Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen) (26948).

(Zie vergadering van 26 september 2000.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Inmiddels heeft de Kamer een tweede nota van wijziging ontvangen (26948, nr. 9). Ik geef graag de staatssecretaris het woord om daarop een korte toelichting te geven. Ik stel voor, geen interrupties in deze korte toelichting te plegen, maar eventueel commentaar te geven in tweede termijn.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Ybema:

Mijnheer de voorzitter! Het debat in eerste termijn hebben wij eind september afgesloten. Uit dat debat heb ik de indruk overgehouden dat de Kamer pleitte voor een verdere aanscherping van de ad-hocvergunningsplicht uit het wetsvoorstel, zo mogelijk via een algemene vergunningsplicht of via een algemene meldplicht. Ik heb toegezegd dat ik dat nog eens zou bekijken en dat ik alle argumenten nog eens op een rij zou zetten. Dat heb ik ook gedaan.

Ik ben tot de conclusie gekomen dat er mogelijkheden zijn om tot een verdere aanscherping te komen die praktisch uitvoerbaar en ook goed handhaafbaar is. Dat waren voor mij steeds de twee cruciale punten bij de beoordeling. Dat was en is voor mij ook de reden om het amendement van de heer Apostolou dat was bedoeld om te komen tot een algemene vergunningsplicht, af te wijzen. In een vrij uitvoerige brief van 23 november heb ik dat aangegeven. Daarin heb ik gesteld wat de aanscherping inhoudt, op welke categorie goederen zij zich richt, namelijk vooral de lichte wapens en de handwapens, en dat zij zich ook richt op de landen die daarin een zekere gevoeligheid hebben. Dit laat ook recht overeind de ad-hocvergunningsplicht. Die is heel essentieel als het gaat om het effectief optreden bij goederen waarover wij qua categorie en landen van bestemming enige twijfel hebben. Het leek mij goed om die wijziging, die ik al bij brief van eind november aan de Kamer heb meegedeeld, wettelijk te vertalen in de nota van wijziging. Deze heeft de Kamer als tweede nota van wijziging bereikt. Ik hoop daarmee voldoende tegemoet te zijn gekomen aan wat de Kamer heeft beoogd. Ik hoor graag in tweede termijn wat de opvattingen daarover zijn.

De heer Apostolou (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De schorsing van de beraadslaging over het voorliggende wetsvoorstel is niet voor niets geweest. De staatssecretaris heeft ons een brief en nota van wijziging doen toekomen. Ik dank hem ook voor zijn nadere toelichting. Het is de winst van de discussie over mijn amendement dat tot doel heeft een vergunningsplicht in de wet op te nemen voor de snelle doorvoer van strategische goederen naar landen die verwikkeld zijn in gewapende conflicten en landen die in het algemeen niet voldoen aan de Europese en onze eigen wapenexportcriteria.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord in eerste termijn. Ik dank hem ook voor zijn toezegging dat over de ontwikkelingen met betrekking tot kleine en lichte wapens een apart hoofdstuk zal worden opgenomen in de jaarlijkse rapportage over het wapenexportbeleid. De doorvoer van strategische goederen wordt ook in deze rapportage opgenomen. Het is van belang, ook in verband met de evaluatie van deze wet over twee jaar, dat kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over doorvoer in de jaarrapportage opgenomen worden. Met name de activiteiten van de douane en de opsporingsdiensten dienen te worden gerapporteerd.

Voorzitter! De staatssecretaris reageerde op mijn vraag over de aansturing van de douane met de verwijzing naar een nota die dit najaar zou uitkomen over de inzet van de douane. Het is nu bijna het eind van het jaar. Kan de staatssecretaris daar nu iets meer over zeggen? Ik vraag dit met name omdat de staatssecretaris overleg heeft gevoerd met het ministerie van Financiën over zijn tweede nota van wijziging. Hoe zal de aansturing van de douane door het departement van Economische Zaken plaatsvinden? Kan de staatssecretaris op dit punt nadere informatie verschaffen?

