering: de kans bestaat dat de voorlichting aan studenten in de knel komt. Ik begreep zojuist dat die voorlichting al volop bezig is, maar toch... De minister moet mij niet verkeerd begrijpen. D66 heeft liever dat het meenemen van studiefinanciering al vanaf deze zomer wordt geregeld en dat er mogelijk wat minder gebruik van wordt gemaakt omdat de bekendheid van de mogelijkheid nog moet groeien, dan dat de hele operatie een jaar wordt uitgesteld. Maar nog liever zouden wij zien dat nu alles op alles wordt gezet om alle studenten ervan te doordringen dat, als zij in september naar Peking, Dublin of waar dan ook willen afreizen, ze in mei hun aanvraag hiervoor moeten hebben ingediend. Graag hoor ik van de minister welk aanvalsplan hij hiertoe voor ogen heeft.

Ik wil het ook hebben over de groepen waarvoor de nieuwe regeling gaat gelden. D66 wil hierbij een lans breken voor de mbo'ers. Het argument van de minister om het mbo nu niet mee te nemen in de wet, is dat de evaluatie pas in 2009 is afgerond; hij wil die afwachten om te bezien of bij mbo-studenten de behoefte bestaat aan het meenemen van studiefinanciering naar het buitenland. D66 pleit ervoor de zaken om te draaien. Vindt deze minister dat ook, of misschien wel júist, mbo'ers zouden moeten worden gestimuleerd om eens een kijkje over de grens te nemen? Ik geef toe dat dit voor sommige mbo-opleidingen meer opgeld doet dan voor andere. Bij studies voor toerisme, of de hotelschool, is een internationale oriëntatie onontbeerlijk. Maar denk ook aan het belang van internationale ervaring voor studenten die een administratieve opleiding volgen en terechtkomen bij een internationale onderneming. Of denk aan de studenten in de meer creatieve sector, zoals de mode. Wij weten allemaal dat het in Milaan gebeurt. Denk aan de student in de agrarische sector die zich later in een bollenkwekerij terugvindt die voor 90% zijn handel afzet in Japan.

D66 wil er als pro-Europese partij voor waken dat Europa een feestje voor hogeropgeleiden wordt. Europa is van ons allemaal en internationalisering is eveneens van ons allemaal. Ik zou graag van de minister horen wat hij denkt van het beeld dat wordt afgegeven aan deze mbo'ers, door hen uit te sluiten van deze regeling. Is de minister bereid alsnog iets voor deze groep te regelen, zonder eerst de evaluatie in 2009 – wat heel ver weg klinkt – af te wachten?

Tot slot kom ik op het collegegeldkrediet. Ook hiervan is de D66-fractie een warm voorstander. Het collegegeldkrediet is een verruiming van de huidige mogelijkheden en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs komt als gevolg van mogelijke leenangst niet in gevaar. Wel voel ik voor de bezwaren die mevrouw Leijten hier geuit heeft. Het wegvallen van het collegegeld uit het normbudget kan tot gevolg hebben dat het compenseren van een verhoging in het collegegeld niet meer via de studiefinanciering plaatsvindt. Dat lijkt mij onwenselijk en ik hoor graag of de minister het daarover met mij eens is.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Ik feliciteer de collega's Besselink en Leijten met hun prima maidenspeeches. Ik voelde mij al geprikkeld om te gaan interrumperen, maar ja, dat mag dan niet, de eerste keer. Het zal zeker goed komen in de toekomstige debatten met hen. Natuurlijk heet ik ook de nieuwe minister welkom. Ook als oppositiepartij hebben wij grote verwachtingen van hem en ook wij zien uit naar een goede samenwerking. Wij zullen misschien hier en daar wat kritischer zijn dan wat andere partijen, maar dat mag de pret niet drukken, lijkt mij.

Voorzitter. Wij zijn zeer verheugd dat de minister goed begonnen is door te proberen om de wereldwijde meeneembaarheid van de studiefinanciering en het collegegeldkrediet hier vandaag te regelen. Ik ga er althans even van uit dat wij dat vandaag regelen, want dit dossier heeft een heel uitgebreide geschiedenis en dat heeft een ding in ieder geval duidelijk gemaakt: op dit dossier is niets zeker, totdat de finale stemming in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden.

Deze voorstellen zijn het werk van de VVD-staats­secretarissen Nijs, Rutte en Bruins en passen goed in ons liberale gedachtegoed over internationalisering en toegankelijkheid van het onderwijs. Wij zijn hier zeer ingenomen mee. De wereldwijde meeneembaarheid van de studiefinanciering geeft de Nederlandse student alle mogelijkheden om zijn of haar vleugels uit te slaan. Je kunt overal in de wereld een hogere opleiding gaan volgen. Dat is impliciet ook weer een prikkel voor de Nederlandse instellingen om ervoor te zorgen dat zij betere kwaliteit leveren. Als de Nederlanders immers allemaal in het buitenland gaan studeren, dan doe je kennelijk hier iets fout. Dat is een goede prikkel.

Los van dit kwaliteitsaspect is het natuurlijk ook gewoon goed dat studenten eens over de grens kijken. Dat is heel vormend. Daar leren zij veel van. Het is prima om die mogelijkheid te bieden. Wel hebben wij als VVD een vraag over de kwaliteit van de buitenlandse opleidingen. Indien zij niet voorkomen op de positieve lijst, dan zal de Nuffic van geval tot geval bezien of zij aan de eisen voldoen. De VVD-fractie vraagt zich af of de Nuffic hiervoor voldoende mankracht heeft. Er staan immers enorm veel buitenlandse opleidingen niet op de lijst. Als de meeneembaarheid een succes wordt, zou het aantal aanvragen wel eens heel groot kunnen zijn. Kan de minister garanderen dat zich hier in de toekomst geen problemen zullen voordoen?

De VVD-fractie dankt de minister voor het inwilligen van het verzoek om het collegegeldkrediet alsnog in dit wetsvoorstel te integreren. Het is er inderdaad op verzoek van de Kamer op een later moment in gefietst. Wij vinden dat ook heel logisch, omdat het collegegeldkrediet de mogelijkheden om te studeren in het buitenland verhoogt. Als je de meeneembaarheid van de studiefinanciering vergroot, dan moet je ook dit doen. De integraliteit waar de CDA-fractie het over had, is wat ons betreft hier zeer aan de orde. Daarnaast zorgt het collegegeldkrediet er ook voor dat studenten in Nederland meer financiële armslag krijgen.

De heer Jan Jacob Van Dijk (CDA):

Het klinkt allemaal mooi, maar dat is het niet. Kunt u aangeven wat voor u belangrijker is? Vindt u het belangrijker dat u helderheid kunt verschaffen aan studenten die gebruik maken van het collegegeldkrediet over wat zij uiteindelijk terug moeten gaan betalen en hoe dat moet gebeuren? Of vindt u het belangrijker dat die student ook een collegegeldkrediet kan aanvragen, omdat hij in het buitenland gaat studeren?

De heer Zijlstra (VVD):

Die helderheid is er. De huidige leenvoorwaarden zijn van kracht. Mocht de Kamer op een gegeven moment – ongeacht of dat over een jaar of pas over tien jaar is – besluiten tot een ander leenstelsel, dan is dit op dat moment aan de orde. Overigens staat in het oude voorstel waaraan u refereerde een prima overgangsregeling voor studenten die al een lening hebben. Ik begrijp dus niet het bezwaar waarmee u aankomt. Ik vind dat ver gezocht.

De heer Jan Jacob Van Dijk (CDA):

Dat kunt u vinden, maar wij hebben dat bezwaar wel. Kunt u zeggen hoe u aankijkt tegen de mogelijke financiële gevolgen van dit systeem, dat een periode van vijftien jaar omvat, en tegen het bedrag dat misschien aan het einde van de rit moet worden kwijtgescholden?

De heer Zijlstra (VVD):

Wij hebben aangegeven dat het collegegeldkrediet budgettair neutraal moet kunnen zijn. Dat is ook bevestigd. Ik zie daarom het probleem niet. Het kabinet geeft aan deze maatregel op deze manier te kunnen invoeren. Wij willen het kabinet op dat punt best vertrouwen.

De heer Jan Jacob Van Dijk (CDA):

Voor welke periode is deze maatregel budgettair neutraal? Is dat voor de komende periode van vier jaar, of geldt dat ook nog over vijftien jaar?

De heer Zijlstra (VVD):

Als wij voor alle voorstellen moeten bedenken welke gevolgen zij in 2050 hebben, wordt het debat hier heel ingewikkeld. Wij zijn hier bezig met begrotingen waarvoor dit kabinet verantwoordelijk is. Het kabinet is verantwoordelijk tot en met 2010. Daaraan zullen wij het kabinet houden.

Mevrouw Leijten (SP):

U spreekt over meer financiële armslag voor studenten, maar dat is niet juist. Zij kunnen lenen. Dan hebben zij meer financiële armslag. Maar dat moeten zij wel terugbetalen. Feitelijk hebben zij dus niet meer armslag. Als de leenoptie wordt vergroot, moeten wij dan niet constateren dat de studiefinanciering op dit moment te laag is?

De heer Zijlstra (VVD):

De basisgedachte hierachter – die breed wordt gedragen in deze Kamer – is natuurlijk een heel andere, namelijk dat wij willen dat er meer contacturen komen voor studenten. Studenten moeten weer meer tijd gaan besteden aan studeren. Dat betekent dat zij ook minder tijd kunnen besteden aan werken. Dan is het ook niet meer dan normaal dat zij een compensatie krijgen door de mogelijkheid om meer te gaan lenen. Als men meer contacturen wil nastreven, vind ik het volstrekt normaal om met een voorstel als dit te komen.

Mevrouw Leijten (SP):

U spreekt erover dat er meer financiële ruimte komt. Het gaat om een lening, die dus achteraf moet worden terugbetaald. Wanneer zelfs studenten met een basisbeurs en een lening daarnaast nog werken – omdat zij niet rondkomen, zo blijkt ook uit de cijfers van het Nibud, dat berekent dat zij ten minste € 100 tekort komen, zeker in een studentenstad als Utrecht met hoge huren – kunnen wij constateren dat de studiefinanciering op dit moment te laag is. Anders heeft men geen verruimde leenmogelijkheid nodig.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat de studiefinanciering geen vetpot is zal ik onmiddellijk beamen. Niemand in dit land zal dat bestrijden. De vraag is of er extra financiële armslag is. Natuurlijk blijft het bedrag gelijk dat een student als gift krijgt, met daarnaast de mogelijkheid om meer te lenen. Het is een eigen keuze om die lening aan te gaan. Als liberalen zijn wij sterk voor eigen keuzes, de SP iets minder. Een student die daarvoor kiest, heeft dan meer financiële armslag. Natuurlijk moet hij of zij dat terugbetalen. Dat is ook normaal, want het is een investering in de eigen toekomst.

De scheiding tussen de kosten voor het levensonderhoud enerzijds en collegegeld anderzijds vinden wij belangrijk. Studenten hoeven minder bij te verdienen om rond te kunnen komen en kunnen dus meer tijd besteden aan hun studie. Dat is wat wij allen willen en wat hier mogelijk wordt gemaakt. De scheiding tussen levensonderhoud en collegegeld heeft ook nog als voordeel dat men voor de toekomst ruimte biedt voor collegegelddifferentiatie. Dat roept onmiddellijk de vraag op hoe de minister daarover denkt. Op die vraag hoop ik zo dadelijk een antwoord te krijgen.

De SP heeft gevraagd waarom is gekozen voor vijf maal een twaalfde deel en heeft gezegd dat wij in Nederland geen collegegelden hebben boven de wettelijke limiet. Die hebben wij wel. Wij hebben ook niet-bekostigde instellingen waarvoor men geen studiefinanciering krijgt, zoals de hogeschool Tio, waarvoor het collegegeld € 8000 bedraagt, dat men zelf moet betalen. Het lijkt mij dus heel goed om deze mogelijkheid te bieden.

Voorzitter. In een debat over het wetsvoorstel mogen de leerrechten niet ontbreken. De heer Anker sprak zojuist over de rokende restanten van het leerrechtenstelsel, maar het is en blijft een feit dat de meeneembare studiefinanciering en het collegegeldkrediet onderdeel zijn van een groter geheel. Het doel van de wet voor de leerrechten is het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs door de vraagsturing door studenten te vergroten. Door de studenten meer macht te geven moeten instellingen geprikkeld worden om de beste waar voor het geld te geven. Op die manier moet een kwaliteitsimpuls worden gegeven.

Kwaliteit vindt iedereen belangrijk. Wij kennen immers allemaal de verhalen over de verslechterde kwaliteit. Zo woedde er onlangs nog een discussie in de media over spookvakken op de hbo's. De leerrechten waren voor mijn fractie dus een groot goed. De kwaliteit van het onderwijs staat ook hoog in het vaandel van de minister. Hij heeft in het openbaar echter ook gezegd dat hij de leerrechten niet ziet zitten. Wat is nu zijn mening over de leerrechten? En als hij de leerrechten wil afschaffen, waarmee gaat hij die dan vervangen? Hoe gaat hij in de komende tijd de kwaliteit verbeteren? Welke middelen zet hij daarvoor in? Kiest hij voor collegegelddifferentiatie, selectie aan de poort of ziet hij nog andere mogelijkheden? Wat gaat hij aan de bureaucratie doen? De antwoorden op deze vragen zijn essentieel voor deze belangrijke discussie over de kwaliteit van het onderwijs.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik begrijp natuurlijk ook wel dat de verleiding groot is om dit debat uit te breiden met andere onderwerpen. Over ongeveer zeventig dagen weten wij door welk ander systeem het leerrechtensysteem wordt vervangen. In dat systeem wordt waarschijnlijk niet alleen de bekostiging van het onderwijs geregeld, maar ook die van het onderzoek op universiteiten. Is het niet beter om ons vanmiddag te beperken tot studenten die geld nodig hebben voor hun studie?

De heer Dibi (GroenLinks):

Niet alleen minister Plasterk en de GroenLinksfractie waren tegen de leerrechten, maar ook de VSNU, de HBO-raad, de Raad van State, de Onderwijsraad en alle relevante studentenorganisaties. Eigenlijk was iedereen tegen die handen en voeten moest geven aan het leerrechtensysteem. Ik begrijp best dat u nu een beetje wilt zeuren, want uw politiek leider is er immers niet in geslaagd om deze grote wet er doorheen te krijgen. Aangezien iedereen tegen was, is het toch zeker beter om af te wachten hoe het nieuwe, geïntegreerde wetsvoorstel eruit zal gaan zien?

De voorzitter:

U mag deze vraag natuurlijk beantwoorden, maar ik kan mij goed voorstellen dat wij de suggestie van de heer Anker volgen en ons vanmiddag zoveel mogelijk beperken tot het geagendeerde wetsvoorstel.

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Dat zal ik proberen. Uw opmerking laat echter onverlet dat dit wetsvoorstel onderdeel is van een groter geheel. Dat grotere geheel wil ik in deze discussie niet onbelicht willen laten, zeker nu de woordvoerder van de CDA-fractie zo nadrukkelijk sprak over de noodzaak van een integrale aanpak.

De heer Dibi heeft gelijk als hij zegt dat er links en rechts is geprotesteerd tegen het leerrechtenstelsel. Mijn fractie heeft dan ook al eerder aangegeven dat er het nodige te zeggen viel over bepaalde aspecten van dit stelsel. Het idee achter de leerrechten was echter wel om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Dat is de reden dat ik de minister vraag waarmee hij het leerrechtenstelsel wil vervangen. Ik zeg niet foei tegen de minister als hij het leerrechtenstelsel afwijst, maar ik wil dan wel horen wat hij wel wil. De kwaliteit van het onderwijs is immers zo belangrijk dat wij de komende zeventig dagen niet achterovergeleund kunnen gaan zitten afwachten wat het kabinet gaat doen. Het kan toch niet zo zijn dat ik elke keer word afgestraft als ik de minister iets vraag, omdat ik hem niet zou mogen storen tijdens zijn gesprekken met het veld? Ik blijf mijn vragen gewoon stellen en ik hoop dat de minister die wil beantwoorden.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Hebt u liever een kort antwoord van de minister dan later een goed debat over de kwaliteit van het onderwijs?

De heer Zijlstra (VVD):

Het is bijna ridicuul hoeveel belang er wordt gehecht aan die honderd dagen die het kabinet heeft gereserveerd voor gesprekken. Blijkbaar mag je nu zelfs geen vragen meer stellen. De VVD-fractie heeft grote verwachtingen van deze minister. Hij staat verder niet bekend als iemand die geen mening zou hebben. Ik hoor daarom graag hoe hij op dit moment denkt de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs te gaan verbeteren. Hij hoeft niet met een doorwrocht voorstel te komen, maar ik zou het wel zeer waarderen als hij zou aangeven welke kant hij op denkt te gaan. Wij verkeren immers helemaal niet in de luxe positie waarin wij nog eens uitgebreid een paar jaar over een nieuw systeem kunnen gaan nadenken; dat wil ik ook meegeven.

Eigenlijk had ik de voorgaande vragen niet hoeven stellen, want de Leerrechtenwet is op 20 juni 2006 in de Tweede Kamer aangenomen. Daarna is het voorstel doorgegaan naar de Eerste Kamer. Daar is toen iets heel bijzonders gebeurd. De Eerste Kamer heeft dit wetsvoorstel namelijk controversieel verklaard. Dat is een staatkundige noviteit. Daarvan zijn er het laatste halfjaar sowieso nogal wat geweest en de Eerste Kamer doet daaraan rustig mee. Premier Balkenende blies tijdens de verkiezingen voor de provinciale staten hoog van de toren over de SP en de VVD, die wel eens politiek zouden kunnen gaan bedrijven in de Eerste Kamer. Daarvoor was de Eerste Kamer volgens de premier niet bedoeld. Hij vond het een schande, maar hij vergat ondertussen dat de CDA-fractie in de Eerste Kamer politiek bedreef op het dossier van deze Leerrechtenwet. Wat wil de CDA-fractie nu eigenlijk? Ik ben de weg kwijt. De heer Van Dijk zei zojuist dat het voorstel dat vandaag voorligt, onderdeel is van een groter geheel en dat wij eigenlijk het grotere geheel zouden moeten bespreken. Datzelfde CDA heeft dit grotere geheel in de Eerste Kamer geblokkeerd. Het CDA was eerst vóór leerrechten, daarna hield men die tegen in de Eerste Kamer en nu moet dit voorstel ineens weer onderdeel van een groter geheel zijn. Wat wil het CDA nu eigenlijk?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Laten wij het bij de feiten houden. De CDA-fractie in de Tweede Kamer heeft ingestemd met het geheel. De fractie in de Eerste Kamer heeft haar eigen verantwoordelijkheid. Die fractie heeft niet gezegd dat zij tegen het voorstel was, maar zij heeft alleen aangekondigd dat zij het onderwerp controversieel vond. Wij wachten rustig af wat er nu komt. De heer Zijlstra is volgens mij op dit moment te veel bezig met de onderwerpen leerrechten en kwaliteit van onderwijs. Wij moeten nu spreken over het wetsvoorstel dat vandaag op de agenda staat. Hij kan proberen mij uit te lokken meer uitspraken te doen over de onderwerpen die vandaag niet op de agenda staan, maar ik zal daarop niet ingaan.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat is uw goed recht. Ik constateer echter dat het CDA regelmatig van standpunt is veranderd op de punten die ik zojuist noemde. Ik hoop dat dit niet te vaak gebeurt. Ik geef nog een voorbeeld. De heer Van Dijk zegt vandaag dat hij geen principieel bezwaar heeft tegen collegegeldkrediet. Ik vergelijk deze uitspraak met de uitspraken die zijn partijgenoot mevrouw Joldersma in het verleden heeft gedaan. Wij lezen in de notulen dat zij zei dat het CDA zeer ingenomen is met het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de kosten voor het levensonderhoud en de kosten voor de studie. Zij was dus zeer vóór een collegegeldkrediet. Waarom nu dan weer dit voorbehoud van de heer Van Dijk? Waarom gaat hij hier niet vol achteraan? Het collegegeldkrediet is een goed middel. De CDA-fractie is daar in het verleden in de polonaise achteraan gegaan. Vandaag hoor ik echter alleen maar voorbehouden. Waarom is dat?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij hebt u selectief geluisterd. Ik heb gezegd dat onze fractie het betreurt dat dit wetsvoorstel vandaag wordt behandeld vanwege de procedure en vanwege het feit dat het losgemaakt is van het grotere geheel. Daarna heb ik gesproken over het collegegeldkrediet, maar ik heb niet gezegd dat wij daar principieel tegen zijn, integendeel. Ik adviseer u het stenografisch verslag te lezen. Dan zult u ontdekken dat wij op dezelfde lijn zitten als in het verleden. Wij hebben echter wel zeer nadrukkelijk aangegeven dat wij vinden dat het niet verstandig was om er nú over te spreken, omdat andere elementen er niet bij betrokken zijn. Dát is ons punt. Het is uw goed recht om de CDA-fractie aan te vallen, maar houdt u zich daarbij wel aan de feiten en aan hetgeen werkelijk is gezegd.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik wil niet vervelend doen, maar ik las zojuist voor uit het stenografisch verlag. De CDA-fractie is volgens ons op deze onderwerpen door de mand gevallen. Wij wensen de minister veel succes met zijn coalitiepartner. De VVD-fractie zal hem steunen als hij met goede voorstellen komt om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verbeteren. Hij heeft daarmee vandaag een goed begin gemaakt door het voorliggende voorstel, dat VVD-wortels heeft, gewoon in te dienen.

De vergadering wordt van 13.47 uur tot 14.00 uur geschorst.

Minister Plasterk:

Mijnheer de voorzitter. Het is mij een genoegen vandaag mijn eerste debat met de Kamer te mogen voeren, meteen over een wetsvoorstel. Laat ik beginnen met de apostel Paulus te citeren: "Onderzoekt alles, maar behoudt het goede." Ik zeg dit als opmaat om aan te haken bij twee opmerkingen, aan de ene kant door de heer Dibi, die een plan al naar mij vernoemt, en aan de andere kant van de heer Zijlstra van de VVD, dat het hier gaat om een VVD-voorstel. Beide opmerkingen doen niet helemaal recht aan de werkelijkheid. Het wetsvoorstel is inderdaad een uitvloeisel van een groter pakket dat eerder door de VVD in gang is gezet. Ik heb de vrijheid genomen om daarvan alles te onderzoeken en het goede te behouden, om dat vandaag aan de Kamer voor te leggen. Ik ben niet de intellectuele auteur van het voorstel. Het heeft een lange voorgeschiedenis.

Daarmee zij meteen gezegd dat de voorgeschiedenis enigszins gecompliceerd is geweest. De regering heeft, ook gehoord de discussie die eerder in de Kamer heeft plaatsgevonden, geprobeerd de elementen eruit te halen om het voor de studenten zo goed mogelijk en zo snel mogelijk zo goed mogelijk te maken. Ik realiseer mij dat andere procedures mogelijk zouden zijn geweest, maar de situatie is nu eenmaal zoals zij is. Ik dank de Kamer dan ook voor de vlotte manier waarop zij het voorstel heeft willen agenderen en behandelen. Die leidt ertoe dat per ingang van het volgende collegejaar studenten veel beter de mogelijkheid krijgen om in het buitenland een deel van hun studie te gaan doen. De wereld trekt zich minder en minder aan van grenzen. Ik ben erg aangesproken door het betoog van de heer Dibi daarover. Wij leven in een open wereld. De regering staat daar zeer positief tegenover. Er is geen enkele neiging om ons daarvan af te sluiten. Het is heel goed als studenten een deel van hun studie in het buitenland gaan doen als zij daar aanleiding toe zien. Wij willen dat mogelijk maken en aanmoedigen.

Ik heb zelf als onderdeel van mijn biologiestudie een halfjaar in Londen kunnen werken. Ik ben toen overigens ingeschreven gebleven bij een Nederlandse universiteit. Die praktijk wordt ook vaak gevolgd. Ik kon daar met een of ander potje naartoe. Ik ben blij dat er nu andere mogelijkheden zijn, om dit structureel in de curricula in te bouwen, zodat de student zijn eigen opleidingstraject kan uitzetten. Zo'n mogelijkheid kan een afgeronde opleiding, een bachelor- of een masteropleiding, betreffen, maar zij kan ook een onderdeel daarvan zijn. Wij gaan ervan uit dat de meeste studenten het grootste deel van hun opleiding in Nederland zullen blijven volgen, maar de keuze is aan hen.

Door de studiefinanciering mee te nemen worden studenten bij studie in het binnenland of in het buitenland in principe onder dezelfde voorwaarden behandeld. Het systeem werkt hetzelfde voor binnenlandse en buitenlandse opleidingen. Wij geven alleen studiefinanciering mee als naar ons oordeel, gebaseerd op gegevens van Nuffic, de student met het afronden van de opleiding daadwerkelijk een hoger onderwijsniveau bereikt. Daarmee zorgen wij ervoor dat de student iets doet waar hij zelf wat aan heeft en waar de samenleving later wat aan heeft. Gelijke ondersteuning betekent dat de student hetzelfde budget krijgt als in Nederland. Met het wetsvoorstel wordt dat budget verruimd. Er wordt een nieuw element toegevoegd, dat de Kamer ook heeft besproken, dat van het collegegeldkrediet.

Het collegegeldkrediet zoals nu voorgesteld is een nieuw element. Het is voor alle studenten volledig vrijwillig. Het komt niet in plaats van enig ander element in het systeem van studiefinanciering. Wie er geen prijs op stelt, hoeft het niet te gebruiken. Naar aanleiding van de opmerkingen van mevrouw Leijten ga ik daar dadelijk nog nader op in.

Het systeem is flexibel. De student kan per jaar het wettelijk collegegeld lenen. Voor het komende jaar is dat € 1538. Als hij meer moet betalen, zal hij voortaan tot het maximum van vijfmaal dat bedrag, € 7690, het collegegeldkrediet kunnen opnemen. Dat kan ook in Nederland het geval zijn, bijvoorbeeld voor Nyenrode of een andere privé universiteit.

Mevrouw Besselink is enthousiast over het voorstel en ik zou haar betoog kunnen samenvatten met: "Het moet, het kan! Op voor het plan!." Voor wie het zich niet meer herinnert, er wordt hierbij verwezen naar het Plan van de Arbeid. Zij vroeg evenals de heer Pechtold naar de positie van de mbo'ers. Zoals de Kamer weet, is er nu een experiment gaande waarbij mbo'ers in een beperkt aantal categorieën in staat worden gesteld, met studiefinanciering te studeren in regio's rondom ons land. Dit wordt nu geëvalueerd en ik zeg toe dat ik nog dit voorjaar de conclusies uit deze evaluatie en de daarop gebaseerde voorstellen aan de Kamer zal voorleggen. Mevrouw Besselink vroeg of ik nu al kan toezeggen dat ik deze mogelijkheid zal uitbreiden, maar het lijkt mij eerlijk gezegd beter om het resultaat van de evaluatie af te wachten. Ik heb uit haar woorden begrepen dat zij er positief tegenover staat. Dat weten wij dan alvast. Binnen twee maanden zal ik hierop terugkomen.

De heer Pechtold (D66):

Dit klinkt goed, maar wij hebben er zojuist al even over gesproken dat goede communicatie hierbij belangrijk is en dat studenten hiermee tijdig rekening moeten kunnen houden. Ik vraag u niet om dit al voor het komende studiejaar te regelen, maar ik heb u wel opgeroepen om afhankelijk van een positief resultaat van de evaluatie toe te zeggen dat dit met ingang van het studiejaar 2008-2009 ook voor mbo'ers zal gelden. Ik vraag u om dit toe te zeggen, anders zal ik hierover in tweede termijn een motie indienen, want er dreigt hierbij ongelijkheid tussen het mbo en het hbo en de universiteit, en ik vind dat wij een helder signaal moeten geven. Dus tenzij de evaluatie in een andere richting wijst, zouden wij ernaar moeten streven om het mbo met ingang van het genoemde studiejaar in staat te stellen, het been bij te trekken.

Minister Plasterk:

Daar wil ik wel naar streven, maar het gaat er dan nog wel even om, wat er dan precies voor het mbo zou moeten gaan gelden. Er is nu een experiment voor een beperkt aantal studies in de regio's rondom Nederland en ik wil nu niet toezeggen dat ik het meenemen van de studiefinanciering vanaf het genoemde studiejaar naar alle mbo-opleidingen in de hele wereld zal toestaan. Daarvoor moeten wij echt de resultaten van het experiment toetsen en interpreteren. Ik wil wel toezeggen dat ik de Kamer een voorstel zal doen dat daarop gebaseerd zal zijn.

De heer Pechtold (D66):

Het gaat om positieve resultaten van de evaluatie, maar als die positief zijn, moet de regeling naar mijn mening ook worden uitgebreid. Dan dient er ook geen onderscheid meer gemaakt te worden tussen hbo, universitair onderwijs en mbo. Ik hoop dat wij het hierover in ieder geval eens zijn. Natuurlijk, het experiment is nog beperkt, maar er is ongelijkheid en daar wil D66 in ieder geval van af. Ik zou ook willen vermijden dat wij er in mei achter moeten komen dat er nog geen regeling is en dat wij erop terug moeten komen.

Minister Plasterk:

Ik denk niet dat wij nu kunnen vaststellen dat er geen enkel verschil meer kan zijn. Het gaat bijvoorbeeld om de vraag of Nuffic in staat is tot zo'n beoordeling. Als het gaat om een sportopleiding op mbo-niveau aan een surfschool in Tahiti, dan wil ik toch nog wel even in detail bekijken of wij kunnen aangeven dat de studiefinanciering kan worden meegenomen. Het is toch net iets anders dan wanneer iemand rechten gaat studeren aan de universiteit van Buenos Aires, dus daar wil ik niet op vooruitlopen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben het hier niet mee eens. Ik zie dat de uitval in het mbo veel groter is dan in het hoger onderwijs. Even los van dit wetsvoorstel was het voor een aantal studenten in het hoger onderwijs ook al mogelijk om hun studie in het buitenland te laten bekostigen. Er is nu een experiment, vooral in de metaalindustrie en in de bouwsector. Ik zie niet in waarom wij zouden moeten vasthouden aan het verschil tussen mbo en hbo. Wij willen internationalisering van het gehele onderwijs, wij willen meer prikkels in het mbo omdat daar de uitval zo groot en de werkdruk zo hoog is. Dit kunnen wij bereiken door ook deze studenten de mogelijkheid te geven, hun studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland. Ik begrijp best dat u zorgvuldig wilt handelen en op het resultaat van de evaluatie wilt wachten, maar net als de heer Pechtold zou ik toch een minder vrijblijvende reactie van u willen horen.

Minister Plasterk:

Ik heb mij in de afgelopen weken uitvoerig verdiept in de schooluitval in het mbo, maar het probleem zit niet in de categorie die nu in het experiment met medeneming van de studiefinanciering een studie aan een buitenlandse onderwijsinstelling volgt. Het ligt dus niet voor de hand om die koppeling te leggen op de manier waarop u dat nu doet. Verder is er natuurlijk verschil in studiefinanciering voor het mbo en het hoger onderwijs en u kunt mij niet vragen om hier te doen alsof dat verschil er niet is. Ik kan wel toezeggen om op dit onderwerp terug te komen en daarbij een positieve houding aan te nemen. Als experimenten een positief beeld laten zien, zullen wij daarop voortbouwen. Dat is alles wat ik redelijkerwijs kan toezeggen.

Mevrouw Besselink vroeg om een toetsing door de Nuffic. Die toetsing wordt altijd uitgevoerd. Als een student via de IB-Groep vraagt om studiefinanciering is er volgens de AWB-procedure recht op een toetsing binnen acht weken. Wordt de financiering niet toegekend, dan moet dat gemotiveerd worden. Mevrouw Besselink vroeg of iemand de opleiding toch kan gaan volgen als er geen uitspraak is. Als iemand acht weken van tevoren – dat is een zeer redelijke termijn – een aanvraag doet, komt er altijd een ja of een nee.

Kan in het geval het collegegeld hoger wordt de financiering daarvan losgekoppeld worden van het collegegeldkrediet? Hierop wil ik terugkomen bij de beantwoording van andere vragen, want dit heeft alles te maken met het stelsel van studiefinanciering.

Wat zijn de consequenties van de Raulinregeling voor instellingen? Met de instellingen is hierover overleg gepleegd. Zij krijgen een vergoeding van 5,5 mln. en zij menen dat zij daarmee het gat dat ontstaat door het wegvallen van de vergoeding redelijk kunnen opvangen.

Mevrouw Leijten heeft een aantal vragen gesteld waarvan de eerste in mijn ogen toch op een misverstand berust. Zij vraagt: wat is de achterliggende reden om de tegemoetkoming in de studiefinanciering voor het betalen van het collegegeld te schrappen uit de basisbeurs? In mijn algemene inleiding heb ik al gezegd dat er niets uit de basisbeurs wordt geschrapt. De studiefinanciering blijft zoals zij is. Er komt alleen een faciliteit bij om te kunnen lenen. Ik kan de opmerking van mevrouw Leijten dan ook niet plaatsen. Ik kan mij wel iets anders voorstellen en daarbij denk ik aan een redenering die ten grondslag zal liggen aan haar amendementen. Ik kan mij namelijk voorstellen dat het voorstel voor de Kamer de drempel kan verlagen om te korten op de basisbeurs met verwijzing naar het collegegeldkrediet. Echter, de Kamer is daar zelf bij. Als ik al niet bang ben voor de Kamer, waarom zou mevrouw Leijten daar dan bang voor zijn. Wij creëren nu een faciliteit en ik meen dat er consensus bestaat over de vraag of die nuttig is voor het bereiken van onze doelstelling. Ik kan mij voorstellen dat men niet vooruit wil lopen op een discussie over de studiefinanciering in meer algemene zin. Het is het goede recht van de geachte afgevaardigde om op dit punt haar standpunt in te nemen.

Mevrouw Leijten (SP):

Wij spreken nu over de basisbeurs die iedereen ontvangt. Die beurs is opgebouwd uit een tegemoetkoming van de kosten voor levensonderhoud, boeken en leermiddelen. Verder bestaat een deel van de beurs uit een tegemoetkoming voor het collegegeld. Eigenlijk is daarmee iets meer gemoeid dan die € 1500, gedeeld door twaalf. Dat laatste gedeelte wordt uit de beurs gehaald, maar het bedrag wordt niet veranderd.

Minister Plasterk:

Er is geen aanwijsbaar verband tussen het een en het ander. Een onderdeel van de basisbeurs kan niet gebruikt worden voor het collegegeld. De basisbeurs bedraagt € 252 maal twaalf. Wanneer je daarvan het collegegeld moet betalen, houd je te weinig over om nog rond te kunnen komen. Dat heeft u terecht benadrukt. Mensen werken erbij of lenen. Overigens is dit een tweede fundamenteel punt. Ik kreeg de indruk uit uw bijdrage dat u tegenstander bent van elke vorm van lenen ter financiering van de studie, maar misschien heb ik dat verkeerd begrepen.

Mevrouw Leijten (SP):

Ja, dat heeft u inderdaad verkeerd begrepen. De opbouw die ik besproken heb voorziet in een lening voor studenten. Dus bovenop de basisbeurs en de aanvullende beurs wordt gebruik gemaakt van een lening. Wij vinden dat oké. Ik kom echter nog even terug op de basisbeurs. In artikel 3.2 van de huidige wet staat hoe het maandbedrag voor een student is opgebouwd. In dit artikel wordt gesproken over een deelnemer. Die deelnemer krijgt met het collegegeldkrediet een tegemoetkoming voor betaling van het collegegeld. In artikel 3.3 wordt gesproken over de student en daar wordt niet meer gesproken over het collegegeldkrediet. Dat is er dus uitgehaald. Als studenten ervoor kiezen om het collegegeldkrediet in te schakelen, hebben zij een verhoging.

Minister Plasterk:

De studiefinanciering is opgebouwd uit een basisbeurs, een aanvullende beurs en een lening. Het geheel wordt geacht de kosten van levensonderhoud te dekken, plus het collegegeld, en dat blijft zo. Daarnaast wordt nu een faciliteit gecreëerd, waardoor studenten in het buitenland kunnen lenen, zelfs zo nodig vijf keer zoveel als in Nederland. Niemand hoeft daarvan gebruik te maken.

De heer Bosma komt op de een of andere manier, los van het onderwerp van debat, altijd weer bij de moslims uit. Ik heb geen voornemen, moslims uit te sluiten van deze regeling. De regeling lijkt mij helder: zij geldt voor mensen die recht hebben op studiefinanciering en die drie jaar hier verblijven, ongeacht hun geloof. Als hierop een amendement komt, kan ik daar concreet op reageren, maar verder op dit moment niet.

De heer Bosma (PVV):

Ik zal hier eens goed over nadenken. De loophole die ik schetste, was de volgende. Iemand die in Turkije woont en op de een of andere manier een Nederlands paspoort of een Nederlandse verblijfstitel heeft, schrijft zich in Nederland in in het bevolkingsregister. Daarna gaat hij in Turkije studeren, waar hij gewoon nog steeds woonde.

Minister Plasterk:

Zou u dit ook een loophole vinden als betrokkene in Zwitserland woonde?

De heer Bosma (PVV):

Een loophole is een loophole. Maar er wonen niet veel mensen met een Nederlands paspoort of een Nederlandse verblijfstitel in Zwitserland.

Minister Plasterk:

In Genève zitten er heel wat!

De heer Bosma (PVV):

Afgezien van de nationaliteit: ziet u een dergelijke manier om oneigenlijk gebruik te maken van de meeneembaarheid van de studiefinanciering voor u?

Minister Plasterk:

Ik vind het niet oneigenlijk wanneer Nederlanders, of mensen die in algemene termen gedefinieerd recht hebben op Nederlandse studiefinanciering en die hier drie jaar verblijven, binnen een peilperiode van zes jaar – dat is de internationaal geaccepteerde manier om vast te stellen of iemand in aanmerking komt voor studiefinanciering – drie jaar in het buitenland gaan studeren. Ik zie geen aanleiding om Turkije daarvan uit te sluiten.

De heer Jan Jacob van Dijk zegt dat de kwaliteit van de opleiding voorop moet staan, iets wat ik natuurlijk volledig deel. Als een commerciële opleiding collegegeld heft en voldoet aan de eisen, kan deze ook onder de regeling van het collegegeldkrediet vallen, en kan studiefinanciering worden meegenomen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Als je een studie van de LOI gaat volgen, kun je daarvoor op dit moment geen studiefinanciering krijgen. Is het uitgesloten dat, wanneer je naar België toegaat en daar eenzelfde soort opleiding volgt, je de studiefinanciering meeneemt?

Minister Plasterk:

Ik denk dat die niet in de Nuffic-accreditatie als zodanig wordt aangemerkt. Ik zal dat laten nazoeken en daar schriftelijk op terugkomen.

Een bedrag van 15 mln. drukt op het Fonds internationalisering van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor 5,5 mln. komt het uit de vrijkomende Raulinmiddelen, en voor 16 mln. uit de bekostiging van de studiefinanciering, waardoor het niet drukt op de kosten voor het hoger onderwijs.

De heer Van Dijk vraagt om een toezegging dat ik op korte termijn op het aflossingssysteem en het leerrechtenstelsel terugkom. Binnen de honderd dagen waarin ik mij daarop aan het oriënteren ben – met excuses aan de heer Zijlstra, die dat kennelijk als onplezierig ervaart – zal ik hier terugkomen, met een voorstel hoe ik mij voorstel dit af te wikkelen.

Er is gevraagd, hoe hoog de kosten zullen zijn van het niet aflossen van het collegegeldkrediet. Die zijn bij alle vormen van lening een paar procent. In het geval van het collegegeldkrediet zal dit zich pas over twintig jaar voordoen, en dan komt het uit de algemene middelen. Het drukt niet nu, en ook niet in de komende tien jaar, op de begroting. Maar bij elke lening moet je toch maar weer afwachten dat je haar helemaal terugkrijgt. Ingecalculeerd is dat dat voor een zeer klein deel niet zal lukken.

Door verschillende woordvoerders is gevraagd of ik kan garanderen dat de IB-Groep in staat is om de controle uit te voeren. Ik heb mij ervan overtuigd dat de IB-Groep daartoe in staat is.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

U bent ervan overtuigd dat het de IB-Groep gaat lukken. Ik denk dat het verstandig is om de vinger aan de pols te houden. Daarom stel ik voor dat er voor het einde van het jaar een overzicht komt van de stand van zaken van de uitvoering.

Minister Plasterk:

Dat zeg ik toe.

De heer Dibi heeft een gloedvol betoog gehouden over een open blik op de wereld. Dat beschouw ik als een ondersteuning van mijn beleid. Hij vraagt naar plannen voor het terugdringen van de leenangst. Dat is een zeer reëel punt. Ik heb al aangegeven dat ik niet negatief sta ten opzichte van de gedachte dat studenten lenen. Uit onderzoek blijkt dat een investering in je eigen onderwijs, dus ook in je eigen hoger onderwijs, de beste investering is die je kunt doen. De heer Dibi heeft echter volledig gelijk dat het effect van de leenangst ertoe kan leiden dat jonge mensen die daarmee worden geconfronteerd liever niet investeren in een studie. Het is een groot verlies van hun capaciteiten als zij om die reden de keuze voor een studie niet zouden maken. Dat betekent dat je bij een studiefinancieringsstelsel altijd zult moeten zoeken naar oplossingen waarbij de leenangst er niet toe leidt dat significante groepen studenten, die anders wel zouden zijn gaan studeren, niet gaan studeren. Ik ben van plan om hierop binnenkort terug te komen bij de Kamer.

Dat geldt ook voor de vraag over het innovatieplatform, waar ik in het verleden kritische kanttekeningen bij heb geplaatst. Er wordt een innovatieplatform nieuwe stijl ingericht. Daarover zullen aan de Kamer voorstellen worden voorgelegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Heeft de minister daar een bepaalde termijn voor in het hoofd? Zoals de woordvoerder van de VVD-fractie stelde, ondermijnt de termijn van honderd dagen de positie van de Kamer enigszins. Kan de minister ons vertellen wanneer wij die voorstellen kunnen verwachten?

Minister Plasterk:

De voorstellen voor het innovatieplatform komen voor de zomer, want ik wil daar ook snel mee van start.

Dan kom ik bij de motivatie voor de eis dat mensen om voor meeneembaarheid in aanmerking te komen drie jaar in Nederland moeten zijn geweest. Overigens is dat drie uit de zes jaar. Dat betekent dat mensen die bijvoorbeeld een jaar naar high school zijn geweest daarmee niet het recht verliezen om die financiering vervolgens voor hun studie mee te nemen. Dat is in principe een Europees vastgestelde toets waar wij ons aan hebben geconformeerd. Zeker gezien het gegeven dat het gehele stelsel bedoeld is om te passen in het Bolognastreven om al die systemen zo veel mogelijk aan te laten sluiten, leek mij dat een redelijke eis.

Expats komen niet voor Nederlandse studiefinanciering in aanmerking wanneer zij al tien jaar in het buitenland verblijven. De enige groep die daarvan is uitgesloten, is de diplomatieke dienst. Dat zijn Nederlanders aan wie door de Nederlandse samenleving is gevraagd om een aantal jaren in het buitenland te verblijven. Voor deze Nederlanders en voor hun kinderen wordt daarom op dit punt een uitzondering gemaakt.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind dit niet erg soepel van de minister. Ik heb hem gevraagd of hij openstaat voor wat meer maatwerk als er goed moverende redenen zijn. Onder de expats zijn bijvoorbeeld mensen die bij Shell werken. Moeten kinderen van die mensen dan op kostschool in Nederland blijven? Ik vraag de minister wat dat betreft meer souplesse te betrachten. Ook heb ik de minister gevraagd naar de mogelijkheid van beroep en bezwaar. Ik vind het wel van groot belang dat op de een of andere manier aangetoond moet kunnen worden dat er sprake is van een bijzonder geval. Hoe gaat de minister daarmee om?

Minister Plasterk:

Voor beroep en bezwaar geldt hetzelfde als bij alle studiefinanciering. Ik ben er geen voorstander van om hier maatwerk te leveren voor andere categorieën. Maatwerk is één van de modewoorden van deze tijd. Op een gegeven moment is het onduidelijk waar je de grens moet stellen. Mensen kunnen tien jaar met behoud van het Nederlandse paspoort in het buitenland gaan leven, maar het kan net zo goed om twintig jaar gaan. Op een gegeven moment moet toch gelden dat het gastland, in plaats van het sturende land, de studiefinanciering betaalt. Wij maken hier dus een uitzondering op als mensen een tijdje in het buitenland zijn. Als mensen echter tien tot twintig jaar in opdracht van wie dan ook en anders dan voor de diplomatieke dienst, bijvoorbeeld als kleine ondernemer, min of meer permanent in het buitenland gaan verblijven, is er geen einde aan.

De heer Pechtold (D66):

Dit is een antwoord, maar de minister gaat niet in op mijn argument. De minister zegt zelf dat mensen ervoor kiezen. In hoeverre kiest een vijftien- of zestienjarige – daar hebben wij het dan namelijk over – ervoor om kind te zijn van iemand die misschien net zo'n druk bestaan heeft als iemand die voor de overheid in het buitenland verblijft? De minister gaat er dan ook direct van uit dat er sprake is van één buitenland. Wie zegt niet dat je, als je vader bij Shell of een ander bedrijf werkt, elk jaar ergens anders zit en misschien nog wel vaker dan in de diplomatieke dienst. Dat is dan wel het buitenland, maar wat is dan het gastland? Om dat te voorkomen, zou ik niet te strikt vasthouden aan het maatpak en de prachtige confectie. Ook daar zijn over het algemeen nog wel mogelijkheden om hier en daar een mouwtje in te nemen of om er goed naar te kijken. Kan de minister op dit punt en de klachtenprocedure ingaan?

Minister Plasterk:

Wie met zijn ouders in het buitenland verblijft voor een periode van bijvoorbeeld vijftien jaar, mag altijd in Nederland met studiefinanciering gaan studeren. Degene die min of meer permanent met het hele gezin in Australië woont en besluit om daar te gaan studeren, moet inderdaad de Australische studiefinanciering realiseren of moet dit privaat oplossen.

De vraag van de heer Anker over het substantieel in Nederland verblijven, heb ik beantwoord. Daarbij gaat het dus om die drie jaar uit de zes.

Dan kom ik op het Bolognaproces. Wij proberen de kwaliteitsniveaus van de verschillende landen zo veel mogelijk in elkaar te schuiven en dit is een moeizaam proces. De heer Anker heeft gevraagd naar de verhouding tussen het aantal landen waarnaar wij studenten sturen en het aantal landen dat studenten naar Nederland stuurt. In de context van het denken over de open wereld wil ik er op zich niet naar streven om die verhouding één op één te maken. Ik kan ermee leven als er iets meer studenten van Nederland naar het buitenland gaan en dan terugkomen met die kennis. Omgekeerd kan ik er ook mee leven als er wat meer studenten vanuit het buitenland naar Nederland zouden gaan, omdat Nederland zo'n goed kennisland is. Het streven om die verhouding per se één op één in evenwicht te brengen, is op zich niet mijn doel. Ik vind het wel goed dat wij kunnen constateren dat beide situaties het geval zijn. Er is mij gevraagd wat die verhouding is en hoe wij die gaan beïnvloeden. Ik heb de getalsverhouding niet, maar ik beschik wel over de gegevens van het aantal studenten dat in Nederland studeert en over het aantal Nederlandse studenten dat elders studeert. Die getallen kent de Kamer echter al.

De heer Anker (ChristenUnie):

Deze vraag heb ik gesteld omdat mijn fractie meer inzicht wil krijgen in het effect van deze regeling. Puur vanuit de student geredeneerd is het natuurlijk fantastisch als wij alle lichten op groen zetten om over de hele wereld te kunnen studeren. Op landelijk niveau moeten wij echter ook bekijken wat wij aan het doen zijn. Wij stimuleren onze studenten om in het buitenland te gaan studeren. Als zij niet naar Nederland komen en in het buitenland blijven wonen, vloeit er veel geld en waarschijnlijk ook kennis weg naar het buitenland. Het is voor de fractie van de ChristenUnie wel van belang om enig inzicht te krijgen in het effect van deze maatregel. Daarom heb ik daarnaar gevraagd. Dat zou voor ons ook reden kunnen zijn om dit eens heel grondig te evalueren, zodat wij weten wat de globale effecten van dit beleid zijn: wat stroomt er weg en wat komt er naar ons toe?

Minister Plasterk:

Misschien help ik u door de huidige getallen te geven. Natuurlijk kan niemand met zekerheid zeggen wat deze maatregelen gaan betekenen voor de studentenstromen. Het totale aantal buitenlandse studenten in Nederland is 48.500. Het totale aantal Nederlandse studenten in het buitenland is 17.500. Het aantal studenten dat hierheen komt, is dus veel groter dan het aantal studenten dat weg gaat. Je kunt redelijkerwijs verwachten dat wij dat met deze maatregelen in ieder geval meer in balans brengen. Ik kan hier niet vaststellen of wij dat volledig één op één gaan krijgen en zo ja, op welke termijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister maakt er meteen van dat het één op één zou moeten zijn. Dat vraagt volgens mij niemand. Wij bespreken vandaag dat wij studenten eigenlijk een exportsubsidie meegeven, maar dat dat ook zou moeten gebeuren voor studenten die naar Nederland komen. Als wij talent laten wegstromen, moeten wij ook talent binnenhalen. Ik steun het voorstel van de ChristenUnie om dat inzichtelijk te maken, omdat dat van belang is voor onze concurrentiepositie, mede met het oog op de vergrijzing en de verkrampte arbeidsmarkt. Het gaat om het grotere plaatje.

Minister Plasterk:

Nogmaals: de hele systematiek in het hele Bolognaproces is dat het sturende land in principe verantwoordelijk is voor de studiefinanciering. Vanuit die gedachte geven wij onze studenten studiefinanciering mee, maar wij gaan ervan uit dat de zendende landen dat omgekeerd ook doen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb de minister ook gevraagd om de handen ineen te slaan met zijn collega, staatssecretaris mevrouw Albayrak, om kennismigranten ruimer toegang te geven tot Nederland.

Minister Plasterk:

Ik wil dat met haar bespreken, maar het is echt een andere kwestie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat begrijp ik.

Minister Plasterk:

De heer Anker heeft gevraagd of Nederland hiermee vooroploopt. Ja, Nederland loopt hiermee voorop, maar ongeveer gelijk met de ontwikkelingen in Duitsland, waar nu ook over meeneembare studiefinanciering wordt gesproken. Nederland loopt iets achter op Scandinavië, waar dat al het geval is. Wij blijven daarmee in de voorhoede. Dat past ook bij onze positie als internationaal kennisland.

De heer Pechtold heeft een gloedvol pleidooi gehouden voor het over de grens kijken. Dat steun ik volledig. Ik noem in deze context subsidiariteit. Dat lijkt enigszins te verwijzen naar de discussies over de Europese eenwording. Dat zijn echter twee verschillende kwesties. Het gaat om het op elkaar afstemmen van de onderwijssystemen. Tot dusver is mijn indruk dat de Kamer er belang aan hecht het systeem van studiefinanciering te bepalen. Dat wil zij niet van elders opgelegd krijgen. Dat zijn volgens mij twee verschillende onderwerpen. Misschien moet ik de discussie over Europese eenwording nu niet aangaan.

Er ligt een voorlichtingsplan klaar. Dat kunnen wij uitrollen als de Tweede Kamer akkoord is. Ik ben voornemens om aan de Eerste Kamer te vragen of zij hiermee akkoord gaat als in een duidelijke voetnoot wordt vermeld dat dit afhankelijk is van de instemming van de Eerste Kamer. Dan geven wij de correcte informatie en erkennen wij de rol van de Eerste Kamer, maar dan doen wij wel zoveel mogelijk wat wij kunnen op dat punt.

Op het punt van de mbo'ers heb ik de zorg van 2009 in ieder geval weggenomen. Of de Kamer het eens is met wat wij over twee maanden gaan doen, zien wij dan, maar ik ben niet voornemens om daarmee tot 2009 te wachten.

De heer Zijlstra heeft gevraagd of de Nuffic dat aankan. Ja, dat kan de Nuffic aan.

De vraag hoe ik over collegegelddifferentiatie denk, was inderdaad een poging om een discussie uit te lokken waarop wij binnenkort terugkomen. Dan zal ik die vraag graag beantwoorden.

Dat geldt ook voor de discussie over de leerrechten. Laat ik er dit over zeggen, want dat aspect is inderdaad uit deze voorstellen gefilterd. Wat ik in de publiciteit heb gezegd, moet ik zeker in uw Kamer herhalen. Het aspect van het leerrechtenstelsel dat de sturing van de kwaliteit in het hoger onderwijs er voornamelijk uit zou bestaan dat studenten weglopen als het hen niet aanstaat – dan pakken ze hun rugzakje met financiering en lopen ze naar elders – spreekt mij niet aan omdat het geen recht doet aan de werkelijkheid. De werkelijkheid is dat mensen ergens gaan studeren, bijvoorbeeld in Lutjebroek. Ze hebben daar een kamer, zijn misschien lid van een studentenvereniging en hebben daar een privéleven opgebouwd. Als het niet goed is in Lutjebroek, dan zitten ze er mooi mee. Dus proberen de beoordeling van de kwaliteit van het hoger onderwijs te forceren in een consumentenmodel van de rondshoppende student, doet geen recht aan de werkelijkheid. Dat heb ik elders gezegd en dat herhaal ik hier.

Ik denk overigens dat je in dat systeem met exact dezelfde vraag zit. Studenten shoppen niet rond. Zelfs als je vasthoudt aan de illusie dat zij dat doen, dan is nog de vraag hoe je toeziet op de kwaliteit van de instellingen. Dat is geen eenvoudige vraag, maar dit onderwerp staat vandaag niet ter discussie. Ik ben ervan overtuigd dat wij ook niet klaar waren geweest als wij het leerrechtenstelsel op die manier hadden doorgevoerd. De mobiliteit is niet zo hoog: studenten vloeien niet binnen drie maanden weg als een opleiding niet deugt. Een koekjeswinkel gaat failliet als er geen klanten meer komen; wij kunnen het ons niet veroorloven dat een opleiding omvalt als er geen studenten meer zijn.

De heer Zijlstra (VVD):

Die redenering kan ik volgen. Sterker nog, wij hebben onze ogen in het verleden niet gesloten voor dit argument. U gaat echter niet in op de kernvraag. Ik vind het prima als mensen zeggen dat leerrechten niet werken. Het gaat mij uiteindelijk om het langetermijndoel en dat is de kwaliteit. Kunt u ons inzicht geven in de richting die u wilt inslaan? Het standaardantwoord van die honderd dagen begint op een kapotgedraaide grammofoonplaat te lijken. Kunt u ons een idee geven van de kant die u wilt opgaan? U hoeft het nog niet uit te werken. Ik kan mij alleen niet voorstellen dat u hier nog niet over hebt nagedacht en dat u hier visieloos staat.

De voorzitter:

Het staat u vrij om te vragen wat u wilt en het is aan de minister om te antwoorden wat hij wil. Maar ik doe een bescheiden oproep om bij de agenda te blijven.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ik had het niet mooier kunnen zeggen. Dit is wellicht een kernvraag, maar niet de kernvraag in dit debat. Ik kom hier op korte termijn op terug. De Kamer kan klagen dat er in die 100 dagen niets gebeurt, maar in ieder geval op dit punt gebeurt er wel iets waardoor wij voor september datgene kunnen doen waar de Kamer kennelijk ook voorstander van is.

