Aan de orde is de eindstemming in verband met het wetsvoorstel Nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer (Wet personenvervoer 2000) (26456).

(Zie vergadering van 10 mei 2000.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf over de door de regering voorgestelde wijzigingen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! In de laatste fase van het debat over de Wet personenvervoer 2000 heeft zich een bijzonder belangwekkend fenomeen voorgedaan. In het kader van de tweede lezing heeft de minister een aantal wijzigingen voorgesteld naar aanleiding van een aanvaard amendement van PvdA en D66. Naar de mening van de fracties die ik nu vertegenwoordig – SGP, GPV en RPF – is hetgeen de minister voorstelt niet op alle punten overeenkomstig artikel 105 van het Reglement van orde. Dat schrijft voor dat in tweede lezing geen beleidsmatige verbeteringen, maar alleen wetstechnisch absoluut noodzakelijke wijzigingen als gevolg van aanvaarde amendementen kunnen worden aangebracht. Zo luidt niet alleen de tekst, maar ook de jurisprudentie. Op de punten A t/m D en F voldoet het voorstel van de regering wel aan het bepaalde in artikel 105, maar dat geldt niet voor de punten E1 en E2. Wij hechten eraan om artikel 105 restrictief te blijven interpreteren omdat hier het wezen van het amendementsrecht van de Kamer in het geding is. Dit is dus een belangrijk staatsrechtelijk punt. De fracties die ik nu vertegenwoordig, zullen om deze formele reden tegen de onderdelen E1 en E2 stemmen, hoewel zij het met de minister eens zijn dat het beleidsmatige verbeteringen zijn. Het zijn echter geen wetstechnische aanpassingen, die in dit stadium als noodzakelijk moeten worden beschouwd. Die grens kan en moet de Kamer niet over willen gaan, want dan zou zij haar eigen rechten in gevaar brengen en zou zij zich op een hellend vlak begeven. Daarom stemmen de fracties tegen beide punten. Gezien de totale inhoud van het wetsvoorstel, zullen zij daar overigens wel voor stemmen.

De voorzitter:

Het lijkt mij dat de handelwijze van de heer Van den Berg logischerwijs voortvloeit uit hetgeen hij nu gezegd heeft. Enig nadenken over artikel 105 van het Reglement van orde brengt mij tot de conclusie dat in het artikel zelf niet duidelijk staat dat hetgeen tot nu toe is gebeurd, niet mogelijk is. Het lijkt mij dus mogelijk dat een minister bij tweede lezing zegt dat er nog een aanpassing moet plaatsvinden. Als men zich daarin niet kan vinden, zou men uiteindelijk toch weer tegen moeten stemmen. Het lijkt mij goed dat ik dit even zeg, omdat gisteren de fungerend voorzitter heeft beargumenteerd waarom op deze manier moet worden gehandeld.

Wij gaan over tot de stemmingen. Ik heb begrepen dat vóór de eindstemming nog enkele stemverklaringen zullen worden afgelegd.

In stemming komen de onderdelen A t/m F van de door de regering voorgestelde wijzigingen (stuk nr. 86).

De onderdelen A t/m D, punt 2, worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt onderdeel E, punt 1.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66 en de VVD voor dit onderdeel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

In stemming komt onderdeel E, punt 2.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66 en de VVD voor dit onderdeel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Onderdeel F wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Wij zijn thans toe aan de eindstemming over dit wetsvoorstel. Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Hofstra (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Men heeft zojuist kunnen zien dat mijn fractie inhoudelijk heeft gestemd over deze recente wijzigingsvoorstellen van de regering. Dit, omdat blijkbaar de voorzitter, en dus ook de Kamer, vinden dat dit reglementair kan. Bij ons leven echter enige twijfels wanneer de vraag wordt gesteld of dat wel helemaal zo is en of beide onderdelen wel in lijn te brengen zijn met artikel 105 van ons Reglement van orde. De fractie van de VVD hecht aan grote bestuurlijke en legislatieve zuiverheid en aan het zuiver houden van ons Reglement van orde. Wij vragen u daarom, voorzitter, of u het daarheen kunt leiden dat de onduidelijkheid die u zelf heeft aangegeven in verband met artikel 105, tweede lid, wordt weggenomen, bijvoorbeeld aan de hand van een advies van onze commissie voor de Werkwijze der Kamer. Overigens zal mijn fractie hierop bij de behandeling van de Raming terugkomen.

Wat het inhoudelijke aspect betreft is bekend dat wij niet bijzonder enthousiast zijn over deze wet, niet omdat daarin te veel marktwerking en concurrentie zouden zitten, maar omdat er daarvan veel te weinig in zit. Men weet dat wij ons steeds hebben verzet tegen de kosten- en de personeelsparagrafen. Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 82, waardoor er recent zoveel discussie is ontstaan. Wij worden geacht tegen die onderdelen te zijn. Echter, op grond van de overweging die ik omschrijf met "oude schoenen en nieuwe schoenen", zijn wij van oordeel dat deze wet per saldo een verbetering oplevert. Nogmaals, het is niet met groot enthousiasme, maar wij zullen voor deze wet stemmen.

De voorzitter:

Ik geloof, mijnheer Hofstra, dat ik zo ongeveer de énige in deze zaal ben die kan verdragen dat u polemisch bent in een stemverklaring, mits u zich daarbij in die zin beperkt dat u zich uitsluitend tot de voorzitter wendt. Inderdaad zal door de commissie voor de Werkwijze der Kamer naar deze kwestie worden gekeken, maar ik houd vol wat ik eerder heb gezegd in reactie op de stemverklaring van de heer Van den Berg: wat hier is gebeurd, is en blijft volstrekt legitiem.

De heer Stroeken (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De inzet van mijn fractie bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet personenvervoer 2000 was er vanaf het begin op gericht de verplichte openbare aanbesteding uit de wet te krijgen. Een amendement daartoe onzerzijds ingediend, is echter afgewezen. Het amendement-Hindriks/Van Walsem was voor ons een next-bestoplossing, maar door een procedurele truc van de minister is dit amendement nu bijgesteld.

De voorzitter:

Ik maak bezwaar tegen dergelijke opmerkingen. Wij proberen deze discussie zo zuiver mogelijk te houden. Gisteren heeft u inhoudelijk kunnen reageren en bij deze stemverklaring dient u nu geen polemische opmerkingen te maken, óók niet aan het adres van de minister, hoogstens tegen mij.

De heer Stroeken (CDA):

Voorzitter! Mijn fractie hecht aan bestuurlijke zuiverheid en zij meent dat hiermee een stap wordt gezet in de richting van uitholling van de functie van het parlement. Vandaar dat wij tegen dit wetsvoorstel zullen stemmen.

De voorzitter:

Als u dat echt vindt, had u dat gisteren duidelijk moeten maken. U kunt niet op dit moment zeggen dat de functie van het parlement wordt uitgehold. Dat is een veel te groot gezegde voor een stemverklaring.

Ik neem uw opmerking net als de opmerking van de heer Hofstra voor mijn persoonlijke rekening, door ervoor te zorgen dat er in de commissie voor de Werkwijze der Kamer over wordt gesproken. Ik verzoek iedereen dit soort geweldig grote kwalificaties niet meer in een stemverklaring te geven, maar keurig in een brief aan het Presidium van de Kamer te schrijven dat men denkt dat er iets misschien niet goed is gegaan.

Mijnheer Stroeken, het is hier: wie de schoen past trekke hem aan. Ik vrees dat hij niet alleen u past.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, D66, de VVD, het GPV, de RPF en de SGP voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Sluiting 12.26 uur

Naar boven