De heer De Haan noemde dit wetsvoorstel "niet hemelbestormend". Ook mijn fractie ziet in hoe ingewikkeld het is om uitvoer en doorvoer van wapens en andere strategische goederen consequent en met succes aan te pakken. Dat zegt echter niets over onze verantwoordelijkheid om de bewegingsvrijheid van met name het criminele circuit wezenlijk te beperken en zo mogelijk deze bewegingsvrijheid geheel te ontnemen. Ons land is in de afgelopen weken geconfronteerd met verontrustende berichten over handel in wapens via Amsterdam. Het doet het imago van Nederland geen goed dat ons optreden te veel ruimte laat voor activiteiten die met kracht dienen te worden bestreden.

Dit debat gaat dan ook in deze tweede termijn over de effectiviteit en de handhaving van deze wet. Er ligt nu, naast mijn amendement, een nota van wijziging van de regering. Het gaat mij niet om de meldingsplicht of de vergunningsplicht, maar om de meest effectieve wijze om wapentransporten tegen te houden naar landen in oorlog en landen die in het algemeen niet aan de wapenexportcriteria voldoen. Uit deze optiek wil ik over de nota van wijziging een aantal vragen stellen alvorens een definitieve afweging te maken over het wel of niet intrekken van mijn amendement.

Allereerst constateer ik met voldoening dat de regering nu een meldingsplicht wil introduceren, ondanks de aanvankelijke bezwaren dat een meldingsplicht niet effectief en niet handhaafbaar is. Dat vind ik winst. Dat brengt ons dichter tot elkaar. Zo zie je maar, indien de politieke wil aanwezig is, worden veel onmogelijk geachte zaken toch mogelijk.

Ten tweede spreekt de regering in de brief van 23 november over een welomschreven vorm van meldplicht en een beperkte goederenlijst in combinatie met beperkte bestemmingen. Een en ander zal uitgewerkt worden in het uitvoerbesluit. Ook dit punt brengt ons nader tot elkaar. In mijn amendement stel ik ook beperkingen voor. Tijdens het debat sprak ik over een goederen- en een landenlijst. De regering wil dit nu blijkbaar ook. Een goederenlijst heb ik als bijlage bij de brief van 23 november aangetroffen, maar een landenlijst niet. Hoe gaat de regering de termen "beperkte bestemmingen" invullen? Graag een toelichting van de staatssecretaris op dit punt. Voorts vraag ik de regering of de bijlage bij de brief van 23 november volledig is. Zijn dit inderdaad de goederen waar het over gaat of is dit niet een limitatieve lijst? Wij hebben er behoefte aan, over deze lijst nader met de regering van gedachten te wisselen.

Met deze twee punten, namelijk introductie van een meldplicht met de daarbijbehorende effectiviteit en handhaving in combinatie met de beperkte goederenlijst en beperkte bestemmingen, is de regering heel dicht bij mijn amendement gekomen. Het gaat nu om de keuze tussen meldplicht gecombineerd met ad-hocvergunning – dat is het voorstel van de regering – versus vergunningsplicht. Ik vraag mij in ernst af of hier een reële tegenstelling in zit. Als een vervoerder de plicht heeft om te melden, zal een transport met goederen die op de lijst staan niet zonder vergunning kunnen plaatsvinden indien het een bestemming heeft naar een land dat in het uitvoerbesluit wordt aangegeven. Als dat zo is, dan vraag ik mij af wat de zin is van een ad-hocvergunning. Betekent het dat meldingen over goederen bestemd voor landen die wij niet van deze goederen willen voorzien niet gevolgd zullen worden met het opleggen van een vergunningsplicht? In welke gevallen zal een melding niet tot gevolg hebben dat een vergunning voor doorvoer zal worden opgelegd? Kan de meldplicht zonder consequenties worden uitgevoerd? Zo ja, wat is dan de zin van een melding? De beantwoording van deze vragen is cruciaal. Indien goederen die op de lijst staan en een ongewenste bestemming hebben in alle gevallen onderworpen worden aan een vergunning, dan is aan mijn amendement, zo meen ik, volledig tegemoetgekomen. Dan is er geen sprake van een ad-hocvergunning, maar van een algemene vergunning voor de beperkte gevallen waarover wij nu spreken. Afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris op deze vragen zal ik mijn amendement handhaven of intrekken.

