Aan de orde is de behandeling van:

de PKB Derde nota Waddenzee (26431, nr. 17)

, en van:

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief (26431, nr. 23);

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over een samenhangend veiligheidsplan (26431, nr. 24);

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over onderdeel k (diepe delfstoffen) (26431, nr. 25);

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over een gezamenlijk plan op basis van een energiescan (26431, nr. 26);

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over openstelling van vuurtorens (26431, nr. 27);

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over geïntegreerde visserij (26431, nr. 28);

- de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over de werkgelegenheid op Vlieland (26431, nr. 29);

- de motie-Luchtenveld c.s. over een internationaal afwegingskader voor de Waddenzee (26431, nr. 30);

- de motie-Luchtenveld over een duurzaam sociaal-economisch ontwikkelingsperspectief in internationaal kader (26431, nr. 31);

- de motie-Luchtenveld c.s. over de recreatief-toeristische ontwikkelingspotentie van Den Helder (26431, nr. 32);

- de motie-Luchtenveld/Van Wijmen over uitbreiding van haven- en bedrijventerreinen (26431, nr. 33);

- de motie-Luchtenveld/Van Middelkoop over het afzien van een capaciteitsbeleid (26431, nr. 34);

- de motie-Luchtenveld over windturbines in de Waddenzee (26431, nr. 35);

- de motie-Luchtenveld over het visserijbeleid (26431, nr. 36);

- de motie-Luchtenveld/Van Wijmen over militaire activiteiten in het Waddengebied (26431, nr. 37);

- de motie-Luchtenveld over de luchthaven Valkenburg (26431, nr. 38);

- de motie-Luchtenveld c.s. over het rapen van oesters (26431, nr. 39);

- de motie-Luchtenveld over de externe werking van de PKB (26431, nr. 40);

- de motie-Van Wijmen c.s. over de duisternis (26431, nr. 41);

- de motie-Augusteijn-Esser c.s. over de mechanische kokkelvisserij (26431, nr. 42);

- de motie-Augusteijn-Esser c.s. over de militaire activiteiten (26431, nr. 43);

- de motie-Augusteijn-Esser c.s. over het niet plaatsen van windturbines in de Waddenzee (26431, nr. 44);

- de motie-Van der Steenhoven c.s. over verplaatsing van het marinevliegkamp Valkenburg (26431, nr. 45);

- de motie-Van der Steenhoven c.s. over calamiteiten met de zeescheepvaart (26431, nr. 46);

- de motie-Van der Staaij over het niet plaatsen van windturbines (26431, nr. 47).

(Zie notaoverleg van 11 maart 2002.)

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik wijs de leden erop dat wij thans beraadslagen over de brief van de minister van Economische Zaken over de motie-Witteveen-Hevinga c.s. (26431, nr. 25). Tegen die achtergrond stel ik voor, de spreektijd te beperken tot 3 minuten per spreker.

Daartoe wordt besloten.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. De fractie van de VVD heeft heropening van het debat over de PKB Waddenzee gevraagd naar aanleiding van de motie-Witteveen-Hevinga op stuk nr. 25. Deze motie strekt tot aanscherping van de PKB waar het gaat om het verbod op boringen in het Waddengebied. De in de motie voorgestelde tekst, die zeker niet door de fractie van de VVD zal worden gesteund, betekent een forse aanscherping ten opzichte van in 1999 genomen besluiten over gaswinning, die thans hun neerslag hebben gevonden in de PKB Derde nota Waddenzee. De VVD-fractie heeft er alle begrip voor dat het kabinet de aanvaarding van deze motie ten stelligste heeft ontraden. Zij deelt de argumentatie zoals die tijdens het notaoverleg op 11 maart jl. en in de recente brief van de minister van Economische Zaken is gegeven. Inmiddels heeft mevrouw Witteveen haar motie op stuk nr. 25 enigszins aangepast. De VVD-fractie verneemt graag het oordeel van het kabinet over deze gewijzigde motie en hoort graag wat de gevolgen hiervan zijn voor de mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Deelt de regering de constatering van de VVD-fractie dat ook de gewijzigde tekst nog altijd een aanmerkelijke afwijking en aanscherping van de besluitvorming in 1999 inhoudt? Welke gevolgen voorziet de minister voor de PKB van het eventueel door een Kamermeerderheid aanvaarden van de voorgestelde gewijzigde amenderende motie van mevrouw Witteveen? Ik verzoek de minister van Economische Zaken hierover haar licht te laten schijnen, wellicht mede in het licht van de deze dagen plaatsvindende discussies over de Mijnbouwwet. Wat zouden de gevolgen van aanvaarding van de gewijzigde amenderende motie zijn voor de PKB?

