Aan de orde is de voortzetting van het debat over waarden en normen (29454).

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Verhagen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Nederland is in 2005 een land dat is veranderd en iedereen heeft het zien gebeuren. Het bleken twee kanten van dezelfde medaille te zijn. Nederland als de ultieme tolerante, vrijgevochten, alles-moet-kunnen-samenleving, en Nederland als een land, waarin zinloos geweld, normvervaging en verloedering trieste realiteit zijn geworden, maar ook agressie, hufterig gedrag en radicalisme.

Het zijn die uitwassen van doorgeschoten vrijgevochtenheid waar wij niet langer trots op zijn. Zo'n land willen wij niet zijn. Wij beseffen steeds meer dat niet alles kan. Tolerantie is niet oneindig. De multiculturele samenleving is niet altijd zaligmakend.

Tekenend voor het beeld van Nederland was eigenlijk het oude spotje van de Postbank: 15 miljoen mensen op dat heel kleine stukje aarde, die schrijf je niet de wetten voor, die laat je in hun waarde. Ieder moet alles voor zichzelf weten, niemand spreekt een ander aan op gedrag. Wij beginnen meer en meer in te zien wat de consequenties zijn van zoveel vrijblijvendheid, individualisering, maximalisatie van eigen pleasure en respectloos gedrag. Al langer, maar zeker sinds de moord op Pim Fortuyn en de moord op Theo van Gogh, hebben wij te maken met een omgeslagen stemming in Nederland. Er is bezorgdheid geslopen in de samenleving. Nederland heeft zijn onschuld verloren. De samenleving weet eigenlijk niet meer wie zij is en zoekt naar een identiteit. Ons land zoekt naar een nieuwe richting. Wat dat betreft, was het antwoord van prinses Maxima in het interview met Nova op de vraag hoe zij tegen Nederland aan keek, veelzeggend. Voor de moord op Pim Fortuyn, zo zei de prinses, voldeed Nederland aan de stereotypen, maar die kon zij daarna niet meer plaatsen. Nederland, zo kwam het haar voor, zag er ineens anders uit, alsof zij weer van voren af aan moest beginnen om erachter te komen wat voor land Nederland eigenlijk is. Een volk dat zijn identiteit niet kent, weet niet waar het vandaan komt en waar het naar toe moet.

Een probleem van een individualistische samenleving zoals de onze is de moeizame verhouding tussen individu en gemeenschap. Aan de ene kant zijn mensen op zichzelf gericht; aan de andere kant beseffen wij dat wij alleen maar met elkaar kunnen leven als in die samenleving een bepaald niveau van verbondenheid, met gedeelde waarden, en een bepaald niveau van beschaving bestaan. Het gaat dan ook niet alleen om persoonlijke kernwaarden – de heer Rouvoet was blij met het waardenspel – maar juist om die gedeelde kernwaarden.

Gelukkig zien wij ook positieve bewegingen in de samenleving. Als je ziet hoe mensen zich inspannen in buurten en organisaties om het leuk en goed met elkaar te hebben, geeft dat moed. Ik ben het eens met de minister-president dat wij allemaal een beetje meer positieve energie nodig hebben. Dat past ook bij ons als christen-democraten, want wij zijn ook altijd gedreven geweest door een vooruitgangsgeloof.

Een debat over waarden en normen is een concrete discussie over de stand van ons land, over wie wij zijn en over hoe het verder moet. Het is onszelf en elkaar een spiegel voorhouden en zeggen wat er moet veranderen. Hoe gastvrij en tolerant is Nederland? Kunnen individualiteit en gemeenschapszin weer met elkaar verzoend worden? Wat is de rol van religie in ons land? Kunnen democratie en openhartigheid weer samengaan en hoe dan? Wie is verantwoordelijk voor opvoeding en welke rol is voor het onderwijs weggelegd? Dat soort vragen moeten wij onszelf stellen. Deze regering, deze minister-president, heeft de moed gehad om die spiegel uit de kast te halen. Dat verdient respect. Er blijkt ook behoefte aan te zijn. Uit het onderzoek van het CPB komt immers een beeld naar voren van een samenleving die balanceert tussen hoop en vrees. Directeur Paul Schnabel constateert dat veel Nederlanders bang zijn voor verlies van veiligheid en zekerheid en tegelijkertijd verlangen naar een samenleving met meer gevoel voor gemeenschapszin en meer aandacht voor de waarde van goed burgerschap. Dat wil niet zeggen dat Nederlanders momenteel ongelukkig zijn. "Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht". Dat is eigenlijk de samenvatting die het CPB in zijn analyse geeft. Dat is precies de kern van het probleem: er is geen wij-gevoel.

Wij moeten dus ook gaan beseffen dat onze identiteit niet wordt ontleend aan extreme openheid, vrijblijvendheid en individualiteit. Ik denk dat wij juist toe moeten naar een clubgevoel, waarbij wij trots zijn op datgene wat Nederland is, datgene wat ons bindt en datgene wat wij delen met elkaar. Dat zijn naar mijn mening de waarden van onze rechtsstaat, waarop Nederland is gebouwd. Die waarden zijn neergelegd in de Grondwet: individuele mensenrechten, een democratie die op scheiding van kerk en Staat is gebaseerd, vrijheid van meningsuiting, gelijkwaardigheid van man en vrouw, cultureel pluralisme en seculiere tolerantie. De Grondwet is wat dat betreft ook een product van verschillende tradities: van de Verlichting, van het katholicisme en van het protestantisme. Zij is daar in die zin ook een kristallisatie van. In de Grondwet vind je onze geschiedenis en onze culturele bronnen terug. De uitdaging waarvoor wij op dit moment staan is om de islam, die als culturele bron een steeds grotere rol gaat spelen in de Westerse wereld en ook in Nederland, te verbinden met de waarde van onze rechtsstaat. Het gaat niet alleen om het naleven van de hier geldende regels. Het moet dieper gaan. Er moet een echte verbondenheid ontstaan tussen de islamitische cultuur en identiteit en de Nederlandse rechtsstaat. Alleen zo kan radicalisering worden tegengegaan. Om die reden heb ik in het verleden gepleit voor een Europese islam en een Europese Leitkultur. Naar de mening van de CDA-fractie staan wij op een tweesprong. Als wij die slag niet kunnen maken, krijgen wij een probleem. De Duitse islamkenner Bassam Tibi stelde het als volgt: "Of Europa europeaniseert de islam, of de islam islamiseert Europa".

Dat betekent niet dat het religieuze moet worden weggedrukt naar het privé-leven. Er is integendeel volop ruimte voor religie, maar wel binnen de grenzen van de rechtsstaat. Er mag geen strijd tegen moskeeën of islamitische scholen voorkomen, maar die instellingen moeten wel de waarde van de rechtsstaat erkennen. Ik vind dat ook op de islamitische scholen, net als op andere scholen, de waarde van de Nederlandse rechtsstaat verplicht moet worden onderwezen. Als je er trots op bent Nederlander te zijn én moslim te zijn, dan heb je een brug geslagen tussen de islam en de rechtsstaat. Steeds moeten de waarden van de rechtsstaat leidend zijn. Wij moeten met elkaar samenleven, in plaats van tegenover elkaar staan. Er moet een verbondenheid met elkaar bestaan. Ik noem dat een nieuw patriottisme, dat ervoor zorgt dat eenieder die in Nederland blijft, zich verbonden voelt met Nederland en de waarden.

Daarnaast moet er verbondenheid met elkaar bestaan. Wij moeten dat doorgeschoten, libertaire karakter van Nederland eens aanpakken. Wij moeten in dit land een beetje normaal met elkaar omgaan en rekening met elkaar houden. Wij moeten niet meteen schreeuwen dat een ander zich maar met zijn eigen zaken moet bemoeien. Wij weten vaak niet ineens wie onze buurman is. Laten wij niet meer ieder voor zich met een kant-en-klaarmaaltijd voor de televisie zitten, maar meer als gezin met elkaar aan tafel. Laat er een dag rust zijn zonder piepende telefoons of laptops van het werk. Wij zijn van elkaar vervreemd en dat voelt onbehaaglijk. De nadruk is te veel komen te liggen op het individu en het sociale karakter van de mensen is uit het oog verloren. Waar andere partijen de nadruk leggen op vrijheid en het individu, wil de christen-democratie juist weer die gemeenschapszin en geborgenheid terug waaraan mensen in deze verwarrende tijden van globalisering, economische onrust en dreigend terrorisme, behoefte hebben.

De heer Dittrich (D66):

Maakt de heer Verhagen nu niet een oneigenlijk onderscheid tussen het individu aan de ene kant en de gemeenschapszin aan de andere kant? Kan een individu zich vanuit zijn individuele vrijheid en individueel verantwoordelijkheidsbesef niet uit vrije beweging aansluiten bij grotere verbanden zoals een vereniging? Is er wel sprake van een tegenstelling?

De heer Verhagen (CDA):

Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft een analyse gemaakt. Daaruit blijkt dat in het verleden juist te veel tegenstellingen zijn geslopen. Het sociale karakter van de mens is uit het oog verloren. De nadruk ligt te veel op individualiteit. Het een hoeft niet haaks te staan op het ander. Op het moment dat je alleen het individu onderstreept als zijnde de factor die het meest van belang is, dan verlies je juist dat sociale karakter en het feit dat je met elkaar samenleeft uit het oog.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil graag scherp krijgen wat de heer Verhagen bedoelt. Uit vroegere analyses blijkt dat vroeger, bijvoorbeeld in de tijd van verzuiling, juist van bovenaf opgelegde groepsdruk individuen in de knel bracht. Nu leven wij in een samenleving waarin mensen individuele vrijheid hebben. Is de heer Verhagen het met mij eens dat als je dat stimuleert en als er vanuit die eigen vrije keuze gemeenschapszin ontstaat, wij zijn waar wij zijn moeten?

De heer Verhagen (CDA):

Ik denk dat dwang en het van bovenaf opleggen überhaupt niet lukken. Als je echter alleen de individuele vrijheid benadrukt of nastreeft, moet je tegelijkertijd onder ogen zien dat de consequentie daarvan kan zijn dat de gemeenschapszin en het sociale karakter van de mensen worden ontkend. Als je beide elementen combineert, kun je ook in de toekomst blijven samenleven. In de situatie van de jaren tachtig was goed te zien dat dit leidt tot de problemen waarmee wij nu worden geconfronteerd. Daarom vinden mensen het weer van belang dat gediscussieerd wordt over waarden, normen en gemeenschapszin.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wat wil de heer Verhagen doen tegen het eten van kant-en-klaarmaaltijden op de bank?

De heer Verhagen (CDA):

Ik kom daarop terug in de rest van mijn betoog. Als mevrouw Halsema daarnaar luistert, zal zij voorstellen horen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik hoop vooral dat de heer Verhagen ervoor zorgt dat wij vanavond allemaal op tijd thuis zijn voor het eten!

De heer Verhagen (CDA):

Het CDA staat voor een betrokken samenleving met wederzijds respect en verantwoordelijkheid voor elkaar. Het erkennen van de wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen is in onze ogen essentieel. Dat maakt de samenleving tot meer dan een optelsom van individuen. Daarbij past ook een waarden-en-normendebat. Het CDA heeft een traditie op dit vlak. Ik wijs op het ethisch reveil van oud-premier Dries van Agt en de aandacht die toenmalig fractievoorzitter Ennëus Heerma vroeg voor sociale cohesie en het gezin. In de tijd dat deze suggesties en ideeën naar voren zijn gebracht, werden betekenisvragen verdrongen en werden de ideologische veren zelfs afgeschud. Ook nu nog worden waarden en normen vaak met kneuterigheid en de jaren vijftig geassocieerd. Toch blijkt het onderwerp actueler en urgenter dan ooit. Niet alleen in ons land. In het Verenigd Koninkrijk zijn waarden een centraal thema voor de komende verkiezingen. Een waarden-en-normendebat is naar mijn mening overigens alleen zinvol als het niet alleen in abstractie blijft hangen. Dat vind ik het mooie aan de inzet van dit kabinet. Waarden en normen worden immers concreet vertaald.

Daaraan ten grondslag ligt het besef dat waarden geen bezit zijn waarop wij ons kunnen voorstaan. Waarden zijn geen vanzelfsprekendheden. Integendeel, waarden zijn een opdracht die wij moeten waarmaken, niet alleen in woorden maar ook in daden. Met dit statement is de minister-president het Nederlandse voorzitterschap begonnen. In Europa gelden waarden als vrijheid, respect voor mensenrechten en rechtstaat, solidariteit en gelijkheid. Europa is dus meer dan economische samenwerking. Dat blijkt ook uit de Europese grondwet, waarbij Europa als waardengemeenschap naar voren komt en waarbij het belang van de samenleving wordt onderstreept. De Europese Grondwet geeft bijvoorbeeld ruimte aan de dialoog met de kerken en sociale partners om de ontwikkeling van onderop te stimuleren. Ook wij streven naar een Nederland met betrokken mensen, mensen die actief willen zijn, verantwoordelijkheid willen nemen en respect hebben voor elkaar, mensen die tolerant zijn, strijden tegen discriminatie, voor hun mening uitkomen, maar niet ten koste van alles en iedereen, geduld kunnen opbrengen en trots kunnen zijn op de dingen die zij doen en het land waarin zij wonen. Kortom, actief burgerschap. Daarbij horen ook praktische zaken zoals je stem laten horen bij het komende referendum over de Europese Grondwet.

Betrokken zijn begint in de eigen omgeving, thuis, binnen de familie en het gezin. Dat is een plek waar een mens zich ontwikkelt, waarbinnen kinderen liefde en geborgenheid ervaren, hun talenten kunnen ontplooien en waar waarden en normen worden bijgebracht. Het CDA maakt werk van beleid gericht op die gezinnen. De gezinsfase is zeker tegenwoordig korter en daardoor ook drukker geworden. Ouders werken, voeden kinderen op, scholen zich bij en nemen deel aan allerlei activiteiten in de samenleving. Dat is ook precies de reden waarom het CDA zich heeft ingezet voor het levensloopbeleid. Het gaat erom de druk van de ketel te halen en mensen de mogelijkheid te geven om gemakkelijker verschillende activiteiten te combineren gedurende de levensloop. Zo wordt de gezinsperiode ontlast. Een goede en veilige thuisbasis in de jeugd is een voorwaarde voor een evenwichtige ontwikkeling tot volwassene. Daar hoort ook bij dat in een vroeg stadium wordt gesignaleerd dat het niet goed gaat in een gezin. Wij stellen daarom voor om de rol van de consultatiebureaus beter te gebruiken. Consultatiebureaus moeten de ruimte krijgen om daar waar nodig meer aandacht te schenken aan de thuissituatie van een kind. Wij denken dan bijvoorbeeld ook aan het afleggen van huisbezoeken zoals nu al in Zeeland wordt gedaan.

Bij een goede en veilige thuisbasis past ook een veilige en leefbare buurt. Vooral in grote steden moet daar waar een klimaat heerst van haat, bedreiging, onveiligheid en verloedering, die situatie worden doorbroken. Zaken moeten bespreekbaar worden en mensen moet niet langer in hokjes en groepjes worden ingediend. Het CDA heeft in dit kader ook al eerder gepleit voor meer betrokkenheid van buurt- en wijkbewoners bij bijvoorbeeld het besteden van wijkbudgetten. Wij vinden het belangrijk dat de bewoners inspraak hebben op de vraag waar het geld naartoe moet in een wijk. Dit versterkt de sociale samenhang en het leefbaar houden van de eigen leefomgeving. Wij zien graag in het grotestedenbeleid een grotere rol weggelegd voor de wijk- en buurtbewoners. Ik vraag de minister-president om hierop te reageren.

Situaties zoals in de Graafsewijk in Den Bosch moeten wij niet willen. Mensen mogen niet het recht in eigen hand nemen en zorgen voor een complete chaos. Wij plaatsen ook vraagtekens bij de rol die de media hierbij hebben gespeeld; het programma Probleemwijken heeft duidelijk bijgedragen aan de escalatie in die wijk.

Ik vind dat de staatssecretaris de omroepen moet aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid; zij moeten zorgvuldiger zijn en niet alles klakkeloos uitzenden. Natuurlijk zijn uiteindelijk die rotzooitrappers verantwoordelijk, maar de omroepen moeten zich wel afvragen of zij bijdragen aan maatschappelijke onrust. Dit heeft ook met waarden en normen te maken. Er is een trend in de media gaande van hoe gekker hoe beter. Ook al zijn omroepen vrij in hun keuzes, niet alles moet zo maar op de televisie te zien zijn. Ik herhaal wat wij steeds hebben gezegd in de discussie over de vrijheid van meningsuiting, bij de vrijheid om alles te kunnen zeggen, hoort ook het bewustzijn wat je bij de ander of de samenleving teweegbrengt. Ook dat is een teken van beschaving.

De heer Dittrich (D66):

Zegt de heer Verhagen hiermee eigenlijk dat de politiek de inhoud van programma's moet beoordelen of zegt hij dat wij moeten stimuleren dat er in de journalistiek een discussie op gang komt over de vraag hoe men zelf die eigen verantwoordelijkheid oppakt?

De heer Verhagen (CDA):

De heer Dittrich vraagt naar de bekende weg. De omroepverenigingen en ook de commerciële omroepen gaan over de inhoud van de programma's. Ik vind echter wel dat je met de omroeporganisaties het debat moet aangaan over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Je kunt wel degelijk met de omroeporganisaties het debat aangaan op basis van de vraag: weet u wat u teweeg brengt.

De heer Dittrich (D66):

Ik weet nog niet wat de inzet is van de heer Verhagen. Wil hij dat uiteindelijk de politiek, bijvoorbeeld de staatssecretaris, zegt: dit programma gaat te ver of is te ver gegaan? Of wil hij de media hierop aan spreken en ontwikkelingen vanuit die media zelf ondersteunen?

De heer Verhagen (CDA):

Als je geen kritiek uitoefent op bepaalde programma's of het debat niet aangaat, gebeurt er niets. Juist doordat er vragen zijn gesteld en er bij de regeling van werkzaamheden is gevraagd om een reactie van het kabinet op dit punt, is er debat ontstaan. Dit heeft er mede toe geleid dat SBS zich de vraag heeft gesteld in hoeverre dit programma past binnen de ethische code die de omroep voor zichzelf heeft vastgelegd. Dit heeft ertoe geleid dat de programma's niet worden uitgezonden. Juist het aanspreken op die eigen verantwoordelijkheid en de organisatie een spiegel voorhouden, kan een stimulans zijn voor de journalistiek en de programmamakers om zich de vraag te stellen of zij het wel goed doen.

De staatssecretaris heeft in reactie hierop gezegd dat zij het debat over de media wil stimuleren en faciliteren. Ik vind dit om te beginnen uitstekend en positief van het kabinet, maar ik vind ook dat zij als staatssecretaris dit debat moet aangaan en dit niet alleen moet overlaten aan een bepaald instituut.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Moet dat vanuit de politiek geïnitieerde debat ook gaan over een televisiesatire over het Koninklijk Huis?

De heer Verhagen (CDA):

Ik meen mij te herinneren dat wij die discussie al eens gevoerd hebben. Ik dacht dat wij nu een debat voerden over de onderwerpen die ik ook heb aangekaart. Het is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de programmamaker om zich te realiseren wat hij teweegbrengt. Dat is niet het opleggen van censuur. Wij zeggen niet wat wel en niet kan. Een programmamaker moet zich alleen afvragen of hij sensatie wil brengen, waarmee hij het risico loopt dat er onrust, rellen en grote problemen in een bepaalde wijk ontstaan. Die vraag mag je als politiek wel degelijk stellen. U verengt het tot een discussie die wij hier anderhalf jaar geleden hebben gevoerd en dat doet geen recht aan het onderwerp dat ik hier aan de orde stel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vereng de discussie niet, ik breid haar uit. Dat doe ik opzettelijk omdat ik duidelijkheid wil hebben over de politieke maatstaven die u aanlegt om een debat aan te gaan met de media. U moraliseert de media. U wilt de media een bepaalde richting in duwen. U past geen censuur toe, dat ben ik direct met u eens, maar u moraliseert wel. Dat beperkt. Dan stuurt u de media een bepaalde richting op. Ik wil graag weten wanneer u dat wel en wanneer u dat niet wilt doen. Dat lijkt mij een heel logische vraag.

De heer Verhagen (CDA):

Die concrete vraag heb ik in het algemeen al beantwoord. Ik vind dat je je altijd moet afvragen waar het om gaat. Gaat het om berichtgeving over problemen in de samenleving of om sensatie zonder te letten op de consequenties? In het verleden hebben wij gediscussieerd over bepaalde programma's, bijvoorbeeld Seks voor de Buch. De mensen die daaraan hebben meegedaan, hebben niet beseft wat dat teweeg zou brengen. Er is een verschil tussen in de kroeg iets vertellen aan een vriend of op de buis aan alle kijkers, met alle consequenties van dien. Als programmamaker heb je de verantwoordelijkheid om mensen te waarschuwen voor de consequenties van een optreden voor de televisie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben het eens met de lijn die collega Verhagen hier uiteenzet. Wij moeten zelfregulering versterken en het mediadebat faciliteren. Dat staat ook in de brief die u hebt gevraagd. Ik begrijp u zo dat de vrijblijvendheid in dat debat voorbij is. De vraag is dan wat werkendeweg het resultaat moet worden van zo'n debat, ook vanwege de bemoeienis van de overheid daarbij?

De heer Verhagen (CDA):

De bemoeienis van de overheid geldt in het algemeen. Op basis van Europese regelgeving heeft de overheid wel degelijk bemoeienis met de inhoud van programma's, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het tijdstip van uitzending en geweld. In de huidige Europese richtlijnen zijn daar voldoende aanknopingspunten voor. De vraag is hoe wij een samenleving krijgen op basis van gedeelde waarden en verbondenheid met die waarden. Ik vind dat wij het debat daarover in de volle breedte moeten voeren. Wij schenken aandacht aan burgerschapskunde en aan de overdracht van waarden en normen. Wij doen een appel aan de ouders. Wij voeren hier hele debatten over en komen met concrete voorstellen. Het zou vreemd zijn als wij dan ook geen appel zouden doen aan een indringend medium als de televisie.

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar ben ik het helemaal mee eens. Mij gaat het om het preciseren van het overgangsgebied tussen zelfregulering en normering en interventie. Stel nu dat SBS6 gepersisteerd zou hebben in herhaling van dat programma. Dat is niet gebeurd en daar heb ik SBS6 vanmorgen om geprezen. Wat dan?

De heer Verhagen (CDA):

Ik wil dat niet alleen dat instituut het debat aangaat met de omroeporganisaties maar ook de staatssecretaris zelf. Dan moet in ieder geval de discussie worden aangegaan, zodat men niet klakkeloos en slechts op sensatie en kijkcijfers gericht programma's produceert, maar zich ook realiseert wat de consequenties kunnen zijn. Dat hoeft wat mij betreft niet te betekenen dat bepaalde programma's worden verboden. Dat mag het naar mijn mening ook niet betekenen. Wel moet een spiegel worden voorgehouden zodat mensen worden geconfronteerd met de consequenties van hun uitzendingen.

Voorzitter. Het gemeentebestuur in Den Bosch kiest een harde aanpak – en dat moet ook – die ook is gericht op de kleine daders. Ook is de aanpak gericht op het doorbreken van het intimidatieklimaat dat in de desbetreffende wijk heerst. Bij een leefbare buurt hoort ook krachtig handhaven en optreden wanneer wet- en regelgeving wordt overtreden: geen gedoogcultuur, maar handhaven. Dat is terecht een speerpunt van deze coalitie. Er zijn onder meer afspraken gemaakt met politie, openbaar ministerie en rechterlijke macht over de prestaties. In 2004 zijn over de gehele linie meer zaken afgedaan. Bovendien is al veel in gang gezet, denk aan het preventief fouilleren, de invoering van de identificatieplicht en het plaatsen van meerdere mensen op een cel. Al deze maatregelen zijn gericht op het versterken van onze veiligheid. Dat beleid werpt zijn vruchten af. Daarmee zijn wij er echter nog niet. Wanneer krijgen gemeenten bijvoorbeeld eindelijk de mogelijkheid om kleine ergernissen zelf aan te pakken? Gemeenten moeten een lik-op-stukbeleid kunnen voeren. Zij moeten voldoende mogelijkheden krijgen om verloedering tegen te gaan. Daar gaat het ons om. Dat moet snel gebeuren.

Ook speelt de vraag welke rol de ouders zelf vervullen, bijvoorbeeld in het geval van minderjarige kinderen die auto's vernielen, ruiten intrappen of anderen lastigvallen op stations of op straat. Nu zijn kinderen van zestien tot achttien jaar zelf aansprakelijk en verantwoordelijk voor hun gedrag. Is dat eerlijk? Wat doe je als een zeventienjarige vandalisme pleegt en een schade veroorzaakt van zo'n € 10.000? Zelf heeft hij met een beetje geluk een spaarrekening van € 2000. Is het dan logisch dat de samenleving opdraait voor de resterende € 8000? Het CDA vindt van niet. Wij stellen voor dat de ouders financieel aansprakelijk worden gesteld voor het schadebedrag dat de jongere zelf niet kan ophoesten. Kinderen zijn niet van de staat of van de straat; de ouders zijn verantwoordelijk. De CDA-fractie zal dan ook met een initiatiefvoorstel komen om aansprakelijkheid van ouders van kinderen tot achttien jaar te regelen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit is een heel intrigerend voorstel, zeker in het licht van een eerder voorstel van de CDA-fractie om de strafrechterlijke leeftijd van kinderen te verlagen van twaalf tot tien jaar. Deze kinderen worden daarmee eerder losgeweekt uit de verantwoordelijkheid van ouders en worden zelf volledig strafrechterlijk aansprakelijk gesteld. Laat de CDA-fractie dat eerste voorstel los of houdt zij dat staande?

De heer Verhagen (CDA):

Ik vind dat de strafrechterlijke verantwoordelijkheid volstrekt losstaat van de verantwoordelijkheid die ouders hebben. Als kinderen van twaalf iets fout doen, wordt ook niet voorgesteld om de ouders in de cel te gooien. Strafrechterlijke verantwoordelijkheid is gekoppeld aan de persoon die een daad verricht. Wat de schadeloosstelling betreft zijn ouders in principe verantwoordelijk en aansprakelijk voor schade die een kind aanricht zolang deze de veertienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt. Tegelijkertijd constateer ik dat tussen de leeftijd van veertien en achttien jaar niemand verantwoordelijk en aansprakelijk wordt gesteld. Als ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding en voeding van hun kinderen, moeten zij wat mij betreft ook aansprakelijk gesteld kunnen worden als hun kinderen schade veroorzaken. Ik wil die schade niet verhalen op de staat of de straat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik vind het toch een rare combinatie, want die leidt er namelijk toe dat de CDA-fractie vindt dat ouders niet meer verantwoordelijk zijn als kinderen van tien of elf de strafwet overtreden, maar de kinderen zelf. Als kinderen schade veroorzaken, wat veel lichter is, dan zijn ouders verantwoordelijk tot hun achttiende. Dat lijkt mij een spagaat.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is absolute kul. Mevrouw Halsema suggereert dat ik zeg dat de ouders niet verantwoordelijk zijn als iemand van twaalf of dertien iets doet waarvoor je gestraft moet kunnen worden middels bijvoorbeeld een taakstraf. Nee, het gaat mij om de schade. Ik vind dat je iemand in het kader van het strafrecht wel degelijk kunt aanspreken op de daden die hij of zij heeft verricht. Dat laat onverlet dat dit financiële schade met zich mee kan brengen. Als mijn zoontje twee jaar geleden een ruit zou hebben ingetrapt, zou ik aansprakelijk gesteld zijn en zou ik die ruit hebben vergoed. Als mijn zoon echter 17 zou zijn en diezelfde ruit zou intrappen, wordt vervolgens gezegd: mijnheer Verhagen, daarvan hoeft u zich niets aan te trekken, want die ruit laten wij door mevrouw Halsema als belastingbetaler betalen. Zo werkt het toch niet?

De voorzitter:

Mevrouw Halsema krijgt nog de gelegenheid om te reageren. Ik stel voor, de interrupties en de reacties kort te houden, want anders lopen wij uit met de tijd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil deze discussie niet te uitgebreid voeren. Ik zou het logisch vinden als de strafrechtelijke aansprakelijkheid van jongeren dan ook omhoog wordt gebracht naar veertien, zestien of achttien jaar. Dat legt de nadruk op de verantwoordelijkheid van ouders en past in het betoog van de CDA-fractie. Ik maak nog een andere opmerking. Ik beken ten volle dat ik wel eens kant-en-klaar-maaltijden eet op de bank, maar ik kwalificeer de argumenten van tegenstanders in deze zaal niet als "kul". Dat vind ik van weinig normen en waarden getuigen.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is helder, mevrouw Halsema. Het is geen kul. Ik ben het niet met u eens op dit punt.

De heer Dittrich (D66):

Begrijp ik goed dat de CDA-fractie pleit voor een risicoaansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen tot hun achttiende levensjaar? Wat nu als ouders alles in het werk hebben gesteld om hun kinderen goed op te voeden, hun best hebben gedaan en toch vindt er zo'n schadebrengende activiteit plaats? Vindt de heer Verhagen dat zij dan toch moeten betalen, ondanks dat die ouders niets te verwijten valt?

De heer Verhagen (CDA):

Dat is nu ook het geval indien die kinderen jonger zijn dan veertien jaar. Als dat leidend zou zijn, dan zou u die argumentatie ook moeten hanteren in de leeftijd van nul tot veertien.

De heer Dittrich (D66):

U wilt dus geen schuldnorm inbouwen dat ouders die er alles aan hebben gedaan, terwijl het toch is mis gegaan, niet die schade hoeven te betalen.

De heer Verhagen (CDA):

Wie ondervindt nu de schade? Degene die geen schuld heeft, maar toevallig het probleem heeft dat hij zijn auto daar heeft geparkeerd of een ruit in zijn huis heeft zitten. Deze persoon ondervindt de schade, terwijl hij ook geen schuld heeft. De redenering dat iemand schade aan kan richten en dat die schade in het kader van de verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding en het gedrag van de kinderen wordt vergoed, past naar mijn mening volledig binnen het huidige systeem.

In het verlengde van ouders en opvoeding speelt het onderwijs een grote rol. Onderwijs is meer dan de kennisoverdracht alleen. Onderwijs heeft ook een vormende opdracht. De school heeft een belangrijke taak als het gaat om het overdragen van waarden en normen. Het gaat erom dat je kinderen leert hoe je met elkaar omgaat, het "normaal doen". Het gaat erom dat die kinderen ook doordrongen raken van de waarden die wij in Nederland met elkaar delen, de waarden waarop onze democratische rechtsstaat steunt en op welke wijze die in de Nederlandse geschiedenis tot stand is gekomen. Wij steunen derhalve ook de discussie over de zogenaamde canon. Ook staan wij achter de inzet van de minister van OCW om actief burgerschap wettelijk te verankeren als opdracht aan de school en op te nemen in de kerndoelen.

Betrokkenheid leer je ook in de praktijk. Maatschappelijke stage is dan ook een prachtig voorbeeld van actief burgerschap in de praktijk. Leerlingen doen via maatschappelijke stage real life ervaring op met verschillende factoren in de samenleving. Wij vinden het dus goed dat die stages er zijn. Wat de CDA-fractie betreft, is er alle reden om meer ruimte te geven aan scholen voor invoering van maatschappelijke stages. Alle scholen die dat willen, moeten wat ons betreft vanaf volgend jaar ook een maatschappelijke stage kunnen invoeren.

Er is ook minder goed nieuws op scholen: de uitval van leerlingen in het beroepsonderwijs is een groot probleem. Het CDA is voor een verlengde leer-/werkplicht tot 23 jaar. Wat ons betreft, zijn er slechts smaken voor jongeren tot 23 jaar: of je werkt of je volgt een opleiding. Hangen op het Zuidplein zit daar dus niet bij. Je mag verwachten dat mensen iets doen voor de samenleving: werken of leren, waarbij het werken wat ons betreft ook maatschappelijke dienstverlening mag zijn als tegenprestatie aan de samenleving. Die dienstverlening kan bestaan uit het werken bij een maatschappelijke organisatie of een overheidsdienst, het helpen van de medemens, het verwijderen van graffiti en noem maar op. Het CDA vindt dat van een jongere onder de 23 jaar die niet werkt of leert, verwacht mag worden dat hij of zij als tegenprestatie voor een uitkering, maatschappelijk actief is. Hierop verneem ik graag de reactie van de minister-president.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb toch nog een vraag over het voorstel tot verlenging van de leerplicht tot 23 jaar. De huidige leerplicht geldt tot 16 jaar en die ziet vooral toe op de ouders: als kinderen niet naar school gaan, dragen ouders daar de gevolgen van. Bij uw eerdere betoog zou het passen dat u zegt: wij verlengen de leerplicht tot 23 jaar en als de jongeren niet naar school gaan, zijn de ouders verantwoordelijk. Maar als dat niet zo is, welke sancties treffen de jongeren dan en wat doet u?

De heer Verhagen (CDA):

Ik spreek nadrukkelijk over de leer-/werkplicht: of werken of naar school gaan. Op dit moment is er geen enkele sanctie voor de ouders of de "leerling", ofte wel "niet meer leerling". Als die niet werkt en niet naar school gaat, ontvangt die persoon gewoon een uitkering. In die fase vraagt men iets van de samenleving en niet van de ouders, namelijk om in het onderhoud te voorzien en wij menen dat je dan ook van die jongere mag vragen om iets voor de samenleving te doen. Ik koppel dit ook aan de maatschappelijke dienstverlening. In dat geval loopt de cirkel rond: je zit of op school of je werkt; het kan ook zijn dat je een uitkering krijgt, maar daar staat tegenover dat je iets voor de samenleving doet in de vorm van maatschappelijke dienstverlening.

Voorzitter. In het kader van iets doen voor de samenleving vragen wij ook aandacht voor vrijwilligerswerk. Mensen die dagelijks actief zijn als mantelzorger, als penningmeester bij een vereniging, die sportactiviteiten organiseren of als vrijwilliger optreden bij de brandweer, moeten daarin niet belemmerd worden door allerlei regeltjes, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsomstandigheden. In dit verband zou ook gedacht kunnen worden aan het uitbouwen van fiscale stimulansen. Nu wordt het verrichten van bepaalde activiteiten of vrijwilligerswerk vaak juist ontmoedigd door fiscale claims die opgelegd kunnen worden. Wij verzoeken het kabinet dan ook, hierop terug te komen bij het Belastingplan.

Dit geldt ook voor goede doelen. Bij de tsunami-ramp waren veel Nederlanders bereid om opgespaarde vrije dagen en net toegekende eindejaarsuitkeringen en winstbonussen voor het goede doel in te leveren. De minister van Financiën heeft daartoe eenmalig goedgekeurd dat de in te houden loonheffing aan giro 555 ten goede zou komen. Wij vinden dat dit structureel mogelijk moet zijn en niet eenmalig naar aanleiding van de tsunami-ramp. Per slot van rekening heeft de werknemer het loon nooit in handen gehad; die heeft dat loon nooit genoten. In Engeland bestaat structureel de mogelijkheid van payroll giving. Ook hierop verneem ik graag de reactie van de minister-president.

Tot slot, maar niet in de laatste plaats de overheid. De overheid moet het goede voorbeeld geven bij haar eigen doen en laten. Dat geldt op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Wij vragen nu aan mensen om de broekriem aan te halen en de overheid moet dat in dit licht ook doen. Daarbij passen geen exorbitant hoge loonstijgingen in het publieke of semi-publieke domein. Ook dat gaat om integer besturen. Dit geldt net zo goed voor het bedrijfsleven. Onze partijvoorzitter heeft het afgelopen weekeinde het initiatief genomen om gemeenten en provincies aan te spreken op hun verantwoordelijkheid als aandeelhouders om Nuon en Essent aan te spreken. Niet alles wat kan, moet kunnen. Wij willen ons niet beperken tot energiebedrijven of overheden; het gaat net zo goed om zorginstellingen, onderwijsconglomeraten en woningbouwcorporaties. Wij zijn voor de openbaarmaking van topsalarissen in de publieke en semi-publieke instellingen. Wie niet bereid is tot openheid, moet daartoe worden gedwongen. Spoed is gewenst, want er leeft een breed onbehagen in de samenleving. Dat is niet alleen breed, maar ook terecht.

De heer Bos (PvdA):

Dit zijn wijze en lovenswaardige woorden van de heer Verhagen. Nu heeft de heer Dittrich in zijn eerste termijn ook wijze en lovenswaardige woorden gesproken over een heel andere groep mensen, namelijk Kamerleden die meer verdienen dan wij eigenlijk met elkaar hebben afgesproken. Wellicht bestaat er een reden om de principes te hanteren die de heer Verhagen naar voren brengt. Zo zouden de nevenfuncties van Kamerleden en de hoeveelheid geld die zij daarmee verdienen, openbaar kunnen worden gemaakt. Kan de heer Verhagen uitleggen waarom de CDA-fractie juist ten aanzien daarvan zo enorm terughoudend is?

De heer Verhagen (CDA):

De CDA-fractie is absoluut niet terughoudend ten aanzien daarvan. Collega De Pater heeft in het verleden namens de CDA-fractie gepleit voor onder andere het openbaar maken van neveninkomsten van Kamerleden. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Ik kan een tipje van de sluier oplichten. Mijn neveninkomsten zijn 0,0 euro. Derhalve bedraagt de korting ook 0,0 euro.

De heer Bos (PvdA):

Ik heb het register erop nagekeken. U hebt inderdaad alleen de Statenbijbel als neveninkomst opgegeven. Die hebben wij allemaal cadeau gekregen.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is geen neveninkomst. U moet niet twee zaken door elkaar halen. De Statenbijbel is een geschenk.

De heer Bos (PvdA):

De heer Verhagen betoogt kennelijk dat het op een misverstand berust dat de CDA-fractie niet bereid zou zijn om mee te doen aan het voorstel van gisteren dat de fracties met elkaar afspreken – er kan tussen fracties best wat variatie bestaan – om in alle openbaarheid te registreren wat hun nevenfuncties en de daarmee gepaard gaande inkomsten zijn. Klopt dit?

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb daar geen enkel probleem mee. Ik steun dat van harte.

De heer Bos (PvdA):

Dat is goed om te horen. Dank u wel.

De heer Marijnissen (SP):

De heer Verhagen zei terecht dat er heel veel commotie was over de salarissen bij NUON en Essent. De CDA-fractie speelt volgens hem een prominente rol in het maatschappelijke verzet tegen deze wantoestand. Welke salarishoogte acht de heer Verhagen wel acceptabel? Ik heb er de afgelopen dagen allerlei uitspraken van CDA-mensen over gehoord, maar niemand durft dat te zeggen. Vandaar dat ik nu bij de baas te rade ga. Wat mogen de CDA'ers en Provinciale Staten aan de commissarissen adviseren als redelijk salaris?

De heer Verhagen (CDA):

Dat is een heldere vraag. Ik zal proberen er een helder antwoord op te geven. Het gaat mij niet zozeer om de hoogte van het salaris als wel om de enorme loonstijging. In het kader van onder andere het Sociaal Akkoord en de cao-onderhandelingen hebben wij gezegd dat de salarisverhogingen gematigd moeten zijn en in principe zo dicht mogelijk bij de nul moeten zitten. Dit geldt ook voor de stijging die de overheid voor ambtenarensalarissen of uitkeringen afspreekt. Ik vind het daarom niet verantwoord dat er een salarisstijging van in dit geval zelfs 195% is doorgevoerd. Het gaat mij niet om de hoogte, maar een salarisstijging van 195% doet geen recht aan de oproep tot loonmatiging die wij in den brede, ook als coalitiepartijen, hebben gedaan.

De heer Marijnissen (SP):

Dan verander ik van onderwerp. Laten wij het over het percentage van de stijging hebben. Wat vindt de heer Verhagen van het voorstel van de fractie van de SP om voortaan in de publieke en semi-publieke sector uit te gaan van een morele koppeling, dat wil zeggen dat het salaris van iemand aan de top nooit meer kan stijgen dan van iemand op de werkvloer. Vindt u dat een goed plan?

De heer Verhagen (CDA):

Ik vind het moeilijk om hier een antwoord op te geven. Ik heb ooit in dit kader naar voren gebracht dat de directeur van Siemens een evenredig deel van zijn salaris, te weten 10%, heeft ingeleverd toen zijn werknemers vier uur langer moesten gaan werken zonder daarvoor een salarisverhoging, compensatie of überhaupt loon te krijgen. Ik vind dat een goede voorbeeldfunctie.

De voorzitter:

Ik geef de heer Marijnissen voor de laatste maal het woord.

De heer Marijnissen (SP):

Voor de laatste maal? Ik vind alles prima, maar dit is mijn eerste interruptie tijdens een debat dat al drie à vier uur aan de gang is. Ik wil over nog één punt duidelijkheid krijgen, dus wij moeten nog maar afwachten of dit de laatste maal is.

De heer Verhagen heeft niet echt een antwoord op mijn vraag gegeven. Wat die directeur van Siemens heeft gedaan, is natuurlijk buitengewoon achtenswaardig. Ik ga echter niet eens uit van negatieve scenario's met het inleveren van loon. Wij krijgen waarschijnlijk weer economische groei en enige loonruimte. Is het juist niet alleszins redelijk, voortgaand op wat de heer Verhagen zelf heeft gezegd, om ervan uit te gaan dat de top van het bedrijfsleven, zeker in de publieke en semi-publieke sector, het salaris niet met een hoger percentage verhoogt dan dat wat binnen de cao is afgesproken?

De heer Verhagen (CDA):

Dat kan ik niet zo in algemeenheid zeggen. Toen er in het verleden een inhaalslag voor ambtenaren ten opzichte van het bedrijfsleven gemaakt moest worden, hebben wij voorstellen gedaan. Dat heeft geleid tot een grotere verhoging van bepaalde functies dan elders in de sector, juist omdat het oorspronkelijke salaris merkbaar gering was. Ik vind de vraag als zodanig relevant. Je moet echter vooral in de gaten houden of er sprake is van een exorbitante loonstijging – dat heb ik letterlijk zo uitgesproken – en, indien dat het geval is, daarvoor je verantwoordelijkheid nemen. De oproep van de partijvoorzitter richtte zich het afgelopen weekend op het CDA in de provinciale staten en de gemeenteraden, omdat deze een eigen verantwoordelijkheid hebben als aandeelhouder in dit soort bedrijven. De partijvoorzitter heeft deze uitspraak gedaan en niet ik, omdat zij een bepaalde verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van vertegenwoordigers van het CDA in andere regionen.

Wij moeten een betere samenleving worden. Dat moeten wij samen doen, en dat begint bij onszelf, in alle vrijheid maar zonder vrijblijvendheid. Er moet ruimte voor veelkleurigheid zijn, maar dan wel met eenheid op essentiële punten. Je werkt aan de waarde van onze rechtsstaat. Dat is de opdracht voor de toekomst, waarvoor vertrouwen nodig is van eenieder en ook vertrouwen in elkaar.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Het is met waarden en normen net zoiets als met het klimaat en het weer: ze zijn er altijd, ze kunnen slecht zijn, ze kunnen goed zijn, maar ze zijn altijd aanwezig. Het feit dat wij nu uitdrukkelijk moeten praten over de waarden die onze samenleving kenmerken, geeft aan dat er lange tijd geen of veel te weinig aandacht voor is geweest. Over de gevolgen daarvan kom ik straks te spreken. Eerst zal ik zeggen hoe het zover heeft kunnen komen.

Als reactie op de vermeend doorgeschoten vrijzinnigheid van de jaren zeventig heeft toenmalig premier Van Agt met zijn ethisch reveil geprobeerd een moreel appel te formuleren. Omdat het appel vooral conservatief van toon was, kon het niet aanslaan en dat deed het dan ook niet. De tijdgeest van de jaren tachtig verzette zich trouwens sowieso tegen elke poging om onze gemeenschappelijke waarden, de morele basis onder onze beschaving, te formuleren. De jaren tachtig waren de jaren van de individualisering en de introductie van het neoliberale denken, rechtstreeks geïmporteerd uit de Verenigde Staten van Ronald Reagan en het Engeland van Margaret Thatcher. De no-nonsense politicus Ruud Lubbers, twaalf jaar premier van dit land, heeft de twijfelachtige eer deze introductie op zijn naam te hebben staan. Mag ik eraan herinneren dat zelfs het CDA in de jaren tachtig niks meer te maken wilde hebben met theorieën over de samenleving en de waarden die ons binden? Het was een kille tijd, een tijd waarin de basis is gelegd voor de crisis waarin ons land zich thans bevindt. De kilte van de jaren tachtig was vooral de kilte van het nihilisme, van de morele niksigheid en de morele leegheid. Het was in die periode dat termen als "de BV Nederland" opgeld deden. De overheid gerund als een bedrijf, o, o, wat een misvatting. Een kind kan begrijpen dat een bedrijf leiden heel iets anders is dan minister-president zijn. In het bedrijfsleven staat winstmaximalisatie centraal, in de politiek spreken wij over toegepaste ethiek.

Zoals gezegd, waarden en normen zijn er altijd. Ze waren er dus ook in de jaren tachtig, hoewel er lang niet altijd expliciet over gesproken werd. Het werd de tijd van de terugtredende overheid, van de calculerende burger, de mens enkel en alleen als consument. Dit leidde, in combinatie met de toenemende individualisering, voor velen tot vergaand egocentrisme. Dat plaveide weer de weg voor consumentisme, en de bijbehorende hedonistische levensstijl, met als motto "alles voor vandaag, en vandaag voor alles". Hoewel eind jaren tachtig de sociaal-democraten toetraden tot het kabinet, veranderde er niets in de heersende opvattingen over politiek en politiek bedrijven. Het devies bleef: een terugtredende overheid, privatisering, verzelfstandiging, liberalisering en deregulering, een heilig geloof in de zegeningen van de markt, ook in sectoren die tot dan toe onder de overheid vielen, een stiefmoederlijke behandeling van de hele publieke sector, dus van zorg, onderwijs, OV, de publieke ruimte, enz., terugsnoeien van de sociale zekerheid en impliciet en expliciet hameren op het aambeeld van "Ieder voor zich".

Het aantreden van Paars is nog maar elf jaar geleden. Maar wat is er veel veranderd in de wijze, waarop door mensen naar de politiek wordt gekeken. Wat is er veel veranderd in het verwachtingspatroon. En wat is er veel veranderd in de algemene analyse. Wat toen werd betiteld als het einde van de geschiedenis en onaantastbaar leek – we hadden immers de volgens sommigen absolute waarheid ontdekt – is onhoudbaar gebleken. Het concept van de minimale overheid is strijdig met het verwachtingspatroon van mensen. Zij willen een overheid die de leiding neemt, een overheid die de problemen opspoort en oplost, een overheid die garant staat voor voldoende kwantiteit en kwaliteit van voorzieningen, een overheid die de boel een beetje bij elkaar houdt, en een overheid die zelf het goede voorbeeld geeft. Op al die punten is de overheid de afgelopen tien à vijftien jaar ernstig tekort geschoten.

Het was in die periode dat wat van ons allemaal is, inclusief de publieke moraal, tot wees is geworden. De politiek, de overheid en de samenleving waren met andere dingen bezig. Met wat heb ik hierboven geschetst. In 1993 publiceerde ik een boekje met de titel "Samen leven kun je niet alleen". Het CDA heeft die titel later ook nog eens gebruikt, zij het iets aangepast, voor het verkiezingsprogramma. Maar het is die notie, dus het besef dat de mens een sociaal wezen is, die er de afgelopen tien à vijftien jaar aan heeft ontbroken. Saramago, de Portugese schrijver en Nobelprijswinnaar, zegt het zo. "De mens is erg afhankelijk van en wordt gevormd door de omstandigheden. Laten we daarom de omstandigheden menselijk maken". Dat is precies wat de politiek de afgelopen tijd niet heeft gedaan. Onze scholen zijn anonieme leerfabrieken geworden, we geven onze kinderen helemaal geen eerlijke kans. We hebben de ouderenzorg ontmenselijkt. We geven de mensen die ons de vooruitgang hebben gegeven, en van wie we de beschaving in bewaring gekregen hebben voor toekomstige generaties, helemaal niet waarop zij recht hebben. Wij nemen geen verantwoordelijkheid voor ons milieu, de natuur en het welzijn van dieren. In plaats van rentmeesterschap geven wij ons slechts rekenschap van de rente: wat levert het op. Dat is het enige criterium dat er echt toe doet.

In internationaal opzicht zijn we nog asocialer en onverantwoordelijker dan nationaal. Nog steeds krijgen veel delvers en boeren in ontwikkelingslanden geen eerlijke prijs voor hun producten. Nog steeds dumpen wij melk, vlees en akkerproducten in ontwikkelingslanden, zonder te willen inzien welke desastreuze gevolgen dat heeft voor de lokale economieën.

Deze leugens van de moderne tijd verklaren het rare fenomeen dat we de afgelopen twintig jaar 100% rijker zijn geworden, terwijl het onbehagen over het bestaan alleen maar lijkt te zijn toegenomen. De antwoorden van de 21ste eeuw kunnen niet dezelfde zijn als die van de 20ste eeuw, simpelweg omdat we te maken hebben met andere vragen. Niet meer, maar beter hoort nu centraal te staan. Beter houdt in dat we ons rekenschap geven van het normatieve kader waarin we zeggen te willen werken, wonen en leven.

Ik denk dat de minister-president en ik over het voorafgaande niet wezenlijk van mening verschillen. Dat verschaft in ieder geval een basis om te spreken. Het wordt dan hopelijk ook geen gesprek tussen twee doven. Maar toch, voorzitter, de essentie is de vraag wat de staat van het land is. Wat moet er gebeuren en wat doet het kabinet?

Allereerst de staat van het land. Over de potenties, de mogelijkheden van ons land ben ik aanzienlijk minder pessimistisch dan de ministers De Geus, Brinkhorst, Zalm en Balkenende. Deze bewindslieden hebben de afgelopen jaren een waar bombardement van slechtnieuwsberichten over ons uitgestort. Onze concurrentiepositie zou gevaar lopen. Het ondernemingsklimaat zou Siberisch zijn. Wij werkten niet lang en hard genoeg. De deelname aan de arbeidsmarkt was te laag enz. enz. enz. Er kwam geen einde aan de litanie van donderpreken. De meeste beweringen waren echter niet op feiten gebaseerd, want de feiten lieten zien dat het met ons land, inclusief de economie, helemaal niet zo slecht ging en gaat.

Natuurlijk, ook wij hebben klappen gekregen vanwege de conjunctuur op de wereldmarkt, maar zoals iedereen weet, zijn deze schommelingen een wezenskenmerk van de kapitalistische productiewijze en weten wij ook dat er na een recessie altijd weer een periode van hoogconjunctuur aanbreekt waarin ook de werkgelegenheid weer aantrekt. Het lijkt erop dat wij aan de vooravond staan van zo'n nieuwe opleving. Maar waarom dan drie jaar dat dramatiseren van de staat van het land? Was het doel de mensen te demoraliseren? Dat was immers één van de meest in het oog springende effecten. Nee, dat zal vast niet het doel zijn geweest. Nee, het antwoord is simpel. De geesten moeten rijp worden gemaakt voor wat dan heet, een modern eufemisme in de politiek, de modernisering van het land. Voor het goede begrip, onder modernisering moet dan wel modernisering naar de maatstaven van de VVD worden verstaan. Alle bezuinigingen van de laatste jaren en alle verslechteringen van de sociale zekerheid zijn recepten uit het kookboek van Zalm en Van Aartsen. En dat vind ik wel de tragiek van het CDA, in het algemeen en de premier in het bijzonder. Wat is er christelijk aan het uitvoeren van de liberale agenda van de VVD? Dat ontgaat mij ten enenmale.

Ik denk fundamenteel anders over de staat van het land dan de regering. Mijn stelling is: wij staan er geweldig goed voor. Zomaar eens vanuit het ongerijmde; als wij er hier in Nederland al niet goed voor zouden staan, welk land in de wereld dan wel? Wij zijn onmetelijk rijk. Wij hebben een over het algemeen redelijk goed geschoolde bevolking. Er is ontzettend veel goede wil onder de mensen. Het enige wat er aan ontbreekt, is dat er geen samenhang is tussen al deze zaken, dat er geen overtuigend politiek en moreel leiderschap getoond wordt, dat de mensen niet worden uitgenodigd om mee te doen, dat de mensen geen hoop wordt geboden door middel van een richting die echt gewenst wordt. Ik noem een voorbeeld. Door het kabinet wordt de vergrijzing alleen gezien als een financieel probleem. Maar dat is zeer betrekkelijk. Toch gaat het kabinet zelfs zo ver, dat het de jongere generatie tegen de oudere generatie opzet door middel van uitspraken zoals "we zadelen onze kinderen met onze schulden op". Het is in de geschiedenis niet eerder vertoond dat de politiek kinderen ontmoedigt in hun vanzelfsprekende neiging om op enig moment de verantwoordelijkheid te nemen voor hun ouders. Wat het kabinet in dezen doet, is het zaaien van tweedracht tussen de generaties. Dat is ongehoord, ongekend en zeer ongewenst.

Waarom de zaken niet omgedraaid? Waarom niet spreken over verzilvering? Een veel mooier woord dan vergrijzing. Wij hebben het bij het ouder worden toch over de uitkomst van vooruitgang en beschaving? Waarom de verzilvering niet aanvaard als een fact of life en de mogelijkheden ervan benutten? Schakel ouderen veel meer in. Houd ze betrokken. Niet door ze na hun 65ste ook nog af te beulen, maar door ze met hun enorme kennis en levenservaring in hun eigen tempo actief te laten deelnemen aan alles, letterlijk alles.

Vereenzaming is het echte grote probleem van de toekomst, sprekende over de ouderen van vandaag en morgen. Wat gaan wij daaraan doen? Die vraag is vele malen belangrijker. Willen wij doorgaan met de intensieve menshouderij van de verzorgings- en verpleeghuizen? Of willen wij naar kleinschalige opvang in de wijk en in de samenleving? Er zijn inmiddels tal van interessante experimenten op dit vlak die navolging verdienen. In Brabant wonen veel ouderen bij hun kinderen. De garage is omgebouwd tot een mooi paleisje. Op creatieve wijze is gezocht naar mogelijkheden om én de eenzaamheid te verdrijven én ouderen betrokken te houden door ze in te schakelen.

Het negativisme van dit kabinet doet ons land geen goed, zeker niet na de lange periode van nihilisme en niksigheid vanaf het begin van de jaren tachtig. Wat wij nodig hebben zijn ideeën, elan en vastberadenheid. In een brief aan de Kamer schreef de minister-president de vorige week naar aanleiding van een interview waarin hij pleitte voor meer positivisme: wat wij nodig hebben, is een beetje meer positieve energie. Ik zal de minister-president onthullen dat die positieve energie al in zeer ruime mate aanwezig is. Overal zijn mensen die proberen er in hun buurt, op school, op het werk enz. het beste van te maken. Al gedurende een jaar ben ik iedere maand een week lang in een andere provincie geweest. Ik heb tot nu toe veel bezoeken afgelegd en met heel veel mensen gesproken. Het beeld over de intenties van personen dat daardoor bij mij ontstaat, is positief. Op de pabo in Vlissingen heb ik een meisje gevraagd waarom zij kiest voor een baan in het onderwijs. Door alle negatieve publiciteit van de afgelopen tijd, lijkt mij dat namelijk niet een keuze die voor de hand ligt. Zij antwoordt dat zij het fijn vindt kinderen iets te leren. Naar haar zeggen schept dat voldoening. Een leerling-verpleegster in Eindhoven antwoordt op mijn vraag naar haar motivatie dat het haar een goed gevoel geeft als zij mensen kan helpen. Wat wil de minister-president nog meer aan positieve energie?

Ik geef toe dat er vaak een iets ander beeld opdoemt als ik spreek met personen die daadwerkelijk werkzaam zijn in de zorg en in het onderwijs. De motivatie is weliswaar onverminderd groot, maar men is vertwijfeld over het beleid dat de politici in Den Haag over hen uitstorten. Er is sprake van een overmaat aan regels en bureaucratie. Daarnaast is er een tekort aan geld en aan personeel. Als ik dat hoor, moedig ik die personen aan in actie te komen. De cultuur van wegkijken brengt ons immers niet verder. Meestal zijn die personen dat wel met mij eens, maar zij zijn van mening dat het voeren van actie niets oplevert. Zij zeggen dan dat zij al vaak hebben geklaagd, maar dat er met hun klachten toch niets wordt gedaan en dat zij murw zijn geworden. Het cynisme is groot. De jarenlange bezuinigingen en het slechte beleid hebben hun tol geëist. Het terugwinnen van het vertrouwen van deze mensen zou daarom de hoogste prioriteit moeten hebben. Zij zijn namelijk dagelijks in de praktijk verantwoordelijk voor het uitdragen van de waarden die wij hier met de mond belijden. Die personen moeten zorgdragen voor menselijke waardigheid en vormgeven aan de georganiseerde solidariteit. Daarvoor verdienen zij steun, een fatsoenlijk salaris en waardering. Ook verdienen zij het dat de overheid naar hen luistert en dat zij hen behandelt als medestanders in plaats van als tegenstanders.

Naar aanleiding van het debat "Nederland fraudeland" heb ik vorig jaar onder andere gesproken over de tanende beroepseer bij veel vrije beroepsbeoefenaren. Notarissen, accountants, makelaars en advocaten hebben moraliteit niet meer hoog op de agenda staan. Ik heb de minister-president op dat moment opgeroepen om daaraan samen met de opleidingsinstituten en de beroepsverenigingen iets te doen. Graag verneem ik van hem hoe de stand van zaken is.

Over de top van Nuon en Essent is al veel gesproken. In deze kwestie baart de zorgeloosheid waarmee de zelfverrijking plaatsvindt mij het meest zorgen. Iedereen, inclusief de premier, staat op zijn achterste benen, maar men geeft geen krimp. Hoe verheven moet men zichzelf voelen om iets dergelijks te kunnen bedenken en uit te voeren? Veel mensen zijn boos op de toplui van Nuon en Essent, omdat zij vrezen dat de medewerkers ook looneisen zullen stellen. Wat mij betreft mogen zij dat doen. Jarenlang zat men op de middellijn en dat heeft ertoe geleid dat 3 miljoen mensen met financiële problemen te kampen hebben en dat 1 miljoen van hen daarvan 's nachts wakker ligt. De armoede bestaat dus nog steeds. De voedselbanken draaien op volle toeren en daarvoor zijn meestal vrijwilligers verantwoordelijk. Als eenoudergezinnen in aanmerking willen komen voor voedsel van de voedselbank, mogen zij maximaal € 150 per maand te besteden hebben. Mij steekt het dat die toplui het idee hebben dat zij best dertig maal meer mogen verdienen dan andere medewerkers. Dat is niet correct.

Gisteren heb ik in de krant gelezen dat in Sittard rijke villabewoners in actie komen om te verhinderen dat drie villa's zullen worden betrokken door mensen met een verstandelijke handicap. In Vught hebben wij eerder een soortgelijke situatie meegemaakt. In de Goudkust heeft men toen besloten een pand op te kopen om te voorkomen dat daar asielzoekers zouden worden ondergebracht. Ik kan talloze voorbeelden noemen en trek de conclusie dat het morele referentiekader is uitgehold. Keer op keer leert de geschiedenis dat beschaving slechts een wankel bruggetje is over het ravijn van de barbarij. In mijn visie ligt er juist voor de overheid, en dus ook voor de politiek, een heel belangrijke taak om de morele kaders te schetsen en daar zelf ook naar te handelen. Ik ben voorstander van het pedagogische concept van voorleven.

Ik zie de overheid als een baken voor de samenleving. Staat dat baken in de richting van ieder voor zich, dan zal de samenleving volgen. Geeft dat baken aan dat menselijke waardigheid en solidariteit echt iets betekenen in onze maatschappij, dan zal dat besef ook de samenleving doordesemen. Dit kan echter niet zonder een ambitieus plan, waarin zoveel mogelijk zaken gelijktijdig worden aangepakt. Alleen zo kunnen wij het cynisme verdrijven; door zelf te beginnen met dit land weer op te bouwen.

Sprekende over waarden en de overdracht daarvan zijn de opvoeders de eerste waar ik aan denk. Wij moeten alles doen om ouders te helpen bij de moeilijke taak waar zij voor staan. De moderne samenleving kent bijna geen rust meer. Het aantal impulsen waaraan kinderen dagelijks blootstaan is hoger dan ooit te voren. Ouders kunnen hulp en advies uitstekend gebruiken, dus de consultatiebureaus krijgen de armslag die zij nodig hebben. De wijkverpleegkundige wordt een vooruitgeschoven post in de wijk. De jeugdzorg wordt voldoende toegerust en er wordt gekozen voor een een-op-een-benadering, dus geen bureaucratische misverstanden meer.

Het onderwijs wordt het paradepaardje van ons land. Er komen kleinere klassen, met enthousiaste leerkrachten, die de kwaliteit van het onderwijs dat zij geven, blijven verbeteren en die daarvoor navenant worden beloond en gewaardeerd. Het wordt iets uit vervlogen tijden dat kinderen geen diploma hebben en niet naar school gaan. Het onderwijs houdt meer rekening met de belevingswereld van kinderen. Het ideaal van "heel de mens" wordt het leidmotief. De vorming tot kritische, verantwoordelijke burgers staat centraal. Geschiedenis, levensbeschouwing, wereldbeschouwing en sport horen daar zeker bij. En natuurlijk wordt de segregatie aangepakt. Er bestaan geen zwarte en witte scholen meer. Kinderen gaan samen naar school en niet apart. Apartheid brengt alleen maar ellende voort.

Wij gaan echt iets doen aan de groeiende inkomensverschillen. Te denken valt aan een vierde of, als men wil, een vijfde belastingschijf en een morele koppeling die de topsalarissen ook onder de werking van de cao brengt. De armoede wordt aangepakt. De armoede onder kinderen wordt bestreden door het inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag.

Wij gaan bouwen, bouwen en nog eens bouwen, tot de woningnood is opgeheven. De sociale volkshuisvesting is een verantwoordelijkheid van de overheid. Het hebben van een goed en betaalbaar huis is de eerste voorwaarde voor de ontwikkeling van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Daklozen krijgen natuurlijk onderdak. Ook op het gebied van het wonen pakken wij de segregatie aan. Er zijn geen zwarte wijken meer. Wij leven samen, dus wij gaan samen naar school en wij wonen samen. Alleen zo krijgt integratie een echte kans.

Sprekend over de zorg moeten wij ons afvragen of alles wat kan, ook moet. De medische wetenschap heeft ons veel goeds gebracht, zoals hygiëne, medicijnen, behandelwijzen en medische apparatuur, maar soms wordt met al die mogelijkheden vergeten dat de menselijke factor in de zorg en de verzorging nog altijd de belangrijkste is.

Met deze omwille van de tijd korte en onvolledige schets van de contouren van een nieuw beleid zijn mensen te enthousiasmeren, is mijn overtuiging. Waarden en normen moeten van tijd tot tijd zeker expliciet aan de orde komen en daarom is het goed dat wij dit debat hebben, maar zij krijgen pas echt glans en overtuigingskracht door daden waaruit impliciet blijkt wat wel wordt gewaardeerd en wat niet.

Wat vinden wij waardevol en wat vinden wij waardeloos? Welke waarden zijn essentieel voor onze beschaving? In mijn begrippenkader staan er drie centraal: menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De laatste noem ik vooral omdat wij weliswaar gelijkwaardig zijn, maar daarmee nog niet gelijk. Dat behelst dus veel meer dan de opvatting dat normen en waarden slechts tot uitdrukking komen in fatsoen. Zeker, fatsoen is van belang omdat het getuigt van respect voor de medemens. Dat is onmisbaar als wij recht willen doen aan de menselijke waardigheid. Ik ben het echter met de Raad van Kerken eens dat de regering de discussie over waarden en normen ten onrechte terugbrengt tot een discussie over fatsoen. De Raad van Kerken stelt in zijn verklaring dat christelijke waarden als gerechtigheid, naastenliefde, zorg voor mensen in kwetsbare posities en zorg voor de schepping er ook bij horen.

Er is reden voor nieuw optimisme. De uitgangspunt van ons land is goed. Uit onderzoek van het CPB is bovendien gebleken dat de overgrote meerderheid van de mensen de voorkeur geeft aan een samenleving met gevoel voor gemeenschapszin boven een prestatiemaatschappij. Als wij de moed hebben om de waarden die dit land groot en sociaal hebben gemaakt, te benoemen en ernaar te handelen, als wij de cultuur van wegkijken achter ons laten en als actief burgerschap de norm wordt, kan dat optimisme omgezet worden in reële hoop en uiteindelijk in realiteit.

Met deze regering zal dat helaas niet echt lukken. Het verschil tussen woorden en daden is simpelweg te groot en de visie ontbreekt. Waarden en normen lijken voor dit kabinet vooral in dienst te staan als dekmantel voor het tegendeel.

De heer Bos (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Laat ik eens beginnen met een compliment. Ik heb nooit onder stoelen of banken gestoken dat ik het goed vind dat de minister-president het thema waarden en normen op de politieke agenda heeft gezet, omdat ik vind dat er in onze samenleving inderdaad wat schort aan de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Ik vind ook dat de politiek te technocratisch is geworden, dat het morele oordeel wel eens wat vaker een rol mag spelen, dat het in Nederland op dit moment schort aan vertrouwen en gemeenschapszin en dat moreel leiderschap wordt gemist op momenten waarop het er echt toe doet.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik nu wel door mijn complimenten heen ben. Hoewel de minister-president de eer toekomt dat hij dit onderwerp op de agenda heeft gezet, komt hem immers helaas ook de eer toe dat hij het totaal heeft verkleuterd en verbabbeld. Moreel leiderschap werd niet getoond op momenten waarop het hard nodig was. Het debat ging over futiliteiten terwijl grote morele vragen over wat er in onze samenleving werkelijk aan de hand is, buiten beeld bleven. En de mensen die in onze samenleving cruciaal zijn bij het overdragen van waarden en normen, hebben zich de afgelopen jaren maar wat vaak in de steek gelaten gevoeld door juist dit kabinet.

Laat ik bij die mensen beginnen. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid noemt hen "sociale instituties". Ik noem hen "frontsoldaten". Het zijn de mensen die als eersten de klappen opvangen als gezin, vriendenkring of buurt het niet redt. Het zijn ook de mensen die letterlijk aan de frontlinie van onze samenleving staan en het verschil kunnen maken tussen waar het goed gaat of waar het fout gaat, veel meer dan wij dat vaak kunnen met onze wetten en regeltjes. Zij zijn de mensen die werken met waarden en normen.

Ik heb het dan over een jeugdwerker zoals Loek Borrèl in Uden, inmiddels bekend van televisie, die in zijn jeugdhonk De Pul probeert om verschillende groepen jongeren met elkaar te laten leven, dansen en drinken, ook en juist ook nadat in Uden tot tweemaal toe de spanningen tussen bevolkingsgroepen tot grote hoogte waren gestegen.

Ik heb het over Annie Tak, ereburger van de stad Groningen na 40 jaar vrijwilligerswerk in de o zo moeilijke Oosterparkbuurt. Zij is er nu echter mee opgehouden omdat zij het niet meer redde toen de mensen die haar bijstonden en haar hielpen op basis van de zogeheten Melkertbanen, niet meer in die banen aan haar zijde konden staan.

Ik heb het over een verpleegkundige zoals Hans Kruiper, die in het streekziekenhuis Midden-Twente op de eerste hulp werkt, daar hulp moet geven en tegelijk agressie in goede banen moet leiden. Van hem wordt steeds meer verwacht, terwijl de werkdruk alleen maar toeneemt.

Ik heb het over een schooldirectrice zoals Hanneke Dokter van de Willem van Oranjeschool in Haarlem, die een basisschool met veel achterstandsleerlingen binnen drie jaar erbovenop hielp en nog in steeds in onzekerheid is over wat er met de onderwijsachterstandsgelden gaat gebeuren die haar daartoe in staat stelden.

Ik heb het over de lerares inburgering Carolien van Eyk van het Albedacollege in Rotterdam, die al zoveel mensen in Nederland op weg geholpen heeft, en ja: onderwezen heeft in waarden en normen. Dat ziet zij nu beloond met een tergende onzekerheid over haar eigen baan. Ik heb het over de wijkagent Herman Reuvers, die in Assen het liefst zou doen wat hij zou moeten doen, namelijk in de wijk lopen. Hij moet zich echter onder druk van prestatiecontracten tegenwoordig vaker achter zijn bureau bevinden dan op straat. Als hij op straat is, is hij meer bezig met repressie dan met preventie.

Dit zijn de mensen van wie wij het moeten hebben als wij spreken over waarden en normen. Zij zijn oneindig veel belangrijker dan welke website bij het ministerie van Algemene Zaken maar ook, of dan welke conferentie die de minister-president organiseert maar ook. Zij zijn de mensen die onze steun verdienen. Zij hebben ruimte nodig om te doen waar zij goed in zijn. Zij hebben middelen nodig om te doen wat er van ze wordt verwacht. Daaraan ontbreekt het te vaak.

De heer Dittrich (D66):

Ik werd geprikkeld door het voorbeeld van de prestatiecontracten bij de politie. Ik herinner mij een debat met minister Klaas de Vries van de PvdA, die een groot voorstander was van de prestatiecontracten. Ik herinner mij mijn eigen bijdrage in dat debat. Ik heb gevraagd of je op die manier niet de preventie uit het oog verliest. Is het allemaal wel zo goed? De PvdA-fractie vond van wel. Nu staat de heer Bos hier en houdt een ander verhaal. Is hij van mening veranderd?

De heer Bos (PvdA):

De werkelijkheid is sinds een paar jaar veranderd. Wij zijn nu enkele jaren verder met de prestatiecontracten. Wij moeten constateren dat veel van die prestatiecontracten zeer gedetailleerd zijn geworden. Voor degenen die op basis daarvan hun werk moeten verrichten, is de verleiding groot zich louter te richten op wat er in die contracten staat als meetbare indicatoren. Alle andere zaken waarvoor iets meer tijd nodig is en waarvoor iets meer contact met de burgers gewenst is, schieten erbij in. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zegt dat ook. Op veel plaatsen in ons land dreigen de prestatiecontracten door te schieten. Dat heeft te maken met de mate van detail en de indicatoren die worden gekozen. Wij vinden dat de zaak op dit punt moet worden bijgedraaid.

Mijn verwijt aan dit kabinet is niet dat het de overdracht van waarden en normen belangrijk vindt, maar wel dat het de mensen die het moeten doen te vaak in de steek heeft gelaten. Het trieste is dat wij dit tweeënhalf jaar geleden al moesten constateren. In het debat over waarden en normen dat wij in september 2002 met elkaar hebben gevoerd, heb ik daarover het volgende gezegd: "Wie waarden en normen serieus neemt, moet beseffen dat een conducteur op elke tram meer bijdraagt dan de zoveelste adviesaanvraag. Een stadswacht die een marktplein veilig houdt, houdt meer hufterigheid tegen dan de zoveelste commissie. Vroegtijdige opvoedingsondersteuning en een betere organisatie van de jeugdzorg draagt meer bij aan het sociale gedrag van de jongeren dan de zoveelste brief van het kabinet. Tourniquets in de metro dragen meer bij aan de veiligheid op straat dan een oproep tot fatsoenlijk gedrag van de minister-president. Soms lijkt het erop dat dit kabinet waarden en normen hoog opspeelt als een appèl tot fatsoenlijk gedrag, maar het verder houdt op brieven, adviesaanvragen en commissies. Het is er dan tenminste geen geld aan kwijt."

Dat was tweeënhalf jaar geleden en wij zijn nu tweeënhalf jaar verder. Er is heel weinig veranderd. Nog steeds zijn het niet de maatschappelijke tekorten die bepalen wat dit kabinet in de praktijk doet met waarden en normen. Het financieringstekort bepaalt dat.

Het heeft ook iets te maken met moreel leiderschap. Ik ben met de minister-president van mening dat het in de politiek vaker mag en moet gaan over moraliteit. Daarvoor zijn allerlei redenen. De samenleving heeft in momenten van grote verwarring behoefte aan richting, ook in morele zin. Er is behoefte aan voorbeeldgedrag van politici en zeker ook van ministers en de minister-president. Wij kunnen niet alles oplossen met wetten en regels en moeten het dan hebben van debat en dialoog, voortgedreven door moreel geladen standpunten.

Ik vind moreel leiderschap en voorbeeldwerking niet het sterkste punt van dit kabinet en van deze minister-president. Niet dat er af en toe niet wordt geprobeerd op basis van een moreel oordeel een discussie te beginnen. Dat gebeurt natuurlijk wel. Op een discussie op het niveau van Kopspijkers zaten naar mijn mening niet veel mensen te wachten. Het moreel leiderschap was zoek toen een minister zijn politieke tegenstander "een rat" noemde en toen de minister-president zijn tegenstanders betichtte van fout gedrag. Dat is dezelfde minister-president die ons gisteren in een brief schreef dat hij zich eraan ergert hoe zakelijke of politieke meningsverschillen soms worden opgeblazen. Gelukkig schreef hij in diezelfde brief dat hij ook zichzelf toesprak.

Het moreel leiderschap is zoek als wij ons afvragen wat de onderwerpen zijn waarover wij de minister-president nooit horen. Niemand die zich ook maar een speech kan herinneren die deze premier heeft gehouden over milieu, duurzaamheid of armoede. Juist dat zijn zaken waarbij ons directe eigenbelang niet meteen aan de orde is. Juist daarbij is moreel leiderschap nodig om burgers te overtuigen van de noodzaak van moeilijke maatregelen.

Het moreel leiderschap is ook veel te zwak aanwezig als ik ministers uit dit kabinet hoor en vaak niet hoor over de toename van racisme, discriminatie en raciaal geweld in Nederland. Dan kom je er echt niet met te zeggen: zo gaan wij niet met elkaar om.

In ons land is inmiddels meer dan 150 maal brand gesticht of zijn vernielingen aangericht bij kerken en scholen, er is een filmmaker vermoord, politici worden bedreigd, vreemdelingenhaat wordt openlijk geuit en kinderen worden afgetuigd, louter en alleen omdat zij moslim zijn. Welk moreel leiderschap staat daar tegenover, wanneer de minister voor Integratie, die niet bekend staat om haar voorzichtige benadering van maatschappelijke problemen, in geval van geweld van extreem-rechts opeens het belang van evenwicht in de discussie benaderd?

De heer Verhagen (CDA):

Wie was er in Uden? Wie was er in Eindhoven? Wie was er in Den Haag? Wie was er in Amsterdam? Dat was de minister-president. De heer Bos spreekt van leiderschap en hij stelt aan de kaak dat er scholen in brand gestoken worden en dat mensen bedreigd en gediscrimineerd worden. Het zou hem sieren om, naast zijn litanie, aan te geven dat de minister-president toen naar de mensen is gegaan.

De heer Bos (PvdA):

Dat siert hem zeker. Ik heb hem daar ook voor geprezen toen hij dat deed. Ik vond het te laat. Toen de minister-president naar Amsterdam en Uden ging, stond ik echter vooraan om te zeggen dat ik dat goed vond. Mijn verwijt aan de minister-president betreft niet alleen waar hij wanneer is, maar ook welk beleid hij verdedigt. Tegenover de verschijnselen die ik genoemd heb, staat immers beleid. Ik noem het beleid van de minister voor Integratie. Daar staat deze minister-president ook voor.

De minister voor Integratie verschuilt zich achter de stelling dat het allemaal minder ernstig is omdat de daden niet politiek gemotiveerd zijn. In haar anti-radicaliseringsnota stelt zij niet het bevechten van vijandigheid en islamofobie voorop, maar maant zij moslims er vooral mee om te leren gaan. Ook daar speelt moreel leiderschap dat niet zichtbaar is.

Hier stond gelukkig een moment tegenover dat er wel moreel leiderschap werd getoond. Ik vond het een goede zaak dat de minister-president een moreel punt maakte van de topsalarissen. Hij had het wat mij betreft nog sterker mogen doen. Hij had de grootverdieners van Nuon en Essent bij zich mogen ontbieden. Laat ik hierop echter niet polariseren. Ik steun hem in het morele appèl dat hij doet op de topverdieners bij deze twee bedrijven. Laten wij wel wezen, de argumentatie van de heren deugt natuurlijk voor geen meter. Wie een topsalaris accepteert moet zich niet verschuilen achter de redenering dat de markt dit nu eenmaal vraagt. Het is nog altijd een persoonlijke en een morele verantwoordelijkheid, zeg ik met de minister-president, of je zo'n salaris wilt ontvangen. Op die persoonlijke verantwoordelijkheid mogen en moeten de heren worden aangesproken.

Met alle waardering die ik heb voor de minister-president, plaats ik toch een paar vraagtekens. Alle ophef over de topsalarissen kan niet verhullen dat wij het hebben over het salaris van slechts twee heren. Tegelijkertijd slaagt dit kabinet er van jaar tot jaar in om de lasten voor vele honderdduizenden burgers oneerlijk te verdelen. Misschien is deze goed voorbereide exercitie van het CDA, hoe loffelijk ook, vooral bedoeld om de aandacht van dat veel grotere onrecht af te leiden. Immers, de besluiten van de afgelopen weken leiden er weer toe dat de top 25% van de huishoudens in Nederland, die bij elkaar meer dan twee keer modaal verdienen, er veel meer op vooruitgaat dan de overige 75% met de lagere en middeninkomens. Zij zijn en blijven jaar op jaar de klos bij dit kabinet. De onrechtvaardige manier waarop dit kabinet stelselmatig ouderen, gehandicapten en chronisch zieken op achterstand zet, los je niet op met een stoere aanpak van twee miljonairs. Als dat het sociale gezicht van het CDA is, zal het wederom snel een wassen neus blijken te zijn.

Ik heb al een paar maal gezegd dat het kabinet wat ons betreft het waarden-en-normendebat heeft "verkleuterd". Ik bedoel dat men stelselmatig de discussie versmalt tot kleinigheidjes en de echt grote zaken buiten beeld laat. Natuurlijk, als wij het hebben over fatsoen, mogen – misschien zelfs moeten – wij het hebben over "zo gaan wij niet met elkaar om". Leerlingen moeten weer "u" zeggen tegen leraren. Met alle respect, dat is klein fatsoen. Het is belangrijk, maar als wij als politici niet tegelijkertijd zichtbaar zijn in zaken van groot fatsoen, zal wat wij te zeggen hebben over klein fatsoen niet echt veel indruk maken.

De Israëlische filosoof Avishai Margalith heeft behartigenswaardige woorden geschreven over "groot fatsoen", over hoe de overheid omgaat met haar eigen burgers. Zijn vertrekpunt is de afhankelijkheid van veel burgers van dezelfde overheid. Die afhankelijkheid zou de overheid moeten dwingen tot fatsoen, want een onfatsoenlijke overheid is een overheid die afhankelijke burgers in hun afhankelijkheid vernedert. Niet voor niets wordt het niveau van beschaving in een land vaak afgemeten aan de manier waarop wordt omgegaan met ouderen, gehandicapten, gevangenen, vluchtelingen of kanslozen. Hoe onvergelijkbaar ook, het zijn vaak juist deze mensen die afhankelijk zijn van de overheid. Groot fatsoen gaat over hoe de overheid, de minister-president, met juist deze mensen omgaat. Waarom horen wij deze minister-president alleen maar over dat kleine fatsoen en nooit over dat grote fatsoen? Waarom horen wij hem niet over de vraag of het moreel aanvaardbaar is dat er nog steeds zoveel armoede bestaat in zo'n rijk land? Waarom loopt hij weg voor een moreel oordeel over het feit dat 30% van de mensen in verpleeghuizen lijdt aan uitdroging of ondervoeding? Denkt hij echt dat dit te verhelpen valt met de 8 mln extra die het kabinet daar vorige week voor heeft uitgetrokken? Dat zijn welgeteld tien jaarsalarissen van de topman van Nuon.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb zelf ook gezegd dat ik het debat aanvankelijk te smal vond, hoe belangrijk ik fatsoen en respect ook vind. Wij hebben een drietal sporen gehad en vandaag richten wij ons vooral op het derde spoor. U vat het rapport van de WRR over gedeelde waarden in de samenleving, inclusief pluriformiteit, en de kabinetsreactie daarop – u hebt zelfs extra tijd gevraagd om die te kunnen lezen en dit debat te kunnen voorbereiden – samen onder de noemer "verkleuterd". Dat begrijp ik niet goed. Dat had ik mij kunnen voorstellen in de aanvangsfase van het debat, maar vandaag niet. Ik hoop dat u nog specifiek aandacht besteedt aan wat er vandaag op de agenda staat, want de term "verkleuterd" doet onrecht aan zowel het rapport als aan de kabinetsreactie.

De heer Bos (PvdA):

Ik vond het rapport van de WRR een welkome correctie op de manier waarop het kabinet dit debat dreigde te voeren. De WRR wees er terecht op dat een debat over waarden en normen niet mag blijven steken in woorden. Dat is onvoldoende. Er moet tegelijkertijd een aantal concrete punten worden aangegeven waarop actie wordt ondernomen. Ik heb laten zien dat er nog steeds een groot verschil is tussen wat de mensen die in de praktijk de waarden en normen moeten vormgeven merken en wat wij van het kabinet mogen verwachten. Die discrepantie stel ik aan de orde. Wij hebben het over fatsoen en over zaken waar het kabinet, niet altijd ten onrechte, een moreel oordeel over uitspreekt. Dan gaat het steeds over kleinere zaken, het kleine fatsoen, terwijl een aantal grote zaken, waarover wij ook in morele zin een oordeel moeten durven uitspreken, niet aan de orde komt. Ook dat vind ik een discrepantie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Bos heeft dat recht. Ik heb ook gezegd dat er tussen mij en het kabinet wat politieke meningsverschillen zijn over de weging van waarden en de uitkomsten van het debat. Als wij een fair debat met elkaar voeren, denk ik dat het goed is dat wij het WRR-rapport niet alleen als een verbreding van het probleemstelling zien, maar dat wij ook verdisconteren dat het recht doet aan het traject. Er is afgesproken dat er drie sporen zouden worden bewandeld en de WRR is op verzoek van het kabinet met dat derde spoor gekomen. Ik denk dat wij dit eerlijk in het debat moeten verdisconteren en dat wij dit niet moeten wegduwen met de term "verkleutering".

De heer Bos (PvdA):

Ik wil het niet wegduwen, maar ik zie een discrepantie tussen wat het kabinet schrijft in zijn brief en wat het in de praktijk doet. Ik gaf het voorbeeld van mensen die dit in de praktijk aangaat of dat nu een leraar inburgering op een ROC is, een jeugdwerker in het welzijnswerker of gevangenenbewaarder in een gevangenis.

Meer gevangenen op een cel betekent in de redenering van de WRR dat de bewaarders minder tijd en ruimte zullen hebben om nuttig werk te verrichten op het terrein van de heropvoeding, de reïntegratie en de meer morele begeleiding van degenen die onder hun hoede zijn gesteld. Dat is de praktijk van het kabinetsbeleid.

Ik vind de brief prachtig, maar ik vind het mijn taak om aan de orde te stellen dat er ondanks die paar goede zaken die in de praktijk worden gedaan, een tekort is in vergelijking met wat er op dit moment maatschappelijk nodig is. Het beleid schiet tekort, ook in het licht van de grote woorden die het kabinet zelf gebruikt.

De heer Verhagen (CDA):

De praktijk van het voorbeeld van de heer Bos zal zijn dat de criminelen weer op straat staan. Ik vraag mij af of de samenleving daarmee gediend is.

De heer Bos (PvdA):

Nee, maar het is ook een probleem dat de ex-criminelen die op straat komen te staan, ook nog eens geraakt worden door bezuinigingen op de reclassering door dit kabinet.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Bos verzet zich nu weer tegen meerdere mensen op een cel, zogenaamd omdat dit bijdraagt tot een onverantwoorde last voor de cipiers enz. Iedere keer weer legt hij zoiets neer, maar als hij dan wordt geconfronteerd met de consequenties, zegt hij dat hij zo niet bedoelt. Daarom vraag ik wat zijn alternatief is. Is zijn alternatief dat die crimineel op straat staat? Als ik zijn redenering volg wel. Dit komt neer op het niet aanpakken van de verloedering of onverantwoord gedrag. Dat kan, maar dan moet hij de discussie niet voeren zoals hij nu doet.

De heer Bos (PvdA):

Er zijn bezuinigingen geweest op de justitiële inrichtingen en op het reclasseringswerk die louter en alleen gedicteerd werden door de noodzaak te bezuinigen. Ik stel hier aan de orde dat dit op zeer gespannen voet staat met een aantal andere zaken waarover wij spreken in het kader van het debat over waarden en normen. Wij zeggen toch dat het zo goed zou zijn als reclasseerders en gevangenenbewaarders zich daar ook mee bezig zouden houden. Ik constateer nu dat er een enorme discrepantie is tussen de grote woorden over waarden en normen, ook in de brief van het kabinet, en een aantal van de maatregelen die ditzelfde kabinet in de praktijk heeft genomen en die daar volstrekt haaks op staan.

Ik heb gesproken over het selectieve en willekeurige gebruik door dit kabinet van het woord fatsoen. Ik gaf een paar voorbeelden. Ik noem er nog een. Waarom gebruikt de minister-president het woord fatsoen nooit als het gaat om het lot van asielzoekers? Mensen die rechtmatig in ons land verblijven in afwachting van een rechterlijke uitspraak, worden op straat gezet. De minister ontraadt gemeenten en instellingen om hen een dak boven het hoofd te bieden en voedsel te geven. Wij zagen vorige week beelden uit Winterswijk waar een Afghaans gezin met vier kinderen enkele weken voor de rechterlijke uitspraak in hun zaak op straat werd gezet; zij sliepen in een tent voor het gemeentehuis. In Bilthoven werd 's avonds een meisje opgehaald. Zij mocht geen afscheid nemen van haar klasgenoten, die zagen de volgende dag een open plek in de klas. De ontreddering op de school was niet te beschrijven. Gezinnen worden nog steeds gescheiden. Het leefgeld van asielzoekers is sinds 1997 met welgeteld € 1 verhoogd. Het antwoord van het kabinet is dat de minister een onderzoek gaat doen. Waarom gaat het bij deze minister-president en dit kabinet als wij spreken over waarden en normen nooit daarover?

Ik wil mijn kritiek afsluiten met een suggestie. Het ministerie van Algemene Zaken, naar ik heb begrepen de afdeling waarden en normen en de sectie goed gedrag, heeft een website over dit thema, www.16miljoenmensen.nl. Wie die website opent, kan over een aantal stellingen mee discussiëren, dit zijn stellingen waarmee je het eens of oneens kunt zijn. Ik noem er een paar. Dubbel parkeren is een kwestie van luiheid. Klagen over mobiel bellen is aanstellerij. "De jeugd van tegenwoordig is even netjes als vroeger." "Iemand dringt voor bij de bakker, wat nu?" "Als een familielid krap bij kas zit, dan ..." "Caissières en buschauffeurs hoef je niet te groeten".

Dat is nu klein fatsoen. Dat is kennelijk nog steeds het kader dat dit kabinet wenst te hanteren als wij het hebben over waarden en normen. Wil deze regering ons overtuigen dat zij serieus bezig is met waarden en normen? Laat zij dan het lef hebben om ook de volgende stellingen op deze website op te nemen. "Gezinnen met kinderen zet je niet op straat." "Uitdroging en ondervoeding in verpleeghuizen moeten tegen elke prijs worden voorkomen." "Armoede is onaanvaardbaar." "De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen." Heb het nu ook eens over die thema's. Toon moreel leiderschap. Durf te handelen op basis van het morele tekort in dit land en niet slechts het financieringstekort. Steun Loek Borel, Hans Kuiper, Annie Tak, Hanneke Dokter, Carolien van Eijk, Herman Reuvers en al die andere frontsoldaten die het echte waarden-en-normenwerk doen. Als de minister-president dat zou doen, is dit debat niet voor niets geweest. Gaat hij echter door met woorden maar zonder daden, dan kweekt hij zelf het cynisme waarover hij zo graag klaagt.

De heer Van Aartsen (VVD):

Voorzitter. Het debat tot nu toe overziende, wil ik de minister-president complimenteren. Al op 5 maart 2004, in de kabinetsreactie op het WRR-rapport dat wij vandaag bespreken, wees de minister-president op het risico dat de discussies over normen en waarden "tot een Babylonische spraakverwarring leiden". Ik kan de minister-president een vooruitziende blik niet ontzeggen, want hij heeft veel losgemaakt. Ik ben heel erg benieuwd hoe hij zo dadelijk alles weer zal vastmaken. Vooralsnog zijn de verschillende fracties, net zoals de volkeren in Genesis na de Babel-episode, over de gehele aarde verstrooid. Dat staat althans in de oude bijbelvertaling, zeg ik tot de minister-president en de heer Van der Vlies. Ik vermoed dat in de nieuwe vertaling zal staan "over de hele aarde verspreid".

In kort bestek geef ik het standpunt van mijn fractie weer. Om te beginnen is het zaak, de normen en waarden helder van elkaar te onderscheiden. Nu zijn normen en waarden, of waarden en normen, onderhand één woord geworden. Dat helpt ons gewoon niet verder. Onder "waarden" kunnen wij mijns inziens al die zaken verstaan die mensen van ultiem belang vinden in hun leven. Het zijn de doelen die richting geven aan onze voorkeuren en daarmee aan ons handelen. Dat beperkt zich niet tot fatsoen of respect. Ook geluk is een klassieke waarde. Schoonheid en waarheid zijn dat evenzeer. Waarden zijn dus inderdaad belangrijk. Zij zijn het, en niet de normen, die het leven de moeite waard maken. Waarden geven zin aan het leven. Zij zijn in beginsel niet verplichtend.

Met normen is dat heel anders. Normen zijn wel de verplichtende gedragsregels. Zij geven aan dat wij in ons individuele streven naar waarden als geluk, waarheid of familie bepaalde dingen juist moeten doen of juist moeten nalaten, meestal met het oog op anderen. Houd rechts is een goed voorbeeld. Doe een ander niet wat u niet wilt dat u geschiedt, is dat evenzeer.

Naar ons oordeel vat de WRR dat in zijn rapport goed samen: "Waarden scheppen ruimte, normen brengen de beperkingen aan." Dat maakt ook duidelijk waarom wij in deze Kamer meer moeten spreken over normen dan over waarden. De politiek gaat over het samenleven van inderdaad 16 miljoen mensen in dit land, meer dan over de waarden die de individuen zelf aan hun leven geven. Wat dat betreft voelt mijn fractie zich thuis bij het betoog van de WRR. Terecht legt de WRR sterk de nadruk op de normen en de last van het overschrijdend en normoverschrijdend gedrag. Ook wijst de WRR erop dat de relatie tussen normen en waarden niet zo eenduidig is als in de kabinetsreactie is weergegeven of als de kabinetsreactie ons poogt te doen geloven. Waarden zijn geen voldoende voorwaarde voor normbevestigend gedrag. Neem de waarde van de familie. Uit naam van familiewaarden kun je inderdaad je moeder of je vader verzorgen, maar ook de verkrachter van je dochter neerschieten of een brief van een broer uit de gevangenis smokkelen. Waarden bieden dus geen garantie voor normen.

Mijn fractie voelt daarom ten principale minder voor een waardenoffensief dan voor normhandhaving. Het gaat om de regels. Het gaat om de wet. Binnen de regels die wij in een democratie met zijn allen afspreken, is ieder vrij te doen en te denken wat hij of zij wil. Daaraan hechten wij zeer. Juist op het vlak van het democratisch burgerschap bevinden zich de waarden waar de politiek, wij dus hier, zich wezenlijk om moet bekommeren. Daar liggen de voorwaarden voor onze vrije samenleving. Dat is ook, zeg ik tot de heer Van der Vlies, wat het liberaal manifest betoogt. Dan gaat het dus om respect voor de wet, het erkennen van ieders gelijkheid voor de wet, het respecteren van het geweldmonopolie van de overheid, het erkennen van de politieke pluraliteit als de uitdrukking van een maatschappelijk verschil en uiteraard van verschillen over de inrichting van een samenleving. Ik reken daartoe overigens ook de morele plicht om te stemmen. Wat dat betreft wijs ik evenals de heer Verhagen op 1 juni aanstaande.

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Van Aartsen sprak mij aan op wat ik in eerste termijn zei over het liberaal manifest. Daar staat expliciet dat voor normen en waarden geen plaats is op de politieke agenda. Mag ik de heer Van Aartsen nu zo begrijpen dat dit wat hem betreft voor waarden wél geldt en voor normen niet?

De heer Van Aartsen (VVD):

Het concept-liberaal manifest is iets genuanceerder, maar het staat u natuurlijk vrij om zó te citeren als het u uitkomt. In dat gedeelte van het concept-liberaal manifest is sprake van een "enerzijds/anderzijds"-passage. Op de zin die u hebt geciteerd volgt: dat anderzijds geen samenleving kan functioneren zonder een publieke orde en zonder dat de individuen daarbinnen een groot aantal normen en waarden gezamenlijk delen. In wezen is dit hetgeen ik hier nu sta te betogen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben geen letterknecht, maar het hoort dus op de politieke agenda. Dat was de passage waarover ik struikelde. Dat moet u toch begrijpen?

De heer Van Aartsen (VVD):

Het concept-liberaal manifest is een gedegen stuk. Het is geen gemakkelijk documentje zoals wij het van een andere partij in deze Kamer kennen. Een andere keer heb ik in deze Kamer de beroemde, zes pagina's tellende beginselverklaring van de PvdA genoemd, waar het juist wel gaat over fatsoen en een fatsoenlijke samenleving. Dat was volgens mij het hart van de mededeling in dat beginselprogram. Ik vraag de heer Van der Vlies dan ook om het begin van het stukje onderwijs en opvoeding echt nog een keer tot zich te nemen. Voor het bevorderen van die waarden kent mijn fractie namelijk een ongelooflijk groot belang toe aan het onderwijs. Ik heb eerder betoogd dat dit de plek is waar kinderen burgers worden die in onze samenleving kunnen meedoen. Daar moeten dus ook de normen worden overgebracht.

De minister-president zegt hierover: "daarbij gaat het niet om één speciale les in waarden en normen, maar om het totale normbesef dat de school in alle aspecten van haar handelen op de leerlingen overdraagt". Dat vinden wij een positieve manier van benaderen van dit vraagstuk.

Ik kom toch even terug op het concept-liberaal manifest. Daarin staat dat evenzo een apart vak burgerschapsvorming alleen maar zal leiden tot "ijl geklets". Dit staat er tussen haken. Het onderwijs in democratie moet op natuurlijke wijze deel uitmaken van het lesrooster in de praktijklokalen van het vmbo, alsook in de lessen geschiedenis, maatschappijleer en welke vakken er verder zijn in ons onderwijs.

Datzelfde geldt hier voor ons. Ook wij hebben, zo denk ik, weinig aan één speciaal debat over normen en waarden. Het gaat naar analogie van de woorden van de minister-president die ik citeerde, om het totale normbesef dat dé politiek in alle aspecten van haar handelen overdraagt op de burgers. Dat kan volstaan.

De vergadering wordt van 15.54 uur tot 17.00 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zal eerst een algemeen kader schetsen. Daarna zal ik ingaan op enkele thema's. Eerst spreek ik over onze visie op waardepluriformiteit. Daarna ga ik in op de rol van overheden, maatschappelijke organisaties en kerken, waarbij ik zal ingaan op enkele dilemma's die door verschillende geachte afgevaardigden zijn genoemd. Dan wil ik ingaan op concrete vragen op wat ik noem de verschillende niveaus of cirkels: de eigen buurt, Nederland en Europa. In het tweede deel ga ik in op zaken als onderwijs, jeugd en opvoeding, integratie en sociaal-economische aspecten.

Uit de bijdragen van de sprekers in eerste termijn spreekt een zeer grote betrokkenheid bij het onderwerp dat vandaag centraal staat, waarden en normen. Wij merken die betrokkenheid niet alleen hier in de Kamer, maar overal in de samenleving, dinsdag nog bij MKB Nederland, waar het ging over leerwerkprojecten en gisteravond bij sportorganisaties op Papendal, die het hadden over values and norms in de sport. Het thema leeft, op scholen, in wijken, in gemeenten, in bedrijven, in organisaties, in sportverenigingen, in de media en in het debat tussen opinieleiders en wetenschappers. Ik merk het aan de negentien burgemeesters die ik onlangs op bezoek had op mijn ministerie.

Op verschillende plaatsen worden tal van initiatieven genomen. Plaatsen met verschillende kleuren zijn allemaal bezig met concrete acties. Ik zie het in het land, zoals in Rotterdam, waar in een reeks goed bezochte stadsdebatten mensen met elkaar in gesprek zijn gegaan over onderling respect. Daarbij ging het er soms fors aan toe, maar er werd wel met elkaar gesproken. Ik zie het aan de massale geschokte reacties op voorvallen van zinloos geweld, de massale afschuw van berichten over bijvoorbeeld het van viaducten gooien van stenen en bouwmaterialen.

Wij zijn het erover eens dat er grenzen moeten worden gesteld en gehandhaafd. Dat begint vooral in de opvoeding. Uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat ten minste 85% van de kinderen onder de dertien geen grote problemen heeft. Met 5% van de kinderen zijn er wel serieuze moeilijkheden. 5% van de ouders heeft ernstige problemen met de opvoeding. Ik denk dan aan de woorden van een kinderrechter in Rotterdam: als zij op hun twaalfde of dertiende voor mij verschijnen, is het vaak al veel te laat. Het is dan een ongelofelijk zware klus om ze nog het verschil tussen goed en kwaad bij te brengen. Gezinscoaches, opvoedingsondersteuning, gelukkig zijn deze zaken bespreekbaar geworden. Het zijn concrete zaken, waarbij de overheid een helpende hand biedt.

Het is goed om te zien dat de discussie over waarden en normen zoveel weerklank vindt. Burgers en organisaties brengen hun waarden en persoonlijke drijfveren in stelling. Ook in de bijdragen van de leden van de Kamer merk ik dat hun bijdrage niet los valt te zien van hun eigen mens- en maatschappijvisie, hun politieke oriëntatie en hun diepste levensovertuiging. Er zijn overeenkomsten en er zijn verschillen in die visie. Dat blijkt ook in het debat van vandaag.

Veel meer dan in het debat van 2002 merk ik nu overeenstemming. Wij beginnen met de vaststelling dat wij een gezamenlijk doel hebben, namelijk een vreedzame samenleving, waarin mensen zich onderling betrokken voelen en waarin ruimte is voor verschillen. Wij willen een samenleving waarin meer samenhang is, oog voor elkaar en duidelijkheid wat wel en wat niet kan. Eenieder ziet het belang van opvoeding, onderwijs en een overheid die duidelijke grenzen stelt.

Voordat ik inga op de opmerkingen die door de sprekers zijn gemaakt, wil ik het thema in een kader plaatsen, om aan de hand daarvan het debat te kunnen voeren. Er zijn drie leefcirkels om mensen heen waarin waarden en normen tot gelding komen en waarin wij op zoek zijn naar meer samenhang. Ten eerste is er heel dichtbij, de directe omgeving van de burger, de eigen straat, de eigen buurt en de eigen wijk. Ten tweede is er, wat ruimer, ons land. De derde schil daaromheen is de internationale gemeenschap waarvan wij deel uitmaken. Ik denk in het bijzonder aan de Europese Unie. In deze drie leefcirkels gelden waarden en normen.

In de eerste cirkel, in de buurt en in de straat, gaat het om meedoen. Dit betekent: je aan regels houden. Je zet je vuilnis buiten op de dagen en de uren die zijn afgesproken. Je houdt rekening met anderen, dus de stereo een tandje lager als je weet dat de buren ook in de tuin zitten. Oog hebben voor elkaar, dus maak eens een praatje met die oude dame in de straat. Benader de mensen om je heen positief, ook al is hun godsdienst of cultuur niet de jouwe. Meer doen dan het gewone. Inderdaad, allemaal vormen van fatsoen. Het lijkt zo eenvoudig, maar toch worden ergernissen voor een groot deel door deze dingen bepaald. Een debat over waarden en normen moet over meer onderwerpen gaan, maar er is al heel veel gewonnen als wij hierin verbetering kunnen bereiken. Ik merk het ook bij werkbezoeken; als ik mensen in wijken en buurten spreek, merk ik hoe deze thema's hen raken en bezighouden, elke dag, vanuit een gevoel van "wij willen vooruit met elkaar". Het is niet altijd gemakkelijk, dingen botsen soms, maar er zit wel beweging in, het gaat de goede kant op. En fatsoen is inderdaad niet meer taboe als onderwerp van gesprek. Omgaan met elkaar begint al op jonge leeftijd, daarom is opvoeding van zo'n groot belang. Je houden aan de regels, rekening houden met anderen en oog hebben voor elkaar is de kern van opvoeding. Een vervolgtaak, maar geen vervangende, is er voor het onderwijs. Hoe ga je om met conflicten, hoe kun je opkomen voor jezelf zonder anderen te kwetsen?

In de tweede leefcirkel, die van ons land, staan onze grondwettelijke vrijheden centraal. Ik hoef niet uitgebreid in te gaan op het rapport van de WRR, het is door velen genoemd. Daarin wordt ook gesproken over de bekende grondrechten: gelijkwaardigheid, vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. Wij weten allemaal hoe het zit, het is neergelegd in verdragen. Maar het is niet genoeg, en daarom spreekt de WRR van de kenmerkende deugden die ons land kleuren, deugden als respect, mededogen, tolerantie, integriteit en verantwoordelijkheidszin. Al deze zaken vormen de basis van het burgerschap dat wij zo graag willen stimuleren. Wij willen organiseren dat de mensen zich medeverantwoordelijk voelen voor de kwaliteit van de samenleving. Nederland is een veelkleurig land, met een grote diversiteit aan mensen, leefstijlen, religies, overtuigingen, idealen en opinies. Ons land is een land waarin de mensen de vrijheid hebben om zichzelf te zijn; daar hechten wij allen zeer aan. Maar deze diversiteit kan alleen bestaan als ze in vreedzaamheid en in respect voor elkaar wordt beleefd en als conflicten kunnen worden opgelost. Wij mogen onze levensbeschouwing en onze religie meenemen in het publieke debat. Dat moet ook, wij behoeven verschillen niet weg te moffelen, mits wij voor anderen maar het respect tonen dat wij ook voor onszelf verlangen. Nederland heeft een lange traditie op het gebied van tolerantie en het vreedzaam samenleven van verschillende godsdiensten en overtuigingen, een traditie die stamt uit de 16de eeuw. Als je zo'n traditie hebt, moet je er zuinig op zijn. Je moet er zeker in deze tijd ook aan blijven werken; ik kom hier nog op terug.

De derde cirkel. Europa lijkt voor veel mensen misschien ver weg, maar het is wel degelijk van het allergrootste belang. Zonder een stabiele, op samenwerking gerichte internationale omgeving zou ons land bijzonder slecht af zijn. Het zijn gezamenlijke waarden die de drijfveer voor Europa vormen. Op het gebied van vrijheid maakt Europa zijn ambities waar. Vrijheid heeft zich verder over grote delen van ons continent verspreid naarmate de Europese Unie in omvang en in diepgang toenam. Nieuwe landen in Midden- en Oost-Europa willen daarom graag bij de Unie behoren. Respect voor menselijke waardigheid; ik wijs slechts op de principes op dit vlak, neergelegd in het Grondwettelijk Verdrag. Solidariteit, een fundamentele waarde die nogal eens misverstanden oproept door een beperkte visie op de reikwijdte ervan. Echte solidariteit is toekomstbestendige solidariteit. Solidariteit die nu bestaat, is waardeloos als wij weten dat ze morgen in onze handen verkruimelt; vandaar dat de Europese Unie zo veel werk maakt van de hervorming van sociale stelsels. Ons land staat niet alleen in zijn streven om de solidariteit niet te ondergraven, maar deze juist stevig overeind te houden. Er is dus een directe relatie tussen gezamenlijke waarden en een slagvaardige aanpak van gezamenlijke vraagstukken. Dat heb ik ook vorig jaar aan de orde gesteld toen wij de debatten in Europa hebben geëntameerd. De heer Verhagen heeft daarover het nodige gezegd. Ik meen dat het goed is dat wij dat initiatief hebben genomen.

Voorzitter. Ik ga even wat dieper in op die tweede cirkel omdat daarover zoveel opmerkingen zijn gemaakt. De heer Marijnissen had het o.a. over de staat van het land. Het is de discussie over integratie die voor een belangrijk deel de discussie over gedeelde waarden heeft beïnvloed. Waar wij nieuwkomers oproepen, zich aan te passen aan de Nederlandse samenleving, is het van belang dat er dan wel een helder beeld is van wat het kenmerk is van die samenleving. De drieslag van respect, vrijheid en solidariteit is daarbij een samenstel van waarden wat iedereen kan, mag en moet aanspreken.

Allereerst respect. Nederland als een tolerant land, een land dat door de eeuwen heen veelkleurig is geweest, maar evenzeer respect in de zin van gelijkwaardigheid, ook van man en vrouw, respect voor de integriteit van het menselijk lichaam, respect voor het gezag, respect voor de ouderen.

Ten tweede vrijheid. Nederland is een land van grondrechten, een land van vrijheid van meningsuiting, van vereniging en vergadering; een democratisch land waarin de strijd met argumenten wordt gevoerd en niet met geweld. Een vrijheid in gebondenheid, want de vrijheid van de één mag niet de begrenzing van de ander betekenen. Zowel meerderheid als minderheid heeft recht op een mening.

Ten derde solidariteit. Nederland als een land van samenhang, niet een land van ieder alleen voor zichzelf en een land van goede voorzieningen, maar ook een land waarin dit alleen in stand gehouden kan worden wanneer ieder naar eigen talent, mogelijkheid en draagkracht een bijdrage levert aan die samenleving.

Hoe verschillend de bijdragen op onderdelen ook waren, hiermee is wel een gezamenlijke noemer benoemd die wanneer je alle manifesten op elkaar legt, de elementen van eenheid en nationale identiteit illustreert. Het is deze drieslag waartussen de balans moet worden hersteld. Nederland is niet alleen een land van vrijheden, maar evenzeer een land van respect en solidariteit. Integratie moet voor dat proces veeleer een stimulans dan een bedreiging zijn. Sterker, integratie kan soms een positieve invloed hebben door elementen te versterken die bij ons wat verbleekt zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan het respect voor ouderen en het belang van goede familiebanden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik denk bijna dat het een verspreking was van de minister-president, maar ik hoorde hem toch echt zeggen dat de vrijheid van de één niet de begrenzing van de vrijheid van de ander kan zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat hij dat op die manier bedoeld heeft. Kan hij die passage toelichten?

Minister Balkenende:

Als ik spreek over de vrijheid van de één, heeft dat natuurlijk altijd te maken met hoe de ander die vrijheid kan beleven of ervaren. Ik geef een concreet voorbeeld dan wordt het misschien iets duidelijker. De vrijheid van meningsuiting is een absoluut recht. Ik heb al eerder aangegeven dat vrijheid van meningsuiting een groot goed is, maar dat men zich altijd bewust moet zijn van hoe iets bij anderen aankomt. Dat is de koppeling tussen verantwoordelijkheid en vrijheid. Zo heb ik het bedoeld, mijnheer Rouvoet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is precies wat ik dacht en hoopte. Dat betekent per definitie dat de vrijheid van de één daar eindigt waar de vrijheid van de ander begint. Vandaar dat ik dacht dat het een verspreking was. Het is dus wel zo dat mijn vrijheid haar begrenzing vindt in de vrijheden van anderen, vandaar.

Minister Balkenende:

Het is goed dat wij dit even nader hebben aangegeven. Wij bedoelen in ieder geval hetzelfde.

Waar individualiteit en langs elkaar heen leven worden gevoeld als een verschraling van onze samenleving, kunnen nieuwkomers bijdragen aan het herstel als er sprake is van wisselwerking en integratie. Nederland zal door alle inwoners gezamenlijk vormgegeven moeten worden. Wie denkt dat de samenstelling van onze bevolking terug te draaien valt, verkoopt luchtballonnen. Samen zullen wij Nederland vorm moeten geven!

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil even inhaken op het gebruik van het woord solidariteit door de minister-president. Zolang ik hier in de Kamer zit – ongeveer 11 jaar – heeft dat woord als een rode draad door mijn optredens in de Kamer gelopen. Solidariteit gaat mij zeer aan het hart. Ik ben het met de minister-president eens als hij zegt dat de waarde van solidariteit een uitkomst is van onze wordingsgeschiedenis. Wij hebben in het verleden geleerd hoe belangrijk dat is.

Mijn kritiek op uw kabinet, minister-president, maar ook op het vorige kabinet en op de kabinetten tijdens de paarse periode was dat ik vond dat er geen recht werd gedaan aan solidariteit. Mag ik u nu rechtstreeks confronteren met de solidariteit van de generaties? Kunt u in gemoede beweren dat wij de ouderen in dit land fatsoenlijk behandelen?

Minister Balkenende:

Het antwoord is "ja". Natuurlijk weet ik wel dat er kritische punten zijn. Er is laatst een onderzoek geweest naar de voorzieningen voor ouderen in alle landen van de wereld. Daarbij zijn de pensioenvoorzieningen, de gezondheidszorg, de aandacht die mensen krijgen enz. in aanmerking genomen. Nederland scoort met het voorzieningenniveau het hoogst. Dat neemt niet weg dat er in individuele situaties problemen zijn. Die zijn er altijd geweest, maar je kunt niet zomaar zeggen dat de voorzieningen slecht zijn, zeker niet als je een vergelijking treft met de situatie in andere landen.

U sprak over solidariteit. Altijd zullen sterk en zwak met elkaar te maken hebben. Altijd zal er oog moeten zijn voor de meest kwetsbaren. De norm moet echter ook zijn dat wanneer het even kan de mensen niet onnodig gebruik maken van de solidariteit. Dat betekent dat zij hun talenten moeten benutten. Dat alles heeft te maken met solidariteit.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Voor mij is de verleiding nu erg groot om te spreken over de falende jeugdzorg, waarvan jongeren met problemen slachtoffer worden. Die jongeren zijn volgens de termen van de premier de zwakkeren. Ik kan het hebben over tal van misstanden in dit land. Ik wil mij echter beperken tot de positie van de ouderen.

De huidige generatie leeft langer dan de vorige. Door de bank genomen worden de mensen dus ouder, maar bij ouderen doet zich het probleem van groeiende eenzaamheid voor. De verpleeghuizen kampen met een zeer groot probleem en dan snap ik werkelijk niet hoe de minister-president kan zeggen dat hij staat voor waarden. Op het cruciale punt van de solidariteit tussen generaties kiest hij voor de verkeerde woorden. Tegen de jongeren zegt hij: jullie moeten straks onze schulden betalen, maar dat gaan jullie vast niet doen. Het gaat hierbij om de alom bekende eeuwige solidariteit tussen generaties en die holt de minister-president bewust uit.

Ik wijs er nog op dat het voorkomt dat mensen in verpleeghuizen hun dagelijkse eten niet binnenkrijgen en lijden aan uitdroging. In een rapport van de Gezondheidsraad staat letterlijk dat als de wantoestanden in de verpleeghuizen niet worden weggenomen, de vraag naar vroegere levensbeëindiging zal toenemen. De Gezondheidsraad legt dus zelf het verband tussen de problemen in de verpleeghuizen en de vraag naar vroegere levensbeëindiging. Wij praten toch niet langs elkaar heen!

Minister Balkenende:

Wat het punt van de solidariteit tussen generaties betreft, zult u het toch met mij eens zijn dat als wij alles zouden laten zoals het nu is, er druk zou ontstaan op de jonge generaties. Zij moeten niet alleen betalen voor hun eigen zorg, maar ook solidariteit opbrengen met oudere generaties. Om die reden moeten wij werken aan hervormingen, zodat er ook in de toekomst een goed leven is weggelegd voor ouderen en jongeren. Wij moeten naar een goede balans zoeken. Daarom praten wij over een levensloopbeleid, praten wij over goede overheidsfinanciën en praten wij over aanpassing van het zorgstelsel. Op die manier willen wij tot houdbare systemen komen en de solidariteit op een op de toekomst georiënteerde manier vormgeven. Dat moet dan zodanig gebeuren dat er ook in de toekomst sprake is van redelijkheid voor alle generaties, ook voor de jongeren. Het kabinet is ervan overtuigd dat wij langs deze lijn moeten opereren. De conflicten die wij vorig jaar hebben gehad, zijn bekend. Er is echter een sociaal akkoord gekomen en de opmerking van Doekle Terpstra was onder andere: ook wij zien de noodzaak van hervorming en gelukkig is er nu meer draagvlak.

Dan wil ik reageren op de opmerking over de verpleeghuiszorg. Wij sluiten onze ogen niet voor de problemen. Niet voor niets ben ik deze week bij een instelling op bezoek geweest om te vernemen hoe alles gaat. De geachte afgevaardigde weet dat over dit onderwerp genoeg debatten zijn gevoerd. Wij sluiten dus niet onze ogen voor de situatie. In het verleden was er de klacht dat de wachtlijsten te lang waren. De wachtlijstenproblematiek is echter aanmerkelijk teruggedrongen. Wij hebben gesproken over de proble matiek dat meer mensen op één kamer moesten verkeren. Er wordt hard gewerkt om ook daar iets aan te doen.

Voorzitter. Gelet op deze inspanningen hoop ik niet dat wij steeds in het negativisme blijven steken. Wij proberen juist vooruit te komen. Ik sluit mijn ogen niet voor moeilijkheden. De staatssecretaris van VWS heeft hierover in de Kamer het nodige gezegd. Terecht zijn zorgen geuit, maar laten wij nu niet doen alsof er niets wordt gedaan. Zo is het niet.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter. Er lopen nu twee gesprekken door elkaar, maar ik volg nog steeds de hoofdlijn.

Minister Balkenende:

Wat ik zei hield verband met uw vraagstelling.

De heer Marijnissen (SP):

Dat is zo. Ik neem u niets kwalijk.

Mijn eerste punt betrof de solidariteit tussen generaties, bijvoorbeeld als het gaat om de AOW. Toevallig is deze week het bericht verschenen dat in het kabinet een stuk zou circuleren over het oprekken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Klopt dit bericht?

Minister Balkenende:

Het bericht was onzin.

De heer Marijnissen (SP):

U gaat in deze kabinetsperiode de AOW-gerechtigde leeftijd dus niet verhogen?

Minister Balkenende:

Wat in het nieuws is geweest, is niet het beleid van het kabinet.

De heer Marijnissen (SP):

Dan ga ik ervan uit dat het stuk er wel was, maar dat u dat niet gaat overnemen. Dat is uitstekend. Dan zijn wij het op dit punt snel eens.

Dan de solidariteit op het punt van de AOW en de voorzieningen. Ik sluit mijn ogen niet voor de staatsschuld. Ik sluit mijn ogen ook niet voor de kosten van de AOW en andere kosten die samenhangen met de vergrijzing. De extra zorg zal geld kosten. Dat hoeft echter geenszins te betekenen, dat wij genoodzaakt zouden zijn om inbreuken te maken op de sociale zekerheid. Ik baseer mij hierbij op nationale, maar ook op internationale cijfers.

U zegt dat wij niet zo negatief moeten zijn over onze zorg en vervolgens komt u met internationale vergelijkingen. U hebt gesproken over uw bezoek aan een verpleeghuis. Ik heb de foto's in de krant gezien. Ik ga altijd zonder pers, maar u neemt journalisten mee. Dat is uw keuze. Ik heb geleerd dat het beter is om dat niet te doen. Zonder camera's erbij hoor je echt hoe het zit. Ik kom ook veel in verpleeghuizen en ik spreek met veel verpleegkundigen.

Minister Balkenende:

Ik vind dit geen methode van discussiëren.

De heer Marijnissen (SP):

Misschien mag ik even mijn zin afmaken? Ik neem u kwalijk dat u mij van negativisme beticht als ik probeer misstanden in de verpleeghuizen hier aan de orde te stellen. Inmiddels weet heel Nederland dat het daar niet goed gaat. Ik wil juist het positivisme van verpleegkundigen stimuleren, maar zij raken gefrustreerd door het beleid van dit kabinet. Er wordt te weinig geld voor de zorg gereserveerd. De opmerking over de werkbezoeken zal ik verder laten rusten.

Minister Balkenende:

Op deze manier komen wij in het debat geen stap verder. Ik heb al gezegd dat het kabinet de ogen niet sluit voor moeilijke toestanden. Ik weet dat er kritiek en zorg is en daar sluiten wij onze ogen niet voor. Ik begrijp niet dat u zegt dat ik bepaalde dingen wil afdoen als negativisme. Dat klopt helemaal niet. Ik heb wel in het algemeen gezegd dat er ook aandacht moet zijn voor de positieve dingen. Ik noem de mensen die zicht inzetten: de mantelzorgers, de vrijwilligers en de familieleden. Ik noem ook directies die het voorbeeld geven van de wijze waarop met een bepaald budget toch goede zorg geleverd kan worden. Daar mogen wij trots op zijn. Ik heb u totaal niet het verwijt van negativisme gemaakt. Ik begrijp ook niet waarom u dat zegt. Sterker nog, ik heb gezegd dat wij terechte kritiek oppakken. Daar gaan wij zeker niet aan voorbij.

De heer Marijnissen (SP):

U hebt dat woord echt gebruikt, leest u de Handelingen er nog maar op na. Als u het bij dezen wilt intrekken, vind ik dat prima. Ik wil dit zeker geen gesprek van doven laten zijn, zoals ik in eerste termijn heb gezegd. U entameert een discussie over waarden en normen en die gaat mij zeer aan het hart. Ik publiceerde daar al in de jaren tachtig over. Daarover geen verschil van mening. Het gaat mij om de invulling die u geeft aan een belangrijke waarde zoals solidariteit. Ik sta voor de solidariteit tussen de generaties. Zolang de misstanden in de verpleeghuizen bestaan, kunt u niet spreken over een gerealiseerde solidariteit in dit land.

Minister Balkenende:

Solidariteit heeft te maken met betrokkenheid; de betrokkenheid van sterk en zwak, van rijk en arm, en van jong en oud op elkaar. De waarde van solidariteit staat buiten kijf. U hebt op de onderzoeken van het SCP gewezen en daaruit blijkt dat de solidariteit in de Nederlandse samenleving is verankerd. Wij kiezen niet voor een model waarin iedereen het zelf maar moet uitzoeken. Wij kiezen niet voor "Amerikaanse toestanden" waarin mensen alles kwijt zijn, hun inkomen en ook de ziektekostenverzekering. Wij kiezen voor een fatsoenlijk stelsel van sociale zekerheid. Wij verschillen niet van mening over de waarde van solidariteit, maar wel over de concrete vormgeving daarvan. Wij kunnen van mening verschillen over de wijze waarop je tegen het prepensioen of dergelijke faciliteiten aankijkt. Daar ga ik graag het debat met u over aan. Vandaag hebben wij het echter vooral over de waarde van solidariteit. U zegt dat die wordt uitgehold en ik ben het daar niet mee eens. De solidariteit blijft overeind en vervolgens ga ik graag met u het debat aan over de praktische vertaling ervan. U moet echter niet beweren dat het kabinet of ik wil tornen aan de waarde "solidariteit". De invulling ervan is een andere discussie.

Voorzitter. Ik verwacht dat wij hierop terugkomen bij het verantwoordingsdebat en bij de algemene politieke beschouwingen. Nu kom ik toe aan een aantal thema's die in samenhang kunnen worden besproken. Ik doel op het complex aan waardepluriformiteit. De heer Rouvoet heeft daarover gesproken. De heer Dittrich had het in dit kader over het thema burgerschap en mevrouw Halsema had het over vier dilemma's. Ik ga ook in op de opmerking van de heer Van Aartsen over de verhouding tussen waarden aan de ene kant en normen aan de andere kant.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik neem aan dat u uw eigen betoog hebt afgerond en overgaat naar de beantwoording van de vragen. Kunt u uitleggen waarom ik het woord "rentmeesterschap" niet heb gehoord?

Minister Balkenende:

Ik heb een aantal waarden genoemd. Het debat over rentmeesterschap heb ik meermalen met u gevoerd. Ik zal uw uitdaging oppakken. Ook het thema "rentmeesterschap" blijft belangrijk en komt zeker terug. Ik heb nu een paar thema's willen noemen die zowel nationaal als internationaal de laatste tijd sterk aan de orde zijn geweest, zoals vrijheid, respect en solidariteit. Ik sluit het thema "rentmeesterschap" dus zeker niet uit. Ik heb toegezegd, daar nog nader op terug te komen, dus geeft u mij die kans.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Die kans geef ik u graag, maar het valt mij wel op dat, waar u vanuit uw politieke opvatting een aantal kernwaarden noemt voor de Nederlandse samenleving, dit begrip volstrekt afwezig is. Ik heb altijd gedacht dat het een centrale plaats innam in het CDA-gedachtegoed.

Minister Balkenende:

U weet dat dit geen diskwalificatie van dit begrip is. Ik heb ook de term "gespreide verantwoordelijkheid" gebruikt, die ik ook buitengewoon belangrijk vind. De thema's "vrijheid", "respect" en "solidariteit" zijn de laatste tijd zeer indringend aan de orde gesteld. Tijdens ons voorzitterschap van de EU zijn deze thema's indringend besproken. Ook in het debat vandaag blijkt dat die zaken terugkomen. Wij zullen zeker nader over het thema "rentmeesterschap" komen te spreken.

Voorzitter. De waardepluriformiteit is onmiskenbaar een debat waard, omdat het begrip essentieel is. Het roept ook paradoxen op. Niet alleen in de moderne samenleving, maar van oudsher is pluriformiteit een wezenskenmerk van ons land. Het hoort bij onze geschiedenis. Die pluriformiteit kan alleen bestaan bij de gratie van respect voor opvattingen voor anderen. Dat veronderstelt toch eigenlijk dat wij respect als een gemeenschappelijk gedeelde waarde zien. Zo is het toch: pluriformiteit en gemeenschappelijkheid moeten elkaar in evenwicht houden. Vandaar de kabinetsreactie in antwoord op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid waarin de regering het belang van waardepluriformiteit in de open, moderne samenleving combineert met de noodzaak van een kern van gemeenschappelijk gedeelde waarden. Er zijn ongetwijfeld meer voorbeelden te noemen. Waar het mij om gaat, is dat al dit soort paradoxen niet in voorschriften en regels zijn te vatten. Het vergt primair voortdurend publiek debat om het evenwicht te zoeken en te bewaren. Een evenknie van het publiek debat – ik zeg dus niet uitsluitend politiek debat – is de grote betekenis van burgerschap in een pluriforme samenleving.

Het kabinet heeft zijn standpunt recent uitgewerkt in een brief over burgerschap in de civil society. Burgerschap heeft te maken met onze rol als burger in een democratische rechtstaat die rechten en plichten omvat. Daarnaast heeft burgerschap te maken met dat wat ieder moet doen tegenover anderen om de samenleving leefbaar en houdbaar te laten zijn. Dat vergt onder andere respect en solidariteit, om maar twee kernwaarden in een pluriforme samenleving te noemen. In dat kader is door de heer Rouvoet terecht gewezen op het handvest burgerplichten.

Als wij spreken over pluriformiteit en burgerschap, dan komen wij ook uit bij de dilemma's. Mevrouw Halsema heeft er een viertal omschreven: ethisch monisme versus ethisch pluralisme, de institutionele moraal, het dagelijks sociale verkeer tussen mensen, dus de sociale moraal, en ten slotte de politieke moraal. Ik vond haar bijdrage buitengewoon interessant omdat het daarmee een ander type debat wordt. Je kunt altijd over afzonderlijke zaken praten, die zij ook heeft benoemd, maar daarbij heeft zij gezegd dat een aantal wezenlijke punten passen in het debat over waarden en normen. Ik ga daar dan ook graag op in. Mevrouw Halsema heeft daarbij aangegeven waar zij en haar politieke groepering voor staan. Ook ik ben van mening dat Nederland geen monistische samenleving is. Nederland is van oudsher een pluralistische samenleving. Ethisch monisme past daar niet in. Dat laat onverlet dat het kabinet eveneens het belang onderstreept van gemeenschappelijke waarden. In de kabinetsreactie op het rapport van de WRR is een poging gedaan, deze concreet te benoemen. Het gaat dan over gemeenschappelijkheden die bijvoorbeeld in onze grondrechten en in onze Grondwet te herkennen zijn. Die eenheid is juist nodig om verscheiden te kunnen zijn. Het spreken van dezelfde taal, het kennen van de rechtsregels zijn gemeenschappelijke zaken. Dat laat echter onverlet de betekenis van wat mevrouw Halsema het ethisch pluralisme noemt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

In het algemeen zullen wij het altijd met elkaar eens zijn, maar ik heb niet voor niets twee voorbeelden uitgewerkt. Als eerste voorbeeld gaf ik minister Verdonk, die een heel grote kwestie maakte van de geweigerde hand. Bij Barend en Van Dorp zei de minister uitdrukkelijk dat elkaar een hand geven een kwestie is van Nederlandse normen en waarden. Daarover hoor ik graag het oordeel van deze minister. Is dat zo? Wordt iemand die daar anders over oordeelt, uitgesloten?

Minister Balkenende:

Wij weten allemaal dat het geven van een hand in Nederland gebruikelijk is. Wij weten ook dat bepaalde groeperingen daar moeite mee hebben. Laten wij elkaar een beetje de ruimte geven. Je moet elkaar ook de ruimte geven als iemand graag een moment van stilte heeft voor het begin van een maaltijd. Dat zijn allemaal zaken waarbij wij elkaar moeten respecteren.

Ik begrijp de opmerking van mevrouw Verdonk. Mijn stelling is echter dat je oog moet hebben voor de pluriformiteit in dit land en voor elkaars gebruiken. Het is belangrijk dat dit soort zaken besproken kunnen worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Heeft u dat ook tegen minister Verdonk gezegd? Ik heb namelijk niet het gevoel dat zij inmiddels een andere mening is toegedaan of dat zij haar mening matigt.

Minister Balkenende:

Het lijkt mij niet goed om nu in te gaan op een gedachtewisseling met collega-bewindslieden. U vraagt mij naar mijn opvatting.

Mijn stelling is dat wij in deze samenleving alleen vreedzaam en respectvol kunnen samenleven als er over en weer begrip is. Dat is de achtergrond van mijn opmerking, maar als je in Nederland bent, neem je bepaalde gebruiken over. Hoe kijk je bijvoorbeeld aan tegen de rechtsorde, hoe ga je om met het debat? Al die zaken zijn van belang. Wij kunnen wel lang of kort praten over het geven van een hand, maar ik neem aan dat mevrouw Halsema zich wel het een en ander kan voorstellen bij wat ik heb gezegd en ik heb ook gezegd dat ik verwacht dat er op ander manieren respect is voor de gebruiken die hier bestaan. Als dat er niet is, komen wij met elkaar in dit land niet verder.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan hoop ik dat minister Verdonk goed meeluistert.

Ik heb een tweede voorbeeld gegeven en ook daarop wil ik de reactie van de minister. Ik heb gezegd dat een tweepartijenstelsel haaks staat op een pluriforme samenleving en een pluriforme democratie.

Minister Balkenende:

Daarover ben ik het volstrekt met mevrouw Halsema eens.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Is dit het standpunt van het kabinet? Ik weet dat de minister van Volksgezondheid daar een volstrekt andere mening over heeft en publiceert.

De voorzitter:

De minister spreekt namens het kabinet.

Minister Balkenende:

Wij weten dat Nederland een politieke cultuur van minderheden kent. Wij zijn een coalitieland. Pluriformiteit in organisaties is een wezenskenmerk van de Nederlandse samenleving. Dat betekent dat je ook een meerpartijenstelsel hebt. De kiezer maakt dat uit. Dat wij deze minderheden hebben is juist een groot voorrecht in Nederland. Zij zijn het gewend om met elkaar samen te werken. Wij hebben inderdaad een andere cultuur dan landen zoals het Verenigd Koninkrijk, dat twee grote stromingen kent. Dat hangt samen met de geschiedenis van ons land.

Het tweede punt dat mevrouw Halsema naar voren heeft gebracht, is de institutionele moraal. Het kabinet hecht veel waarde aan de institutionele moraal en stelt in zijn beleid de verantwoordelijkheid van mensen en verbanden centraal. Dat is een andere manier om te zeggen dat ik voluit vertrouwen heb in burgers. Daarbij kijk ik niet slechts naar de burger alleen, maar ook naar de burgers in verbanden. Dat hoort bij een vitale civil society. Daarmee is het verhaal natuurlijk niet af. De werkelijkheid is complexer. Ik doel niet alleen op de enkelingen in de samenleving die wel dingen kapot maken, de kwaden die de goeden kunnen bedreigen – de wetgever heeft tot taak om daarbij in te grijpen – maar vooral op de velen die zich niet in hun eentje in een complexe samenleving staande kunnen houden. Er zijn regels nodig om hen te ondersteunen en te beschermen.

Het "algemeen belang" is een lastig definieerbaar begrip, maar wij snappen wat er in beginsel mee wordt bedoeld. Een samenleving is meer dan een optelsom van individuen. De som moet groter zijn. Zo stelt het algemeen belang soms andere eisen dan individuele wensen of verlangens. Ik noem bijvoorbeeld de zorg voor toekomstige generaties, voor hen die zich nog niet kunnen uitspreken. Het "vertrouwen in de burger" klinkt zo zwart-wit. Het is geen ja of nee. Er zijn mensen die op eigen benen kunnen staan en er zijn mensen die dat niet kunnen. Er zijn mensen die op een goede manier gebruik maken van een recht en er zijn mensen die daarvan misbruik maken. Dat weten wij allemaal. Daarom moeten wij niet alleen kijken naar de burgers. Je moet juist kijken naar de maatschappelijke verbanden in de samenleving. Daarbij ga je in beginsel uit van vertrouwen, maar soms word je daarin beschaamd. Dat is bekend.

De sociale moraal is een kern van het debat over waarden en normen. In het begin van mijn betoog heb ik er al veel over gezegd. De heer Bos typeerde dat als de kleine moraal of kleine waarden. Fatsoenlijk omgaan met elkaar in de dagelijkse praktijk is wel waaraan de burgers in dit land behoefte hebben.

In dat kader wil ik een opmerking maken naar aanleiding van het betoog van de heer Bos. Onder het motto "klein fatsoen" citeerde de heer Bos een aantal stellingen van de website Zestienmiljoenmensen.nl. Ik wijs erop dat de onderwerpen worden aangedragen door de bezoekers van de site zelf. De redactie selecteert af en toe uit discussies op radio, tv en in de krant. Het gaat om gewone burgers en hun dagelijkse zorgen. De heer Bos heeft overigens wat selectief gewinkeld, want de stellingen gaan ook over fraude, integratie, de waarde van Europa, botsende grondrechten en wat solidariteit voor mensen persoonlijk betekent. De stelling van deze week werd zelfs aangedragen door de heer Bos zelf tijdens een lezing voor jonge ambtenaren over de betekenis van gelijkheid. De stelling luidde: mensen zijn niet gelijk. Er komt dus veel aan de orde op deze website.

De heer Bos (PvdA):

Het is een hele eer om met zo'n stelling op uw website te mogen figureren. Ik ben het met u eens dat wij in de politiek, meer dan wij misschien gewend zijn geweest de laatste decennia, af en toe ook morele oordelen uitspreken over zaken waarvan wij vinden dat die goed gaan of juist niet goed gaan. Wat ik op die website weerspiegeld zie, is dat de aandacht voor het morele oordeel zich steeds weer lijkt te richten op de relatief kleine onderwerpen. Ik heb u nooit, of het nou in het debat van vandaag is of in een ander debat, met eenzelfde scherpte en eenzelfde stellingname horen praten over mensen in verpleeghuizen die uitdrogen of te weinig te eten krijgen of over het voorkomen van armoede in dit land. Zodra het daarover gaat, verwijst u opeens naar internationale statistieken waarin Nederland vergeleken met andere landen het nog zo slecht niet doet. Als het echter gaat over het kleine fatsoen van die vuilniszak die buitengezet moet worden of dat je ook eens een praatje moet maken met oudere mensen in de buurt, dan neemt u geen blad voor de mond en zegt u ronduit hoe het volgens u moet zijn. Het zou uw overtuigingskracht bij al die andere onderwerpen zo ten goede komen als u eenzelfde scherpte en eenzelfde duidelijkheid betrachtte bij die grote vraagstukken. Als u nou vandaag in de Kamer gewoon eens zegt dat u uit moreel oogpunt het onaanvaardbaar vindt, ongeacht hoe het in andere landen is geregeld, dat in Nederlandse verpleeghuizen mensen uitdrogen of te weinig te eten krijgen, dat u armoede onaanvaardbaar vindt en dat u het onaanvaardbaar vindt dat gezinnen met kinderen op straat gezet worden. Als u dat deed, zou dat uw overtuigingskracht op al die andere dossiers alleen maar ten goede komen.

Minister Balkenende:

De heer Bos heeft het over kleine moraal of kleine waarden. Voor mensen die gewoon leven in een wijk of een straat kunnen dat een grote moraal en grote waarden zijn. Het bepaalt hun kwaliteit van leven. U doet daar te badinerend over.

U heeft het over het beeld. Ik weet nog goed dat toen ik begon over het thema waarden en normen, ik ook opmerkingen heb gehoord of het niet te vaag, te kleinschalig was. Ik heb daarop geantwoord dat wij maar eens moesten beginnen met fatsoen in de samenleving. Ik heb daar veel kritiek op gekregen. Overal waar je komt in dit land praten mensen erover: hoe gaan wij met elkaar om? Het houdt mensen bezig. Ik ga er ook gewoon mee door.

Ik heb vervolgens gezegd: laten wij beginnen met over dit soort zaken te praten. Welk type samenleving wil je, hoe ga je met elkaar om. Daarna heb ik gezegd ook inhoudelijke verdieping te willen. Het verhaal was toen weer: u laat rapporten schrijven. Ik merk hier vandaag dat het rapport van de WRR goed is gevallen. Het heeft bijgedragen aan een verdieping van het debat. De opmerking was toen weer: die website. U doet dat zelf ook. Die website geeft prachtige voorbeelden van wat er in Nederland gebeurt. Ik zeg dat niet, omdat het een website van AZ is.

U maakt opmerkingen over de uitlatingen die ik doe. Luistert u dan wel goed? Ik heb verhalen gehouden in Johannesburg over het thema duurzaamheid. Ik heb gesproken over de thema's vrijheid en solidariteit in Europa. Wij hebben in Europa een heel debat geëntameerd. Wij hebben deze week het voorbeeld van de topinkomens. Er zijn tal van onderwerpen te noemen. Als u mij recht wilt doen, moet u niet dit beeld schetsen.

De heer Bos (PvdA):

Er is minstens één misverstand en de rest is waarschijnlijk gewoon meningsverschil. Het misverstand is dat ik zou beweren dat het praten over wat ik zaken van klein fatsoen noem, niet belangrijk zou zijn. Dat hoort u mij echt niet zeggen. Ook ik vind onderlinge omgangsvormen belangrijk. Ook ik denk dat er momenten zijn waarop en aanleidingen zijn waarom politici, en ook de minister-president, het volste recht hebben om zich daarover uit te laten. Zij hebben het volste recht om een bepaalde positie in het debat in te nemen, daarmee een bepaalde voorbeeldfunctie uit te stralen en dingen op die manier in gang te zetten. Dat is prima! Het gaat mij om het volgende. Als het debat steeds weer over die zaken gaat, en niet over die grotere zaken, dan zal dat uiteindelijk ook uw overtuigingskracht niet ten goede komen op al die onderwerpen waar u het wel over heeft. Ik heb net drie of vier voorbeelden gegeven, over armoede, over gezinnen met kinderen die op straat gezet worden en over de situatie in verpleeghuizen. Waarom bent u zo terughoudend met het geven van een moreel oordeel over die grote zaken, terwijl u bij de niet onbelangrijke maar relatief kleinere zaken zoals een praatje maken met ouderen in de buurt en op tijd de vuilniszak buiten zetten, die terughoudendheid vooral niet vertoont? Waarom durft u die terughoudendheid niet te laten varen bij die echt grote zaken?

Minister Balkenende:

Ik begrijp werkelijk niet hoe u dit meent te kunnen stellen. Als er iemand is geweest die de afgelopen jaren de moed heeft gehad om zaken aan te pakken die nodig zijn met het oog op de toekomst van Nederland, dan is het dit kabinet. Wij durven tegen de stroom in te gaan. Waarom doen wij dat? Om ook de solidariteit op langere termijn te kunnen veiligstellen. Wij doen het met het oog op een evenwichtige situatie. Ik noem bijvoorbeeld ook de positie van jonge mensen in hun latere leven. Om die reden voeren wij een beleid van verandering. Ik weet dat ik een paar jaar geleden ook ben weggehoond toen ik begon te praten over waarden en normen. U hebt het gehad over overtuigingskracht. Ik merk op het ogenblik dat het thema van de waarden en de normen eigenlijk overal in Nederland geweldig bloeit. Je ziet enorme initiatieven van onderop, van mensen in de scholen, in de sportverenigingen, in wijken en buurten. Men is daar geweldig met zaken bezig. Dat is een belangrijk punt.

U zegt dat ik mij niet uitlaat over die belangrijke issues. Wat voor debatten hebben wij hier eigenlijk gehad? Wij hebben debatten gevoerd over solidariteit in de toekomst, over financiële houdbaarheid, over het leven over twintig, dertig of veertig jaar. Ik begrijp werkelijk niet dat u zegt dat ik daar niet over spreek. Ik ben bezig met de toekomst van Nederland.

Het spijt me, maar ik ben van mening dat de manier waarop u daarover spreekt, weinig vooruitgang zal brengen. Het betoog van mevrouw Halsema sprak mij meer aan. Praten over ethische dilemma's. U hebt een betoog gehouden waarin u de discussie over waarden en normen op een bepaalde manier heeft geduid. Dat staat u vrij. Juist als je praat over kwaliteit van leven, als je praat over waarden en normen, is het veel belangrijker om samen een signaal te geven. Toen wij het deze week hadden over de topinkomens, werd er één signaal gegeven. Wij hebben het over de wijze waarop mensen met elkaar omgaan. Wat schieten de mensen in Nederland ermee op als wij dit type debat voeren? Ik heb liever dat wij dan één lijn trekken. Dat laat onverlet dat je een verschil van mening kunt hebben over de sociale zekerheid, over pensioen of over wat dan ook. Ik geloof dat wij er meer aan zouden hebben als wij samen één lijn zouden trekken, als wij een goed voorbeeld zouden geven. Ik denk dat dit ook een beetje samenhangt met het menselijke tekort, waarover mevrouw Halsema al heeft gesproken. Soms over de eigen schutting heen kijken, werken aan de toekomst van het land, juist bij een thema als waarden en normen, waarbij mensen in Nederland proberen samen te werken! Dat zou ook onze uitstraling moeten zijn! Dat was vanmiddag ietsje anders.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Dat is een heel lang antwoord, maar wederom geen antwoord op de simpele vraag die ik heb gesteld. Ik heb namelijk helemaal niet gezegd dat de minister-president geen thema's durft aan te roeren of niet daadkrachtig zou zijn. Ik ben het ook niet met hem oneens over het feit dat hij veel gezegd heeft over het financieringstekort en veel gedaan heeft voor de financiële houdbaarheid van een en ander. Het enige wat ik van hem vraag, is het volgende. Waarom is hij niet terughoudend bij het vellen van een moreel oordeel over de onderlinge omgang tussen mensen, en is hij dat wel bij het vellen van een moreel oordeel over de wijze waarop de overheid met haar burgers omgaat? Ik heb één concreet voorbeeld genoemd en ik vraag gewoon een antwoord op die heel concrete vraag.

De heer Marijnissen heeft gesproken over de situatie in verpleeghuizen. De minister-president is niet op zijn vraag ingegaan, omdat hij verwees naar een vergelijking tussen Nederland en andere landen. Als je iemand vraagt om een moreel oordeel over wat er in verpleeghuizen aan de hand is, is de vergelijking met andere landen even niet relevant. Dan gaat het erom of de minister-president het in verhouding tot de standaarden die hij aanlegt, met zijn geweten, zijn levensovertuiging of enig ander moreel kader, acceptabel vindt of niet. De concrete vraag die ik hem stel is: waarom spreekt hij dat moreel oordeel concreet over die situatie in verpleeghuizen nooit uit?

Minister Balkenende:

Voorzitter. Vindt de heer Bos dat wij het debat op een eerlijke manier met elkaar moeten voeren?

De heer Bos (PvdA):

Geeft u nu maar antwoord op mijn vraag.

Minister Balkenende:

Nee, vindt u dat wij het debat op een eerlijke manier moeten voeren?

De heer Bos (PvdA):

Jazeker.

Minister Balkenende:

Dan moet u geen onzin verkopen. Ik ben op twee manieren ingegaan op de opmerking van de heer Marijnissen. De algemene vraag was: hoe kijkt u aan tegen de positie van ouderen in de Nederlandse samenleving? In reactie daarop heb ik een internationale vergelijking gemaakt. Ten aanzien van verpleeghuizen heb ik gezegd dat ik mijn ogen niet sluit voor tekortkomingen en dat dit voor het kabinet als geheel geldt. Ik heb gewezen op debatten hier in de Kamer, op de opstelling van staatssecretaris Ross en op het beleid dat is gevoerd. Ik heb ook aangegeven, dat er sprake is van een aantal verbeteringen. Verder heb ik over directies gesproken. Dan moet u niet zeggen: u gaat niet in op de opmerking van de heer Marijnissen. Dat bedoel ik met eerlijk zijn. U hebt het ook over morele oordelen. Ik herinner eraan dat ik deze week een verhaal heb gehouden over de vraag wat de centrale punten zijn waarvoor je oog moet hebben. U hebt beluisterd dat ik het heb gehad over het steeds oog moeten hebben voor de meest kwetsbaren in de samenleving: de volledig arbeidsongeschikten, degenen die langdurig in de bijstand zitten, degenen die ziek zijn. Je kunt wel praten over de maatvoering, maar ik werp uw opmerking dat ik geen morele oordelen uitspreek, verre van mij.

De heer Bos (PvdA):

Ik sluit af met een conclusie, voorzitter. Ik heb goed gehoord hoe de heer Marijnissen met de minister-president heeft gediscussieerd over dit concrete geval. Ik constateer dat toen het ging over mensonterende situaties in verpleeghuizen de minister-president letterlijk zei: er is inderdaad sprake van individuele situaties waarin het nog niet goed gaat. Het gaat hier niet om individuele situaties! Uit onderzoek is gebleken dat bij 30% van de mensen in verpleeghuizen sprake is van uitdroging of onvoldoende voeding. Dat zijn geen individuele gevallen. Daar is dus structureel iets mis en dan moeten wij niet terughoudend zijn met het vellen van een oordeel daarover. Ik weet best waarom de minister-president toch terughoudend is. Immers, als hij dat oordeel wel uitsprak, zou hij in lijn met zijn eigen standpunt vele malen voortvarender daartegen moeten optreden dan hij vandaag de dag doet.

Minister Balkenende:

Ik neem scherp afstand van dit type debat. De heer Bos kent mij goed genoeg om te weten dat het mij pijn doet, wanneer mensen in een schrijnende situatie terechtkomen. Niet voor niets praten wij erover in het kabinet. Niet voor niets worden er maatregelen genomen. Niet voor niets worden op het ogenblik zaken onderzocht door de heer Kennedie en anderen. Niet voor niets laten wij ons informeren. Ik vind het teleurstellend dat hij dit beeld oproept, want zo ligt het natuurlijk niet. Ik vind dit ook geen goed voorbeeld van hoe wij met elkaar omgaan. Datgene wat niet goed is, moet je met elkaar kunnen bespreken. Juist als het gaat om de kwetsbaren mag van een kabinet, mag van een parlement worden verwacht dat het ingrijpt. Ik meen dat de afgelopen tijd ook de nodige handreikingen zijn gedaan, juist omdat er sprake is van zorgwekkende dingen.

De heer Van Aartsen heeft gewezen op het belang van normen naast waarden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik kan mij voorstellen dat u door dat uitgebreide interruptiedebat een sprong in uw tekst maakt, maar u was bezig de sociale moraal te bespreken die ik naar voren heb gebracht. Ik zou het prettig vinden als u ingaat op mijn stelling naar aanleiding van de vraag: als wij het sociaal verkeer tussen mensen willen verbeteren, kiezen wij dan voor repressie of maken wij mensen dan mondig? Mijn stelling was dat in toenemende mate door dit kabinet wordt gekozen voor repressie, terwijl ik juist vind dat de mondigheid, het kritisch besef van al die andere burgers moet worden versterkt. Daarop wil ik uw reactie.

Minister Balkenende:

Het is volgens mij altijd een combinatie van repressie én mondigheid van mensen. Het klinkt misschien saai, maar het is wel zo. Soms is er gewoon repressie nodig als dingen fout gaan. Daarover mag geen misverstand bestaan. Dit is een breder debat. Natuurlijk gaat het om mondige mensen, ook als het gaat om conflictbeheersing en ook als het gaat om sociale aspecten. Mensen hebben elkaar nodig. Mensen moeten elkaar de waarheid kunnen zeggen. Ik ben vorige week in Rotterdam geweest waar een moeilijk onderwerp speelt: islam en integratie. Er zijn veel debatten geweest. Daar was te zien dat mondigheid betekent dat men niet grijpt naar het instrument van geweld noch naar langs elkaar heen leven, maar dat men ondanks de verschillen en ondanks de moeilijke toestanden met elkaar in debat komt. Je ziet dat die mondigheid over en weer mensen bij elkaar brengt, ondanks verschillen. Ik vond dat een mooi voorbeeld van mondigheid. Echter, soms heb je te maken met een situatie waarin je zegt: nu kan het niet. Dan past repressie. Het is dus én, én.

Ik zei al dat de heer Van Aartsen heeft gesproken over het belang van normen naast waarden. Indien wij waarden een rol willen geven in het debat, is het van belang dat er allerlei normen zijn die de spelregels tussen burgers bepalen. Daar moet men elkaar aan kunnen houden. Daarnaast zijn de normen de essentiële randvoorwaarden waarbinnen de conflicterende waarden naar voren kunnen worden gebracht. De normen van de rechtstaat en de democratie verdienen voortdurende aandacht. Normen zijn datgene wat burgers aan basale zekerheid tegenover elkaar hebben en waaraan zij de zekerheid ontlenen tegenover de staat en het kwaad van buiten. In het kabinetsbeleid vormen veiligheid en een veilige publieke ruimte een van de speerpunten. Degenen die de veiligheid handhaven, verdienen onze steun. De heer Van Aartsen zei: waarden zullen er zijn, maar het gaat ons vooral om normen. Ik denk dat het goed is om de samenhang tussen het een en het ander te zien. Je hebt immers waarden nodig om normen te formuleren, te handhaven en na te leven. Het naleven van normen is juist weer gebaat bij een goed waardebesef. Er bestaat een verband tussen het een en ander.

Een heel ander onderwerp sneed de heer Herben aan toen hij sprak over de verhouding tussen de artikelen 6 en 7 van de Grondwet: de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting. Hij is er een voorstander van om die zaken met elkaar in verband te brengen. Dat voorstel is, zoals bekend, aan de orde geweest in het debat over grondrechten in de pluriforme samenleving. Een dergelijke samenvoeging is toen overtuigend weerlegd door minister De Graaf: samenvoeging zou tekortdoen aan het specifieke karakter van de vrijheid van godsdienst, die immers meer omvat dan alleen de vrijheid van meningsuiting. Ik refereer graag aan hetgeen de toenmalige minister daarover zei.

De heer Rouvoet stelde de vraag: wanneer noemen we iemand geïntegreerd? Ik sprak zo-even over het slotdebat over islam en integratie in Rotterdam. De debatten gingen daar over essentiële thema's. Ik heb daarbij gezegd dat integratie meer is dan een inburgeringscursus, meer dan een examen. Integratie is je mengen in het grote geheel, zonder je eigen identiteit te verloochenen. Integratie is: laten zien dat je betrokken bent bij de buurt en de stad, met trots op je eigen culturele tradities en geloof. We moeten tegen elkaar kunnen zeggen: ik ben het niet met je eens, voor een deel heb je misschien gelijk en voor een deel heb ik gelijk, maar laten we afspreken dat we goede buren kunnen zijn. We leven nu eenmaal in een rechtsstaat waarin we allemaal gelijk zijn en waarin we allemaal dezelfde vrijheden en rechten hebben, maar waarin ook van ons wordt gevraagd dat we ons verantwoordelijk gedragen en ons aan de regels houden. Dat zijn geen mooie woorden in een wetboek, dat is de basis van een vreedzame samenleving waarin mensen tot hun recht kunnen komen.

De heer Rouvoet sprak verder over burgerplicht, een thema waarover hij overigens vaker heeft gesproken. Ik steun zijn opvatting dat je niet alleen voortdurend oog moet hebben voor rechten, maar ook voor plichten. Afgelopen dinsdag is een brief naar de Kamer gegaan over burgerschap en een andere overheid, waarin staat dat we dit zullen bespreken, dat er advies zal worden gevraagd en dat we hierop zullen terugkomen. Met andere woorden, ik geef graag de toezegging dat deze suggestie wordt bezien en dat de Kamer zo spoedig mogelijk daarover zal worden geïnformeerd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In mijn bijdrage verwees ik ook naar de brief van minister Pechtold over algemene beginselen van behoorlijk burgerschap. Ik ben blij met deze toezegging van de minister-president, die ik overigens zo versta dat over de vormgeving nog moet worden gesproken. Ik weet niet aan wie advies zal worden gevraagd, maar er zal over worden doorgepraat. Maar hoe we ook komen tot een "handvest", een inventarisatie van plichten naast rechten, voor mij is het essentieel dat de verschillende levensbeschouwelijke stromingen in ons land hierbij een inbreng kunnen hebben. Ik nodig de minister-president dus uit om dit hierbij te betrekken als hij de Kamer informeert over de vormgeving.

Minister Balkenende:

Dat zeg ik u graag toe.

Na het thema waardepluriformiteit wil ik overgaan naar de rol van overheden, maatschappelijke organisaties en de kerk. Er zijn de nodige opmerkingen over gemaakt, er zijn ook veel vragen gesteld. Op het kritischer en mondiger maken van mensen ben ik al ingegaan. Maar hoe ga je met conflicten om? Ik heb prachtige voorbeelden uit de praktijk gezien van buurtbemiddeling, allochtonen en autochtonen die samen aan de oplossing van problemen werken; voorbeelden van scholen waar leerlingen worden betrokken bij de oplossing van problemen in de verhoudingen tussen leerlingen en, soms, met leerkrachten. Die zaken hangen samen met mondigheid. Als je op die manier werkt aan het tegengaan van moeilijke situaties kun je ver komen. Met andere woorden: het kritisch en mondiger maken van mensen kan daaraan bijdragen, mits het gedrag wordt gevoed door betrokkenheid op de ander en een redelijke opstelling.

De heer Herben merkte op dat de burger nogal eens de rekening bij de overheid legt. Ik denk dat dit te maken heeft met de "vertrouwensparadox": mensen zijn mondig en zelfstandig, hebben oog voor de overheid maar ook wantrouwen jegens wat de overheid doet, maar als zich iets manifesteert dan zijn zij snel bij de overheid om het probleem op te lossen. Het merkwaardige is dus dat jegens de overheid tegelijk wantrouwen bestaat en het vertrouwen dat deze het probleem wel oplost. Dat is een probleem waar je niet snel uit komt. De overheid moet duidelijk maken waar zij voor staat en mag anderen op hun verantwoordelijkheid aanspreken. Regelgeving en beleid moeten helder zijn, want dat voorkomt misverstanden. Verder moet de overheid niet meer beloven dan zij kan waarmaken. Dergelijke basale zaken zijn essentieel in die bekende vertrouwensparadox. Ik heb eerder al gezegd: de vrijheid is geïndividualiseerd en de verantwoordelijkheid is gecollectiviseerd. Wij moeten steeds oog hebben voor deze thematiek.

De heer Herben heeft ook een opmerking gemaakt over het klagen door de burger over de rol van de overheid. Ook daar ga ik graag op in. De kabinetsreactie op het WRR-rapport geeft op meer dan één punt aan dat het gaat om verantwoordelijkheden van de burger en van de overheid bij rechtshandhaving. Dat is een van de kernpunten in de discussie die wij nu voeren. Het gaat niet om klagen, maar om het vragen van aandacht voor de betekenis van waarden en normen. Inmiddels is gebleken dat dit bij velen weerklank heeft gevonden.

De heer Dittrich vroeg of ik de opvatting deel van de RMO over de rol die individuele burgers spelen. Ook in het interruptiedebat dat hij met de heer Verhagen voerde kwam dat punt aan de orde. De een zal misschien het vertrekpunt meer zoeken in maatschappelijke verbanden en de ander meer in individuen. De vraag is dan, hoe wij omgaan met dit soort ordeningsvragen. Ik denk dat het appelleren aan de verantwoordelijkheid van individuen past bij de ontwikkeling van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij. Het komt erop aan, talenten te benutten en zaken anders te gaan doen, juist om de kracht te versterken. Ik verwijs naar de uitspraak van Kennedy, die ik zelf ook al vaker heb geciteerd en die wij allemaal kennen. Mensen moeten zich inzetten voor hun eigen land en niet steeds op de anderen wachten. Bij het beantwoorden van de vraag wat men kan doen voor zijn land, zijn omgeving, de stad of de buurt, komt ook de discussie rondom bijvoorbeeld de maatschappelijke stage aan de orde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik had verwacht dat u meer zou zeggen over de rol van maatschappelijke organisaties ten opzichte van de overheid. Ik vraag daar met nadruk naar, omdat ik nogal verbolgen ben over de recente brief die minister Verdonk aan VluchtelingenWerk heeft gestuurd. In de kern gaat het om de relatie tussen de overheid en maatschappelijke organisaties. De subsidierelatie wordt namelijk ter discussie gesteld, als de organisatie onafhankelijk opereert. Ik wil graag uw oordeel daarover horen.

Minister Balkenende:

Ik ga hier nu niet een debat voeren dat u met mevrouw Verdonk behoort te voeren. Het klinkt misschien een beetje flauw, maar op die manier kunnen wij hier over elk onderwerp spreken. Ik heb een aantal algemene opmerkingen gemaakt over de betekenis van maatschappelijke organisaties voor de versterking van waarden en normen. Deze organisaties kunnen de burgers representeren. Ik wil graag daarover een debat met u aangaan, maar om nu elk afzonderlijk onderwerp hier te gaan bespreken, vind ik niet direct passen in dit debat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is niet zomaar een onderwerp. Ik had ook minister Van Ardenne-van der Hoeven kunnen noemen; het betreft meerdere ministers in uw kabinet. Ik heb het over een zeer principiële kwestie, namelijk of het maatschappelijk middenveld, dat u toch dierbaar zou moeten zijn, de opvatting van de politieke meerderheid van het moment moet verkondigen om subsidie te mogen ontvangen of dat het ook een tegenmacht mag vormen. Daar gaat het om. Zowel minister Van Ardenne als minister Verdonk hebben nu vrij duidelijk uitgesproken dat maatschappelijke organisaties geen subsidie meer krijgen op het moment dat zij beleidsonafhankelijke uitspraken doen.

Minister Balkenende:

Organisaties hebben het recht hun mening te geven. Ik vind dit niet het geschikte moment om specifiek het debat aan te gaan over uitlatingen van mevrouw Verdonk of mevrouw Van Ardenne. Ik vind dat dit geen recht zou doen aan het debat dat wij hier met elkaar voeren. Wij kunnen nader met elkaar spreken over de beleidsafwegingen die ten grondslag liggen aan de contacten met het maatschappelijk veld. Ik heb er echter geen zin in om de discussie die u in eerste instantie met mevrouw Verdonk moet voeren, nu hier te voeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Neen, neen, de minister gaat over zijn eigen antwoord.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Precies. Ik wil ook geen discussie over minister Verdonk, maar ik leg de minister-president in zijn algemeenheid de volgende vraag voor, waar ik een antwoord op wil hebben. Vindt u dat subsidierelaties tussen de overheid en maatschappelijke organisaties afhankelijk moeten worden gesteld van de opvattingen van die organisaties? Vindt u dat de subsidierelatie stop mag worden gezet of dat daarmee mag worden gedreigd, als die organisaties dingen zeggen die dit kabinet niet uitkomen? Wat vindt u als minister-president daarvan?

Minister Balkenende:

Het algemene oordeel is dat de overheid er bij alle subsidierelaties altijd oog voor heeft dat er recht wordt gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke verbanden. Dat is punt één. Punt twee is dat wij zat subsidierelaties hebben met organisaties die standpunten huldigen die niet de standpunten zijn van het kabinet. Laat daar geen misverstand over bestaan. Dat is ook de algemene lijn die wij volgen.

Neemt u als voorbeeld uw eigen regeling voor de campagne rondom het referendum. Er wordt geld gegeven aan tegenstanders, aan voorstanders en aan neutrale informanten. U weet ook dat er zat subsidierelaties zijn tussen de Rijksoverheid en maatschappelijke verbanden die helemaal niet het beleid van het kabinet ondersteunen. Ik erken het eigen recht van organisaties om hun mening te ventileren. Als het gaat om subsidierelaties kennen wij niet een algemene lijn dat je alleen geld geeft aan organisaties die jou als overheid ondersteunen. Zo ligt het niet en dat weet u ook wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan is het gedrag van zowel minister Verdonk als minister Van Ardenne in strijd met de algemene lijn van het kabinet en die uitspraak wil ik wel helder van u hebben. Er durven zich namelijk op dit moment een groot aantal maatschappelijke organisaties niet meer uit te spreken over het kabinetsbeleid, omdat zij bang zijn hun subsidie te verliezen. Ik denk dat u die situatie niet wilt.

Minister Balkenende:

Ik heb aangegeven dat er veel subsidierelaties zijn met organisaties die juist niet het standpunt van de Rijksoverheid vertegenwoordigen. Dat is de situatie en voor het overige heb ik hierover gezegd wat ik wilde zeggen.

Voorzitter. Ik was gebleven bij de rol van de media. Het thema zelfregulering is daarbij eveneens aan de orde gekomen. De heer Van der Vlies is daar kritisch over geweest. Hij vraagt zich af of die zelfregulering wel voldoende werkt. Hij vraagt om een moreel oordeel van de kant van de regering. Het is misschien goed om nog even te wijzen op de brief die staatssecretaris Van der Laan gisteren aan uw Kamer heeft gezonden. In die brief wordt specifiek ingegaan op de rol die de overheid heeft. Het komt er kort gezegd op neer dat de overheid zich niet actief wil bemoeien met de inhoud van de media, maar dat zij hoopt dat de media zelf corrigerend optreden wanneer er in programma's maatschappelijke grenzen worden overschreden.

Zoals u bekend is, ondersteunt het kabinet deze gedachte met stimulerende maatregelen zoals gesprekken met het Genootschap van hoofdredacteuren en financiële ondersteuning van het debatbureau. Ik geef u een concreet voorbeeld. Op 9 december hebben minister Remkes, toenmalig minister De Graaf en ik een gesprek gehad met de hoofdredacteuren, juist om met elkaar te praten over de vraag: hoe ga je om met je verantwoordelijkheid als journalist, als medium, in de berichtgeving over dit soort onderwerpen. Dat is heel goed. De verantwoordelijkheid blijft waar zij ligt, maar je maakt zaken wel bespreekbaar, met behoud van ieders verantwoordelijkheid voor wat je wel en niet in de media hebt te doen. Dat vind ik een volwassen relatie. Je hebt een helder onderscheid in verantwoordelijkheden, maar je benoemt de onderwerpen wel. Dat heeft de heer Verhagen deze week gedaan ten aanzien van SBS6. Hij heeft nog eens aangegeven dat de maatschappelijke discussie, de kritiek heeft geleid tot een bepaalde stap die ook is toegejuicht door de heer Van der Vlies.

Het is goed om te onderlijnen dat er een verschil is in verantwoordelijkheid. Wij hebben onafhankelijke media, maar dat betekent niet dat zaken niet bespreekbaar zouden zijn. Dat is feitelijk hoe het ligt. Daarnaast heb je het algemene juridische kader. Natuurlijk zijn er dingen die gewoon niet kunnen. Als er sprake is van discriminatie kun je daartegen optreden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Natuurlijk, de marges zijn smal. Het juridische kader kennen wij, dat is vaker gewisseld. Dat is helder. Zelfregulering is prima, maar laat het dan ook écht werken. Mijn waarneming is dat het nog lang niet op alle thema's, waar wij het op zichzelf wel over eens zijn, voldoende werkt. De ontwikkeling bij SBS6 is prima, dat heb ik ook gezegd vanmorgen. Ik vind het een goed signaal dat een omroepgemachtigde de verantwoordelijkheid neemt voor iets wat fout is gegaan en daar conclusies aan verbindt. Dat is een beeld dat ik waardeer. Dat zou verder moeten gaan, bijvoorbeeld als het geweld betreft. De thema's kent u wel. Echter, daar komt – ik hou het een beetje in de gaten op mijn plek in de samenleving – nog niet zo heel veel van terecht. In gesprek gaan met het Genootschap van hoofdredacteuren is prima, maar je zou dan toch ook op enig moment resultaat daarvan willen zien. Mijn norm wordt vast en zeker niet door al die anderen gedeeld, daar heb ik nog wel begrip voor, maar laat er dan een begin van een reactie zijn in de goede richting.

Minister Balkenende:

De heer Van der Vlies zegt zelf al dat wij in Nederland gelukkig de onafhankelijkheid van de media kennen. De media hebben een eigen verantwoordelijkheid. Daarom ben ik blij met het debat dat op het ogenblik onder journalisten wordt gevoerd hoe zij met hun verantwoordelijkheid omgaan. Ik noem nog eens een concreet punt. Moet een tv-zender een uitzending maken van een politieactie? Dat kan zeer bedreigend zijn voor degenen die de actie uitvoeren. De tv-zender moet dan niet willen uitzenden, in het belang van de mensen. Dergelijke signalen werden in het gesprek opgepakt.

De zelfregulering zal ook worden afgedwongen door het maatschappelijke debat. Ik merk de laatste tijd dat er steeds meer over wordt gesproken. Wat breng je wel of niet in het nieuws en hoe? Ik heb dat ook gemerkt toen ik de steden en de wijken in ging na de verschrikkelijke moord op Theo van Gogh. Er gebeuren positieve dingen die niet het nieuws halen, maar wel van belang zijn voor het leven van de mensen. Dan ga ik niet dicteren wat de pers moet doen. De mensen dragen zelf bij aan dat debat.

De heer Van der Vlies heeft gelijk dat bekeken moet worden wat de zelfregulering kan omvatten. Hij heeft de suggestie gedaan om tot een soort verantwoordingsdag van de media te komen. Als zij daartoe zelf besluiten, is dat een prima idee. De overheid moet dat niet willen afdwingen. Dat is ook niet onze rol. Als het gebeurt, is dat de beslissing van de media. Misschien is dat een antwoord op het debat dat op het ogenblik plaatsvindt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het publieke debat, met name de reactie vanuit het publiek, moet er zijn. Daarmee kan worden gestuurd. Ik wil echter toch een keer gezegd hebben dat ik mij behoorlijk heb opgewonden over het aanbod aan films enz. met daarin geweld na de moord op Theo van Gogh, waarover wij allemaal onze afschuw hebben uitgesproken. De kijkcijfers die ik heb gezien stelden mij niet gerust. Wij moeten natuurlijk vertrouwen hebben in de mondige burger, maar, al is het dan paternalistisch of zoiets, wij kunnen sturend bezig zijn.

Minister Balkenende:

Maar het stelt mij wel gerust dat mensen als de heer Van der Vlies en vele anderen zich er niet bij neerleggen, opmerkingen maken en het debat gaande houden. Dat gebeurt op dit moment. Dat draagt bij aan een moreel appel. Er worden dan stappen gezet om daaraan tegemoet te komen. Dat zijn goede elementen in het waarden-en-normendebat.

De heer Verhagen (CDA):

Ik ben het eens met de minister-president. Ik ben het er ook mee eens dat het publieke, maatschappelijke debat tot concrete stappen van SBS6 heeft geleid, om bepaalde programma's nu niet uit te zenden. De discussie erover heeft bij SBS6 de vraag teweeggebracht of men wel op de goede weg was. Past dit wel binnen de ethische codes en de maatschappelijke verantwoordelijkheid?

Ik ben blij met de reactie van de minister-president dat het kabinet erover praat met het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren en de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Het debat wordt dan gestimuleerd door de ondersteuning van het instituut.

In de brief van de staatssecretaris viel mij op dat zij niet voor zichzelf een rol weggelegd zag in het entameren van het debat over de maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar dat overliet aan het instituut. Juist gelet op hetgeen de minister-president zegt, zou het voor de hand liggen dat de staatssecretaris zelf de discussie aanging.

Minister Balkenende:

De staatssecretaris heeft de brief geformuleerd in de wetenschap dat er onderscheiden rollen van politieke ambtsdragers, bewindslieden en instellingen zijn. Je moet ook oppassen. Binnen de kortste keren krijg je het verwijt dat er een vermenging van sferen ontstaat. Dat is de achtergrond van haar terughoudendheid.

In algemene zin, zoals wij er nu met elkaar over spreken, is er alle aanleiding voor de discussie. Ik heb niet alleen op 9 december gesproken, maar ook eerder. Ik heb met hoofdredacteuren gesproken over thema's als integriteit, het opnemen van verantwoordelijkheid enz. Dat zijn zeer stimulerende debatten. Die moeten worden gevoerd op basis van de onderscheiden rollen. Ik ben er zeker van dat de staatssecretaris het debat dat hier wordt gevoerd zal betrekken in haar contacten.

De heer Marijnissen stelde een vraag over toezicht op accountants, een onderwerp dat al verschillende keren aan de orde is geweest. Het wetsontwerp inzake publiek toezicht op het functioneren van accountants is voor het zomerreces 2004 bij de Tweede Kamer ter behandeling aangeboden. De tijdens de behandeling ingediende amendementen zijn door tussenkomst van de minister van Financiën om advies voorgelegd aan de Raad van State. Ik spreek de hoop uit dat de Tweede Kamer op korte termijn met het wetsvoorstel zal kunnen instemmen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik had het onderwerp iets algemener aan de orde gesteld, ik had ook de notarissen genoemd. Toevallig is er gisterenavond een debat over de rol van notarissen bij veilingen geweest. Wij weten allemaal dat er bij de verkoop van onroerend goed dingen gebeuren die het daglicht eigenlijk niet verdragen; ik zeg het maar gewoon in het openbaar. Er is gisteren al veel over gezegd, maar de Kamer werd geconfronteerd met een bewindspersoon die weigerachtig was om er adequaat op te reageren. Het ging dus niet alleen om de accountants, maar om alle vrijeberoepsbeoefenaren; wij zien een erosie van de institutionele moraal optreden. Ik heb er veel met advocaten en notarissen over gesproken, wat er nu eigenlijk aan de hand is. Dan blijkt bijvoorbeeld het besluit van de regering om de vaste prijzen van de notarissen los te laten een rol te spelen; men gaat zijn klandizie organiseren. Het gaat mij dus niet alleen om de accountants, maar om de hele sector van de vrije beroepen.

Minister Balkenende:

Voorzitter, ik denk dat dit onderwerp erg belangrijk is. De heer Marijnissen maakt terecht een onderscheid tussen een wettelijke maatregel als het toezicht op accountants en de bredere discussie over de institutionele moraal bij de vrijeberoepsbeoefenaren. Eigenlijk is de situatie vergelijkbaar met die bij de media; je kunt proberen dingen af te dwingen, maar je hebt ook gewoon te maken met een houding, met een mentaliteit, met het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Soms gaat het wel goed, omdat een tuchtrecht wél functioneert of omdat bepaalde vertegenwoordigers van een beroepsgroep tot de conclusie komen dat hun methode van werken niet goed is. Er zijn dus ook voorbeelden van een goede gang van zaken te noemen, maar de algemene oproep van de heer Marijnissen is, oog te hebben voor de institutionele moraal. Als daar geen oog voor is, is er een probleem.

Dit laat onverlet dat je een discussie kunt voeren over de invloed van het beleid, zoals het effect van het vrijlaten van de tarieven van notarissen. Dat vind ik een iets ander debat, maar het gaat natuurlijk ook om de manier waarop je met die vrijheid omgaat. Voor een deel heeft dit te maken met het maatschappelijke debat, voor een deel ook met uitlatingen van consumentenorganisaties die er hun opvatting over geven, en voor een deel met de manier waarop de beroepsgroep er zelf mee omgaat. Het voordeel van het debat over waarden en normen is dat wij niet alleen kijken naar de rol van de regelgevende overheid, maar ook naar datgene wat organisaties en groeperingen zelf doen om die waarden te behouden.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ben uw man, bij mijn toespraken in het land houd ik ook altijd dit soort verhalen. Het punt is alleen dat er een overheid bij behoort die maatregelen neemt om bepaalde normen te stellen. Neem het probleem met de uitzendbureaus. Het Paarse kabinet heeft besloten dat die geen vergunningen meer nodig hebben, zodat iedereen gewoon een uitzendbureau kan beginnen. Het gevolg is dat er via uitzendbureaus op grote schaal illegale arbeid wordt georganiseerd. Je kunt als overheid met de juiste maatregelen een norm stellen waardoor het voor de samenleving gemakkelijker is om die te herkennen en er vervolgens anderen op aan te spreken. Dit laat onverlet dat ook ik vind dat journalisten en medewerkers van SBS 6 moeten praten over wat zij wél en wat zij niet moeten maken, dat accountants elkaar op hun gedrag moeten aanspreken enz. Maar u kunt het niet alleen maar aan het maatschappelijk middenveld overlaten, u moet er ook op letten, met welke maatregelen het kabinet de samenleving kan bevorderen die wij samen willen, zoals u het altijd zegt.

Voorzitter: Weisglas

Minister Balkenende:

Voorzitter, dat is wel een goed punt, je moet aangeven waar de overheid voor staat, welke regels je van de overheid mag verwachten. Wij voeren dag in, dag uit een debat over wetsvoorstellen, over wat je wel en wat je niet moet regelen, over hoe ver de hand van de overheid moet reiken. Maar essentieel in het debat over waarden en normen is natuurlijk ook dat je let op wat individuen en organisaties doen met integriteit, met morele verantwoordelijkheid, met het geven van het goede voorbeeld. Het een sluit het ander niet uit, maar ik vind wel dat wij lessen kunnen leren van het verleden. Er is een tijd geweest waarin wij bij elk maatschappelijk probleem de politieke dimensie ervan bekeken. Wij gingen snel bekijken wat de overheid eraan zou kunnen doen, wat regelgeving, planning en financiering voor de oplossing ervan zou kunnen betekenen. Ik doe niets af aan de waarde van de instrumenten die wij hebben, maar de manier waarop mensen met elkaar omgaan, waarop zij in hun beroepsgroep met hun verantwoordelijkheid omgaan, heeft ook te maken met wat er tussen de oren zit. Ik denk wel eens dat het een alibi kan zijn om de eigen verantwoordelijkheid af te schuiven, als wij te snel bekijken wat de overheid eraan kan doen. Neem de discussie over de topinkomens; als je pleit voor een verbod op te hoge inkomens, kan er algauw een situatie ontstaan waarin de eigen verantwoordelijkheid te gemakkelijk wordt weggedrongen. Het is vaak voorgekomen dat ook de verantwoordelijkheden van maatschappelijke verbanden al heel snel op het bord van de overheid terechtkwamen; die moest dan iets regelen of financieren. Het voordeel van het debat over waarden en normen is dat wij erover praten, wat er tussen de oren zit bij de mensen, in wijken en buurten, op scholen en in sportverenigingen, bij gemeenten en in beroepsgroepen. Dat zijn de mensen in wijken en buurten, dat gebeurt in scholen, in sportverenigingen, bij gemeenten en bij de beroepsgroepen waarop u doelt, mijnheer Marijnissen. Het debat over de vraag wat mensen beweegt of wat mensen hebben te doen, mag nooit wegvallen door te snel naar de overheid te kijken. Als je spreekt over de institutionele moraal, moet je vooral ervoor zorgen dat bij de mensen zelf de beslissingen worden genomen. Wie zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van salarissen? Hoe worden conflicten op scholen opgelost? Wat krijgen jonge mensen in sportverenigingen mee? Het is een soort algemene lijn. Wat drijft mensen en hoe kan die institutionele moraal verstrekt worden?

De heer Marijnissen (SP):

Ik kan in belangrijke mate instemmen met dit verhaal. Het appel op burgers om zich vooral actief en betrokken op te stellen en te spreken waar gesproken moet worden, daarover zijn wij het volledig eens. Maar die institutionele moraal geldt ondertussen ook wel even voor de overheid! Dat is precies wat ik in mijn eerste termijn heb gezegd. Heel veel mensen zien de overheid als een baken. Dat is geen hang naar paternalisme of iets dergelijks. Als de overheid zegt: wij gooien alles los, totale liberalisering, en dat ook nog combineert met een beleid waarbij mensen zich gaan afvragen hoe hun toekomst eruit gaat zien, verliezen zij vanzelfsprekend hun vertrouwen in allerlei regelingen, worden een beetje angstig en kiezen voor hun eigen belang. Dan wordt precies het tegenovergestelde bereikt. Ook op het punt van de fraudebestrijding moet de regering zeer goed kijken waar zij te ver doorgeschoten is in het liberaliseren. Nogmaals, dat laat onverlet het terechte beroep op al die vrijeberoepsbeoefenaren om zélf hun verantwoordelijkheid te nemen.

Minister Balkenende:

Het debat over de voors en tegens van liberalisering ga ik graag aan.

Ik wil nu ingaan op de voorbeeldrol van de overheid. Laten wij even teruggaan naar het jaar 2002. De burger had meegemaakt dat de economie goed draaide, dat wij het hier hadden over de verdeling van miljardenmeevallers. Die burger zei: ik merk dat er wachtlijsten zijn, dat ik in de file sta, dat zaken in de sfeer van de criminaliteit niet worden opgelost en ik merk dat er teveel regels zijn bij het onderwijs. Precies om die redenen zijn wij met een beleidsprogramma gekomen waarin wij kwantitatief zoveel mogelijk doelstellingen hebben aangegeven. Wij hebben onze nek uitgestoken en ons daarmee kwetsbaar gemaakt. En waarom hebben wij dat gedaan? Omdat wij willen nakomen wat wij beloven. Om die reden moet je je doelstellingen scherp formuleren. Dat heeft ook te maken met vertrouwen. Om die reden kiezen wij voor het aanpakken van zaken die nodig zijn juist met het oog op de belangen van de burger.

De heer Verhagen sprak over de goede doelen en refereerde aan de nationale actie "Help slachtoffers van de aardbeving in Azië". In het kader van die actie heeft de overheid besloten, de belastingopbrengst over het afzien van verlofuren over te maken op giro 555. Hetzelfde gold voor de omzetbelasting die was verschuldigd over de door ondernemers georganiseerde speciale acties. Vanzelfsprekend zou een actie als deze kunnen worden herhaald in het kader van andere rampen van grote omvang. In dit soort kwesties speelt natuurlijk de vraag welke actie wél en welke actie niét hiervoor in aanmerking komt. De heer Verhagen heeft gewezen op een Engelse regeling. Wij kennen een vergelijkbare regeling maar niet via de werkgever. De burger mag geven aan goede doelen en dit aftrekken van de belasting. Wij hebben dus wel een fiscale faciliteit. Verder werkt de staatssecretaris van Financiën aan een discussienota over algemeen nut beogende instellingen. Het lijkt mij goed om dit debat dan met elkaar te voeren.

De heer Verhagen (CDA):

Dat zou dan kunnen bij het belastingplan?

Minister Balkenende:

Ik heb die discussienota genoemd, maar mogelijk kan het al eerder gebeuren. Laten wij ernaar streven dat dit debat zo snel mogelijk kan plaatsvinden.

De heer Rouvoet heeft gesproken over de rol van de kerk, een onderwerp dat regelmatig aan de orde is gesteld. Ik zie de kerk als een belangrijke drager van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Niet voor niets wordt gezegd dat aan uw daden uw geloof herkend kan worden. Welke invulling daarbij gekozen wordt, bepalen de leden van de kerk zelf. Kerken maken daarin verschillende keuzen. Minister Donner heeft die vrijheid niet ontkend maar vooral een appel gedaan op de aandacht voor de eigen kerkleden. Hij heeft dat bewust scherp aangezet, zo kent u hem. Het is aan de kerken zelf om aan te geven welke zaken zij willen bespreken en wat zij in het debat naar voren willen brengen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In het bewuste interview werd tegen de heer Donner gezegd: de minister-president, maar ook u zelf hebben de kerken opgeroepen om zich te laten horen in het waarden-en-normendebat. Daarop zei de heer Donner: jawel, maar daarbij gaat het om het algemene waarden-en-normendebat, het armoede- en asielbeleid is niet het pakkie-an van de kerken; dat is typisch overheidsbeleid. Aan die opmerking heb ik mij gestoord. Daarover wilde ik ook in debat treden met minister Donner. Nu wil ik weten of de minister-president het met de heer Donner eens is dan wel of hij vindt dat de kerken een eigen verantwoordelijkheid hebben. Vindt hij niet dat de kerken mensen op hun weg kunnen vinden waarover zij een opvatting mogen hebben en dat zij die opvatting ter kennis van het kabinet kunnen brengen? Het staat de kerken toch volledig vrij punten in het publieke debat in te brengen, ook als die punten terreinen betreffen waarop zij de overheid misschien bekritiseren.

Minister Balkenende:

Ik meen dat wij de woorden van de heer Donner niet zo moeten verstaan dat de kerken zich niet met deze thema's zouden mogen bezighouden. Hij heeft alleen de vraag aan de orde gesteld: hoe gaan kerken met de eigen leden om? Hij heeft een eigen opvatting bij de vraag wat de kerken kunnen betekenen. Dat laat onverlet dat kerken een eigen inbreng kunnen hebben. Decennialang worden debatten gevoerd over de verschillende thema's. Hoe vaak hebben wij in de jaren tachtig niet gesproken over solidariteit en de invulling daarvan? Mijn ministerie heeft onlangs een gesprek georganiseerd. Op 26 januari hebben wij in het kader van de bindingsdag met vertegenwoordigers van religieuze gemeenschappen gesproken. Zij bepalen dus zelf wat zij aan de orde willen stellen. Dat recht ontzeg ik ze niet. Zij maken dat zelf uit; dat brengt de verhouding tussen kerk en staat met zich. Het zou niet kloppen als wij gingen uitmaken wat de kerken wel of niet zouden moeten doen. De heer Donner heeft zijn opmerking zo ook niet bedoeld.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij moeten maar niet gaan twisten over de vraag wat minister Donner wel of niet heeft bedoeld. Ik heb gelezen wat hij heeft gezegd en dat liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Ik voel mij evenwel bij het standpunt van de minister-president beter thuis dan bij de woorden van minister Donner in het onderhavige interview.

Minister Balkenende:

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft ook een enkele opmerking gemaakt over de positie van de kerken en de maatschappelijke organisaties. Hij vroeg welke conclusies hebben de contacten, bijvoorbeeld op de bindingsdag, opgeleverd? En: wordt daar een vervolg aan gegeven? De gesprekken, waaronder die op de grote bijeenkomst op 26 januari van dit jaar, laten zien dat er eensgezindheid bestaat met betrekking tot de analyse dat ieders betrokkenheid, zowel die van de maatschappelijke instellingen als die van de kerken, nodig is om tot een gemeenschappelijk beleefde samenleving te komen. Dát was de boodschap van 26 januari: laten wij elkaar ontmoeten, laten wij spreken over de zaken die mensen bezighouden, laten wij spreken over respect over en weer, over de vraag: wat kun je voor elkaar betekenen en wat kun je van elkaar leren? Daarover hebben wij de Kamer geïnformeerd.

Ik heb ook een gesprek gehad met negentien burgemeesters en daarbij stilgestaan bij de vraag: wat betekenen waarden en normen op lokaal niveau en welke projecten worden in dat verband uitgevoerd? De afspraken die op 26 januari zijn gemaakt, worden uitgewerkt. Daarnaast worden veel andere initiatieven genomen. Ik noem ter illustratie de grote wijkbeurs die binnenkort in Utrecht wordt gehouden. Daar zullen veel gemeenten zich presenteren met hun activiteiten. Het kabinet zal op 22 juni een vervolg op de dag van de maatschappelijke binding van 26 januari organiseren. Tijdens die dag zullen vooral de burgerinitiatieven centraal staan.

Wij hebben ook gesproken met ondernemers over het thema "Maatschappelijk verantwoord ondernemen". Bij het voeren van het waarden-en-normendebat past namelijk dat je met veel maatschappelijke verbanden spreekt over de vraag: hoe ga jij met je verantwoordelijkheid om? Op deze weg zullen wij doorgaan.

De algemene vraag was: wat kan de overheid zelf doen voor het bevorderen van waarden en normen? Er zijn vier belangrijke elementen. De eerste is die van de rechtshandhaving: regels en wetten handhaven, duidelijkheid bieden en niet gedogen.

Het tweede element houdt in dat wij acties ondernemen die bijdragen aan de versterking van waarden en normen. Dat doen wij met name op de terreinen veiligheid, jeugd, onderwijs en integratie. Ook willen wij belemmeringen voor het zelf nemen van verantwoordelijkheid wegnemen. Ik heb de Kamer gemeld dat wij veertig concrete acties hebben.

Het derde element betreft het bijdragen aan de kennis van gemeenschappelijke waarden. Dat gebeurt via het onderwijs, de media en de musea. Wij verkennen de mogelijkheid van de oprichting van een huis voor de geschiedenis en de democratie.

Het vierde element houdt in dat wij partijen en organisaties met elkaar in gesprek brengen. In dat verband noem ik nogmaals het brede initiatief van de maatschappelijke binding. Er zijn ook andere initiatieven, zoals het voeren van gesprekken met hoofdredacteuren. Met deze initiatieven willen wij ons richten op datgene wat mensen bezighoudt en op deze manier het debat versterken. Uit alle onderzoeken blijkt dat de belangstelling voor het thema waarden en normen hoog scoort.

De heer Dittrich heeft de stelling geponeerd dat de overheid niet goed is georganiseerd. Dat is een punt van belang, want dit raakt het vertrouwen van de burger in de overheid. Met het project "De andere overheid" wordt beoogd, dit vertrouwen te versterken. In dat kader zijn veel actiepunten opgesteld. Eén daarvan is het terugdringen van het aantal regels. Overal waar je komt, bij het MKB, het onderwijs of de zorg, wil men dat de regelzucht wordt ingedamd. Wij moeten zorgen dat er meer ruimte is voor creativiteit van betrokkenen. Het programma is overigens niet alleen op de rijksoverheid gericht, maar ook op de VNG en het IPO. Verschillende gemeenten zijn pilots gestart in het kader van de elektronische overheid. Minister Pechtold heeft gisteren met de Kamer hierover gesproken. Ik wil graag de woorden van de heer Dittrich onderstrepen. Er is behoefte aan een betere organisatie, sneller werken en minder regels.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb het toegespitst op twee punten. In de grote, soms logge overheidsorganisaties kunnen kleinere, overzichtelijke eenheden worden gemaakt opdat er weer een soort groepsidentiteit kan ontstaan. De medewerkers kunnen dan beter hun werk doen ten behoeve van de burger. In dat opzicht zit er een morele dimensie aan. Daarnaast moet er meer ruimte zijn voor medewerkers om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Zij moeten die morele dimensie ook tot uitdrukking kunnen brengen.

Minister Balkenende:

Dat laatste punt spreekt mij erg aan. De medewerker moet verantwoordelijk zijn voor het werk wat hij doet. Dit speelt ook in de discussies over substantiële verantwoordelijkheid tegenover functionele verantwoordelijkheid. Dit laatst houdt in dat de betrokkene doet wat hem in het kader van de taakomschrijving is opgedragen. Substantiële verantwoordelijkheid betekent dat men zich ook bezighoudt met aard en zin van de activiteit. Men moet weten waar men mee bezig is. Dat hangt samen met de cultuur van een organisatie. Het project "De andere overheid" biedt mogelijkheden om dat soort thema's nader aan de orde te stellen. De innovatieve overheid is hier ook bij gebaat.

De heer Verhagen ziet graag een rol weggelegd voor wijk- en buurtbewoners in het grotestedenbeleid. Gisteren heeft de Kamer kennisgemaakt met de nieuwe minister voor het Grotestedenbeleid. Hij heeft aangegeven dat het luisteren naar burgers van groot belang is. Hij heeft de betekenis van de betrokkenheid van mensen bij hun eigen wijk beklemtoond. Daarbij staat het benutten van kansen voorop. Bewoners zien vaak het beste welke kansen er zijn. De grote steden zien het terecht als een opdracht om te bouwen aan een sterke sociale cohesie in de wijken met het oog op een betere integratie en een groter gevoel van veiligheid. In dat kader krijgen burgers vaak een stem. De collega voor het Grotestedenbeleid heeft binnen het kabinet aandacht voor buurtinitiatieven op tal van plaatsen. De minister zal hierover gesprekken voeren met betrokkenen. Ik verwacht binnenkort een advies van de WRR over vertrouwen in de buurt. Daar wordt hard aan gewerkt en de Kamer kan op niet al te lange termijn een kabinetsstandpunt ter zake tegemoet zien. Ik onderstreep graag het belang van de opmerking van de heer Verhagen onderstrepen. Wanneer mensen in wijken en buurten de handen ineenslaan, komen zij tot mooie resultaten. In Rotterdam zei bijvoorbeeld een mevrouw: Ik accepteer niet dat ik 's avonds om 21.00 of 22.00 uur niet meer naar buiten kan. Door samenwerking met het wijkcentrum, de politie en andere betrokkenen heeft men ervoor gezorgd dat er weer een acceptabele situatie is ontstaan. Dat zijn mooie voorbeelden van mensen die zich niet neerleggen bij een spiraal van geweld. Dergelijke initiatieven zijn nodig om buurten leefbaar te houden. Het appel van de heer Verhagen kan ik alleen maar onderschrijven. Daar moet vooral mee worden doorgegaan, maar dat is vooral een zaak van de gemeenten zelf.

Ik kom nu op de zogenaamde "tweede schil", waarbij onder andere het thema "onderwijs" aan de orde is. Mevrouw Halsema en de heren Van der Vlies en Verhagen hebben over de culturele canon gesproken. Wat zijn de wezenlijke bestanddelen van de Nederlandse geschiedenis? Mevrouw Halsema plaatste enkele kritische opmerkingen over de combinatie met de Nederlandse identiteit. Dit thema is op de agenda van het kabinet gezet naar aanleiding van een advies van de Onderwijsraad "De stand van educatief Nederland" van januari van dit jaar. Volgens dat advies kan jongeren meer begrip worden bijgebracht van de culturele identiteit door bepaalde historische en culturele kennis tot verplicht onderdeel van de examenstof te maken. De culturele canon is een goede manier om invulling te geven aan de sociale taak van het onderwijs. De school is niet alleen de plaats waar jongeren kennis en vaardigheden opdoen, maar ook de plek waar zij hun persoonlijkheid ontwikkelen en zich sociaal vormen. Bezinning op waarden en normen hoort daarbij. Ook aandacht voor het burgerschap in het onderwijs is een goede manier om het sociaal bewustzijn van jonge mensen te vergroten. Kinderen moeten spelenderwijs op en rond de school goed met elkaar om leren gaan. Zo kunnen zij zich voorbereiden als burger in de maatschappij.

Burgerschap betekent ook dat je de maatschappelijke en politieke praktijken van onze samenleving leert kennen. Dan gaat het over kennis en begrip van de democratische rechtstaat. Zoals bekend, wordt het kabinet geacht, binnen drie maanden een beleidsreactie op een dergelijk advies te geven. Wij zullen dat advies daarna zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen. Op het thema van de canon is de minister van OCW in eerder overleg met de Tweede Kamer al wat vooruitgelopen. Zij heeft vorige maand in een algemeen overleg met de OCW-commissie van de Kamer uiteengezet dat zij positief staat tegenover het advies om met een canon te gaan werken. In het kader van de complete beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad zal minister Van der Hoeven met de staatssecretaris, mevrouw Van der Laan, de Kamer specifiek informeren over de ontwikkeling van een canon.

Het verhaal van de heer Dittrich over het schaalvraagstuk is mij uit het hart gegrepen. Hij vroeg zich af of de enorme schaal waarop zaken worden aangepakt, leidt tot te weinig herkenbaarheid. Het pleidooi voor kleinschaligheid ondersteun ik. Kennen en gekend worden, zijn voor een samenleving van wezenlijk belang. Bij een gemeentelijke herindeling, maar even zo goed bij instellingen van zorg is de menselijke maat van belang, zodat mensen zich kunnen herkennen. De heer Dittrich sprak over kleinere eenheden binnen een grotere organisatie. Als je inderdaad werk wilt maken van het oppakken van je substantiële verantwoordelijkheden, dan moet je schaalvraagstukken goed onder ogen zien. Ik sta van harte achter de opmerking van de heer Dittrich.

De heer Verhagen heeft een- en andermaal gewezen op het belang van een goed gezinsbeleid, de zorg voor kinderen en jonge mensen. De consultatiebureaus hebben een belangrijke rol op het terrein van vroegsignalering. Er is bij de consultatiebureaus oog voor het belang van meer aandacht besteden aan de sociale en de emotionele ontwikkeling van kinderen en aan hun gezinssituatie. Ik heb dat zelf ook gezien bij mijn werkbezoek aan Tilburg. Men moet een duidelijk oog hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. De heer Verhagen noemde de huisbezoeken in Zeeland als een accentverschuiving, een nieuwe methode van werken. Bij dit alles mag niet worden vergeten dat signaleren alleen niet volstaat. Signalen, ook die van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en scholen, moeten leiden tot het bieden van ondersteuning. Ik merk het overal. Het gaat vooral om een goede uitwisseling en registratie van informatie. Daarin heeft de jeugdgezondheidszorg ook een rol te vervullen, bijvoorbeeld met het elektronisch kinddossier dat nu wordt opgebouwd.

De heer Van der Vlies heeft gesproken over de morele plicht van de burger om gezond te leven. Dit thema komt steeds vaker naar voren. Dan praten wij over het gewicht van mensen, voeding enz. Ik wil waken voor een devaluatie van het begrip "morele plicht". Gezond leven is belangrijk en in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf, zo stelde ook de heer Van der Vlies. Natuurlijk is er ook een taak voor de overheid. Bij thema's zoals roken, drankgebruik en drugs heb je te maken met voorlichting. Dat geldt ook op scholen. Het moet duidelijk worden wat wel en wat niet kan. Wij moeten daar zorgvuldig mee omgaan. Het vraagt om verantwoordelijkheid van velen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn beantwoording. In grote lijnen erken ik dat dit de marge is waarbinnen wij opereren, zoals het aspect voorlichting. Ik heb mijn opmerkingen geplaatst in de context van een uitspraak van een geachte collega, als zouden wij in ons land het recht hebben om ongezond te leven. Dat vond ik een verregaande uitspraak. Als je dat recht niet hebt en er dus beperkende bepalingen worden gesteld aan het gedrag van mensen in eet- en leefgewoonten, is het de vraag op welke wijze dat gecontroleerd wordt. Ik zou dat ook helemaal niet willen, maar ik vind het signaal verkeerd, als zou je geen verantwoordelijkheid hebben voor je eigen lichaam, voor je omgeving en daarmee ook voor de samenleving.

Minister Balkenende:

Ik heb begrepen dat minister Hoogervorst vanmiddag een opmerking heeft gemaakt die u moet aanspreken. Hij zei dat een recht op ongezond leven niet zo kan bestaan. Mensen zijn verantwoordelijk voor hun eigen bestaan en hun eigen gezondheid. Ik heb zijn betoog nog niet helemaal kunnen lezen, zodat ik kortheidshalve moet verwijzen naar wat hij daarover heeft gezegd. In globale termen zit hij op dezelfde lijn als de heer Van der Vlies.

De heer Verhagen heeft gesproken over de onderwerpen maatschappelijke stage en maatschappelijke dienstverlening voor jongeren tot 23 jaar. Die stage wordt gelopen in het voortgezet onderwijs. Het is een mooi voorbeeld van maatschappelijk burgerschap in de praktijk. Op dit moment kunnen alle scholen hun leerlingen zo'n stage aanbieden. Er zijn geen programmatische belemmeringen. Het is goed om dat nog eens aan te geven. Het is aan scholen zelf om dit op te pakken. Het extra geld dat daarvoor beschikbaar is, is niet ineens voor alle scholen beschikbaar. Dat loopt jaarlijks op. Vanaf het schooljaar 2007 - 2008 is er voldoende geld beschikbaar voor alle scholen in het voortgezet onderwijs. Overigens zal de minister van Onderwijs de Kamer hierover binnenkort schriftelijk informeren.

Dan kom ik op de maatschappelijke dienstverlening voor jongeren tot 23 jaar. De minister van Onderwijs vindt het behalen van een startkwalificatie voor alle jongeren een belangrijke verplichting. Dat is logisch. Als je die kwalificatie niet hebt, dan zijn de kansen op langere termijn weg. Leren kun je echter ook buiten de school, bijvoorbeeld op de werkplek. Dat zijn belangrijke zaken. De daar behaalde kwalificaties moeten gevalideerd worden en in het onderwijs worden erkend. De Kamer zal hierover nog zeker met de minister van Onderwijs spreken. De Wet werk en bijstand geeft gemeenten de mogelijkheid om van jongeren een tegenprestatie te vragen. Ik verwijs in dit verband naar de gemeente Rotterdam, die daar concreet mee bezig is.

De heer Verhagen heeft ook gesproken over vrijwilligerswerk. Hij zegt dat dit werk niet mag worden belemmerd. Dat steun ik van harte. In dat kader noemt hij ook de mogelijkheid om vrijwilligerswerk fiscaal te stimuleren. Ik wijs erop dat de belastingdienst sinds jaar en dag de vrijwilligersregeling toepast. Tot een maximum van € 735 per jaar mag een vergoeding worden gegeven die niet door de dienst wordt getoetst. Een vergoeding van meer dan € 735 kan ook belastingvrij zijn, maar dan moeten de kosten kunnen worden aangetoond. Er zijn geen grenzen aan de onbelaste vergoeding van de vrijwilligersregeling bezien vanuit het arbeidsmarktbeleid. Voorkomen moet worden dat iemand met een uitkering die vrijwilligerswerk verricht, wat maatschappelijk wenselijk is, zich niet meer de overstap naar werk kan veroorloven. Hier moeten wij bij het Belastingplan nader op terugkomen.

De heer Verhagen (CDA):

Prima. Daarop kunnen wij bij het Belastingplan terugkomen. Het probleem doet zich bijvoorbeeld in toenemende mate voor bij de tussenschoolse opvang. Vanwege de beperkte belastingvrijstelling van € 750 kunnen mensen die best meer willen helpen, niet meer dan twee dagen per week opvang verlenen. Anders gaan ze over die € 750 per jaar heen. Als je dat bedrag verdubbelt, zorg je met een relatief kleine inspanning ervoor dat er op vier dagen op een fatsoenlijke, ordentelijke, veilige en waardevolle manier tussenschoolse opvang is.

Minister Balkenende:

Ik zal deze suggestie bespreken in het kabinet en de staatssecretaris van Financiën daarop nadrukkelijk attenderen. In de loop van het jaar zullen wij hierop terugkomen. Ik heb het Belastingplan al genoemd.

Een paar jaar geleden zijn wij begonnen met het debat over waarden en normen. Waar staan wij nu? Hoe zit het met de dalen? Wat heeft het debat de afgelopen tweeënhalf jaar opgeleverd? Is dit op een vruchtbare wijze van betekenis geweest voor hetgeen de samenleving doet en vindt op het terrein van waarden en normen en wat zijn de resultaten? Bij de handhaving en veiligheid zitten wij op het goede spoor. Het veiligheidsprogramma is twee jaar in volle gang en de effecten zijn merkbaar. De geweldscriminaliteit is in vergelijking met 2002 gedaald met meer dan 10%. De vermogenscriminaliteit is gedaald met 9%. Het aantal door de politie aangeleverde verdachten is gestegen en de veiligheidsgevoelens onder burgers zijn versterkt. De opvoedingsondersteuning is versterkt en de capaciteit bij jeugdinrichtingen en jeugdreclassering is uitgebreid. Bij de inburgering zijn de wachtlijsten voor taallessen van nieuwkomers zo goed als weggewerkt. Er is een begin gemaakt met een maatschappelijke stage in het onderwijs. De Algemene Rekenkamer meldt dat de handhavingspraktijk is verbeterd. Wij hebben concrete initiatieven genomen om de binding te versterken. Ik wijs op de bijeenkomst van 26 januari. Die heeft geleid tot een nieuwe kruisbestuiving tussen organisaties.

Kortom: feiten worden zichtbaar. Het is natuurlijk wel de vraag of daarmee een causale relatie is bewezen. Valt alles tastbaar te maken? Dat is niet het geval. Als het gaat om de omgang van mensen met elkaar, dan hoop je dat iemand voor de ander in de bres springt, wanneer die wordt lastig gevallen, dat iemand zijn irritatie en agressie in het verkeer weet te bedwingen of accepteert wanneer iemand zijn kind corrigeert, dat iemand zich in de hand houdt vanuit een versterkt besef van waarden en normen. Of de overheid daaraan een bijdrage heeft geleverd, is slechts gissen. Daar moeten wij ook eerlijk in zijn. Je bent wel met elkaar bezig, het debat te versterken en te werken aan een situatie waarin meer respect over en weer kan bestaan. Dat betekent dat wij gewoon doorgaan op de ingeslagen weg.

Het debat over waarden en normen is geen debat van een persoon, een partij of een kabinet. Het is ook geen debat dat enkel valt te vatten in kwantitatieve beleidsdoelstellingen. Het is wel degelijk een politiek debat, omdat de politiek niet waardevrij is. Dit debat moet een doel dienen en meer zijn dan de machtsstrijd van Den Haag. Politiek gaat over de toekomst van de samenleving en over de inrichting van die samenleving. De samenleving is het meest gediend met eensgezindheid die kan leiden tot daadkracht.

Het woord vertrouwen is daarbij vandaag vaak gevallen. Hoe kan de politiek, die niet het grootste vertrouwen geniet en dat raakt ons allen, een betrouwbare partner zijn voor de bewoners van dit land in het vorm geven aan die betrokken samenleving die wij allen wensen. Een betrouwbare overheid en een betrokken samenleving zijn onlosmakelijke voorwaarden. Kritiek daarop is goed, ook in dit debat. Bovenal hebben wij in dit debat bij de meesten van u een brede wens beluisterd dat wij die dingen doen waardoor mensen weer echt oog voor elkaar hebben, vreedzaam willen samenleven en openstaan voor verschillen. In alle verschillen en kritiek is dat een gezamenlijk belang dat veel wezenlijker is dan de politieke profilering die veel van de debatten hier kenmerkt.

De kernvraag is welk signaal van dit debat morgen uitgaat naar de samenleving. Wat mij betreft, is dat ook het signaal dat met alle discussie over integratie de Nederlandse politiek pal staat voor een samenleving waarin voor iedereen plaats is die vreedzaam en betrokken wil samenleven, een samenleving die kan omgaan met verschillen, omdat er een eenheid wordt gevoeld. Het is aan ons, die eenheid uit te dragen. Naar mijn mening is dat de taak waar wij gezamenlijk voor staan.

De voorzitter:

Ik stel voor, meteen een korte tweede termijn te houden met spreektijden van maximaal drie minuten per fractie.

Daartoe wordt besloten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb het debat goed gevolgd, omdat ik wilde weten of wij het debat over de kabinetsaanpak die een drietal sporen volgt, kunnen afronden. Voor mij was de vraag of de Kamer die aanpak op een adequate manier kan beoordelen en daar een goed debat over kan voeren. Dit debat, waarvoor vooral het WRR-rapport "Waarden en normen en de last van het gedrag" alsmede de kabinetsvisie daarop is geagendeerd, staat naar mijn mening in het teken van het derde spoor. Daarbij staat niet de vraag centraal wat de dagelijkse ergernissen van burgers zijn, want daarover hebben wij al eerder gesproken. Die centrale vraag is wat de fundamentele waarden zijn en welke mate van gemeenschappelijkheid nodig is om überhaupt een samenleving te kunnen zijn. Op dat thema van het WRR-rapport heb ik getracht mijn bijdrage toe te spitsen. Je kunt het betreuren of toejuichen, maar een dergelijk debat heeft een beschouwend karakter. Ik vind dat niet erg. Sterker nog, ik vind een dergelijk debat nodig. Je kunt het illustreren met tal van concrete onderwerpen, maar daarin mag het debat niet verzanden. Ik ben in dat opzicht best wel tevreden over dit debat. Het had meer een focus dan het debat in december. Ik ben het ook wel met de minister-president eens, met alle meningsverschillen die er zijn tussen fracties onderling, dat er meer overeenstemming over een aantal voorvragen was dan in het debat van december 2002.

Ik vind het jammer dat niet alle fracties de gelegenheid hebben aangegrepen om de eigen visie op het vraagstuk van gedeelde of fundamentele waarden in de samenleving te geven. Ik doel met name op de bijdrage van de fractie van de Partij van de Arbeid. Ik heb daar ook een interruptie op gepleegd. Natuurlijk, er zijn politieke meningsverschillen, ook over de uitkomsten van politieke afwegingen, maar wij zouden ook wel recht moeten doen aan het feit dat er nu een fundamenteel rapport op tafel ligt, waarop ook een fundamentele kabinetsreactie is gegeven. Ik heb in dat opzicht van met name de fractie van de Partij van de Arbeid een eigen visie op vitale, gemeenschappelijke waarden gemist doordat zij zich toespitste op kritiek op concrete kabinetsstandpunten. Dat vind ik jammer.

De bijdrage van de VVD-fractie was heel kort. Ik heb vanmorgen Groen van Prinsterer geciteerd, die zei dat Thorbecke het eigenlijk al tijdverspilling vond om een lang debat over beginselen te houden. Laten wij maar zeggen dat Thorbecke nog steeds onder ons is in de figuur van de heer Van Aartsen.

Voorzitter. Ik was het heel vaak eens met de minister-president. Ik vond hem af en toe wel wat te veel in algemene termen blijven, met name op het punt van waardepluriformiteit. Ik was het niet oneens met zijn redenering. De lijn van de redenering deel ik. Maar ik vond dat in zijn betoog te weinig het besef doorklonk dat er wel een onmiskenbare tendens is om de rol van religie in de samenleving terug te dringen. Die wordt ook soms vanuit de politiek actief bevorderd. Ik denk aan het integratiedebat. Ik heb ook even verwezen naar het Liberaal Manifest en de hoofddoekjesdiscussie in deze Kamer. Daarom heb ik ook gewaarschuwd tegen het opleggen van het secularisme. Ik wil die waarschuwing graag herhalen.

Ik wil een concreet punt voorleggen. Onlangs was er een in mijn ogen wat merkwaardige uitspraak van de Commissie voor gelijke behandeling die erop neerkwam dat een christelijke datingsite zich niet langer alleen mag openstellen voor mensen die de geloofsovertuiging delen en op zoek zijn naar een partner met dezelfde geloofsovertuiging. Zo'n datingsite moet zich in een keer openstellen voor iedereen die daarvan gebruik wil maken. Er zijn toch tal van datingsites. Is dat nou wat wij in het kader van waardepluriformiteit willen? Willen wij dat wij allemaal door diezelfde molen gaan en het geloof als een voor zo'n site relevante overweging terzijde schuiven? Ik zou het fijn vinden als de minister-president daar zijn reactie op zou willen geven.

Ik dank de minister-president voor de ruimhartige toezegging op het punt van een handvest voor burgerplichten. Minister Pechtold heeft in dat kader gesproken over algemene beginselen van behoorlijk burgerschap. Ik zie het voorstel voor de vormgeving van zo'n handvest met grote belangstelling tegemoet. Ik heb zelf de suggestie van een staatscommissie gedaan. Daar kunnen ook alle stromingen een rol in krijgen. Ik wacht het voorstel graag af.

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over de rol van de kerken. Ik heb mijn treurnis erover uitgesproken dat zowel in het WRR-rapport als in de aanvankelijke kabinetsreactie daarvoor geen aandacht was. Ik heb ook een opmerking gemaakt over de reactie van minister Donner. Ik ben de minister-president erkentelijk dat hij op dat punt een correctie heeft aangebracht en het goed recht van kerken om zich uit te spreken over moreel geladen thema's als armoedebeleid en asielbeleid ten volle erkent. Daar ben ik hem dankbaar voor.

De heer Verhagen (CDA):

Wij hebben het over de rol van kerkelijke organisaties. Is de heer Rouvoet niet met mij van mening dat het juist het mooie van de Europese Grondwet is dat zij het mogelijk maakt dat een bredere dialoog met kerkelijke organisaties zal plaatsvinden?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is natuurlijk prachtig. Maar als wij een Europese Grondwet krijgen waarin het debat en het gesprek met de kerken is vastgelegd, terwijl de Nederlandse minister van Justitie zegt "als het over armoede- of asielbeleid gaat, doen wij het liever zelf en gaan wij liever niet met de kerken in discussie", dan schieten wij daar natuurlijk niet veel mee op. Dat zult u met mij eens zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Dan moet dat juist in die Europese Grondwet vastgelegd worden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Om minister Donner terug te fluiten!

De heer Verhagen (CDA):

En dan kunt u hem daar ook op aanspreken. Het gaat er in die discussie niet om dat je de uitkomsten laat bepalen door bepaalde organisaties, maar je moet wel de dialoog aangaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben er altijd voor om de dialoog aan te gaan, maar ik kon het interview van minister Donner in het Friesch Dagblad in de tijd niet anders lezen dan dat hij zegt: wij vinden het uitstekend als de kerken meepraten in het debat over de algemene waarden en normen, maar het moet liever niet te concreet worden. Dan denk ik: kom op, ik ken minister Donner ook als iemand die het debat niet schuwt. Dat kan hij best wel hebben. Als de Europese Grondwet er komt – maar laten wij eerst Frankrijk afwachten – dan is in ieder geval ook voor minister Donner die bepaling in de Grondwet die ik ook positief vind, een steuntje in de rug om zijn standpunt te herzien.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. In mijn eerste termijn zei ik dat het normen-en-waardendebat tot nu toe eigenlijk niet veel meer is dan een vluchtheuvel voor partijpolitieke hobby's. Terugkijkend op vandaag denk ik dat dit nu ook weer het geval was. Ik had gehoopt daarvan weg te blijven en ik heb daarvoor mijn best gedaan. Ik hoop ook dat ik daarvoor de goedkeuring van de heer Rouvoet kan wegdragen, want dat is natuurlijk belangrijk.

Dat gezegd hebbende, wil ik wel opmerken dat het debat met de minister-president mij desondanks niet meeviel. Soms heb ik het gevoel dat het voeren van het debat met de minister-president is als het botsen op rubber: alles kaatst terug en gaat alle kanten op. Elke keer denk ik: wellicht hebben de minister-president en ik meningsverschillen, maar wij komen er eigenlijk niet eens aan toe. Waarom komen wij daar niet aan toe? Omdat de minister-president niet kiest op een aantal voor mij vrij belangrijke momenten. Wij zijn allebei voor ethisch pluralisme. En gegeven de formulering van de minister-president, kun je je afvragen: wie niet? Betekent dat nu dat wij elkaar een hand moeten geven? Of niet? Moet minister Verdonk dan worden gecorrigeerd? Of niet? Kiezen wij voor repressie ten aanzien van burgers of voor het mondiger maken van burgers? Ik wil een beetje van beide, zegt de minister-president. Natuurlijk kiezen wij voor repressie als burgers de wet overtreden, maar dit gaat over burgers die niet de wet overtreden, maar vaardigheden nodig hebben om conflicten in hun eigen omgeving te beslechten. Kiezen wij voor repressie? Of niet? Graag hoor ik de minister-president een keuze maken. Zijn gesubsidieerde maatschappelijke instellingen onafhankelijk? Of niet? En als deze onafhankelijk zijn, hebben de ministers dan verkeerd gehandeld? Of niet? Graag een keuze van de premier.

Op een van de keuzes die ik hem heb voorgelegd, voor mij de meest indringende, is de minister-president niet ingegaan. Kiezen wij voor politieke polarisatie of voor pacificatie? Wat is moreel leiderschap in dezen? Ik leg hem dit dilemma in mijn tweede termijn indringender voor, omdat het voor mij rechtstreeks raakt aan het optreden van ministers in zijn kabinet. Ministers in zijn kabinet polariseren. Minister Hoogervorst zegt in de discussie over orgaandonatie dat moslims daar ook verantwoordelijk voor zijn "want zij nemen wel en zij geven niet". Ik heb dit beneden elk peil gevonden. De minister-president heeft er in het programma Met het oog op morgen alleen over gezegd: Wij moeten de discussie waardig voeren. Oké, wie is hier waardig en wie niet? Voor mij is het duidelijk: de opmerkingen van de heer Hoogervorst zijn niet waardig. Als je zelfs het tekort aan organen weet te wijten aan moslims, dan is dat niet waardig. Mijn tweede voorbeeld is de uitspraak van minister Verdonk dat moslims een lager incasseringsvermogen hebben dan anderen. De minister-president heeft daar nooit een opvatting over gegeven. Hij heeft er geen moreel oordeel over geveld. Het is een stigmatiserende, een discriminerende uitspraak die polariseert. Zo indringend leg ik het de minister-president nu maar voor. Wat vindt hij ervan? Kiezen wij voor polarisatie of voor pacificatie? Want, en daarmee sluit ik af, moreel leiderschap, het goede voorbeeld geven begint met heel heldere normatieve oordelen, vooral over jezelf. In dit geval van de minister-president over het kabinet en over het gedrag van zijn eigen ministers. Ik hoop dat hij dat gemis in tweede termijn repareert.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik vond het wel een goed debat. Eigenlijk was ik wel een beetje bang dat iedereen met lijstjes zou komen en enkele punten zou aandragen, maar bijna iedereen heeft vanuit zijn eigen partijpolitieke achtergrond – dus geen partijpolitieke hobby's, maar de eigen gedachten en filosofie – aangegeven hoe hij of zij tegen dit waarden-en-normendebat aan heeft gekeken. Zelf heb ik geprobeerd dat vanuit een progressief-liberale visie te doen. Wellicht had het daardoor iets abstracts, maar dat vond ik juist wel goed voor zo'n debat. Ik moet het eigenlijk wel eens zijn met de heer Rouvoet die zei dat de enige die toch ietwat uit de toon viel de heer Bos was, omdat hij dit debat vanuit een negatieve oppositiehouding leek in te zijn gegaan en zelf heel weinig heeft aangegeven hoe hij naar dit belangrijke maatschappelijke vraagstuk kijkt, maar wellicht horen wij dat nog in tweede termijn.

Ik zou willen aansluiten bij de laatste woorden van de minister-president in zijn beantwoording. Hij vroeg welk signaal vanuit dit debat naar de samenleving zou moeten uitgaan en zei dat dit volgens hem toch een uitstraling van eenheid zou moeten zijn. Ik ben het daar zeer mee eens. In deze pluriforme samenleving met zoveel verschillende groepen met een eigen waarden-en-normenstelsel is het natuurlijk van groot belang dat wij laten zien dat iedereen erbij hoort en dat iedereen moet kunnen meedoen.

In mijn eerste termijn heb ik gesproken over de manier waarop minister Verdonk als minister voor Integratie door haar woordgebruik soms andere beelden oproept dan die waarmee de minister-president afsloot. Gelet op de manier waarop hij daarover sprak, kan ik mij voorstellen dat die kritiek wel ter harte is genomen.

Ik heb in mijn termijn het rapport van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling aangehaald waar het ging over witte en zwarte scholen en de mengingsideologie van bovenaf. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij is de minister-president daar niet op ingegaan. Ik vind het een zo interessant punt dat ik hoop dat hij er alsnog op reageert.

Ik heb ook gesproken over het belang van preventie. De WRR heeft daar in zijn rapport ook de nodige aandacht aan besteed. Als je kijkt naar bijvoorbeeld de prestatiecontracten van de politie, zie je dat door het moeten invullen van allerlei formulieren met bonnen wat makkelijker kan worden gescoord. Maar, met name het belangrijke preventiewerk – de wijkagent die rondloopt, die zijn voelhoorns uitsteekt – is veel moeilijker in formulieren te vatten en krijgt daardoor ook minder aandacht. Je ziet bij de politie dan ook een verschuiving van dat preventiewerk naar dat repressieve werk. Zeker omdat ook de WRR dit zo pregnant naar voren heeft gebracht, lijkt het mij voor het kabinet een taak om daarvoor te waken. Ik heb ook de jeugdzorg genoemd en al die formulieren die gezinsvoogden moeten invullen. Ik vind dat het kabinet dit echt bij de kop moet pakken en moet bezien wat nu het werk is dat echt moet worden gedaan. In de jeugdzorg is dat natuurlijk het centraal stellen van de belangen van kinderen en niet het belang van het invullen van formulieren, zoals dat vanuit Den Haag is voorgeschreven. Ook op dit punt krijg ik graag nog van de minister-president te horen hoe dit in het project De andere overheid kan worden meegenomen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Ik wil de minister-president graag danken voor zijn beantwoording. Op veel punten herkende ik het beleid en vond ik dat dit de steun van de SGP-fractie kon behouden. Bij dit debat gaat het natuurlijk om een proces. Het is geen kwestie van er iets aan doen en morgen is het in orde. Het is echt een proces; het bij jongeren en ouderen bijbrengen van het besef, aanleren van een houding en die voorhouden. Daarbij kan de overheid heel wat, maar bepaald niet alles; dat is duidelijk. Ze kan agenderen en initiëren, voorlichten, overreden op diverse platforms. De minister heeft gewag gemaakt van de ontwikkelingen die hij waarneemt en het gevolg zijn van zijn agenderen van enige jaren geleden. Die stemmen ook de SGP-fractie met dankbaarheid; we nemen daar met meer dan gewone belangstelling kennis van.

Eigen verantwoordelijkheid van mensen? Zeker, maar mensen moeten ook op die verantwoordelijkheid worden aangesproken. Zelfregulering? Zeker, maar dan ook aanzetten tot merkbaar en tastbaar resultaat. In eerste termijn maakte ik een punt van het ongezonde leven en het overmatige alcoholgebruik. Dat is onze fractie echt een zorg. Minister Hoogervorst zei vanmiddag in een algemeen overleg dat de urgentie van dit probleem nog te weinig wordt onderkend en dat hier dus een schepje op moet. Voor ons heeft dit echt te maken met normen en waarden. Onder jongeren – jonge jongeren, dertienjarigen! – neemt het alcoholgebruik spectaculair toe. Dat heeft iets te maken met de wijze waarop mensen hun leven wensen in te richten, met hoe het er thuis en op school aan toe gaat. Vandaar dat ik de volgende motie aan de Kamer voorleg, mede namens collega Rouvoet.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Van der Vlies

constaterende dat uit onderzoek blijkt dat jongeren steeds jonger en steeds meer alcohol gebruiken;

bovendien constaterende dat overmatig alcoholgebruik in samenleving en politiek nog te weinig aandacht krijgt en dat onvoldoende wordt onderkend dat dit een groot maatschappelijk probleem is;

van mening dat er in de samenleving en bij de overheid meer bewustwording moet komen van de risico's voor de gezondheid en de grote maatschappelijke problemen die gerelateerd zijn aan overmatig alcoholgebruik;

voorts van mening dat bijvoorbeeld door het instellen van een platform de alcoholproblematiek een prominente plaats moet krijgen in het maatschappelijke en het politieke debat over waarden en normen;

verzoekt de regering, het maatschappelijke debat over dit thema te stimuleren en het tegengaan van overmatig alcoholgebruik tot een integraal speerpunt van het regeringsbeleid te maken door dit thema in de Begroting 2006 op de diverse beleidsterreinen concreet invulling te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies en Rouvoet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(29454).

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik ben erg vriendelijk geweest voor de minister-president in mijn eerste termijn, ik heb hem zelfs lof toegezwaaid. Ik geloof dat dit komt doordat wij sinds 2002 samen zijn opgetrokken in het belangrijke debat over normen en waarden. Als dank heeft hij slechts twee van mijn vijf vragen beantwoord. Dat bewijst maar eens weer dat klein fatsoen, "wie goed doet, goed ontmoet", niet werkt! Misschien kan ik mevrouw Halsema vragen, mij een lesje drammen te geven. Het klopt, dat is inderdaad de enige manier om deze rubberen minister-president te bereiken.

De strekking van mijn betoog was toch echt de vraag of de minister-president niet mijn mening deelt dat een actieve, normstellende overheid nodig is, dat niet de klagende burger het probleem is, maar een falende overheid. Ik wees hem erop dat de burger het spoor bijster raakt en misschien wel de weg moet zoeken omdat de Grondwet in 1980 is gewijzigd. Ik legde hem de prachtige zin "de koning waakt dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van de staat" voor. Dat was toen nog een actieve overheidstaak, niet dat passieve schuiven naar de burgers; let op uw verantwoordelijkheid! Ik vroeg hem hoe hij die actieve, normstellende rol van de overheid beoordeelt.

Ik vroeg hem verder om de scheiding van kerk en staat wettelijk te verankeren. Misschien leggen mijn woorden meer gewicht in de schaal als ik mij aansluit bij de heer Van Aartsen, die een mooie redenering hield over de waarde van normen. Natuurlijk zegt de CDA-fractie dat de normen ergens op gebaseerd moeten zijn en dat zij niet uit de lucht komen vallen. De heer Van Aartsen vroeg: waar is dan die norm? Welnu, die norm is er niet bij de scheiding van kerk en staat. Dat is een waarde, maar deze is niet wettelijk verankerd. In 1795 stond het in de Bataafse grondwet, maar daarna is zij verdwenen. Het is een belangrijk onderwerp, want als wij met nieuwkomers gaan discussiëren over onze algemene waarden van de scheiding van kerk en staat, kunnen zij zeggen: waar staat dat dan, er is toch godsdienstvrijheid? Daarom vraag ik mij af of wij die norm van de scheiding van kerk en staat niet eens moeten gaan vastleggen.

In het voetspoor van mevrouw Halsema heb ik de trias politica genoemd. Het is nuttig dat wij daarover een debat gaan houden. Ik heb geteld dat wij tegenwoordig over vijf machten spreken. De vierde macht is de pers. De heer Verhagen heeft onderstreept hoe belangrijk de rol van de pers is. Wij hebben het dus over vijf machten en zouden misschien moeten spreken over de penta politica in plaats van de trias politica. Daarom heb ik de minister-president gevraagd wat de rol is van het openbaar ministerie in het licht van de trias politica. Is het OM niet een vorm van vijfde macht? Het openbaar ministerie behoort immers niet tot de rechtsprekende macht. De discussie daarover voeren wij nu al geruime tijd en het lijkt er soms op dat het openbaar ministerie een staat binnen de staat is geworden; in elk geval een vijfde macht. Ik hoor graag de waardering van de minister-president op dit punt.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie vindt het debat van vandaag een waardevol debat, omdat iedereen vanuit zijn eigen politieke overtuiging en uitgangspunten heeft geprobeerd om invulling te geven aan de waarden-en-normendiscussie die ook door veel burgers van groot belang wordt gevonden. Ik zeg: "geprobeerd", want het is niet iedereen gelukt. Het is goed dat de Kamer af en toe eens stil staat bij de stand van zaken rond de waarden en normen in onze samenleving. Het is geen kwestie van "frapper toujours", maar de Kamer moet zichzelf een spiegel voorhouden en bezien wat er moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat men weer met elkaar kan samenleven op basis van die waarden en normen.

Ik dank de minister-president voor zijn heldere beantwoording en met name voor de heldere inkleuring. Gelet op het feit dat hij het waarden-en-normendebat op de politieke agenda heeft geplaatst en het debat binnen de samenleving is aangegaan, had ik ook niet anders verwacht dan dat hij hier vandaag een heldere visie zou verwoorden over de wijze waarop de waarden en normen concreet vertaling kunnen en moeten krijgen in onze samenleving.

Over een aantal onderwerpen zullen wij in de nabije toekomst nog van gedachten kunnen wisselen, zoals de invulling van de culturele canon en de betrokkenheid van buurt- en wijkbewoners bij de invulling van het grotestedenbeleid. Een aantal elementen zal aan de orde komen bij de behandeling van het belastingplan, als wij het gaan hebben over het stimuleren van vrijwilligerswerk of het stimuleren van goede doelen. Op een tweetal punten wil ik hier echter terugkomen, mede gelet op de inbreng van mijn fractie in de eerste termijn.

Het eerste punt betreft de aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen. Met name heb ik het over de wettelijke aansprakelijkheid wanneer kinderen tot de leeftijd van 18 jaar schade hebben veroorzaakt. Los van het interruptiedebat met mevrouw Halsema heb ik daarover vandaag nog geen fundamenteel of concreet debat gehoord. Ik wil wel dat wij die discussie gaan voeren. In eerste termijn heb ik al gezegd dat de CDA-fractie met een initiatiefwetsvoorstel op dit punt zal komen. Ik verwacht dat wij dan het debat daarover in de volle breedte kunnen voeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De discussie daarover ga ik heel graag met u aan. Anderen, zoals de heer Herben, willen dat misschien niet. Meestal dien je een initiatiefwetsvoorstel pas in als je weet dat het oordeel van de regering negatief is. Waarom komt u nu al met een initiatiefwetsvoorstel? Hebt u al begrepen dat dit kabinet er niet aan wil?

De heer Verhagen (CDA):

Ons initiatief is niet zozeer gebaseerd op het oordeel dat het kabinet negatief zou staan ten opzichte van het onderwerp, als wel op de twijfel of er bij het kabinet voldoende enthousiasme is om zelf met wetsvoorstellen terzake te komen. Mijn fractie heeft dit debat bij monde van collega Çörüz eerder al gevoerd en uit dat debat hebben wij mogen afleiden dat er op dit punt niet op stel en sprong initiatieven van het kabinet te verwachten zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan zou ik afsluitend alleen willen vragen of de minister-president hier toch nog eens op in wil gaan en of hij een oordeel wil geven over het initiatief van de CDA-fractie.

De heer Verhagen (CDA):

Ik kijk vol verwachting uit naar de reactie van het kabinet op het initiatiefwetsvoorstel, zodra wij dat hebben ingediend, mevrouw Halsema, dank u.

Een ander punt waar de minister-president wel uitvoerig op is ingegaan, is de noodzaak van leren en werken, om de leerwerkplicht voor jongeren tot 23 jaar mogelijk te maken. De minister-president heeft aangegeven dat hij met ons het belang van leren of werken onderschrijft. Hij stelt ook heel nadrukkelijk dat leren en een startkwalificatie niet alleen met betrekking tot school kan, maar dat het ook zou moeten kunnen met werk. Daar heeft de minister-president gelijk in.

Hij heeft voorts onderstreept dat hij de initiatieven goed vindt die op dit punt in Rotterdam genomen zijn en dat hij die ondersteunt. Echter, in de huidige praktijk loopt het toch vast. Dat geldt ook voor de initiatieven in Rotterdam. Jongeren met een partiële leerplicht of geen leerplicht, jongeren zonder uitkering kunnen niet worden verplicht tot leren of werken. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de uitval van leerlingen tot 23 jaar in het onderwijs een probleem is en leidt tot onvoldoende kansen op de arbeidsmarkt en onvoldoende maatschappelijke activiteit;

overwegende dat het noodzakelijk is dat jongeren over een startkwalificatie beschikken;

overwegende dat door overheid en werkgevers een aanbod wordt gedaan dat perspectief biedt op deelname aan de arbeidsmarkt;

overwegende dat er slechts twee opties zijn voor jongeren tot 23 jaar: hetzij leren, hetzij werken;

verzoekt de regering, de Kamer een voorstel te doen toekomen voor het mogelijk maken van een leer-werkplicht voor jongeren tot 23 jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Van Aartsen, Dittrich, Van der Vlies en Rouvoet.

Zij krijgt nr. 8(29454).

De heer Herben (LPF):

Wil de heer Verhagen aan mij iets toelichten? Hij zegt in het dictum van zijn motie dat er twee opties zijn, leren of werken. Wat als je gefortuneerde ouders hebt of als je gewoon als hippie de wereld wil gaan rondreizen? Tast de heer Verhagen hiermee niet erg de vrijheid van een volwassen burger aan?

De heer Verhagen (CDA):

Ik tast niet de vrijheid van de burger aan. Het gaat om mensen die onvoldoende gekwalificeerd zijn om zelf kansen te creëren voor de toekomst, die daardoor onvoldoende ontplooiingskansen hebben en die daarom een beroep zullen gaan doen op de samenleving. Als iemand zelf niet bepaalde inspanningen verricht en daardoor in een situatie komt waarin hij of zij wel de hand ophoudt voor de samenleving, dan vind ik dat die samenleving iets terug mag vragen.

Wij hebben gezien dat het Rotterdamse voorbeeld werkt, want daar zijn initiatieven genomen. Als je de leerwerkplicht tot 23 jaar uitbreidt, kun je talloze dropouts voorkomen. Je zult de jongeren die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie, waardoor zij onvoldoende ontwikkelingskansen hebben en niet zelfstandig hun brood kunnen verdienen, weer naar school moeten krijgen. Daarom zeg ik: het is óf leren, óf werken.

Als je kijkt naar de initiatieven die Rotterdam genomen heeft, dan zie je dat het kabinet die tot nu toe nog niet geheel heeft omarmd. Wij vinden dat dit niet alleen in Rotterdam mogelijk zou moeten zijn, maar dat het in het hele land zou moeten gelden, juist om eindelijk een einde te maken aan al die dropouts die al bij voorbaat kansloos zijn omdat er ook onvoldoende in geïnvesteerd wordt.

De heer Herben (LPF):

Ik vind het een sympathiek initiatief, maar bij een leerplicht of werkplicht tot 23 jaar ontneemt de heer Verhagen jongeren de mogelijkheid om iets anders te doen. Je hebt gestudeerd, je bent klaar, je hebt een spaarpotje en je wilt een jaar vrijwilligerswerk gaan doen.

De heer Verhagen (CDA):

Dan heb je een startkwalificatie en dan heb je dus geen probleem.

De heer Marijnissen (SP):

Wij zijn nu toch met casuïstiek bezig. Stel dat je het vmbo met succes hebt afgesloten en een diploma constructiebankwerker hebt. Je gaat werken, maar als je 22 bent word je ontslagen. Wat dan?

De heer Verhagen (CDA):

Als je al gewerkt hebt, heb je een bijdrage geleverd aan de samenleving. Je hebt inspanningen verricht. Dan is er geen probleem.

Wij zien echter dat mensen verkiezen om de school niet af te maken en niet aan het werk te gaan, maar op het Zuidplein te hangen met een biertje. Dat is allemaal heel leuk, maar daarvoor is ons stelsel van sociale zekerheid niet bedoeld.

De heer Marijnissen (SP):

Schiet toch niet meteen in de verdediging, mijnheer Verhagen! Ik ben het met u eens. Ik vind het een goed plan. Ik wijs alleen, net als de heer Herben, op een paar manco's. Is een motie nu wel het geëigende middel om dit uit te spreken? De heer Herben schiet er een gat in. Op mijn voorbeeld moet u ook al zeggen dat het niet geldt voor de 22-jarige die een diploma heeft en al gewerkt heeft. Die krijgt in uw optiek gewoon een uitkering. Dan is het toch niet: of leren of werken tot je 23ste?

De heer Verhagen (CDA):

De motie heeft betrekking op de groep die geen startkwalificatie heeft. Daar begint het mee in de overwegingen. Met andere woorden, de heer Herben heeft er geen gat in geschoten. De motie richt zich ook niet op de consequenties waarop de heer Marijnissen doelt. De indieners van de motie vragen om een voorstel waarin de leerwerkplicht wordt ingesteld. Het is niet een leerplicht, maar een leerwerkplicht tot 23 jaar. Indien je al een startkwalificatie hebt, word je niet gedwongen om weer naar school te gaan. Het gaat erom dat er kansen worden gecreëerd voor mensen die drop-outs dreigen te worden en dus buitengesloten worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Bedoelt de heer Verhagen niet veel meer een diplomaplicht dan een leerwerkplicht? Als ik hem goed begrijp, zullen jongeren die tot hun 23ste op school blijven zitten en dan nog geen startkwalificaties hebben vervolgens vrij zijn om op wereldreis te gaan.

De heer Verhagen (CDA):

Laten wij ons nu beperken tot de problemen waar het om gaat. In Rotterdam en in allerlei discussies hier over het vmbo is uitdrukkelijk aangetoond, dat een aantal mensen dat voortijdig de school verlaat eigenlijk al bij voorbaat wordt afgeschreven in de samenleving. Daar willen wij wat aan doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Daar wil ik met de heer Verhagen iets aan doen. Ik wil heel graag begrijpen wat hij bij motie voorstelt, want daar moeten wij straks over stemmen. Volgens mij heb ik een vrij simpele vraag. Als ik hem goed begrijp, is iemand die op zijn 21ste zijn startkwalificaties behaalt vrijgesteld van de plicht die hij introduceert. Is het dan niet meer een diplomaplicht of een plicht tot het behalen van een kwalificatie dan een plicht om tot je 23ste te leren of te werken?

De heer Verhagen (CDA):

Op het moment dat je je voldoende gekwalificeerd hebt om een kans te hebben op de arbeidsmarkt, hebben wij geen probleem meer.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter. Het is goed dat de verschillende politieke partijen in Nederland hun gêne hebben afgeworpen voor het gebruik van de woorden normen en waarden. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat er altijd normen en waarden zijn geweest. Het is erg onverstandig om ze niet expliciet te benoemen en er niet van tijd tot tijd bij stil te staan. Dat hebben wij vandaag dus gedaan. Dat is uitstekend.

De politieke relevantie van zo'n debat moet zijn dat de expliciete waarden uiteindelijk neerslaan in impliciet beleid, althans concrete daden waaruit impliciet blijkt wat een bepaalde politieke partij, een regering of een overheid van belang vindt en wat niet. En dan wringt het natuurlijk heel erg tussen de minister-president en de fractie die ik mag vertegenwoordigen, dat hij enerzijds met verve een appel aan de burgers doet – daarbij heeft hij ook mijn steun – maar dat het kabinet zichzelf anderzijds te veel wegcijfert. Ik heb het al gezegd, ik vind dat de geschiedenis ons leert dat de overheid primair een baken is, niet alleen omdat de overheid de wetten schrijft en de wetten handhaaft, maar ook omdat zij beleid maakt en regels opstelt. Het is onmogelijk, het is zelfs ondenkbaar om over wetten en regels te praten zonder te praten over de waarden die daaraan ten grondslag liggen. Met andere woorden, het ligt voor elk normaal denkend mens zeer in de rede om te bekijken wat het beleid van het kabinet voorstelt, welke waarden erin naar voren komen. En dan moet ik toch zeggen dat het door de bank genomen andere waarden zijn dan de waarden die de minister-president bepleit.

Wil dit nu zeggen dat ik zijn pleidooi voor actief burgerschap en zijn appel aan de burgers van Nederland niet ondersteunt? Nee, maar ik ben zelfs als marxist geen aanhanger van de Verelendungstheorie geweest. In het interruptiedebatje met de minister-president had ik toch het idee dat hij zei: ja, maar als wij het als overheid gaan regelen, gaan de burgers weer achterover leunen, dus wij doen het even niet meer en wij wachten tot de burgers wakker zijn geworden en zelf orde op zaken gaan stellen. Dit is echt een soort Verelendungstheorie: als de problemen maar groot genoeg worden, kan de overheid op een gegeven moment wel weer ingrijpen. Ik ben hier geen voorstander van, ik ben ook hierbij vóór preventie. Het lijkt mij verstandig om wel een appèl tot de burgers te richten, want een democratie kan helemaal niet zonder actieve burgers, maar wij hebben ook een overheid met visie nodig, een overheid die krachtdadig optreedt. Ik vind dat zij dit op terreinen als armoedebestrijding, jeugdzorg, dakloosheid, ouderenzorg en onderwijs onvoldoende doet.

Een onderwerp dat heel veel te maken heeft met waarden en normen en dat in de afgelopen dagen enorm veel in het nieuws is geweest: de topinkomens bij onder andere Nuon en Essent. In het mondelinge vragenuur heb ik de minister-president al de mogelijkheid van een morele koppeling voorgelegd. Dat wil zeggen dat je uitgaat van het principe dat de salarissen aan de top procentueel niet meer worden verhoogd dan die van "gewone" werknemers, die in de cao zijn geregeld. Ik ga hier nu niet verder op in.

Tot slot wil ik nog wel even stilstaan bij iets wat ik al aan de heer Verhagen heb gevraagd. Ik zou wel eens willen weten wat wij in de Kamer bij salarissen nu redelijk vinden. Daarom heb ik een motie gemaakt om eenieder de kans te geven, zich hierover uit te spreken.

De Kamer,Marijnissen

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de recent bekend geworden salarisstijgingen en bonussen van topbestuurders in de (semi-)publieke sector ongepast zijn en dat ze derhalve terecht tot commotie hebben geleid;

spreekt uit dat de beloning van bestuurders in de (semi-)publieke sector niet hoger dient te zijn dan het salaris van de minister-president,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29454).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister-president voor de uitgebreide beantwoording van de vragen van de Kamer. Ik constateer dat Femke Halsema en Jozias van Aartsen eigenlijk gelijk hadden met hun opmerkingen in eerste termijn. Mevrouw Halsema zei dat bij een debat als dit de kans groot is dat ieder een inbreng vanuit een andere invalshoek levert en dat de minister-president er waarschijnlijk nog een invalshoek aan toevoegt, met het grote gevaar dat wij het eigenlijk nauwelijks over hetzelfde hebben. En ik meen dat ik de heer Van Aartsen heb horen zeggen dat het eigenlijk betrekkelijk weinig zin heeft om een debat als dit te voeren, geïsoleerd van debatten op alle beleidsterreinen waarop alles vertaald moet worden wat wij nu in termen van waarden en normen als zo belangrijk hebben benoemd. Toen ik de minister-president in een interruptiedebat hoorde zeggen dat wij het vanmiddag wel over elk onderwerp met elkaar zouden kunnen hebben, zag ik daarin een bevestiging van de stelling die de heer Van Aartsen eerder had ingenomen. Dat betekent niet dat het allemaal totaal zinloos is geweest, maar het debat lijkt wel over bijna alles te gaan. Daarmee heeft het een geweldig risico gelopen dat het bijna over niets is gegaan.

De heer Rouvoet heeft zich vanmiddag opgeworpen als een soort keurmeester van de inbreng van ongeveer al zijn collega's, zoals dat een politicus van het jaar kennelijk behoort! Daar is verder niets mis mee. Hij meende dat in de inbreng van de Partij van de Arbeid een eigen verhaal over waarden en de verenigbaarheid van waarden ontbrak. Ik moet toegeven, ik heb eraan gedacht om ons nieuwe beginselprogramma hier helemaal voor te lezen in eerste termijn, maar heb uiteindelijk besloten dat het efficiënter is om dat na deze tweede termijn aan te bieden. Dat zal ik ook graag doen. Ik verzeker hem dat daarin uitgewerkt wordt wat wij onder een fatsoenlijke samenleving zouden moeten verstaan, wat dat betekent voor de manier waarop een overheid met haar burgers omgaat, welke waarden in een samenleving overeind moeten blijven staan ook in tijden van grote migratie en wat wij zouden moeten verstaan onder burgerschap. Misschien mag ik ter afsluiting daarover een kleine paragraaf voorlezen? "Juist in een maatschappij met steeds meer zelfredzame en geëmancipeerde burgers van zeer uiteenlopende achtergrond, is het belangrijk dat mensen met onderlinge verschillen om kunnen gaan. Wie naar meningsverschillen weet te luisteren en daarmee ook om kan gaan, bindt een moderne gemeenschap effectiever dan wie streeft naar gedeelde opvattingen over wat hoort en niet hoort. In de opvoeding en het onderwijs wordt de basis gelegd voor zo'n modern burgerschap. Het creëren van een besef van een gezamenlijke toekomst is daarbij essentieel."

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik begrijp dat de heer Bos zich uitgedaagd voelde om te reageren. Wat ik per interruptie heb gezegd, meende ik oprecht en dat heeft niets met keuren te maken. Wij hebben een debat over wat het kabinet het derde spoor noemt, waarbij een fundamenteel rapport van de WRR ter sprake staat waarin waarden benoemd worden en waarover discussie mogelijk is. Een groot deel van het debat zoals dat door u gevoerd is, mijnheer Bos, focust zich echter op een site waarover best iets te zeggen valt en op die onderwerpen die wij al bij eerdere gelegenheden hebben bediscussieerd: fatsoen en respect. Omdat u het hele waarden-en-normendebat van het kabinet en daarmee ook van ons parlement – wij hebben hier immers een paar keer gestaan – samenvatte met de term "verkleuterde", doet u naar mijn mening niet alleen onrecht aan de minister-president en het kabinet maar ook aan onze debatten. Het voor vandaag geagendeerde rapport van de WRR en de kabinetsreactie daarop kan namelijk met geen mogelijkheid worden verstaan als "verkleuteren", want het gaat ergens over! Daarom heb ik gezegd dat ik vanuit de sociaal-democratie – de grootste oppositiefractie – een eigen uiteenzetting mis. U hebt er nu een passage uit voorgelezen, maar ik had graag gehoord dat u vanuit uw visie had aangegeven wat voor u de fundamentele waarden waren. Dat heb ik een beetje gemist in uw inbreng en dat vond ik jammer.

De heer Bos (PvdA):

Dat mag. Maar misschien mag ik een misverstand ophelderen? Ik heb gezegd dat ik de minister-president en het kabinet verantwoordelijk acht voor een "verkleutering" en verbabbeling van een onderwerp en een thema wat ook ik in potentie zeer belangrijk vind. Ik heb daarmee niet het debat en in die zin elke individuele deelname aan dat debat gediskwalificeerd. Ik heb genoeg bijdragen gehoord van collega's, ook vandaag, waarin het ging om grote en belangrijke onderwerpen. In interruptiedebatjes van de heer Marijnissen, mijzelf en ook van u met de minister-president zijn ook de grote vragen van deze samenleving aan de orde geweest. Mijn verwijt aan het kabinet blijft – die kritiek houd ik staande – dat zolang er zo'n schrijnend verschil is tussen de grote woorden die gebruikt worden in dit debat en de kleine daden waarmee men aan die woorden gevolgd geeft, en zolang er zo'n enorme willekeur is in de manier waarop de verschillende thema's worden uitgewerkt – wel in de richting van het klein fatsoen en niet in richting van het groot fatsoen – zal de manier waarop het kabinet met dit thema omgaat nooit op een overtuigende wijze landen bij de burger!

Ik heb ook nog een beginselprogramma meegenomen voor de heer Dittrich, al is het maar om hem erop te wijzen dat echte liberalen allang bij de PvdA zitten. Die discussie hebben wij al eens eerder gevoerd. Hij meende mij te moeten verwijten dat ik dit debat wel heel oppositioneel had gevoerd. Ik ben geneigd om dat vooral als een compliment te zien als het uit zijn mond komt. Ik wijs hem er even op dat het Parool van vanavond de verslaggeving over dit debat opent met de kop: De coalitie hekelt de rol van Rita Verdonk in het debat over normen en waarden. En daarna vetgedrukt: D66-leider Boris Dittrich heeft in een Kamerdebat over normen en waarden vandaag uitgehaald naar minister van Integratie Rita Verdonk. Wie dus precies oppositie gevoerd heeft en wie daarover iets verweten zou moeten worden, is mij een beetje duister. Maar om het debat in alle vriendelijkheid te kunnen voortzetten, mijnheer Dittrich, bied ik ook u een exemplaar van ons beginselmanifest aan.

Ik zie dat de heer Marijnissen naar de interruptiemicrofoon komt. Wil hij ook een exemplaar?

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb het al, en gelukkig ben ik van een andere partij. Maar kunt u even voorlezen wat de heer Dittrich over mevrouw Verdonk heeft gezegd in dat artikel?

De voorzitter:

Vooruit, ga elkaar dan maar de krant voorlezen.

De heer Bos (PvdA):

Er staat: Dittrich zei dat de VVD-minister allochtonen buitensluit. Hij verwees naar haar uitspraak dat moslims een lager incasseringsvermogen zouden hebben en naar haar uitspraak dat zij het eerste voorbeeld nog moet zien van een allochtoon die gediscrimineerd wordt op de arbeidsmarkt.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ga morgen nog even de Handelingen erbij pakken, maar ik dank u voor het voorlezen.

De heer Verhagen (CDA):

Ik vind het getuigen van een groot moraal dat de heer Bos Het Parool in dit debat belangrijker vindt dan het WRR-rapport.

De heer Bos (PvdA):

Ik vind het allemaal best, maar laat de heer Dittrich zelf maar vertellen wat hij ervan vindt. Mij gaat het om de conclusie die ik eigenlijk al in antwoord op de opmerkingen van de heer Rouvoet heb getrokken en om het feit dat wij kritiek hebben op de manier waarop het kabinet is omgegaan met zo'n belangrijk thema als waarden en normen. Die kritiek blijft gelden zolang er zo'n groot verschil is tussen de grote woorden en de kleine daden en zolang er zoveel willekeur is met betrekking tot de manier waarop het thema wordt uitgewerkt. Ik geef daarvan nog een voorbeeld.

Terecht heeft de minister-president warme woorden gesproken over burgerinitiatieven. Terecht heeft hij warme woorden gesproken over centrale waarden als de vrijheid van meningsuiting. Hij heeft gezegd dat het erom gaat dat wij leren vreedzaam samen te leven en dat wij leren betrokken op elkaar te zijn. Hij was het eens met de inbreng van onder anderen mevrouw Halsema dat waardenpluriformiteit hoort bij ons type samenleving. Dat zijn de mooie woorden, ook in het debat van vandaag. Echter, juist vandaag was het minister Verdonk die de Stichting VluchtelingenWerk liet weten dat zij niet meer kon rekenen op subsidie en juist deze stichting is een voorbeeld van burgerinitiatief, van vrijheid van meningsuiting, van een initiatief van het creëren van betrokkenheid op elkaar, van het type waardenpluriformiteit waarop wij trots zouden moeten zijn. Dat zeiden wij vandaag namelijk allen. Die stichting krijgt geen subsidie meer terwijl zij precies datgene doet wat de minister-president vandaag zo heeft aangeprezen. Ik heb gezocht naar woorden om de handelwijze van het kabinet op dit punt te beoordelen. Uiteindelijk ben ik terechtgekomen bij de woorden van minister Verdonk zelf. Het begint er toch verdacht veel op te lijken dat de leden van dit kabinet een lager incasseringsvermogen hebben dan andere Nederlanders.

De heer Van Aartsen (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de minister-president zeer voor de door hem gegeven antwoorden. Ik wil nog drie opmerkingen maken. Met de eerste wil ik de minister-president een handje helpen. Met de tweede wil ik een bescheiden advies geven en met de andere om een verheldering vragen.

De heer Verhagen heeft het idee naar voren gebracht om de leeftijd van kinderen waarop ouders nog voor hen verantwoordelijk zijn te verhogen van 15 naar 18 jaar. Mevrouw Halsema vroeg waarom hij op dit punt met een initiatiefvoorstel wil komen. Daar is een goede verklaring voor. Minister Donner heeft ons namelijk laten weten niets te zien in het verruimen van de leeftijdsgrens en het scheppen van meer mogelijkheden van verhaal op de ouders en de jonge criminelen zelf. Dat is de achtergrond van het verzoek van de heer Verhagen. Ik ben nu in de gelegenheid om mijn steun aan deze gedachte van de heer Verhagen te geven.

Ik heb een poging gedaan om het geheel van normen en waarden enigszins uit elkaar te trekken. De minister-president zei in reactie daarop dat het allemaal bij elkaar hoort. Ik heb niet voor niets een scherp onderscheid in mijn betoog gemaakt, maar ik zal dat nu niet herhalen. Het ging mij juist om het onderscheid tussen waarden en normen. Waarden kunnen zin geven aan het leven, maar er zijn ook normen. De overheid heeft een taak in het kader van de normstelling. In dat verband heb ik gesproken over democratie, burgerschap en onderwijs. Het debat heeft ons geleerd dat de WRR het bij het rechte eind had in zijn belangwekkende advies. Op pagina 245 daarvan staat dat het weinig zinvol is indien de overheid een algemeen beleid ten aanzien van waarden en normen zou ontwikkelen. Overigens staan er nog meer behartigenswaardige opmerkingen in dat rapport. Ik schaar mij daar met nadruk achter, ook al omdat wij daar een zekere steun in zien voor de visie die wij vanmiddag over het voetlicht hebben gebracht.

Op één punt krijg ik graag nog een verheldering van de minister-president en dat betreft een onderwerp dat mevrouw Halsema aan de orde heeft gesteld. Enerzijds onderschrijf ik haar vraag naar de mening van de minister-president, maar anderzijds verschil ik met haar van mening; dat is de paradox van deze kwestie. Mevrouw Halsema betoogt dat het geven van een hand bij een ontmoeting van twee volwassenen eigenlijk niet verplicht is. In haar uitleg hoort dit niet in een plurale ethische samenleving. Naar ons oordeel vindt minister Verdonk terecht dat dit wel moet. Daarvoor zijn twee redenen. Wij vinden dat dit een minimumnorm is die de publieke ruimte mede vorm geeft. Ik heb vanmiddag verwezen naar het voorbeeld van het rechts houden in het verkeer. Volgens ons heeft dit echter ook te maken met een fundamentele waarde in onze samenleving, namelijk de gelijkwaardigheid van man en vrouw. Naast het element van disrespect is ook de rechtsregel van de gelijkwaardigheid van man en vrouw in het geding. Dit laatste is een van de regels die onze samenleving en onze democratie schragen. Mijn fractie staat op dit punt achter minister Verdonk. Ik waardeer het zeer wanneer de minister-president hier een duidelijk antwoord op geeft. Je kunt niet ergens in het midden blijven hangen bij het geven van een hand. Als je de linkerhand uitsteekt, kom je meestal verkeerd uit. Het gaat erom dat er nu helderheid wordt verschaft.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben dat laatste zeer met de heer Van Aartsen eens. Voor mij is bepalend voor de beoordeling van het weigeren van de uitgestoken hand door de imam dat hij dat uitlegt als een voor hem belangrijk teken van respect jegens vrouwen. Het is niet mijn gebruik, want daarbij schudt je elkaar de hand. De intentie van de imam is echter niet om vrouwen te onderdrukken of minderwaardig te behandelen. Dat is voor mij bepalend en daarom komt hij wat mij betreft niet in de buurt van de rechtsregels die ik even belangrijk vind als de heer Van Aartsen.

De heer Van Aartsen (VVD):

Deze imam moet nog maar eens op een inburgeringscursus.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. De heer Rouvoet onderlijnde het beschouwende karakter van dit debat. Het is goed dat wij in algemene zin stil hebben kunnen staan bij het belang van het waarden-en-normendebat. Hij heeft in deze Kamer, maar ook erbuiten, aangegeven dat het van belang is om waarden te expliciteren en om aan te geven wat politici drijft en wat de uitgangspunten zijn in het denken over moraliteit. Het is goed dat wij dit doen, want daarmee worden zaken explicieter.

Ik deel het standpunt van de heer Rouvoet dat er nooit sprake kan en mag zijn van opgelegde secularisatie. Dat past ook niet bij de waardepluriformiteit. Het kabinet zal zeker geen voorstellen doen in die richting. Sterker nog, juist het pleidooi voor het uittillen van het waarden-en-normendebat boven het niveau van individuele percepties, moet gehouden worden. Gerefereerd moet dan ook worden aan de rol van levensbeschouwing en religie.

De heer Rouvoet noemde het specifieke voorbeeld van een datingsite en een uitspraak van de Commissie gelijke behandeling. Ik moet daarop het antwoord schuldig blijven. Ik zal mij daarover nader laten informeren. Zijn algemene punt is dat geen sprake mag zijn van opgelegde secularisatie en daarover zijn wij het volstrekt eens.

Vanmiddag is gesproken over de rol van de kerk. Ook is de opmerking van minister Donner aan de orde geweest. Ook hij zal niet ontkennen dat het aan kerken zelf is om aan te geven wat zij in het publieke debat naar voren willen brengen.

Mevrouw Halsema heeft gewezen op het risico dat een waarden-en-normendebat fungeert als een vluchtheuvel voor partijpolitieke hobby's. Het is belangrijk om soms even over schuttingen heen te kijken en om gezamenlijk na te denken over de kwaliteit van samenleven. Zij sprak ook over het menselijk tekort, waarbij zij aangaf wat een goed perspectief zou zijn. Om die reden heeft zij ook aandacht gevraagd voor de dilemma's. Waarden-en-normendebatten moeten niet uitmonden in partijpolitiek gekissebis. De burger verwacht iets anders, namelijk een samenleving waarin hij vreedzaam en respectvol kan functioneren. Er moet respect zijn voor verschillende opvattingen. Wij moeten praktisch zijn ingesteld. Ik hoop dat dit de uitstraling is van een debat als dit.

Mevrouw Halsema heeft gevraagd of de minister-president kiest. Soms is het werken niet zwart-wit. De vraag is op welke wijze wordt uitgegaan van mondigheid van de burger enerzijds en repressie anderzijds. Soms gaat het om beide. Mevrouw Halsema kan mij niet ontzeggen dat ik wel degelijk heb gekozen voor het onder woorden brengen van het belang van waarden en normen. Wij zijn met projecten aan de slag gegaan en het land ingegaan. Wij willen dit debat krachtig naar voren brengen. Ik ben blij dat er zoveel respons is en dat er veel wordt gedebatteerd. Ook met het debat van vandaag ben ik blij.

Mevrouw Halsema heeft gelijk dat ik nog niet ben ingegaan op de polarisatie en pacificatie. Ik heb eerder bepaalde woorden genuanceerd, toen zij erop wees dat ik ook haar minister-president ben. Ik heb haar daarin gelijk gegeven. Pacificatie past bij de rol van minister-president. Daar waar je kunt pacificeren, moet je dat doen. Wij proberen dat in de praktijk ook. Vorig jaar hebben wij een moeilijke tijd gehad met de sociale partners. Dat was pijnlijk. Wij waren wel blij dat er een sociaal akkoord is gekomen. Ik ben om dezelfde reden blij met een code interbestuurlijke verhoudingen met de VNG. Wij moeten proberen om op een andere manier met elkaar om te gaan. De bindingsdag op 26 januari is ook een poging om mensen bij elkaar te brengen. Dat zijn voorbeelden van pacificatie. Ik hoop dat mevrouw Halsema dat soort zaken waardeert en accepteert.

Polarisatie moet wel onderscheiden worden van het helder neerzetten van standpunten. Mevrouw Halsema neemt ook geen blad voor de mond, als zij vindt dat bepaalde dingen gezegd moeten worden. Er is echter een verschil tussen het duidelijk neerzetten van je opvattingen en nodeloos polariseren; het opkloppen van de tegenstelling om de tegenstelling. Het is goed om voor politieke duidelijkheid te kiezen, maar met nodeloos polariseren, komen wij niet verder. Een scherp debat is prima; daar waar dat kan, pacificeren. In debatten moet het gaan om feiten. Je moet begrip hebben voor de bestaande verschillen.

Wij hebben een discussie gevoerd over de handdruk. De heer Van Aartsen kwam er nog even op terug. Hierover wil ik geen misverstand laten bestaan. Wij zijn het eens over het feit dat het geven van een hand wenselijk is in de Nederlandse samenleving. Dat is geen punt; dat is een wenselijkheid. Je krijgt hierover echter een gepolariseerde discussie. Dat is ook goed, maar waarom werd die hand niet gegeven? Wat zat daarachter? Precies dat is volgens mij het verbindende punt. Over de wenselijkheid mag geen misverstand bestaan. Het geven van een hand is hier een teken van respect. In andere culturen wordt dat anders beleefd. Je kunt dan twee dingen doen: polariseren en opkloppen, maar ook het gesprek daarover aangaan. Daarom was ik zo ingenomen met het debat in Rotterdam, waarin misschien niet dit concrete onderwerp aan de orde is geweest, maar wel de vraag hoe je met elkaar omgaat.

Ik vind het volstrekt terecht dat de vraag wordt gesteld wat in Nederlands een teken is van respect en vertrouwen, maar ga daarover met elkaar de dialoog aan. Dat lijkt mij de beste methode van werken. Ik heb ook gezegd dat men over en weer begrip moet hebben. Als voorbeeld heb ik genoemd het geven van ruimte voor een stilte aan het begin van de maaltijd. Ook dat is een voorbeeld van het tonen van respect voor anderen. Zo zullen wij over en weer met elkaar in gesprek moeten. Het onderstreept trouwens weer de noodzaak van het belang van een interculturele en interreligieuze dialoog.

De heer Herben (LPF):

Voordat wij speculeren over de vraag of de imam die weigerde een hand te geven, dat deed als een teken van respect, kun je je afvragen of hij in dat geval op een andere manier zijn respect had moeten laten blijken. Ik zou er geen problemen mee hebben gehad als hij bijvoorbeeld door middel van een hoofdbuiging of door de handen tegen elkaar te vouwen respect had betuigd. Dan praten wij over hetzelfde, maar nu was dat erg onduidelijk.

Minister Balkenende:

Laten wij alsjeblieft met respect voor elkaars opvattingen omgaan. Op bepaalde religieuze bijeenkomsten is het ook de vraag of je wel of niet aan bepaalde activiteiten deelneemt. Ik hoef niet te vertellen hoe een protestant met de communie omgaat. Je kunt daar rekening mee houden. Je kunt respect tonen door aan iets niet deel te nemen, maar wel een bepaalde gang te maken. Ik zal de Kamer de techniek besparen. Probeer je eens te verplaatsen in de ander. Probeer met elkaar het gesprek aan te gaan. Ik ben het best eens met de heer Van Aartsen die zegt dat in de Nederlandse context het geven van een hand een teken is van vertrouwen, maar laten wij dan tegelijkertijd het debat niet uit de weg gaan. Mevrouw Halsema doelde daarop toen zij vroeg waarom dat is gebeurd. Laten wij daarover dan met elkaar in gesprek gaan.

De heer Van Aartsen (VVD):

De minister-president staat dus achter zijn minister.

Minister Balkenende:

Ik sta altijd achter de ministers. Dat is bekend. Ik sta achter uw opmerking dat het geven van een hand in Nederland een teken is van respect. Als dat niet gebeurt zoals u en ik dat voor wenselijk houden, moet wij ons afvragen wat wij daarmee doen. Dat is de volgende stap. Mijn antwoord op die vraag is dat wij over en weer begrip moeten hebben voor elkaars positie en daarover het gesprek moeten aangaan. Dat is precies wat wij doen in dit debat over waarden en normen: zaken bespreekbaar maken en bekijken hoe anderen daartegenaan kijken. De wenselijkheid is onverlet, maar laten wij dat eens verder uitdiscussiëren.

De heer Van Aartsen (VVD):

Ik vind het toch jammer dat de minister niet ruiterlijk toegeeft dat minister Verdonk met haar handelwijze gelijk had.

Minister Balkenende:

Ik heb hierover gezegd wat ik hierover zeggen moest.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb dit in eerste termijn ook genoemd, niet om het incident te bespreken, maar juist vanwege de waardenpluriformiteit. Ik begrijp dat de minister-president vindt dat je wel dezelfde waarden kunt onderschrijven, maar elkaar de ruimte moet laten om daar op een verschillende manier en in verschillende omgangsvormen of fatsoensnormen uiting aan te geven. Juist dat trof mij zo in het genoemde incident. Het werd meteen op het niveau van de schending van de gelijkwaardigheid getild. Volgens mij was die escalatie niet nodig. Heb ik de minister-president dan goed begrepen?

Minister Balkenende:

De wenselijkheid van het geven van een hand blijft onverlet. Dat past bij de Nederlandse cultuur. Tegelijkertijd moeten wij de zaken bespreken opdat er veel meer begrip ontstaat.

Laat ik een ander onderwerp noemen. We kennen genoeg voorbeelden van situaties waarin de Nederlandse taal niet kan worden gesproken. Daar kun je je bij neerleggen. Laat wij alsjeblieft ook dat soort zaken bespreekbaar maken. Dat is de achtergrond van hetgeen ik eerder naar voren heb gebracht.

De heer Verhagen (CDA):

Als het wenselijk is, dienen wij ook te bekijken hoe wij een situatie kunnen realiseren in Nederland waarin iedereen op dezelfde wijze met respect met elkaar omgaat. Als het een teken van respect is, iemand een hand te geven, is het wenselijk dat ons integratiebeleid en onze discussies tot gevolg hebben dat iedereen dat ook doet.

Minister Balkenende:

Die woorden van de heer Verhagen onderschrijf ik.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik laat het handen geven voor wat het is. Ik heb de premier indringend gevraagd, duidelijkheid te scheppen over twee andere uitspraken van zijn ministers. Ik heb dat zo indringend gevraagd, omdat het mij in dit geval niet gaat om het gewone politieke meningsverschil. Dan hoef je geen blad voor de mond te nemen en kun je stevig formuleren. In dit geval betreft het uitspraken die ik als kwetsend ervaar en ik ben niet de enige. Ik ervaar ze als kwetsend voor een grote bevolkingsgroep en dan behoren zorgvuldigheid en duidelijkheid de boventoon te voeren in het antwoord van de premier.

Minister Balkenende:

Ik heb goed nagegaan wat minister Hoogervorst heeft gezegd over de orgaandonatie en waarom. Voor de radio heb ik gezegd dat wij het debat met waardigheid moeten voeren op basis van cijfers. De heer Hoogervorst heeft ons toen de cijfers gegeven, omdat hij wist hoe het in de praktijk functioneerde. De heer Hoogervorst heeft dat niet bedoeld als een soort diskwalificatie van een bepaalde groep. Hij heeft informatie gekregen op basis van zijn werkbezoeken. Ik houd ook niet van stigmatiseren, maar als er indicaties zijn en die had hij om een bepaalde opmerking te maken, dan moet er ook over gesproken kunnen worden zonder dat het leidt tot etikettenplakkerij. Om die reden heb ik gezegd dat het om feiten en waardigheid gaat. Wat ik toen heb gezegd, herhaal ik nu.

De heer Dittrich sprak over het signaal dat naar de samenleving uitgaat van zaken die wij hier hebben besproken. Dat raakt aan de vraag wat wij willen met het debat over waarden en normen. Wij kunnen over tal van zaken van mening verschillen, ook over de vraag wat de waarde ervan is voor het beleid. Je kunt daar een lang politiek debat over voeren. Het gaat er ook om wat je de Nederlandse bevolking wilt meegeven. Wat moet de uitstraling zijn van het debat? Dat raakt aan de kwaliteit van samenleven en welke type samenleving je wenst. Ik hoop dat dit signaal positief zal zijn.

Op een paar punten die de heer Dittrich heeft genoemd, ben ik nog niet ingegaan, zoals het advies van de RMO over gemengde scholen. Het formele punt is dat wij binnen de gebruikelijk termijn van drie maanden een reactie zullen geven aan de Kamer. De hoofdrichting van het onderwijsbeleid komt overeen met het pleidooi van RMO voor eenheid, verscheidenheid en binding, zoals de titel van het advies ook luidt. Het beleid is niet gericht op gedwongen schoolkeuze en een spreidingsbeleid, maar wel op de kwaliteit van iedere school, ook de school met veel achterstandsleerlingen. Sociale integratie kan ook tussen kinderen van verschillende scholen plaatsvinden. Dat was voor de minister van OCW de reden in januari jongstleden bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Burgerschap en sociale integratie in te dienen. Ik wil niet vooruitlopen op het advies dat de Kamer nog zal bereiken.

De heer Dittrich heeft voorts gesproken over het thema van het vergroten van de responsabiliteit van de burgers. Hij heeft dat terecht gekoppeld aan het programma Andere overheid. Dat laatste programma beoogt de dienstverlening van de overheid aan burgers op een andere manier vorm te geven. Vragen die in het programma aan de orde komen, zijn of de overheid een taak moet vervullen, hoe de overheid een taak vervult en of er taken zijn die kunnen worden overgelaten aan de civil society. Ook burgers kunnen daarin een rol vervullen. In de brief van minister Pechtold is daaromtrent een achtergrond gegeven. Aan de RMO en de ROB wordt advies gevraagd om te bezien in hoeverre de responsabiliteit van burgers kan worden gestimuleerd. Ik ben het dus eens met de aandacht die de heer Dittrich vraagt voor dit onderwerp.

De politie dient niet alleen repressief, maar ook preventief op te treden, aldus de heer Dittrich. Het is inderdaad belangrijk dat de politie zichtbaar is op straat. Het gaat niet alleen om het handhaven van normen, maar juist om het aanwezig zijn. Dat aanwezig zijn werkt preventief. Hij heeft ook gelijk als hij zegt dat de wijkagent goud waard is. In het gesprek over waarden en normen op lokaal niveau dat ik onlangs heb gevoerd, werd het belang van de wijkagent nog eens onderschreven. De wijkagent is een herkenbaar aanspreekpunt op straat. Hij treedt vaak op als buurtbemiddelaar door directe contacten met mensen in de buurt, hangjongeren, schoolkinderen, lokale winkelcentra en dergelijke. Dat is van grote waarde. Het kabinet heeft daarin ook veel geïnvesteerd. In dit licht worden ook in samenspraak met regionale korpsen en gemeenten afspraken gemaakt over het fors stimuleren van integraal veiligheidsbeleid op lokaal niveau.

De heer Van der Vlies vindt het goed dat dit onderwerp zo duidelijk is geagendeerd. Hij is ook een actief participant in dat debat. Wij hebben het nog even gehad over het thema gezond leven. Ik kan kortheidshalve verwijzen naar datgene wat hij daarover heeft gezegd. Hij heeft op dat punt ook een motie ingediend. Het kabinet heeft de nodige voorstellen ten aanzien van alcoholontmoediging aan de Kamer gedaan. Daarvan is ook weer een aantal afgewezen, bijvoorbeeld het voorstel inzake de accijnsheffing op de breezers. Hij heeft dus de steun van het kabinet in zijn streven. Het kabinet laat het oordeel over de inhoud van de motie graag aan de Kamer over.

De heer Herben heeft erop gewezen dat slechts twee van zijn vijf vragen zijn beantwoord. Hij wil graag nog een antwoord op de drie andere vragen. Zijn eerste vraag was: moet de overheid niet meer normen stellen, zodat de rechter zich niet met te veel zaken bemoeit, bijvoorbeeld indien radicalen zich op hun godsdienst beroepen? De rechter moet altijd algemene regels en beginselen toepassen op concrete gevallen. Dat is nu eenmaal de taak van de rechter en van de jurisprudentie. De rechter wordt daarbij geleid door wetgeving en de jurisprudentie. Gedetailleerde normstelling zou hieraan in essentie niets veranderen, maar wel leiden tot een omvangrijk en permanent proces van regeldruk en juridisering. Dat acht het kabinet niet gewenst. Ook al zou je dan die gedetailleerde regels hebben, dan nog zul je te maken krijgen met interpretatiekwesties en dergelijke.

Hij heeft ook een vraag gesteld over de positie van het openbaar ministerie in het licht van de trias politica. De positie van het OM is geregeld in de Wet op de rechterlijke organisatie en in het Wetboek van Strafvordering. Het OM heeft een zelfstandige positie. In bijzondere omstandigheden kan de minister van Justitie een aanwijzing geven. De Tweede Kamer kan de minister van Justitie ter verantwoording roepen als daartoe aanleiding bestaat. Het lijkt mij dat dit mechaniek goed werkt in de praktijk.

De heer Verhagen heeft gesproken over een waardevol debat, omdat het de kwaliteit van samenleven raakt. Hij heeft de nodige punten aan de orde gesteld. Hij is onder andere ingegaan op het punt van de aansprakelijkheid voor kinderen. Ook de heer Van Aartsen heeft daar opmerkingen over gemaakt. Ik stel voor om het initiatiefvoorstel van de heer Verhagen af te wachten en vervolgens als kabinet te reageren. Hij heeft heel scherp aangegeven hoe de verhoudingen dan liggen. Wij gunnen in ieder geval hem de eer van het indienen van het initiatiefvoorstel en wachten de verdere stappen af.

De heer Verhagen heeft een motie ingediend over een leerwerkplicht voor jongeren tot 23 jaar. Het kabinet acht het idee sympathiek, omdat de grondgedachte ervan is om jongeren vooruit te helpen. Wij zitten natuurlijk wel met de precieze vormgeving van dit idee in relatie tot de leerplichtwetgeving. Daarover heb ik wel graag nog even overleg in het kabinet. Ik doe dan ook graag de suggestie in de richting van de heer Verhagen om de motie nog even aan te houden totdat overleg met de minister van Onderwijs heeft plaatsgevonden. Dan kan ook eerst overleg tussen de Kamer en de minister worden gevoerd. Dat lijkt mij de meest correcte weg, want dan heeft het debat kunnen plaatsvinden. Ik sta dus niet onsympathiek tegenover de gedachte, maar ik vraag mij af of het niet beter is om eerst een overleg tussen de Kamer en de minister van OCW te laten plaatsvinden.

De heer Verhagen (CDA):

Ik kan mij voorstellen dat de minister-president hierover nog nader overleg wil voeren in het kabinet. Wij stemmen pas dinsdag over deze moties. Ik vraag de minister derhalve om binnen het kabinet te overleggen en de Kamer per brief het oordeel van het kabinet te doen toekomen voor dinsdagmiddag twee uur. Op die manier hoeft de omweg van het aanhouden van de motie niet te worden bewandeld.

Minister Balkenende:

Ik zal uw suggestie volgen en de zaak in het kabinet aan de orde stellen. Als alles goed gaat, zal een brief u tijdig bereiken.

Voorzitter. De heer Marijnissen heeft een belangrijk punt naar voren gebracht: de betekenis van waarde. Dat is trouwens het kenmerk van zijn betoog in eerste termijn geweest: de combinatie van waarde aan de ene kant en concreet beleid aan de andere kant. Dat is een debat dat wij vaak met elkaar hebben gevoerd. Zeker, wij moeten bij de beleidskeuzen die wij maken steeds de waarden betrekken. Dat betekent evenwel niet dat wanneer er keuzen worden gemaakt die de heer Marijnissen niet bevallen, een kabinet geen oog voor waarden heeft. Ik heb aangegeven dat de waarde van solidariteit breed zal worden onderschreven, maar dat wij best van mening kunnen verschillen over de concrete invulling ervan. Laten wij dat dan ook doen in het debat. Dat betekent dat je moet respecteren dat bepaalde waarden worden gedeeld, maar ook dat over de concrete uitvoering de meningen kunnen verschillen. Dat hoort ook bij het thema waarden en pluralisme. Wij zien het ook bij andere onderwerpen. De beschermwaardigheid van het leven zal bijvoorbeeld als algemene norm door velen worden onderschreven, maar de precieze gevolgen ervan, ook voor medisch-ethische kwesties, kunnen verschillend worden beoordeeld.

De heer Marijnissen sprak ook over Verelendung. Dat deed mij denken aan mijn middelbareschooltijd. Ik heb toen een werkstuk geschreven over denken en leven van Karl Marx. Dat was buitengewoon instructief. Ik heb daarna ook nooit iets gehad met het marxisme, maar ik vond het wel belangrijk om mij in ieder geval in te werken in het leerstuk van het marxisme. Gegeven wat mij is bijgebleven van de Verelendung, moet ik zeggen dat het koppelen aan wat er gebeurt in kabinetsbeleid toch wel heel erg ver gaat. Ik weet ook niet of het een authentiek marxistisch standpunt is. Misschien kunnen wij daarover nog eens een andere keer spreken.

De heer Marijnissen (SP):

Ik zal eerlijk bekennen dat ik het ook altijd een Fremdkörper heb gevonden. Volgens mij hoort het er helemaal niet thuis, want het slaat helemaal nergens op. Maar misschien is het toch goed dat u er even op ingaat, want die opmerking hield verband met hoe ik de overheid zie. Wij weten dat men in de liberale traditie zegt: de overheid hoort op normatief vlak vooral volgend te zijn en zeker niet leidinggevend. Toen de heer Bolkestein ooit voorstelde om er toch eens over te praten, heeft hij er binnen de VVD grote problemen mee gehad. Het was van: met pek en veren zullen wij u buiten zetten. U bent anders. U bent volgens mij ook iemand die de overheid wel degelijk ziet als politiek toegepaste ethiek. Terecht sprak Bolkestein daarvan.

Om terug te komen op de Verelendung het volgende. Op het moment dat u zegt "wij gaan dat als overheid niet doen, de mensen moeten het vooral zelf uitzoeken en komen zij er niet uit, dan komen zij maar weer bij ons" creëert u onnodige chaos.

Minister Balkenende:

Daarmee ben ik het volstrekt oneens. Je moet goed aangeven waarvoor je als overheid staat. Ik heb iets gezegd over wat je doet met de positie van de zwakste groepen in de samenleving. Er mag geen misverstand over zijn dat mensen mogen en moeten kunnen rekenen op solidariteit die door de staat wordt georganiseerd. Als je het hebt over de vraag hoe je solidariteit organiseert in de cao's, in de verhouding werkgever-werknemer, dan is dat een kwestie van eigen verantwoordelijkheid. Wat de vraag betreft hoe mensen met elkaar omgaan, is natuurlijk duidelijk dat er regels zijn over wat wel en niet kan, en dat er strafrecht is. Is dat genoeg? Nee, dat is nog niet genoeg. Dat betekent dat je dan groepen, mensen in de bevolking nodig hebt die deze thema's oppakken. Het gaat om een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Het gaat erom steeds oog te hebben voor de verschillende waarden. Het thema Verelendung kan ik echter nog steeds niet in dit kader plaatsen. Ik vind het ook absoluut niet van toepassing op datgene wat wij in Nederland hebben opgebouwd aan zekerheid en wat wij richting de toekomst willen doen.

Wat de motie over de topinkomens betreft, het volgende. Het vraagstuk van de inkomens in de publieke en semi-publieke sector is, zoals bekend, uitvoerig aan de orde gekomen in de commissie-Dijkstal. Het kabinetsstandpunt daarover is door minister Remkes reeds uitvoerig met de Kamer besproken. Dat heeft tot conclusies geleid. Binnenkort zal het kabinet het wetsvoorstel over de openbaarmaking van die inkomens afronden. Dat komt uiteraard naar uw Kamer en daarover zal hier het debat worden gevoerd. Op basis van de discussie rondom het rapport van de commissie-Dijkstal en het wetsvoorstel waarmee wij nu bezig zijn, lijkt mij de motie overbodig. Ik moet aanvaarding ervan dan ook ontraden. Je kunt natuurlijk nog wel discussiëren over andere sectoren, maar op basis van wat er ligt en op basis van een voorstel dat nog zal worden gedaan, zeg ik van deze motie dat ik de Kamer niet aanraad die te steunen.

De heer Marijnissen (SP):

Het is het één of het ander. Óf de motie is overbodig, omdat u het daarin gevraagde toch al doet. In dat geval trek ik haar in, maar dan kunt u niet vervolgens zeggen dat u aanvaarding van de motie ontraadt.

Minister Balkenende:

Gelet op het debat dat wij hebben gevoerd, vind ik haar overbodig en bovendien gaan wij nog een debat voeren over de transparantie van topinkomens. Als je een motie overbodig vindt, kun je haar ook ontraden, maar als u genoeg hebt aan de term "overbodig" is mij dat ook goed.

De heer Marijnissen (SP):

Er bestaat in dit land heel veel verwarring over wat nu redelijk is. Is het nu zo onredelijk om te zeggen dat de premier van dit land het meest verdient van allen die verantwoordelijkheid dragen in de publieke sector? Is dat geen inzichtelijk en voor iedereen begrijpelijk standpunt? Die man heeft het ontzettend druk en is verantwoordelijk voor het hele land en verdient daarom het meest! Dat is niet weinig, zo'n € 112.000. Het is toch geweldig als alle aandeelhouders weten wat ze straks op die aandeelhoudersvergaderingen moeten zeggen: Neen, Balkenende is de norm! Dat klinkt goed! En vervolgens gaan al die bestuurders terug van € 600.000 naar € 112.000! Is dat geen mooi standpunt om over te nemen?

Minister Balkenende:

Iedereen zal ongetwijfeld goed naar u geluisterd hebben. Als op al die aandeelhoudersvergaderingen wordt gezegd dat Balkenende de norm is, moet u eens kijken hoe dat debat loopt. Dat kan natuurlijk ook wel zonder uw motie.

De heer Marijnissen (SP):

Natuurlijk moeten ze niet overdrijven met Balkenende is de norm, want het gaat natuurlijk nu alleen maar om de financiën!

Minister Balkenende:

Die slogan "Balkenende is de norm" bevalt mij wel en is bovendien ook wel een waardige afsluiting van dit debat. Het ligt overigens wel wat complexer. De formulering van uw motie is nogal imperatief, want wij hebben natuurlijk ook nog te maken met bestaande afspraken. Uw opmerkingen zijn duidelijk, mijn bezwaren daartegen heb ik naar voren gebracht. Ik vind de motie overbodig, maar misschien is uw inbreng wel zodanig dat anderen zich daardoor geïnspireerd voelen.

De heer Marijnissen (SP):

Deze aansporing aan het adres van al die CDA-gedeputeerden en -statenleden zal ik zeker aan hen overbrengen. Dan gaan wij de Balkenende-norm verheffen tot dé norm voor het salaris van de top in de publieke en semi-publieke sector!

Minister Balkenende:

Voorzitter. De heer Bos zei dat wij het niet steeds over hetzelfde hebben, dat dit debat niet totaal zinloos was, maar wel over bijna niets ging. Dit debat ging echter over heel veel, namelijk over de vraag hoe je aankijkt tegen de kwaliteit van de samenleving, tegen respect voor elkaar, het leven in een vreedzame omgeving. Ik zou dat nooit kwalificeren als een debat over bijna niets!

De heer Bos (PvdA):

Als u mij citeert, citeert u mij dan alstublieft volledig. Ik zei dat dit debat over bijna alles ging en daardoor het risico liep dat het over bijna niets ging!

Minister Balkenende:

Ik heb genoteerd: het debat ging bijna over niets.

De heer Bos (PvdA):

Ik heb respect voor wat u noteert, maar ik zeg u alleen wat ik gezegd heb!

Minister Balkenende:

Ik vond in ieder geval dat dit debat over heel veel ging!

Voorzitter. De heer Bos zei vervolgens dat de minister-president verantwoordelijk is voor de verkleutering. Ik vind dat klinkklare onzin. Hij doet daarmee geen recht aan mijn inzet en die van alle leden van het kabinet om juist nu zoveel aandacht te vragen voor de wijze waarop wij met elkaar moeten omgaan. Twee of drie jaar geleden werd gezegd dat het alleen maar ging om gedrag en fatsoen, maar wat is daar mis mee? Wij hebben toen gezegd dat wij een verdiepingsslag zouden gaan maken. Dat hebben wij gedaan. Er is nogal lacherig gedaan over de website. Het gaat er niet om dat wij die hebben bedacht, maar je moet eens kijken naar wat er op staat. Er staan prachtige voorbeelden op van de manier waarop mensen in Nederland met elkaar omgaan, hoe zij daarmee een impuls geven aan dit debat. Ik zou dan niet graag zeggen dat er sprake zou zijn van een verkleutering van het debat.

De heer Bos zei vervolgens dat het zo nooit zal landen bij de bevolking. Mijn beeld van de werkelijkheid is in ieder geval totaal anders en ik durf dat te zeggen op basis van de ervaringen die ik heb opgedaan. Ik kom op veel plaatsen en heb heel veel discussies over de betekenis van waarden en normen. Soms blijken er dan best wel verschillen van opvatting maar ik merk bij tal van groepen een gevoel van opluchting dat zaken weer kunnen worden benoemd en bespreekbaar zijn geworden, niet alleen om heel mooie debatten met elkaar te voeren, maar om met elkaar te spreken over heel praktische dingen. Ik heb ze vandaag al verschillende malen genoemd. Ik ga er in ieder geval gewoon mee door en voel mij eerlijk gezegd gestimuleerd door dit debat. Laten wij uitgaan van een stimulerende inbreng in het waarden-en-normendebat!

Tot slot. Ik sluit mij graag aan bij degenen die zeiden dat het debat over normen en waarden van vandaag veel verder is dan in 2002. De vraag is nu: welke volgende stappen gaan we zetten? Die zijn mogelijk op tal van terreinen, met name het onderwijs, jeugd en veiligheid. De drie toespitsingen in de kabinetsreactie op het WRR-rapport zijn nadrukkelijk gekozen op het terrein van integratie, in het verlengde van het initiatief van de Bindingsdag van 26 januari. Ik heb toegezegd het thema duurzaamheid nader te zullen inkleuren. Ook de discussie over alles wat samenhangt met normen en waarden, waaronder de kennis van geschiedenis, cultuur en religies, moet verder worden verdiept. De heer Dittrich en anderen zeiden dat het van belang is dat regering en parlement hierbij samen optrekken. Dat is ook mijn mening. Ik stel het zeer op prijs dat degenen die in het verleden misschien wat cynisch waren, nu zeggen dat dit een belangrijk issue is. Ik hoop dat dit debat op deze manier kan worden voortgezet, juist omdat het gaat om de vragen: wat voor type samenleving wil je, wat kunnen mensen voor elkaar betekenen, hoe kunnen we die vreedzame samenleving bewerkstelligen? Wij kunnen hierover stevig van mening verschillen, het debat kan weleens hard zijn, maar we gaan wel die richting uit. Ik heb dit een paar jaar geleden ingezet en ga er onverminderd mee door.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Er zal nog een brief over een motie volgen. Ik stel voor om aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.15 uur

Naar boven