Zowel voor de nota van wijziging als voor het amendement is het nodig dat een nadere uitwerking plaatsvindt in het uitvoerbesluit strategische goederen. Omdat deze uitwerking nauw luistert, is het gewenst dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd alvorens het uitvoerbesluit in werking treedt. Aangezien ik geen andere mogelijkheid heb om deze wens kracht bij te zetten, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de uitwerking van regelingen inzake de doorvoer van strategische goederen die kortstondig Nederland aandoen, plaats gaat vinden in het In- en uitvoerbesluit;

van mening, dat de Kamer over deze uitwerking geïnformeerd dient te worden;

verzoekt de regering de nadere uitwerking in het In- en uitvoerbesluit over de doorvoer van strategische goederen die kortstondig Nederland aandoen, aan de Kamer voor te leggen alvorens het in werking treedt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Apostolou. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (26948).

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! De regelingen voor doorvoer van strategische goederen hebben groter effect indien ze op Europees niveau worden doorgevoerd. Wij willen dat de regering zich inzet voor Europese regelgeving op het punt van de doorvoer. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat regelingen inzake de snelle doorvoer van strategische goederen effectiever zijn wanneer alle EU-landen een eenduidig beleid voeren;

verzoekt de regering te bevorderen dat regelgeving over snelle doorvoer van strategische goederen in de EU wordt ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Apostolou. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (26948).

De heer Hoekema (D66):

Mijnheer de voorzitter! De door mij op 26 september gevraagde schorsing van het debat is door de staatssecretaris van Economische Zaken goed en creatief gebruikt om nog eens na te denken over wat te doen met het amendement van collega Apostolou dat in feite vraagt om een algemene vergunningsplicht voor strategische goederen die onder de zogenaamde snelle doorvoer vallen. Hij heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel destijds gesproken over de problemen die zouden kunnen rijzen bij de handhaving en de uitvoering van het amendement. Tegelijkertijd heeft de Kamer terecht, dat is ook door mijn fractie onderschreven, de wens op tafel gelegd om met name de doorvoer van kleine en lichte wapens met destabiliserende effecten naar bijvoorbeeld landen in Afrika en elders aan banden te leggen.

De brief van de staatssecretaris van 23 november werd snel gevolgd door een tweede nota van wijziging. Aan het eind van de brief is in feite gesproken over een gedachtewisseling met de Kamer, waarna de staatssecretaris een tweede nota van wijziging zou sturen. De staatssecretaris heeft hier echter snel willen opereren. In die brief stelt de staatssecretaris voor om een meldplicht in overweging te nemen bij die zogenaamde snelle doorvoer. Daarover heeft collega Apostolou al de essentiële vraag gesteld hoe de ad-hocvergunningsplicht die in het wetsvoorstel ligt, zich verhoudt tot de nu door de staatssecretaris gesuggereerde toevoeging van een meldplicht voor een beperkt aantal goederen voor een beperkt aantal bestemmingen. De heer Apostolou heeft gevraagd of het nodig is om het ene te handhaven als je het andere doet. Ik wil daar graag een helder antwoord op hebben, al was het maar om ons stemgedrag ten aanzien van het amendement te bepalen. Hoe verhoudt de aanvulling van de staatssecretaris zich precies tot het wetsvoorstel?

Heeft de lijst van zogenaamde beperkte bestemmingen betrekking op de NAVO-landen plus Australië en Nieuw-Zeeland? Als ik in ieder geval de NAVO-landen daartoe reken, kan het probleem ontstaan dat lichte wapens via landen als Tsjechië, Hongarije of Polen worden doorgevoerd naar bestemmingen in Afrika. Is middels het voorstel van de staatssecretaris ook die lacune gedicht?

De staatssecretaris stelt voor om wat betreft de beperkte lijst van goederen aan te haken bij de definitie die de EU hanteert. De EU rept in haar verordening van 15 januari 1999 over handvuurwapens en lichte wapens. Ik kan mij dat wel voorstellen, maar dat is natuurlijk een veel beperktere lijst dan de lijst van het wetsvoorstel. Is alles gedekt wat wij willen dekken? Is gekozen voor de categorie lichte wapens en handvuurwapens met het oog op de handhaafbaarheid of liggen daaraan principiële argumenten ten grondslag?

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter! De heer Apostolou heeft terecht opgemerkt dat ik dit wetsvoorstel niet hemelbestormend vind. Er was een schorsing van enkele maanden nodig om het wat op te kalefateren. Tegen de coalitiepartijen zou ik willen zeggen: regel het voortaan direct goed in een regeerakkoord, dan hoeft het niet zoveel tijd te kosten.

Ik heb nog steeds geen behoefte aan het amendement van de heer Apostolou. Er zijn al afspraken gemaakt over de handel in wapens en je moet daarbinnen geen nationaal regime invoeren. Dat er bij de ad-hocvergunningsplicht een meldingsplicht komt, is acceptabel voor het CDA. Het gaat immers om een bijzondere categorie goederen en het is goed, te weten wat er over Nederlandse bodem wordt verhandeld. Kortheidshalve sluit ik mij verder aan bij de vragen van de heer Apostolou en Hoekema. Hopelijk kan de staatssecretaris vanavond ook de CDA-fractie tevredenstellen over de techniek van de meldingsplicht, zonder dat de heer Hoekema wederom schorsing hoeft aan te vragen. Houdt de meldingsplicht een doorslag van de vrachtbrief in? Daar wil ik graag wat meer over weten, maar in beginsel kan mijn fractie met het tweede wijzigingsvoorstel instemmen.

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! In eerste termijn heb ik naar voren gebracht dat ik begrip heb voor de invoering van de ad-hocvergunning. Ik zag dat als een pluspunt conform de aanscherping in het regeerakkoord. Verder heb ik gezegd, behoefte te hebben aan een evaluatie na twee jaar. Als ik mij goed herinner, heeft de staatssecretaris dat ook toegezegd en daar dank ik hem voor. Verder heb ik gevraagd om een optie voor een specifieke meldingsplicht, waar wij vanavond over praten. Ten slotte heb ik gewezen op het belang van harmonisatie in EU-verband. Uit de brief heb ik inmiddels begrepen dat het kabinet de optie van een specifieke meldingsplicht als een begaanbare weg beschouwt en inmiddels op dat punt ook al een nota van wijzigingen aan de Tweede Kamer heeft doen toekomen. Ik kan daar niet anders dan positief op reageren en doe dat dan ook met plezier. Ik voeg daar nog wel aan toe dat het mij verstandig lijkt om de druk in de EU op te voeren om gezamenlijk te komen tot een algemene vergunningsplicht voor doorvoer van militaire en strategische goederen. Alleen die weg zal volgens mij effectief zijn, althans voor het doel dat wij met elkaar nastreven, namelijk beperking van ongewenste levering van wapens aan landen die daar niet goed mee omgaan.

Ik benadruk dit initiatief in de richting van de EU omdat ik geen behoefte heb aan symboolbeleid in die zin dat Nederland alleen als gidsland allerlei strenge maatregelen neemt maar die wapens vervolgens via vliegvelden om ons heen gewoon wel in die landen terechtkomen. Aan die flauwekul zou ik niet graag mee willen doen. Als de staatssecretaris zegt dat hij zich in EU-verband zal inzetten om dat voor elkaar te krijgen, denk ik dat wij op een koers zitten die wel enige effectiviteit zou kunnen sorteren.

Staatssecretaris Ybema:

Voorzitter! Ik dank de leden voor hun inbreng in deze tweede termijn. Aansluitend op de woorden van de heer Apostolou wil ik zeggen dat het ook mij steeds ging en nog steeds gaat om de meest effectieve wijze om te voorkomen dat wapens via Nederland worden doorgevoerd. Ook ik heb steeds gezocht naar de vorm die daarvoor het beste zou zijn, dus niet alleen voldoende effectief, maar ook niet onnodig beslag leggend op allerlei administratieve handelingen en qua uitvoering voldoende handhaafbaar. Wat dit betreft hebben Kamer en regering steeds op dezelfde lijn gezeten en is het een voortdurend zoeken geweest naar die meest effectieve wijze.

De heer Apostolou heeft op zich waardering voor de opvattingen die ik in de brief van 23 november heb neergelegd. Ook andere leden hebben die waardering uitgesproken en ik ben daar uiteraard blij mee, want de brief was ook bedoeld als een serieuze poging mijnerzijds om tegemoet te komen aan de opmerkingen en soms ook de kritiek vanuit de Kamer en vanuit mijn idee dat wij het gezamenlijk eens zijn en dat het in wezen gaat om de oplossing van technische vragen die annex zijn met het vinden van een voldoende effectieve wijze van opereren.

De heer Apostolou heeft nog gevraagd hoe het zit met de nadere nota over de inzet en aansturing vanuit Economische Zaken van de douane. De vorige keer hebben wij daar ook even over gesproken, maar ik kon toen niet meer zeggen dan dat die nota er eind dit jaar zou zijn. Ik kan zeggen dat die nota er inmiddels al is en zelfs al in een algemeen overleg met de vaste commissie voor Financiën is besproken. In dat overleg is de nota besproken met collega Bos die verantwoordelijk is voor de douane. Aan de aansturing van de douane door middel van afspraken tussen Economische Zaken en Financiën wordt nog gewerkt. Wij proberen te komen tot een kaderovereenkomst en totdat die er is proberen wij het te doen op basis van specifieke afspraken op dit terrein.

De heer Apostolou (PvdA):

Wanneer wordt die overeenkomst gesloten? Ik heb gezien dat een aantal ministeries voortvarender te werk gaat dan het ministerie van Economische Zaken.

Staatssecretaris Ybema:

Wij proberen het in het eerste kwartaal van volgend jaar rond te krijgen.

Voorzitter! Gevraagd is hoe het precies zit met de definitie van de beperkte categorie wapens. Het gaat daarbij om een beperking tot herkenbare goederen, zoals het in het jargon heet. Het gaat bijvoorbeeld wel om machinegeweren, maar niet om motoronderdelen. De goederenlijst is in overeenstemming met het gemeenschappelijk optreden van de Europese Unie inzake handvuurwapens en lichte wapens. Wij hebben geprobeerd daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten om te voorkomen dat wij een eigen lijstje gaan hanteren, wat in de internationale wereld waarin dit allemaal een rol speelt geen effectieve manier van werken is. Het gaat uiteraard om goederen die ons het meest zorgen baren, zoals goederen die in ontwikkelingslanden worden gebruikt en wapens waarmee wij af en toe de kindsoldaten zien rondlopen. Wij sluiten in dat kader aan bij de gangbare internationale definities inzake dit soort wapens. Deze definities worden gehanteerd in het verband van de EU, de VN en de OVSE.

Ik kom tot de vraag over de categorie landen waarop dit van toepassing is. Niet gekozen is voor een zwarte of negatieve lijst, omdat er allerlei vervelende consequenties zitten aan de invulling, terwijl het bijhouden van zo'n lijst erg lastig is. Ik heb gekozen voor het formuleren van een positieve lijst van landen waarvoor de meldplicht niet zal gelden. Die lijst, die gebruikelijk is in internationaal verband, betreft de Europese Unie, de NAVO, Japan, Zwitserland, Australië en Nieuw-Zeeland.

Gevraagd is hoe het zit met het verschil tussen de meldplicht en de algemene vergunningsplicht, neergelegd in het amendement van de heer Apostolou.

De heer Hoekema (D66):

Voordat de staatssecretaris daarop ingaat, wil ik herinneren aan mijn vraag over die positieve lijst waarop ik nog geen antwoord heb gehad. Ik heb gevraagd wat het risico is dat bijvoorbeeld handvuurwapens via Tsjechië, Polen en Hongarije, waarvan wij weten dat er van daaruit nogal eens een beweging richting Afrika op gang is gekomen, in Afrika terechtkomen.

Staatssecretaris Ybema:

Ik heb al in het vorige debat gezegd dat wij geen 100% garantie kunnen geven. Wij proberen het gehanteerde systeem zo effectief mogelijk te laten zijn als het gaat om de vervoerspatronen waaraan de meeste risico's kleven. Natuurlijk zit er een zeker risico van doorvoer via bijvoorbeeld Tsjechië in. Ik wijs er evenwel op dat de kern van het wetsvoorstel de ad-hocvergunningsplicht is. Zodra er een aanwijzing is dat het vervoer naar Tsjechië misbruikt wordt voor doorvoer naar landen waar wij die goederen niet willen hebben, zal onmiddellijk de ad-hocvergunningsplicht in werking treden en zal op die manier getracht worden dit tegen te gaan.

Ik wil het verschil tussen de meldplicht en de algemene vergunningsplicht nog eens doornemen. Bij een algemene vergunningsplicht ligt de doorvoer stil tot het moment dat de vergunning verleend is. De vergunningsafgifte kan pas na toetsing aan de criteria van het wapenexportbeleid worden verleend. Daar is uiteraard een bepaalde tijd voor nodig. Het komt in concreto neer op de indiening van de aanvraag, de registratie van de aanvraag, het voorleggen van de aanvraag voor advies aan de betrokken departementen en diensten en vervolgens de afgifte van de vergunning. Het zal duidelijk zijn dat zo'n proces niets meer te maken heeft met een snelle doorvoer. Een langzame doorvoer valt sowieso al onder de vergunningsplicht.

Het grote verschil met de meldplicht is, dat bij de meldplicht de doorvoer niet meteen stil ligt. Daardoor is er, denk ik, een grotere bereidheid tot aangifte. Het vergemakkelijkt waarschijnlijk ook de handhaving. Het kan uiteraard ook een nuttige ondersteuning zijn voor de voorziene mogelijkheid van ad hoc ingrijpen, hoewel wij natuurlijk niet de illusie moeten hebben dat mensen die echt kwaad willen zullen melden via een vergunningsplicht of anderszins, maar die illusie zal de Kamer ook niet hebben. Die mensen onttrekken zich uiteraard overal aan.

De heer De Haan vroeg hoe de praktijk zal zijn. Ik zal proberen dat zo inzichtelijk mogelijk te maken voor de Kamer. De meldingen komen binnen bij de douane, het ontvangkantoor voor de meldingen. De meldingen worden doorgeleid naar een centraal punt, waar de eerste schifting plaatsvindt. Is het transport meldplichtig? Wat is de huidige stand van de vergunningpraktijk ten aanzien van de betrokkenen en de betrokken bestemming? Zijn er recente toe- of afwijzingen? De douane maakt afwegingen. Vervolgens vindt een doorgeleiding plaats van twijfelgevallen naar Economische Zaken, ter toetsing of ad hoc een vergunningsplicht dient te worden opgelegd. Als dat het geval is, vindt een uitreiking van een beschikking conform de Algemene bestuurswet plaats, gevolgd door aanhouding van goederen, in afwachting van de vergunning. Het vergunningstraject wordt dan ingegaan. Er vindt toetsing plaats aan het wapenexportbeleid. Zo de vergunning wordt geweigerd zal een andere bestemming moeten worden gezocht voor de goederen. Op dat punt zijn er geen sancties, omdat melding volgens de regels is gebeurd.

Steekproefsgewijs vindt controle van zendingen die niet zijn gemeld plaats, op basis van risicoanalyse. Dat is ook weer het reguliere werk van de douane. Bij de wapenhandel is bijvoorbeeld al prioriteit gegeven aan de toepassing van de zogenaamde scanapparatuur. Dat is de Kamer bekend. Daarnaast worden inlichtingen en aanwijzingen verzameld omtrent verdachte transporten en transportroutes. Dat is ook weer het reguliere werk van de douane. De douane heeft een heel fijnmazig systeem, een heel netwerk waaruit alle informatie wordt verzameld en betrokken. Strafrechtelijke sancties vinden uiteraard plaats bij niet-melding.

De heer Hessing merkte op dat na twee jaar een evaluatie plaatsvindt. In eerste termijn heb ik dat toegezegd. Ik hecht daaraan. Ik denk dat na twee jaar zoveel praktijkervaring is opgedaan, dat wij goed kunnen beoordelen of dit de effectieve werkwijze is die ons voor ogen staat. Mochten wij dan moeten constateren dat dit nog niet het geval is en dat er toch nog lacunes zijn, dan zal ik uiteraard niet aarzelen om zo snel mogelijk aanvullende maatregelen te treffen om de zaak nog verder aan te scherpen en nog effectiever te doen zijn.

De heer Hessing heeft ook gevraagd of ik bereid ben om mij ervoor in te zetten om een dergelijke regeling in te voeren in Europees verband. Ik zeg hem dat graag toe, omdat ik vind dat de zaak ernstig en serieus is. Het is een onderwerp dat niet alleen mijn belangstelling heeft, maar dat breed in de Kamer leeft. Er wordt op allerlei manieren uitvoerig over gesproken. Daar is alle aanleiding toe. Wat wij op dit punt in Europees verband kunnen realiseren, is vele malen effectiever dan wat wij alleen nationaal kunnen doen. Ik zeg de heer Hessing en zijn collega's graag toe dat ik mijn best zal doen om mijn Europese collega's achter een dergelijk beleid te krijgen.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik stel de staatssecretaris een vraag over de melding. Als iemand gemeld heeft, volgen er geen sancties, zei de staatssecretaris. Ik begrijp dat er geen strafrechtelijke sancties volgen. Echter, bijvoorbeeld de vergunning om de goederen te exporteren kan geweigerd worden. Dat kan, omdat de staatssecretaris tevens sprak over een andere bestemming. Het kan toch niet zo zijn dat wij goederen die bestemd zijn voor bijvoorbeeld een oorlogsgebied, hier niet vasthouden, maar de vervoerder verzoeken om ze te exporteren naar een ander land, dat op de witte lijst staat?

Staatssecretaris Ybema:

Bij de zaken die wij opsporen, dus bij de risicovolle zendingen die wij opsporen, zeggen wij niet dat men maar even de bestemming moet veranderen en dat de goederen dan verder kunnen. Dat doen wij uiteraard niet. Het gaat om het tegengaan van dat soort transporten van wapens die bedoeld zijn om in te zetten in conflicten waaraan wij geen bijdrage willen leveren.

Door de heer Apostolou zijn twee moties ingediend. De eerste motie gaat over de nadere uitwerking in het In- en uitvoerbesluit over de doorvoer van strategische goederen die kortstondig Nederland aandoen. Gevraagd wordt, die nadere uitwerking aan de Kamer voor te leggen voordat het aangepaste besluit in werking treedt. Ik heb er op zichzelf geen problemen mee om die uitwerking aan de Kamer voor te leggen. De normale procedure is dat de uitwerking aan de regering is gedelegeerd. Gelet op de gevoeligheid van deze zaak, de betrokkenheid van de Kamer en het goede en constructieve overleg tussen regering en parlement, ben ik bereid om de uitwerking aan de Kamer voor te leggen.

De andere motie die door de heer Apostolou is ingediend, ligt in lijn met de oproep die door de heer Hessing is geformuleerd. In de motie verzoekt de heer Apostolou de regering, te bevorderen dat regelgeving over snelle doorvoer van strategische goederen in de EU wordt ingevoerd. Dit heeft alles te maken met het actief benaderen van mijn Europese collega's om hen te bewegen, dezelfde lijn aan te houden en op die manier in Europees verband draagvlak te creëren om tot gezamenlijke Europese afspraken te komen. Ik heb deze toezegging eigenlijk al gedaan aan het adres van de heer Hessing. De motie vraagt het nog een keer expliciet. Het lijkt mij dat de motie overbodig is, op grond van de toezegging die ik heb gedaan. Wat de heer Apostolou vraagt, zeg ik hem graag toe. Ik kan de Europese regelgeving uiteraard niet invoeren, maar ik kan wel bevorderen dat de EU tot regelgeving komt. Dat gaat uiteraard via het overleg met mijn Europese collega's.

Ik meen dat ik hiermee alle vragen en opmerkingen heb beantwoord.

De heer Apostolou (PvdA):

Mag ik de toezeggingen van de staatssecretaris opvatten als een overnemen van beide moties?

Staatssecretaris Ybema:

Dat is juist.

De heer Apostolou (PvdA):

Dan trek ik bij dezen beide moties in.

De voorzitter:

Ik begrijp wat de heer Apostolou bedoelt. Conform het Reglement van orde kan een amendement worden overgenomen. Een motie kan op zichzelf niet worden overgenomen. Het is echter duidelijk wat de heer Apostolou bedoelt.

Aangezien de moties-Apostolou (26948, nrs. 10 en 11) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Apostolou (PvdA):

Gelet op de discussie en op de reacties van de collega's en de staatssecretaris en met de evaluatie over twee jaar in het vooruitzicht, heb ik het maximale bereikt met mijn amendement. Daarom wil ik bij dezen het amendement intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Apostolou (stuk nr. 7) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik zou kunnen voorstellen om het wetsvoorstel zonder stemming aan te nemen, maar aangezien wij er zo lang over hebben gedaan, meen ik dat wij de staatssecretaris en het wetsvoorstel wat meer eer moeten betuigen door er aanstaande dinsdag apart over te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 20.50 uur

Naar boven