De heer Van Wijmen (CDA):

Voorzitter. Wij vinden de door de heer Luchtenveld bedoelde motie niet slecht, maar overbodig. Eind 1999 is een moratorium afgesproken voor tien jaar. Dat geldt dus tot 2009, terwijl de PKB één jaar langer geldt. Verleden week heeft de Raad van State een uitspraak gedaan, waarop ik kort wil ingaan. Uitgesproken is dat de vergunningplicht ook geldt voor staatsnatuurmonumenten en dat die ook externe werking heeft. Met de verweerder – in casu de Staat der Nederlanden – is de Raad van State van oordeel dat de voorgenomen proefboringen de in de aanwijzingsbeschikking genoemde wezenlijke kenmerken en waarden van het staatsnatuurmonument kunnen aantasten. De omstandigheid dat de installaties er slechts tijdelijk aanwezig zullen zijn, doet daar niet aan af. Verder is geoordeeld dat het niet is uitgesloten dat de wezenlijke kenmerken en waarden van de Waddenzee, zoals beschreven in de toelichting op de aanwijzingsbeschikking, door de bodemdaling worden aangetast. Ook ziet de raad aanleiding voor toepassing van het voorzorgbeginsel. Daarnaast staat volgens de raad vast dat het maatschappelijk belang van de proefboringen in het Waddengebied niet vaststaat. Er zijn volgens de raad namelijk onvoldoende aanwijzingen dat het onder de Waddenzee te winnen gas nodig is om te kunnen voorzien in de Nederlandse gasbehoefte.

Dit is toch een heel duidelijke uitspraak. Mijns inziens kan de minister, ongeacht de motie, niet anders zeggen dan: het hoort te gaan zoals het gaat en er mag in de Waddenzee niet worden geboord zolang er onzekerheden bestaan. Die zijn niet op te heffen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

U zegt dat de motie overbodig is; ik neem aan dat u doelt op het resultaat van de besluitvorming in de Kamer in november 1999.

De heer Van Wijmen (CDA):

Die staat nog steeds.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Inderdaad, maar het kabinet heeft een ander standpunt, dat het heeft verwoord in de PKB. Mijn vraag is dan ook of uw fractie vóór mijn motie zal stemmen om het pleidooi dat u gehouden heeft en dat u zojuist herhaald heeft, in de PKB Waddenzee te verzilveren.

De heer Van Wijmen (CDA):

Omdat die motie in onze ogen overbodig is, vinden wij het niet nodig om ervóór te stemmen, maar dit betekent zeker niet dat wij ertegen zouden zijn. Maar je kunt in de Kamer niet blanco stemmen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dit is toch bijzonder merkwaardig. Op 11 maart heeft u nog een prachtige show gegeven over het belang van bescherming van de Waddenzee, maar nu geeft u eigenlijk niet thuis als wij dat willen verzilveren in de wetgeving.

De heer Van Wijmen (CDA):

Het is al geregeld, het staat er al goed.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

En u heeft zojuist toegegeven dat wat er nu in de PKB staat, het besluit van de regering en niet het standpunt van de Tweede Kamer is.

De heer Van Wijmen (CDA):

Als het in strijd is met het moratorium, dan moet ik er nog over nadenken of ik op dat punt nog iets zou moeten doen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Begrijp ik het nu goed dat u in tegenstelling tot wat u in eerste en in tweede termijn bij het notaoverleg heeft gezegd, dat u de tekst die het kabinet in de PKB wil opnemen, voldoende vindt en dat er voldoende recht mee wordt gedaan aan de discussie in 1999?

De heer Van Wijmen (CDA):

Als je de uitspraak van de Raad van State ernaast legt, is het op zichzelf voldoende: er kan in de Waddenzee niet geboord worden.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dan zou ik toch willen verwijzen naar uw duidelijke uitspraak in eerste termijn dat dit eigenlijk onvoldoende gegarandeerd is.

De heer Van Wijmen (CDA):

Toen was die uitspraak er nog niet, nu wel. Het is een uitspraak in hoogste instantie, dus ze is niet meer vatbaar voor beroep en bezwaar. Ik heb er vier punten uit geciteerd; als je die naast elkaar legt, kan er in de Waddenzee domweg niet geboord worden. Er staat overigens nog veel meer in die uitspraak; dat heb ik de Kamer maar bespaard, want het zou veel te lang geduurd hebben om dat voor te lezen.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Dan heb ik toch nog een procedureel probleem. U verwijst naar een uitspraak van de Raad van State inzake een geschil, maar die staat niet in de tekst van de PKB. Wij praten nu niet over een uitspraak van de Raad van State, maar over de PKB. En u heeft in het notaoverleg gezegd dat de tekst van de PKB onvoldoende zekerheid biedt dat de uitspraak van de Kamer uit 1999 gestand zal worden gedaan. Wij kunnen dan nu toch niet gaan sjoemelen door te verwijzen naar uitspraken van de Raad van State? Wij moeten ons er nu toch toe bepalen of het goed in de PKB staat?

De heer Van Wijmen (CDA):

Als ik die uitspraak bij het notaoverleg gekend had, zou ik misschien ook een ander betoog gehouden hebben. Ik vind dat deze uitspraak in combinatie met de huidige situatie voldoende is om zeker te weten dat wij van de Waddenzee af blijven. En wij hebben daarvoor een periode van tien jaar vastgesteld, die nog steeds geldt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Maar de tekst van de PKB laat open dat er bij bepaalde uitkomsten van onderzoek geboord kan worden. U heeft in november 1999 nog gezegd dat een moratorium eigenlijk nog niet voldoende was. Ik zou zeggen, dien dan een motie in om het precies zo te formuleren als u het wilt.

De heer Van Wijmen (CDA):

Dat zou nog een mogelijkheid zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wij spreken nu opnieuw over mijnbouwactiviteiten in de Waddenzee naar aanleiding van een brief van de minister van Economische Zaken, die wij na het debat nog hebben gekregen. Daarin onderstreept zij eigenlijk nog eens krachtig het oordeel dat de minister van VROM al had uitgesproken, namelijk dat aanneming van de motie-Witteveen-Hevinga c.s. ontraden dient te worden. Het is natuurlijk niet de bedoeling om de discussie over te doen, maar het nieuwe in de brief is dat de motie onbedoelde en verdergaande consequenties zou hebben die in het debat nog niet naar voren zijn gekomen. In de eerste plaats gaat het erom dat het ook de winning van andere delfstoffen dan alleen gas zou betreffen, namelijk bijvoorbeeld ook zout. En in de tweede plaats zou het niet alleen om de Waddenzee, maar om het hele Waddengebied gaan. Nu is er inmiddels een gewijzigde motie, die de brief van de minister kennelijk gekruist heeft, waarin aan de twee genoemde punten tegemoet wordt gekomen. De definitie van het Waddengebied is aangepast en de winning van delfstoffen is toegespitst op gas. Betekent dit dat er geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren in de brief van de minister? Dan blijft het natuurlijk nog de vraag of de PKB strookt met de afspraken uit 1999, maar daarover hebben wij al uitvoerig met de minister van VROM gediscussieerd.

De SGP-fractie heeft sterke sympathie voor deze motie. Wij hechten eraan dat er voor de komende PKB-periode een heldere uitspraak is ten aanzien van mogelijke gasboringen en dat wij niet elke keer opnieuw de discussie moeten heropenen binnen deze PKB-periode. Uit het debat bleek immers dat de huidige tekst van de PKB wel aanleiding tot veel discussie zou kunnen geven. Wij staan dan ook sympathiek en positief tegenover de motie. Ik wacht echter graag het verloop van dit debat af voordat wij ons definitieve oordeel vormen. Vooralsnog zijn wij geneigd deze motie te steunen.