De heer Zijlstra (VVD):

Het is van tweeën een. De minister zegt dat er op dit punt wel iets gebeurt, want er wordt vandaag over gesproken in de Kamer. Dan is het dus ook onderwerp van discussie en daarom hoor ik graag wat de minister hiervan vindt.

Minister Plasterk:

Aan het onderwerp leerrechten is jarenlang zonder succes door mijn voorgangers getrokken en gesjord. Als ik nu toezeg dat ik op korte termijn met voorstellen kom, heeft de heer Zijlstra naar mijn mening niets te klagen. Ik wil het hierbij laten.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb twee antwoorden gemist. Ik heb twee keer een vraag gesteld over de verhouding tussen buitenlandse en Nederlandse studenten. Ik heb gevraagd naar de landen waar Nederlandse studenten gaan studeren. In het kader van het Bolognaproces wordt er gewerkt aan een gezamenlijk kwaliteitsniveau en een aansluiting van het accreditatieproces. In hoeverre gaan studenten naar landen waarvan wij inzicht hebben in de kwaliteitsniveaus en naar landen waar dit inzicht ontbreekt?

Aan het einde van mijn betoog heb ik erop gewezen dat er geld wordt gereserveerd om instellingen in staat te stellen EU-studenten aan te trekken. Wij willen dit graag uitbreiden in de richting van de ontwikkelingslanden, maar op die suggestie heb ik geen reactie gekregen.

Minister Plasterk:

Er gaan 17.500 studenten naar het buitenland. Daarvan blijven er 14.500 in de EU. Van de 3000 studenten die buiten de EU gaan studeren, gaan er 1700 naar de VS. Er blijft dus een kleine groep over die naar andere landen gaat zoals Canada en Australië.

Omdat zij in het kader van het Bolognaproces is getroffen, geldt deze regeling niet voor de uitwisseling met ontwikkelingslanden. Ik heb al in antwoord op vragen van de heer Dibi gezegd dat wij een apart systeem moeten ontwerpen als wij meer willen doen met ontwikkelingslanden. Er zijn al uitwisselingsprogramma's met diverse landen in de wereld. Dit is echter een ander onderwerp.

Mevrouw Leijten (SP):

Mijn kernvraag was of de basisbeurs wel een studiebeurs blijft als je zegt dat je een lening kunt sluiten voor het collegegeld. Dit is inderdaad een keuze, maar de basisbeurs voorziet eigenlijk alleen in levensonderhoud. Is hier nog sprake van een studiebeurs?

Minister Plasterk:

Het antwoord is ja. Er verandert niets aan de studiebeurs, er komt alleen een faciliteit bij.

De heer Dibi (GroenLinks):

In antwoord op mijn vraag welke motivatie er schuilgaat achter de jareneis heeft de minister gezegd dat er sprake is van een vastgestelde Europese toets. In landen als Denemarken, Zweden en Finland wordt er echter een andere lijn gevolgd. Waarom wordt die soepeler lijn niet in Nederland gevolgd?

Minister Plasterk:

De lijn die Nederland kiest, is de algemene lijn die in Europa wordt gevolgd, maar ik weet niet of alle landen zich daaraan hebben geconformeerd. Ik voeg hieraan toe dat ik dit ook een redelijke lijn vind. Ik vind drie jaar binnen de zes jaar een goede manier om te toetsen of iemand werkelijk daarvoor in aanmerking komt. Bovendien is er ruimte voor mensen die een tijdje in het buitenland zijn geweest voor high school of andere dingen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind redelijk niet echt een bevredigend antwoord. Waarom wordt er niet gekozen voor bijvoorbeeld twee van de vijf jaar?

Minister Plasterk:

Ik heb hier geen antwoord op.

Mevrouw Besselink (PvdA):

De minister heeft volgens mij niet geantwoord op de vraag wat er gebeurt als het collegegeld in één keer bij een buitenlandse instelling wordt geheven; kan dit worden gecompenseerd door een voorschot? Ook vraag ik hem om een korte toelichting te geven op wat er gebeurt als studenten worden gedupeerd door een lastige informatievoorziening van buitenlandse instellingen.

Minister Plasterk:

Wat dat laatste betreft: het stelsel voor studiefinanciering voorziet daar niet in. De Nuffic toetst of een instelling voldoet aan redelijke eisen van academisch niveau, maar als een instelling die daaraan voldoet frauduleus handelt, kan daar met het stelsel van studiefinanciering niets aan worden gedaan.

Op het andere punt wil ik, evenals op de vraag van de heer Van Dijk waarop ik het antwoord schuldig moest blijven, reageren na de schorsing voor mijn antwoord in tweede termijn. Ik wil bekijken of ik daar dan mondeling op kan reageren. Op die manier besparen we mogelijk een enorme papierwinkel door schriftelijke toestanden.

De voorzitter:

U kunt daarop antwoord geven in uw tweede termijn.

We starten nu met de tweede termijn van de Kamer.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Ik heb er geen behoefte aan om veel toe te voegen. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. De grote lijn die ik daarin bespeurde was dat hij er, met ons, veel vertrouwen in heeft dat dit gaat lukken. We horen veel klachten over de overheid, maar die overheid gaat dit nu op een constructieve, snelle en efficiënte wijze mogelijk maken. Voor mij blijft over de toezegging voor een onderzoek met betrekking tot het mbo. Ik hoorde de minister zeggen dat hij in mei, dus over twee maanden, naar aanleiding van een evaluatie met een voorstel dienaangaande komt. Dit klinkt mij allemaal sympathiek in de oren. Evenals bij de meeneembaarheid voor het hbo, valt of staat het succes hiervan met zorgvuldigheid. Ik vind dat de minister ook op dat punt helder heeft geantwoord. De minister heeft die tijd nodig om de nodige zorgvuldigheid in acht te kunnen nemen. Uiteraard wacht ik gespannen zijn voorstel af. Het mag duidelijk zijn dat wij hopen en ervan uitgaan dat het mbo hierin gelijk wordt behandeld als het hbo.

De heer Pechtold (D66):

Nu het mag en kan, laat mij dan de eerste zijn die u interrumpeert. Hoopt u dat of vindt u dat? Ik vond dat de minister een redelijke toezegging deed, al kwam hij met een flauw voorbeeld over een sportschool in Tahiti; zo kan ik er andersom natuurlijk ook een aantal verzinnen! Mij gaat het erom dat we, als de beperkte proef in het mbo goed uitpakt, gewoon doorpakken en het been bijtrekken en geen beperkingen opleggen aan het mbo. Nederland wil een kennisland zijn en wil dus ook het mbo stimuleren. Dus geen restricties en breed toegepast, niet alleen voor het onderzochte gebied. Ik zal zo'n motie indienen. En dan hoop ik dat u niet zegt dat u hoopt dat dit eruit komt; ik zou willen dat u dat echt wílde.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Wat ik wil, is dat die mogelijkheden zullen worden geboden en dat daarin geen onderscheid zal worden gemaakt tussen mbo en hbo. De minister gaf echter aan dat de financiering tussen mbo en hbo verschilt. Die verschillen moet je in dit debat niet teniet willen doen. Daarom hecht ik er zeer aan dat de minister even voortvarend zal werken aan de meeneembaarheid voor het mbo als voor het hbo. Ik heb er een groot vertrouwen in dat hij in mei met een goed voorstel komt.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn antwoorden, al heb ik de indruk dat wij verschillen van inzicht. Immers, als alles hetzelfde blijft, houdt mijn amendement op stuk nr. 14 precies datgene in wat er moet gebeuren. In dat geval blijft de basisbeurs namelijk behouden, terwijl wij ook de mogelijkheid toevoegen om geld te lenen voor het collegegeld. Wij gooien echt een deur dicht als de basisbeurs enkel en alleen voor levensonderhoud gebruikt mag worden. De optie om het collegegeld te lenen maakt van de studiefinanciering levensfinanciering. In beide gevallen komt er natuurlijk hetzelfde bedrag uit de pinautomaat, maar het onderliggende systeem verandert wel. De minister geeft geen antwoord op de vraag waarom dat nodig zou zijn. Hij zegt namelijk dat het allemaal hetzelfde blijft. Als dat echt zo is, moet hij ook het amendement op stuk nr. 14 overnemen.

Alle fracties hebben gezegd dat de mogelijkheid om te lenen goed is voor studenten, omdat zij dan over meer geld beschikken. Dat geld hebben zij nodig, want zoals mijn collega van de VVD-fractie zei: nu werken studenten te veel. Ik trek nog een andere conclusie en wel dat de studiefinanciering tekortschiet. Studenten geven de voorkeur aan werken boven lenen. Als de Kamer dat zou erkennen, moet zij boter bij de vis geven en de studiefinanciering verhogen.

De heer Zijlstra (VVD):

Wanneer komt de SP-fractie met een voorstel voor verhoging van de studiefinanciering? Kunt u mij verder nu al zeggen hoe u dit voorstel zult bekostigen?

Mevrouw Leijten (SP):

Ik zal hiervoor dadelijk een motie indienen. U kunt natuurlijk uw handtekening onder die motie zetten.

De heer Zijlstra (VVD):

Moties zijn leuk proza, maar wij hebben het nu over een serieus voorstel dat heel veel geld kost. Ik vind dat u in zo'n geval ook duidelijkheid moet geven over de financiering.

Mevrouw Leijten (SP):

In het verkiezingsprogramma van mijn partij staat dat de aanvullende beurs moet worden verhoogd. Uit de doorberekening van het CPB blijkt dat die verhoging goed gefinancierd kan worden.

Mevrouw Besselink (PvdA):

De heer Dibi heeft de mogelijkheid geopperd om met een aanvalsplan te komen voor de voorlichting van studenten over de mogelijkheid van lenen.

Mevrouw Leijten (SP):

De Nederlandse studenten zijn verstandig genoeg om daarover nu al een beslissing te kunnen nemen. Iedereen die heeft gestudeerd onder het huidige studiefinancieringsstelsel weet hoe krap de beurzen zijn. Ik woonde zelf in een kamer die veel groter was dan een gangkast, maar ik betaalde daarvoor wel veel huur. Een aanvalsplan om het lenen te bevorderen? Nee, liever niet.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Het is niet de bedoeling om het lenen te bevorderen, maar om studenten beter te informeren over de mogelijkheid van lenen. Een lening voor je studie, is namelijk de beste investering in je toekomst.

Mevrouw Leijten (SP):

Hoe verklaart u dan dat uit onderzoek in opdracht van het ministerie blijkt dat 81% van de studenten met een lening liever meer gaat werken dan meer gaat lenen? Zo positief zijn studenten dus niet over de mogelijkheid van een lening. Uit mijn eigen ervaring met de IB-Groep kan ik u zeggen dat de informatie van de IB-Groep prima is.

De heer Zijlstra (VVD):

Het is heel begrijpelijk dat studenten liever niet lenen. Wij willen echter dat studenten meer contacturen gaan maken en dan moet je ervoor zorgen dat ze vaker in de collegebanken zitten. En als ze in de collegebanken zitten, kunnen ze niet werken. Je kunt er met de SP voor kiezen om studenten te compenseren door ze meer geld te geven, maar dat betekent dat de hele maatschappij aan iemands studie moet gaan meebetalen. Ik vind het redelijk dat studenten zelf meebetalen aan hun studie, want zij verdienen die lening na hun studie dubbel en dwars terug. Het is daarom in mijn ogen heel redelijk dat zij door te lenen bijdragen aan de bekostiging van hun studie. Is dat nu echt zo'n gekke redenering?

Mevrouw Leijten (SP):

Een student moet zijn verantwoordelijkheid nemen en dat kan betekenen dat hij geld leent om zijn studie te financieren. Ik wijs lenen dus niet principieel af, maar dat betekent nog niet dat ik net als de andere fracties moet instemmen met een verruiming van de mogelijkheden om te lenen, omdat studenten dan meer contacturen zouden gaan maken. De studenten lenen liever niet en dan zit er toch iets scheef in dit wetsvoorstel. Je kunt verruimen wat je wilt, maar als de studenten aangeven er liever geen gebruik van te maken, dan zullen zij dus blijven werken. Onze intentie om ze meer in de collegebanken te krijgen, kan waargemaakt worden door de aanvullende beurs te verhogen. Ik zie ook wel in dat de basisbeurs die iedereen krijgt, niet verhoogd hoeft te worden. Je hebt immers ook ouders.

De voorzitter:

Ik geef de heer Van Dijk nog één mogelijkheid om een vraag te stellen. Dan stel ik voor dat mevrouw Leijten haar betoog vervolgt. Anders wijken wij wel erg ver af van de agenda die op tafel ligt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik wil het debat weer terugbrengen naar het onderwerp van het collegegeldkrediet. U stelt dat studenten lenen helemaal niet aantrekkelijk vinden. Zullen wij afspreken dat wij over een jaar eens kijken hoeveel gebruik er gemaakt is van het collegegeldkrediet, zodat wij dan kunnen beoordelen hoe het precies heeft uitgepakt?

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb liever dat wij eerst gaan onderzoeken of wij de aanvullende beurs kunnen verhogen en dat wij als Kamer zeggen wat in mijn amendement op stuk nr. 14 staat: wij willen de instrumenten in handen houden om in de toekomst financieel te compenseren via de basisbeurs. Daarom behouden wij die. Het collegegeldkrediet is mogelijk, maar dan als een echte aanvulling en niet in plaats van, zoals het nu is. Leest u mijn amendement erop na. Ik heb enorm zitten puzzelen op dat amendement en dit is precies wat het beoogt. Ik vind dat dit in principe ook ver gaat.

Studenten willen niet lenen, wij verruimen de leenmogelijkheden, maar daar zit ook een zekere dwang in. Immers, beste studenten, voor uw collegegeld voelen wij ons niet meer verantwoordelijk; dat kunt u lenen. Daarbij komt wel dat studenten die nu een aanvullende beurs hebben en een lening aanvragen, niet zoveel bij kunnen lenen. Daarvoor kan misschien de collegegeldlening een opening zijn die ik in mijn amendement op stuk nr. 14 voorstel. Niettemin wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van het ministerie van OCW blijkt dat 71% van de studenten noodgedwongen leent om studiekosten, huisvesting en/of levensonderhoud te financieren;

constaterende dat ruim 80% van de studenten aangeeft liever meer te gaan werken dan te gaan lenen;

van mening dat een verhoging van de aanvullende beurs bijdraagt aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten afkomstig uit gezinnen met een lager inkomen;

verzoekt de regering, vóór Prinsjesdag 2007 met voorstellen te komen om de aanvullende beurs te verhogen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(30933).

De heer Bosma (PVV):

Ik heb een vraag over deze motie. Met hoeveel moet die beurs omhoog? Hoeveel kost dat? Wie gaat dat betalen? En waar komt dat geld vandaan?

Mevrouw Leijten (SP):

De motie verzoekt om een onderzoek naar een verhoging van de aanvullende beurs en om daarin mee te nemen de vraag hoe het nu zit met de mensen die een aanvullende beurs nodig hebben.

De heer Bosma (PVV):

Ja, onderzoek, onderzoek. U kunt ook onderzoeken of het mogelijk is om de zomer vier jaargetijden lang te laten duren ...

De voorzitter:

Wij hebben het hier over een motie en daar kunt u een verhelderende vraag over stellen. Wij gaan hier niet weer in het debat dat wij zonet al hebben gehad.

De heer Bosma (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. 17.000 studenten naar het buitenland. Dat moeten er natuurlijk fors meer worden en ik denk dat deze maatregel daarvoor gaat zorgen. Wij staan er dus in principe positief tegenover. Bedankt ook voor de toezegging inzake het mbo. De minister heeft toegezegd, er in ieder geval positief naar te zullen kijken. Dat is het maximale wat je kunt afdwingen in een dergelijk debat, dus daar moeten wij blij mee zijn. Wij gaan het vervolgens uiteraard zeer kritisch volgen.

Op één probleem dat ik geschetst heb, is nauwelijks ingegaan, namelijk het probleem van het misbruik. Er wordt gezegd dat een student drie jaar in Nederland moet wonen, maar wonen betekent in de praktijk ingeschreven staan bij het bevolkingsregister en dat wordt echt niet gecontroleerd. De kans is dus groot dat hier grootscheeps misbruik van gemaakt zal worden.

Dan kom ik op de verzuchting van de minister dat mijn partij steeds maar terugkomt op de islam. Ik zou zeggen: wen er maar aan.

Ik dien een motie in over een onderwerp waarop de minister helaas niet is ingegaan, namelijk radicalisering door het studeren in islamitische landen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de islam steeds populairder wordt onder Nederlandse studenten;

overwegende dat studeren in islamitische landen kan bijdragen tot verdere radicalisering;

verzoekt de regering, islamitische landen uit te sluiten van de meeneembaarheid van de studiefinanciering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bosma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(30933).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden die wij hebben gekregen. Dit smaakt naar meer. Wij zullen elkaar in de toekomst nog vaker tegenkomen en de manier waarop dit debat is gegaan, is een goed voorteken.

Ik denk dat het belangrijk is dat de minister heeft gezegd dat het niet tot 2009 gaat duren totdat het meenemen van de tegemoetkoming in de studiekosten en studiefinanciering naar het buitenland door mbo-studenten mogelijk wordt. Sommigen proberen de minister nu al de toezegging te ontfutselen dat deze regeling voor alles en iedereen zal gaan gelden. Ik hecht eraan om de evaluatie af te wachten en om die evaluatie op een zorgvuldige wijze uit te voeren. Dat is beter dan het hier tussen het dessert en de koffie even snel proberen te regelen. Dat is ook consistent met het betoog dat ik op andere terreinen heb gehouden.

De minister heeft voldoende duidelijk gemaakt dat er bij de meeneembaarheid van studiefinanciering wordt gekeken naar de kwaliteit van de opleidingen in het buitenland. Ik weiger een onderscheid te maken tussen opleidingen in islamitische landen en die in andere landen. Mijn fractie steunt dus de motie van de heer Bosma niet. Ik vind het ook niet terecht dat hij dat onderscheid maakt.

Wij waren niet kritisch over het collegegeldkrediet an sich. In het stenografisch verslag van dit debat is terug te lezen dat wij daar in eerste termijn positief over waren. Wij zijn wel kritisch over de manier waarop het nu wordt behandeld. Daar hebben wij kritiek op gehad. Daar heeft de minister niet alleen schuld aan. De Kamer heeft er immers voor gezorgd dat het op deze wijze wordt behandeld. Dat betreuren wij. De minister zei dat er over bepaalde elementen onvoldoende duidelijkheid is gegeven, zoals over de gevolgen van het niet volledig aflossen aan het einde van de rit, en dat hij die elementen wel zal meenemen. Op basis daarvan kunnen wij instemmen met het voorliggende voorstel. Wat ook meespeelt, is dat de minister heeft toegezegd dat hij snel met een voorstel zal komen omtrent het nieuwe aflossingsstelsel en het leerrechtensysteem.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik maak hier toch bezwaar tegen. Ik was aanwezig bij de procedurevergadering waarin in meerderheid werd besloten om het collegegeldkrediet eruit te lichten. De heer Jan de Vries was daarbij aanwezig namens de CDA-fractie. Hij heeft er ondanks enkele aanvankelijke bezwaren mee ingestemd om dit punt eruit te lichten. De minister heeft het voorgelegd aan de Eerste Kamer. Die heeft gezegd dat er op zich geen problemen waren en dat het stempel "controversieel" eraf zou kunnen worden gehaald. Ik zou het op prijs stellen als de heer Van Dijk dat beaamt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Dat doe ik niet. Ik heb al verschillende keren gezegd dat het ons niet alleen gaat om een koppeling tussen collegegeldkrediet en studeren in het buitenland. Ik vind dat wij ook moeten gaan praten over het stelsel van leerrechten en dat het collegegeldkrediet moet worden meegenomen in de discussie over het nieuwe aflossingsstelsel. In eerste instantie zou dit worden ingevoerd op 1 september 2008. Dat is nu één jaar naar voren gehaald, naar 1 september 2007. Wij vinden het ongelukkig dat het op deze manier moet gebeuren, dus ik ga niet mee in de redenering van de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil hierbij opmerken dat de CDA-fractie een onderdeel was van de meerderheid die heeft besloten om dit onderwerp toch vandaag te bespreken.

Voorzitter: Verbeet

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Naar mijn mening is dat niet het geval. Ik stel voor dat wij een einde maken aan dit ja-neespelletje.

De laatste opmerking die ik wil maken is de volgende. In de eerste termijn heb ik al heb gezegd dat wij de motie van de heer Bosma niet zullen steunen. Ik verneem graag van de minister hoe hij aankijkt tegen de amendementen die mevrouw Leijten heeft ingediend. In eerste termijn heeft hij dat nog niet gedaan. Wij menen dat er meer haken en ogen zitten aan deze amendementen dan mevrouw Leijten suggereert. Om deze reden stellen wij ons op dit moment kritisch tegenover deze amendementen op. Ik meen dat het fair is om dat dan ook nu al te zeggen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik heb het onderwerp verbreed naar de internationalisering van het onderwijs. Bescheidenheid siert de minister. Maar of hij het wil of niet, hij is politiek eigenaar geworden van deze open blik van het onderwijs op de wereld. Ik kijk alsnog uit naar het plan-Plasterk. Hopelijk zal dat verder kijken dan een enkele kabinetsperiode. De minister heeft zelf al gezegd dat hij liefst acht jaar minister blijft. Ik hoop dat het straks in een andere coalitie zal zijn.

Ik stel het op prijs als de minister nog wil ingaan op mijn oproep dat hij de handen ineen slaat met staatssecretaris Albayrak om kennismigranten ruim baan te geven. Hoe kijkt de minister hier concreet tegen aan?

De minister heeft selectief gewinkeld in de leerrechten van de heer Rutte. Gelukkig heeft hij dat gedaan op basis van kwaliteit. Daarmee kan hij mij, en vele anderen, niet gelukkiger maken. Het is bizar dat de heer Rutte dit systeem voorstaat. Hij heeft zelf zeven jaar over zijn studie gedaan en stelt vervolgens dat studenten dit niet mogen.

Met de minister is de fractie van GroenLinks hoopvol gestemd over de toekomst van het onderwijs. De minister heeft veel in de media geroepen. Ik kijk ernaar uit om daarover hier, op de plek waar dit hoort, met hem in debat te gaan.

De PVV heeft zojuist zijn zoveelste islamofobe voorstel gestaan. Ik hoop dat de minister dit met kracht zal veroordelen.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik meen dat het een prima vuurdoop van hem was. Enkele zaken zijn nog blijven liggen. Ik breng deze opnieuw onder de aandacht.

Wij hebben de informatie gekregen die wij nodig hadden ten aanzien van de percentages, de verhoudingen en de internationale accreditatiesysteem. Wat dat laatste betreft, merk ik op dat af en toe een merkwaardig jargon wordt gebezigd. Wij zijn op dit moment tevreden met deze informatie. Wij hebben inzicht gekregen in wat ongeveer zal gaan gebeuren. In eerste termijn heb ik opgemerkt dat wij misschien een amendement zouden moeten indienen om de wet te evalueren. In het licht van de welwillendheid van de minister en van zijn beantwoording vinden wij het echter toch wat ver gaan om een evaluatiebepaling op te nemen. Wij hechten er echter aan dat over enkele jaren wordt bekeken welke de effecten van dit beleid zijn geweest. Ik verzoek de minister om dit toe te zeggen, dan zou het amendement niet nodig zijn.

Wij hebben aandacht gevraagd voor de positie van studenten uit ontwikkelingslanden. In Europa regelen wij het onderling wel aardig met elkaar. Wij zorgen dat onze studenten in elkaars landen kunnen studeren. Ons idee is dat wij juist ook zouden moeten stimuleren dat studenten uit ontwikkelingslanden in Nederland terecht kunnen. De minister stelt dat hiervoor een apart systeem moet worden opgezet. Dat heb ik tijdens deze tweede termijn nog niet kunnen bedenken. Ik vraag mij echter af wat de mening van de minister hierover is. Misschien acht ook hij het enigszins wrang dat wij het voor Europeanen allemaal wel lekker regelen, maar niets voor de mensen uit de ontwikkelingslanden doen. Ik hoor graag van hem wat zijn opvatting hierover is. Wellicht kunnen wij samen deze periode iets moois bereiken.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik ben blij dat hij een kleine poging heeft gedaan om het Europees karakter te schetsen. Wellicht voelde hij aan dat ik wilde opstaan en vroeg zich af of hij een discussie over Europa en de grondwet met mij zou moeten aangaan. Ik meen dat het een goede zaak is dat wij elkaar daartoe niet uitlokken. Toch ben ik blij dat uit zijn beantwoording bleek dat hij vindt dat Europa een taak heeft bij het stimuleren dat de komende generaties worden opgevoed voor een mondiale wereld en dat zij daarin volop kansen krijgen. In ieder geval de fractie van D66 wil dit een van de zaken laten zijn waarmee wij Europa op een positieve manier bij een nieuwe generatie neerzetten.

Ik begrijp dat de minister niet met de fractie van D66 wil meedenken over de drie uit zes jaar in het buitenland. Toch vind ik dit jammer. Zijn argument is dat dit wél is geregeld voor eigen mensen. Ik noemde het voorbeeld van iemand van wie de ouders bij Shell werken. Wij kunnen ons echter ook een veel minder fortuinlijke situatie voorstellen van iemand met ouders vol idealen, die van het ene naar het andere Afrikaanse land trekken om daar goede dingen te doen. De minister kon zich wel iets voorstellen bij uitzonderingen bij het mbo voor bijvoorbeeld sportscholen in Tahiti, maar kreeg geen beeld bij voorbeelden als die ik zojuist noemde. Ik vind het erg jammer dat hij daarom hierin niet verder wil meedenken, maar vindt dat er grenzen gesteld moeten worden. Daarom vraag ik de minister in tweede termijn, zorgvuldig te bezien of de hardheidsclausule geen ongewenste effecten met zich meebrengt. Ik vraag hem daarop in te gaan.

Ik kom op de ongelijke positie van mbo'ers die door dit wetsvoorstel wordt veroorzaakt. Het meenemen van studiefinanciering pakt straks vooral gunstig uit voor de studenten in de hogere opleidingen en geldt nog niet voor mbo'ers. In Europees verband is in Lissabon afgesproken dat wij streven naar een hogere opleiding voor 50% van Nederlanders in de toekomst. Met op dit moment 60% van de leerlingen in het vmbo zullen wij het mbo toch echt serieus moeten gaan nemen. Daarom moet volgens de fractie van D66 daaraan een internationale component gegeven worden. Wij hebben het antwoord van de minister gehoord, maar hebben er nog niet alle vertrouwen in dat er in mei een goede evaluatie komt en dat daaruit een goede conclusie wordt getrokken. De fractie van D66 vindt dat er, als de evaluatie daartoe enigszins aanleiding geeft, geconcludeerd moet worden dat wij echt een been bij gaan trekken. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een studie(periode) in het buitenland ook voor mbo'ers een waardevolle ervaring kan zijn;

van mening dat het onwenselijk is dat enkel hoger opgeleiden kunnen genieten van de voordelen die de internationalisering van het onderwijs ons brengt;

van mening dat de communicatie naar studenten, het onderwijsveld en de uitvoerende organisaties ons vraagt, vooruit te kijken en maatregelen tijdig aan te kondigen;

verzoekt de regering, de meeneemregeling van studiefinanciering naar de Bolognalanden en wereldwijd, zoals de regering voorstelt deze per studiejaar 2007/2008 in te voeren voor hbo- en wo-studenten, zo snel mogelijk, maar in ieder geval per studiejaar 2008/2009, ook toegankelijk te maken voor mbo-studenten en te starten met de voorbereidingen hiervoor op het moment dat in mei blijkt dat de uitkomsten van de evaluatie positief zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Pechtold, Leijten en Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(30933).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

U zegt eigenlijk dat dit toegankelijk maken voor mbo'ers een automatisme moet zijn dat uit de evaluatie voortvloeit, ongeacht de uitkomst van de evaluatie. Vindt u dat niet wat merkwaardig? Of wilt u eerst de conclusies van de evaluatie afwachten? In dat geval lijkt het mij verstandiger, uw motie tot mei aan te houden.

De heer Pechtold (D66):

Wellicht kunt u deze motie steunen, ténzij er in mei iets anders aan de hand blijkt te zijn. Er staat niet in de motie dat de meeneemregeling sowieso toegankelijk gemaakt moet worden voor mbo'ers, maar dat wij, als in mei blijkt dat wij het been van het mbo kunnen bijtrekken, dat ook echt gaan doen. Ik had de motie eerst wat ruimer geformuleerd, maar de minister kwam ons een heel eind tegemoet. Ik zei zojuist al dat dit wat mij betreft echter nog niet voldoende was. Wij hebben vandaag uitgebreid stilgestaan bij communicatie. U had er zelf kritiek op dat de regeling al op sites te lezen was alsof die al was vastgesteld. Ik heb daarover gezegd dat ik dat omwille van het tempo wel door de vingers wilde zien. Daarom vind ik dat er nu al een signaal moet worden afgegeven dat, als de evaluatie uitwijst dat het kan, wij het ook voor het mbo echt gaan doen, en dat wij de ongelijkheid niet langer laten bestaan dan nodig is. Ik hoop dat de regering deze lijn overneemt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Er kan ook gezegd worden dat met de motie al bepaalde verwachtingen worden gewekt, die misschien helemaal niet waar kunnen worden gemaakt. Uit de motie kan de suggestie naar voren komen dat sommige mbo-studenten denken dat het straks automatisch wel geregeld wordt. De evaluatie kan echter tegenvallen en dan kan de heer Pechtold erop terugkomen. Ik vind hem erg voortijdig met zijn motie.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind dat de heer Van Dijk weinig vertrouwen heeft in mbo-studenten. Dat zijn mensen die studeren. Zij kunnen goed opletten en luisteren. Zij verstaan wat D66 hierover zegt goed. Nu wordt voor hbo-studenten en universitaire studenten het mogelijk gemaakt om overal te gaan studeren: rechten, medicijnen en noem maar op. Mbo-studenten kunnen voor hun studies – ik noemde mode in Milaan, toerisme en andere studies ...

De voorzitter:

U hoeft niet te herhalen wat u al hebt gezegd.

De heer Pechtold (D66):

Ik zag dat wij een nieuwe voorzitter hadden en ik had zulke mooie voorbeelden verzonnen. Misschien wilt u ze ook horen. Zulke studies in het buitenland zouden voor mbo'ers niet alleen mogelijk moeten worden gemaakt, maar zelfs gestimuleerd.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wij wachten vooralsnog mei af.

De heer Pechtold (D66):

En wij doen, vooruitlopend op mei, alvast een beroep op het kabinet en wij hopen op uw steun.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik zou er niet op rekenen!

De heer Zijlstra (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording, althans voor het deel dat hij heeft beantwoord. Het was niet heel onverwacht dat het kabinet en de minister consequent gaan voor de honderddagentermijn, voor visies voor de toekomst en belangrijke inhoudelijke zaken. Het is teleurstellend, maar een gegeven. Ik zal er niet meer tijd aan besteden, want anders kapt u mij ongetwijfeld af, voorzitter.

De VVD zal geen steun verlenen aan de amendementen die door de SP zijn ingediend. Wij vinden dat het collegegeldkrediet een extra kans is. Lenen vinden wij geen probleem. Wij vinden de mogelijkheid tot collegegelddifferentiatie die ermee verbonden is ook heel goed. Wij zitten daar fundamenteel anders in. Ik kan wel begrijpen hoe de SP erin zit, maar wij vinden lenen voor je toekomst helemaal niet verkeerd. Wij vinden dat dit als een kans moet worden gezien, waar de SP vooral een bedreiging ziet en veel wantrouwen jegens het voorstel voelt. Dat vinden wij een verkeerde insteek.

Mevrouw Leijten (SP):

Volgens het amendement op stuk nr. 14 wordt de huidige situatie behouden. Er wordt uitgegaan van het collegegeldkrediet als een collegegeldlening. Wat wij nu hebben moeten wij houden en de mogelijkheid voor studenten om het collegegeld dat zij moeten betalen te lenen wordt verruimd.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik heb het amendement gelezen.

Mevrouw Leijten (SP):

Het houdt helemaal in wat u zegt.

De heer Zijlstra (VVD):

Nee, want u vergeet het element van de collegegelddifferentiatie. Wij zijn daar voor en u niet. Daarom zitten wij ook bij verschillende partijen.

Mevrouw Leijten (SP):

Ook dat punt wordt niet gewijzigd. Er wordt alleen gestreefd naar het behoud van een gedeelte van de opbouw van artikel 3.2 en artikel 3.3. Het collegegeldkrediet wordt dan een lening waar je voor kunt kiezen en niet toe wordt gedwongen.

De heer Zijlstra (VVD):

Het element van het collegegeld is op dit moment helemaal niet te kwalificeren, want men heeft er een paar begrippen aan vastgeknoopt, waarna er een bedrag uit is gekomen. Welk deel wat is, is onbekend. Ik vind de discussie daarom sowieso nogal theoretisch. Wij vinden het voorstel heel goed. Het lenen voor de studie vinden wij ook een goede benadering.

Mevrouw Leijten heeft een motie ingediend over een aanvullende beurs en extra financiering. Dat vind ik echt een duidelijk voorbeeld van een sigaar uit eigen doos. Tegen de regering wordt gezegd dat zij meer geld moet besteden aan studiefinanciering en ook dat zij dat geld er even bij moet zoeken. Daarom vroeg ik bij interruptie om boter bij de vis. Wij kunnen nog best meegaan in een poging om er echt geld voor vrij te maken, maar dan moeten er wel concrete voorstellen komen. Het vuiltje moet niet bij de regering worden neergelegd. Ook een oppositiepartij mag best laten zien welke keuzes zij maakt. Dan zien wij ook wat moet vervallen om dit te financieren. Wij wachten de voorstellen van de SP met genoegen af. Als zij er liggen zullen wij ze beoordelen, maar wij willen voorstellen in plaats van goedkope moties.

Dan is er de motie van de heer Bosma. Ik sluit mij aan bij de heer Dibi, ik vind het een motie van een grote triestheid, want ik vraag me af of wij dan ook gaan verbieden dat mensen aan een christelijke universiteit in de Verenigde Staten gaan studeren. Zo'n universiteit is immers ook religieus getint. Ik kan best wat voorbeelden geven van dames en heren uit de Verenigde Staten die je op de televisie hoort preken op een manier waarvan je ook niet vrolijk wordt, maar ik ga ervan uit dat dit soort zaken goed geregeld zullen worden bij de accreditatie van opleidingen. Ik ga er bijvoorbeeld ook van uit dat een Koranschool in de binnenlanden van Pakistan het waarschijnlijk niet zal halen, evenmin als een zwaar orthodox religieuze instelling in de Verenigde Staten. Ik denk dat ik het antwoord van de minister wel kan voorspellen, maar ik hoor het graag nog van hem zelf. Wij vinden deze motie in ieder geval onzinnig.

De motie van de fractie van D66 over het meenemen van studiefinanciering in het mbo vinden wij sympathiek. Wij staan hier positief tegenover, maar dit zou geen generieke maatregel mogen zijn. Wij willen het resultaat van de evaluatie afwachten, ik zie niet onmiddellijk de toegevoegde waarde van het volgen van een mbo-timmeropleiding in Argentinië. Ik verwacht dat dit voor een aantal studies in het mbo zal kunnen worden toegestaan, maar voor andere studies niet. Dat is nu juist het mooie van de evaluatie, die de minister anderhalf jaar heeft vervroegd, waarvoor wij hem complimenten maken. Wij wachten dan ook rustig af, die twee maanden kunnen er ook nog wel bij.

De heer Pechtold (D66):

Waarom nu weer dat flauwe voorbeeld van een timmeropleiding? Ik kan me van alles voorstellen bij een timmeropleiding, vind maar eens een goede timmerman in Nederland! Wij hebben in de jaren zestig al timmerlieden uit Spanje en daarna uit andere landen moeten halen omdat niemand in Nederland deze opleiding wilde volgen. Ik zie dus in dat opzicht wel mogelijkheden, maar er zijn overigens ook tal van universitaire opleidingen te bedenken waarbij je je kunt afvragen wat men daarvoor in het buitenland te zoeken heeft, als u zo Nederlands, zo nationalistisch wilt denken. Waarom nu niet een wat sterker signaal voor de regering dat wij het been voor het mbo zullen bijtrekken als er niets uit de evaluatie voortkomt dat ons dit zou beletten? De VVD-fractie is nu wat zuiniger voor het mbo, dat wij toch ook allen willen zien als een hogere opleiding, dan voor het hbo en het wo. Als er in mei een goede uitkomst is, kunnen wij dit toch ook voor het mbo regelen?

De heer Zijlstra (VVD):

Er staat in de motie dat u het meenemen van studiefinanciering dan generiek wilt toestaan, maar wij zijn er niet van overtuigd dat dit per definitie goed zou zijn, als uit de evaluatie blijkt dat bepaalde experimenten goed verlopen zijn. Wij willen het gewoon op dat moment beoordelen, waarom zouden wij op de zaken vooruitlopen? Ook de heer Pechtold zou er waardering voor kunnen hebben dat de evaluatie al over twee maanden afgerond zal zijn. Er is volgens mij een positieve grondhouding bij een meerderheid van de Kamer en het zou verkeerd zijn om nu een politiek nummertje te maken om iets binnen te halen wat de zaak over twee maanden schade zou toebrengen. Over twee maanden kunt u dit gewoon binnenhalen. Er is een positieve grondhouding, dus waarom deze haast? Wat is nu twee maanden bij dit onderwerp waarover al enige jaren gesproken wordt? Ook uw fractie steunde indertijd de lijn van VVD-staatssecretaris Bruins, die de evaluatie wilde afwachten. Waarom dan nu het risico nemen dat u over twee maanden met lege handen staat?

De heer Pechtold (D66):

Alleen al voor de Handelingen zou ik nu even de indruk willen wegnemen dat ik nu een nummertje zou staan maken. Nee, ik sta hier nu om het op te nemen voor het mbo. Alle staatssecretarissen van VVD-huize – het waren er wel heel veel in korte tijd die geschikt waren voor de onderwijsportefeuille – hebben ook bepleit dat wij een signaal geven aan het mbo. Dit signaal kan prima samengaan met een evaluatie, maar wij zien dan wel wat in mei de uitkomst zal zijn. Dan zal blijken of er een zuinig voorstel uit de bus zal komen waar de VVD-fractie samen met ons tegen ten strijde moet trekken, zodat het toch beter zou zijn geweest om nu een duidelijk signaal te geven.

De heer Zijlstra (VVD):

Wij geven een duidelijk signaal, namelijk door blijk te geven van onze positieve grondhouding op dit punt, wat wij overigens al meermalen in dit huis hebben gedaan. Ik vind het een totaal overbodig signaal, wij gaan gewoon na de evaluatie met elkaar in debat.

De VVD-fractie is het van harte eens met de bepaling van drie uit zes jaar voor de toewijzing van buitenlandse studiefinanciering. Een norm is natuurlijk altijd een beetje willekeurig, maar wij vinden niet dat Nederland in Europa de zachtste norm moet hebben. Wij vinden dit een heel realistische norm en wij steunen de regering dan ook. Wij steunen overigens het hele wetsvoorstel.

Minister Plasterk:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun commentaren. Ik zal die een voor een behandelen. De heer Van Dijk stelde een vraag over de positie van commerciële instellingen zoals de LOI. Als de LOI een voltijds opleiding is en ook geaccrediteerd is, kunnen deelnemers in Nederland aan een opleiding daar studiefinanciering krijgen. Als er een vergelijkbare opleiding in het buitenland is, moet die of niet voltijds of niet geaccrediteerd zijn om de studiefinanciering niet meeneembaar te laten zijn. Er wordt dan dus op dezelfde manier gehandeld.

Mevrouw Besselink vroeg of het mogelijk zou zijn om het gehele bedrag ineens op te nemen als een buitenlandse instelling daarom zou vragen. De studiefinanciering wordt altijd per maand verstrekt en die systematiek kunnen wij, ook in verband met de uitvoerbaarheid, niet doorbreken. Wel zijn er mogelijkheden voor tegemoetkoming in de startkosten. Omdat het daarbij meestal om een korte periode gaat, kan daarmee voor een deel aan de wens van mevrouw Besselink tegemoet worden gekomen.

Mevrouw Leijten en de heer Dibi roepen met hun motie op om het deel van de basisbeurs voor de studiefinanciering te verhogen.

Mevrouw Leijten (SP):

Met onze motie gaat het om de verhoging van de aanvullende beurs.

Minister Plasterk:

Hoe dan ook is dit niet een onderwerp van het debat van vandaag. Ik vind het niet raadzaam om nu tot de bedoelde verhoging te besluiten. Ook de gedachte die aan deze motie ten grondslag ligt, ondersteun ik niet op voorhand. U zei op een vraag hierover er op tegen te zijn dat meer informatie over leningen wordt verschaft. Op zichzelf vind ik het prima als door de IB-Groep of door anderen studenten nadrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht dat, als zij dat willen, zij meer kunnen lenen. De mensen zijn mans of vrouws genoeg om zelf te beslissen. Ik herhaal wat ik in eerste termijn heb gezegd: lenen voor studeren is een goede investering in je eigen toekomst. Als iemand tandarts wordt, lost hij zijn hypotheek op de praktijkwoning af en lost hij misschien een persoonlijke lening af op de Volvo waar hij in rijdt. Misschien lost hij ook iets af op de lening voor zijn studie. Dat laatste is dan een relatief gering bedrag vergeleken bij de andere investeringen die voor de tandartsenpraktijk zijn gedaan. Op zichzelf vind ik zo'n lening niet onbillijk. Ik zeg er meteen bij dat er het probleem is van de drempel die voor sommige groepen ontstaat. Daarom moeten wij hierover ook niet gemakkelijk doen. Ik wil hierop bij gelegenheid uitgebreid terugkomen. Echter, het lijkt mij niet verstandig om bij motie op te roepen om iets in het systeem te schuiven. Ik onderschrijf ook niet op voorhand de gedachte die aan deze motie ten grondslag ligt.

Mevrouw Leijten heeft een punt met haar commentaar op de verschuiving in artikel 3.2. Absoluut! Ik moet mijn eigen woorden dus corrigeren. In eerste termijn heb ik dit namelijk onvoldoende aangegeven. Inderdaad veranderen de bedragen niet, maar de bestemming wel. Dat betekent dat de beurs gelijk blijft, maar waar eerst stond dat die was bedoeld voor de kosten in levensonderhoud en collegegeld, staat nu dat die is bedoeld voor de kosten in levensonderhoud. Het collegegeld wordt apart vermeld.

Dit is overigens ook de reden waarom ik aanneming van het amendement van mevrouw Leijten op dit punt moet ontraden. Als wij namelijk anders handelen, valt de grond weg voor het wegnemen van de Raulinvergoeding. Zolang er dus enige vaagheid blijft bestaan en men kan denken dat het geld ook bedoeld is voor collegegeld, biedt dat buitenlandse studenten de mogelijkheid om een lening voor het collegegeld af te sluiten en om de Raulinvergoeding te incasseren. Men kan dan zeggen: voor de Nederlandse studenten zit vergoeding voor het collegegeld ook in de beurs. Daardoor vervalt onmiddellijk een deel van de dekking van meeneembaarheid zoals die nu is aangegeven. Technisch had mevrouw Leijten dus gelijk, maar dat maakt dat ik des temeer reden heb om geen voorstander te zijn van aanneming van haar amendement.

Mevrouw Leijten (SP):

U ziet dus wat ik bedoel. Ik dank u voor uw begrip. De tegemoetkoming in de studiekosten vervalt als onderdeel van de studiebeurs. Daarvoor komt de lening in de plaats. Blijft dan nog wel de logica van de studiefinanciering gelden?

Minister Plasterk:

De verwarring is ontstaan door de formulering. Het bedrag als zodanig blijft namelijk integraal staan, alleen de bestemming wordt anders weergegeven.

Mevrouw Leijten (SP):

Dus de reden is de Raulinvergoeding, en niet de collegegelddifferentiatie die eraan komt.

Minister Plasterk:

Inderdaad, want er staat geen collegegelddifferentiatie aan te komen. Als het anders was, zou ik het ook anders zeggen.

Hiermee ben ik al impliciet ingegaan op het andere amendement van de SP. Dat amendement levert een ongelijkheid op: stel dat er een Engelse opleiding is met een Nederlandse branche, dan zou je daarvoor weer niet kunnen lenen, en ik denk dat dat ook rechtens niet handhaafbaar zal blijken te zijn. Dat amendement raad ik dus ook af.

Ik kom toe aan de motie van de heer Bosma. Ik raad haar af. Vanzelfsprekend moeten de opleidingen voldoen aan alle kwaliteitseisen, maar wanneer er in Indonesië een opleiding is die daaraan voldoet, vind ik het een goed idee dat mensen daar naartoe kunnen. Bovendien is academische vrijheid een groot goed. Als iemand naar een christelijke universiteit in Zuid-Texas gaat, kan dat ook.

Er is gevraagd om meer informatie over de mogelijkheid voor studenten uit ontwikkelingslanden. Het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking heeft eigen beurzen om studenten uit die landen hier naartoe te halen. Voor kennisbeurzen geldt dat daarvan minimaal 5 mln. gebruikt moet worden voor studenten uit de ontwikkelingslanden. Het is dus niet zo dat er op dat punt niets gebeurt. Ik zal bekijken of er meer aanvragen dan mogelijkheden zijn. Als dat het geval is, kom ik daarop terug.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik begrijp dat dit onderwerp niet helemaal thuishoort in dit debat. Bij de IND gaan veel dingen niet goed: kennismigranten botsen tegen heel veel obstakels op, die kunnen worden weggenomen. In het belang van de kenniseconomie vraag ik u samen te werken met de staatssecretaris.

De voorzitter:

U stelt terecht vast dat dit onderwerp niet bij dit debat hoort.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben erg blij met de toezegging van de minister. Op welke termijn kan dit allemaal gebeuren?

Minister Plasterk:

Voor de zomer moet dat lukken.

Er is gevraagd om een evaluatie van de effecten en de uitvoering van de meeneembare studiefinanciering. Ik had al toegezegd om de vinger wat dat betreft aan de pols te houden. Het lijkt mij inderdaad interessant om op termijn te kijken naar de effecten, maar dat laatste moet wel zijn tijd krijgen, zeg minimaal een jaar.

De heer Pechtold, die sprak over de mondiale wereld, heeft een motie ingediend. Ik heb meegeschreven, en termen genoteerd als "gewoon doorpakken", en "been bij". Dat is een vorm van bestuurlijke vernieuwing die ik niet ondersteun. Het is verstandig om na ommekomst van de evaluatie van de mbo-studenten in het buitenland, binnen twee maanden, te kijken of en zo ja in welke mate dat programma kan worden uitgebreid. Mijn voorbeeld van een surfschool op Tahiti was niet flauw bedoeld. Wij moeten ons afvragen over welke aantallen studenten wij het hebben, over de daarmee gemoeide kosten en over de dekking daarvan. Het lijkt mij totaal verantwoord dat wij dat doen op basis van uitgewerkte voorstellen. Volgens mij had de heer Pechtold exact hetzelfde bepleit als hij hier zou hebben gestaan. Tegen die achtergrond ontraad ik aanvaarding van de motie van de heer Pechtold op dit punt.

De heer Pechtold vroeg of er een hardheidsclausule is voor mensen die om wat voor reden dan ook bezwaar maken tegen de beslissingen van de IB-Groep. Die is er wel. De IB-Groep kan de wet buiten toepassing verklaren als de letterlijke toepassing leidt tot een doel dat kennelijk niet beoogd is. Ik wil de heer Pechtold echter niet blij maken met een dode mug, want ik denk dat met de regeling zoals zij is voorgesteld wordt beoogd dat mensen niet in aanmerking komen voor de meeneembare studiefinanciering wanneer zij niet de voorgeschreven tijd in Nederland zijn geweest. Dus als er werkelijk individuele hardheid ontstaat op een manier die niet is beoogd, is er een mogelijkheid voor een hardheidsclausule. Echter, iemand die waar dan ook in de wereld met zijn gezin een camping wil beginnen, komt niet meer in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering wanneer hij in de laatste zes jaar geen drie jaar in Nederland heeft gewoond, ook al heeft hij een Nederlands paspoort. Het principe is namelijk dat het land waar men verblijft verantwoordelijk is voor de opleiding van de kinderen die daar op dat moment leven. Het bezwaar tegen het voorstel van de heer Pechtold is dat onduidelijk is waar vervolgens de grenzen gesteld moeten worden.

De heer Pechtold (D66):

Met een dode mug kan de minister mij snel blij maken, maar ik weet niet of dat van mevrouw Thieme mag. Ik snap heel goed dat de minister de mogelijkheden niet wil verruimen. Toch hecht ik er zeer aan dat de minister wat meer bekendheid geeft aan de mogelijkheden om tegen een beslissing in beroep te gaan. Ik begrijp zijn argumentatie dat de mogelijkheden niet zodanig uitgebreid moeten worden dat alles eronder valt, maar ik pleit ervoor om de communicatie over de wijze waarop daartegen bezwaar kan worden aangetekend in deze globaliserende wereld wat meer ruimte krijgt.

Minister Plasterk:

Ik zal kijken of die informatie onvoldoende is. Ik kan nu wel heel dapper toezeggen dat ik die informatie ga verbeteren, maar wellicht is zij al voldoende. Mocht blijken dat de informatie onvoldoende is, dan zal ik ervoor zorgen dat daarin verbetering komt.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik blijf met een vraag zitten. Misschien krijgt mijn collega van het CDA wel gelijk. De minister geeft als argument om het amendement op stuk nr. 14 te ontraden omdat de gelden van de Raulinvergoeding die vrijkomen juist de meeneembaarheid betalen. Hoe had de minister dit willen financieren als het collegegeldkrediet buiten beschouwing was gelaten? De Kamer heeft indertijd uitgesproken de meeneembaarheid te willen regelen. Collegegeldkrediet is er later in opgenomen. Stel dat er toch met haastige spoed is gehandeld en de Kamer uitspreekt om in de studiebeurs die iedereen ontvangt de opbouw te handhaven, dan is er nu geen dekking voor als dat extra geld kost?

Minister Plasterk:

Dit is een moeilijke vraag. Het is in het algemeen niet verstandig om op what ifvragen antwoord te geven. Ik meen dat het voorliggende voorstel coherent en dekkend is. Ik geloof niet dat ik iemand help door antwoord te geven op de vraag wat wij gedaan zouden hebben als wij iets anders hadden voorgesteld.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik concludeer dat studenten niet alleen een sigaar uit eigen doos gepresenteerd krijgen met een extra verruiming van de lening – dat moeten zij immers zelf terugbetalen – nu wordt dus ook de meeneembaarheid gefinancierd met de introductie van het collegegeldkrediet. Dat vind ik een rare gang van zaken.

Minister Plasterk:

Maar dat is ook niet zo.

De heer Zijlstra (VVD):

De Raulinvergoeding en het collegegeldkrediet zijn gevat in één voorstel. Die financiering loopt parallel. Mevrouw Leijten koppelt het ene deel, namelijk de meeneembare studiefinanciering, aan het andere deel. Ik hoor dan ook graag van haar wat zij bedoelt, want ik begrijp er niets van.

De voorzitter:

Het lijkt mij nu niet het juiste moment om dit debat te voeren. Er ligt hier een wet voor.

Mevrouw Leijten (SP):

Mevrouw de voorzitter. Het gaat hier over het argument om mijn amendement te ontraden. Met mijn amendement kom ik de meerderheid van de Kamer tegemoet, omdat dit het behoud van de huidige studiebeurs betekent met daar bovenop een lening. Iedereen die zegt dat de fractie van de SP tegen de lening is, heeft daarmee geen grond om dit te staven. Het argument om mijn amendement te ontraden is dat de Raulinvergoeding zal vervallen met deze maatregel en dat daarmee de meeneembaarheid wordt gefinancierd. Dat is het argument van de minister om mijn amendement te ontraden. Daarom heb ik dat punt erbij betrokken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind dat mevrouw Leijten een interessante opmerking heeft gemaakt. Oorspronkelijk zouden wij het vandaag alleen over de meeneembaarheid hebben, maar uiteindelijk is toch op verzoek van een aantal coalitiepartijen het collegegeldkrediet aan dit debat toegevoegd. Is dit gedaan om de meeneembaarheid te financieren of ziet de minister dat anders?

Minister Plasterk:

Dat ziet de minister anders. Er is geprobeerd om de dekking voor de meeneembaarheid bijeen te sprokkelen. Eén van de elementen daarbij was dat door het wegvallen van de Raulinvergoeding het voorstel nu ter tafel wordt gebracht voor het collegegeldkrediet. Ik heb aangegeven waarom ik de aanneming van dit amendement ontraad. Ik snap ook niet helemaal waarom u zo veel prijs stelt op het amendement. Ik maak uit uw toelichting op dat u bang bent dat anders in de toekomst uw Kamer – in tegenstelling tot u ben ik geen lid van de Kamer – onverstandige beslissingen neemt over de studiefinanciering. U bent daar echter zelf bij!

Mevrouw Leijten (SP):

Daar zijn wij inderdaad zelf bij en daarbij zullen de fracties en de minister zeker nog horen van de SP. Als de minister naar mijn eerste betoog had geluisterd, was hem volledig duidelijk geweest waarom mijn fractie een tegemoetkoming van de studiekosten in de basisbeurs wil behouden.

Minister Plasterk:

Wij hebben echter geconstateerd dat u geen dekking hebt aangegeven.

De voorzitter:

Ik zal een poging doen om de gedane toezeggingen te herhalen. Ik noem dan alleen de toezeggingen waarover de Kamer op een later moment schriftelijk wordt geïnformeerd.

De minister heeft toegezegd dat hij binnen 100 dagen met een voorstel komt over de afwikkeling van het wetsvoorstel over de leerrechten.

Voor het einde van het jaar komt de minister met een stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de IB-Groep over deze wijzigingen van de Wet studiefinanciering 2000.

De minister komt voor de zomer van 2007 met een voorstel over het innovatieplan van het Platform Kwaliteit en Informatie.

Rond 1 mei 2007 komt de minister met de conclusies over de evaluatie van de meeneembare studiefinanciering voor mbo-studenten in een regio rondom Nederland.

De heer Dibi (GroenLinks):

Volgens mij zou de minister ook met een voorstel over de leenangst komen.

Minister Plasterk:

Dat punt maakt onderdeel uit van de plannen voor de studiefinanciering.

De heer Anker (ChristenUnie):

De minister zou ook nog komen met een inventarisatie van de vraag van studenten uit ontwikkelingslanden. Hij zou daarbij inventariseren of die vraag groter is dan wat op dit moment in Nederland wordt aangeboden.

Minister Plasterk:

Ja.

De voorzitter:

Waarvan akte.

De heer Pechtold (D66):

De minister zou bekijken of de beroep- en bezwaarprocedure op dit moment voldoende communicatieve aspecten bevat.

De voorzitter:

Zou daarvan ook een schriftelijk bericht naar de Kamer komen?

Minister Plasterk:

Als daar aanleiding toe is. Ik kan het de Kamer natuurlijk ook in alle gevallen laten weten.

De voorzitter:

Prima. Laten wij dat dan afspreken. Dan is dat ook een toezegging van schriftelijke informatie. Dat is immers het voorbehoud dat ik zelf maak: ik som alleen de toezeggingen van schriftelijke informatie op.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven