Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 31, pagina 2107-2130 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 31, pagina 2107-2130 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006 (30300 XV);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Spaarfonds AOW voor het jaar 2006 (30300 E).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Voorzitter. In 2005 is de werkloosheid in Nederland twee keer zo hoog als in 2001, en volgend jaar wordt dat niet veel beter. In 2005 hebben duizenden arbeidsongeschikten hun uitkering deels of volledig verloren, zonder perspectief op werk. Voor 2006 zijn de vooruitzichten niet beter. In 2005 ontving ik talloze brieven van bezorgde burgers over hun werk, werkloosheid en ontbrekend toekomstperspectief. Ik verwacht dat dit aantal in 2006 eerder zal toenemen dan afnemen.
Het kabinet heeft weinig boodschap aan mensen die geen werk kunnen vinden, aan mensen die moeten worden herkeurd, aan mensen zonder perspectief op werk en aan mensen die bij een voedselbank moeten aankloppen omdat zij niet rond kunnen komen. Een historische vergelijking dringt zich op. Ook in 1566 was Nederland in rep en roer. In april van dat jaar bood de verenigde aristocratie van wat nu Nederland is een smeekschrift aan aan Margaretha van Parma. Het smeekschrift was gericht tegen Philips II en de Inquisitie. Graaf Karel van Berlaymont probeerde haar gerust te stellen. Hij gebruikte daarvoor de volgende, beroemd geworden woorden: "Ce n'est sont que des geus", in het Nederlands "Het zijn schooiers, het zijn geuzen". De gelijkenis met de huidige minister van Sociale Zaken is treffend, niet omdat zijn naam – De Geus – te danken is aan deze uitspraak. Nee, het is erger. Het kabinet ziet geen mensen die hulp verdienen, geen mensen die wij snel aan het werk kunnen helpen, geen mensen die moeten kunnen vertrouwen op een fatsoenlijke overheid. Nee, dit kabinet ziet schooiers, bedelaars. Ik waarschuw de minister: tijdens de verkiezingen van 2007 zullen de schooiers met u afrekenen.
Het probleem van dit kabinet is dat men geen wederkerigheid erkent. Men ziet plichten voor burgers maar tegenover verwachtingen van burgers staan verwachtingen van de overheid. Dit essentiële begrip van wederkerigheid, dat aan de basis staat van de verzorgingsstaat, wordt door dit kabinet verkwanseld. In De Wet van wederkerigheid, de titel van het gisteren door de PvdA gepresenteerde rapport over de verzorgingsstaat, wordt dat begrip opnieuw gewaardeerd. Voor de burgers staat tegenover het recht op ondersteuning, bijvoorbeeld via een uitkering, de plicht om te werken op de arbeidsmarkt of aan een terugkeer op de arbeidsmarkt, dan wel naar de samenleving, bijvoorbeeld door scholing of een leerwerktraject te volgen of door sociale activering. Voor de samenleving staat tegenover het recht om eisen aan de burger te stellen de plicht om te zorgen voor banen en om het leren te faciliteren. Alleen als de samenleving haar plicht invult, kan zij ook eisen stellen.
Het kabinet doet dat niet. Waar dat toe leidt, blijkt uit het manifest dat een aantal PvdA- en GroenLinkswethouders afgelopen maandag heeft gepresenteerd. Zij zetten zich in voor sociaal beleid op lokaal niveau en moeten dat doen met de middelen die de landelijke overheid hun ter beschikking stelt. Daar lopen zij keer op keer vast tegen de bureaucratische grenzen die het kabinet hun stelt, bijvoorbeeld in de bestrijding van de jeugdwerkloosheid opdat goede verbindingen tussen vmbo, mbo en het bedrijfsleven worden gehinderd door de financieringsregelingen van de overheid.
Een ander voorbeeld zijn de participatiebanen voor mensen die langs een reguliere weg geen toegang meer krijgen tot de arbeidsmarkt. Het idee was dit werk aan te vullen tot het minimumloon, ook om een toename van het aantal werkende armen te voorkomen. Deze gedachte is gemiddeld gereduceerd tot werken met behoud van uitkering, en dan ook nog eens gelimiteerd tot twee jaar. Maatschappelijk nuttig werk, dat eerder door ID'ers werd gedaan, van klassenassistenten, schoolconciërges tot zorghulpen, mag wat ons betreft gewaardeerd worden en blijven. Waarom wil de staatssecretaris dit? Wantrouwt hij de gemeenten zo? Waarom de knip bij twee jaar? Mijn fractie pleit voor maatwerk. Een participatiebaan kan soms vier maanden duren en soms vier jaar. Ik heb niets tegen een tweejaarlijkse nieuwe indicatie en een herkeuring. Als iemand echter langer op een plek kan zitten, moet dat mogelijk zijn. Ik vraag nogmaals het RWI-advies te volgen en gemeenten meer mogelijkheden te geven flexibel om te gaan met de financiering van de participatiebanen en bewezen diensten te belonen met een algemene bonus.
Ook de SW-bedrijven dienen waar nodig ondersteund te worden. Daarbij komt dat de overheid gedane afspraken moet nakomen. Ik ga hier niet het eerder gevoerde debat overdoen. Ik verwijs naar mijn amendement om SW-bedrijven te compenseren voor afschaffing van de SPAK. Dat doen wij, anders dan de CDA-fractie, met behoud van de stimulansen voor begeleid werken.
Voor de onderkant is meer nodig. Ik daag de minister en de staatssecretaris uit aan te geven hoe zij het door de minister opgeroepen schrikbeeld van een nieuwe onderklasse van twee miljoen mensen die niet of nauwelijks toegang hebben tot de arbeidsmarkt, gericht gaan aanpakken. Mijn fractie heeft eerder voorstellen gedaan om dit beleid te kenteren, bijvoorbeeld door banen aan de onderkant tot 100% van het minimumloon vrij te stellen van premieheffing. Ik verwijs naar het gisteren gepresenteerde rapport en onze voorstellen voor een werkbonus. Ook verwijs ik naar de voorstellen die eerder zijn bediscussieerd over de ontwikkeling van de markt voor persoonlijke dienstverlening. Ik wil niet alleen een witte werkster, maar ook een boodschappenservice, een huishoudelijke hulp en wellicht kinderopvang. Ik ben blij dat de RWI nu een motie uitvoert om te komen tot een advies over hoe wij die markt kunnen ontwikkelen. Ik hoop dat het RWI-advies er snel komt. Het had er eigenlijk al kunnen zijn. Ik hoop ook dat er creatieve en misschien ook onconventionele voorstellen in zullen zitten en ik roep de staatssecretaris op hiermee enthousiast om te gaan. Hij moet niet miezemuizen over beperkingen en regeltjes. Wij moeten eerst de vraag beantwoorden of wij het aandurven om hier nieuwe wegen in te slaan.
Mevrouw Verburg (CDA):
Was het mevrouw Bussemaker die de motie heeft ingediend over een RWI-advies?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Dat klopt.
Mevrouw Verburg (CDA):
Hoe komt het dan dat wij dit weekend in de media een eigen plan van de PvdA zijn tegengekomen? De voorzitter van de RWI heeft gezegd dat hij van mening was dat de RWI om advies is gevraagd.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Dat klopt. Ik heb al eerder alternatieven ingebracht en die zijn na te lezen in alle verslagen van de verschillende algemeen overleggen die over de betreffende markt en de witte werkster zijn gevoerd. Ik heb gezegd te hopen dat deze varianten worden betrokken bij het RWI-advies. Verder is het geheel aan de RWI.
Mevrouw Verburg (CDA):
Het enige wat mevrouw Bussemaker heeft gedaan is het opwarmen van een oud kliekje van de PvdA en dat als nieuw te presenteren.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Dat is niet zo. Ik zal mijn verhaal over de markt voor persoonlijke dienstverlening elk moment van de dag graag weer vertellen. Je mag mij daar elke nacht voor wakker maken. Ik dacht dat de CDA-fractie ook voorstander was van de ontwikkeling van die markt.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik constateer een fundamenteel gebrek aan vertrouwen bij de PvdA in de RWI. Het komt erop neer dat de RWI de standpunten van de PvdA niet zou kennen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Dat laatste lijkt mij geheel buiten de orde. Ik zou eerder zeggen dat het blijk geeft van ons grote vertrouwen in de RWI. Wij lopen immers niet weg voor dit soort discussies? Ik krijg de indruk dat mevrouw Verburg over elk onderwerp waarover een advies wordt geschreven, niet meer wil praten. Dan kunnen wij wel ophouden met deze begrotingsbehandeling. Er lopen tal van adviezen op middellange termijn bij bijvoorbeeld de SER en de RWI. Mevrouw Verburg kan dit toch niet menen? Zij wil toch geen slot op haar mond? Dat geldt ook voor mij.
De heer De Wit (SP):
Ik heb een vraag over de participatiebanen. Begrijp ik de kritiek van mevrouw Bussemaker goed? Zij constateert dat het kabinet afwijkt van het RWI-advies. Vindt zij dat de participatiebanen wel beloond dienen te worden op basis van het minimumloon?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik vind dat voor gemeenten in ieder geval de mogelijk moet bestaan om aan mensen die een participatiebaan hebben een bonus te geven. Met de WWB hebben wij zeer veel verantwoordelijkheden aan de gemeenten gegeven, daarom stel ik voor een algemene richtlijn op te stellen en de gemeenten de vrijheid te geven die bonus te geven. Deze moet hoger kunnen zijn dan wat de staatssecretaris toestaat. Ik vind dat uiteindelijk voor werk dat wij maatschappelijk waarderen moet kunnen worden betaald. Men kan erover twisten of dit direct moet, of dat dit over langere tijd wordt uitgesmeerd. De kern van mijn kritiek is om de gemeenten meer vrijheid te geven en het RWI-advies te volgen.
De heer De Wit (SP):
In het RWI-advies staat ook iets over het minimumloon. Dat is voor mevrouw Bussemaker nog geen uitgemaakte zaak. Zij wil het liever in de vorm van behoud van uitkering met daarop een bonus.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Nee, ik zeg dat dit het begin moet zijn, maar uiteindelijk moeten wij uit kunnen komen bij het wettelijk minimumloon. Mensen die maatschappelijk belangrijk werk doen, moeten worden gewaardeerd. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat wij niet willen meewerken aan het creëren van een nieuwe generatie van working poor. Het RWI-advies kan rekenen op een breed draagvlak. Daarom doe ik nogmaals een beroep op de staatssecretaris om dat advies uit te voeren. Voor mij is zeer essentieel dat er niet wordt gezegd dat het maar voor twee jaar mag, omdat dit niet tegemoetkomt aan maatwerk. Ik stel maatwerk centraal.
De heer De Wit (SP):
Over de persoonlijke dienstverlening heb ik het standpunt van mevrouw Bussemaker gehoord. Zij pleit voor premievrije banen, zodat er geen premie hoeft te worden betaald. Welke zekerheid staat daartegenover bij ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid voor degenen die dergelijke diensten moeten vervullen? Wat gaat er dan gebeuren met deze mensen?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik heb gepleit voor een keuzemodel waarmee mensen zowel kunnen kiezen voor een werknemersstatus in dienst van een bureautje – dit is min of meer het Belgische model – als voor de status van een zelfstandige zonder personeel of een freelancer. Dan heeft men precies dezelfde bescherming als zzp'ers en freelancers nu hebben. Ik zie dat daaraan nadelen verbonden zijn. Ik heb echter geen zin om met lede ogen aan te zien hoe werk wordt verplaatst naar andere landen en om te constateren dat het hier niet helemaal is geregeld zoals wij zouden willen, reden waarom wij dan maar helemaal niets zouden doen. Ik vraag om juist dit soort problemen in kaart te brengen en ik hoop van harte dat dit in het RWI-advies terug zal komen. Daar ga ik ook van uit. Ik heb liever dat wij banen creëren dan dat wij alleen met elkaar steggelen over sociale bescherming.
De heer De Wit (SP):
Diezelfde vraag speelde ook bij de witte werksters. Het probleem is natuurlijk dat wij iemand in dienst nemen, of verzoeken om boodschappen te doen, de tuin aan te harken of iets dergelijks, voor klussen van slechts een uur. De vraag is welke zekerheid mevrouw Bussemaker deze mensen te bieden heeft, die in feite van de ene klus naar de andere moeten zien te komen. De vraag is daarbij of zij boven een bestaansminimum uitkomen, dus boven de bijstandsuitkering. Met andere woorden, hoe lonend is dit werk en wat doen wij de mensen aan door hen die kant op te sturen als zij in de bijstand zitten, terwijl er geen enkele zekerheid is dat zij daarvan kunnen leven?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Laaggeschoold werk moet lonend worden gemaakt. Ik heb daarvoor zojuist een aantal voorstellen gedaan: premievrijstellingen voor banen tot 110% WML, vrijstelling van btw. Wij moeten zorgen dat wij juist dit soort werk in Nederland goedkoper maken. Wat wij nu doen is dat werk alleen maar duurder maken. Vervolgens wordt het werk wel gedaan maar gebeurt het grijs of zwart, hebben wij er geen zicht op en kunnen de mensen daar officieel niets van houden. Daaraan wil ik een eind maken. Natuurlijk besef ik heel goed dat het deels zwaar werk is, dat ook in deeltijd lonend zou moeten zijn. Dat was mijn probleem met de witte werkster. Oorspronkelijk stond er dat men minimaal 32 uur moest werken. Wij weten allemaal dat veel mensen 32 uur of meer huishoudelijk werk niet aankunnen. Ik daag de heer De Wit uit mee te denken over dit soort nieuwe richtingen. Natuurlijk loop je daarbij op tegen een aantal vragen, misschien een aantal problemen. Laten wij die met elkaar creatief en op een goede manier oplossen en laten wij niet alleen met onze rug naar de toekomst gaan staan.
De heer De Wit (SP):
Natuurlijk moet er worden nagedacht over mensen aan het werk helpen, werk verschaffen en werk creëren, maar de vraag is of dat lukt met dit voorstel in de dienstensfeer. Wat maakt het nu aantrekkelijk voor mensen om dit te doen, in plaats van zwart te werken zoals, tot mijn spijt, de huidige praktijk is?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Met dit voorstel wordt het aantrekkelijker gemaakt om iets meer te gaan verdienen en er wordt mee erkend dat het maatschappelijk belangrijk werk is omdat het niet wordt weggemoffeld in zwart werk.
Ik ben een aantal keren op werkbezoek geweest in België, dat was zeer interessant. In de Belgische markt zit flink wat overheidssubsidie, maar daar creëert men wel in drie jaar tijd werk voor 35.000 mensen.
Bij de werktop zijn er goede afspraken gemaakt voor de jeugdwerkloosheid, maar ik wil aandacht voor één onderdeel: de relatie met het systeem van tewerkstellingsvergunningen. In 2005 zijn er 54.000 tewerkstellingsvergunningen afgegeven en dat zullen er in 2006 zeker niet minder zijn. Vermeden moet worden dat wij al te gemakkelijk werknemers uit landen uit Midden- en Oost-Europa aantrekken en niet investeren in mensen, vooral jongeren, hier. Ik ben gecharmeerd van het voorbeeld uit Eindhoven, daar hebben in de metaalsector werkgevers en werknemers samen de afspraak gemaakt dat voor elke tien werknemers van buiten, één jongerenbaan wordt gecreëerd in samenwerking met het CWI. Ik vraag de minister en de staatssecretaris om dit soort afspraken landelijk te maken met het CWI en met de werkgevers, want dan kunnen wij echt iets doen aan de verdere aanpak van de jeugdwerkloosheid.
Mevrouw Verburg (CDA):
Zou de PvdA-fractie niet liever kiezen voor het omgekeerde model? Namelijk voor het meer investeren in het behouden van jongeren in de schoolbanken, in leerwerktrajecten enzovoort?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Absoluut.
Mevrouw Verburg (CDA):
Maar waarom doet u dan dit voorstel? Hier sluipt quotering in. Het is volgens mij een voorstel vanuit onmacht in plaats van uit ambitie. Ik wil u horen over opleiding, over jongeren bij de hand nemen en zo nodig bij de kraag grijpen. U legt zich blijkbaar neer bij een groot aantal Centraal-/Oost-Europese werknemers in ons land.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mevrouw Verburg was vorige week niet bij het debat dat wij daarover hadden. Daar heb ik namelijk letterlijk gezegd: ik vind dat jongeren bij de kraag gegrepen moeten worden. Zij moeten óf naar school, óf naar werk worden geleid. In de werktop zijn daarover een aantal goede afspraken gemaakt en daar ben ik blij om. De Taskforce jeugdwerkloosheid heeft opgeroepen het voorstel van de CDA- en de PvdA-fractie om het O&O-jeugdmodel verder te ontwikkelen en premies aan werkgevers te geven. Die Taskforce verwijst zelf naar het voorbeeld uit Eindhoven. Aan die tewerkstellingsvergunningen kunnen wij geen eind maken, zeker niet sinds er vanaf 1 december jongstleden een notificeringsysteem is. Wel kunnen wij de werkgevers aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat mevrouw Verburg niet voor dit voorstel zou zijn.
Mevrouw Verburg (CDA):
Dan help ik u uit de droom, ik ben er niet voor. Ik ga er niet voor stemmen, omdat ik het een voorstel vanuit onmacht vind. Investeren in jongeren, in scholing, enzovoort, is nodig. Ik ben er niet voor om dit soort regeltjes af te spreken. Wij moeten nagaan wat wij kunnen doen in de praktijk.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik vraag Mevrouw Verburg om met mij mee te gaan naar Eindhoven! Dit is nu bij uitstek een voorbeeld uit de praktijk, een voorbeeld van onderop, van de gemeenten en werkgevers. De metaalsector zegt: natuurlijk moeten wij hier jongeren opleiden, maar wij weten allemaal dat die tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven. Dat houden wij met ons allen niet tegen. Wij staan alleen voor de keuze: doen wij ook iets terug voor de jongeren hier?
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik ben trots op afspraken die van onderop worden gemaakt en dat moet worden gestimuleerd. Dat is gelukkig gebeurd bij de werktop.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mooi. Dat doet mij deugd.
Mevrouw Verburg (CDA):
Maar waarom moet er dan weer een sausje overheen dat het overal moet worden afgesproken en dat daarmee vooral de overheid zich moet bemoeien? Stimuleer dat soort initiatieven zonder daar weer allerlei formules en formats van bovenaf op te leggen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mevrouw Verburg luistert niet helaas. Ik heb helemaal niet gezegd dat er formats van de overheid opgelegd moeten worden. Ik heb alleen gezegd dat ik dit in aanvulling op al die andere voorstellen een inspirerend voorbeeld vind van onderop. Ik vraag de bewindslieden om te kijken of die afspraken ook elders onder de aandacht gebracht kunnen worden. Misschien is het ook iets dat het CWI landelijk kan uitzetten bij andere gemeenten en sectoren. Ik kan me niet voorstellen wat daar op tegen zou zijn.
De WAO en de herkeuring hebben tot een groot slagveld geleid. Ik kreeg laatst weer een brief van iemand die volledig arbeidsongeschikt was en na de herkeuring volledig arbeidsgeschikt werd bevonden. Wat was de aanleiding? Deze mevrouw was al heel lang ziek, deed wat vrijwilligerswerk en kreeg een lintje van de Dierenbescherming. Op grond van een interview in een regionaal dagblad werd zij vervolgens door het UWV opgeroepen. Als zij vrijwilligerswerk kon doen, zou zij volgens het UWV waarschijnlijk ook wel gewoon werk kunnen doen. Mevrouw is nu volledig goedgekeurd, maar helaas heeft zij geen werk.
Over de WIA en het schattingsbesluit zullen wij het nooit eens worden. Toch vraag ik speciale aandacht voor de groep van mensen die herkeurd wordt. Zij verliezen vaak binnen twee maanden de uitkering en hebben nauwelijks perspectief op werk. Ik zeg nadrukkelijk dat wat ons betreft ook dit onderdeel bij de werktop echt onvoldoende geregeld is. Ook de werknemersorganisaties hebben daar niet voor niets een aanvullende brief over gestuurd. Ik stel voor om herkeurde WAO'ers die actief deelnemen aan een reïntegratietraject, te belonen door het oude loon door te betalen zolang het reïntegratietraject loopt. Verleng in ieder geval de TRI tijdens dat traject. Deze TRI-uitkering houdt nu op na zes maanden en vaak begint het reïntegratietraject dan pas. Ik wil ook voorstellen om elke herkeurde WAO'er aan te bieden gebruik te maken van een IRO. Een IRO wordt nu vooral gebruikt door WW'ers en minder door WAO'ers, terwijl wij weten dat een IRO mensen iets in handen geeft om zelf het initiatief weer te nemen en na te denken hoe zij zich kunnen om- en bijscholen. Het laatste is juist ook van belang voor deze groep.
Reïntegratie zou nog wel eens langer kunnen duren voor deze groep mensen. Ik hoor steeds van arbeidsdeskundigen bij het UWV dat men eigenlijk veel meer tijd nodig heeft om deze groep te begeleiden. Ik weet dat er onlangs extra geld bij is gegaan, maar ik vraag de minister of hij nu ook echt kan garanderen dat hier uitgebreid tijd voor uitgetrokken kan worden door de arbeidsdeskundigen.
Wajongers moeten wat ons betreft recht op loondispensatie en een jobcoach kunnen houden. Graag een reactie van de minister. Ik wil ook graag weten hoe het staat met de verzekeraars en de brandende huizen. Ik wijs op de motie van mevrouw Huizinga bij het debat en mijn mondelinge vragen van een aantal weken geleden; de tijd gaat dringen om dit probleem nu vóór 1 januari op te lossen.
Dit kabinet en ook de fractievoorzitter van het CDA spreken mooie woorden over het gezin. Volgens Maxime Verhagen gaat het daarbij niet om een jaren-vijftigverhaal, maar om een moderne visie op samenleven. Klopt dat verhaal? Wie de recente stelselwijzigingen bekijkt, kan maar tot één conclusie komen: de maatregelen van dit kabinet frustreren een goed emancipatie- en gezinsbeleid. De Wet kinderopvang leidt tot hogere kosten waardoor ouders stoppen met werken. De levensloopregeling dreigt een speeltje te worden voor oudere heren en zal de betrokkenheid bij zorgtaken van jonge vaders nauwelijks vergroten, voorzover die levensloopregeling overigens al gebruikt wordt. De nieuwe WIA leidt ertoe dat medewerkers in de thuiszorg, een sector waar zeer veel vrouwen werken, straks nooit meer in aanmerking komen voor een uitkering als zij tijdens hun werk van een keukentrap vallen, omdat zij in deeltijd werken en laagbetaalde arbeid doen. Dan heb ik het niet eens gehad over het niet kunnen verzekeren van inkomensrisico's bij zwangerschap voor vrouwelijke ondernemers – ik daag de minister nu uit, dat nog vóór 1 januari te regelen – het afschaffen van de financiering van het langer durend zorgverlof en de steeds zwaardere druk die op mantelzorgers komt te liggen. Waarom komen mantelzorgers eigenlijk niet in aanmerking voor kinderopvang? Zij doen belangrijk werk, maar zo'n 14% raakt nu al overbelast. Kinderopvang zou de taak kunnen verlichten, maar nu zijn de kosten vaak hoog.
De regering wil de arbeidsparticipatie van vrouwen vergroten, maar het is de vraag hoe zij dat wil doen. De beoogde stijging van 54% nu – dit is overigens een daling sinds lange tijd – naar 65% in 2010 impliceert dat 654.000 vrouwen aan werk geholpen moeten worden. Ter vergelijking: in de afgelopen vier jaar is de werkgelegenheid gedaald met 89.000 personen. Ik ben benieuwd hoe het kabinet dit gaat oplossen.
Ik daag de regering uit om eens buiten de grenzen te kijken, bijvoorbeeld naar wat er in Duitsland gebeurt. Een coalitie van CDU/CSU en SPD ontwikkelt daar een nieuw, modern gezinsbeleid en breidt het ouderschapsverlof uit. Van dat uitgebreide ouderschapsverlof worden twee maanden gereserveerd voor de meest verdienende partners – in de meeste gevallen is dat de man – om hen te stimuleren, bij te dragen aan de zorgtaken. Ik kan mij voorstellen dat dit een onderwerp is dat echt past in een modern gezinsbeleid. Ik vraag de minister dan ook om dit mee te nemen in de vervolgnota over de nieuwe accenten op het terrein van werk en inkomen dan wel in een aparte nota over de toekomst van gezins- en emancipatiebeleid.
Tot slot merk ik op dat wij geen genoegen nemen met de brief over zelfstandigen en levensloop. De motie van mevrouw Verburg en mij dient echt uitgevoerd te worden. Ik hoop dat de minister hier nog op ingaat.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Voorzitter. Gisteren, tijdens het koopkrachtdebat, werd volstrekt duidelijk dat het kabinet geen boodschap heeft aan arme mensen en dat het zich niet schaamt om, in een tijd waarin het ene deel van de bevolking gebruik moet maken van voedselbanken omdat er anders geen eten is, tweemaal modaal er meer dan 5% op vooruit te laten gaan. Drie jaar kabinet-Balkenende, drie jaar snoeien en snijden. Economisch misschien noodzakelijk, de buikriem moet aan, even doorbijten! Maar het vierde jaar, 2006, moet het oogstjaar worden. Daarbij gaat het erom dat iedereen er gemiddeld 1,25% op vooruit gaat. Maar de inkomensongelijkheid achter die cijfers is in jaren niet zo groot geweest. De armoedemonitor laat zien hoe de armoede in Nederland door toedoen van deze minister en staatssecretaris is toegenomen naar ruim 10,5%. Ik vraag de minister of hem dat raakt, of hem dat geen pijn doet. Wil hij er niet voor zorgen dat voedselbanken niet meer nodig zijn en wat gaat hij daaraan doen? Mijn collega noemde de minister Geus en ik had hem graag een geuzennaam gegeven, maar dat verdient hij niet. Daarvoor is het nodig dat inkomensverhoudingen zich redelijker, evenwichtiger en rechtvaardiger ontwikkelen dan dit kabinet laat zien.
Ik heb de Kamer gisteren het resultaat van vier jaar inkomensbeleid laten zien in cijfertjes, inclusief de kleine lettertjes die keer op keer in bijlagen worden gestopt. Mijn verzoek om die bijlagen integraal onderdeel te laten zijn van de koopkrachtcijfers, zodat iedereen werkelijk weet wat hij of zij krijgt van dit kabinet, is onlangs niet gehonoreerd door de minister. De Partij van de Arbeid constateert dat, behalve tweemaal modaal en hoger, iedereen er in de vier jaar van dit kabinet, van 2003 tot 2006, fors op achteruit gaat. Wij vinden het onrechtvaardig dat chronisch zieken, gehandicapten en ouderen met een laag inkomen en veel zorgkosten nog eens moeten betalen voor de no-claimkorting die gezonde mensen krijgen. Daarom is zojuist een amendement ingediend dat ertoe strekt dat voor chronisch zieken en ouderen met een inkomen tot 120% van het relevante bijstandsinkomen een compensatie wordt gegeven van € 91. Dat kan via de gemeenten en de daar geldende categoriale regeling. Het gaat om 900.000 AOW'ers, chronisch zieken en gehandicapten. De kosten van een en ander zijn 80 mln. De financiering is keurig passend volgens de regels: het komt uit het overschot op de kosten van de zorgtoeslag, namelijk 200 mln. Dit bedrag is te vinden op de begroting van VWS. Ik vraag om een reactie aan de minister. Dan kan hij laten zien dat het hem wel wat kan schelen hoe het met de kwetsbaren in onze samenleving gaat.
Wij hebben gezien dat over vier kabinetsjaren de koopkracht van mensen met kinderen fors daalt, uitgezonderd de beroemde groep van tweemaal modaal en tweeënhalf maal modaal. Dan gaat het om een gemiddelde van 1,3% voor een modaal huishouden tot 3,8% voor alleenstaande ouders op het niveau van het minimumloon. Daarom wil de PvdA de fiscale kinderkorting verhogen voor de inkomens tot € 38.000, de echte middeninkomens. Dit moet dan wel gebeuren in de vorm van een geleidelijke afbouw, zodat er geen armoedeval optreedt. Voor het amendement dat is ingediend, is gekozen voor dezelfde afbouw als die welke het kabinet kiest voor de geïntegreerde kinderkorting. Daarmee blijft de lijn vloeiend verlopen en treedt geen armoedeval op. Hiermee krijgen 300.000 huishoudens met kinderen er € 260 bij en gaan huishoudens die er nu niets wijzer van worden, sterker in de min tegenover de groep tweemaal modaal die er een fors bedrag bij krijgt vanwege het hebben van kinderen. Dit kabinet heeft gezegd dat het zich sterk zal maken voor de middeninkomens. Dat doet het echter niet en zeker niet voor huishoudens met kinderen. De fractie van de PvdA vindt dat niet acceptabel. Het amendement is van een goede dekking voorzien. Er is een overschot op de begroting van het ministerie van VWS, namelijk op de zorgtoeslag. Door het ministerie van VWS was geld beschikbaar gesteld voor de introductie van het nieuwe zorgstelsel. Een deel daarvan is gereserveerd om huishoudens met kinderen tegemoet te komen, maar dat komt alleen terecht bij gezinnen met een inkomen dat boven modaal ligt. Nu er een overschot op dat geld is, zijn wij van mening dat dit mag worden besteed aan huishoudens met kinderen met een inkomen onder modaal tot en met modaal. Is het kabinet niet van mening dat dit een redelijke, eerlijke, passende en sluitende financiering is? Ik verzoek het kabinet om alleen op feitelijke vragen schriftelijk te antwoorden en om in dit plenaire debat zijn opvatting over de diverse zaken te geven.
Het voorstel van de D66-fractie om € 35 aan de huishoudens terug te geven, vind ik sympathiek. Er wordt nog gediscussieerd over de systematiek van de financiering, maar ik wacht met spanning af welk besluit het kabinet aanstaande vrijdag neemt.
De burger gelooft de overheid niet meer. Het kabinet kan uit mijn betoog opmaken dat ik niet zo positief ben. Het ligt voor de hand om te denken dat de reden daarvan is dat ik in de oppositie zit. Dat is echter niet het geval. Als aan de burgers wordt gevraagd wat hun mening is over het kabinet, spreken zij daarover minder waardering uit dan ooit tevoren. Voor de burgers is de werkelijkheid van de politiek en de koopkrachtplaatjes al lang niet meer in overeenstemming met de inhoud van hun portemonnee. De minister-president zegt dat iedereen er gemiddeld 1,25% op vooruit zal gaan, maar de mensen hebben geen vertrouwen meer in hem als blijkt dat zij er in de praktijk 1% op achteruit zullen gaan, ook in 2006. In de koopkrachtplaatjes van de regering wordt geen rekening gehouden met de cijfertjes onder de toonbank. Die zijn alleen vermeld in de bijlage van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is belangrijk dat daarin verandering komt. De effecten van de huursubsidie van één miljoen huishoudens zijn niet in de koopkrachtplaatjes verwerkt. Dat is onverteerbaar, want dan is het koopkrachtbeeld onbetrouwbaar geworden. De minister heeft ons gisteren een boekje overhandigd waarin nogmaals keurig op een rijtje is gezet wat die koopkrachtplaatjes inhouden. Daarbij is ook een zekere nuancering opgenomen. Dat stelt de burger echter niet gerust, want de inhoud van zijn portemonnee is niet in overeenstemming met de toezeggingen van de minister. Dat is te wijten aan het feit dat het huidige systeem van koopkrachtplaatjes gedateerd is. Het is niet meer van deze tijd en het representeert de werkelijkheid niet meer in voldoende mate. De overheid blijft onbetrouwbaar voor de burgers zolang het koopkrachtverlies van 1,75% over de afgelopen drie jaar als gevolg van de bezuinigingen in de huursubsidie alleen in de portemonnee is terug te zien. De PvdA-fractie wil dat daarin verandering komt. Zij is van mening dat mensen recht hebben op duidelijke informatie en dat ook de Kamer als medewetgever recht heeft op een beeld dat meer in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dat is mogelijk met een methode die is ontwikkeld door oud-staatssecretaris en wetenschapper Van Eijck. Die methode kan worden aangesloten op het bestaande systeem van het CPB en die geeft een veel betrouwbaarder beeld van de verschillende groepen in de samenleving. Met die methode kan ook een beter beeld worden gegeven van de koopkrachteffecten van al het beleid dat de regering voorstaat en van de inkomenseffecten van bijvoorbeeld nieuwe wetgeving. In Het Financieele Dagblad van vandaag is daarover uitleg gegeven. De PvdA-fractie wil daarmee bereiken dat burgers inzicht krijgen in het effect van overheidsbeleid, dat het parlement meer greep krijgt op het inkomensbeleid en op de integrale beoordeling van inkomenseffecten. Wij stellen daarom voor om de methode van Van Eijck te koppelen aan de CPB-systematiek en te beginnen met een doorrekening van 2003 tot en met 2006. Wij kunnen die gegevens vervolgens naast elkaar leggen en nagaan of in de toekomst een driedimensionaal model beter werkt dan het gedateerde tweedimensionale van het CPB.
Dan kom ik bij het thema "Kind en sociale zekerheid". Uit een onderzoek van de Deense socioloog Esping-Andersen, die gesproken heeft tijdens de conferentie van de SVB van drie weken geleden, blijkt dat als moeders werken – ongeacht of zij alleenstaande ouder zijn – de waarschijnlijkheid van armoede met de factor drie of vier daalt. Dat is een van de goede redenen waarom ik het wetsvoorstel Vazalo heb ingediend. Dat neemt niet weg dat de toename van het aantal kinderen in arme huishoudens in Nederland in slechts een paar jaar tijd tot 430.000 zeer zorgelijk is. Daarmee bungelt Nederland onderaan de Europese ladder. Het betekent dat de kinderen in een arm gezin ten opzichte van een gezin dat zich financieel goed kan redden gemiddeld twee jaar minder onderwijs krijgen, later 30% minder verdienen en dat de kans op armoede voor deze kinderen zeer groot is. De PvdA-fractie wil wat dat betreft het roer omgooien. Tegen die achtergrond verzoekt zij het kabinet het initiatief te nemen om een onderzoek te doen naar de positie van kinderen die in armoede leven en naar overerfbaarheid van de armoede, waarbij het motto is "Geen kind blijft achter". Daarmee zou ook inzicht moeten worden verkregen in de spanningen tussen het maatschappelijk profijt van kinderen enerzijds en de kosten voor ouders anderzijds. Wij willen de resultaten van dat onderzoek graag in de loop van volgend jaar ontvangen.
Schulden nemen fors toe. Het instrumentarium voor de preventie zoals schuldhulp en schuld saneren en het opnieuw doorstarten van de minnelijke regeling is afgeschaft. Dat moet dringend terugkomen. De staatssecretaris heeft dat in eerdere debatten erkend. De PvdA-fractie bereidt een amendement voor dat ertoe strekt dat er 25 mln. vrijkomt voor de uitvoering hiervan. Dit amendement zal ik in de loop van de week indienen.
Ik heb nog een opmerking over de verwurging van de Wet werk en bijstand. De gemeenten lopen nu helemaal vast. De brief van de G27 liegt er niet om. De PvdA-fractie wil dat de gemeenten de besparende uitvoeringsgelden langer kunnen vasthouden en dat de schotten tussen het W-deel en het I-deel komen te vervallen.
Veel mensen hebben geen zicht op wat er met hun pensioen gebeurt. Wij hebben er waardering voor dat de SVB mensen oproept zich aan te melden op de website zodat zij kunnen zien wat hun rechten zijn. Wij zouden graag zien dat de Pensioenwijzer, een nieuwe website waarop iedereen pensioengegevens kan bekijken, ook door het kabinet wordt ondersteund. Het kost maar € 300.000.
De heer Mosterd (CDA):
Ik dacht dat mevrouw Noorman op het punt van de AOW dieper zou ingaan. Zij stelde dat mensen zekerheid moeten krijgen van de overheid, dat zij moeten weten waar zij aan toe zijn. Nu lees ik dat de PvdA juist de fiscalisering van de AOW voorstaat. Dat betekent dat mensen die nu de zekerheid denken te hebben van een oudedagsvoorziening straks toch weer moeten betalen. Dat maakt toch dat die mensen geen zekerheid krijgen?
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
De PvdA vindt dat de AOW op de lange termijn onder druk staat. Dat vindt het CDA overigens ook. Dat komt doordat er steeds meer ouderen komen en steeds minder mensen die werken en AOW-premie afdragen. Dat is een feit. Het gaat de PvdA erom de AOW in de toekomst te beschermen. Dan zullen wij moeten onderzoeken hoe wij het draagvlak voor de AOW kunnen verstevigen en stabiel maken. Een werkgroep van de PvdA-fractie onderzoekt momenteel hoe die versteviging van de AOW bereikt kan worden. Een van de elementen daarin is dat AOW'ers met een hoog inkomen via de belasting mee gaan betalen aan de AOW. Dat mag natuurlijk niet zo maar van de ene dag op de andere gebeuren. Daar houden wij niet van. Wij stellen ons voor dat mensen vanaf een bepaald geboortejaar er bij de opbouw van hun pensioen rekening mee kunnen houden dat zij daarin investeren. Daarover wordt binnen de partij gediscussieerd. Dat vind ik gezond. Wij moeten onze ogen niet sluiten voor de sociale werkelijkheid. Onze inzet is het overeind houden van de AOW in de toekomst. Onze inzet is dat de AOW voldoende gefinancierd blijft en dat de sterkste schouders de zwaarste lasten blijven dragen. Daar staat de CDA-fractie toch ook voor?
De heer Mosterd (CDA):
Ja. Het vorige kabinet was van mening dat dankzij het AOW-fonds de AOW staat als een huis. Er is nog geen signaal dat dat niet voldoende is, maar toch komt u met het voorstel om het te fiscaliseren. Daar kunnen wij ons niet in vinden.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
U weet dat onttrekkingen uit het AOW-fonds om de AOW op niveau te houden, betekenen dat wordt ingeteerd op de staatsschuld. Daar is de minister van Financiën echter allergisch voor. Je moet de ogen niet sluiten voor de werkelijkheid. Verder heeft ook dit kabinet al enige stappen gezet in de vorm van een verlaging van de AOW-premie en verhoging van de fiscale aanslag. Er is dus al een zekere vorm van fiscalisering in gang gezet. Tegen die bescheiden stap hebben uw en mijn fractie zich niet verzet. De weg is nog lang en je moet niet van de ene op de andere dag maatregelen nemen. Er moet goed worden overlegd met betrokkenen, maar het zijn wel stappen die in de toekomst aan de orde zullen zijn.
De heer Mosterd (CDA):
Het kabinet heeft welbewust gekozen voor een AOW-fonds – daarin gesteund door de Kamer – om de vergrijzingsproblemen het hoofd te kunnen bieden. Als er extra middelen nodig zijn, zal de staatsschuld enigszins moeten oplopen om de AOW duurzaam te kunnen garanderen. Dat is de bedoeling van de bezuinigingen die het kabinet heeft doorgevoerd, maar nu doet u net alsof de minister van Financiën zich daartegen verzet. Nee, het hele kabinet hangt deze systematiek aan.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
U zult zich herinneren dat Ad Melkert als minister van SZW het initiatief nam. Ook mijn fractie was initiator en daarom ondersteunt zij het AOW-fonds van ganser harte. U weet natuurlijk ook dat dat fonds niet voldoende is. Wij kijken verder dan onze neus lang is. Als je de AOW in de verre toekomst overeind wilt houden, dienen de sterkste schouders de zwaarste lasten te dragen!
Mevrouw Verburg (CDA):
Voorzitter. De vernieuwingsagenda voor de sociale zekerheid is op dit moment werk in uitvoering. De Wet werk en bijstand is een succes. De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt op 1 januari aanstaande van kracht, terwijl de herbeoordelingsoperatie in de WAO nog volop bezig is. Ook de WW wordt beter toegesneden op de functie van baan naar baan, een vernieuwing die volgend jaar wordt doorgevoerd. De sociale zekerheid wordt met dit alles een springplank voor wie een sprong omhoog of voorwaarts kan maken naar een nieuwe kans op de arbeidsmarkt en een solidair vangnet voor werknemers die niet meer kunnen. Als alle vernieuwingen volledig tot hun recht komen, ontstaat een samenhangend stelsel waarin kansen creëren, menselijke maat en solidariteit hand in hand gaan. In dat proces zal de CDA-fractie de vinger aan de pols houden, waarbij vooral de zorgvuldige en respectvolle bejegening van werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden een uiterst belangrijk criterium is. Daar is nog iets aan te verbeteren.
Het is nu tijd voor een investeringsagenda. Investeren in menselijke maat, in scholing en vakmanschap met het oog op een arbeidsmarkt die anticipeert in plaats van reageert op uitdagingen en nieuwe kansen, zowel in Europees als in mondiaal opzicht. De Nederlandse arbeidsmarkt moet ondernemend worden. Nu is echter sprake van verstarring. Er is een nieuwe balans nodig tussen rechten en plichten, tussen investeren en flexibiliseren, tussen uitkeren en participeren en tussen vertrouwen en verantwoordelijkheid.
Onze samenleving heeft na de meest langdurige economische recessie sinds de Tweede Wereldoorlog te maken met een zeer snel aantrekkende vraag op de arbeidsmarkt. Het aantal vacatures groeit explosief en ligt inmiddels boven de 190.000. Dat is bijna een verdriedubbeling van het aantal vacatures van twee jaar geleden. Vooral in het bedrijfsleven neemt de vraag toe. Echter, de komende jaren gaan ook de babyboomers met pensioen, hetgeen een grote vervangingsvraag oplevert die zeker voor de publiek gefinancierde sectoren nu reeds voorspelbaar is. Voor de komende vijf jaar is per jaar vrij exact aan te geven hoeveel nieuwe verplegenden en hoeveel nieuwe onderwijsgevenden er gezocht zullen worden.
Paradoxaal genoeg zien wij dat het ondanks het sterk toegenomen aantal werkzoekenden uitermate complex is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen met als merkwaardig effect dat voor laaggeschoolde arbeid de roep om Polen, naar schatting 121.000 in 2005, groot is. Ik maak mij overigens wel zorgen over het gelijke speelveld. Ik verwijs daarvoor naar de acties die de FNV deze week heeft gevoerd. Is de staatssecretaris bereid om op deze acties rond de Poolse chauffeurs te reageren? Tegelijkertijd zien wij een enorme groei in de vraag naar kennismigranten voor hooggeschoolde arbeid. De voorzitter van de Algemene Werkgeversvereniging VNO-NCW heeft gezegd dat het aantal kennismigranten wel eens kan oplopen naar meer dan 100.000.
Dit maakt wel duidelijk dat het huidige arbeidsmarktbeleid met bijbehorende instrumentarium niet in conditie, laat staan op orde is, met als mogelijke consequentie dat wij de boot missen wanneer de economie echt aantrekt, binnen en buiten de eurozone. Daarmee wordt niet alleen de economische trein naar de toekomst gemist, maar ook de sociaal-maatschappelijke.
Daarnaast is er de loon-prijsspiraal. Nieuwe krapte drijft de lonen op met als uiterst riskant, en wat ons betreft zeer ongewenst gevolg: scherpe loonstijgingen, ook in publiekgefinancierde sectoren als onderwijs en zorg.
De heer De Wit (SP):
Mevrouw Verburg vraagt de bewindslieden om een reactie op de acties van de FNV. Vindt zij echter zelf dat de overheid voldoende doet om de Nederlandse arbeidsmarkt te beschermen? Ik vraag dat, omdat ook zij deze grote instroom geen goede ontwikkeling vindt.
Mevrouw Verburg (CDA):
"Beschermen" is een te defensieve gedachte. Ik denk eerder in de richting van gerichte investeringen om ervoor te zorgen dat Nederland voldoende geschoolde en gemotiveerde mensen heeft voor dat werk. Die investeringen zijn zowel nodig voor de onderkant van de arbeidsmarkt als voor het hogere segment van de arbeidsmarkt.
De heer De Wit (SP):
De instroom is natuurlijk zo'n groot succes, omdat buitenlandse werknemers onder de Nederlandse arbeidsvoorwaarden werken. Die arbeidsvoorwaarden zijn er echter wel om ervoor te zorgen dat mensen een fatsoenlijk loon krijgen en rechtsbescherming hebben. Zetten wij niet de deur open, zonder dat wij hebben nagedacht over de vraag hoe wij de Nederlandse systematiek overeind kunnen houden. Het is natuurlijk veel aantrekkelijker om iemand in te huren die minder dan de helft van het in Nederland gebruikelijke loon vraagt, dan iemand die volgens de cao wil worden betaald.
Mevrouw Verburg (CDA):
Eerlijk gezegd vind ik dat de heer De Wit het probleem simplificeert. Het probleem is immers niet alleen dat mensen voor minder dan het cao-loon werken. Mensen die in Nederland werken op basis van een tewerkstellingsvergunning, moeten werken volgens de normen van de geldende cao. Zij moeten dan ook worden betaald op het niveau van de cao. Wij hebben de Waga en sinds 1 september een notificatiestelsel. In theorie hebben wij het dus goed geregeld. In de praktijk ontduikt men deze regels echter, hetzij via allerlei slimme constructies, hetzij door fraude en zwart werken. Vooral de frauduleuze arbeidsbureaus en het zwart werken moet kei- en keihard worden aangepakt. In 2001 hebben wij daarvoor niet voor niets een tienpuntenplan voor gepresenteerd. Het andere heeft soms ook te maken met vraag hoe gemotiveerd, geschoold en toegerust Nederlandse werknemers zijn om die banen te bezetten. Deze staatssecretaris heeft een poging gedaan om meer uitkeringsgerechtigden in de seizoenarbeid aan het werk te krijgen via heel bijzondere projecten. Dan is het toch vreemd dat slechts een paar honderd mensen in de seizoenarbeid aan de slag komen en dat er tegelijkertijd duizend mensen plotseling werk vinden. Dan is er meer aan de hand, en daarover maken wij ons zorgen. Wij moeten ambitie tonen en niet alleen denken aan beschermen, maar ook aan stimuleren en investeren.
De heer De Wit (SP):
Het is een heel complex probleem. Het voorbeeld dat u aanhaalt van de tewerkstellingsvergunning betreft maar één aspect. Er zijn bedrijven die zich in Polen, Roemenië of waar dan ook vestigen en van daaruit mensen naar Nederland sturen. Verder noem ik de zzp'ers, de zelfstandigen zonder personeel, en de uitzendbureaus die in allerlei landen in Oost-Europa gaan zitten. Vindt u dat dit moet kunnen of dat wij toch regels moeten stellen om ervoor te zorgen dat wij iets kunnen doen aan die instroom en aan het ontduiken van onze eigen arbeidsvoorwaarden? Of wilt u dit op zijn beloop laten?
Mevrouw Verburg (CDA):
De CDA-fractie heeft één en andermaal deze staatssecretaris gesteund en gestimuleerd in zijn poging de zogenaamde "Polenconstructie" aan te pakken. Polen is daarbij een verzamelterm voor tal van Centraal- en Oost-Europese landen. Wij stellen met de staatssecretaris vast dat de constructies legaal zijn en Europees zijn toegelaten. Wij roepen de staatssecretaris op om ervoor te zorgen dat wij vanuit Brussel zorgen voor gelijke en eerlijke speelvelden. Wij zullen alles doen wat wij kunnen om de staatssecretaris en de regering daarin te ondersteunen. Ik reken daarbij ook graag op de steun van de SP-fractie.
De heer De Wit (SP):
De CDA-fractie steunt nota bene wel het nieuwe notificatiesysteem, terwijl dat een verzwakking inhoudt van het huidige tewerkstellingsvergunningssysteem. Notificatie betekent dat wij in feite toegeven aan de druk vanuit Europa, waarop die ook gebaseerd moge zijn, want dat is niet duidelijk geworden in het debat daarover met de staatssecretaris. Als u alles samen met de SP-fractie wilt doen, zeg ik: laten wij dat dan doen, maar dan had u niet moeten beginnen met meteen te bezwijken voor de Europese Commissie, die zegt: dat met die vergunningen moeten wij maar niet meer doen.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik ken uw SP-achtergrond, en u sluit zich in dit geval af voor de werkelijkheid. Nederland is een van de oprichters van de Europese Unie. Een aantal zaken kun je beter samen doen binnen de Europese Unie dan in je eentje. Dit betekent ook dat wij niet zomaar kunnen shoppen. Er zijn heel grote belangen van vrede, veiligheid en samenwerking gediend met de eenheid van de Europese Unie. Daarbij moeten wij bezien hoe wij aan niet gewenste effecten het hoofd kunnen bieden. Wij voelen dan meer voor constructieve oplossingen, waarnaar ook de staatssecretaris zoekt, dan naar oplossingen die u voorstelt. In feite komt het erop neer dat u zegt: wij hebben de muur bij Berlijn afgebroken, maar wij gaan hem bij Vaals en langs de gehele Nederlandse grens weer optrekken.
Ik kom nu te spreken over de loon-prijsspiraal. Nieuwe krapte drijft de lonen op, met als uiterst riskant en ongewenst gevolg scherpe loonstijgingen, ook in de publiek gefinancierde sectoren als onderwijs en zorg. Publieke sectoren zullen moeite hebben dit te betalen. De wachtlijsten zullen toenemen, evenals de gatenroosters op school. Wij zien een herhaling van wat wij hebben beleefd en spannen het paard achter de wagen. Mijn fractie wil dat per se voorkomen. Daarvoor is er een ander scenario nodig, waarin wordt geïnvesteerd in scholing, vakmanschapontwikkeling en kansen op de arbeidsmarkt, zowel voor jongeren als voor ouderen, mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen en werknemers met een arbeidshandicap. Het is belangrijk dat de loonkosten waar mogelijk naar beneden worden gebracht of laag worden gehouden. Wat onze fractie betreft gebeurt dat onder meer door structureel kostendekkende premies voor de sociale verzekeringen. Op dat punt ontvang ik graag een toezegging van de minister.
Dan sta ik nu even stil bij de werktop. Hulde voor het resultaat dat daar is geboekt! Ruim een jaar na het Museumpleinakkoord neemt nu ieder zijn verantwoordelijkheid, heeft oog voor de toekomst en voor het investeren in toekomst voor iedereen. De komende maanden en jaren moeten het resultaat laten zien van deze werktop. In de praktijk moet er dan wat ons betreft ook wel boter bij de vis. Wij zullen wat dat betreft alle hoofdrolspelers met veel belangstelling, maar ook met veel zorgvuldigheid volgen. Volgend jaar om deze tijd moeten er wat ons betreft substantiële resultaten zijn geboekt. Om dat effect te ondersteunen, doet mijn fractie een aantal voorstellen die de komende tijd daarnaast handen en voeten moeten krijgen.
Het beste koopkrachtbeleid is effectief arbeidsmarktbeleid. Wat ons betreft zullen de ministers van Sociale Zaken en van OCW de komende jaren hand in hand moeten opereren. Een soort lat-relatie is wel het minste wat nodig is. Er is samenwerking nodig tussen onderwijs en reïntegratie. Uitval van leerlingen bij het behalen van een beroeps- of startkwalificatie wordt voorkomen als alle roc's ramen en deuren openzetten en expertise over de arbeidsmarkt binnenhalen. Gemeenten, CWI of reïntegratiebedrijven moeten de handen ineenslaan. Leerlingen die dreigen uit te vallen – elke docent ziet dat aankomen – komen wat ons betreft in een traject waarin aandacht is voor de situatie van zo'n leerling en waar nodig steun en stevigheid wordt geboden. Anderen noemen dit discipline. Dat is nodig voor deze jongeren om zich, al dan niet via een traject van werken en leren, alsnog het vakmanschap eigen te maken dat nodig is voor een goede start en een carrière op de arbeidsmarkt. De leerwerkplicht voor jongeren tot 23 jaar biedt hiervoor het kader, drop-out wordt voorkomen door niet alles op het bordje van het onderwijs te leggen maar wel vroegtijdig en flexibel te interveniëren. Wij noemen dit ook wel eens in jargon een "warme overdracht".
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Dit verhaal klinkt mij sympathiek in de oren, maar het komt wel erg van bovenaf en zo weinig van onderop. Als u nu echt iets wilt, kunnen wij dan nu iets afspreken? Er ligt een mooi plan van CDA en PvdA over het O&O-jeugdmodel en de premielasten voor werkgevers. Het kabinet wil alleen een pilot. Als wij nu echt iets willen doen, laten wij hier dan het kabinet dwingen om dat plan vanaf 1 januari integraal uit te voeren.
Mevrouw Verburg (CDA):
Wij hebben hier de begroting aan de orde. U doet voorstellen, net als wij en andere fracties. Daarop zal de regering reageren. Wij wachten dat rustig af en wij zullen in de tweede termijn met voorstellen, samenvatting, conclusies en moties komen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Wat is dit nu voor een antwoord? Ik daag u uit! Geeft u duidelijkheid! U wilt ambitie. U doe u een concreet voorstel. U hoeft alleen maar ja te zeggen.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik ga zelf over mijn antwoorden, zoals mevrouw Bussemaker over haar vragen gaat. Wij voeren hier voluit het debat. Ik zal nog veel meer zeggen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
GroenLinks was ook blij met de werktop, maar voor veel groepen blijft het toch tobben, zoals vrouwen, mensen die vanuit de herkeuring voor de WAO weer op de arbeidsmarkt een plek zoeken, jongeren, minderheden of langdurig werklozen. U zegt nu dat u in het voorjaar substantiële resultaten wilt. Dat klinkt natuurlijk prachtig, maar zou het niet goed zijn dat bij het voorjaarsoverleg concrete doelstellingen op tafel komen, dat daarover ook afspraken worden gemaakt en dat er eventueel middelen voor beschikbaar worden gesteld? Dan weten wij waarover wij spreken. Nu vallen deze groepen nog steeds tussen wal en schip, terwijl zij wel van alles moeten. Ik wil van dat tobben af en ik wil dat wij echt gaan pieken.
Mevrouw Verburg (CDA):
Dat is mij veel te laat. Ik heb geen voorjaarsoverleg nodig om afspraken te maken en te zien hoe het allemaal moet gaan. Dan blijven wij in dat praatcircuit. Die afspraken zijn gemaakt tijdens de werktop. Het geld is erbij gelegd. Ik zou zeggen: nu geen woorden maar daden, zodat wij volgend jaar rond deze tijd inderdaad substantiële resultaten daarvan zien.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat is precies het probleem. Het was een dik document, waarin veel was overgeschreven van wat wij al wisten aan voornemens en vooronderstellingen. Concrete doelstellingen hoe wij dit willen bereiken staan er niet in, vooral voor de groepen die ik noemde. Een concreet punt is stages te bevorderen. Daarop kom ik nog terug. Ik wil ook niet treuzelen, maar het gaat mij erom dat wij juist voor de groepen die ik noemde concrete doelstellingen vastleggen. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Kan ik daarover met het CDA een deal sluiten?
Mevrouw Verburg (CDA):
Wat ons betreft staat er geen woord Frans in het document. Het gaat nu niet meer om de woorden, maar om de daden. De mensen om wie het gaat, zitten erom te springen en de arbeidsmarkt en onze samenleving ook.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Die concrete daden staan juist niet in het document en mevrouw Verburg weet dat.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik vind ze buitengewoon concreet en ze kunnen zeer effectief zijn. Het is nu zaak dat zowel de overheid als de sociale partners hiermee aan de slag gaan. Ook onderwijsinstellingen en gemeenten moeten nodig hun duit in het zakje doen. Cijfertjes en dergelijke helpen absoluut niet.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Op één punt was de werktop zeer teleurstellend en daarmee bedoel ik de positie van herkeurde WAO'ers. Ik herinner mevrouw Verburg aan onze gezamenlijke motie, die opriep om tot concrete, substantiële afspraken te komen. De werktop heeft dit niet bereikt. Wat is haar conclusie?
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik vind dat de werktop goede en belangrijke stappen heeft gezet. De sociale partners, inclusief de overheid als werkgever, gaan meedoen aan het bieden van perspectief aan herbeoordeelde mensen die vanuit een reïntegratietraject de kans zoeken om hun arbeidscapaciteit te benutten. Ik vind dat een belangrijke stap. Ik ben blij dat wij die motie hebben ingediend en dat ze op deze manier handen en voeten krijgt... Wij zijn het met elkaar eens dat alles in de praktijk van alle dag nog zijn beslag moet krijgen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Wanneer is mevrouw Verburg volgend jaar tevreden? Wat wil zij bereiken voor de mensen met een uitkering? Bij de tweede kwartaalrapportage bleek dat nog niet eens 5% in staat is betaald werk te vinden.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik moet mijn collega's van de PvdA altijd een compliment geven als het gaat om de wijze waarop zij in staat zijn te goochelen met cijfers en getallen. Als het gaat om het reïntegratieresultaat heeft mevrouw Bussemaker effectief gewinkeld om haar doel te bereiken.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mevrouw Verburg zegt het goed. Effectief!
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik heb het nu over het gegoochel met cijfers. Mevrouw Bussemaker weet dat dit het resultaat was. Wij weten allemaal dat de herbeoordelingoperatie later op gang is gekomen dan was afgesproken. Uit dezelfde rapportage bleek dat voor veel herbeoordeelde werkzoekenden nog een reïntegratievisie moest worden gemaakt, terwijl sommigen nog in een reïntegratietraject zaten. Mevrouw Bussemaker verdient hulde voor het beeld dat zij neerzet, maar het is nu tijd om naar de praktijk te kijken. De overheid moet zich een goed werkgever betonen. Ik doe niet mee aan quoteringsregeltjes en dergelijke afspraken. Ik wil volgend jaar zien wat zowel werkgevers als werknemers hebben gedaan, maar ook wat de overheid en de publiek gefinancierde sector daaraan hebben bijgedragen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mevrouw Verburg en ik hebben samen iets meegemaakt in de praktijk. Wij mochten de meldweek bij de FNV openen, samen met de heer De Wit. Wij hebben toen veel verhalen aangehoord. Zegt mevrouw Verburg nu tegen die mensen dat zij wacht op wat de werkgevers en werknemers afspreken of is zij bereid echt een tandje hoger te gaan door hen een perspectief te bieden?
Mevrouw Verburg (CDA):
Nu breekt toch echt mijn klomp. Mevrouw Bussemaker en ik hebben inderdaad bij de herbeoordelingstelefoon gezeten. Voorafgaand aan de werktop hebben wij de verhalen van de mensen gehoord. Iedereen had zorg over dat traject. Sinds die tijd is er echter wel iets gebeurd. Het is nog nooit gebeurd dat werkgevers, werknemers en de overheid op dit soort punten tamelijk gedetailleerd hebben aangegeven wat hun inzet is. Ik vind dat zij daarmee niet alleen oog voor de arbeidsmarkt en de zwakkere groepen hebben getoond, want dat moet nog worden waargemaakt, maar zij hebben ook oog getoond voor de maatschappelijke ontwikkelingen. Ik herhaal nog maar eens dat het beste inkomensbeleid, de beste manier om uit de armoede te komen of te blijven, een effectief arbeidsmarktbeleid is. Laten wij na die top in vredesnaam zien hoe een en ander wordt belegd in de praktijk en laten wij daar niet gaan roepen dat wij weten hoe erg het allemaal is. Ja, wij weten hoe groot de problemen zijn, maar deze afspraken kunnen die problemen oplossen. Ik prijs iedereen die daaraan heeft bijgedragen en nog gaat bijdragen om hun constructieve houding.
Jongeren die nu al zonder diploma op of rond de arbeidsmarkt zwerven, worden wat ons betreft opgespoord en linea recta teruggestuurd naar de roc's. Gelukkig heeft staatssecretaris Rutte vorige week aangegeven dat hij flexibele financieringen voor leerlingen op de roc's zal stimuleren. Ik hoor graag een nadere toelichting of dit echt gaat gebeuren en hoe dit handen en voeten krijgt. Wij hebben op dit punt een amendement ingediend, omdat wij vinden dat niet alleen onderwijsinstellingen, reïntegratiebedrijven en gemeenten veel meer moeten samenwerken, maar wij willen ook jongeren zelf de mogelijkheid geven om elkaar te ondersteunen als zij een reïntegratietraject doorlopen.
Door meer samenwerking tussen reïntegratie en onderwijs is nog wel een slag te maken, samenwerking ook op het vlak van om-, her- en bijscholing van werkzoekenden tussen reïntegratiebedrijven en roc's. Commerciële reïntegratiebedrijven zouden tegen een reële vergoeding gebruik kunnen maken van de faciliteiten van roc's, modules, lesprogramma's en infrastructuur. Dat geeft de mogelijkheid om de faciliteiten beter te benutten en tevens kwalitatief hoogwaardige reïntegratie te bieden, waarin ook scholing nadrukkelijk een plaats krijgt. roc's en andere scholingsinstituten hebben van hun kant de taak om voor om-, her- en bijscholing van werknemers een meer gericht aanbod te bieden. Eerder of elders verworven competenties spelen daarbij een rol, maar het gaat vooral om de gerichte aanpak, die aansluit bij de behoeften van werkgever en werknemer. Om dit te stimuleren heeft mijn fractie eveneens een amendement ingediend.
Nu de samenwerking tussen de ministeries van OCW en SZW goed loopt en hecht lijkt in het kader van het levenslang leren, is een nieuw agendapunt aan invulling toe: het kenniskostenforfait. De minister-president heeft daarover dit voorjaar gesproken tijdens de Bilderberg Conferentie. Ik krijg graag de toezegging dat hiertoe voor 1 juli volgend jaar een voorstel ligt bij de Kamer.
Niet alleen reïntegratiebedrijven en roc's, maar ook gemeenten kunnen veel meer gebruik maken van de infrastructuur van de opleidingcentra. Voor werkzoekenden die zich melden voor een bijstandsuitkering en buiten het bereik van de leerwerkplicht vallen omdat zij ouder dan 23 jaar zijn, of voor jongeren in het kader van de leerwerkplicht geldt voor ons: geen uitkering zonder tegenprestatie. Sommige gemeenten doen dit al. Wij willen dat andere gemeenten dat ook veel meer gaan doen. De PvdA stelt dat dit tot de leeftijd van 27 jaar moet gelden, wij stellen dat dit bij de Bijstandswet eigenlijk voor iedereen moet gaan gelden. Maak daarbij gebruik van de infrastructuur en de deskundigheid binnen het roc. Dit vraagt van het roc veel meer flexibiliteit van de openingstijden, want ook in de avonduren moet vakmanschapontwikkeling in of via het roc mogelijk worden: ramen en deuren open. Wij willen op dat punt een toezegging.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Mevrouw Verburg weet dat uit het Divosacongres aan het begin van het jaar is gebleken dat de gemeenten nauwelijks meer geld aan scholing uitgeven. Als zij het roc wil inschakelen, kost dat de gemeenten veel. Het is nuttig, wij zijn warm voorstander van scholing voor mensen om de kans te krijgen om aan de slag te gaan, maar wat stelt zij daartegenover? Alleen een oproep, of zegt zij dat in het werkdeel extra ondersteuning moet komen om te zorgen dat scholing tot de mogelijkheden behoort? Op dit moment gebeurt dat immers nauwelijks.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik heb gezien dat veel gemeenten geld overhouden. Het mes snijdt wat ons betreft aan twee kanten. Er kan veel gerichter en doelmatiger worden gewerkt. In het amendement dat ik heb ingediend, heb ik aangegeven dat ik de samenwerking tussen reïntegratiebedrijven, roc's en gemeenten wil ondersteunen. Ik heb dat belegd met een substantieel bedrag. Er is veel mogelijk door iets minder reïntegratietrajecten op te zetten waarin mensen worden beziggehouden, en meer reïntegratietrajecten toe te passen waarin mensen worden geleid naar een effectieve baan op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik zie niet in hoe de oproep van mevrouw Verburg ertoe kan leiden dat gemeenten meer in scholing investeren. Er zijn gemeenten die het wel goed doen, maar het overgrote deel van de gemeenten heeft andere prioriteiten. Zij hebben het geld hard nodig voor hun primaire taken.
Mevrouw Verburg (CDA):
Hier blijkt weer dat de CDA-fractie meer vertrouwen heeft in gemeenten dan de PvdA-fractie. Bij de invoering van de Wet werk en bijstand waren er veel problemen en bezwaren, maar nu wil geen wethouder, ook niet in de kring van de PvdA, de Wet werk en bijstand meer missen, ondanks enkele problemen die er nog zijn. Mijn collega Mosterd zal straks daarop ingaan. Dat geldt ook voor een effectief reïntegratiebeleid.
Gemeenten die nadenken over kansen voor banen, creëren die kansen en investeren daarin. Deze gemeenten geven de voorkeur aan een effectieve investering in scholing en echte banen die duurzaam zijn. Wij vinden dat het de goede kant op gaat. Een effectieve samenwerking met de roc's kan daaraan bijdragen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Als mevrouw Verburg zoveel vertrouwen heeft in de gemeenten, is zij dan ook bereid om de verwurging los te laten tussen het I-deel en het W-deel, die maakt dat de budgetten moeten worden vastgehouden om aan de verplichtingen te kunnen doen?
Mevrouw Verburg (CDA):
Daarover zal de heer Mosterd straks iets zeggen.
De heer De Wit (SP):
Mevrouw Verburg heeft aangegeven dat zij wil dat tegenover een uitkering een prestatie komt te staan. Welke prestatie?
Mevrouw Verburg (CDA):
Dat kan heel divers zijn. Het liefst een leerwerktraject, maar voor allochtone werkzoekenden kan het ook een taaltraject zijn in combinatie met een werktraject. In sommige gevallen kan het een maatschappelijke taak zijn. Het kan zijn dat er in een werkbedrijf wordt gewerkt. Het kan ook zijn dat er in een afgesproken periode vrijwilligerswerk wordt gedaan. Dat wil ik overlaten aan de gemeenten.
Van belang is de betrokkenheid van mensen bij de arbeidsmarkt en het activerende element daarin. Ik zou dit graag gecombineerd zien met scholing.
De heer De Wit (SP):
Voor het grootste deel ben ik dat met mevrouw Verburg eens, maar is het haar bedoeling om mensen in de bijstand naar de arbeidsmarkt toe te leiden of gaat het haar erom dat mensen die in een uitkering zitten iets te doen hebben? Het laatste heeft het risico van verdringing en van volstrekt nutteloze bezigheden.
Mevrouw Verburg (CDA):
Het is ten diepste onze wens dat iedereen die nu in een uitkering zit en op zoek is naar een baan waarin hij of zij de eigen boterham kan verdienen en zelfrespect kan ontwikkelen, mee kan doen in de samenleving en zichzelf uit een fase van een laag inkomen, armoede of moeite met rondkomen kan helpen. Dat is wat wij bedoelen en dat begint met het ingeschakeld houden van mensen.
Een aantal jaren is er een discussie geweest over mensen die langer dan twee jaar geen baan hebben gehad. Over hen werd gezegd: schrijf ze maar af, geef ze een visvergunning en een hengel, maar geen sollicitatieverplichting want zij komen nooit meer aan een baan. Nu zien wij dat activering kan helpen en dat wij zelfs aan het zogeheten granieten bestand toekomen. Betrokkenheid en aan het werk zijn, kan helpen bij het herwinnen van zelfrespect. Sterker nog, het kan helpen bij het verwerven van een goed inkomen en bij het bevorderen van maatschappelijke deelname. Dat is onze bedoeling. Ik ga ervan uit dat wij dat delen. Ik zie de heer De Wit licht knikken.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik heb nog een vraag over de participatiebanen. Ik heb altijd begrepen dat het CDA het minimumloon ook een norm vindt voor een sociaal waardig bestaan. Wij krijgen nu voorstellen van staatssecretaris Van Hoof om mensen twee jaar lang met behoud van uitkering te laten werken in participatiebanen. Van de heer Bruls – een ex-collega van mevrouw Verburg die inmiddels tot een hoge functie als burgemeester is geroepen – heb ik altijd begrepen dat het CDA het werken in participatiebanen maar een heel tijdelijke zaak wil laten zijn van maximaal een half jaar. Ook de RWI zegt dat. Na dat halve jaar moet er een perspectief zijn. Wat vindt mevrouw Verburg ervan, ook als vice-fractievoorzitter van het CDA, dat mensen straks als het aan de staatssecretaris ligt, twee jaar lang moeten gaan werken voor hun uitkering en vervolgens maar moeten afwachten wat er na die twee jaar gebeurt? Dat lijkt mij toch niet sociaal en iets dat "de diepste wens" van mevrouw Verburg gaat vervullen, zoals zij dat zojuist zo prachtig en met grote passie verwoordde?
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik geloof dat u andere voorstellen van de staatssecretaris hebt gelezen. Het CDA is niet geweldig positief over de participatiebanen. Wij willen voor mensen die moeilijk aan de slag te krijgen zijn, de infrastructuur van de sociale werkvoorziening benutten, namelijk door het werk aan te passen aan de mensen, de mensen te activeren en vakmanschap bij te brengen, en daarna naar gewone arbeid te begeleiden. Dat is wat het CDA verstandig zou vinden. In het voorstel van de participatiebanen staat dat mensen maximaal twee jaar op deze basis werken en zoveel eerder als mogelijk is naar de gewone arbeidsmarkt gaan. Zij moeten ook perspectief hebben op een normale baan, een beroepskwalificatie of een startkwalificatie, dus laten wij de zaken nu wel even goed voorstellen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
In dit voorstel staat ook heel duidelijk de maximumtermijn van twee jaar genoemd. Mensen kunnen dus twee jaar met behoud van uitkering werken, maar het is volkomen onduidelijk waar deze mensen vervolgens naartoe gaan. Is het niet een beetje de barbatruc van Van Hoof dat mensen die in de gesubsidieerde arbeid nog een extraatje bovenop hun uitkering kregen, nu gratis en voor niets moeten gaan werken voor hun uitkering? Deze mensen worden de werkende armen. Mevrouw Verburg vond toch ook dat werk moest lonen? Ik wil dat even checken. Geldt dat ook voor deze groep, deze mensen die zo op achterstand staan? Die moeten toch eerder een perspectief krijgen dan pas na twee jaar?
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik ben eerlijk gezegd een beetje teleurgesteld in mevrouw Van Gent. Ik dacht dat wij de fase hadden gehad waarin mensen werden afgeschreven en wij ieder jaar spraken over de moeite die mensen juist in deze groep hadden om rond te komen. Wij zijn nu bezig met een buitengewoon ambitieus traject door ook deze mensen erbij te halen, deze mensen zelf te laten investeren, maar daarbij steun in de rug te geven, met als perspectief die gewone baan en die kansen op de arbeidsmarkt. Mevrouw Van Gent wil dat niet zien. Zij is dus niet te overtuigen en daarom doe ik daar ook geen poging meer toe. Maar ik vind het wel jammer, want zij laat daarmee haar eigen wethouder, een heel goede wethouder in Den Bosch, in de kou staan. En wellicht zijn er ook nog zulke wethouders in andere gemeenten.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Die wethouder zegt dat werk moet lonen. Mevrouw Verburg weet dat heel goed. Zij draait er omheen. Mijn conclusie is helder: het CDA accepteert dat mensen maximaal twee jaar met behoud van uitkering gaan werken, want het perspectief waar mevrouw Verburg het over heeft, en waar ik het mee eens ben, biedt geen werkgarantie. Na die twee jaar is er geen werkgarantie voor een minimumloner; dat weet mevrouw Verburg net zo goed als ik. Zij laat mensen voor een koopje hetzelfde werk doen dat zij eerder deden in een fatsoenlijke gesubsidieerde baan voor een fatsoenlijk inkomen. Dat vind ik niet sociaal, dat vind ik asociaal.
Mevrouw Verburg (CDA):
De conclusie van mevrouw Van Gent over ons standpunt deugt niet. Zij weet dat en die is dus voor haar rekening. Ik vind het echt jammer dat GroenLinks nu al zegt dat wij maar niet aan dat prachtige ambitieuze plan moeten beginnen, terwijl wij elkaar op onderdelen best hadden kunnen vinden. GroenLinks laat mensen liever in een uitkering zitten, omdat die partij het onacceptabel vindt dat mensen tijdelijk een opleiding moeten volgen of werkervaring moeten opdoen. Het gaat ons om het perspectief, een reëel perspectief. Blijkbaar zegt GroenLinks: als dat niet vanaf dag één geboden kan worden, laat dan maar zitten. Welnu, dan hoef je er niet aan te beginnen.
De voorzitter:
Mevrouw Verburg, ik vraag u om echt korter te antwoorden.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Laat ik dan ook nog maar eens proberen te achterhalen waar mevrouw Verburg staat. Ik moet namelijk zeggen dat mij dat ook nog niet duidelijk is geworden. Zij zegt alleen dat zij het niet eens is met wat mevrouw Van Gent zegt.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik heb nog de helft van mijn tekst te gaan.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Laat ik dan mijn vraag stellen. Bent u tevreden over de brief van Van Hoof over participatie waarin wordt gesproken over twee jaar en minimumloon? Zo neen, welke termijn verbindt u maximaal aan zo'n baan met betaling op uitkeringsniveau? Of vindt u het net als collega's van u prima om de SW-infrastructuur te gebruiken, zij het dat de mensen vervolgens wel een opleiding moeten volgen met als doel dat zij een baan krijgen tegen minimumloon? Wat is er echter op tegen om, als dat niet op de gewone arbeidsmarkt lukt, dat gedurende een langere periode een participatiebaan te laten zijn?
Mevrouw Verburg (CDA):
In eerste instantie was ik het zeer eens met mevrouw Bussemaker. Als mensen uit zo'n traject komen, mogen zij van ons echter wel meer verdienen dan het minimumloon. Ik wil mensen ook niet in zo'n participatiebaan laten, want dan zijn wij bezig om die banen te laten verworden tot Van Hoofbanen. En die zijn net zo erg als Melkertbanen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Wat gebeurt er dan met die mensen na twee jaar als die participatiebaan is afgelopen en duidelijk is dat zij geen perspectief hebben op de reguliere arbeidsmarkt? Wat heeft het CDA die mensen dan te bieden?
Mevrouw Verburg (CDA):
De regering staat bol van ambitie om hieraan iets te doen. Zij is daarin te prijzen. De Kamer staat bol van ambitie als het gaat om het gericht geven van kansen aan mensen. Waarom tonen wij dan zo'n gebrek aan geloof in de talenten van mensen? Ik heb hier een rapport van het Researchcentrum voor onderwijs en arbeidsmarkt (ROA), waaruit blijkt dat de arbeidsmarkt enorm aantrekt en dat er een enorme vervangingsvraag komt. De arbeidsmarkt zuigt aan, zodat wij alles op alles moeten zetten om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Voorkomen moet worden dat wij in als-danverhalen terechtkomen en elkaar de put inpraten.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
U verkoopt gebakken lucht! Wij praten nu al jaren over deze kwetsbare groep en wij weten met zijn allen dat hun positie er niet beter op is geworden. Natuurlijk, prima als de arbeidsmarkt aantrekt, maar ik vraag u wat er gebeurt met mensen in participatiebanen. Dat zijn immers degenen met weinig perspectief op de arbeidsmarkt. Als u niets doet, worden ze straks gewoon teruggestuurd naar een uitkering.
Mevrouw Verburg (CDA):
De arbeidsmarkt is nog nooit zo vragend geweest als nu. Wij besteden jaar in jaar uit aandacht aan deze mensen. Een paar jaar achter elkaar was de arbeidsmarkt ronduit beroerd, iedere trek in de schoorsteen was weg. Nu is die trek er weer: 190.000 vacatures. Nu moeten wij die kans grijpen en elkaar niet de put in praten. Zorg dat die trajecten zo zijn gericht op vakmanschap dat die kansen er liggen! De kranten zijn weer dik door de vele personeelsadvertenties.
Wij zijn geschrokken van de constatering van de Taskforce jeugdwerkloosheid dat beroepskeuzeadviseurs nauwelijks iets afweten van wat er wordt gevraagd op de arbeidsmarkt. Wij zien graag dat talenten van mensen worden gekoppeld aan een beroepsadvies dat naar de arbeidsmarkt gaat en wel zodanig dat wordt ingespeeld op de kansen voor mensen. Daarom vraag ik de staatssecretaris of het ROA-rapport een standaardrapport kan worden voor alle beroepskeuzeadviseurs. Wil hij daarvoor zorgen?
Ook de onderwijsinstellingen in de beroepskolom moeten zich veel maatschappelijker opstellen: ook zij moeten de ramen en de deuren open zetten, inspelen op vragen van de arbeidsmarkt om her- en bijscholing door het geven van korte, snelle cursussen zonder humbug. Nu moet dit alles gebeuren met veel subsidie en kennisregisseurs, maar laten zij de link met de arbeidsorganisaties maken, zodat zij elkaar tot hand en voet kunnen zijn.
Een ander instrument dat het CDA graag gehanteerd ziet worden, is de aanbesteding door de overheid. De overheid is de grootste aanbesteder van ons land, met zo'n 30 mld. per jaar. Wij hebben te maken met Europese aanbestedingsregels, maar waarom zou de overheid niet stimuleren dat bij de aanbesteding ook rekening wordt gehouden met de investeringen van ondernemers in leerwerktrajecten, stages, werkervaringsplaatsen enzovoort? Dat vraagt om extra geld aan begeleiding, geld dat door deze ondernemers wordt doorberekend in hun prijsstellingen. Wij vragen of de overheid daarin zelf het goede voorbeeld geeft. Kan ook het certificaat voor leerbedrijven langs minder bureaucratische weg worden verworven?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Een interessant voorstel, waarnaar wij al eens hebben verwezen in het kader van de jeugdwerkloosheid. Maar begrijp ik nu goed dat u het eigenlijk breder bedoelt? Lijkt dat niet meer op eerdere voorstellen over contract compliance, waarbij de overheid bij de aanbesteding alleen contracten sluit met bedrijven die voldoen aan een aantal maatschappelijke doelen?
Mevrouw Verburg (CDA):
Mevrouw Bussemaker gebruikt meteen weer een heel zwaar wapen, namelijk dat van de contractcompliance. Wij zijn van mening dat een en ander moet worden gestimuleerd en gebruiken dus niet meteen dat zware wapen. Het is niet de bedoeling om onmiddellijk iets op te leggen, maar het is wel belangrijk om na te gaan wat er kan worden gedaan. Wij zijn het erover eens dat het mkb vaak veel doet en dat het goede vakmensen aflevert. Het mkb is bereid om in zijn vakmensen te investeren, maar het moet daartoe uiteraard wel de mogelijkheid krijgen. Bij de aanbesteding door het Rijk dient daarmee rekening te worden gehouden.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Begrijp ik het goed dat mevrouw Verburg van mening is dat de overheid in geval van aanbesteding bij voorkeur in zee moet gaan met bedrijven die zich op het terrein van de werkgelegenheid een aantal maatschappelijke doelen stellen?
Mevrouw Verburg (CDA):
De overheid moet daarmee rekening houden. Enkele gemeenten doen dat al. Ook provincies besteden aan, maar tijdens mijn werkbezoeken werd mij duidelijk dat zij daarvoor nauwelijks oog hebben. Wij willen dat onder de aandacht brengen en onder andere de provincies ervan bewust maken dat er sprake is van een gezamenlijke doelstelling en een gezamenlijk belang. Het is essentieel om dat belang ook mee te wegen in de aanbesteding die moet worden gedaan.
Zojuist heb ik gesproken over reïntegratie. Ik constateer dat reïntegratie te vaak uitmondt in frustratie. Daaraan moet een eind komen. Onlangs werd aan dat onderwerp een televisieprogramma gewijd, waarbij ik aanwezig was. Alle Kamerleden zijn inmiddels geconfronteerd met berichten van mensen die een reïntegratietraject hebben doorlopen en die uitermate teleurgesteld zijn in de resultaten. Sommige mensen zijn daardoor zelfs gefrustreerd geraakt. Ik heb een aantal e-mailberichten gebundeld. Laatst heeft een technicus van 52 jaar uit het noordoosten van het land mij een e-mail gestuurd. Hij schreef dat hij een baan aangeboden heeft gekregen, maar dat van hem wel wordt verwacht dat hij een bijscholingscursus volgt. Hij heeft daarom zijn uitkeringsinstantie benaderd en die heeft hem naar een reïntegratiebedrijf gestuurd. Hij kreeg vervolgens echter niet een gerichte bijscholing aangeboden, maar hem werd opgelegd om drie ochtenden per week in Gaasterland aan een hardlooptraining deel te nemen. Betrokkene heeft te kennen gegeven dat hij dat niet wil en dat hij daaraan niets heeft. Als het reïntegratietraject is beëindigd, blijft hij gefrustreerd achter. Wij pleiten ervoor dat de situatie verandert. Ik zal de mailberichten aan het eind van mijn betoog aan de staatssecretaris overhandigen, zodat hij zich daarin kan verdiepen.
Wij willen dat het UWV vanaf 1 januari 2006 uitsluitend werkt met individuele reïntegratieovereenkomsten en met een reïntegratiecoach. Naar schatting gebeurt dat nu slechts in 50% van de gevallen. Een IRO bevordert maatwerk en die benadrukt de betrokkenheid en de verantwoordelijkheid van de werkzoekende. Bij het opstellen van een IRO wordt aan de volgende voorwaarden voldaan: er is zicht op of soms zelfs zekerheid over de baan die kan worden vervuld, het traject is maatwerk en er wordt gewerkt met een verantwoord budget in plaats van met een gefixeerd budget. De reïntegratiecoach kan door het UWV worden aangesproken op een doelmatige en gerichte inzet. De IRO kan ook worden ingezet voor het tijdelijk coachen op de werkplek in het geval dat er werkervaring moet worden opgedaan of op het moment dat de taak wordt uitgebreid. Van het laatste is sprake als iemand voor een groter percentage arbeidsgeschikt wordt verklaard. Bij het opstellen van een IRO mag in de toekomst niet langer alleen worden uitgegaan van de werkzoekende. Daarbij dient vooral de baan die in het verschiet ligt als uitgangspunt te worden genomen. Wij zijn van mening dat reïntegratietrajecten zich zodoende moeten ontwikkelen en dat de vraag op de arbeidsmarkt centraal dient te staan in plaats van het aanbod.
Het reïntegratiebeleid moet over drie jaar veranderd zijn in transferbeleid met scholing, vakmanschap, motivatie en verantwoordelijkheid als sleutelwoorden. Daarvoor is het nodig dat reïntegratiebedrijven zich omvormen tot transferbedrijven die door middel van actieve matching van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt werkzoekenden en werkgevers bij elkaar brengen. Daarnaast dienen zij in te spelen op de arbeidsmarkt van de toekomst, namelijk die over twee en vijf jaar. Daarbij speelt de vervangingsvraag naar diensten een rol, evenals de kenniseconomie. Het moet afgelopen zijn met ongerichte sollicitatietrainingen, bewegingscursussen en andere uitzichtloze reïntegratieactiviteiten die bewerkstelligen dat draaideurreïntegranten na afloop opnieuw wegzakken in de uitzichtloosheid van de uitkering.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik ben het helemaal eens met mevrouw Verburg dat de reïntegratie effectief moet zijn. Wel moet ik haar erop wijzen dat de introductie van een effectieve IRO heel veel geld zal kosten. Momenteel is het aantal reïntegratietrajecten op het totale volume werklozen een ondergeschikt percentage. Wil mevrouw Verburg meer mensen bereiken met effectief beleid en heeft zij daar meer geld voor over of vindt zij dat men binnen het beschikbare budget maar moet roeien met de riemen die men heeft?
Mevrouw Verburg (CDA):
Reïntegratiecoaches vinden dat de reïntegratietrajecten momenteel te veel op elkaar lijken. Daarin zou verandering moeten komen. Wij werken nu met een gemiddelde prijs van € 4000 per traject. Reïntegratiebedrijven maken dat ook echt op. Maar van de honderd reïntegratieklanten komen er wel weer zestig terug in de uitkering. Op dat punt moeten er verbeteringen komen. Dat kan door met het oog op de arbeidsmarkt een individuele reïntegratieovereenkomst te maken. Daar mag wat ons betreft ook scholing in zitten, de ontwikkeling van vakmanschap. Dan wil ik geen verhalen meer in de krant lezen van iemand die zegt: ik heb een onderwijsbevoegdheid en ik hoef alleen maar een opfriscursus te doen, maar dat kan niet via mijn reïntegratietraject. Dat moeten wij juist wel doen, want wij hebben die mensen nodig in het onderwijs. Die individuele afspraken motiveren niet alleen, maar die geven ook de kans op een baan aan het eind van het traject. Daarop willen wij reïntegratiebedrijven veel meer afrekenen, ook in de vorm van "no cure, no pay".
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Mevrouw Verburg herinnert zich ongetwijfeld dat het bij de behandeling van het wetsvoorstel SUWI, waar dit hele traject op gebaseerd is, de bedoeling was dat er maatwerk voor de klant zou komen. Het heeft twee jaar geduurd voordat dit kabinet erachter kwam dat het persoonsgebonden budget eigenlijk het meest effectief was. Nu blijkt het een succesvol project te zijn, maar op het totale volume werklozen wordt het nog te weinig toegepast. Is mevrouw Verburg er voorstander van om in beginsel dat hele reïntegratiebudget op deze wijze te besteden?
Mevrouw Verburg (CDA):
Dat zeg ik.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Wilt u dat in een motie vastleggen?
Mevrouw Verburg (CDA):
Mevrouw Noorman, wij voeren hier een debat! Waarom moeten wij in eerste termijn al over de moties spreken? De IRO's zijn er al, maar voor 50% van de trajecten. Wij willen dat de IRO's voor iedereen gelden. Wij willen dat er maatwerk komt. Er is heel veel budget voor reïntegratie, 1,7 mld. per jaar. Laten wij dat eens goed inzetten, dan kunnen er kleine wondertjes gebeuren.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Dan staan wij hand in hand, mevrouw Verburg. Dan ben ik gauw klaar. Wij tekenen samen.
Voorzitter: Hamer
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik ben het ermee eens dat wij moeten stimuleren dat gebruik wordt gemaakt van IRO's. Het werkt namelijk redelijk goed als mensen zelf de touwtjes in handen hebben. Vindt mevrouw Verburg het niet een goed idee om microkredieten in te zetten, waarmee mensen bijvoorbeeld zelf een bedrijf kunnen starten? Het starten van een eigen bedrijf is al versoepeld voor mensen in de WW. Ik wil zo graag dat er middelen beschikbaar komen voor mensen om dat eigen bedrijf te starten.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik ben zeer voor het inzetten van microkredieten, maar ik vind het amendement dat mevrouw Van Gent op dit punt heeft ingediend een draak van een amendement omdat de financiering moet komen uit de middelen voor het UWV en voor reïntegratie. Zo moet het niet. Het lijkt mij beter om hierover gesprekken te voeren met banken. Prinses Máxima doet op het terrein van de microkredieten in het buitenland geweldige dingen. Ik ben daar uitermate trots op. Ik vind dat dit iets is wat de financiële instellingen kunnen doen, op een fatsoenlijke manier en tegen fatsoenlijke rente.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het lijkt mij niet zo zinvol om hier te discussiëren over draken. Ik wil van mevrouw Verburg weten of het voor de CDA-fractie bespreekbaar is dat uit reïntegratiebudgetten microkredieten worden gefinancierd. Ook dat is een vorm van IRO. Zo kunnen mensen met eigen initiatief een plek op de arbeidsmarkt verwerven.
Mevrouw Verburg (CDA):
Het antwoord is "neen". Microkredieten ja, maar niet uit het reïntegratiebudget.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Waarom niet?
Mevrouw Verburg (CDA):
Omdat het oneigenlijk gebruik is. Reïntegratiegeld moet benut worden om mensen weer aan een baan te helpen. Dat traject moet worden verbeterd, maar het lijkt mij niet goed om uit dat budget microkredieten te halen. Laten wij dat nu doen op de koninklijke manier, bijvoorbeeld zoals prinses Máxima praat met allerlei financiële instellingen in het buitenland. Laten wij dat in Nederland ook doen. Misschien wil prinses Máxima dat ook wel ondersteunen. Daar ben ik warm voorstander van.
De heer De Wit (SP):
U hebt forse kritiek op reïntegratiebedrijven en de door u genoemde voorbeelden spreken duidelijke taal. De SP heeft twee jaar geleden dat soort klachten ook al eens gebundeld. Hoe kunnen die praktijken effectief worden bestreden? Wilt u eisen gaan stellen aan de reïntegratiebureaus? En wie moet dat dan gaan doen? Wie let erop dat er kwaliteit en maatwerk worden geleverd?
Mevrouw Verburg (CDA):
De individuele reïntegratieovereenkomst biedt daarvoor al enkele mogelijkheden. Er kan een maatwerktraject worden uitgestippeld waarbij vervolgens een reïntegratiebedrijf moet worden gezocht. Er moet daarbij niet alleen worden uitgegaan van de positie van de werkzoekende, maar ook van kansen op de arbeidsmarkt. De vraag is wat er nodig is om de reïntegratiecliënt bij de baan te brengen. Daarop moeten reïntegratiebedrijven veel meer worden afgerekend. Daarom ook spreken wij liever van "transfer" dan van "reïntegratie".
De heer De Wit (SP):
Prima, maar hoe wilt u die bedrijven daarop afrekenen? Moet pas achteraf worden betaald als is vastgesteld dat er goede resultaten zijn geboekt?
Mevrouw Verburg (CDA):
U weet dat kleine reïntegratiebedrijven problemen kunnen hebben met voorfinanciering, terwijl zij vaak goed werk leveren omdat zij de persoonlijke begeleiding goed op orde hebben. Het is echter wel van belang dat de reïntegratiebedrijven veel meer worden afgerekend op de behaalde resultaten. Er moet een aanscherping komen van het no-cure-no-paybeleid.
De heer De Wit (SP):
Wie moet die bedrijven afrekenen op de behaalde resultaten?
Mevrouw Verburg (CDA):
Het UWV en de gemeenten, die beide reïntegratiebudgetten hebben. Er wordt veel te weinig nagegaan wat er met die gelden gebeurt. Voor iedere reïntegratiecliënt komt er een reïntegratiecoach die verantwoordelijk is voor het budget.
Naast scholing zijn op- en omscholing en her- en bijscholing nodig. Naast de hiervoor ingestelde fondsen moeten de mensen ook een beroep kunnen doen op meeneemleerrechten die overblijven na afronding van de initiële opleiding. Kan die mogelijkheid worden gecreëerd vanaf 1 januari 2007?
Mevrouw Bussemaker en ik hebben ervoor gepleit om ook voor ondernemers een levensloopregeling mogelijk te maken. Hierover bestaat nog steeds onvoldoende helderheid. Daarom vraag ik de minister daarop nog eens in te gaan. Wanneer zal die mogelijkheid wel ontstaan? Ook voor zelfstandigen zonder personeel is investeren in eigen scholing van groot belang.
Daarnaast vinden wij het van belang dat demotie en verkleining van de omvang van het dienstverband mogelijk worden. Tegelijkertijd pleiten wij ervoor de overheidsvoorlichting veel meer te richten op het wegnemen van bezwaren die op dit moment nog steeds opgeld doen in het mkb. Ik roep de sociale partners graag op om niet te investeren in regelingen van het verleden – de spaarloonregeling – maar te kiezen voor de levensloopregeling, een investering in de toekomst.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Of dit een investering in de toekomst is, moeten wij nog maar zien, want ik denk dat sociale partners daar ook zo hun ideeën over hebben. Ik onderschrijf van harte de opmerkingen van mevrouw Verburg, want ik ben ook teleurgesteld over de brieven die wij ontvangen waarin steeds weer nieuwe complicaties worden gemeld. Mevrouw Verburg vraagt nu om meer informatie, maar zij is het toch wel mij eens dat de motie die wij gezamenlijk hebben ingediend nu gewoon moet worden uitgevoerd? Het kabinet moet maar kiezen voor een van de alternatieven en moet nu echt iets gaan doen. Het moet ons niet weer een brief sturen met argumenten, maar een brief waarin staat wat het gaat doen.
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik wil geen brief, ik wil hier een debat. Ik denk dat wij ons de gelegenheid niet moeten laten ontnemen om hier een helder antwoord op te krijgen van de minister.
Ik wil nu iets zeggen over nieuw werk, mantelzorg en vrijwilligerswerk. De komende jaren zal er op grote schaal nieuw werk ontstaan, niet alleen doordat de economie aantrekt, maar ook doordat er bijvoorbeeld meer maatschappelijke dienstverlening zal worden gevraagd in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning; mantelzorg en andere diensten in en rond het huishouden. Op dit punt bestaat er spanning en is het mistig. De spanning ontstaat doordat veel mantelzorgers terecht het gevoel hebben dat er wel erg veel op hun schouders wordt gelegd. Het is mistig, doordat er veel dienstverlening grijs of zwart wordt afgerekend. Dit kan en moet anders.
De Belgen doen het wellicht ook in dit opzicht beter. Zij werken met dienstenbonnen voor persoonlijke dienstverlening. Hierdoor worden kleine banen gewit en gewaardeerd en wordt een groot grijs gebied eveneens helder wit. Voor deze banen geldt geen dienstverband, et cetera In België levert dit zowel sociaal-maatschappelijk als financieel het nodige op. Mantelzorgers verlenen veel korte kleine diensten, zij staan maatschappelijk steviger op de kaart en ervaren dit terecht als meer waardering. Dit zou ook in Nederland en zeker in de week waarin de dag van de vrijwilligers valt, ook voor de ruim vier miljoen vrijwilligers in Nederland een mogelijkheid zijn om via een systeem van dienstenbonnen het een en ander aan dienstverlening te kunnen verzilveren. Wij zien graag dat het kabinet deze mogelijkheid betrekt bij zijn standpunt over persoonlijke dienstverlening dat komend voorjaar zal worden uitgebracht. Wat ons betreft wordt er dan ook gekeken naar eerdere initiatieven en moties van de CDA-fractie uit 1995. In dit verband noem ik de namen Heerma, Wolters en Bijleveld.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Dit is een interessant voorstel en ik meen dat dit al eerder in de Kamer is besproken. Op mijn beurt wil ik nu aan mevrouw Verburg vragen of zij zo weinig vertrouwen heeft in het RWI, want dit bereidt nu toch juist over dit punt een advies voor?
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik vraag om een reactie van het kabinet. Ik heb niet over het RWI gesproken. Ik wacht dit rustig af en ik weet heel goed dat het RWI-traject daar voor zit.
Een van de punten die ik nog aan de orde wil stellen, heeft betrekking op de vrouwelijke ondernemers en de verzekering. Wij wachten de uitspraak van de rechter in het hoger beroep van de vrouwelijke ondernemers tegen de verzekeraars af. Wij vinden dat de minister na die uitspraak in februari stevige en bindende afspraken moet maken met de verzekeraars. Ik vind dat de verzekeraars zich niet houden aan de geest van de afspraken. Voor die tijd zou ik graag van de minister horen welke verzekeraars zich wel aan de afspraken houden en zich maatschappelijk verantwoord opstellen, en welke verzekeraars dit niet doen. Dan moeten wij maar doen aan "naming and faming" en "naming and shaming".
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Als nu blijkt dat de verzekeraars geen goede voorzieningen treffen voor deze groep, is mevrouw Verburg dan bereid om het voorstel te steunen dat destijds in het amendement van de Partij van de Arbeid was vervat, namelijk dat er voor deze groep een vangnetregeling moet komen, opdat wij ons kunnen houden aan internationale verdragen en vrouwelijke ondernemers verzekerd zijn van een inkomen bij zwangerschap?
Mevrouw Verburg (CDA):
Ik vind dat verzekeraars zich moeten houden aan hun toezeggingen. Ik hoop dat de rechter dit in februari in hoger beroep ook klip en klaar uitspreekt. Wij vinden dat iedere ondernemer, vrouw of man, zich moet kunnen verzekeren. Ik hoop dat de rechter een niet mis te verstane uitspraak zal doen.
Wij weten dat er problemen zijn met de WSW. Hier zijn onlangs uitgebreide debatten over gevoerd. Wij hebben een amendement ingediend om het afschaffen van de SPAK gedeeltelijk te compenseren, omdat een aantal WSW-bedrijven mede hierdoor in een penibele situatie terecht is gekomen. Wij hebben gehoord dat de wachtlijsten weer heel sterk oplopen en willen daar graag een reactie op vernemen van de staatssecretaris. Wij vinden wachtlijsten van langer dan twee jaar onacceptabel. Ik verwijs naar de motie-Verburg, waarin wordt uitgegaan van wachttijden van maximaal twaalf maanden. Niet gemiddeld, maar maximaal.
Wij hebben begrepen dat er in Berkane in Marokko een steunpunt is voor migranten, remigranten en uitkeringsgerechtigden. Van verschillende kanten hebben wij gehoord dat er daar veel goed werk gebeurt. Het centrum wordt nu gefinancierd door Cordaid, maar deze organisatie stopt daarmee. Kan de staatssecretaris nagaan of er steun kan komen van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking?
De afgelopen jaren zijn vakmanschap en beroepseer een ondergeschoven kindje geweest. Wij vinden dat daaraan een einde moet komen. Professionaliteit en vakmanschap moeten veel meer aandacht krijgen en centraal worden gesteld, ook binnen arbeidsorganisaties. Dat maakt het mogelijk om binnen arbeidsorganisaties een vorm van lyposuctie te doen plaatsvinden op heel taaie leemlagen in het management. Het werkt niet alleen plezieriger, maar kan ook sterk kostprijsverlagend zijn. Wij willen graag de toezegging dat in het vervolg op de nota Nieuwe accenten vakmanschap en beroepseer worden meegenomen.
Ten slotte wijs ik de staatssecretaris en vooral de minister erop dat wij in het debat graag nog een reactie willen hebben op de besteding van het bedrag van 11,5 mln. voor de begeleiding van Wajongers, ingevolge het amendement Verburg/Noorman-den Uyl. Wat is hiermee gebeurd?
De heer Mosterd (CDA):
Voorzitter. Maatwerk, activering en scherpe toegangscontrole leveren positieve resultaten op. Dat blijkt uit de eerste resultaten van de nieuwe Wet werk en bijstand. Er waren veel zorgen bij de invoering van de WWB. Deze wet garandeert echter dezelfde inkomensrechten als de oude ABW. De activering, dat wil zeggen de nadruk op wat mensen kunnen en moeten doen om uit de uitkering te komen, is duidelijk versterkt. Ondanks dat de conjunctuur tegen zit, zien wij dat het aantal bijstandsgerechtigden veel lager is dan verwacht. Dat is een positieve ontwikkeling. Gemeenten hebben door de WWB meer verantwoordelijkheid gekregen, en zij blijken die verantwoordelijkheid goed op te pakken. Dat leidt tot minder uitkeringsgerechtigden en tot meer reïntegratie en scholing. De CDA-fractie waardeert dit zeer. Het gaat erom, dat mensen die geen alternatief hebben, duurzaam recht houden op een aanvaardbare bijstandsuitkering. Het gaat er ook om dat mensen die andere mogelijkheden hebben, deze ook gaan benutten.
Naast de positieve waardering van de WWB zijn er ook zorgen bij de gemeenten. Met name heb ik het nu over het macrobudget. Dit is lager, als gevolg van de positieve verwachtingen over de economie. Daardoor hoeven de gemeenten minder uit te geven, zo is de redenering. Als het tegen zit, krijgen de gemeenten er in de loop van het jaar weer geld bij. Je zou kunnen zeggen dat die redenering sluitend is, maar kan de staatssecretaris nog eens nadrukkelijk uitspreken dat dit inderdaad klopt en dat gemeenten zich op dat punt geen zorgen hoeven te maken?
Een ander punt, waarover sommige gemeenten zich nog meer zorgen maken, betreft de verdeling. Er is veel waardering voor de WWB. Het zou zonde zijn als door een verdeelmodel de situatie zou ontstaan waarin het draagvlak wordt aangetast. Als een gemeente een duidelijk lager budget krijgt dan verwacht, moet het mogelijk zijn om dit op een goede manier uit te leggen, op basis van parameters van de WWB. Daarbij moet worden aangegeven dat het nog redelijk is ook. Lukt dat niet, dan is het vragen om moeilijkheden. Ik vraag de staatssecretaris met nadruk of hij daar ook zo tegenover staat. Wij vinden dat dit moet kunnen. Hij moet hier in overleg uit kunnen komen. Zo niet, dan moeten er maatregelen kunnen worden genomen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
De vaststelling van het macrobudget gebeurt tijdens een lopend begrotingsjaar. Grote, schoksgewijze wijzigingen zoals die zich nu voordoen, plus de raming voor het daaropvolgende jaar, maken dat de uitvoeringsorganisatie en het werk van de gemeenten vastlopen. U hebt ook de brief van de G27 gelezen. Bent u bereid de regering ook te vragen daarvoor oplossingen te bieden? Op dit moment lopen de gemeenten namelijk enorm vast. U en ik weten dat wij over het verdeelmodel al sinds de komst van de WWB praten en dat wij daarvan zeggen dat het niet klopt en niet werkt. Legt u zich neer bij het verdeelmodel zoals het er nu is, of vindt u dat het moet worden gewijzigd zodat de gemeenten meer recht wordt gedaan?
De heer Mosterd (CDA):
U zegt dat gemeenten en uitvoeringsinstanties in grote problemen komen door de neerwaartse bijstelling van het macrobudget. Als die redenering opgaat, die ik daarnet heb genoemd en waarop ik nog een reactie vraag van de regering, hoeft dat niet zo te zijn. Dat moet u met mij eens zijn. Dan betekent dit ook minder uitgaven. Wanneer die hogere uitgaven er toch komen, zal dat budget weer worden bijgesteld. Dat is ook afgesproken. Dus op dat punt vind ik dat wij de gemeenten moeten kunnen geruststellen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Nee, want het systeem laat nu zien dat gemeenten die goed zijn in uitstroom de winst niet zelf houden, wat de bedoeling was, maar die nog voor het eind van het jaar kwijt zijn. Dat betekent dus dat zij hun apparaat moeten afbouwen in plaats van het te verstevigen om mensen te laten uitstromen.
De heer Mosterd (CDA):
Het gaat ons erom dat er minder nodig zal zijn wanneer er minder uitkeringsgerechtigden komen en er meer uitstromen naar werk, waarop alles ook gericht is. Dan is het ook redelijk dat een budget dan ook naar beneden gaat. Het moet niet zo zijn dat er een verkeerde prikkel in het systeem zit dat je juist voor een goed beleid wordt gestraft, terwijl je voor slecht beleid beloond zou worden. Als wij dat zouden tegenkomen, kunnen wij daarnaar kijken, maar ik meen dat het logisch is dat een budget omlaag gaat op het moment dat er minder vraag is doordat er minder uitkeringsgerechtigden worden verwacht.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Dat betekent dat de regering te vroeg haar winst pakt en daarmee de infrastructuur aan het stukmaken is.
De heer Mosterd (CDA):
Ik vraag mij dat af. Dan moeten wij hierover bij een andere gelegenheid nog maar eens verder doordiscussiëren, maar op het punt van de verdeling heb ik u nadrukkelijk gezegd dat het punt van de nadeelgemeente uit te leggen moet zijn tegenover die gemeente. Dan moet uit te leggen zijn waarom een model een bepaalde uitkomst heeft voor hen, en dat er ook redelijk is gelet op de factoren waarop het verdeelmodel is gebaseerd. Die factoren zijn relevant voor de bijstand. Als dat niet zo is, moeten wij daarnaar kijken voor die gemeenten. Dat heb ik daarnet ook nadrukkelijk gevraagd. Ik wil een antwoord van de staatssecretaris of hij dit ook zo ziet.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Wij hebben ook een brief ontvangen van de G27 over deze verdeelmodellen waarin een aantal problemen wordt geschetst. Ik heb zelf ook met deze gemeenten gesproken, zoals met Leeuwarden, die diep in de problemen komen met deze verdeelmodellen. Gaat u het nu alleen beter uitleggen, of gaat u het ook voor hen oplossen?
De heer Mosterd (CDA):
Dat hangt af van de problematiek die zich aandient. Als het een probleem is dat redelijk is en als er sprake is van problemen die de gemeenten weliswaar pijnlijk treffen maar waarvan wij moeten zeggen dat zij te maken hebben met het beleid dat gemeenten zelf hebben gevoerd, is dat een heel andere zaak dan wanneer gemeenten een groot nadeel hebben waarvan wij met goed fatsoen niet een factor kunnen aanwijzen die van invloed is op hun budget. Je kunt het een fout noemen die toevallig zo uitwerkt bij de gemeenten, maar het heeft niets te maken met de relevante uitgaven die zij moeten doen voor de bijstand. Dat onderscheid moet nadrukkelijk worden gemaakt. Men kan daarvan niet zomaar afwijken. Ik wil graag kijken naar serieuze problemen, die niet aan het beleid van de gemeenten liggen maar die zich voordoen in een specifieke situatie.
Wij vragen aandacht voor het feit dat het voor gemeenten steeds moeilijker wordt om blijvend goed te presteren rond de WWB, vooral als de resterende doelgroep steeds moeilijker wordt. Wij willen dit nadrukkelijk naar voren halen.
Gemeenten hebben van de rijksoverheid middelen voor de bijzondere bijstand gekregen en die moeten natuurlijk worden gebruikt. Tevens kunnen gemeenten zelf of via de Kredietbank schuldsaneringen helpen te bewerkstelligen. Ten slotte is er nog de WSNP, die iemand die zich aan de afspraken van de schuldsanering houdt, na drie jaar schuldenvrij maakt. Ook hier geldt dat de eigen verantwoordelijkheid primair ligt bij de mensen die de schulden maken. Zij hebben de verantwoordelijkheid zich te houden aan de afspraken.
Wij vinden het prachtig dat de diaconie en andere instellingen zich het lot van deze mensen aantrekken en aanvullend hulp bieden. Deze hulp kan nooit in de plaats komen van het gemeentelijke traject. Daarom vindt de CDA-fractie dat deze organisaties deze mensen bij de hand moeten pakken en ze moeten meenemen naar de gemeente om daar de passende oplossing te vinden. Wij vinden dat de vloeren van de sociale zekerheid, zoals de WWB, het maatwerk dat de gemeenten kunnen leveren via de bijzondere bijstand en de verschillende kwijtscheldingsmogelijkheden die er zijn, de voedselbanken overbodig maken. Ik wil graag van de regering vernemen of zij dit van harte onderschrijft. De problemen ontstaan door niet-gebruik en door schulden en ik wil dan ook van de regering vernemen of zij beleid wil voeren om dat niet-gebruik tegen te gaan en de schuldhulpverlening en schuldsanering verder wil bevorderen.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Twee jaar geleden heeft dit kabinet een bedrag van 150 mln. bij de gemeenten weggehaald, waaruit onder andere de schuldhulpverlening wordt betaald. De middellijke regeling loopt helemaal vast. De voedselbanken schieten de grond uit. Gemeenten hebben daar geen geld voor en dat weet de heer Mosterd. Er moet geld komen voor de schuldhulpverlening, de budgetbegeleiding en voor alles wat nodig is om de schulden te laten afnemen. Is de CDA-fractie bereid hieraan mee te werken?
De heer Mosterd (CDA):
Mevrouw Noorman-den Uyl is te snel met deze conclusie. Wij hebben vloeren in de sociale zekerheid gelegd. Die vloeren heb ik benoemd. Als daarvan goed gebruik wordt gemaakt, zijn de voedselbanken en het overige werk van diaconieën niet nodig. Ik heb dit voorgelegd aan het kabinet. Als deze voorzieningen wel nodig zijn, gaat het om een bijzondere en moeilijke situatie.
Ik ben het met mevrouw Noorman-den Uyl eens dat er wel perspectief moet zijn voor mensen die buiten hun schuld of door niet-gebruik in een bijzondere situatie zitten. Ook daarover heb ik een vraag gesteld. Zolang ik daarop geen goed antwoord heb gekregen, vind ik het veel te vroeg om over geld te praten.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Met dit gebabbel over niet-gebruik schieten wij niets op. Daar kun je geen aardappels voor kopen. Het niet-gebruik is extra aangezet, omdat het niet meer mogelijk is in de WWB categoriale bijstand te verstrekken. Er wordt meer geld uitgegeven aan bureaucratie dan aan bijstand. Dat moet toch anders? De heer Mosterd vertrouwt de gemeenten. Waarom voegen wij het W-deel en het I-deel niet meer samen, zodat gemeenten meer ruimte krijgen om deze mensen werkelijk te helpen? Dan stop je geen geld in bureaucratie, maar in maatregelen.
De heer Mosterd (CDA):
Denkt mevrouw Van Gent werkelijk dat het niet-gebruik, een belangrijke oorzaak dat mensen in problemen komen, door het tweede voorstel dat zij doet is opgelost? Ik geloof dat niet. Ik geloof dat het voorstel negatieve bijeffecten kan hebben, waarover wij goed moeten nadenken voordat wij die sluis openzetten. Daarover hebben wij vaker gesproken. Zij zegt dat het een beetje gewauwel is. Ik vind dat nogal wat. Wij willen niet dat mensen vereenzamen en wij willen hen niet laten zitten met niet-gebruik. Dat willen wij juist bestrijden. Ik meen dat zij daarbij aan mijn zijde staat op dat punt.
De heer De Wit (SP):
Is het de heer Mosterd bekend dat in 2003 met het oog op 2004 bijna 300 mln. is bezuinigd op de bijzondere bijstand? In combinatie met het tegenwoordig ontbreken van de mogelijkheid van categorale bijstand is het probleem dat er te weinig geld is voor de bijzondere bijstand en dat de gemeenten daarmee buitengewoon zuinig zijn, omdat zij het categorale beleid niet meer kunnen uitvoeren. Moeten wij de bijzondere bijstand niet verhogen en categorale bijstand weer mogelijk maken, zodat er meer budget komt?
De heer Mosterd (CDA):
Op de vraag over het verhogen van de bijzondere bijstand heb ik eerder geantwoord.
Alles wordt op de categorale bijstand gegooid. Deze is op een gegeven moment afgeschaft. Daardoor is er een uitname uit het Gemeentefonds gekomen van 220 mln. Ik zou niet stellen dat alles zo veel moeilijker is geworden. Een gemeente kent toch ook haar cliënten, komt deze steeds tegen en zal op een gegeven moment meer maatwerk kunnen leveren. Dat was de bedoeling van de uitname van de categorale bijstand.
De bevoorschotting hebben wij eerder aan de orde gesteld. Wij vinden het van het allergrootste belang dat bevoorschotting tijdig gebeurt als dit nodig is en dat daardoor geen problemen ontstaan.
Wij vinden dat mensen moeten kunnen rekenen op pensioenen wanneer zij daarvoor jarenlang hebben betaald. De AOW is een taak van de overheid. Ik citeer op dit punt minister De Geus, die een tijd geleden in een algemeen overleg heeft gezegd: De AOW staat als een huis vanaf 65 jaar. Ik vraag de minister dit straks nadrukkelijk te herhalen. Daar gaat het ons om.
In 2006 zal de nieuwe Pensioenwet worden behandeld. Voor de CDA-fractie geldt opnieuw dat de overheid niet gaat over de inhoud. Dat is een zaak van de sociale partners en dat is tot nu toe altijd goed gegaan. Wij hebben er veel vertrouwen in dat dit goed blijft gaan. Wij zullen wel de kaders moeten aangeven waarbinnen de Pensioenwet moet functioneren. Dat zullen wij hier op dezelfde wijze doen.
Terecht willen gepensioneerden meer zeggenschap over hun pensioen. Er is een convenant gesloten met het CSO, waarvan wij allerlei geluiden horen dat het niet zo goed loopt. Kan de minister hierover iets zeggen? Wij hebben de mogelijkheid gegeven om zelf de medezeggenschap te regelen, zodat wetgeving niet meer nodig is. Als dit niet lukt, moeten wij met wetgeving komen.
Wij staan positief tegenover de pensioenkijker. Is het mogelijk om hiervoor geld van de rijksoverheid te geven, gelet op de zaken die andere partijen voor hun rekening nemen?
De groep vrouwen die voor 1981 is gescheiden, heeft nooit gebruik kunnen maken van de wetgeving die anderen wel de mogelijkheid heeft geboden om een deel van het pensioen te toucheren dat opgebouwd is door hun man toen zij nog getrouwd waren. De CDA-fractie vindt dat daarvoor een oplossing moet worden gevonden, zodat deze mensen op dezelfde manier worden behandeld als mensen die wel gebruik hebben kunnen maken van de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding.
De heer Mosterd (CDA):
De CDA-fractie staat achter de regering dat de bestrijding van fraude prioriteit heeft. Daarbij heb ik wel een paar opmerkingen, want worden altijd wel de juiste prioriteiten gelegd? Wij zien grote zaken maar ook kleine zaken, bijvoorbeeld een landbouwer die wordt aangepakt omdat zijn kinderen van veertien en vijftien jaar op zijn bedrijf arbeid verrichten. Dan vraag ik mij af waarmee wij bezig zijn.
Bejegening is een belangrijke zaak. De burger zit vaak in een zeer afhankelijke positie ten opzichte van de overheid en dat vraagt nadrukkelijke aandacht, zowel van de overheid als van de burger.
De heer De Wit (SP):
Werk boven inkomen is het motto van deze bewindslieden, maar dit beleid faalt. De bittere werkelijkheid van steeds meer mensen is: geen werk, geen inkomen, armoede. Geen werk door ontslagen, door overplaatsing van werk naar lagelonenlanden, door verdringing door Oost-Europeanen, en door de afschaffing van gesubsidieerde arbeid. Geen inkomen voor herbeoordeelde WAO'ers met een verdienende partner en voor werkloze schoolverlaters. Wie wel een inkomen heeft, heeft de koopkracht de afgelopen jaren achteruit zien gaan, met uitzondering van de hoge inkomens. Gistermiddag spraken wij uitgebreid daarover.
Geen wonder dat de armoede sinds het aantreden van dit kabinet toeneemt. Om de armoede te bestrijden wil dit kabinet geen extra geld uitgeven. Waarom niet? Waarom kunnen werkgevers volgend jaar wel belastingvrije kerstpakketten uitdelen? Dat kan de overheid 69 mln. kosten en dat geld levert de overheid erbij. Waarom wordt dat niet gebruikt voor armoedebestrijding? Waarom haalt dit kabinet de kinderen niet uit de armoede?
Werk is de beste weg uit armoede, zei de staatssecretaris afgelopen zondag in Buitenhof. Maar waar is dat werk dan? De werkgelegenheid is juist gekrompen. De vacatures nemen nu iets toe, om precies te zijn 37.000 in het derde kwartaal, maar daar staan 500.000 werkloze mensen tegenover, waarvan 120.000 jongeren.
Na miraculeuze gezondheidsverklaringen door het Lourdes van de lage landen, zullen 120.000 WAO'ers een baan moeten zoeken, naast de mensen in de bijstand die aan het werk moeten. Alles bij elkaar zo'n 750.000 mensen voor 190.000 vacatures. Ik stel nogmaals de vraag: waar is dat werk? Waar kan een arme voor een baan terecht?
Ouderen solliciteren zich suf zonder perspectief. Honderdduizenden brieven gaan de deur uit en zelfs een ontvangstbevestiging is er niet meer bij. Ex-WAO'ers vinden gesloten deuren. Velen worden nutteloos beziggehouden in reïntegratietrajecten. Vrijwel niemand wordt daar beter van, alleen de reïntegratiebureaus zelf.
In Trouw van 30 november jongstleden stelde de minister voor dat een werkgever elke 25ste vacature vervult met een ex-WAO'er. Dat is een sympathieke gedachte, maar voor 120.000 ex-WAO'ers heeft men dan dus drie miljoen banen nodig, en lijkt mij erg veel. De vraag is hoe reëel de minister zijn eigen voorstel vindt.
De huidige beoordeling van WAO'ers laat zien dat het motto "werk boven inkomen" leidt tot geen werk en in veel gevallen tot geen inkomen. Wij weten dat veel WAO'ers een bijdrage willen leveren aan de samenleving. Het afpakken van een uitkering leidt niet tot werk, wel tot armoede. De SP-fractie steunt daarom de eisen van de vakbonden zoals die in de petitie naar voren komen en die de Kamer gisteren is aangeboden: eerst reïntegreren en dan pas herbeoordelen. De herbeoordelingen moeten worden stopgezet en teruggedraaid.
De herbeoordelingen laten zien wat de WIA straks zal aanrichten. Aanpassing van het schattingsbesluit is dringend noodzakelijk. Is er diep in de denkwereld van de minister wel eens het idee opgekomen dat het niet deugt om meer herkeurde WAO'ers als brugwachter te laten fungeren dan het aantal bruggen in Nederland? En vindt hij niet dat aanpassing van het Schattingsbesluit redelijk en gewenst is omdat het besluit een theorie is, omdat het ver af staat van de werkelijkheid? Graag een reactie van de regering op de opvatting van de vakbonden in een brief aan de Kamer over de herkeuringen en over wat er op dit moment misgaat.
Scheppen van werk is nodig, waarom richten gemeenten geen werkmaatschappijen op die ervoor kunnen zorgen dat mensen maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten en daarvoor een eerlijk loon krijgen? De minister heeft mijn fractie geregeld verweten dat zij mensen achter de geraniums zou willen laten zitten; ik heb al vaker geprobeerd om dit misverstand weg te nemen. Niets is minder waar, in onze tegenbegroting hebben wij 25.000 banen weten te creëren en het kunnen er nog veel meer worden als wij een deel van de reïntegratiegelden voor het scheppen van nieuwe banen gebruiken. Het gevolg van het beleid van de minister is dat mensen niet eens meer geraniums kunnen kopen!
Het gaat dus om het scheppen van banen, maar wel echte banen, geen participatiebanen. De Raad voor Werk en Inkomen stelt voor, iemand met een uitkering maximaal zes maanden werk aan te bieden, waarna die zo snel mogelijk een baan zou moeten krijgen met 100% van het minimumloon of een cao-loon. Ook stelt de raad een aparte regeling voor gesubsidieerde arbeid voor. In het voorstel van de staatssecretaris voor participatiebanen staat dat het gaat om maximaal twee jaar werken met behoud van uitkering, waarbij er geen verdringing mag optreden. Dit ben ik met hem eens, maar mijn fractie heeft inmiddels een onderzoek ingesteld naar de work-firsttrajecten. Het blijkt dat verdringing daarbij aan de orde van de dag is, nota bene vooral in de sociale werkplaatsen. Ik heb het met eigen ogen gezien in Schiedam, waar de mensen in de sociale werkplaats precies hetzelfde werk doen als de mensen in een work-firsttraject: ook zij nieten labels op zakjes. Maar in het ene geval wordt het cao-loon betaald, in het andere gaat het om werken met behoud van uitkering, en wel twee jaar lang.
Moet het nu wel op deze manier? Op deze manier worden participatiebanen toch uitbuitbanen? Wordt hierbij het arbeidsrecht niet opzijgeschoven? De staatssecretaris geeft in een brief aan dat hij met een wetswijziging onbeloonde additionele arbeid mogelijk wil maken. Hiervoor is een wetswijziging nodig om het risico te vermijden dat de rechter oordeelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Maar participatiebanen zijn toch juist bedoeld om arbeidsovereenkomsten tot stand te laten komen of om ervoor te zorgen dat mensen zo'n overeenkomst kunnen krijgen? Als wij het arbeidsrecht uitschakelen en er onbeloonde additionele arbeid van maken, komen wij terecht in de sfeer van de werkverschaffing. Wij noemen het onbeloonde additionele arbeid om te voorkomen dat het arbeidsrecht van toepassing zou zijn en dat de rechter zou zeggen dat het niet deugt, dat er gelijk loon voor gelijke arbeid betaald moet worden. Mijn fractie vindt het pervers om het zo te formuleren dat voorkomen wordt dat de rechter wellicht een ander oordeel zou uitspreken over de feitelijke situatie.
Wordt er dwang toegepast bij participatiebanen? Wat doen wij om vast te stellen of er sprake is van verdringing? Wie beoordeelt dit? En wie stelt in dit verband vast wat additionele arbeid is? De bewindslieden zeggen toe dat zij bij participatiebanen zullen optreden tegen verdringing, maar zij blijven wel op hun handen zitten bij de massale verdringing als gevolg van de toestroom van werknemers uit Midden- en Oost-Europa. Als wij dit op z'n beloop laten, zal er in 2006 en in 2009 voor mensen uit die landen geen enkele beperking meer zijn om hier te komen werken. En vervolgens staan er mensen uit Hongarije en Roemenië voor de deur. Het gevolg zal een vloedgolf van goedkope arbeidskrachten zijn en als wij geen maatregelen nemen, leiden wij uiteindelijk tienduizenden Nederlandse jongeren op voor beroepen die zij nooit meer zullen kunnen uitoefenen, omdat die banen door anderen zullen worden ingenomen. Zo zal de vraag naar Nederlandse truckchauffeurs vrijwel geheel verdwijnen doordat Oost-Europeanen dit werk overnemen. Chauffeurs komen nu al in actie, dat hebben wij afgelopen maandag gezien. Zij kunnen niet concurreren met een Poolse chauffeur die € 681 per maand verdient. Maar ook Nederlandse metselaars, monteurs, timmerlieden en andere vakmensen kunnen fluiten naar hun werk. Polen en anderen zijn wat de SP-fractie betreft welkom, maar wel moeten wij ons verzetten tegen uitbuiting, tegen oneerlijke concurrentie, tegen verdringing en tegen het opzijschuiven van wat wij in Nederland overeengekomen zijn als arbeidsvoorwaarden en als een fatsoenlijke bodem om hier te komen werken. De Nederlandse lonen verlagen naar Pools of Roemeens niveau, is natuurlijk geen optie. Ook voor buitenlandse werknemers moeten Nederlandse arbeidsvoorwaarden gelden. Ik hoor graag een visie van de bewindslieden op deze situatie. Zien zij de bedreiging, kunnen wij dit op z'n beloop laten of moeten wij ertegen gaan optreden? Ik kan in ieder geval aankondigen dat mijn fractie op korte termijn met een rapport daarover zal komen met voorstellen om tegen deze situatie op te treden. Dit rapport gaan wij de bewindslieden aanbieden.
Rechts, maar sinds kort ook links, wordt er geroepen om flexibilisering van het ontslagrecht. Is de minister het met mij eens dat wij niet naar een hire-en-firemaatschappij toe moeten, maar juist moeten streven naar betrokkenheid van mensen bij hun werk en hun ontwikkeling en naar de ontwikkeling en opleiding van personeel? Naar mijn mening moet je mensen niet behandelen als rubberslangen die in alle bochten gedwongen kunnen worden. Bouw de samenleving niet op permanente onzekerheid, maar op solidaire zekerheid en op zekere solidariteit. Ga niet verder op de weg van Flex en Zekerheid; dat levert wel flex op, maar geen zekerheid. Met ons ontslagrecht is niets mis. Het is minstens zo flexibel als in Denemarken. De economische groei in Denemarken is de afgelopen vijftien jaar niet afwijkend geweest van die in Nederland. En de werkloosheid is in ons land, met uitzondering van die in 2004, lager dan in Denemarken. Dat geldt zowel voor de algemene werkloosheid als voor de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid. Ik verwijs wat dit betreft naar een artikel van de arbeidseconoom Dekker in Trouw van 16 november. Mensen ontwikkel je in een stabiele omgeving. Maak dus van insiders geen outsiders. Outsiders moeten insiders worden en door werk te scheppen, kunnen wij dat bewerkstelligen. Ontslagbescherming hoort bij onze beschaving. Ik vraag aan de bewindslieden of zij de uitdaging en de roep om flexibilisering van het ontslagrecht van de kant van VVD, CDA, D66 en, naar ik heb begrepen, ook van GroenLinks kunnen weerstaan.
De achterdeur van de WAO heeft de regering wijd opengezet. Bij bosjes worden mensen eruit gegooid. Tot nog toe zat de voordeur voor de helft op slot. Daarmee bedoel ik dat de helft van de mensen vanuit de werksituatie in de WAO terechtkomt vanwege de slechte arbeidsomstandigheden. De staatssecretaris wil de nationale Arbo-regels saneren, wij hebben daar onlangs over gesproken. Ik wil in dat kader aandacht vragen voor het spreekuur van de bedrijfsarts en voor het doel van de Arbowet, namelijk preventie, arbeidsongeschiktheid en ziekte voorkomen, en uiteindelijk reïntegratie. De voordeur wordt nu opengezet. Wij willen graag dat de regering onderzoekt welke wettelijke normen nodig zijn om de instroom in de WIA als gevolg van slechte arbeidsomstandigheden te voorkomen.
Wij zien een risico dat door de invoering van het nieuwe zorgstelsel 800.000 mensen per 1 januari onverzekerd rond gaan lopen. De fractie van de SP vindt dat daar een taak ligt voor de gemeenten. Wij stellen voor dat gemeenten een gezondheidsbank oprichten, waar artsen beoordelen of onverzekerden recht hebben op een medische behandeling en of daar een noodzaak toe is, waarna die behandeling wordt betaald door de gemeente en vergoed door de minister van SZW.
Verder deel ik nog mee dat ik amendementen heb voorbereid inzake de verhoging van het wettelijk minimumloon en inzake de verhoging van de bijzondere bijstand. Deze zijn nog niet rondgedeeld.
Ik heb ook nog een vraag aan de minister over de Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten en het Landelijk Overleg Cliëntenraden Sociale Zekerheid. Collega Van Miltenburg van de VVD-fractie heeft een motie ingediend over de financiering van dit soort organisaties. De Landelijke Cliëntenraad heeft gesuggereerd om te komen tot een apart fonds waaruit deze organisaties betaald kunnen worden.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over het verdeelmodel. Verder hoor ook ik graag een reactie op de brief van de G27.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik heb een vraag over de motie-van Miltenburg die de heer De Wit noemde. Ik heb die motie even gemist, maar ik kan mij ook voorstellen dat die bij een andere begrotingsbehandeling is ingediend. Kan de heer De Wit hier iets specifieker over zijn?
De heer De Wit (SP):
Ik doel op een motie van mevrouw Van Miltenburg ingediend bij de begrotingsbehandeling van VWS. Die motie gaat over de positie van cliëntenraden en de mensen die zich met participatie bezighouden. Mijn vraag aan de minister is echter toegespitst op de Landelijke Vereniging van Arbeidsongeschikten en het Landelijk Overleg Cliëntenraden Sociale Zekerheid.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Voorzitter. Wij gaan het vandaag niet hebben over de koopkrachtplaatjes, iets wat wij gisterenavond hebben besproken met de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën. Dat hebben zij uitstekend gedaan!
Wel wil ik het hebben over een thema waarover deze minister bij uitstek gaat, namelijk het behoud van de solidariteit tussen de generaties. Dan heb ik het niet over de wijze waarop de polderpartners daarmee omgaan, waarbij ik verwijs naar het dossier inzake VUT en prepensioen, maar over de wijze van financiering van de AOW in de toekomst, zeg 2020. Wij hopen dat wij dan nog steeds een welvaartsvaste AOW hebben, met als spilleeftijd nog steeds 65 jaar. Verder hopen wij dat het verplichte ontslag bij 65 jaar is verdwenen, dat er flexibiliteit in de AOW komt, zodat langer doorwerken als je dat zelf wilt mogelijk is. Wat vindt de minister hiervan?
Vorig jaar spraken wij hier ook al over. Toen is er een motie van mevrouw Bussemaker aangenomen, een motie door ons mede ondertekend, waarin de minister wordt gevraagd de voors en tegens van flexibilisering van de AOW-leeftijd in beeld te brengen. Ik kan mij nog herinneren dat de minister toen de onzalige opmerking maakte om daarover met de polderpartners over te gaan praten. Hij had het kunnen weten: wij zijn inmiddels ruim een jaar verder en er is nog niets gebeurd. Hoe staat het met de uitvoering van die motie?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik ben blij met uw opmerking, want deze motie, een wezenlijk onderdeel van het debat, ligt er al erg lang. U vindt het prima als de sociale partners zich erin mengen, zij het dat u wel vindt dat hierover op korte termijn moet worden gediscussieerd aan de hand van een stuk van de minister.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Als de polderpartners iets vinden, mag daarover worden gediscussieerd, maar wij hebben geen behoefte daarop te wachten. Omdat er steeds meer wordt gediscussieerd over de AOW, wordt het tijd, zeg uiterlijk maart 2006, om daar eens op in te gaan aan de hand van een degelijk stuk. Dan gaat het niet alleen over de financiële kant, want het is niet de bedoeling dat dit onderwerp naar Financiën wordt geschoven.
De basis om de kosten van de vergrijzing op te vangen, is een huishoudboekje van de overheid dat op orde is, onder meer blijkend uit een staatsschuld die is afgelost. Wij hebben gisteren begrepen dat CDA en VVD daarvan een groot voorstander zijn. Ik hoor graag uit de mond van de staatssecretaris dat hij staat voor de AOW. Ik zeg dit, omdat er steeds meer onzalige ideeën over de AOW komen. Ik noem als voorbeeld de suggestie om de AOW maar de fiscaliseren. De mensen die zelf voor hun pensioen hebben gezorgd en altijd hard hebben gewerkt, worden daarmee gepakt. De VVD is daar geen voorstander van. Over de AOW-leeftijd wordt vaak gezegd dat die omhoog moet. De enige onderbouwing is dan dat dit in het buitenland ook gebeurt. Maar wat moet er eerst gebeuren? Meer mensen boven de 55 jaar moeten aan het werk, meer dan de nog geen 40% die nu werkt. Boven de 60 jaar 15% werkt nu en ook dat is te weinig. De AOW-leeftijd moet helemaal niet omhoog worden gegooid.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Mevrouw De Vries verzet zich tegen fiscalisering van de AOW onder alle omstandigheden, maar dit kabinet is het wel aan het doen. De AOW-premie wordt verlaagd en de belastingpremie wordt verhoogd. Dat heet fiscaliseren. Het gebeurt heel beschaafd, met kleine beetjes tegelijk. De VVD werkt daar volop aan mee.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Ik las in een grote krant vandaag dat er een Themacommissie Ouderenbeleid is onder leiding van mevrouw Van Oerle van het CDA. Maar dat wist u natuurlijk al.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Waar uw collega Van Miltenburg aan meedoet.
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Die commissie zal allerlei ideeën onderzoeken. Wij zijn er echter geen voorstander van om mensen met een AOW-uitkering premie te laten betalen. Er worden allerlei plannen ten aanzien van de AOW gepresenteerd zonder dat gekeken wordt naar de kern van het probleem, namelijk het huishoudboekje van de Staat. Wij kunnen allerlei nivellerende plannetjes bedenken om die AOW zogenaamd boven tafel te houden, maar dat is de oplossing niet. Wij weten allemaal dat de beroepsbevolking krimpt en dat de populatie ouderen toeneemt. Straks gaan de belastingen weer omhoog omdat wij de zaken niet op orde hebben. Ga maar lekker door zo aan de linkerzijde van het parlement, maar zo houd je de AOW niet betaalbaar.
Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):
Ik weet niet waarom u zich richt tot de linkerzijde van het parlement, want ik heb begrepen dat de themacommissie ouderenbeleid van links tot rechts unanieme opvattingen heeft. De AOW komt onder druk te staan omdat de AOW-premie op de lange termijn door steeds minder mensen moet worden opgebracht. Vindt u dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen om de AOW overeind te houden of vindt u dat een brug te ver?
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
De AOW behoort er voor eenieder te zijn. De VVD wil niet meegaan in het nivellerende gedachtegoed. Dit lost het probleem niet op. Wij zullen wel zien wat die commissie bedacht heeft, maar de VVD-fractie wil geen fiscalisering van de AOW. Ik hoop dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal aangeven dat de basis om de AOW en de vergrijzing betaalbaar te houden daarin niet ligt. Je lost het niet op met al die plannetjes.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dit lijkt mij typisch een kwestie van "en-en". Er is serieus onderzoek gedaan. Het gaat er niet om, de arme mensen flink mee te laten betalen aan de AOW. Het gaat erom dat de mensen die het goed hebben meebetalen wanneer zij AOW hebben. Dan gaat het om de solidariteit tussen jong en oud. Daar is de VVD-fractie toch ook voor? Dat kan toch onderdeel van de plannen zijn om de AOW betaalbaar te houden? In wezen zegt u: ik wil de financiële toekomst van de AOW garanderen, maar handen af van de rijken, anders doet de VVD niet mee. Kan ik die conclusie trekken?
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Wij zijn inderdaad niet voor nivellering, mevrouw Van Gent. Dat klopt. Politiek bedrijven is niet iets voor de korte termijn. Daarom vraagt de VVD-fractie de visie van de minister van Sociale Zaken over de toekomst van de AOW. Is hij het eens met uitspraak van de minister van Financiën gisteren in het debat over de koopkrachtplaatsjes dat wij toe moeten naar een structureel overschot op de begroting? Daarmee houden wij de AOW pas echt overeind en niet met al die andere plannetjes.
Ik had het over de solidariteit tussen de generaties. Je hoort steeds vaker de CNV-jongeren en de FNV-jongeren mopperen. Er is nu echter een nieuwe vakbond voor jongeren opgericht met een heel mooie naam: Alternatief Voor Vakbond, AVV. Dat is erg verfrissend, al was het alleen maar omdat deze jongeren niet vinden dat het er alleen maar om gaat dat cao's algemeen verbindend verklaard, "ge-avv'd", moeten worden. Deze jongeren willen ook meepraten in de SER. De VVD is een criticaster van de SER, want als er ergens achterkamertjespolitiek wordt bedreven, is het wel in het SER-gebouw. Is het niet een goed idee om het AVV daar eens te laten meepraten? Zou dat de SER niet opfrissen? Het gaat erom dat jongeren veel meer invloed krijgen in beslissingen die van doen hebben met de solidariteit tussen oud en jong.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
U hebt mijn zegen!
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik vind het een sympathiek idee om met die club te gaan praten, maar vindt u ook niet dat voor elke partij dezelfde voorwaarden moeten gelden?
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Ja, maar tegelijkertijd moet je nagaan hoe hoog de toetredingsdrempels zijn voor nieuwe groepen. Wij moeten het natuurlijk niet mogelijk maken dat elke belangengroep een plaats in de SER krijgt, maar wij moeten er wel voor zorgen dat de jongeren veel meer te zeggen krijgen in de besluitvorming met het oog op de solidariteit tussen de generaties die wij allen hoog in het vaandel hebben. Als de toetredingsdrempel zo hoog is, dat dat niet kan, op welke wijze krijgen de jongeren dan wel meer poot aan de grond?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik deel uw zorgen, maar tegelijkertijd wil ik pleiten voor zorgvuldigheid. Iedereen moet wat betreft toetreding op dezelfde manier worden behandeld. Misschien kunnen wij, voordat allerlei gegevens zijn verzameld in een notitie, de minister oproepen om in gesprek te gaan met het AVV. Wellicht dat de jongeren dan los van de SER meer toegang krijgen tot de politieke besluitvorming. Dat heb ik al eerder gevraagd en toen zei de minister: ik praat met alle jongeren, maar niet met het AVV in het bijzonder.
De heer Van der Vlies (SGP):
Natuurlijk is de stem van de jongeren relevant, maar het kan ook heel modieus zijn nu opeens te pleiten voor andere organisatiestructuren. In de loop der jaren hebben heel wat andere kandidaat-doelgroepen aan de poort van de SER geklopt, maar zij werden niet toegelaten onder de ambitie en de pretentie dat de al in de SER aanwezige geledingen de belangen van al die doelgroepen meewegen in de integrale afweging. Als de stem van de jongeren daar moet klinken, bent u het dan met mij eens dat dat ook geldt voor al die doelgroepen en organisaties die al eerder aan de poort hebben gestaan?
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Je kunt inderdaad niet iedereen toelaten tot de SER. Ik pleit er dan ook niet voor om het AVV, dat pas enkele maanden bestaat, een plaats te geven in de SER. Ik zal de minister overigens ook niet vragen met het AVV te gaan praten. De minister praat met wie hij wil. Daar ga ik niet over. Met de heer Van der Vlies ben ik het eens dat het geen modieus gebaar mag zijn, maar wij delen allen de zorg over een gebrek aan solidariteit tussen de generaties. Ik stel vast dat de jongeren gewoon minder poot aan de grond hebben in de besluitvorming. De vraag is nu hoe wij hen meer bij de besluitvorming kunnen betrekken om te voorkomen dat er een clash komt als het gaat om bijvoorbeeld de AOW en de kosten van de gezondheidszorg. Solidariteit tussen generaties is geen modieuze kwestie. De VVD vraagt de minister om eens na te denken over de vormgeving van mijn pleidooi.
De heer Van der Vlies (SGP):
U staat dus open voor mijn suggestie om ook de door mij genoemde opties mee te wegen als de structuur van het SER-bolwerk wordt opengegooid?
Mevrouw Bibi de Vries (VVD):
Ik weet niet of het een kwestie van opengooien is. De SER is immers een bijna ondoordringbaar fort. Ik pleit er niet voor om het AVV een plaats te geven in de SER, maar om ervoor te zorgen dat jongeren meer worden betrokken bij de besluitvorming over zaken die op langere termijn een rol gaan spelen. Een van de belangrijkste daarvan is de financierbaarheid van de AOW.
Hoe staat het met het WAO-café? Ik heb samen met collega Verburg van het CDA een amendement ingediend om het WAO-café te steunen, omdat het goed werk doet voor arbeidsgehandicapten die aan het werk willen. Ik krijg hier graag een reactie op.
Mantelzorgers zijn niet meer weg te denken uit onze samenleving. Wij zouden het daarom een goede gedachte vinden om de mantelzorgers onder werking van de Wet basis voorziening kinderopvang te brengen. Hoe denken de bewindslieden hierover?
Wij kennen allen de pensioenkijker. Dit is een goed initiatief. Is er geld en zijn er argumenten om deze pensioenkijker voor bijvoorbeeld een jaar of twee te ondersteunen? De VVD-fractie vraagt niet om permanente ondersteuning, want hier is ook een taak weggelegd voor pensioenfondsen en verzekeraars. Er blijkt echter een grote behoefte aan te bestaan en daarom vraag ik of de regering dit voor korte termijn wil ondersteunen.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van der Sande, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Van der Sande (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Het is mij een groot genoegen om hier vandaag op deze plaats te staan. Het houden van een maidenspeech is toch heel bijzonder en om dit dan ook nog eens te mogen doen bij een begrotingsbehandeling; ik ben een bevoorrecht mens.
Ik wil u meenemen naar 2015 en naar de sociaal-economische stand van zaken in ons land op dat moment, met name op het vlak van het arbeidsmarktbeleid. In 2015 stapt de mens gelukkig uit de deur op weg naar werk. Geen zorg of er werk is, geen zorgen over zorg en arbeid,überhaupt geen zorgen. Werk is interessant, veel interessanter dan een uitkering. In alle gevallen houd je namelijk minimaal 25% minder netto salaris over als je besluit om te stoppen met werken.
Bedrijven voelen zich thuis in Nederland en kunnen zaken doen zonder onnodige bureaucratie. Nederlanders hebben kansen om hun kansen en talent om te zetten in ondernemerschap. Eén op de vier schoolverlaters wil weer ondernemer worden.
Een leven lang leren en werken is de boodschap die sinds 2006 verkondigd en ingevuld wordt. Zelfontplooiing en zelfontwikkeling zijn elementen die in deze aanpak voorop staan. Het wegnemen van belemmeringen en het geven van kansen bleek essentieel om tot een goed arbeidsmarktbeleid te komen. Nederland is niet meer het land met de meeste vrije tijd in Europa. Nederland is een land geworden waar hard wordt gewerkt in een omgeving die dit ook stimuleert.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaat niet meer in de "2005-vorm". Het ministerie houdt zich bezig met de taak om mensen in staat te stellen te werken. De naam van het ministerie is dan ook kort na 2006 gewijzigd in ministerie voor Werk en inkomen. Wees gerust, zonder veel kosten, want het oude drukwerk werd eerst opgemaakt.
Hoe kunnen wij komen tot een leven lang leren en werken? Allereerst door de mogelijkheid om werken makkelijker te maken. Ik verwijs als voorbeeld naar de voorstellen voor de buitenschoolse opvang. Een ander voorbeeld is de persoonlijke dienstverlening, klussen in en rond het huis. De persoonlijke dienstverlening biedt tweeverdieners de mogelijkheid om goed en onbezorgd te werken; het gras wordt gemaaid, de ramen worden gezeemd, huishoudelijke klussen geklaard, kleine reparaties verricht, et cetera.
Verder is het van belang dat de mensen die nu langs de kant staan, ook deelnemen aan deze maatschappij. Laten wij wel zijn, dit moet zo eenvoudig mogelijk georganiseerd worden. Er zijn verschillende oplossingen geopperd, maar onze voorkeur gaat ernaar uit dat er afspraken worden gemaakt tussen mensen onderling zonder dat er sociale lasten en belastingen hoeven te worden afgedragen door de opdrachtgever of degene die het werk verricht. Vanzelfsprekend tot een bepaald maximum en vanzelfsprekend zonder dat daar misbruik van kan worden gemaakt.
Een belangrijk ander punt in het kader van een leven lang leren en werken is het verhogen van de participatie. In Nederland werkt een groter deel van de potentiële beroepsbevolking dan gemiddeld in Europa en de Verenigde Staten. In Nederland werkt men echter minder uren. De reden daarvoor is de grote populariteit van deeltijdbanen in Nederland. Wij moeten de participatie binnen deze deeltijdbanen verhogen. Lang werken in deeltijdbanen moet financieel aantrekkelijker worden gemaakt. Hierbij valt te denken aan het verminderen of afschaffen van de kinderbijslag onder gelijktijdige verhoging van de combinatiekorting. Deze korting kan bijvoorbeeld worden gebaseerd op de lengte van de werkweek. Graag ontvang ik een reactie van de regering op dit punt.
Er is een aantal maatregelen genomen om de ouderenparticipatie te verhogen, maar in de ogen van de VVD-fractie is dat nog niet voldoende, gelet op het percentage ouderen dat op dit moment werkt. Aanvullende maatregelen zijn gewenst. Ik noem er twee. Allereerst moet het voor werkgevers aantrekkelijker worden gemaakt om ouderen in dienst te nemen of te houden, door een directe koppeling tussen loonkosten en prestatie. Afhankelijk van het werk dat wordt geleverd, wordt het loon vastgesteld; niet op basis van leeftijd. Daarnaast moeten regelingen worden aangepakt die uitzonderingen inhouden voor werknemers boven de 55 jaar.
Een deel van de uitkeringsgerechtigden kan wel actief worden op de arbeidsmarkt, maar staat daar op dit moment nog te ver vanaf. Deze groep kan niet direct tot integratie overgaan, maar zal eerst structuur moeten terugkrijgen in het leven. Ik heb het nu over werken met behoud van uitkering. De VVD-fractie is er voorstander van om iedereen in de bijstand te verplichten deel te nemen aan deze participatiebanen. In het kabinetsvoorstel staat dat de participatiebaan moet worden beperkt tot twee jaar. Laat dit duidelijk zijn: onbegrensd een participatiebaan vervullen is geen optie; het zijn geen Melkertbanen. Voor de VVD-fractie is het ook geen optie dat mensen na twee jaar weer thuis in de bijstand zitten. Graag ontvang ik een reactie van de staatssecretaris.
Participatie begint reeds jong, op het moment dat men stagiair wordt. Veel leerlingen lopen stage bij een bedrijf of instelling. Het is van groot belang dat zo veel mogelijk leerlingen dit doen en dat eventuele barrières op dat vlak worden verwijderd. Hierover is niet voor niets een werktop gehouden. Een van de barrières die nog overblijven, is de administratieve rompslomp rond een stage. Een stagiair wordt gelijkgesteld aan een werknemer, met alle administratieve handelingen die daarbij horen. Er moet een complete loonadministratie worden gevoerd voor een paar maanden, terwijl er door de loonheffingskorting in nagenoeg alle gevallen geen loonbelasting behoeft te worden ingehouden op de stagevergoeding. Mijn fractie pleit er dan ook voor om de fictieve dienstbetrekking niet meer van toepassing te laten zijn. Wij pleiten voor de invoering van een vrijgestelde stagevergoeding.
Dan kom ik nu op de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Onze arbeidsmarkt moet flexibeler worden. Langzaam maar zeker is iedereen het hiermee eens. Werknemers moeten gemakkelijker van baan kunnen wisselen en werkgevers moeten werknemers gemakkelijker kunnen aannemen. Een van de methodes daarvoor is, het ontslagrecht te versoepelen. Langzaam maar zeker zien wij partijen als GroenLinks, maar ook het CNV, manoeuvreren, die als voormalige conservatieven met betrekking tot dit onderwerp het licht hebben gezien. Laten wij nu gaan omschakelen. Later wij een werktop over ontslag houden en actie ondernemen. Wij moeten niet wachten op adviezen van allerlei clubs, zoals de SER of op de onzalige ideeën van de Partij van de Arbeid om de beste krachten als eersten eruit te gooien. Gewoon doen; graag een reactie.
Nu beginnen met een leven lang leren en werken zorgt ervoor dat er in 2015 een arbeidsmarkt is die zich kan meten met de beste ter wereld. Ik hoop daaraan de komende jaren een bijdrage te kunnen leveren. Mijn maidenspeech smaakt naar meer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Een maidenspeech is altijd een belangrijk moment in de carrière van een Kamerlid. Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech en het verheugt mij dat ik dit als eerste mag doen. Ik complimenteer u dubbel, want u hebt uw punten gemaakt binnen de door u opgegeven tijd. Dat gebeurt meestal niet bij een maidenspeech.
De vergadering wordt van 13.05 uur tot 13.50 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-2107-2130.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.