Ik heb nog een discussiepunt met betrekking tot de formulering en zou daarover graag meer duidelijkheid willen krijgen. Hoe kan nu worden vastgesteld of nieuwe mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied wel of niet mogelijk invloed kunnen hebben op de Waddenzee? Die formulering wordt nu immers gekozen. Wie bepaalt dit? Is het niet heel moeilijk om dat aan te tonen? Is dat wel scherp genoeg voor de PKB-tekst? Waarom wordt niet gekozen voor de eenvoudige formulering dat nieuwe boringen naar de gasvoorraden onder de Wadenzee zijn uitgesloten? Is dat wat de indieners bedoelen? Waarom wordt dat dan niet helder opgeschreven?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter. De VVD, het CDA en de SGP hebben een heropening gevraagd van een debat op 11 maart – na alweer 17 dagen geleden – dat twaalf uur heeft geduurd. Dat is gebeurd naar aanleiding van een brief van minister Jorritsma die de Kamer gistermorgen vlak voor de stemmingen op het nippertje heeft bereikt. In die brief wordt nog eens het standpunt van het kabinet bevestigd over de motie-Witteveen-Hevinga c.s., namelijk dat het kabinet de motie ten stelligste ontraadt. Niets nieuws onder de zon dus!

De NAM – Shell/Esso – heeft vergunningen aangevraagd voor proefboringen in het Waddengebied op de lokaties Ballonplaat en Ameland en voor gaswinning onder de Waddenzee op de lokaties Paesens, Moddergat en Lauwersoog. Het kabinet heeft geweigerd die vergunningen aan de NAM te verstrekken. De NAM was het oneens met het kabinet en ging in beroep bij de Raad van State. Vorige week deed de Raad van State uitspraak en gaf het kabinet gelijk. De Raad van State betrok daarbij de grote hoeveelheid onderzoeksmateriaal en studies over onder andere de bodemdaling en toetste het verzoek van de NAM uiteraard ook aan het voorzorgbeginsel en aan het criterium "redenen van zwaarwegend openbaar belang". Het resultaat is dat de Raad van State het kabinet gelijk heeft gegeven dat het de afgifte van de vergunning heeft geweigerd. De PvdA-fractie zou zeggen: kabinet, tel je zegeningen!

Tegen die achtergrond kan mijn fractie de brief van mevrouw Jorritsma – een bijna soloachtige actie en inderdaad 17 dagen na het debat en vlak vóór de stemmingen in de Tweede Kamer – eigenlijk niet anders zien dan als een gebaar in de richting van Shell, Esso, NAM en VNO-NCW.

Toch wil ik graag complimenten uitspreken aan het adres van het kabinet over de uitspraak van de Raad van State en met name aan staatssecretaris Faber. Ik heb echter nog wel een vraag aan de staatssecretaris. Hoeveel processen lopen er nu nog over boringen onder de Waddenzee?

Wat de vraag van de SGP-fractie betreft, ik heb die aanpassing gemaakt omdat het inderdaad leek alsof ik het over zoutwinning had. Daarover heb ik het nooit gehad in relatie tot gasboringen. Ik heb het ook nooit gehad over gasboringen in het Winschoterdiep of de Nieuwkoopse Plassen. Het ging altijd over boringen onder de Waddenzee. Vanwege de ontstane commotie vond ik het vanzelfsprekend om daarover duidelijkheid te verschaffen. Daarmee heb je echter niet het punt van zichthinder binnen en daarover ging nu precies het hele verhaal bij de Raad van State. Als er installaties om te proefboren of om te winnen op de wal geplaatst worden, is er sprake van externe werking en daarop moet getoetst worden. Ik heb het dan over het Waddengebied. Als u een betere formulering weet, mijnheer Van der Staaij, ook in de lijn van de uitspraak van de Raad van State, sta ik daarvoor graag open. Het is meer dan alleen even boren onder Waddenzee.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat bedoelt u nu precies? Alleen nieuwe boringen naar de gasvoorraden onder de Waddenzee of bedoelt u het ruimer?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het gaat om de gasvoorraden onder de Waddenzee, maar het kabinet heeft ook bezwaar aangetekend tegen het plaatsen van installaties voor proefboringen op de vaste wal. Die installaties staan natuurlijk in het Waddengebied, op de vaste wal.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar dan gaat het nog steeds om de gasvoorraden onder de Waddenzee.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ja, maar de toets op de habitatrichtlijn geldt ook aantasting van een uniek landschap. Zichthinder kan een reden zijn om de vergunning niet te verstrekken. Dat heeft de Raad van State nu precies gedaan. Die installaties staan nu eenmaal op de vaste wal, omdat wij al helemaal niet wilden dat er installaties in de Waddenzee zelf komen te staan. Dat is de achtergrond waarom gekozen is voor het woord Waddengebied.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter. Het nieuwe van deze PKB is dat de uitkomst van het debat van 1999 erin is vastgelegd, althans zo leek het. De tekst over de gasboringen laat volgens onze fractie echter veel meer ruimte dan ooit de bedoeling was van de motie van mevrouw Witteveen uit 1999. Mijn fractie was dus onaangenaam verrast toen zij de tekst heel goed tot zich liet doordringen, hoewel in den lande de indruk is gewekt dat het betekende dat er niet naar gas geboord kan worden, nu niet en in de naaste toekomst niet, onder de Waddenzee.

Uitspraken van minister Jorritsma nog vóór de uitspraak van de Raad van State stelden ons evenmin gerust. Integendeel, de minister gaf duidelijk aan dat wat haar betrof het Waddengas gewonnen kon worden. De D66-fractie stelt heel duidelijk dat zij dat niet van plan is. Wij hebben met de motie bedoeld het voorzorgbeginsel veilig te stellen en hebben dat met de ondertekening van de motie van mevrouw Witteveen wederom duidelijk willen maken. Wij willen geen risico nemen met de kwetsbare systemen in de Wadden. Wij hebben het altijd gehad over boren in en onder de Waddenzee. Met de wijziging van de tekst van de PKB is dat volledig ondervangen.

De brief van de minister slaat mijns inziens niet op de thans voorliggende motie. De motie is maandagochtend ingediend en de brief heeft ons dinsdag bereikt. Wellicht hebben motie en brief elkaar gekruist. Graag enige uitleg.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Voor de GroenLinks-fractie is het altijd duidelijk geweest. Wij zijn het niet eens met de gasboringen in en onder de Waddenzee. Het mag ook zeker niet gebeuren. Wat nu gebeurd is, is nogal opmerkelijk. Er ligt een gewijzigde motie. Vervolgens komt er een volgens de PvdA-fractie soloachtige brief van de minister van Economische Zaken. Ik kan mij wel iets bij die kwalificatie voorstellen. In de brief wordt ook ingegaan op de zoutwinning, terwijl het glashelder is dat het daarom niet gaat en in 1999 ook niet ging. Er is duidelijk geprobeerd mist te creëren.

Ik vind het onbegrijpelijk dat de heer Van Wijmen opeens een andere weg inslaat. In de discussies heeft hij gesproken van onvoldoende waarborgen in de PKB-tekst. Je kunt dan niet met een uitspraak van de Raad van State aankomen. Ik vraag de CDA-fractie om toch nog eens heel goed naar de gewijzigde motie te kijken. De intenties die daarin worden uitgesproken, heeft de heer Van Wijmen altijd met veel verve verwoord. Het is dan toch wel apart dat hij daar nu via een omweg onderuit probeert te komen. Ik kan mij niet voorstellen dat dat de weg is die hij wil gaan.

Wij zullen de gewijzigde motie van harte steunen. Het kabinet spreekt altijd met één mond. Wij hopen dat het kabinet zich ook realiseert dat het, als je met elkaar een goede politiek wilt voeren, niet de bedoeling is om in 2002 met onduidelijkheid en een spagaat te proberen onder de uitspraken uit te komen die in 1999 zijn gedaan. Dat is zeker niet de weg die de fractie van GroenLinks wenst te gaan. Wat ons betreft is het: handen af van de Waddenzee, zeker als het gaat om gasboringen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Onder het Nederlandse volk heerst momenteel een beetje onrust. Dat heeft te maken met onduidelijkheid en gedoe in de politiek. Wat op dit moment plaatsvindt, is daar een typisch voorbeeld van. In 1999 heeft de meerderheid van de Kamer zich duidelijk uitgesproken: handen af van de Waddenzee, geen gasboringen in de Waddenzee, houden wat wij hebben in de Waddenzee. Dat wil de Kamer nu vastleggen in een PKB, een wettelijke maatregel, als logische vertaling daarvan. Te elfder ure, ik geloof veertien dagen na het debat, komt er een briefje van de minister. Daar wordt weer op ingesprongen door bepaalde fracties, die nu ineens de tekstwijziging van de PKB niet meer nodig vinden. Dat is allemaal onzin. Wij moeten gewoon in de PKB vastleggen wat wij in feite al in 1999 hebben besloten. Dat zou helder en duidelijk zijn voor iedereen die zich ongerust maakt over het laatste ongerepte natuurgebied de Waddenzee. Alles wat er verder gebeurt, is die onduidelijkheid waar velen zo van balen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter. U zult van mij geen onduidelijk woord horen. De reden waarom de Kamer pas gisteren die brief heeft gekregen, is dat ik niet gewend ben om soloacties te voeren. Natuurlijk heb ik over dit onderwerp in het kabinet moeten spreken en daar was afgelopen vrijdag pas de eerste mogelijkheid toe. Ik ben namelijk een week afwezig geweest en de week daarop, afgelopen vrijdag, was ik er wel. Wij doen dat dus gezamenlijk. In mijn brief spreek ik mijn ernstige zorgen uit over de motie-Witteveen-Hevinga c.s. over de gaswinning in het Waddengebied. Ik ben blij dat de stemming over de moties is uitgesteld, zodat ik de kans krijg om toe te lichten waarom ik daar zoveel bezwaren tegen heb. Inmiddels ligt er een gewijzigde motie-Witteveen-Hevinga c.s. voor.

In 1993 hebben wij in de huidige PKB Waddenzee een aantal afspraken vastgelegd over de door het kabinet in principe toelaatbaar geachte mijnbouwactiviteiten in en aan de randen van de Waddenzee. Het weghalen van gas in de Waddenzee mag al jaren niet meer, maar alleen vanaf randen van de Waddenzee buiten het gebied. De NAM is op basis van die afspraak aan de slag gegaan. In 1999 heeft de Kamer, toen de verlenging van de huidige PKB aan de orde was, de wens te kennen gegeven dat in de Waddenzee niet meer geboord zou worden en dat vergunningen voor de winning of opsporing van gas onder de Waddenzee afhankelijk zouden worden gesteld van door het kabinet en de NAM te verrichten nader onderzoek naar de effecten van bodemdaling op de Waddenzee. Deze eindconclusie van het debat heeft het kabinet vastgelegd in een brief aan de Tweede Kamer, die er daarna niet meer op teruggekomen is. Wij hebben er een aantal keren over gesproken en het standpunt is aldus ook vastgelegd in hoofdstuk 3.2, onderdeel k, van de PKB Waddenzee. Ik weet dat de heer Pronk dat vorige week ook met verve heeft verdedigd.

Ik vraag hierbij nogmaals de aandacht voor de zorgvuldigheid die wij in acht moeten nemen, hetgeen ik ook mag verwachten van de Tweede Kamer. In 1999 hebben wij ook met de Kamer afspraken gemaakt. De Staat en de NAM zijn een onderzoek gestart. Ik adviseer de Kamer dringend om eerst de nadere resultaten van dat onderzoek af te wachten. Het is ons aller bedoeling dat de Waddenzee niet wordt aangetast. Als het weghalen van 40% van onze kleine velden kan gebeuren zonder dat natuur en milieu worden geschaad, dan moeten wij dat toestaan. Anders zijn wij niet serieus met het kleineveldenbeleid bezig. Dan is er iets anders aan de hand, namelijk een soort principedebat over de vraag of je al je gas moet gebruiken. Dat vind ik ernstig.

De formulering van de motie van mevrouw Witteveen is enigszins aangepast, maar over dit onderwerp is geen enkele andere uitspraak gedaan. Die formulering houdt dus geen rekening met het onderzoek dat gaande is naar de mogelijke nadelige effecten op de Waddenzee van mijnbouwactiviteiten die plaatsvinden buiten de Waddenzee. De formulering verschilt alleen met de oorspronkelijke dat hiermee nieuwe boringen buiten de Waddenzee in het Waddengebied die geen invloed hebben op de Waddenzee, zijn toegestaan en dat voor zoutwinning de oorspronkelijke tekst blijft gelden. Maar een nieuw gasveld, bijvoorbeeld Paesens-Moddergat, van substantiële omvang, gesitueerd buiten de Waddenzee, dat mogelijk uitlopers in de Waddenzee heeft, mag dus niet gewonnen worden. Daarmee worden de resultaten van het onderzoek in het geheel niet afgewacht. Ik ben ervan overtuigd dat we daarmee het kleineveldenbeleid voor een flink deel ten grave dragen.

Als het de NAM echt onmogelijk wordt gemaakt om met inachtneming van vereiste procedures en afspraken de in het Waddengebied aanwezige gasvoorraden op te sporen en te winnen, acht ik een schadeclaim niet ondenkbaar. Het zal daarbij niet alleen gaan om gemaakte kosten voor onder andere de winning bij Paesens-Moddergat, want daar zijn al vele honderden miljoenen euro's uitgegeven, maar natuurlijk ook om de gederfde inkomsten. De Mijnwet bepaalt immers dat wat de bestaande concessies betreft de eigendom van de delfstoffen bij verlening van de concessie overgaat op de concessionaris. Overigens is het dan niet alleen de NAM die schade lijdt; de Staat lijdt nog veel meer schade.

Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State, die zich daarbij baseert op het kabinetsbesluit van december 1999. Dat is overigens precies dezelfde uitspraak die ook in deel 3 van de PKB Waddenzee is opgenomen. Die uitspraken laten de mogelijkheid open om als dat nader onderzoek is verricht en de resultaten daartoe aanleiding geven, tot heroverweging van de besluiten over te gaan en opsporing en winning van gas onder de Waddenzee mogelijk te maken, overigens op lokaties buiten het PKB-gebied. Dat is immers de afspraak die al langer bestond. Met andere woorden: het doel, namelijk geen schade aan de Waddenzee, is een doel dat wij allemaal absoluut delen. Het nu ingezette middel leidt niet tot minder schade aan de Waddenzee – dat waren we toch al niet van plan – maar wel tot een behoorlijke doorkruising van het kleineveldenbeleid. Daar heb ik grote bezwaren tegen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister heeft uitvoerig gesproken over de kern van de bezwaren die we al uitvoerig met de minister van VROM hebben besproken. Maar ik heb haar nog niet uitvoerig gehoord over datgene waarvoor dit debat is bedoeld. De minister had twee nieuwe bezwaren: het Waddengebied is veel te ruim geformuleerd, en er is veel te ruim over mijnbouwactiviteiten gesproken, zodat ook zout eronder valt. Is daaraan met de nieuwe tekst tegemoetgekomen?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Nee, want daarmee worden de mijnbouwactiviteiten nog net zo hard op precies dezelfde manier behandeld, zij het dat het zich nu beperkt tot de Waddenzee en niet tot het hele Waddengebied. In die zin is er een klein stukje winst. Maar precies dezelfde argumenten blijven natuurlijk gelden.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter. Mevrouw Witteveen heeft gevraagd, hoeveel procedures er op dit moment lopen. Bij mijn weten lopen er op dit moment geen procedures met betrekking tot boringen in de Waddenzee.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen aan het begin van de middagvergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven