Aan de orde is het hoofdlijnendebat over:

de notitie "Onderwijskansen. Ruimte voor kwaliteit bij de aanpak van onderwijsachterstanden" (27020, nr. 1).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Kinderen die met een achterstand het onderwijs binnenkomen lopen de kans hun hele verdere leven de wrange vruchten daarvan te plukken. Wanneer een kind opgroeit in de combinatie van een laag opleidingsniveau van de ouders, een slechte sociaal-economische positie en een niet-Nederlandse taalomgeving, is de kans behoorlijk groot dat het al bij het begin van het basisonderwijs op een achterstand van twee jaar staat. Die achterstand wordt maar moeilijk ingelopen. Het probleem is urgent en vraagt om actie. Mijn fractie was dan ook buitengewoon teleurgesteld over de onderwijskansennotitie die wij vandaag op hoofdlijnen bespreken. De CDA-fractie kan de analyse in grote lijnen delen en onderschrijft de conclusie dat het debat over oorzaken en meest effectieve aanpakken expliciet moet worden gevoerd. Ook deelt zij de opvatting dat er maatregelen, middelen, kennis en mogelijkheden om achterstanden te bestrijden. Maar waarom blijft de notitie steken in de analyse en in procesbeschrijving? Er wordt niets gezegd over procesbeoordeling en het afrekenen op resultaten op de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus. Hoe worden de intenties geoperationaliseerd?

Er is geen rode draad, geen heldere hoofdlijn in de notitie die samenhang brengt in de versnippering. Onze rode draad is de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, gemeenten en scholen. Ook de ouders zijn er nauw bij betrokken. De acties die de staatssecretaris voorstelt zijn te smal, te mager en te veel op de lange termijn gericht en vormen nauwelijks een basis voor een debat op hoofdlijnen. Er moeten initiatieven komen waarvan alle achterstandsscholen ook op korte termijn kunnen profiteren, die duidelijkheid en samenhang brengen tussen de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus en waarbij een keuze wordt gemaakt voor instrumenten die zich reeds hebben bewezen.

De staatssecretaris neemt terecht afstand van het idee dat de samenleving maakbaar is, maar dat mag niet leiden tot verschuilen achter begrippen zoals complexiteit en integraliteit. Zij zelf geeft aan dat het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid op dit moment niet altijd voldoende antwoord geeft op de problemen op een aantal scholen. Terecht ook stelt zij dat beleidsonderdelen niet vrijblijvend aan gemeenten zijn overgedragen. Helaas verbindt zij geen consequenties aan die constateringen. De aanvullende notitie van afgelopen vrijdag over de actuele stand van zaken geeft wel wat meer houvast, maar ook hier is sprake van langetermijnplannen en een besluit waarover wij juist niet enthousiast zijn, te weten dat gemeenten scholen mogen aanspreken op het inzetten van gewichtengelden. Wij vinden dat scholen zelf horen te bepalen wat er met de formatie wordt gedaan. Kan de staatssecretaris uitleggen wat hier gaande is?

De CDA-fractie verwachtte dat de staatssecretaris het voortouw zou hebben genomen om tot afstemming te komen met haar collega's van VWS en grotestedenbeleid en dat zij de rol van het onderwijs helder zou markeren. Dan wordt duidelijk dat het onderwijs alleen nooit de sleutel kan zijn tot de oplossing van het probleem van achterstanden en de daarmee samenhangende integratieproblematiek. Kunnen wij erop rekenen dat de staatssecretaris dit contact binnenkort zoekt en tot gezamenlijke acties op korte termijn komt?

Verantwoordelijke instellingen gedijen het best bij een sterke overheid. Sturing geven is wat anders dan betuttelen. De terreinen waar het ministerie bij uitstek voor verantwoordelijk is, worden amper besproken. Ik noem scholing, opleiding, de landelijke pedagogische centra, Cito, SLO en zo meer.

De CDA-fractie wil een aantal suggesties doen voor maatregelen, uitgaande van een brede en massieve aanpak langs de lijnen van de onderscheiden verantwoordelijkheidsniveaus. Voor zowel autochtonen als allochtone ouders moet gelden dat er een balans bestaat tussen rechten en plichten en dat wordt aangedrongen op het nemen van eigen verantwoordelijkheden. Die verantwoordelijkheid moet ook vorm krijgen in de voorschoolse periode. Samenwerking van OCW met VWS is hier noodzakelijk: taal, taal en nog eens taal en wel zo vroeg mogelijk. Voor het heel jonge kind stellen wij voor het team van het consultatiebureau uit te breiden met een logopedist die een relatie aanbrengt tussen het bezoek aan het consultatiebureau en het zo jong mogelijk aanleren van de Nederlandse taal. De logopedist schrijft waar nodig een taalrecept voor, op basis waarvan de ouders een cursus krijgen aangeboden die zou kunnen heten "Nederlands op schoot". Tevens bewaakt de logopedist de voortgang. Deze taaldeskundige wijst de ouders zo nodig op hun verantwoordelijkheid en legt de nadruk op het belang van het volgen van Nederlandse peuterprogramma's op televisie en het bekijken of lezen van Nederlandse kinderboekjes bij de taalverwerving.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Heeft dat aanbod aan de ouders door de consultatiebureaus in de ogen van de CDA-fractie een verplichtend karakter of is dat vrijblijvend? Wij spreken over kinderen van enige weken oud.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik weet niet hoever de heer Cornielje met zo'n kind komt, want dan zitten wij wel in een heel erg pril stadium van taalverwerving.

De heer Cornielje (VVD):

Daarom stelde ik de vraag.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het aanbod is niet verplichtend, maar moet als stimulans worden gezien. In die zin zou je kunnen denken aan een gratis aanbod van een bepaalde cursus. Deze moet in ieder geval een bijzonder lage drempel hebben, want het moet per slot van rekening van de ouders komen. Van een verplichtend karakter kan dus geen sprake zijn. Ik vind wel, als je ouders in een heel vroeg stadium stimuleert om iets aan taalverwerving bij hun kind te doen, dat dit moet worden gekoppeld aan een duidelijk advies en een bijpassend aanbod.

Dan kom ik op ons tweede punt. Ouders die hun verantwoordelijkheid nemen, moeten die ook kunnen waarmaken. Er moet daarom voldoende aanbod zijn. Gemeenten moeten worden toegerust om de forse investering in voor- en vroegschoolse opvang ook waar te maken. De geldstromen van Welzijn en Onderwijs moeten door gemeenten kunnen worden gebundeld. Nu is dat alleen mogelijk voor gemeenten die onder het grotestedenbeleid vallen. Wat het CDA betreft moet dit voor alle gemeenten gaan gelden.

Ten derde. De voorschoolse methoden die zich reeds hebben bewezen, moeten verder ontwikkeld en aangeboden worden. Denk aan Piramide, Kaleidoscoop en KEA. Iedere gemeente kiest voor één voorschoolse methode die zich reeds heeft bewezen. Voor deelnemende scholen moet het mogelijk worden dit project uit te breiden naar de groepen 3 en 4.

In de vierde plaats stellen wij voor de partiële leerplicht te verlagen naar 4 jaar. Het wordt dan mogelijk een 4-jarigentest als diagnostisch instrument in te voeren. Het gaat ons hierbij niet om een toets met een voorspellende waarde als indicator voor bijvoorbeeld het leerlingengewicht, maar om het krijgen van zicht op het ontwikkelingsniveau van het kind, zodat maatwerk mogelijk is. Kinderen bij wie een duidelijke achterstand wordt geconstateerd, kunnen door de school worden verplicht een jaar langer in de onderbouw te blijven. Scholen krijgen op die manier meer kans kinderen bij te spijkeren. Bovendien krijgen ouders een positieve prikkel. Als het kind geen achterstand heeft, dan kan het eerder doorstromen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Wat bedoelt de CDA-fractie met het verlagen van de partiële leerplicht?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De partiële leerplicht is nu op 5 jaar gesteld.

De heer Cornielje (VVD):

De leerplicht, gewoon de leerplicht dus.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het heet nu eenmaal partiële leerplicht.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Op grond van welke criteria wil mevrouw Ross dat? Wanneer komt een kind daar wel of niet voor in aanmerking?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ze komen er allemaal voor in aanmerking. Nu kiest 98% van de ouders er al voor het kind met 4 jaar naar school te doen. Wij willen dat vastleggen en het beleid daarop laten aansluiten. Voor een diagnostische test is het goed te beginnen bij het uitgangspunt dat alle kinderen van 4 jaar te maken krijgen met de partiële leerplicht. Nu kan dat in groepen verschillen. Sommige kinderen komen met 5 jaar binnen, terwijl anderen er al met 4 jaar zitten. Dat kan nog steeds.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mevrouw Ross zegt zelf dat 98% van de ouders er nu al voor kiest het kind met 4 jaar naar school te doen. Is het niet heel cosmetisch om de leerplicht daarvoor te verlagen? Het ziet er wel flink uit, maar het nettoresultaat is heel klein.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Het is niet flink bedoeld. Het is de erkenning van datgene waarvoor ouders nu al kiezen. De overheid geeft daarmee aan dat zij dit erkent en dat zij haar beleid daarop wil afstemmen met het nemen van maatregelen gericht op 4-jarigen. Dat is iets anders dan wanneer je ervan uitgaat dat kinderen pas bij 5 jaar onder de leerplicht vallen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Op dit moment wordt toch al 98% van de 4-jarigen bereikt door voorzieningen die scholen kunnen treffen om een maximale poging te doen om de kinderen in een goede setting en een goed vormingsproces te plaatsen? Daar hebben wij uw maatregel dan toch niet voor nodig?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Maar u weet dat het een erkenning is van het feit dat veel ouders er al voor kiezen. Op het moment dat kinderen 4 jaar zijn, worden ze op school verwacht. Op grond van de diagnostische test in de loop van de eerste maand kun je van alle kinderen die binnenkomen, zeggen op welk niveau ze zitten en of ze extra begeleiding nodig hebben. Ik meen dat het voor de helderheid goed is, ook voor de ouders, om uit te spreken dat het wenselijk is dat kinderen met 4 jaar de school binnenkomen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik denk dat veel ouders dat gewenst vinden en dat ze dus hun kinderen op 4-jarige leeftijd naar school laten gaan. 98%! Maar zelfs daarbij blijkt voor bepaalde categorieën sprake te zijn van leerachterstanden. Daar moeten wij dus wat aan doen; daar gaat dit debat over. De 2% die niet komt betreft wel een heel specifieke problematiek. Als u het verplicht gaat stellen, houdt dat ook handhaving in, met alles erop en eraan.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Dat geldt nu ook voor de 5-jarigen. Ik zie eigenlijk niet in wat het probleem zal zijn bij de handhaving als wij constateren dat zoveel ouders er al voor kiezen om hun kind op 4-jarige leeftijd naar school te laten gaan. Het lijkt mij dus ook nog steeds een heel goed en helder voorstel vanuit de politiek om daarop te anticiperen.

Voorzitter! Het komt nogal eens voor dat ouders geen flauw idee hebben van de verwachtingen die de school van hen heeft. Laatst zei een allochtone moeder nog tegen mij: "De juffrouw zegt steeds dat ik thuis goed moet oefenen. Maar wat moet ik dan oefenen? De juffrouw geeft geen huiswerk, want ze zegt dat dit niet de gewoonte is." Welnu, het is nodig dat de inhoud van de relatie tussen ouders en school duidelijk worden gemaakt, al bij het eerste kennismakingsgesprek. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een schoolcontract. Het is hierbij niet de bedoeling de relatie tussen ouders en school te juridiseren, maar om vast te leggen wat de wederzijdse verwachtingen zijn om op die manier duidelijkheid te scheppen over bijvoorbeeld op tijd naar bed gaan en aanwezigheid bij rapport- en andere besprekingen. Het kan in de loop van de tijd dat het kind op school zit, ook gaan over eventuele begeleiding die de ouders kunnen geven op grond van de diagnose waarover ik het zo-even had. De school geeft op haar beurt duidelijk aan wat haar inzet is, bijvoorbeeld waar het de gewichtengelden en de begeleiding betreft.

Dan kom ik op mijn zesde punt. Wanneer de inspectie tekortkomingen bij de school constateert, moet de school verplicht worden een verbetertraject op te stellen in samenwerking met de schoolbegeleidingsdienst. Extra geld dat nodig is om bijvoorbeeld een nieuwe methode aan te schaffen of leerkrachten te scholen, moet hiervoor zo nodig beschikbaar gesteld kunnen worden. Wanneer de school de gestelde doelen niet haalt en het na lange processen nog niet lukt, lijkt het ons verstandig die school onder toezicht te plaatsen.

De belangrijkste factor in het onderwijs wordt gevormd door de docent en de werkvloer. De aandacht daarvoor heb ik node gemist in de notitie. Een vaardige, gemotiveerde en daardoor enthousiaste docent boekt de beste resultaten. Vaardige leerkrachten moeten wat ons betreft ook meer salaris kunnen krijgen. Met name moet de deskundigheid van docenten op het terrein van Nederlands als tweede taal verbeterd worden. Extra ondersteunend personeel dat zaken van niet onderwijskundige aard kan opvangen, is bovendien nodig. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan schoolmaatschappelijk werkers. Informatie- en communicatietechnologie kan een dubbelfunctie vervullen. Ze maakt snelle uitwisseling van ervaring tussen scholen mogelijk en tevens kunnen de leerlingen ervan profiteren wanneer de juiste software voorhanden is. Een platform op een website zoals ABB voorstelt, evenals het expertisecentrum van Forum, hebben mijn steun. Kortom: verbreding van actie, aantoonbare samenhang van actie en planmatige aanpak waarbij heldere doelen gesteld worden op korte en langere termijn op verschillende niveaus en controle en evaluatie ten aanzien van het bereiken ervan. Het CDA verwacht dan ook dat de staatssecretaris in mei met een plan van aanpak komt, zodat in de begroting van 2001 met de eventuele financiële consequenties rekening gehouden kan worden. Krijgen wij hierover geen harde toezegging, dan dienen wij in tweede termijn hieromtrent een motie in.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Het is duidelijk dat wij te maken hebben met een substantiële opdracht, met een uitdaging voor ons en voor de gehele samenleving. Het betreft de afrekening met een achterstand van vele duizenden kinderen. Het is merkwaardig dat iedereen het belangrijk vindt, maar dat niemand goed met dit probleem afrekent. Wij delen de analyse van de staatssecretaris en stemmen in met haar eerste stap, maar het is onvoldoende om dit probleem op te lossen. Het is nu of nooit. Wij staan op een cruciaal punt. Het zou geweldig zijn als wij over tien jaar met elkaar, in welke positie of functie dan ook, kunnen constateren dat het goed was om er in het jaar 2000 flink tegenaan te gaan. Ik stel de staatssecretaris dan ook voor om te zoeken naar de sleutels die nodig zijn om dit probleem te beëindigen. Een aantal dingen gaat wel goed, maar daar praten wij nu niet over.

Wij moeten in elk geval in de volgende richting investeren. De staatssecretaris moet met de gemeenten en scholen een plan van aanpak ontwikkelen. Daar moet een tijdsplanning in worden opgenomen, zodat wij met haar kunnen volgen wat op welk moment gedaan wordt en wanneer de maatregelen geëvalueerd worden. Dat plan moet een duidelijk programma inhouden van investeringen in voorscholen in de 100 achterstandswijken in Nederland. Daar moeten de nodige middelen voor worden ingezet. De fractie van GroenLinks gaat uit van een minimumbedrag van 200 mln. om in de achterstandswijken substantiële voorzieningen te creëren, zodat vroegtijdig kan worden afgerekend met het taalprobleem.

Ten tweede is mijn fractie voorstander van het invoeren van de leerplicht vanaf 4 jaar. Collega Ross van de fractie van het CDA gaf dat ook al aan. Het betreft optisch slechts 2%, maar in sommige categorieën van de populatie is dat percentage hoger. In Rotterdam betreft het bijvoorbeeld 25% van de Marokkaanse populatie. Die "luxe" kunnen wij ons absoluut niet permitteren. Ik weet dat deze staatssecretaris niet zoveel voelt voor de invoering van de leerplicht. GroenLinks wil haar daarom de mogelijkheid geven om een programma op te stellen waarmee de ouders worden gemobiliseerd langs alle mogelijke wegen. Ik denk dan niet alleen aan bijvoorbeeld consultatiebureaus, maar ook aan de media van allochtonen, de allochtonenorganisaties en moskeeën. Kortom, alle mogelijke wegen moeten bewandeld worden om bij deze ouders de belangen van hun kinderen vanaf 4 jaar te benadrukken, zodat wij later niet met de gebakken peren zullen zitten. Als de staatssecretaris op dit punt een goed plan indient, zal ik mij daarbij neerleggen in afwachting van de resultaten. Komt er geen goed plan, dan zullen CDA en GroenLinks terzake een initiatiefwetsvoorstel indienen.

Het derde punt betreft de invoering van de leerstanden, waarover wij nog een debat zullen voeren. Volgens mij is hiervoor een meerderheid in de Kamer. Het lijkt mij goed als dit wordt ingevoerd, zodat de scholen weten waar zij aan toe zijn als zij de kinderen jaar in jaar uit naar het juiste niveau brengen. In het verlengde daarvan is mijn fractie voor het verplicht stellen van het leerlingvolgsysteem op alle scholen die vallen onder het onderwijsachterstandsbeleid. Het GOA gaat uit van het monitoren van de ontwikkelingen van de kinderen, dus wij doen eigenlijk niets nieuws. Het is gewoon een taak van de scholen om de kinderen verplicht te volgen, zodat bekend is wat voor de kinderen nodig is om het juiste niveau te halen. In dat verband verzoek ik de staatssecretaris om de middelen van de gewichtenregeling niet alleen te koppelen aan de leerstanden, maar ook aan het leerlingvolgsysteem. Op die manier weten wij dat de extra middelen die scholen krijgen, zijn gekoppeld aan extra en meetbare resultaten. Nu is het een soort intentieverklaring en zijn er geen meetbare resultaten of goede instrumenten om de vinger op de zere plek te leggen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Waarom wil de heer Rabbae het werken met een leerlingvolgsysteem alleen verplicht in de achterstandswijken opleggen? Wij weten immers allemaal dat de meerderheid van de kinderen die onder de gewichtenregeling valt, niet op concentratiescholen zit, maar over het hele land verspreid op scholen die de drempel niet halen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik geef mij gauw gewonnen; ik ben voor een uitbreiding. Ik was alleen maar bang dat sommige gemeenten zouden zeggen dat zij dit niet zullen doen en dan ben je uitgepraat. Alleen in het kader van GOA heeft het Rijk en hebben de gemeenten de afspraak met de scholen dat zij zullen monitoren hoe de kinderen zich ontwikkelen. Ik ben het echter volledig met mevrouw Barth eens dat dit voor alle scholen zou moeten gelden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik vind dit een heel interessante gedachte, maar je zou dit toch ook kunnen koppelen aan bijvoorbeeld de onderwijsstandaard en dit verplichten via de scholen in plaats van via de gemeenten?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Hiermee ben ik het volledig eens.

De heer Cornielje (VVD):

Toen wij spraken over de herziening van de gewichtenregeling, maakte de heer Rabbae de opmerking dat er een relatie moet worden gelegd met de leerstandaarden en het leerlingvolgsysteem. Is het voor de fractie van GroenLinks bespreekbaar dat wij extra middelen toedelen voor vastgestelde achterstanden of moeten wij het huidige systeem handhaven?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb geen probleem met differentiatie en dus ook niet met de gedachte dat de middelen worden toegespitst op de kinderen die het nodig hebben. Ik hoop dat er geen geloofskwestie ontstaat, maar dat wij praktisch zoeken naar de juiste maatregelen voor de juiste kinderen.

De heer Cornielje (VVD):

Het is heel positief bedoeld; ik zoek juist naar overeenstemming. Dit betekent dus dat er nu geld op basis van sociaal-culturele afkomst wordt gegeven aan scholen, maar dat de heer Rabbae van mening is dat dit moet gebeuren op basis van vastgestelde achterstanden. Als hij dat vindt, zijn wij het eens.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik ben niet tegen een verfijningsexercitie en ik hoop dat wij redelijk met elkaar kunnen omgaan in dit verband. Ik hoop niet dat ik de heer Cornielje moet verwijten dat hij oneigenlijk bezig is of andersom. Wij staan open voor die discussie.

Voorzitter! De ouders spelen een belangrijke rol. Dit is een open deur, maar tot nu toe worden de ouders toch min of meer op afstand gehouden. Wil de staatssecretaris een programma opstellen om de ouders te introduceren in het Nederlandse onderwijssysteem in relatie tot de school, maar ook in de Nederlandse taal? De middelen die daartoe beschikbaar worden gesteld, zijn op dit moment wel erg pover. Er is 50 mln. beschikbaar voor 300.000 mensen, dat wil zeggen een cursus van ƒ 200 per persoon. Niemand in het land zal voor dit bedrag een cursus aanbieden. Wij hebben in het kader van het achterstandsbeleid een substantiële investering nodig in de richting van de ouders samen met de gemeenten.

Voorzitter! Er zou een expertisecentrum moeten worden ingericht, geen logge organisatie ergens in Zoetermeer of elders in het land, maar een ploeg van mobiele deskundigen die in het kader van de terminologie van de inspectie als een soort McKinsey, afhankelijk van de behoeften en de problemen van een school, een tijdje op een school verblijft en daarna verdergaat naar een andere school. Als wij een team van deskundige mensen op dit probleem kunnen zetten, zal dit de scholen ten goede komen.

Voorzitter! Ik heb de punten naar voren gebracht die mijn fractie heel belangrijk vindt in dit traject. Ik hoop dat de staatssecretaris hierop positief zal reageren. Zo niet, dan zullen wij in tweede termijn een motie indienen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De aanpak van de onderwijsachterstanden is hard nodig. De problematiek is urgent, het terrein complex en een brede maatschappelijke aanpak nodig. In dit geheel speelt het onderwijs een belangrijke rol. Aan de andere kant moeten wij het onderwijs ook niet overvragen, alsof het alles waaraan gebrek bestaat, kan aanbieden. Ik denk dat wij de docenten dan een morele last opleggen die te zwaar is om te dragen. Wel moeten wij stimuleren; daarover bestaat geen enkel misverstand. De thuissituatie is de startplaats. Veel van de kinderen over wie het gaat, hebben een thuissituatie die uit een andere cultuur stamt of onvoldoende stimuleert. Ouders moeten worden gestimuleerd om zich in de opvoeding van hun kinderen te bekwamen. Daarvoor is het een cruciale vereiste dat zij de Nederlandse taal beheersen. Ook ik wil graag meedenken over programma's die ouders tot participatie stimuleren; immers, zoiets werkt door in de basale vorming van hun kinderen. Ouders mogen ook op hun verantwoordelijkheid in dezen worden aangesproken. Wij zijn er echter nog niet aan toe om de leerplicht naar beneden te brengen en daarmee in formele zin te verlengen. Wel ben ik gevoelig voor de argumenten en vragen van collega Rabbae over de 2%. Ik wil mij over de concentraties nader beraden, maar toch is het macrobeeld duidelijk. Het overgrote deel van de kinderen bevindt zich binnen ons onderwijssysteem, dus laten wij daarin een optimale structuur aanbrengen, met knowhow, innovatie en creatieve oplossingen. Het een sluit het ander niet uit, maar aan een verlenging van de leerplicht zijn wij dus niet toe.

In de school zelf is extra huiswerkbegeleiding nodig. Misschien moet aan vakken als taal en rekenen prioriteit worden gegeven. Dan maar wat minder van het andere; uiteraard binnen een bepaalde bandbreedte, omdat de kinderen niet een andere achterstand moeten oplopen. Het maatwerk en de leerlingvolgsystemen zijn prima: in die richting moeten de oplossingen worden gevonden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Als de heer Van der Vlies pleit voor een concentratie op taal en rekenen en eventueel elders tijd wil weghalen, dan hoor ik graag waaraan hij denkt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik had het over "binnen een bepaalde bandbreedte", omdat het geheel laten vallen van vakken later weer andere problemen kan opleveren. In de eerste leerjaren van het basisonderwijs is alles belangrijk en keuzes zijn altijd pijnlijk, maar er moeten wel prioriteiten worden gesteld, opdat de kinderen emotioneel, cognitief en qua attitudevorming hun plaats vinden. Misschien moet daarom het accent worden gelegd op vakken die cruciaal zijn. Het spelen en het knippen en plakken kunnen dan even wat minder aandacht krijgen, overigens met alle respect voor die activiteiten. Ik ben er op voorhand van overtuigd dat deze keuze nadelen met zich kan brengen, maar de tijd moet ergens worden gevonden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben blij dat u ook aandacht besteedt aan de motorische vaardigheden van kinderen. Wij weten allemaal dat die veel te maken hebben met latere cognitieve vaardigheden: als kinderen niet goed kruipen, dan kunnen zij later moeilijkheden krijgen met schrijven. Zou het dan niet beter zijn om methoden te ontwikkelen waarbij het taalonderwijs in die andere vakken wordt geïntegreerd? Het is goed mogelijk om gericht met taalverwerving en woordenschatuitbreiding bezig te zijn in de geschiedenisles, de aardrijkskundeles of de tekenles. Het gaat hierbij alleen om bewustmaking.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ook die lessen moeten kunnen worden gelezen en taalvaardigheid moet er zijn om ze te kunnen verwerken. Voor mij is de taal dan net even belangrijker dan het kunnen opdreunen van alle plaatsnamen in de provincie, om de zaak zo maar te symboliseren.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Is de heer Van der Vlies dan ook een voorstander van het integreren van taalonderwijs in andere vakken? Wellicht kunnen voor het leren van een tweede taal methoden worden ontwikkeld die taal een plaats geven in bijvoorbeeld de geschiedenisles.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik meen dat ik al heb aangegeven dat ik daar wel iets in zie. Ik geef mevrouw Ross echter op een briefje dat als je een win-winsituatie wilt creëren door het taalonderwijs te integreren in een ander vakgebied, het accent, terecht, toch op het andere vakgebied zal blijven liggen. Er zal naar een evenwicht moeten worden gezocht. Ik denk dat moet worden ingezet op wat het meest nodig is en dat is het leren beheersen van de Nederlandse taal.

Voorzitter! Ik denk dat wij alleen maar kunnen proberen om de problematiek rond de witte en de zwarte scholen te beïnvloeden. Wij kunnen de spreiding van leerlingen niet realiseren door een verplichte schoolkeuze, een "streaming" of een quotering op te leggen. Deze mogelijkheden doen hier en daar opgeld. Ik begrijp deze noodkreten heel goed, maar de vrije schoolkeuze voor ouders is ons te dierbaar om op het spel te zetten. Ik ben wel voorstander van een actieve rol van de overheid. Zij moeten proberen om, waar het maar even kan, een zo goed mogelijke invloed uit te oefenen.

Ten slotte zeg ik nog iets over het voorstel van de staatssecretaris. Zij noemt het een voorzichtige eerste stap. Het had echter een sprong voorwaarts moeten zijn. Het was blijkbaar niet mogelijk om die sprong voorwaarts te maken. Ik wil daarover geen al te hard oordeel uitspreken, want ik erken de weerbarstigheid van deze materie. Ik vind echter wel dat zij op zo kort mogelijke termijn moet komen met een intensivering van haar voornemens en een uitwerking daarvan op uitvoeringsniveau.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mijnheer de voorzitter! Wij zijn teleurgesteld over de notitie Onderwijskansen en het bijbehorende plan van aanpak. Veel mooier kan ik het niet zeggen. Er waren behoorlijk wat verwachtingen gewekt. Sinds het debat over de onderwijsbegroting leefden wij toe naar het moment dat de staatssecretaris het "kansenplan" zou presenteren. Zij heeft zich betrokken getoond en houdt van concrete plannen. Al met al was daarom de verwachting gerechtvaardigd dat dit plan betrokken en concreet zou zijn. Die verwachting wordt niet ingelost.

Wat ons vooral niet aanspreekt, is het feit dat wij wederom jaren zouden moeten experimenteren. Uit het persbericht komt die indruk sterk naar voren. Daar wordt immers gesproken over zestien laboratoriumscholen. Verder is het plan meer van hetzelfde, terwijl meer van hetzelfde zelden een recept voor succes is. Alles wordt uit de kast gehaald en op deze scholen losgelaten. Ik denk dat dit een overkill is die schril contrasteert met het beeld dat op de andere scholen de komende jaren niets zal gebeuren. Het was een grote teleurstelling. Gelukkig hebben wij inmiddels een aanvullende brief ontvangen, maar ook bij die brief zetten wij de nodige vraagtekens.

Voorzitter! De tijd lost het probleem niet voor ons op. Zoveel is inmiddels wel duidelijk. De gedachte dat de problemen van de eerste generatie geleidelijk aan via de tweede en de derde zouden verdwijnen, is onjuist gebleken. Wij accepteerden dat de eerste generatie niet zou aanhaken, maar wij gingen er daarbij wel van uit dat de tweede generatie vervolgens de weg zou effenen voor de derde generatie. Deze generatie zou dan volledig geëmancipeerd en geïntegreerd aan de samenleving deelnemen.

Dat blijkt niet het geval, hetgeen wel blijkt uit de fenomenen die ook in de rondetafelgesprekken die wij hebben gehouden, werden gememoreerd. Ik doel dan op de blijvende instroom van eerste generatie nieuwkomers en – het is spijtig maar waar – de bewuste keuze van sommige ouders om met de rug naar de Nederlandse samenleving te gaan staan. Het tweede fenomeen is dat de instrumenten om die Nederlandse taal en cultuur buiten te sluiten zich sneller hebben ontwikkeld dan de instrumenten van de rijksoverheid om die vensters naar de Nederlandse taal en cultuur door middel van onderwijs op een goede manier open te zetten. Hoe beperkt de mogelijkheden van de school ook zijn – ik zal de eerste zijn die zegt: pas op, je hebt het over een school en daar kun je niet alles doen – de school is toch de enige plek waar wij toegang hebben tot deze kinderen. Juist voor deze kinderen kan goed onderwijs een groot verschil maken.

Mevrouw Kant (SP):

Mevrouw Lambrechts had het erover dat de mensen met de rug naar de Nederlandse samenleving staan. Ik proefde eruit dat dit een bewust proces is. Ik denk er iets anders over. Het is een samenloop van omstandigheden. Vervolgens zei zij dat de ramen geopend moeten worden. Met welke instrumenten moeten wij dat doen? Erkent zij dat beleidsinstrumenten om die ramen te openen voor allochtone mensen in Nederland – wonen in andere wijken – onvoldoende zijn gebruikt?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij voeren een hoofdlijnendebat op het terrein van onderwijs. Wij moeten er niet van alles en nog wat bij betrekken. Als het gaat over achterstanden zijn er veel departementen, beleidsterreinen en veel spelers in het veld die daarin een rol spelen. Ik denk ook aan de wethouder van ruimtelijke ordening in een gemeente die het niet altijd voldoende tot zijn taak heeft gerekend. Je ziet gelukkig veel verandering.

Mevrouw Kant (SP):

Als er een hoofdlijnendebat wordt gevoerd over een belangrijk maatschappelijk probleem, dan behoud ik mij het recht voor naar de oorzaak te kijken. Vandaar mijn vraag. Als wij daarvoor onvoldoende instrumenten hebben ingezet, moeten wij dan niet beseffen dat wij wel instrumenten moeten inzetten om allochtone mensen volwaardig te laten participeren in onze maatschappij? Hun moet de mogelijkheid worden geboden uit de wijk weg te gaan en elders te gaan wonen. Witte wijken moeten voor hen worden opengesteld. Moet dat instrument niet worden ingezet?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Zo maak ik van drie minuten zes minuten. Ik doe mijn best mij tot onderwijs te beperken en dat valt niet mee. Er zijn veel instrumenten die bij kunnen dragen aan het laten aanhaken van allochtone mensen in de Nederlandse samenleving. Ik zou het niet correct vinden als ik dat alles op het bordje van de staatssecretaris leg. Ik zal haar wel vragen om integraal beleid te bevorderen. Ook op dat terrein zou het af en toe wat fraaier kunnen.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Lambrechts procedureel echt gelijk. Anders gaan wij hier heel brede debatten voeren.

Mevrouw Kant (SP):

Daarmee benadrukt u het probleem.

De voorzitter:

Ik heb het over de procedure.

Mevrouw Kant (SP):

Die procedure geeft aan wat hier gebeurt. Iedere keer wordt er over onderwijs en huisvesting gesproken, maar de problemen komen nergens bij elkaar. Wij moeten dit probleem eens integraal bekijken en niet gefaseerd zoals nu.

De voorzitter:

Ik zit hier om de orde van de vergadering te leiden. Wij hebben een agendapunt aanpak onderwijsachterstanden. Wij behandelen die twee brieven. Als u dat niet bevalt, moet u dat in de voorafgaande procedurevergadering anders regelen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Goed onderwijs voor deze kinderen maakt een groot verschil. Dat de overheid daar een taak in heeft, is evident, niet alleen vanuit haar algemene verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs maar vooral ook vanwege haar verantwoordelijkheid voor de situatie waarin wij inmiddels verzeild zijn geraakt. Er is een absoluut gebrek aan samenhang in de infrastructuur, geen aansluiting bij allerlei activiteiten en methoden, geen voorrang durven geven of eisen stellen aan taalbeheersing, nog steeds geen goede taalmethode op de plekken waar die het hardst nodig zijn. Er moet een gewichtenregeling zijn waarbij je de vraag kunt stellen of die in alle gevallen op de juiste plek en bij de juiste kinderen terechtkomt. Dan heb ik het dus wel degelijk over een overheid die op het terrein van het onderwijs alleen al steken heeft laten vallen.

Wij behoeven niet meteen een heel historisch onderzoek te verwachten. Wij willen ook geen parlementaire enquête. Er waren er die dat wel wilden, maar dat vergt weer zoveel tijd. Toch zou ik graag in de nota geconfronteerd zijn met enig besef daarvan. Nu gaat het weer al te zeer in de richting van het onderwijs dat het niet goed genoeg heeft gedaan. Allerlei vragen die voor het beleid en voor deze discussie van belang zijn – waar hebben wij zelf steken laten vallen? – komen daardoor niet aan bod.

De analyse ontbreekt in de nota. Het is vooral een inventarisatie van wat wij al in huis hebben geworden. Ik sprak al over teleurstelling. Ik heb niet het gevoel dat hiermee de basis wordt gelegd voor een andere, succesvolle aanpak. Mijn hoofdlijnen zullen dus vooral gaan over wat ik mis in de nota en vervolgens in de uitwerking, die wij nog voor de zomer, in april of mei zullen krijgen, hoop aan te treffen. Ik mis de erkenning en het besef van een geweldige versnippering en van een gebrek aan samenhang. Er gebeurt ontzettend veel; dat is absoluut waar. Maar de linkerhand weet niet wat de rechterhand doet. Het versterken van de gemeentelijke regie is geen afdoende antwoord daarop. Er zijn heel veel spelers in het veld waarover de gemeente geen enkele zeggenschap heeft. Voorts draagt de gemeente op dit moment tot op zekere hoogte zelf ook bij aan de versnippering van middelen en activiteiten. Ik besef overigens heus wel dat zij ook moet leren. Ik had het echter al over de destructieve neiging om telkenmale het wiel opnieuw te willen uitvinden. Ik wil wel een concreet voorbeeld geven. Ik kom gemeenten tegen die op dit moment zelf voorschoolse programma's aan het ontwikkelen zijn. Daar wordt geld, ook van de provincie, tijd en energie, ook van de schoolbegeleidingsdiensten in geïnvesteerd, terwijl vooral Piramide en ook Kaleidoscoop liggen weg te rotten in de kelders van het Cito. Dat kan toch niet? Als daar niet een taak ligt voor de staatssecretaris, weet ik het niet meer. Ik verzoek haar bij de uitwerking in beeld te brengen wat er hapert in de infrastructuur en waar taken en bevoegdheden niet goed op elkaar zijn afgestemd. In haar notitie en in de brief lijkt het alsof de ene keer de gemeente de spin in het web is, een andere keer de school en weer een andere keer, vooral voor de toekomst, de inspectie. Een goede taakafbakening, met helderheid over verantwoordelijkheden, wordt node gemist. Ook van concrete zaken als methoden wil ik zo snel mogelijk een beeld hebben. De kennis van wat goed is en goed op elkaar aansluit moet worden doorgesluisd naar de scholen. Aangegeven moet worden hoe zij daar zo snel mogelijk toegang toe kunnen krijgen.

Met een tweede punt van kritiek kwam – ere wie ere toekomt – de heer Tichelaar van ABOP het eerst. Waar is de leraar in de notitie? Er wordt nauwelijks over de leraar gesproken. De vraag is wat de docent in de klas nodig heeft om te zorgen dat kinderen geen achterstand oplopen. Wat heeft hij nodig om als een kind al achterstand heeft opgelopen te zorgen dat dat kind weer aanhaakt? De school en de leerkracht moeten het zwaartepunt vormen. Zij moeten veel meer het sturende mechanisme en het brein van het netwerk zijn. De school en de leraar worden veel te veel in de rol gedrukt van de zieke patiënt, die in leven moet worden gehouden door middel van een batterij aan ondersteunende voorzieningen. In het verre verleden, in het eerste of tweede jaar dat ik hier stond, heb ik het onderwijs en de leraar wel eens vergeleken met een kunstwerk van Kienholz: een doodzieke patiënt die door zijn zuurstofapparatuur net in leven wordt gehouden, maar te weinig toegediend krijgt om krachtig en vitaal het heft in handen te nemen. Dat is wat hier moet gebeuren. Wij moeten geweldig oppassen dat wij het afhankelijkheidsmechanisme niet wederom versterken. Als wij een overkill aan instellingen loslaten op de scholen, wordt maar één ding versterkt. Het afhankelijkheidsmechanisme, dat er nu al is, wordt alleen maar groter. Scholen en leerkrachten zullen dan gillend weglopen.

Wil de staatssecretaris in de komende notitie helder maken wat verwacht wordt van de leerkracht en wat hij of zij nodig heeft? Het ontbreekt vaak aan goed materiaal. Het is allemaal niet zo moeilijk te bedenken. Waar nodig moeten kennis en begeleiding om goed met de materialen te werken beschikbaar komen. Steeds meer een punt van zorg is voorts de kwantiteit. Een probleem voor de scholen is meer en meer of er überhaupt nog leraren beschikbaar zijn, vooral voor de scholen waarover wij spreken.

Het belang van goed en effectief taalonderwijs kan niet genoeg benadrukt worden. Taal is communiceren en taal is, meer nog dan kunst, een uiting van cultuur. Beheersing van de Nederlandse taal geeft toegang tot kennis die ons onderwijs kan bieden en tot voorzieningen die wij in Nederland hebben en die wij graag ter beschikking stellen aan degenen die er recht op hebben. Zodra het woord taal valt beginnen sommigen het belang van het beheersen van de Nederlandse taal te bagatelliseren. Zij roepen dan dat er meer is dan taal. Natuurlijk is dat zo en natuurlijk zijn er meer vakken dan Nederlands. Daar gaat het niet om. Maar het belang van een goede beheersing van de Nederlandse taal moet niet onderschat worden. Gelukkig zijn er inmiddels velen die dat ook niet doen. Op de pagina's 6 en 7 van de nota Onderwijskansen wordt gelukkig nadrukkelijk over het belang van de taal gesproken. Dat is prima, maar wederom ontbreekt het aan concrete voorstellen voor de taalstimulering. Hoe zit het bijvoorbeeld met de drempelloze toegang tot de voorschoolse opvang? Hoe zit het met de kinderopvang? Dat is volgens mij veel belangrijker dan het verlagen van de leerplicht naar 4 jaar, omdat je met kinderopvang al 98% binnenhaalt. Hoe verreiken de middelen als het gaat om de voorschoolse opvang? Hoe wordt scholen duidelijk gemaakt dat taal een onsje meer mag wegen? Handhaven wij de 165 kerndoelen met de bijbehorende educaties die wij nu hebben of kijken wij serieus wat daarin geschrapt kan worden om duidelijk te maken dat andere zaken wat zwaarder mogen wegen? Wie zorgt ervoor dat alle scholen in no time over een goede taalmethode kunnen beschikken, overeenkomstig de motie die ik de vorige keer heb ingediend? Ik ben er overigens blij mee dat in de aanvullende brief die wij gekregen hebben, de staatssecretaris zich voor het eerst echt positief uitlaat over de leerstandaarden voor taal en rekenen en ik reken erop dat wij daarover in april een verdere uitwerking onder ogen krijgen.

Ik mis een duidelijke positie voor de ouders. Ik heb overigens met verbazing uitspraken van sommige Kamerleden gelezen. Een Kamerlid vond het onzin dat allochtonen thuis Nederlands zouden moeten praten en meende dat dit zelfs niet gestimuleerd kan worden. Gelet op het belang van de Nederlandse taal mogen wij dat volgens mij wel vragen, niet om de eigen taal te ontkennen, maar wel om het venster naar de Nederlandse samenleving en taal open te zetten. Dit kan door zelf het goede voorbeeld te geven. Nederlands leren moet niet vrijblijvend zijn, maar er moeten ook de middelen voor gecreëerd worden. Dat laatste ben ik absoluut met de heer Rabbae eens. Het kan ook gestimuleerd worden door Nederlandse televisie te kijken. Laat de scholen aan de ouders vragen om de Nederlandse televisie aan te zetten in plaats van Arabische zenders. Zonder de hulp van de ouders lukt het in elk geval niet.

Ik ben blij dat de hoofdlijn van de gedwongen spreiding van kinderen over scholen niet in deze notitie staat en ik hoop ook dat deze hoofdlijn eruit blijft. Ik geloof niet in deze hoofdlijn en ik hoop dat die in de verdere uitwerking niet aan de orde zal komen.

Ik onderschrijf de stelling dat er een plan van aanpak moet komen dat aangeeft hoe de concrete uitwerking op onderdelen eruit ziet. Ik heb net concreet aangegeven welke onderdelen dat moeten zijn.

De voorzitter:

Ik sta geen interruptie meer toe bij mevrouw Lambrechts, omdat zij haar spreektijd allang heeft overschreden.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Als er een hoofdlijnendebat wordt gevoerd in de Kamer, heeft mijn fractie de neiging om een analyse te maken van de oorzaken van de voorliggende problematiek. Ik wil mijn bijdrage vooral concentreren op die analyse. Er wordt hier vaak op een verkokerde manier gedebatteerd en als er geen analyse gemaakt wordt, kunnen daarom de problemen niet echt aangepakt worden. Ook vandaag hoor ik veel specifieke opmerkingen over het onderwijs – die hier natuurlijk op hun plaats zijn – maar het is volkomen terecht dat de oorzaken die ten grondslag liggen aan de onderwijsachterstand van de kinderen aan de orde komen.

De rondetafelgesprekken in de Kamer over het onderwijsachterstandenbeleid waren een goed initiatief. Ik heb eraan meegedaan en vond de discussies, de vragen en de antwoorden soms heel verhelderend en soms heel verwarrend. Soms kwamen er tegenstellingen bloot te liggen en soms bleek er eensgezindheid. Vooral vond ik de rondetafelgesprekken ontluisterend. Iets wat ik heel veel gehoord heb, is dat wij niet opnieuw het wiel moeten uitvinden. Opmerkelijk veel vaker dan hier in de Kamer hoorde ik de bevestiging vanuit de praktijk dat segregatie, het feit dat allochtone en autochtone kinderen in toenemende mate gescheiden naar school gaan, maatschappelijk ongewenst is en leidt tot minder kansen voor allochtone kinderen. De SP deelt deze mening van vele mensen die dagelijks met deze kinderen werken. Veel te lang is hier omheen gedraaid. In 1992 verdween een rapport over dit onderwerp van het SCP, met concrete aanbevelingen iets te doen aan deze segregatie, in de la van de toenmalige staatssecretaris Wallage. Nu ligt hier de nota Onderwijskansen. Opmerkelijk is dat hierin wel het woord segregatie staat, maar dat er geen opties in het rapport genoemd worden om eens te kijken hoe we iets kunnen gaan doen aan die segregatie. Ik vind dat zeer teleurstellend.

Een citaat uit dit rapport van de staatssecretaris: "Sommigen menen dat concentratie op scholen niet bevorderlijk is voor de integratie." "Sommigen menen", schrijft de staatssecretaris. Háár mening staat er niet bij. Wat vindt de staatssecretaris zelf: is concentratie op scholen niet bevorderlijk voor de integratie? Allochtone en autochtone kinderen hebben volgens mijn fractie het recht om samen naar school te gaan. Dat is des te belangrijker, omdat zij later samen de samenleving hier moeten inrichten. Zwarte scholen zijn niet alleen slecht voor de integratie, maar evenzeer slecht voor de leerprestaties van de kinderen en daarmee voor hun kansen op een fatsoenlijke toekomst. Erkent de staatssecretaris dit of ontkent zij de constateringen van het SCP op dit punt?

Niet alleen onderzoek, maar ook puur en alleen de verplaatsing in die situatie moet toch al voldoende zijn om te begrijpen dat het niet goed is voor de integratie en niet goed voor de taalontwikkeling van kinderen. Het met Nederlandse kinderen spelen, op het schoolplein en na schooltijd, bevordert toch de taalontwikkeling en integratie? Denkt u gewoon even aan het Marokkaanse buurmeisje dat van haar Nederlandse buurjongen leert fietsen en daarbij tegelijk haar Nederlandse woordenschat vergroot met de woorden "terugtraprem", "fietsbel" en "reflector". Dit zijn woorden die vele Marokkaanse kinderen die ik gezien heb in een klas op een zwarte school in Rotterdam niet kennen.

Mijn fractie is ervóór om de groeiende apartheid in het onderwijs tegen te gaan en daarvoor zou de gemeente in overleg met scholen en ouders beleid moeten maken met als doel: gemengd onderwijs. Waarom weigert de staatssecretaris te komen met een spreidingsbeleid op basis van vrijwilligheid? Waarom wil dit kabinet dat niet stimuleren? Ik verwijs nog maar eens naar allerlei gemeenten die hier goede initiatieven op hebben ontwikkeld: de gemeente Doesburg, waar ik toevallig zelf woon – het is niet helemaal toevallig dat zij daar dat beleid hebben – en ook de gemeenten Tiel, Maassluis en Amersfoort.

Een andere noodkreet die je tijdens de rondetafelgesprekken en ook daarbuiten veelvuldig hoort en die mijn fractie ook deelt, is dat het onderwijs, het achterstandenbeleid, niet de sociaal-economische achterstand kan wegwerken. Toen haar rapport net uit was, hoorde ik de staatssecretaris in een reactie in het NOS-journaal zeggen: je moet een aanpak hebben over de hele linie en de hele sociale infrastructuur. Als dat nu de analyse is van de staatssecretaris, waarom staat er dan geen daarop aansluitende oplossing in haar rapport? Het gaat over onderwijskansen, maar als die kansen beïnvloed worden door sociaal-economische omstandigheden en de sociale infrastructuur, dan moet er ook te dien aanzien veel meer gebeuren dan nu het geval is.

Voorzitter! Het onderwijskansenplan is wederom een gemiste kans en zal volgens onze fractie amper bijdragen aan gelijkere kansen voor kinderen. Ik wijs wat dat betreft op de laboratoriumscholen. Laboratorium; het klinkt als lapmiddel en dat is het volgens ons ook. Als het gaat om de kansen voor deze kinderen, dan kunnen we niet pappen en nathouden. Dan hebben we geen tijd meer voor experimenten – dat is iets waar "laboratorium" wel een beetje op wijst – maar dan moeten we overgaan tot daden.

Het rapport getuigt niet van visie. Een echte aanpak ontbreekt en van mij mag het, eerlijk gezegd, gewoon de prullenbak in. Als dit alles is waar deze staatssecretaris mee kan komen, dan vind ik dit een brevet van onvermogen. Slechts zestien laboratoriumscholen worden onder de loep genomen en krijgen extra begeleiding. Maar hoe zit het met de rest van de zwarte scholen? En hoe zit het met al die andere allochtone leerlingen op scholen die nu geen gelijke kansen worden geboden? Moeten die dan nog maar een paar jaar wachten? Er zijn projecten en methoden genoeg waarvan is gebleken dat ze werken. Waarom worden die dan niet zoveel mogelijk op deze scholen ingezet?

Mijn fractie is van mening dat de taalachterstand in een zo vroeg mogelijk stadium moet worden weggewerkt, maar we zijn het oneens met het voorstel van minister Van Boxtel om allochtone leerlingen met taalachterstand in een apart taalklasje te zetten. Door de kinderen apart te zetten werk je de apartheid in het onderwijs in de hand. Ik verkrijg graag een reactie van de staatssecretaris op dit plan van minister Van Boxtel.

Voorschoolse opvang met achterstandbestrijding waar nodig, moet een basisvoorziening worden. De staatssecretaris wil hier extra geld voor uittrekken. Is de 120 mln. die zij hiervoor wil, voldoende om de voorschoolse opvang ook tot zo'n basisvoorziening te maken?

Voorzitter! De verkokerde benadering van het kabinet blijft ertoe leiden dat de echte oorzaken niet worden aangepakt. De rondetafelgesprekken hebben mij dat nogmaals heel erg duidelijk gemaakt. Het gaat niet echt alleen om onderwijs en taal. In een artikel heeft Paul Scheffer een maatschappelijk debat over het falen van het integratiebeleid terecht aangezwengeld. Het is hoog tijd dat wij bijvoorbeeld komen met een parlementair onderzoek naar het falende integratiebeleid; een allesomvattend onderzoek, opdat wij daarna kunnen komen met samenhangende voorstellen voor een integratiebeleid dat leidt tot echte resultaten. Mijn fractie zal de Kamer hiertoe op zeer korte termijn een voorstel doen, opdat wij niet langer geconfronteerd worden met een debat over onderwijskansen waarbij andere oorzaken van de problemen buiten de orde worden verklaard.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! In mijn eerste reactie op de nota Onderwijskansen van staatssecretaris Adelmund heb ik namens de VVD-fractie gezegd dat wij verheugd zijn over het feit dat geen nieuwe concepten worden aangedragen om onderwijsachterstanden te bestrijden. De problematiek is immers bekend. De wetenschappers hebben alle mogelijke oplossingen reeds bedacht. De scholen hebben alles al eens uitgetest en de gemeenten zijn met de Wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid in positie gebracht om de scholen te ondersteunen achterstanden effectief aan te pakken. Het komt nu aan op het maken van keuzen. Ik kom hierop later in mijn betoog terug.

Voorzitter! In deze nota missen wij eigenlijk het gevoel van urgentie. De opzet is te beperkt – slechts vier grote steden en vier scholen per stad – maar ook gaat te veel tijd verloren aan het weer opbouwen van expertise en het daarna overdraagbaar maken van effectief gebleken methoden.

In de brief van 17 maart jl. wordt een bredere aanpak aangekondigd. Dat vinden wij in ieder geval een verbetering. Deze brief eindigt met een passage over kwaliteitsbeleid. Wat ons betreft had daarmee kunnen worden begonnen. Terecht wordt hierin geconstateerd dat verbetering van de onderwijskansen van leerlingen primair wordt bereikt door algehele kwaliteitsverbetering van het onderwijs. In dit verband wil ik de impuls van 1,3 mld. in het kader van verkleining van groepsgrootte en kwaliteitsverbetering niet onvermeld laten, plus de extra investeringen in informatie- en communicatietechnologie. Ook scholen waar veel achterstandsleerlingen zitten, delen mee in deze extra middelen en profiteren daarvan.

Hans Dijkstal heeft in een artikel in NRC Handelsblad van 18 februari gepleit voor generiek beleid boven specifiek beleid: "Grotere vrijheid en eigen verantwoordelijkheid ook van onderwijsinstellingen vragen om generiek beleid." Hiermee sloot hij aan bij het laatste advies van de Adviesraad voor onderwijs, getiteld "Plurale samenleving, tweedeling en onderwijsbeleid". Ik heb dat advies al vele malen geciteerd. Het is zeer de moeite waard voor eenieder om dat te lezen en te herlezen.

Ik geef een paar voorbeelden van generiek beleid. Allereerst het formuleren van heldere doelstellingen voor iedereen. De VVD-fractie pleit voor snelle ontwikkeling en implementatie van leerstandaarden onder meer op het gebied van de Nederlandse taal, samenhangend met de ontwikkeling van leerlijnen, tussendoelen en leerlingvolgsystemen.

Vervolgens het formuleren van heldere doelstellingen van het achterstandenbeleid en bij voorkeur in meetbare termen. De VVD-fractie hecht aan het maken van onder scheid tussen doelen en middelen. In het huidige landelijk beleidskader lopen deze twee door elkaar. Wij vragen de staatssecretaris dit landelijk beleidskader zo snel mogelijk aan te passen. Wat ons betreft zijn voorschoolse programma's een middel om taalachterstanden te bestrijden.

De overheid moet hoge kwaliteitseisen stellen aan het onderwijs in het algemeen en aan het achterstandenonderwijs in het bijzonder. Scholen moeten zich tegenover ouders en de samenleving – lees de inspectie – verantwoorden over de geleverde kwaliteit. Ik zeg heel bewust niet tegenover de gemeenten, maar tegenover de samenleving, tegenover de onderwijsinspectie. Deze publieke verantwoording draagt bij aan het in stand houden van het draagvlak voor de vele extra middelen die voor achterstandsonderwijs worden uitgetrokken. Voorzitter! In de mij toegemeten tien minuten kan ik niet volledig zijn, maar helder moet zijn dat wij zoveel mogelijk de voorkeur geven aan generiek beleid boven categoriaal beleid.

Voorzitter! Ik sprak eerder over het maken van keuzen. Wij vragen de staatssecretaris haar onderwijskansennota uit te werken en aan te vullen met een vervolgdocument waarbij ze rekening houdt met onder meer de volgende punten. Ook bij deze opsomming kan ik niet volledig zijn, maar in wat de collega's in dit verband hebben genoemd, kunnen wij ons vinden.

De breedtestrategie vraagt om een verdere uitwerking. In onze ogen zou het beleid zich van meet af aan moeten richten op alle achterstandsscholen die zich bevinden in de steden waarop het grotestedenbeleid van toepassing is, dus niet alleen op de scholen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, maar ook op die in Groningen, Enschedé, Arnhem, Heerlen, Breda enzovoorts. Van alle scholen die extra achterstandsmiddelen ontvangen, wordt gevraagd zich tegenover de ouders en de inspectie te verantwoorden met betrekking tot de besteding van deze extra middelen. De resultaten die hiermee worden geboekt, dienen openbaar gemaakt te worden. Vanzelfsprekend kunnen goede praktijkvoorbeelden, zoals het KEA-project, via het Kennisnet verder verspreid worden. Interessant is te vernemen op welke wijze schoolbegeleidingsdiensten hierbij een rol kunnen vervullen.

Een volgend aandachtspunt betreft de verheldering van de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de partijen die betrokken zijn bij het achterstandenbeleid. Gemeenten en scholen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het opstellen van een integraal gemeentelijk onderwijsachterstandenplan. De VVD-fractie houdt vooralsnog vast aan het wettelijk kader, dus aan de GOA-wet. Zolang dat geldt, blijft duidelijk dat scholen medezeggenschap houden bij de besteding van de schoolgebonden middelen.

Ik wil in herinnering roepen dat wij hierover bij de behandeling van de GOA-wet een zeer indringend debat hebben gevoerd: de scholen houden hun eigen verantwoordelijkheid voor de besteding van de extra middelen, de huidige gewichtenmiddelen. Ze moeten wel samenwerken met gemeenten voor het samenbrengen van de voorstellen in een plan. Wat ons betreft stijgt nu toch te veel een bepaalde geur op. Het lijkt er te veel op dat in de toekomst de gemeenten het voor het zeggen hebben. Dat staat echter niet in de wet.

Het volgende punt: onderwijsmiddelen mogen niet weglekken naar buitenschoolse activiteiten. Bredeschoolactiviteiten worden, als het aan de VVD ligt, niet aan het GOA-budget onttrokken. De bredeschoolnotitie is daarover niet duidelijk genoeg. Later komen wij hierover nog te spreken. Ik wijs er nu echter op dat in Den Haag nagenoeg alle 86 basisscholen in bepaalde wijken omgevormd zijn tot brede scholen. Ze moeten wel, want Haagse scholen die niet meedoen, verspelen hun bijdrage uit de pot voor onderwijsachterstand. Dat staat althans in de Volkskrant van vandaag. De VVD-fractie vindt dat verkeerd. Die eis mag niet gesteld worden. Wij vragen de staatssecretaris hierop te reageren. Wij komen op deze kwestie zeker terug bij de behandeling van de bredeschoolnotitie.

Ten slotte vragen wij de staatssecretaris snel een Nederlands taalbeleid te formuleren dat als voorbeeld kan dienen voor een schoolspecifiek Nederlands taalbeleid en dat voor alle scholen zal gelden, voor achterstandsscholen en niet-achterstandsscholen. Het expertisecentrum Nederlandse taal is hiermee reeds enige jaren bezig. Hoe is het mogelijk? Waarom moet dat zo lang duren? Het gaat om het expliciteren van doelstellingen, om het uitwerken van standaarden, om het beoordelen van methoden en het stellen van kwaliteitseisen aan opleidingen. Het gaat verder om beoordeling en waardering van voorschoolse taalprogramma's. Waarom moet dat zo lang duren?

Overigens vinden wij het zeer teleurstellend, dat de Partij van de Arbeid, het CDA en GroenLinks de motie van de VVD en D66 over taalondersteuning verworpen hebben. Ook dat hoort bij het achterstandenbeleid.

Voorzitter! Er resteren twee korte punten die nadere uitwerking behoeven. Allereerst de herziening van de gewichtenregeling. Wat ons betreft hoeft daarover niets in de vervolgnotitie te staan, maar wordt door de staatssecretaris een hernieuwde opdracht gegeven en het daarheen geleid dat voor de volgende kabinetsformatie een advies op tafel ligt. De heer Van Kemenade heeft in 1992 reeds een advies uitgebracht en ik heb begrepen dat nu ook collega Rabbae vraagt om herziening van de gewichtenregeling. Ik vind dat goed. De huidige regeling is fraudegevoelig op het punt van de beoordeling van de vraag tot welke sociaal-economische of sociaal-culturele groep iemand behoort. De huidige regeling sluit ook niet aan bij de reële achterstand in het onderwijs. Wij willen graag een regeling die beter aansluit bij reëel vast te stellen achterstanden, zodat die beter kunnen worden ingelopen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb gezegd dat ik de middelen van de gewichtenregeling graag wil koppelen aan de leerachterstanden en aan het leervolgsysteem. U heeft gevraagd of ik bereid ben om te discussiëren over een eventuele differentiatie van de middelen. Ik ben niet tegen die discussie, maar het woord "herziening" heb ik niet in de mond genomen.

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben er geen verschil van mening over dat die middelen voor achterstandsbestrijding er moeten zijn, maar ze worden niet op een juiste wijze toebedeeld. Ze komen nu op plekken terecht waar ze niet nodig zijn. Als je de gewichtenregeling wilt herzien en wilt loskoppelen van de sociaal- culturele en sociaal-economische achtergrond, is een maatstaf wel belangrijk, te weten de mate van achterstand. Dan sluit ik weer aan bij de opmerkingen die u net hebt gemaakt. Graag vraag ik een toezegging van de staatssecretaris om dat binnen die termijn te laten uitvoeren.

Een tweede punt betreft een onderzoek dat wij graag willen naar de inzet van achterstandsmiddelen. De afgelopen tien jaar zijn vele honderden miljoenen ingezet voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Het komt ons voor dat niet helder is of dat allemaal wel deugdelijk en doelmatig is gebeurd. Je zou de Algemene Rekenkamer een onderzoek kunnen laten doen, ook om lessen te trekken voor de toekomst, of het geld wel goed terecht is gekomen. Op de derde woensdag van mei, wanneer wij het hebben over de rekening, kunnen wij daarop terugkomen: misschien niet dit jaar, maar wel volgend jaar.

De VVD-fractie wenst een vertaling van de urgentie van de problematiek in de onderwijskansennotitie terug te zien door de nadere aangescherpte breedtestrategie plus plaatsing van het achterstandenbeleid in het kader van een algeheel kwaliteitsbevorderend beleid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik beluister bij collega Cornielje het belang van voorschoolse voorzieningen om de kinderen de taal zo vroeg mogelijk bij te brengen. Zal de VVD-fractie straks bij de bespreking van de Voorjaarsnota ook present zijn voor de financiële dekking hiervoor en in ieder geval haar best doen om zoveel mogelijk middelen hiervoor te voteren?

De heer Cornielje (VVD):

Wij zijn voor voorschoolse programma's. Die kunnen ook nu al uit het GOA-budget worden bekostigd. Als scholen en gemeenten gezamenlijk besluiten om ze in het GOA-plan op te nemen, kunnen die voorschoolse programma's worden gerealiseerd, ook vanuit het huidige budget. U vraagt naar de Voorjaarsnota, maar die hebben wij nog niet. Er is nog helemaal geen Voorjaarsnota gepresenteerd. Ik ben heel benieuwd met welke voorstellen de regering komt. Wellicht wil de staatssecretaris een tipje van de sluier oplichten. Ik denk dat zij dat niet zal doen, maar dan kunnen wij er verder over spreken.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik begin een beetje spijt te krijgen van de sfeer; ik hoop dat die gezond blijft. Wij roepen dat er veel moet gebeuren. U heeft gelijk dat de middelen efficiënt en zuinig moeten worden ingezet. Wij moeten er niet gewoon links en rechts mee strooien. Wij moeten ons wel inzetten om de nodige middelen vrij te maken, zodat wij daarover geen politiek-tactische spelletjes met elkaar hoeven te spelen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik speel helemaal geen politiek-tactische spelletjes. Wij hebben nu een hoofdlijnendebat over de notitie van de staatssecretaris. De kaders moeten eerst helder worden. Wij menen dat die kaders niet helder zijn. Daarover zijn wij teleurgesteld. Wij vinden dat het gevoel van urgentie er niet in zit, wat wel moet gebeuren. Er moet een verdere concretisering en uitwerking plaatsvinden. Dan pas spreken wij over de financiën die daaraan worden gekoppeld. Eerst moet de onderbouwing komen. Eerst moet je kijken wat je wilt en dan moet je kijken hoeveel geld je daarvoor nodig hebt. Maar misschien is het huidige budget wel genoeg daarvoor. Dat weet ik niet. Dat kan ik nu nog niet beoordelen, omdat de uitwerking niet op tafel ligt.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Op welke termijn verwacht de heer Cornielje van de staatssecretaris een concretisering van de plannen en een aanduiding van de kaders? Ik heb voorgesteld dat dit in mei gebeurt, zodat wij in juni, voor de zomer, het debat afgerond kunnen hebben en eventuele financiële consequenties voor 2001 kunnen trekken. Ziet hij het ook op een dergelijke korte termijn of is hij van zins om de staatssecretaris meer tijd te geven, zoals ook voorgesteld in de onderwijskansennotitie?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De vraag stellen, is haar beantwoorden. Ik vind dit een zeer urgente problematiek. Ik vind dat er eigenlijk geen tijd te verliezen is. Er moeten knopen worden doorgehakt. Wij hoeven geen dikke nota's meer te hebben. Er moeten keuzen worden gemaakt. Wij verwachten van de regering en de staatssecretaris dat zij keuzen maken. Die kan de staatssecretaris wat ons betreft snel presenteren, in ieder geval ruim vóór het zomerreces. Dan kunnen wij nog vóór het reces met haar van gedachten wisselen, zodat de zaak snel voort kan.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Als de hoorzittingen van de Kamer over onderwijsachterstanden iets hebben geleerd, dan is het dat dé oplossing van dat probleem niet bestaat. Sterker nog, het is zeer de vraag of dit maatschappelijk verschijnsel binnen enkele generaties zal verdwijnen. Wij hebben met zijn allen te lang gedacht dat dit het geval zou zijn. Maar zolang jaarlijks duizenden migranten zich in Nederland vestigen, zullen er kinderen met achterstanden in hun ontwikkeling de school binnen blijven komen. Wat samenleving, onderwijs en politiek moeten zien te bereiken, is dat vanuit dit gegeven individuele kinderen optimale kansen op ontplooiing van hun talenten wordt geboden. Dat je leven kansarm begint, mag nooit automatisch betekenen dat het ook kansarm eindigt.

Tegen die achtergrond hebben wij de nota Onderwijskansen van de staatssecretaris in ogenschouw genomen. Mijn fractie vindt de poging van de staatssecretaris om op de werkvloer tot verbetering van de kwaliteit van onderwijs aan achterstandsleerlingen te komen, op zichzelf waardevol. Maar wij zijn er, ook na lezing van de dit weekend verzonden hoofdlijnenbrief, niet van overtuigd dat de geschetste aanpak voldoende is om tot een effectieve aanpak van onderwijsachterstanden te komen. "Er hangt rond dit thema te veel een geur van vrijblijvendheid", zei een van de deelnemers na afloop van de hoorzittingen. De voorstellen van de staatssecretaris hebben die geur niet doen verwaaien. Er blijven naar de mening van de PvdA-fractie nog te veel vragen onbeantwoord rond de uitwerking van wat is gaan heten zestien laboratoriumscholen. Op grond van welke criteria krijgt een school dit predikaat? Hoelang houdt een school dat? Wat gebeurt er als ook de laboratoriumaanpak niet tot verbeteringen leidt? Hoe wordt de opgedane kennis gegarandeerd en gericht verspreid naar andere scholen? Gaat die kennis ook naar lerarenopleidingen, schoolbegeleidingsdiensten en naar pedagogische centra? Wat gaat het kosten en wie draait daarvoor op?

Mijn fractie voelt er niet veel voor hiervoor te putten uit het GOA-budget van gemeenten. Kwaliteitsbewaking is een rijkstaak en dient te worden bekostigd door het Rijk. Al met al vindt mijn fractie het onderwijskansenplan op dit moment te onvoldragen om als basis van het convenant met de grote steden te dienen. De staatssecretaris zal eerst met een nadere uitwerking moeten komen.

Maar er is meer. De PvdA-fractie is ongelukkig met de manier waarop autochtone kinderen met achterstanden uit het beleid dreigen te worden gedefinieerd. Daar is in het geheel geen reden voor. Ik citeer uit de Volkskrant van 1 februari jl.: "De situatie is echt dramatisch op de scholen met veel autochtone achterstandskinderen. Op eenvijfde van de scholen met veel Nederlandse leerlingen met laagopgeleide ouders leren de kinderen te weinig. Van zwarte scholen haalt 13% het verwachte niveau niet." Nu de staatssecretaris op dit moment zo voluit inzet op de G4 dreigen 1,25-scholen uit het beeld te verdwijnen. Wij zouden dat zeer betreuren. Bovendien is dit betrekkelijk eenvoudig te voorkomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik hoop dat mevrouw Barth onze opvatting deelt dat dit plan van aanpak moet worden uitgebreid tot alle concentratiescholen. Zwart of wit doet er niet toe. Het gaat om achterstandsbestrijding.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het gaat om achterstandsbestrijding. Dat ben ik met de heer Rabbae eens.

Waarom zouden wij dit traject beperken tot alleen deze gemeenten en deze scholen? Tijdens het debat over de onderwijsbegroting heeft mijn fractie er al op aangedrongen haast te maken met het ontwerpen van heldere kwaliteitscriteria voor scholen. Onderwijsstandaarden moeten daar een centrale rol in gaan spelen, maar ook intercultureel onderwijs is in dat kader van groot belang. Als een school langere tijd niet aan die objectieve kwaliteitsnormen voldoet, dan moet zij onder curatele kunnen worden gesteld. Wat ons betreft wordt dit zo snel mogelijk landelijk ingevoerd. Dat zal twee belangrijke effecten te weeg brengen. De vrijblijvendheid die nu een effectieve inzet van de gewichtengelden remt, zal verdwijnen. Het maakt duidelijk dat scholen kunnen en zullen worden aangesproken op het behalen van resultaten. Tegelijkertijd wordt geformuleerd wat de minimale ambities in leerprestaties met ieder kind zijn. Een van de belangrijkste boodschappen die wij van de hoorzitting hebben meegekregen, is hoe belangrijk het is dat leraren hoge verwachtingen koesteren ten aanzien van kinderen met onderwijsachterstanden. Doen ze dat niet, dan wordt onderpresteren vanzelf een self-fulfilling prophecy. Dat vergt dat de overheid laat merken dat ze hoge verwachtingen heeft van alle scholen. Voor de PvdA-fractie is cruciaal dat deze landelijke aanpak niet opgehouden zal worden door het experiment in de G4. De tijd van experimenteren is bij dit beleid verstreken. Er moet snel en gelijktijdig een landelijke aanpak komen. Graag een reactie.

Mevrouw Kant (SP):

Het klinkt heel stoer van de PvdA-fractie om scholen waar kinderen onvoldoende presteren onder curatele te stellen. Natuurlijk moet er toezicht komen op scholen en natuurlijk moeten scholen er het maximale uit zien te halen, maar scholen onder curatele stellen, is te gemakkelijk. Vindt u niet dat de volgorde andersom moet zijn? Moet het Paarse kabinet niet eerst alle scholen voldoende faciliëren en hun de mogelijkheden bieden om kansen voor kinderen te creëren? Als ze voldoende middelen, voldoende leerkrachten en voldoende mogelijkheden tot begeleiding hebben en dan nog niet presteren, dan komt uw verhaal pas in beeld.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het is een beetje jammer dat mevrouw Kant, die zo voor een integrale aanpak is, het debat over de onderwijsbegroting niet gevolgd heeft. Ik heb vandaag maar tien minuten spreektijd, maar zij heeft groot gelijk; dat verhaal heeft wat ons betreft twee kanten. Enerzijds investeert de overheid in kwaliteit van het onderwijs. Deze kabinetsperiode gaat 4 mld. naar onderwijs en wetenschap. Anderzijds mag dat geld niet zomaar daar naartoe gaan. Er moet een substantiële verbetering van de kwaliteit tegenover staan. Dan heb ik het niet over prestaties van kinderen maar over prestaties van scholen.

Mevrouw Kant (SP):

Maar de prestaties van de scholen moet u toch ergens aan afmeten? Dat meet u af aan de resultaten die de kinderen behalen, naar ik aanneem. Dus rekent u wel degelijk af op de resultaten die kinderen halen die echter beïnvloed worden door allerlei factoren, zoals sociaal-economische omstandigheden. Moet u dan dus niet eerst de voorwaarden scheppen waardoor scholen in staat zijn om kinderen maximale kansen te geven? Ik denk daarbij onder andere aan het bevorderen van gemengd onderwijs.

Verder heeft u gezegd dat de scholen voldoende moeten worden gefacilieerd en dat dit kabinet al meer middelen ter beschikking stelt aan onderwijs. Wij weten echter allemaal dat dit nog veel en veel te weinig is.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb al gezegd dat ik het belangrijk vind om scholen te faciliëren. Overigens geldt natuurlijk dat heel veel scholen ook nu al extra geld ontvangen om onderwijsachterstanden weg te werken. Daar mag best een prestatie tegenover staan. De vraag hoe je dat meet, is inderdaad heel cruciaal. Dat moet je echter niet eendimensionaal doen op de prestaties van leerlingen. Je moet kijken wat de toegevoegde waarde van een school is. Met een groep kansrijke leerlingen is het niet moeilijk om een hoge standaard te halen. Waar het om gaat, is dat je kinderen op een bepaald niveau binnenkrijgt en wat je daar vervolgens mee doet. Als kinderen met een leerachterstand van twee jaar binnenkomen en ze de school ook weer met een leerachterstand van twee jaar verlaten, dan is er iets anders gebeurd dan wanneer kinderen met een leerachterstand van twee jaar binnenkomen en ze de school zonder leerachterstand verlaten. Dat is wat kwaliteit van scholen inhoudt.

Mevrouw Kant (SP):

Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn reactie op mijn eerste vraag. Een van de problemen op zwarte scholen is dat de concentratie van allochtone kinderen het onderwijs bemoeilijkt en hun kansen verkleint. Bent u er geen voorstander van om in dit kader een voorwaardenscheppend beleid te maken zodat wij meer gemengd onderwijs krijgen? U kent de voorbeelden uit Amersfoort, waarop u eerder ook positief heeft gereageerd. Als u dat soort initiatieven positief vindt, begrijp ik niet waarom u niet van oordeel bent dat de overheid dit verder moet stimuleren.

Mevrouw Barth (PvdA):

Wij hebben in een eerder stadium al eens gezegd dat wij het heel goed zouden vinden als ook andere gemeenten kiezen voor de Amersfoortse aanpak, maar wij hechten er wel zeer aan dat dit gebeurt op vrijwillige basis. Overigens vind ik het zo jammer dat u er zo'n zwart-witdiscussie van maakt, terwijl het feitelijk om achterstanden gaat. Er zijn ook witte scholen waar alleen maar kinderen met achterstanden zijn. En zo'n concentratie is ook niet goed. Dus als u het heeft over spreidingsbeleid, moet u ook bereid zijn om daarnaar te kijken.

Voorzitter! Bij het creëren van kansen voor kinderen speelt de leraar een cruciale rol, maar in de stukken komt hij amper voor. Mijn fractie vindt dat merkwaardig, omdat de manier waarop leraren met leerlingen omgaan van groot belang is. Toch wordt lang niet elke leraar daar goed voor opgeleid en dat is onbegrijpelijk. Ongeveer een kwart van de kinderen valt onder de gewichtenregeling en daarnaast kennen wij Weer samen naar school en de Rugzak. De inspectie rapporteert echter elk jaar weer dat leraren slecht kunnen differentiëren naar niveau, de goede daargelaten. Ook is het niet vanzelfsprekend dat leraren ambities hebben met betrekking tot de leerprestaties van kinderen. Volgens de inspectie is het Nederlandse onderwijs warm, veilig en bevestigend voor kinderen, maar het bevestigt hen dus ook in hun achterstand. Het is hoog tijd dat in alle lerarenopleidingen standaard aan studenten wordt bijgebracht op welke manier met ontwikkelingsachterstanden moet worden omgegaan. Verreweg de meeste kinderen die onder de gewichtenregeling vallen, brengen geen extra geld mee, omdat hun school de drempel niet haalt. Hun onderwijs hoort kennelijk bij het gewone werk en in dat geval moet het werken met achterstandskinderen ook onderdeel zijn van de gewone lerarenopleiding. Wij vragen de staatssecretaris dit verder uit te werken en daarbij de schoolbegeleidingsdiensten en de nascholing te betrekken.

Voorzitter! Achterstanden bij kinderen worden het hardst ervaren in een gebrekkige taalbeheersing en dat zet ze niet alleen intellectueel maar ook sociaal op achterstand. Kinderen belanden al snel in een isolement als zij het Nederlands niet in al zijn rijkdom kunnen leren kennen. Dat geldt in dezelfde mate voor autochtone als voor allochtone kinderen. De staatssecretaris wil effectieve aanpakken versneld ter beschikking stellen, maar zij vertelt niet op welke manier, door wie en wanneer. Nederlands als tweede taal zal op den duur integraal onderdeel uitmaken van effectief taalonderwijs. Hoelang gaat dat nog duren? De fractie van de PvdA bepleit een sociaal taalbeleid met een integrale aanpak van peuter tot en met ouder. De educatieve uitgeverijen laten dit onderwerp links liggen, omdat de markt niet interessant is. Wij zien een belangrijke rol voor het expertisecentrum taal enerzijds en de schoolbegeleidingsdiensten, ICT en Kennisnet anderzijds. Bij een veelvoud van nationaliteiten in een school, is het leren van Nederlands voor de kinderen veel simpeler te organiseren als voor iedereen een eigen computerprogrammaatje beschikbaar is. Het is belangrijk om alle scholen snel voor te lichten over de mogelijkheden die er zijn en over wat wel en wat niet werkt. Waarom kan er niet een soort consumentengids voor taal worden gemaakt? Dat moet redelijk snel kunnen.

Voorzitter! Voorschoolse opvang is ook van groot belang bij de aanpak van achterstanden en wat ons betreft wordt dan ook stevig geïnvesteerd in een breder, professioneler en laagdrempeliger aanbod. Het onderwijs wordt ruimschoots benut omdat het gratis is. Een eigen bijdrage is snel een te zware last, juist voor de lagere-inkomensgroepen die wij zo graag willen stimuleren om van de voorschoolse opvang gebruik te maken. Het is belangrijk dat de kinderen niet alleen bezig worden gehouden, maar dat de leidster een gerichte aanpak kiest. Wanneer geeft het kabinet uitsluitsel over de broodnodige investeringen? Op welke manier wil de staatssecretaris een goede samenwerking met de basisscholen waarborgen? Als die niet effectief omgaan met de resultaten van de voorschoolse opvang, smelten die voor de ogen weer weg.

De staatssecretaris bereidt een nieuw landelijk beleidskader GOA voor. Wij vragen haar om daarin een helderder taakverdeling tussen Rijk en gemeenten te creëren. Het heeft geen zin om dingen dubbel te doen, want dat leidt maar tot het risico van afschuiving van verantwoordelijkheden. Ook vallen sommige thema's tussen wal en schip, zoals de rol van de ouders. Op lokaal niveau kunnen tal van mogelijkheden worden uitgedokterd om hen meer bij de schoolcarrière van hun kinderen te betrekken. Brede buurtscholen, oudercontracten, opvoedingsondersteuning en verlengde schooldagen floreren het best in een integrale lokale aanpak. In het beleidskader zou daarvan iets terug te vinden moeten zijn.

De heer Cornielje (VVD):

Maakt mevrouw Barth niet de fout dat het landelijk beleidskader de landelijk vastgestelde doelen betreft? Zij somt nu de middelen op, en tussen doelen en middelen zit een groot verschil. De fout van het landelijk beleidskader is dat er weer allerlei middelen in staan in plaats van doelstellingen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat ben ik niet helemaal met de heer Cornielje eens, want ik vind de betrokkenheid van ouders bij de schoolcarrière van hun kinderen ook een doel. Dat is ontzettend belangrijk en dat kan niet ongenoemd blijven als wij spreken over het lokaal beleid.

De heer Cornielje (VVD):

Het landelijk beleidskader is het instrument van het Rijk om de doelen die wij belangrijk vinden centraal vast te stellen. Het doel van het beleidskader is om dat bij voorkeur in meetbare termen te doen. Vervolgens is het aan de scholen en gemeenten om een eigen beleid te voeren en rekening te houden met de landelijke doelstelling. Natuurlijk is de betrokkenheid van de ouders bij de scholen belangrijk, maar dit hoort niet als doelstelling in het landelijk beleidskader te staan.

Mevrouw Barth (PvdA):

Daarom zeg ik ook niet dat in het beleidskader moet komen te staan hoe een gemeente dit vormgeeft. Dit is inderdaad de vrije beleidsruimte van de gemeente. Maar misschien waarderen wij het belang van die betrokkenheid wat verschillend.

De heer Cornielje (VVD):

Het belang van die betrokkenheid wordt niet verschillend beoordeeld, want wij vinden die ook zeer belangrijk. Het Rijk heeft het achterstandenbeleid gedecentraliseerd naar de gemeenten en de scholen, dus naar lokaal niveau, maar wil toch een instrument in handen houden om de vinger aan de pols te kunnen houden en dat is het landelijk beleidskader. Je moet dan goed weten wat je in het landelijk beleidskader neerzet en wat niet. Dan zeg ik: laten wij nu heldere doelstellingen formuleren en niet allerlei middelen daarin opnemen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie heeft goed over dit thema nagedacht en vindt toch dat het erin thuishoort. Die discussie komt ongetwijfeld terug als de staatssecretaris met haar voorstellen voor het beleidskader komt.

Ik kom nu nog op een ander punt. Met een "Abi-Abla"-aanpak zijn mooie resultaten te behalen. Zie het boeiende proefschrift van Maurice Crul die nu eens aan succesvolle allochtone jongeren zelf is gaan vragen wat hen op weg heeft geholpen. Hij kwam opvallend vaak een oudere broer of zus tegen. De Britse Labourregering heeft een systeem van tutoren ontwikkeld. Experimenten daar lijken interessant genoeg om op landelijk niveau voort te zetten. Laten wij bijvoorbeeld studenten studiepunten geven als zij bereid zijn een groepje kinderen te begeleiden. Ik heb gekozen voor een Turkse naam, maar ook dit idee is bruikbaar voor alle kinderen. Graag een reactie.

Voorzitter! Tot slot de gewichtenregeling. Die kraakt in haar voegen. Nationaliteit als criterium werkt niet meer als steeds meer kinderen de Nederlandse nationaliteit krijgen. De drempel werkt wellicht segregatie in de hand en voor zij-instromers is zelfs een gewicht van 1,9 niet toereikend. Wij beseffen dat herziening van de regeling grote gevolgen in het onderwijs kan hebben. Dit vraagt om een zorgvuldige, fundamentele discussie en het zou goed zijn als hierover een voldragen advies komt, bijvoorbeeld van de Onderwijsraad. Ik sta open voor suggesties.

Ik rond af. De PvdA-fractie vindt het pad dat de staatssecretaris heeft gekozen te smal. Wij betreuren dit, juist nu wij hebben bemerkt hoe breed de zorg over dit thema in de samenleving leeft. Wat ons betreft gaat de staatssecretaris opnieuw aan de slag met onderwijsstandaarden, met scholing van leraren, met taalbeleid, met voor- en vroegschoolse opvang. Voor het afsluiten van convenanten achten wij de tijd nog niet rijp zolang het voorstel voor laboratoriumscholen nog zo schetsmatig is. Bovenal manen wij de staatssecretaris tot spoed. Voor kansarme kinderen is elk jaar dat niet goed gaat een verloren jaar en wie hun talenten niet verspillen wil, heeft geen tijd te verliezen.

De vergadering wordt van 18.33 uur tot 20.00 uur geschorst.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Ik wil de Kamer danken voor het feit dat wij een hoofdlijnendebat voeren. Voor het onderwijs is dit een unicum. Ik zie uit naar meer hoofdlijnendebatten, omdat de vermaatschappelijking van het debat daarmee volop de kans kan krijgen. De discussie op hoofdlijnen maakt voor mensen buiten de sector duidelijk wat binnen het onderwijs gebeurt. Het hoofdlijnendebat is weliswaar uit noodzaak geboren, maar verdient daarom herhaling.

Natuurlijk zijn er vragen aan de orde die niet alleen door onderwijs kunnen worden opgelost. Ik neem graag de uitdaging aan om binnen het kabinet ook te spreken over de andere terreinen die met de problemen samenhangen. Het beleid stoelt ook op de initiatieven en besluiten van andere kabinetsleden; u kunt zich voorstellen dat tussen OCW, VWS, grotestedenbeleid, VROM en Justitie directe relaties bestaan. Wij zijn volop bezig met de verkenning van alle relaties. Niet alle vragen kunnen vanavond dus in dit hoofdlijnendebat worden behandeld, omdat ze verschillende portefeuilles bestrijken. Maar de samenhang tussen de terreinen is zeer duidelijk.

Ook in het onderwijs zelf zijn veel onderwerpen tegelijk aan de orde. Het viel mij op dat wij met dit hoofdlijnendebat hebben geraakt aan alle beleidsstukken van de afgelopen tijd: ik doel op Variëteit en waarborg, Maatwerk voor morgen, het document over de brede school, het voorspelde debat over de voor- en vroegschoolse educatie en het algemene kader van het kwaliteitsbeleid, dat in het regeerakkoord een diepte-investering heeft gekregen.

Een aantal aspecten die de revue hebben gepasseerd, hebben mij zeer aangesproken. Graag neem ik de uitdaging aan om de gewichtenregeling te moderniseren. Niet omdat ik vermoed dat wij dit morgen klaar hebben, maar in de zin van de heren Rabbae en Cornielje: verkennen op welke wijze het individuele kind met onderwijsachterstanden het best met extra stimulansen tegemoet kan worden gekomen. De huidige gewichtenregeling kent een aantal mankementen. Het ITS zegt dat de afstand tussen 1,25 en 1,9 eigenlijk zou moeten worden bemiddeld. De 1,25-kinderen zijn de kinderen van laagopgeleide ouders die in Nederland zijn geboren en getogen en wier familie vaak generaties lang in de categorie onderwijsachterstanden valt. Bij de 1,9-kinderen spelen ook sociaal-culturele achtergronden. Graag zou ik met de Kamer de modernisering van de gewichtenregelen verkennen: dit kan via een adviestraject naar de Onderwijsraad, maar ook op een andere wijze. De heer Cornielje bepleitte dit als een onderwerp voor het volgende regeerakkoord. Ik kan mij de aanname daarachter voorstellen, namelijk dat dit bij de 1,25-kinderen zonder meer tot herverdelingsaspecten leidt tussen steden en de gebieden daarbuiten en dat daarom zal moeten worden bezien hoe een en ander kan worden bemiddeld. Natuurlijk mag geen school hierdoor in de problemen komen. Het moet op zo'n wijze worden ingevoerd dat het individuele kind wordt gediend. Daarvoor zijn trajecten nodig zoals die nu op grote schaal worden ingezet: er is 20 mln. uitgegeven voor voor- en vroegschoolse educatie, 5 mln. daarbovenop voor leermiddelen en wij willen het natuurlijk graag uitbreiden. U begrijpt dat dit in de nota niet in cijfers is uitgedrukt omdat alle onderhandelingen hierover nog volop bezig zijn. Wel is dit type trajecten nodig om het individuele kind op zo'n jeugdige leeftijd te kunnen meten en toetsen: dus een samenhang van voor- en vroegschoolse educatie, opvang, taalondersteuning en educatie. In het vorige kabinet deed minister Netelenbos hiervoor voorstellen. Omdat steeds meer kinderen van die voorzieningen gebruik maken, ontstaat een steeds reëler beeld van de cruciale variabelen en daarmee kan de modernisering van de gewichtenregeling worden vormgegeven. Op dat moment kun je de modernisering van de gewichtenregeling verder vormgeven. Niet omdat ik denk dat voor ieder probleem een nieuwe regel een oplossing is, wil ik dat doen, maar omdat de extra middelen in het onderwijs juist daar terecht moeten komen waar ze het hardst nodig zijn. Dat is daar waar de achterstanden accumuleren.

In de afgelopen periode is uitgebreid gedebatteerd over het zogenaamde multiculturele drama. In de publieke opinie kwamen twee oplossingen naar voren: een vroegschoolse educatie en thuis Nederlands spreken. Ook al wordt het vraagstuk per dag door de discussie breder neergezet, toch spitst het debat zich steeds weer toe op de vraag wie schuldig zijn en wat de oplossingen zouden kunnen zijn. Men kiest dan echter wel heel vaak voor eendimensionale oplossingen. Bij dit vraagstuk moet breed worden ingezet. Ik heb dan ook gezegd dat ik een voorstander ben van een kabinetsbrede inzet. Tegelijkertijd moet ook de samenhang tussen de verschillende maatregelen in het oog worden gehouden.

Ik heb laten onderzoeken welke kinderen niet naar school gaan. Van alle kinderen gaat overigens 98,8% wel naar school. Op sommige locaties gaat zelfs meer dan 100% van de kinderen naar school. Men komt tot dit vreemde percentage, omdat in die locaties ook de illegale kinderen worden meegeteld. In de cijferreeksen die op het ministerie binnenkomen, zitten ook kinderen die elders niet geregistreerd staan en op die manier kom je aan percentages hoger dan 100.

De heer Rabbae heeft gelijk dat Rotterdam door de concentratie van kinderen die daar niet naar school gaan, afwijkt van andere plaatsen. Op andere plaatsen heeft men te maken met uitval door langdurig zieke kinderen, met kinderen zonder vaste woon- en verblijfplaats, met bijvoorbeeld schipperskinderen en met kinderen die om andere redenen niet op 4-jarige leeftijd naar school gaan. De meerderheid van de kinderen gaat overigens gewoon naar school. Ik wil graag een verkenning laten uitvoeren naar het idee van de heer Rabbae om te laten onderzoeken op welke wijze de vroegschoolse educatie zo kan worden ingezet dat een 100% vangnet wordt gerealiseerd voor die kinderen die juist op 4-jarige leeftijd naar school moeten gaan. Ik ga verder graag in op de uitdaging van de heer Rabbae om te zoeken naar een mogelijkheid om dit te regelen. Ik ga daarop in, omdat wij anders een debat zullen voeren over de leerplicht voor bijvoorbeeld 4-jarigen. Dat debat kan wel eens tot resultaten leiden die de Kamer niet wenst. De Kamer weet verder ook dat er al gesproken is over een selectieve leerplicht voor kinderen van 2,5 jaar. Ik wijs de Kamer erop dat onze bedoelingen dezelfde zijn. Wij willen namelijk allemaal bereiken dat die kinderen naar school gaan, voor wie het zo belangrijk is dat zij zo snel mogelijk naar school gaan.

De voorzitter:

Mevrouw Ross, ik zie dat u wilt interrumperen. Ik wil de staatssecretaris echter de mogelijkheid geven om in haar inleiding wat langere slagen te maken. Ik sta daarom uw interruptie niet toe. Ik zal aangeven wanneer de inleiding van de staatssecretaris overgaat in de beantwoording van specifieke vragen. Op dat moment kunt u uw interruptie plaatsen.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Ik kom straks nog te spreken over de afzonderlijke maatregelen. Ik weet dat mevrouw Ross een voorstander is van een algemene leerplicht voor 4-jarigen. Ik zal daar straks apart op terugkomen, opdat zij dan haar vraag kan stellen.

De hoofdzaak van deze discussie is de bestuurlijke context. Ik erken de urgentie van het probleem. De kwaliteit van het onderwijs is hier immers in het geding. Dat geldt zowel de algemene kwaliteit als de kwaliteit van het onderwijs dat speciaal bedoeld is voor kinderen die extra kansen nodig hebben. Deze onderwijskansennota behandelt de wijze waarop een en ander in een bestuurlijke context kan worden geplaatst. Ik moet dan ook eenieder teleurstellen die dacht dat hij deze vraagstukken één voor één aan de orde kon stellen. Die bestuurlijke aanpak is nodig, omdat ik eraan hecht om in deze periode geen debatten te voeren over een stelselwijziging. Het GOA-budget is op 1 augustus 1998 tot stand gekomen. Ik wil de stelseldiscussies die de afgelopen jaren zijn gevoerd niet herhalen, maar ik wil onderzoeken op welke manier de actoren binnen de lijnen die er nu liggen aan elkaar kunnen worden verbonden. Wij krijgen op dit moment van de inspectie precies te horen welke scholen met problemen kampen. Inspecteur-generaal Mertens heeft er terecht op gewezen dat er iets moet gebeuren, nu die scholen en problemen bekend zijn. Het is niet genoeg om in de Kamer te zeggen dat er iets moet gebeuren. Integendeel, het Rijk zal samen met de gemeenten, de scholen en de schoolbesturen beleid moeten ontwikkelen.

De bestuurlijke context is breed en diep. In het publieke debat zijn vooral de zestien scholen genoemd. Dit onderdeel is voor mij echter ondergeschikt aan hetgeen hierover in de nota is gezegd. In de hoofdlijnenbrief vindt de Kamer dan ook geen nieuw uitgangspunt, want ook in de nota staat dat het via twee lijnen tot stand moet worden gebracht. Het moet breed. Wij beginnen in de G4, maar wij willen dat binnen een jaar verbreden naar alle scholen die daaraan behoefte hebben. Het is dan niet vrijblijvend. Daar waar op dit moment zo'n bijzondere situatie aan de orde is, kun je tegelijkertijd inzichtelijk maken over welke cruciale variabelen het gaat. Dat kan dan tegelijkertijd meelopen in de brede aanpak. Het is een start van een traject. Ik wil de Kamer voortdurend met voortgangsrapportages lastigvallen over de vraagstukken die door de Kamer zijn aangegeven. Ik denk aan de wijze waarop anderen binnen de familie kunnen worden ingezet. Het is een typisch onderdeel van het GOA-beleid. Ik denk verder aan de wijze waarop de brede school daarin een rol kan vervullen – begin april krijgen wij daarover nog een debat – en de wijze waarop het valt binnen het algemeen kwaliteitsbeleid. Dat wil ik bij de Kamer voortdurend aan de orde stellen met voortgangsrapportages. In de hoofdlijnenbrief heb ik gesproken over een aantal afspraken die al liepen. Waarom heb ik dat gedaan? Het is over verschillende woordvoerders gespreid. Ik kan mij voorstellen dat niet iedereen de gehele agenda kent. Per kopje kan men zien waar welke afspraken lopen. Er lopen afspraken over de leerstandaarden, de brede school, klassenverkleining, taal. Het gaat om de vraag wat nog geïntensiveerd kan worden.

Eerst de bestuurlijke context. Binnen het kabinet zijn er veel partijen bij betrokken. Een van de eerste debatten bij de behandeling van de onderwijsbegroting verleden jaar ging over het gegeven dat het zondagsgevoel in de samenleving zich concentreerde op onderwijs. Daar moeten heel veel dingen goed lopen die elders niet goed lopen. Wij geven daar extra geld voor uit. Dat is heel bijzonder want dat zie je in de andere sectoren niet. Ik denk aan de arbeidsmarkt, huisvestingsvraagstukken en werkgelegenheidsvraagstukken. Op welke wijze kunnen in het onderwijs partijen worden gebonden om de urgentie van het vraagstuk aan te pakken? Ik ben het eens met mevrouw Kant dat onderwijs alleen het niet kan. Mevrouw Lambrechts bracht het zeer nadrukkelijk onder woorden. Dat ontslaat onderwijs niet van de zeer urgente plicht om te kijken op welke wijze het anders en beter kan.

Als het om regelgeving gaat, wijs ik op de gewichtenregeling en wat de gemeente als beleid heeft. Op gemeentelijk niveau is er een samenhang tussen de sociale en de fysieke pijler. Het zou zeer goed werken als het onderwijsachterstandenbeleid in de gemeente die samenhang krijgt. Als wij het landelijk bepleiten, bepleiten wij dat ook op gemeentelijk niveau. Daar moet alle samenwerking tot stand komen.

Er zijn naar de Kamer voortdurend signalen geweest van de kant van de inspectie en het Sociaal en cultureel planbureau, actoren die wij broodnodig hebben. Wij moeten heel precies weten waar wat aan de hand is. Men zag eerst signalen over een groep scholen die slecht presteren. Vanwege het feit dat de inspectie haar methodiek heeft aangepast, ziet men soms scholen benoemd. Dat zal doorgaan bij Variëteit en waarborg. Het is zeer belangrijk om de inspectie een zeer nadrukkelijke positie te geven in het proces dat nu tot stand moet komen. In het onderwijskansenplan gaat het om een breedte- en een dieptestrategie. Omdat er zoveel is geschreven over die scholen die in de dieptestrategie zouden vallen, wil ik het vandaag over de breedte hebben. Op zich is er zoveel, maar het hangt zo weinig samen. De samenhang komt samen in de school. In de school kom alles samen. Terzijde even de vraag over de leraren. Ik vind de wijze waarop ik dat heb ingezet, een aanpak van employability. Er is gezegd dat de leraar niet wordt genoemd. Ik kan mij niet voorstellen dat deze aanpak ooit slaagt zonder de leraar. Het gaat om het bekrachtigen van de leraar. Op welke wijze kan de school zo worden bekrachtigd dat de leraar de mogelijkheid krijgt om een aantal vraagstukken die op kindervoeten de school binnenkomen aan te pakken? Het gaat ook om materialen. Mevrouw Lambrechts heeft het eerder gesteld. Hoe is het mogelijk dat een aantal scholen nog steeds methodieken gebruikt waarvan eerder is vastgesteld dat die niet werken? Hoe krijg je die methodes van de kast naar de klas? Ze liggen namelijk in de kast. Dat gebeurt dan niet om onderwijsgevenden te belasten, maar juist om de professionaliteit te benadrukken. Ik lees de AOB-brief ook. Er zijn heel veel rapporten verschenen wat er allemaal mis is in het onderwijs, waarbij het onderwijs gezien wordt als panacee voor alle kwalen, waardoor alles tegelijkertijd zou moeten worden opgelost. Het onderwijs kan dat niet, maar kijk je vervolgens wat het onderwijs wel zou moeten doen, dan verschijnt rapport op rapport waarin staat wat er niet goed gaat, terwijl de Kamer wel weet dat er zeer veel zwarte scholen zijn die het heel goed doen. Net was er nog een opsomming van scholen die niet goed zouden zijn.

Ik zal de vraagstukken die mevrouw Kant aan de orde stelde apart behandelen. Ik zal nu spreken over de bestuurlijke context. Op dit moment wordt heel veel geïnvesteerd in de scholen in het kader van algemeen kwaliteitsbeleid. Ik denk aan de klassenverkleining, die flexibel is ingezet. Het kan op allerlei andere manieren dan alleen via één op twintig. Wij willen monitoren op effectiviteit.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De staatssecretaris beschrijft alweer de problematiek, nu in de bestuurlijke context. Dat er op allerlei niveaus van alles gebeurt weten wij al. Wij hebben de notitie gelezen. Ik vraag haar hoe zij haar eigen verantwoordelijkheid denkt te kunnen nemen bij het operationaliseren van een aantal zaken die op zeer korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Wij hebben allemaal vrij concrete voorbeelden gegeven wat er zou kunnen gebeuren en de staatssecretaris gevraagd haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. Natuurlijk zijn gemeenten en scholen met van alles bezig. Ik wil echter weten wat de staatssecretaris gaat doen om ervoor te zorgen dat ideeën op korte termijn in concrete actie worden omgezet. Het spijt mij zeer, maar wat zij nu zegt brengt mij niets nieuws. Ik weet het al.

Staatssecretaris Adelmund:

Misschien is het voor u niet nieuw, maar het is wel een feit dat wij budgetten hebben gedecentraliseerd. Wij moeten een bestuurlijke context maken waarin de actoren die verantwoordelijkheid dragen gaan samenwerken. De Kamer heeft zelf prachtige hoorzittingen georganiseerd. Ik heb de verslagen daarvan gelezen. Opvallend is dat de gemeenten de scholen niet zien en de scholen de gemeenten niet. Er is het veld van de gewichtenregeling GOA. Vervolgens zijn er de schoolbesturen en het Rijk. Ik wil graag verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs, vooral voor kinderen die in hun kansen bedreigd worden. Ik moet daarvoor over een heel smal paadje lopen, omdat het beleid in 1998 is gedecentraliseerd. Niet de kwaliteit van het beleid of van het toezicht op het beleid is gedecentraliseerd, maar het beleid is wel gedecentraliseerd. Ik wil inzoomen op alle vraagstukken die bij Variëteit en waarborg aan de orde zijn geweest of op welk moment dan ook. In de inspectierapporten die de Kamer jaar na jaar na jaar te verteren krijgt, wordt aangegeven dat er zwarte scholen zijn die het heel goed doen en dat er zwarte scholen zijn met dezelfde bekostiging, hetzelfde type kinderen en dezelfde huisvestingsomstandigheden die het niet goed doen. Daarvoor zijn natuurlijk de scholen zelf verantwoordelijk, evenals de besturenorganisaties en de inspectie die dat constateert. Wij gaan nu de fase in waarin ik niet alleen de rapporten van de inspectie aan de Kamer wil voorleggen, maar ook op welke wijze daarin verbetering kan worden gebracht. Verbeteringen kunnen alleen tot stand worden gebracht als de verschillende leemlagen, om ze zo te noemen, bestuurlijk op elkaar betrokken worden. Als ik de onderwijsbegeleiding tussen Zoetermeer en de scholen in zie, zou ik wensen dat wij behalve met de gemeenten ook samen met de besturenorganisaties daarvoor verantwoordelijkheid konden nemen. Ik wil graag akkoorden met de besturenorganisaties, in de lijn van Variëteit en waarborg. De goede voorbeelden gaan wij natuurlijk spreiden, precies zoals de Kamer zei. Dat zijn voornemens die moeten worden doorgezet. Waar binnen de school problemen accumuleren, wil ik een aanbod creëren, zodat in zo'n school de employability van de leerkrachten en de resultaten van de kinderen op afzienbare termijn verbeteren. Ik doel niet alleen op de resultaten in de zin van de inspectierapporten. De Kamer kan mij straks ook aanspreken op het vervolg.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Wat hebt u nu al uit de praktijk geleerd dat u nu zou kunnen toepassen, om uw eigen verantwoordelijkheid te nemen en de kwaliteit te verbeteren? Ik heb een aantal handreikingen gedaan. Collega's hebben dat ook gedaan. Wat kunt u nu aanreiken om tegemoet te komen aan onze wens tot concrete actie op korte termijn, om tot kwaliteitsverbetering te komen? U kunt toch niet nog meer onderzoek vragen? Er zijn toch dingen geleerd? Wat is dat en wat kunt u daarmee doen? Dát wil ik van u horen.

Staatssecretaris Adelmund:

Hartelijk dank voor deze interventie, want dan kan ik tenminste een keer het oordeel bestrijden dat het hier gaat om onderzoek. Ik moet er niet aan denken dat ik, in mijn functie, met deze strategie – een breedte- en dieptestrategie om de scholen krachtiger te maken – de boel ga onderzoeken. Dat lijkt mij heel leuk werk voor allerlei mensen in andere functies dan die van mij, maar dat is niet mijn functie. Ik voel mij verantwoordelijk, niet alleen voor de uitkomsten van de inspectie, maar ook voor het traject daarna. Dat staat omschreven in Variëteit en waarborg en het staat omschreven in allerlei punten die minister Hermans en ik hebben ingebracht, zoals de beleidsbrief bij de begroting. Wij zijn verantwoordelijk tot in de school. Natuurlijk gaat het allereerst om de kracht van de school. Maar als het daar niet lukt, hoeven wij dat niet steeds te constateren, maar moeten wij er iets aan doen door er allerlei zaken bij te zetten. Mevrouw Ross vraagt naar de instrumenten. De Kamer heeft veel instrumenten genoemd, maar ik wil daar straks even afzonderlijk op ingaan door het hele rijtje langs te lopen. Mijn onderwerp is nu de bestuurlijke context. Als u zich daar niet mee kunt identificeren, begrijpt u ook de aanpak niet. Ik moest deze aanpak kiezen omdat iets wat gedecentraliseerd is, niet ineens gecentraliseerd is op het moment dat er een urgent maatschappelijk vraagstuk op de agenda verschijnt. Ik wil een weg zoeken die afgebakend is precies op het moment dat de decentralisatieoperatie tot stand kwam.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! De bewaking van de kwaliteit van het onderwijs is niet gedecentraliseerd, maar die ligt hier. De staatssecretaris moet nu niet net doen alsof alleen de gemeenten daar verantwoordelijk voor zijn. Wij zijn daar gezamenlijk verantwoordelijk voor, evenals de staatssecretaris, die daar een richting in moet aangeven. Ik vind dat niet kloppen.

Staatssecretaris Adelmund:

Hartelijk dank! Ik vind ook dat wij verantwoordelijk zijn. Dat is precies wat ik net zei.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Precies! Wij maken onderdeel uit van het bestuur en het Rijk heeft een zeer nadrukkelijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Als de staatssecretaris zegt dat het haar niet om onderzoek gaat, vraag ik waarom zij alleen maar zestien laboratoriumscholen aanwijst die onderzoek moeten doen dat later weer gebruikt kan worden. Ik kan het niet met elkaar rijmen en ik verwacht van de staatssecretaris een concretere invulling.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik vind het heel spijtig dat dit misverstand is ontstaan. Ik dacht dat het alleen nog bestond bij mensen die de nota niet gelezen hadden. In de hoofdlijnenbrief die aan de Kamer is gezonden en in de nota staat dat het alle scholen in de vier grote steden betreft en binnen het jaar alle scholen die met deze problematiek te maken hebben. Daarnaast staat in de nota nog een strategie die gericht is op een aantal scholen om direct inzichtelijk te maken wat de cruciale variabelen zijn. Het gaat dus om een breedte- en dieptestrategie en niet om onderzoek, maar om aanpak en actie.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Natuurlijk hebben wij de nota gelezen. Wij hebben haar zelfs drie keer gelezen om te kijken of wij erin konden vinden wat wij zochten.

Staatssecretaris Adelmund:

Dat heb ik ook gemerkt aan uw inbreng.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoor de staatssecretaris nu zeggen dat de leraar natuurlijk belangrijk is en dat het belangrijk is de samenhang in de materialen en in de activiteiten te bewaken. Zij zegt dat die leraren natuurlijk methodes moeten hebben. Maar waarom tref ik dat dan niet aan in deze nota Onderwijskansen? Wij hadden ons daar allemaal op gericht. Mijn tweede vraag is of de staatssecretaris hier toch niet de fout maakt om te denken dat haar bestuurlijke context alleen de context is van het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid? Ik denk dat wij via het normale onderwijsbeleid veel kunnen doen voor de kinderen met een achterstand. Wat de leraar doet en wat de leraar kan, wordt bepaald door de normale weg van het onderwijsbeleid. Dat behoort ook een plek te hebben in een plan dat gaat over de bestuurlijke context van de onderwijsachterstanden.

Staatssecretaris Adelmund:

Dat ben ik helemaal met u eens.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Kunnen wij dan in de uitwerking terugvinden wat wij nu niet erin terugvinden?

Staatssecretaris Adelmund:

U zult op alle onderdelen uitwerking ontvangen. In de nota staat dat dit voor de zomer gebeurt. Als u dat te ruim vindt, wil ik het graag vervroegen en de eerste week van juni uitwerkingen aan de Kamer sturen. Dan gaat het wel over de lijn die bestuurlijk is ingezet via de afspraken die al gemaakt zijn, om de kracht van alle actoren te binden. Dit is precies wat u zelf bepleitte, namelijk om samenhang te brengen in de actoren bij dit vraagstuk. Dat moet eerst gebeuren, via afspraken, of deze nu convenant heten of niet. Dit zijn afspraken met besturenorganisaties. De lijn van Variëteit en waarborg is wel uitgebreid in de Kamer besproken, maar nog niet de wijze waarop je besturenorganisaties in zo'n rol kunt plaatsen dat zij verantwoording voor een rapport over een onderwijsinstelling kunnen nemen en de onderwijsbegeleidingsdienst en wat dies meer zij erbij kunnen betrekken. De Kamer zal dus heel veel elementen van de inbreng die in de afgelopen debatten is gegeven over methodiekontwikkeling, de koppeling hieraan van allerlei andere vraagstukken, de aanpalende terreinen in het kabinet, zoals VWS, een voor een langs krijgen. Ik wil heel graag in een hoog tempo vervolgnotities aan u toesturen, uitwerkingsnotities op de verschillende onderdelen, maar wel in een bestuurlijke context die ik hier heb neergelegd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Meestal gaat de staatssecretaris sneller dan de Kamer, maar vanavond ben ik bang dat het andersom is. Het beste zou zijn als wij in gelijk tempo met elkaar optrekken over dit belangrijke onderwerp. Ik wil graag dat als er spanningen zijn – ik voel enige spanning in dit geval tussen de staatssecretaris en de Kamer; als ik mij vergis, dan zij het zo – wij daar doorheen komen om tot goede afspraken met elkaar te komen vanavond, want daar gaat het om. In dat verband beluister ik bij de staatssecretaris dat zij zegt: Kamer, u kunt van alles wensen – het is mijn terminologie – maar ik zit vast aan een bestuurlijke context en die is waarschijnlijk belemmerend of vertragend of beperkend voor datgene wat de Kamer van mij zou willen. In dat verband zou ik graag van de staatssecretaris willen weten ten aanzien van welke wensen van de Kamer die bestuurlijke context anders reageert, zodat wij in ieder geval weten hoe wij deze zaak moeten aanpakken.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik moet u zeggen dat ik de bestuurlijke context niet zie als belemmering, maar als versnelling. Ik sta achter het beleid van Paars 1, waarin het gedecentraliseerd is. Het gaat om een heel aantal vraagstukken zoals u ook vanavond aan de orde heeft gesteld: op welke wijze kun je huiswerkklassen organiseren, op welke wijze kun je ouders helpen bij het toezien op het maken van huiswerk, op welke wijze kun je ouders erbij betrekken op het moment dat kinderen op de voor- en vroegschoolse educatie zitten? Dat regelen wij hier niet door het op een bord te schrijven, opdat het dan in het hele land zo gaat. Dat zijn vraagstukken die bij elkaar gesleuteld moeten worden op gemeentelijk niveau, mét de vraagstukken die zij daar op gemeentelijk niveau met elkaar kunnen verbinden. Daarbij blijft het Rijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Er is geen enkel moment waarop ik daar twijfels over heb. Maar het gaat erom maximaal de boter te braden uit het voorstel dat aangenomen is om dit beleid te decentraliseren, want dat is niet gebeurd op een achternamiddag. Dat is gebeurd, omdat daar kwaliteitsverbetering van werd verwacht wat betreft de wijze waarop je gemeenten en scholen met elkaar zou kunnen laten samenwerken.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dus, er is geen spanning met de bestuurlijke context...

Staatssecretaris Adelmund:

Nee. Wat ik graag wil, is dat het werkt als een versnelling. Dat was ook een vraag die mevrouw Barth heeft gesteld: is het niet zo dat de wijze waarop nu gemeentes daarbij betrokken worden, een vertraging zou zijn in de aanpak van deze problematiek? Ikzelf heb de stellige veronderstelling dat het een versnelling zal betekenen. Kijkt u maar naar de wijze waarop de gesprekken met de G4 zijn verlopen de afgelopen weken. Ik heb eerst gesproken met de G4, op basis van inspectierapporten, want de problematiek verhardt zich daar. Daar zijn vraagstukken aan de orde die kwalitatief en ook kwantitatief verschillen van de omliggende scholen in de andere gebieden. Wat ik graag wil, is dat snel verbreden, want ik wil niet alleen bij de G4 blijven. Maar omdat het bestuurlijk al een hele aanpak is om het daar te realiseren, heb ik overlegd met de wethouders uit de vier grote steden. Wie schetst mijn verbazing toen zij direct zeiden: dit is de aanpak die we zouden moeten gaan verkennen; wij willen graag daarin meedoen en dan over de hele breedte. Dit dan naast het toepassen van de dieptestrategie op een aantal scholen; het zal echter in iedere stad verschillend uitpakken. Als men er in een stad geen behoefte aan heeft, doet men het daar niet. Maar wel gaat het om een aanpak in de hele breedte over de onderwijskansenscholen zoals hier wordt voorgesteld. Ik zal het in de versnelling brengen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Natuurlijk ben ik – het geldt voor de collega's waarschijnlijk ook – ongeduldig, als het gaat om de vraag: waar gaan wij eigenlijk heen? De staatssecretaris heeft het recht, zoals wij dat ook hebben, om haar inhoudelijke betoog te houden, maar het zou wel goed zijn als zij aan het eind van de rit ons aangeeft wat zij denkt van al de voorstellen die gedaan zijn door ons allemaal.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Waar ik een beetje mee zit en wat mijns inziens een oorzaak is van de discussie die wij nu net achter de rug hebben, is dat het voor de Kamer zo onhelder is op grond van welke criteria scholen geselecteerd worden voor dit traject en wat daar precies een rol in speelt. Ik doel op de geobjectiveerde normen van de leerstandaarden, waar inmiddels eigenlijk iedereen wel ongeveer vóór is. Die hebben we nog niet. De staatssecretaris zegt dat zij het doet op grond van inspectierapporten, maar daar gaat wel een heel concreet traject lopen zonder dat het voor de Kamer mogelijk is om er de vinger achter te leggen. Hierdoor wordt het voor de Kamer heel moeilijk om haar verantwoordelijkheid voor het onderwijs waar te maken. De staatssecretaris gaat overleggen met wethouders, maar wij weten niet op grond waarvan. Ik denk dat daar een belangrijk deel van het probleem in zit.

Staatssecretaris Adelmund:

Als u kijkt naar de grote steden, dan is het heel duidelijk om welke scholen het hier gaat. Immers, u kunt zo zien aan welke scholen wij bijvoorbeeld een specifieke bekostiging toekennen, omdat daar allerlei problemen accumuleren. Iedere wethouder van een grote stad weet precies waar ze staan, wat ermee aan de hand is, of er goed management is of geen goed management, of er een goede schoolorganisatie is of geen goede schoolorganisatie, of men daar op een bepaalde wijze de gewichten regeling toepast en hoe de samenhang is met het onderwijsachterstandenbeleid vanuit de gemeente zelf; zelfs weet zo'n wethouder hoe de samenhang is met de fysieke pijler. Een wethouder van een grote stad kan precies de sociale kaart neerleggen, aangeven wat er met het onderwijs aan de hand is en op welke scholen de problemen accumuleren, scholen waar de maatschappelijke vraagstukken op kindervoeten binnenkomen. Die scholen kun je met deze aanpak ondersteunen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Maar de Kamer controleert geen wethouders. Het is wel heel goed dat u met hen in gesprek bent, maar als wij u als staatssecretaris goed willen controleren, moeten wij weten wat u met die scholen aan het doen bent.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik wil u heel graag op de hoogte brengen van de afspraken die ik met de wethouders maak. In de wet is echter wel vastgelegd dat de wethouders een taak in dezen hebben. Zij hebben een eigen democratische legitimatie voor de taken die hun zijn toegedacht in de wet. Het gaat erom of je samenhang kunt organiseren tussen de verschillende actoren. Ik wil u juist steeds vervolgnotities aanreiken om te laten zien welke versnellingen in het beleid gerealiseerd worden. Ik heb geen verschillen gehoord tussen de partijen over de urgentie van dit vraagstuk. Iedereen is de mening toegedaan dat iedereen daarvoor aan de slag moet.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik constateer dat de keus die kennelijk gemaakt wordt op twee punten niet helder genoeg is en daardoor omstreden blijft. Ik heb aangegeven dat wij het belangrijk vinden dat ook 1,25-scholen zo snel mogelijk bij dit traject betrokken worden. Die zitten niet in de G4, die zitten elders in het land en toch is het heel belangrijk. De heer Bosker constateert op grond van inspectierapporten dat het daar ernstiger is.

Het tweede punt betreft het probleem dat het grootste deel van die kinderen met achterstanden niet in die concentratiescholen zit. De scholen waarop deze kinderen zitten, scoren misschien wel goed maar de onderprestatie van die kinderen valt misschien weg binnen de statistiek van zo'n school. Het moet niet alleen gaan om een traject richting scholen. Als een dergelijk traject er wel komt, moet duidelijk zijn op grond van welke criteria die keuze gemaakt wordt. Vervolgens wijs ik erop dat de hele Kamer een groot commitment heeft met wat er met deze kinderen gebeurt en dat daarom die landelijke aanpak zo ontzettend belangrijk is.

Staatssecretaris Adelmund:

Als gemeenten daarin een taak hebben, staat dat echter niet los van een landelijke aanpak. Het is allemaal met elkaar gecombineerd. Er zijn verschillende actoren. De gemeenten hebben daarin ook een rol. Het zou toch prachtig als het allemaal tot stand komt.

Vervolgens sprak u over de 1,25-scholen. Dat punt wordt voortdurend onder de aandacht gebracht. Op de persconferentie heb ik ook daarop gewezen. Het is echter iets dat voortdurend op de achtergrond raakt. Op een of andere manier kan er maar één hype tegelijk zijn. Ik ben echter zeer doordrongen van het feit dat er méér vraagstukken liggen dan het vraagstuk dat zich nu heeft vertaald in de benoeming witte en zwarte scholen. Er liggen zeer veel vraagstukken die ook langs sociaal-economische lijnen lopen. Dat moet ook betrokken worden bij de wijze waarop je een en ander aanpakt.

Ik ben vroeger in het oude westen van Rotterdam zelf daarbij betrokken geweest. Ik heb zeer dicht gezeten op het Grandiaproject en het project van Ko van Calcar. Dat was een aanpak van achterstanden dwars over Nederland heen. Ik verwacht ook veel van de nu voorgestelde bestuurlijke aanpak: het precieze maatwerk leveren samen met alle desbetreffende actoren. Ik geloof dus niet in het neerleggen van één onderwijsachterstandenplan waarin alle achterstanden zouden kunnen worden opgeheven. Het gaat om een veelheid van wegen. U heeft het zelf onder woorden gebracht en gezegd dat dé oplossing er niet is. Je kunt niet een aantal blaadjes produceren waarin je weer kiest voor een Grandia-aanpak of een aanpak à la Ko van Calcar. Het gaat om het neerzetten van een bestuurlijke context. Je moet weten wie op wat kan worden afgerekend, wie waarvoor verantwoordelijk is en vervolgens moeten alle onderdelen die u heeft opgesomd in de aanpak gevat worden. Als je dat niet op die wijze doet, blijft het steeds wachten. Ik wil dus dat de gemeenten volop door kunnen gaan, ondersteund door deze bestuurlijke context. Tegelijkertijd zal de Kamer voortdurend voortgangsrapportages ontvangen over de wijze waarop al die zaken worden opgepakt. Ik kom straks nog terug op de afzonderlijke instrumenten.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik word hier een beetje duizelig van en eigenlijk ook een beetje moedeloos. Een zin of vijftig terug zei de staatssecretaris: het is maar een smal paadje. Ik denk dan: het is maar welke paden je wilt zien. En eigenlijk ook: welke paden wil je vervolgens betreden? Moet de staatssecretaris, omdat zij zegt "het is maar een smal paadje", haar gezichtsveld niet verbreden? We hebben twintig jaar onderwijsachterstandenbeleid achter de rug. We moeten concluderen dat dat beleid niet heeft geleid tot gelijke kansen van kinderen. Moeten we er dan niet serieus over denken andere paden te gaan betreden dan alleen die van het onderwijsachterstandenbeleid? Ik heb het dan over de sociaal-economische achterstanden en de segregatie, de apartheid die in het onderwijs is aan het ontstaan. Vandaag hebben wij het weer over van alles en nog wat, over allerlei projectjes en over allerlei dingetjes, maar wederom wordt om de echte oorzaak van de problemen heen gedraaid. Wordt het eindelijk niet tijd om andere paden te betreden?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik heb al eerder gezegd, dat met anderen zal moeten worden samengewerkt. Het is natuurlijk goed iets te doen met huisvestings- en werkgelegenheidsbeleid. Op tal van terreinen wordt een inzet gepleegd. Ik denk in dit verband ook aan het grotestedenbeleid. Kijk naar de nota's die de heer Van Boxtel heeft uitgebracht. Het is namelijk niet zo dat alleen met maatregelen voor het onderwijs een antwoord kan worden gegeven.

Hoewel alles wel met alles samenhangt, geldt wel dat wij verantwoordelijk zijn voor goed onderwijs en wij dienen na te gaan op welke manier je met het onderwijs de problemen kunt aanpakken. Ik moet er toch niet aan denken dat ik de scholen de boodschap moet verkopen dat dankzij het feit dat er een spreidingsbeleid is, er geen problemen meer zullen zijn. Dat is namelijk niet zo. Wat ik wel graag wil, is dat alle voorbeelden van het spreidingsbeleid dat in sommige gemeenten vrijwillig tot stand komt, worden gebruikt. Door de leden is een aantal van die gemeenten opgesomd, maar er zijn er meer. Ik noem Zaandam. Ik wil die gemeenten graag volgen. Dat heb ik al gezegd. Ik zal de Kamer melden hoe dat beleid uitwerkt. Ik ben zeer benieuwd naar wat er in Amersfoort gebeurt. Daar hebben mensen op vrijwillige basis voor een inzet gekozen waaraan verschillende partijen deelnemen. Er zal wat dat betreft altijd op vrijwillige basis moeten worden gewerkt. We hebben namelijk een samenleving waarin mensen echt zelf kunnen uitmaken waar zij gaan wonen en waar zij hun kind op school willen doen. Dat vind ik een vrij groot goed en dat wil ik niet zomaar overboord zetten. Ik vind het dus heel goed te verkennen waar men op vrijwillige basis en via advisering ouders betrekt bij datgene wat mogelijk de grootste kans voor hun kinderen zou kunnen opleveren. Graag wil ik nagaan hoe dat proces verloopt. Dit geldt voor Amersfoort, maar ook voor een aantal andere gemeenten. Ik stel de Kamer graag van de uitkomst van mijn bevindingen op de hoogte. Vervolgens kunnen wij op grond van de feiten nagaan of iets wel of niet is gelukt. Zoals men weet, is er al een rapport over de ontwikkelingen in Gouda, maar ik wil graag nagaan welke nieuwe situatie daar ontstaat. Dat heb ik eerder ook al toegezegd. Op grond van de feiten wil ik met de Kamer discussiëren.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! De staatssecretaris gaat in op één punt van mijn vraagstelling, maar ik wil dan met een vervolgvraag komen. Zij zegt dat zij de situatie wil bekijken. Dat vroeg ik echter niet. De staatssecretaris gaat wel kijken wat de gemeenten doen, maar zij kan zelf ook nadenken over een oplossing van het probleem. Zij kan zelf ook nagaan hoe we tot beter en gemengd onderwijs zouden kunnen komen. Het spreidingsbeleid is daarvan één voorbeeld. Het kabinet zou het initiatief kunnen nemen om dat te stimuleren en daarvoor goede plannen kunnen ontwikkelen. Daarover ging mijn eerste vraag. Ik heb echter nog twee andere vragen gesteld. Waarom wordt de sociaal-economische achterstand van de bedoelde gezinnen niet beter aangepakt? En: waarom wordt het onderwijs in zijn volle breedte niet beter ondersteund?

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Deze vraagstukken lenen zich voor bespreking in een goed hoofdlijnendebat, maar dat debat gaat dan over net wat andere onderwerpen dan wij vandaag aan de orde hebben. In Nederland zijn er verschillen in beloning. Er zijn arme mensen en er zijn rijke mensen en een heleboel mensen bevinden zich tussen die twee groepen. De verschillende vraagstukken hangen nauw samen met de prestaties die kinderen in het onderwijs leveren. Dus voor de onderwijsresultaten is het milieu en de opleiding die ouders hebben genoten erg belangrijk. Dit is een belangrijk gegeven bij het aanpakken van de sociale infrastructuur door het kabinet. Ik denk hierbij aan een koppeling met datgene wat bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid en op andere departementen gebeurt. Dit betekent echter weer niet dat je bij onderwijs met de witte vlag kunt zwaaien en kunt zeggen: omdat er sociaal-economisch zulke grote verschillen zijn, helpen maatregelen in het onderwijs ook niet. Vergeleken met andere sectoren is nu juist het bijzondere van onderwijs dat daar waar kansen op gelijkheid worden verondersteld, een dubbele bekostiging volgt. Dat is bijzonder vergeleken met de sectoren die de geachte afgevaardigde zojuist opsomde. Men kan bijvoorbeeld denken dat een persoon te weinig geld voor een huis heeft en dan zeggen: die geven we er een klap bovenop, ook al is er huursubsidie. Dat is toch iets heel anders dan datgene wat zich afspeelt binnen het onderwijs. Daar krijg je namelijk een 1,9-bekostiging op het moment waarop achterstanden cumuleren. Er is dus een aantal harde maatschappelijke vraagstukken die zich als het ware dwars door het onderwijs bewegen en waarvan iedere leerkracht die bepaalde kinderen lesgeeft last heeft. Dat blijkt gewoon. Vraag maar naar de ervaringen die men op scholen heeft. Dit betekent tegelijkertijd dat er voor het onderwijs zelf een aantal vraagstukken blijft gelden. Een aantal van die vraagstukken, zoals die van de spreiding, is thans juist uitstekend aan te pakken op gemeentelijk niveau. Daar ontstaat de consensus tussen de scholen, de consensus met het gemeentebesturen en met de besturenorganisaties. Dat kan men zien in Amersfoort. Ik wil daarom met de Kamer nagaan hoe de ontwikkelingen daar zijn. Waarom? Omdat ik met de Kamer over de feiten wil spreken. Er wordt namelijk gedaan of er in die gemeente sprake is van dé oplossing. Er is gesproken over zwarte en witte scholen, maar ik wijs erop dat men een willekeurig witte school kan nemen en dat dan zal blijken dat er ook daar enorme verschillen tussen de kinderen zijn. Dat geldt ook voor de zwarte kinderen. Er zitten ook Chinese kinderen bij; die doen het nog beter dan de autochtone.

Verantwoording en openbaarheid van resultaten; die vraagstukken lopen dwars door de dossiers heen die wij hier hebben besproken op allerlei andere momenten. Op het moment dat dit plan gaat lopen, krijgt u nog meer verantwoording en openbaarheid van zeer concrete resultaten. In grote steden met 40, 50, 60 scholen en 15 VO-instellingen lopen gigantische operaties. Tegelijkertijd zult u veel meer zicht krijgen op de precieze gevolgen van alle cijfers die u jaar na jaar heeft zien langskomen. Het is steeds een vraagstuk; het is steeds of-of. Op het moment dat je de gemeente of de schoolbesturen positioneert, zoals Mertens heeft gedaan binnen Variëteit en waarborg, lijkt het alsof anderen buiten beeld verdwijnen. Neen, de verantwoordelijkheid voor de staat van het onderwijs ligt hier. Laat dat heel duidelijk zijn. Wel hebben wij de primaire verantwoordelijkheid voor het onderwijsachterstandenbeleid bij de gemeenten gelegd. Dat hebben wij gedaan op 1 augustus 1998. Zij hebben nog nauwelijks de kans gehad om te laten zien wat zij daarvan kunnen bakken. Zij hebben die verantwoordelijkheid net gekregen en iedereen roept al: op welke wijze kun je dat controleren? Dat heb ik hier niet gehoord, maar ik zie het wel in notities die langskomen, bijvoorbeeld de onderzoeken die net zijn geproduceerd. Ik wil graag dat, zoals in de onderwijskansennotitie staat omschreven, het Rijk present is, te beginnen bij de vier grote steden, met een versnelling naar alle scholen die het betreft binnen het jaar om een intensivering aan te brengen binnen de gemeentelijke onderwijsachterstandsplannen. Dat betekent dat per stad afspraken met het Rijk worden vastgelegd. Dan kunt u straks bekijken hoe dat verloopt.

U kunt zich voorstellen dat wij, op het moment dat wij per stad afspraken maken, nog niet de schoolbesturen hebben. Die spelen een zeer cruciale rol. Ik wil graag met de besturenorganisaties eenzelfde traject volgen. Op het moment dat het hun school betreft, zullen zij er zeer druk mee bezig zijn. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat ook bij de besturenorganisaties, die ik zeer regelmatig zie, de wens leeft om die verantwoordelijkheid te nemen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris convenanten gaat sluiten met de gemeenten over het onderwijs en de onderwijsachterstanden zonder dat de besturen en de scholen daarbij betrokken zijn?

Staatssecretaris Adelmund:

Neen, de wethouders voeren voortdurend OGO-overleg, op overeenstemming gericht overleg met de schoolbesturen. Zij hebben die taak van ons gekregen. Tegelijkertijd zal ik graag de besturenorganisaties uitnodigen om met mij van gedachten te wisselen over de vraag hoe dit kan worden versneld. Een aantal van hen heeft dat al gedaan zonder dat ik zelfs de vraag heb gesteld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik dacht dat wij het er net over eens waren – misschien waren wij het er niet over eens en dacht ik dat alleen maar – dat een groot deel van het onderwijsachterstandenbeleid gewoon onderwijsbeleid is dat via de scholen tot stand komt. Ik zou het buitengewoon slecht vinden als het alleen maar via de gemeenten gebeurt; de staatssecretaris schetst de route al. Het is een nieuwe taak voor de gemeenten en de wethouders, maar voor de scholen en de leerkrachten is het geen nieuwe taak. Als je een aangrijpingspunt wilt om snel iets te doen, zou je je zwaartepunt ook eens daar moeten leggen: wat kan daar verbeteren?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik ben het helemaal met u eens. De verantwoordelijkheid ligt bij de scholen, maar de verantwoordelijkheid voor het proces rond het onderwijsachterstandenbeleid ligt bij de gemeenten. Het gaat erom of je die samenwerking tot stand kunt brengen. Zoals u in de hoorzittingen hebt blootgelegd, gaat het om de vraag hoe je dat zou kunnen ondersteunen; dat is het spannende. U hebt het net zelf bij de gewichtenregeling gezegd. Overeenkomstig de wijze waarop wij dat hebben gedecentraliseerd naar de gemeenten moet er over en weer inzicht zijn in datgene wat er gebeurt. De scholen moeten inzicht hebben in datgene wat de gemeenten doen met het onderwijsachterstandenbeleid; de gemeenten moeten inzicht hebben in datgene wat de scholen doen met het gewichtengeld. In de rapportage van de inspectie ziet u dat dit in vrijwel de helft van de gevallen niet het geval is. Dan gaat inderdaad precies datgene op wat mevrouw Lambrechts zegt, namelijk dat de linkerhand niet weet wat de rechterhand doet, of andersom. Ik wil graag een versnelling van die samenwerking, zodat men die gegevens van elkaar heeft en precies weet waar de ene zijn gewichtengeld en de andere zijn extra middelen ten behoeve van onderwijsachterstanden laat.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Heeft de staatssecretaris zich ook afgevraagd hoe dat komt? Voorkomt zij dit met het antwoord dat zij geeft in het onderwijskansenplan? Ik ben daar niet van overtuigd!

Staatssecretaris Adelmund:

Ik wil het graag anders. Ik wil geen gegevens meer krijgen – dat lees ik nu in de inspectierapportage – waaruit grote onbekendheid met een en ander blijkt. De decentralisatieoperatie is vers. Deze dateert van 1 augustus 1998. In een heleboel gemeenten lukt het inmiddels. Daar heeft men in een vrij korte periode zicht op elkaar gekregen. Ik doe die gemeenten tekort als ik alleen maar aangeef waar het nog niet goed gaat. Ik moet er niet aan denken dat de samenwerking tussen gemeenten en scholen er in die zin komt uit te zien dat scholen op de kop worden gezeten. Een dergelijke samenwerking kan ik mij niet voorstellen, want de besturen zitten er nog altijd tussen. Daar onderhandelt de gemeente mee. De gemeente is dus niet het zwaartepunt. Het zwaartepunt wordt gevormd door de school, de leerkracht en de leerling. Daar gaat het om. Er is veel schoonheid ontwikkeld op allerlei deelterreinen. Ik noem wat dat betreft onderwijsbegeleiding en de LPC's. Die zaken moeten worden ingezet waar dat nodig is, namelijk op de school. Er is ongelooflijk veel kennis in huis. Wij weten wat de cruciale variabelen zijn. De samenhang moet tot stand komen in de school zelf, maar dat is tot nu toe niet altijd gebeurd.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Mijn advies is, misschien stelt de staatssecretaris het op prijs om die te horen: ga eerst eens met de school praten. Dan hoor je wat die nodig heeft en wat de leraren nodig hebben voor ondersteuning. Vervolgens kun je bezien hoe de gemeente daaraan kan bijdragen. Dan voorkom je dat de gemeente allerlei methoden zelf gaat ontwikkelen. Dat kost heel veel geld. Er wordt ook veel tijd mee verspild, maar het voegt niets toe aan datgene wat al in huis is.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik moet er niet aan denken dat wij een of-of-situatie krijgen Dat blijkt ook uit de hoorzitting. Wij hebben de luxe niet van een of-of-situatie. Wij hebben te maken met het feit dat de kwestie van de onderwijsachterstanden destijds bij de gemeente is neergelegd, omdat wij daar een kwalitatieve sprong van verwachtten. Anders hadden wij het beleid niet op die manier ingezet. De scholen vragen ook voortdurend om ondersteuning. Het gaat dan niet aan om één keer in de week langs te gaan en te vertellen wat er moet gebeuren. Er moet echte ondersteuning worden gegeven, juist om de professionaliteit van leraren te versterken. Met het oog daarop moeten de verschillende actoren bij elkaar worden betrokken. Ik kom veel op scholen. Wij hebben ook veel met scholen overlegd over dit plan. De scholen waarmee wij dat hebben gedaan – het lag voor de hand om een aantal scholen er direct mee te confronteren – waren er enthousiast over. Zij waren enthousiast over het feit dat de verschillende actoren op de aangegeven wijze bij elkaar worden betrokken, want op die manier komt er duidelijkheid over de te volgen lijn met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid. Ik noem daarbij het Rijk, gemeente, schoolbestuur, school, leraar en kind. In de beleving mag die volgorde wat mij betreft andersom. Die extra impuls moet tot stand komen aan de hand van een lokale inkleuring per stad. Dat kan verschillen. De ene stad zal het anders doen dan de andere stad. Mevrouw Lambrechts wil dubbel werk voorkomen. Dat ben ik met haar eens. Men moet niet tot eigen uitvindingen komen. Ik wil heel graag dat er uitwisseling komt, zodanig dat dubbel werk wordt uitgesloten.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris zegt dat de aanpak per stad kan wisselen. Ik kan mij daar met het oog op de middelen wat bij voorstellen, maar de doelen moeten toch landelijk dezelfde zijn? De staatssecretaris veronderstelt toch niet dat de kwaliteitscriteria per stad mogen verschillen?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik had dat niet eens kunnen verzinnen. De kwaliteit van het onderwijsbeleid is mij een lief ding waard. Daarvoor heb ik al die actoren nodig. De doelen kunnen natuurlijk niet per stad anders liggen. Het gaat niet aan dat de ene stad iets aan werktrajecten doet voor VMBO'ers, terwijl de andere stad voor vroegschools kiest. Uit de onderzoeken is inmiddels gebleken wat het meest succesvolle traject is. Dat is voor- en vroegschools. Dat is KEA. Dat is taal. Dat zijn werktrajecten binnen het VMBO waar die nodig zijn. Het gaat om een flink aantal indicatoren, maar ze worden soms wel in een verschillende mix neergezet. Al deze instrumenten zijn nuttig. Dat is door iedereen onderschreven. Dat blijkt ook uit de keuzen die gemeenten maken. Dezelfde keuzen komen steeds terug. Ik wil overigens wel graag een aanscherping van het LBK. Daar wordt in het najaar op teruggekomen. Uit onderzoek blijkt overigens dat ook dit nodig is. Alle steden werken aan de aanpak van de voor- en vroegschoolse opvang. Wij komen daar in april nog over te spreken. Dan komen mevrouw Vliegenthart en ik allebei naar de Kamer, want die kwestie zit in ons beider portefeuille. Vroegschools zit bij mij, terwijl voorschools bij mevrouw Vliegenthart zit. Het gaat erom rationaliteit in die trajecten te brengen.

Het ligt in mijn voornemen om de aanpak zo snel mogelijk te verbreden, ook buiten de G4. Het heeft natuurlijk wel een reden waarom ervoor is gekozen om te starten bij de G4. Er komt een straks een onderwijsverslag aan waarvan ik al weet dat de problematiek zich namelijk concentreert in de G4.

Mevrouw Barth heeft gevraagd op welke wijze de overheid zicht heeft op wat de gemeenten doen. Het is natuurlijk het landelijk beleidskader dat wij hier voorstellen. In een eerdere brief heb ik al voorgesteld om dat aan te scherpen. Dat zullen wij uiterlijk eind dit jaar moeten doen, waartoe de Kamer voorstellen zullen bereiken. Het gaat dan om een aanscherping van het LBK 2002-2006. Ik wil graag het onderscheid tussen doel en middelen bij die voorstellen betrekken.

Aan het adres van mevrouw Ross kan ik zeggen dat de bundeling van OCW- en VWS-gelden verloopt via de GOA-regeling. De middelen moeten overigens wel afzonderlijk worden verantwoord. Op dit moment zijn wij nog doende om na te gaan of wij de regellast terzake nog wat kunnen verminderen.

Kennisintensivering en kennisverbreding dienen te passen binnen het algemene kwaliteitsbeleid. Ik zou mij zeer gehandicapt voelen als wij via de metafoor zwarte en witte scholen voortdurend het algemene kwaliteitsbeleid moeten bespreken. Dankzij de beleidsbrief, de notities Maatwerk voor morgen en Variëteit en waarborg en de voornemens in het regeerakkoord over ICT en klassenverkleining is over de hoofdlijnen als zodanig reeds nadrukkelijk van gedachten gewisseld. Deze vraagstukken zijn iedere dag op elke school volop aan de orde. In dat kader past nog een intensivering richting de scholen. Deze aanpak is pas mogelijk geworden doordat de inspectie nu heel precies inzoomt. Ik refereer aan de IST- en RST-rapporten waardoor wij precies weten hoe het er met de scholen voorstaat en welke scholen in de problemen zijn. Naast de aanbevelingen tot verbetering is een nieuw aspect dat er een ontwikkelingsplan wordt opgesteld. Bij dat plan is het mogelijk de gehele laag van onderwijsondersteuning in te zetten, zoals SBD en procesmanagement. Daardoor is er sprake van een doorlichting van de school. Dat is geen vrijblijvend proces, want er wordt intensief gemonitord om vervolgens de ontwikkelde methode en werkwijze zo breed mogelijk toe te passen, teneinde versnelling van de praktijk tot stand te brengen.

Voor de vertaalslag van de diagnosestelling naar een breder plan van aanpak hebben wij als het gaat om de specifieke situaties van scholen ongeveer drie maanden nodig. Ik zal de Kamer overigens via voortgangsnotities op de hoogte stellen van zowel de breedte- als de diepteaanpak.

De eerste gesprekken met de G4 waren positief. In 2001 hebben alle basisscholen integraal schooltoezicht via de inspectie. Dat betekent dat binnen die periode tot verbreding kan worden overgegaan. Bij de G4 kunnen wij starten omdat wij al heel veel gegevens hebben vanuit de inspectie. Alle scholen komen dus in 2001 aan bod.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Bedoelt de staatssecretaris alle scholen of alle achterstandsscholen?

Staatssecretaris Adelmund:

Alle scholen waar de problematiek van onderwijsachterstand zich concentreert, willen wij in deze benadering meenemen.

De heer Cornielje (VVD):

Stel dat steden in het kader van het grotestedenbeleid vanaf het begin mee willen doen in dit traject. Is dat mogelijk?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik heb tot nu toe steeds partijen ontmoet die ineens mee wilden doen. Dat was zonder veel discussie het geval bij de G4, maar ook bij bestuursorganisaties die ik heb gesproken. Als andere gemeenten geïnteresseerd zijn, zal ik graag verkennen of daar voldoende onderbouwing voor is. Wij hebben daar immers IST-rapportages voor nodig. Daarna kunnen wij zien of zij tegelijkertijd mee kunnen doen. Ik laat de Kamer in ieder geval in de eerste week van juni weten hoe ik het traject naar verbreding wil inzetten. Ik heb echter feitelijk materiaal nodig, want ik kan niet gewoon aanbellen om te horen hoe het gaat. Ik heb de inspectie nodig om de feiten te onderbouwen.

De heer Cornielje (VVD):

Dat is duidelijk. Als de voorwaarden waaronder zij mee kunnen doen, bekend zijn – dat zou in mei zijn – is de staatssecretaris bereid de steden die vallen onder het grotestedenbeleid uit te nodigen om aan de verbrede aanpak deel te nemen?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik wil de Kamer eerst de resultaten tonen van de onderhandelingen met de G4. In mijn brief stelde ik voor om die in mei aan de Kamer toe te zenden, zodat wij dat in juni, vóór het zomerreces, kunnen bespreken. Tegelijkertijd zal ik verkennen in hoeverre verbreding aan de orde is en ook dat laat ik de Kamer begin juni weten. Ik wil graag binnen het jaar verbreden, maar ik zal dat traject begin juni aangeven.

De heer Cornielje (VVD):

Wij hebben op de rondetafelconferentie een aantal wethouders en schoolleiders uitgenodigd, die afkomstig waren uit gemeenten anders dan de vier grote steden. Ik ben ervan overtuigd dat al die gemeenten en de scholen uit die gemeenten van meet af aan mee willen doen in dit traject. Ik hoop dat de staatssecretaris die handschoen oppakt.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik dank de heer Cornielje hartelijk voor deze opmerking. Het valt mij op dat onze interne voorspelling uitkomt, namelijk dat wij ten onder gaan aan het succes van deze aanpak hoewel dat in de publieke opinie nog niet helder is, gezien de wijze waarop erover wordt geschreven. Het is in elk geval helder dat men deze aanpak wenst en dat men vindt dat deze aanpak past bij een verantwoordelijke school, bij een verantwoordelijk schoolbestuur, een verantwoordelijke gemeente en een verantwoor- delijk Rijk. Wat de scholen nu zeggen aan te melden voor dit plan, is direct al heel omvangrijk. Wij hadden vermoed dat zij de grootste problemen zouden aandragen, maar zij willen de aanpak over de gehele linie. Het betreft dus al honderden scholen. In mei geef ik de Kamer daar inzicht in en begin juni geef ik mijn visie op de verbreding. Voorts overleg ik met collega's als de heer Van Boxtel in hoeverre wij de schakels onder woorden kunnen brengen in een eigen inzet en wat wij ter ondersteuning van dit plan kunnen organiseren. Ik voorspel de Kamer dat bij het inzoomen op de concrete scholen, de concrete vraagstukken naar voren komen die door haar aan de orde zijn gebracht. In dat geval moeten er direct oplossingen komen.

Het hanteren van een bestuurlijke aanpak dient ook bestuurlijke resultaten en oplossingen op te leveren. Daarbij rijzen bijvoorbeeld de vragen of het jeugdwelzijnswerk wel soepel genoeg is, of de voorschoolse educatie wel werkt op de wijze die nu is ingezet, of er van methodiek moet worden veranderd. Al deze concrete vragen zullen zich voordoen en het vereist bestuurlijk heel wat om daar een antwoord op te bieden, dus een aantal kabinetsleden zal heel snel moeten acteren. Met deze bestuurlijke aanpak zal er sprake zijn van een versnelling. Dit is dus geen onderzoek. Neen, de Kamer kan straks heel snel en heel direct doorlichten wat aan de orde is, waar de vraagstukken zich concentreren, waar snel aan gedacht moet worden en op welke wijze wij de vraagstukken zouden kunnen oplossen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris wil in 2001 alle concentratiescholen aanpakken. Betreft dit al deze scholen, of slechts die in het grotestedenbeleid?

Staatssecretaris Adelmund:

Bij de aanpak van de voorschoolse educatie is te zien hoe dit wordt toebedeeld.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik doel op het bestuurlijke traject.

Staatssecretaris Adelmund:

Daarvoor hebben wij al een veel bredere inzet gekozen. Wij zouden de aanpak graag laten gelden voor de scholen waar de onderwijsachterstanden zich concentreren. Ik heb ook toegezegd dat ik dit graag wil koppelen aan het aanscherpen van het LBK en de modernisering van de gewichtenregeling. Daardoor kan opnieuw de discussie gevoerd worden over de aanpak en de scholen waarvoor die aanpak zou moeten gelden.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het gaat mij nu heel concreet om het tijdpad van het bestuurlijk traject dat de staatssecretaris wil inzetten. Als zij zegt in 2001: alle concentratiescholen, bedoelt zij dan alle concentratiescholen of alle concentratiescholen in de grote steden?

Staatssecretaris Adelmund:

Het gaat dan om alle concentratiescholen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dus ook die in Lochem?

Staatssecretaris Adelmund:

De Kamer krijgt een overzicht van de wijze waarop de verbreding zou moeten worden ingezet. Ik heb in de brief geschreven dat ik dit in een jaar wil bereiken, maar de Kamer krijgt begin juni al te horen op welke wijze de verbreding zal worden ingezet.

Mevrouw Barth (PvdA):

Als de staatssecretaris spreekt over concentratiescholen, bedoelt zij dan 1,9-scholen of 1,25-scholen?

Staatssecretaris Adelmund:

De volgende vraag van mevrouw Barth zal zijn: 70% of 50%. Ik zal hierop ingaan in de eerste week van juni. Of een 50%-criterium of een 70%-criterium wordt gekozen, is namelijk mede afhankelijk van de wetenschap of de zwarte scholen wel of niet zijn toegenomen. Ik wil het overleg hierover heel precies voeren. De Kamer heeft dan het laatste woord.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Ik geloof dat de staatssecretaris mij vervelend begint te vinden, maar voor mijn fractie is dit wel een heel cruciaal punt. Wij willen zo snel mogelijk bij een landelijke aanpak uitkomen waarbij alle concentratiekinderen onder dit beleid zullen vallen. Daarom gaat het ons. Als de staatssecretaris zegt dat in 2001 alle concentratiescholen onder het beleid zullen vallen, denk ik dat er schot in de zaak zit, maar het is voor mij heel belangrijk als ik vandaag nog aan mijn fractie kan laten weten hoe snel er schot komt in de richting van alle kinderen die het betreft.

Staatssecretaris Adelmund:

Dit staat in de hoofdlijnenbrief. Ik wil het nog eens herhalen, ik heb het al toegezegd, maar het is mevrouw Barth blijkbaar ontgaan. Ik heb gezegd dat ik heel graag met de G4 wil beginnen. Ik heb daarvoor goede redenen, want de problematiek concentreert zich in die steden. Vervolgens wil ik die aanpak zo snel mogelijk verbreden, binnen een jaar, heb ik in de brief geschreven. Vanwege het feit dat alle sprekers aandringen op een verbreding van deze aanpak, zal ik de Kamer begin juni laten weten op welke wijze er aan condities moet zijn voldaan om die aanpak zo breed in te zetten. Het gaat mij dan net als de Kamer om de kinderen die het betreft. Ik zou zo graag inzoomen op het feit dat wij dan alle kinderen die te maken hebben met onderwijsachterstanden daarin kunnen pakken. Ik wil dit op een goede wijze doen, met een goede verantwoording in een schriftelijk stuk dat ik de Kamer begin juni zal voorleggen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het is meen ik wel bekend dat mijn fractie zo snel mogelijk toe wil naar een uitbreiding van het beleid naar alle concentratiescholen, ook buiten de Randstad en buiten de G4. Waarom kiest de staatssecretaris niet meteen voor deze aanpak? Is dit een kwestie van geld of van methodiek?

Staatssecretaris Adelmund:

Dit heeft ook te maken met de onderbouwing. Wij hebben pas in 2001 voor alle basisscholen IST-onderzoeken, dat wil zeggen inzicht in wat de inspectie vindt van de verschillende scholen. Tot die periode zou ik liever niet tot verbreding overgaan, maar ik ben er net als de Kamer aan gehecht om die verbreding zo snel mogelijk tot stand te laten komen. Ik vertrouw in deze aanpak. Het is een bestuurlijke aanpak waarvan ik denk dat hij zal slagen, te beginnen met de G4 en zo snel mogelijk uitbreiden. Beginnen over de hele linie betekent dus al met honderden scholen beginnen waar de problematiek het zwaarste is. Dit zal op korte termijn al heel wat bestuurlijke vraagstukken opleveren van samenwerking tussen ministeries en al wat dies meer zij. Die vraagstukken zijn al voor een deel voorspeld.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Betekent dit concreet: nu beginnen met de grote vier, dat wil zeggen ongeveer 300 scholen en in 2001 met de resterende 300 scholen? Volgens de cijfers van de staatssecretaris komen immers 600 scholen voor dit beleid in aanmerking.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik zou hier graag zo snel mogelijk aan toe komen. In de brief heb ik geschreven: binnen een jaar. Dit betekent dat ik dit moment zelf ook zo snel mogelijk naar voren wil halen. Ik wil echter niet ten onder gaan aan het succes van deze aanpak. Ik wil heel secuur voor de G4 in beeld brengen wat dit betekent voor de schakelmomenten tussen de verschillende ministeries. Ik voorspel dat er nog de nodige vraagstukken opkomen. Dit vraagt om direct management uit de verschillende portefeuilles. Ik hoop dat tegelijkertijd met de methode die wij dan hebben ingezet, die verbreding op een verantwoorde wijze kan worden ingezet naast alle beleid dat al loopt. Er liggen al heel veel afspraken en er wordt 1,1 mld. uitgegeven voor het onderwijsachterstandenbeleid. Op dit moment gebeurt er dus al heel veel tegelijkertijd. In de bestuurlijke context moet nu tot een samenhang van die aanpak worden gekomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mag ik hieruit afleiden dat wat de staatssecretaris is gelukt in de G4, op dit moment niet zomaar kan worden gerealiseerd daarbuiten?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik moet extra gegevens hebben om deze aanpak uit te breiden naar de scholen daarbuiten. Ik heb een aanleiding om daar te beginnen, gelet op de cijfers van de inspectie. De gegevens in de concepten van de inspectierapporten maken duidelijk dat er zeel veel redenen zijn om die aanpak zo te kiezen. Natuurlijk heb ik al overlegd met de steden met meer dan 100.000 inwoners; zij willen uiteraard het liefst vandaag nog deelnemen. Ik heb net zoveel ongeduld als u: het liefst pak ik alles tegelijk aan, maar wij moeten het wel secuur doen en niet aan het succes ten onder gaan. Daar begin ik dus en ik zal zo snel mogelijk verbreden, precies op de wijze die mevrouw Barth voorstaat.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft het steeds over het succes van de bestuurlijke aanpak. Wat is het succes van de aanpak? Kan zij een aantal concrete successen noemen?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik wil u graag voortgangsrapportages voorleggen, die u dan samen met mij precies bekijkt. Ik wil dat alle ideeën die al tijden in de Kamer leven, in de risicowijken worden toegepast. Ik wil dat daar iets tot stand komt, dat de betrokken actoren versnellen en dat er niet op gemeentelijk niveau bureautjes verschijnen die alles zelf willen verzinnen. Maar daarvoor is wel samenwerking nodig. Ik kan enorm veel maatregelen opnoemen die door deze bestuurlijke aanpak kunnen worden geëffectueerd. Het succes is dat een aantal mensen er echt trek in hebben en voor deze manier kiezen, en dus niet voor een megaplan, een decreet van bovenaf om de onderwijsachterstanden op te lossen. Het is immers gebleken dat het zo niet gaat. Ik zeg dit met spijt in mijn hart, want ik had graag gewild dat al die projecten waren geslaagd, maar op de samenballing van verschillende vraagstukken hebben wij op dit moment geen antwoord, tenzij wij tot in de scholen doordringen. Uit de rapporten van de inspectie kan de Kamer inderdaad jaar in jaar uit dezelfde gegevens halen over de plaatsen waar het niet goed gaat en waar wel. Met de toegepaste koppeling kan een bescheiden extra stapje worden gezet.

Ik hoop dat de Kamer de voortgangsrapportages zo snel mogelijk onder ogen krijgt. De Kamerwens om zo snel mogelijk te verbreden, wil ik betrekken op vragen die ik zelf heb gesteld, maar die ik pas aan de Kamer zal doen toekomen als ik er zelf het antwoord op heb. Als ik de inspectie vraag of de aanpak voor de 1,9-leerlingen ook geschikt is voor de 1,25-leerlingen, dan antwoordt die dat dit niet vanzelfsprekend is. De aanpak van onderwijsachterstanden die zich drie generaties achter elkaar reproduceren, zou immers wel eens anders kunnen zijn dan de aanpak die nu is gekozen voor de G4. Daar is volgens de inspectierapporten segregatie een van de belangrijke factoren, naast de onderwijsachterstanden langs sociaal-economische lijnen en daar zou via taal- en andere projecten extra moeten worden aangepakt. Alle vragen wil ik dus van antwoorden voorzien en die wil ik begin juni aan de Kamer voorleggen. Zo wil ik bezien of deze aanpak de juiste is. Ik wil graag verbreden, maar dan wel effectief.

Ik heb al gezegd dat ik uitzie naar de modernisering van de gewichtenregeling. Ik wil die ook in samenhang bezien met de GOA-budgetten. Een aantal Kamerleden pleitte er nadrukkelijk voor om de school hierover zeggenschap te geven. Volgens de inspectie spelen hierbij een grote hoeveelheid onbekende factoren. Ik zou graag alle relevante aspecten hierbij betrekken. Een adviesaanvraag aan de Onderwijsraad zou ook in die zin moeten worden verkend. Voor het eind van dit jaar wil ik daarover met de Kamer in het kader van de aanscherping van het LBK spreken.

Er is gevraagd op welke wijze verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de gewichtengelden. Binnen de gemeenten ontstaat een circuit van op overeenstemming gericht overleg, want ook daar beseft men dat een doorbraak alleen dan kan worden bereikt. De plannen die daar worden ontwikkeld, worden via de gebruikelijke wegen gelegitimeerd. Er is verder nog steeds een afstand tussen de schoolgebonden middelen en de middelen van de gemeenten. Ik hoop dat een van de effecten van dit plan is dat men over en weer meer zicht krijgt op de inspanningen die worden geleverd.

Mevrouw Lambrechts heeft gevraagd of ik de scholen wil uitleveren aan de gemeenten. Dat is echt het laatste dat ik zou wensen. Ik wil dat alle partijen naar vermogen bijdragen aan wat er in de scholen gebeurt. Mevrouw Lambrechts sprak heel plastisch over leraren die onder extra druk worden gezet. Dat is niet de bedoeling. Wij willen namelijk dat de professionaliteit van de leraar beter tot haar recht komt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De scholen zijn de eigenlijke spin in het web en niet de gemeente en de inspectie. Die zijn ook belangrijk, maar zeker niet de spin in het web. Het is niet toevallig dat de zeggenschap en de medezeggenschap voor de gewichtengelden bij de scholen ligt. Wij wilden daarmee tot uitdrukking brengen dat juist de school de zeggenschap en de medezeggenschap over die gelden moest hebben. Wij hebben dat zo geregeld, ook al waren er verschillen van mening over de wijze waarop een en ander moest worden geregeld. Uit het antwoord van de minister maak ik op dat een en ander niet het effect op de uitwerking heeft gehad dat wij beoogden. Ik dring er daarom opnieuw bij de staatssecretaris op aan om de positie van de scholen bij de zeggenschap en de medezeggenschap over die gelden tot haar recht te laten komen.

Staatssecretaris Adelmund:

Het is zo geregeld dat daaraan tegemoet wordt gekomen. Het is inderdaad de school die het voor het zeggen heeft. Mevrouw Lambrechts merkte eerder echter terecht op dat het verkeerd is dat de ene hand soms niet weet wat de andere doet. Het moet het doel zijn om de effecten te laten cumuleren door ervoor te zorgen dat beide partijen van elkaar weten wat zij doen. Op gemeenteniveau is er, binnen de gemeentelijke financiële kaders, op dit moment al samenhang tussen de inburgering, het vroegschoolse onderwijs, de brede school, de kinderopvang en het veiligheidsbeleid.

Voorzitter! De huidige onderwijsachterstandenplannen bevatten in de helft van de gevallen geen informatie over de inzet van de gelden die rechtstreeks aan de scholen zijn verstrekt. Op dit moment weten wij dus van de helft van de scholen niet wat zij met de gewichtengelden doen. Dat is heel jammer. Kennis daarover kan de effecten namelijk versterken. Die kennis moet er dan ook snel komen.

In het GOA-beleid is nadrukkelijk de mogelijkheid opgenomen dat gemeenten de scholen aanspreken op de wijze waarop zij de formatie voor speciale doeleinden inzetten. Dat geldt dan wel het onderwijsachterstandenbeleid en de samenwerking. Dit is bij de hoorzitting overigens ook aan de orde gesteld, want daar werd erop gewezen dat elke actor andere prioriteiten heeft. Het doel moet samenwerking tussen de verschillende actoren zijn. Het resultaat moet uiteindelijk samenhang binnen de school en een kwaliteitsverbetering van het onderwijs zijn. Hiervoor is een intensief gesprek nodig tussen schoolbesturen, schoolleiders en wethouders in het kader van het onderwijskansenbeleid. Dat gesprek zal er ongetwijfeld komen.

Vele sprekers hebben iets gezegd over allochtone ouders en de wijze waarop hun positie kan worden versterkt. Dat onderwerp raakt aan meerdere portefeuilles. Ik zou het zeer op prijs stellen dat er ook een aanbod aan de ouders wordt gedaan als hun kinderen worden voorgedragen voor vroegschoolse educatie. Dat aanbod moet leiden tot de garantie dat ook de ouders meer inzicht in de Nederlandse taal krijgen en dat die taal thuis ook meer wordt gebruikt. Ik denk daarbij aan de Wet inburgering nieuwkomers of aan de regelingen voor de oudkomers. In de toekomst zullen er combipakketten moeten worden aangeboden. Ik ben hier niet alleen voor verantwoordelijk. Een deel van de verantwoordelijkheid hiervoor ligt namelijk bij de heren Van Boxtel en Hermans. Zij zijn echter ook een voorstander van een dergelijke aanpak. Als die aanpak er komt, kan dat leiden tot een versnelling.

Ook binnen het bouwbeleid en de ruimtelijke ordening worden zeer cruciale besluiten genomen binnen de stad. Daar krijg je die samenhang. Als het goed is komt er samenhang tussen de fysieke en de sociale pijler binnen de stad. Als ik kijk naar het initiatief van Amersfoort, dan is daar de actieve regisserende rol van de gemeente. Daar zie je een realisatie van spreiding van allochtone en autochtone leerlingen. Er ligt inmiddels ook weer een rapport van VWS waaruit blijkt dat het heel goed is als er juist wel concentratiescholen zijn. Er is sprake van een dubbele bekostiging. Je kunt heel erg inzetten op taalbeleid. Je hebt kinderen met één soort ongemak, de taal. Je kunt het heel specifiek toespitsen. Daar waar het wenselijk is, kunnen gemeenten dat inzetten.

Mevrouw Kant (SP):

Ik maak er bezwaar tegen dat de staatssecretaris zegt dat er verschillende onderzoeken zijn. Het Sociaal en cultureel planbureau heeft geconstateerd dat concentratie van allochtone kinderen op scholen slecht is voor hun onderwijskansen. Dat zal zij toch niet ontkennen?

Staatssecretaris Adelmund:

VWS heeft een onderzoek gehouden. Omdat mevrouw Kant deel uitmaakt van een kleine fractie, moet zij vele portefeuilles tegelijk doen. VWS heeft mevrouw Vliegenthart laten weten dat er ook voordelen zitten aan het feit dat kinderen eenzelfde type aanbod van onderwijs hebben. Je kunt er heel veel over zeggen. Er zitten grote verschillen tussen zwarte kinderen en ook tussen witte kinderen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik vind het bijzonder teleurstellend. Natuurlijk zitten overal voor- en nadelen aan. Het Sociaal en cultureel planbureau heeft jaarlijks een rapportage. Jaar op jaar is er geconstateerd dat het niet goed. Is.

Staatssecretaris Adelmund:

In artikel 23 van de Grondwet staat dat wij de vrijheid van onderwijskeuze hebben. Mensen kunnen zelf beslissen waar zij zich vestigen. Een gedwongen spreidingsbeleid kan niet tot stand worden gebracht. Ik ben er gelukkig mee dat dit niet kan. Het is wel goed dat op vrijwillige basis te doen. Op gemeentelijk niveau zijn daarvoor mogelijkheden. Mevrouw Kant heeft in eerste termijn gezegd dat alle zwarte scholen slecht zijn. Ik hoor die suggestie nu weer. Er zijn zwarte scholen die het veel beter doen dan witte scholen. In het beeld van mevrouw Kant zijn de zwarte scholen slecht en de witte goed. Dat is niet zo.

Mevrouw Kant (SP):

Ik maak hier echt bezwaar tegen. Er zijn sporadisch zwarte scholen te vinden die het inderdaad redelijk goed doen. Het gaat om de grote linie. Het gaat om de vraag, waar het gemiddeld beter is. De staatssecretaris kan niet ontkennen dat over de grote linie concentratie van allochtone kinderen slecht is voor onderwijskansen. Zij maakt bagatelliserende opmerkingen en legt mij woorden in de mond die ik niet heb gezegd. Zij sprak over verplichte spreiding. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb gevraagd of de staatssecretaris bereid is het initiatief te nemen om te komen tot beleid dat leidt tot spreiding. Ik denk dan aan de huisvesting en onderwijs. Ik moet constateren dat de staatssecretaris weigert een initiatief te nemen op dit terrein.

Staatssecretaris Adelmund:

U bent erop klaargekomen. Dat is nu al drie keer het geval geweest.

Mevrouw Kant (SP):

Pardon?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik zei dat u al drie keer over dit onderwerp steeds alleen maar conclusies heeft getrokken.

Mevrouw Kant (SP):

Ik hoorde u iets anders zeggen.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik ben ervoor dat op gemeentelijk niveau wordt verkend of men wel of niet vrijwillig kan spreiden. Ik zal daarvan de resultaten meedelen. Het beeld dat mevrouw Kant schetst dat alle zwarte scholen het niet goed doen of dat er hoogstens sporadisch scholen voorkomen die het wel goed doen, is geen goed beeld van de werkelijkheid. De opmerking dat ik zou ontkennen dat er problemen zijn, is niet juist. Alles wat wij voorstellen, is erop gericht om de problemen aan te pakken. Wij moeten ook onderkennen waar vooruitgang plaatsvindt. Die is gigantisch, juist op die scholen met veel extra middelen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik maak ernstig bezwaar tegen de woordkeuze van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Adelmund:

Dan neem ik die bij dezen terug.

Mevrouw Kant (SP):

Dat lijkt mij zeker op zijn plaats. Voor de derde keer beantwoordt de staatssecretaris niet mijn vraag over het vrijwillig spreidingsbeleid.

De voorzitter:

Het Reglement van orde zegt niet dat iedere vraag naar bevrediging beantwoord kan en moet worden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Zegt het reglement dat ik de staatssecretaris een vraag mag stellen?

De voorzitter:

Het reglement niet, maar de voorzitter is mild als altijd.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Bij een bezoek aan Duitsland hebben wij gezien dat wettelijk geregeld is dat de mensen hun kinderen inschrijven in de wijk waar zij woonachtig zijn. Nu weet ik dat zo'n regeling in Nederland niet alles gemengd zou maken. Je hebt concentraties van bepaalde bevolkingsgroepen in één wijk. De vlucht van sommige mensen van wijk A naar wijk C wordt er echter door belemmerd. Wat denkt de staatssecretaris van die gedachte, in de Nederlandse bestuurlijke context?

Staatssecretaris Adelmund:

Gemeenten hebben daar beleid voor. In een aantal gemeenten wordt nu ingezet op vrijwillig spreidingsbeleid. Ik zal de Kamer doen toekomen hoe dat gaat, want dat monitoren wij. Ik wil tegelijkertijd laten zien hoe het gaat als men scholen koppelt aan postcodes. Dat gebeurt ook. Ik zou graag met u verkennen hoe dit in de grote steden in Nederland gestalte krijgt. Vervolgens zou ik met de Kamer een debat willen voeren hoe wij daar tegenover staan. Kunnen wij dat wel of niet onderschrijven?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Komt u met gedachten hierover?

Staatssecretaris Adelmund:

Op dit moment vindt het in een aantal steden plaats. Er is daar een inzet tot vrijwillige spreiding. Ik ben er zeer voor om het huisvestingsbeleid te koppelen aan deze problematiek. Ik ben ook zeer voor het verkennen van de mogelijkheden tot spreiding via de koppeling aan postcodes, zoals bepaalde gemeenten doen. Ik ben voor zo'n aanpak, die moet leiden tot vrijwillige spreiding.

Ik heb net het nodige gezegd over de samenhang met het gemeentelijk beleid. Het Rijk is de initiator en schept voorwaarden. Er zijn vragen gesteld over extra middelen. Ik heb de Kamer een brief doen toekomen. Er is 20 mln. en 5 mln. extra. Je kunt daarvan niet 100 risicowijken van een complete structuur voorzien. Wij onderhandelen, zoals iedere bewindspersoon dat doet. De heer Cornielje heeft mij aangeraden daar verder niet over te spreken. Dat lijkt mij wijs, want ik weet dat de minister van Financiën als regel heeft dat ieder die van tevoren spreekt over wat hij nodig heeft dat bij voorbaat kwijt is. Het zal niet helemaal zo lopen, want de Kamer is er ook nog bij. Het is echter niet handig om van tevoren inzicht te geven hoe wij met elkaar vaststellen welke ruimte er is en vervolgens op welke wijze aan de prioriteiten die anderhalf jaar geleden nog vers waren, onderwijs en zorg, daarmee wordt tegemoetgekomen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mogen wij in uw brief van mei, welke vorm die ook heeft, vernemen welke bedragen u van Zalm los heeft gekregen voor de voorschoolse voorzieningen?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik vind het vooralsnog mooi dat wij elke week weer een week uitstellen, want de ruimte wordt per week groter. Als de ruimte ook de komende weken steeds groter wordt, stel ik graag verder uit. Ik hoop echter van harte omstreeks die tijd zicht te hebben op intensiveringen die zouden kunnen worden toegepast.

Voor de onderwijsachterstanden gaat 1,1 mld. om. Ik wil dat die gelden zeer efficiënt worden belegd. Op een aantal terreinen kunnen er knelpunten zijn, zeker als het Rijk de initiator van het plan is. Dat geldt zeker voor vroegschoolse opvang. Van 20 mln. kun je niet een dekkend netwerk maken. Er werd gesproken over 200 mln., maar de onderbouwing daarvan heb ik nog niet gezien. VWS en OCW komen samen naar de Kamer. Ik zag dat zelfs al een datum geprikt was voor discussie over voorschoolse educatie. Ik hoop binnenkort zicht te hebben op de wijze waarop wij verder kunnen intensiveren. Ondertussen worden projectleiders aangesteld voor het PMPO en voor het VO. Dat wordt Ruud Emmerik, die de Johan de Wittschool heeft gedaan. Er zullen natuurlijk extra vragen aan de inspectie komen. De inspectie zal het onderzoek op achterstandsscholen intensiveren. De inzichten die worden opgedaan zullen worden versleuteld in een verspreiding van de kennis. Daarnaast zal in de grote steden ook nog gerapporteerd worden aan de betrokken wethouder. Dat loopt nu voor een groot deel allemaal langs elkaar. Ik wil graag dat het totstandkomt om de voortgang in het lokale achterstandenbeleid te behouden. Meer specifiek zal de inspectie ontwikkelingen volgen bij de kleine groep scholen waar ook nog de geconcentreerde inspanning aan de orde is. De inspectie zal in het kader van het onderwijskansenplan dit steeds meenemen in het jaarlijkse onderwijsverslag, evenals de eigen inzet op dit punt. Ik veronderstel hierbij dat dit plan zeker tot 2004 zal lopen.

Een aantal heeft afgevaardigden heeft iets gezegd over de onderwijsondersteuningsinstellingen en dat sprak mij aan. Ik zou die graag ten dienste willen laten komen van de mensen die in de scholen echt een gigantische krachtsinspanning leveren. Met de landelijke pedagogische centra wil ik nadere afspraken maken over de inzet en op welke wijze materiaal aangeboden kan worden dat aansluit bij de behoeften van de scholen, ook voor Nederlands als tweede taal. Het gaat dan om maatgerichte deskundigheidsbevordering. Met het werkverband van provinciale en regionale onderwijsbegeleidingsdiensten wordt overlegd over de wijze waarop schoolbegeleidingsdiensten kunnen bijdragen aan de ondersteuning van het onderwijskansenplan. Zij zullen eveneens een bredere expertise inzetten ten behoeve van het totaal.

Tegelijkertijd werken wij aan de ontwikkeling van de gesubsidieerde uitvoering van een opleidingstraject lesgeven op achterstandsscholen. Hieraan wordt ook gerefereerd in een aantal voorliggende moties. Verder werken wij aan het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving waar die blijken te bestaan in de trajecten met de geselecteerde scholen. Dat geldt vooral voor werkend leren. Tevens proberen wij te zorgen voor de relevante departementale samenhang, met name op een aantal terreinen op het gebied van onderwijskansen die direct met elkaar in verband staan.

Taalbeleid is voortdurend naar voren gekomen als de cruciale variabele. Het kabinet heeft geld en inzet geleverd om extra mogelijkheden voor taalbeleid beschikbaar te maken. De heer Cornielje heeft gelijk dat dit lang heeft geduurd. Men wilde hier kwalitatief net zo'n sterk traject van maken als het Freudenthal-instituut heeft en daarvoor was een lange termijn nodig. Maar wij willen dat graag versnellen, zodat het zo snel mogelijk ter beschikking komt van de scholen. Het adviesbureau KPC in Den Bosch beoordeelt en subsidieert op dit moment van onderop allerlei projecten in het kader van Nederlands als tweede taal. Tegelijkertijd is de vergroting van inzicht in de effectiviteit van methoden aanleiding geweest om het expertisecentrum Nederlandse taal op te richten, waar dat lange traject loopt. Wij willen dit traject graag versnellen. Ik zal de Kamer steeds berichten in hoeverre dit lukt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Het is mij niet geheel duidelijk wat scholen hebben aan zo'n taalexpertisecentrum. De Kamer stond destijds voor ogen dat het een ondersteuning voor scholen zou zijn. Ik begrijp nu uit de stukken en uit het betoog van de staatssecretaris dat dit centrum wederom met een onderzoek van acht jaar bezig is. Dat zal weliswaar nu versneld worden, maar zijn dat nou echt activiteiten waar wij behoefte aan hebben als wij spreken over een taalexpertisecentrum ten behoeve van scholen en van taalonderwijs?

Staatssecretaris Adelmund:

Wat ik net als u zo graag wil, is dat het zo snel mogelijk leidt tot pilots, die als goede praktijken te verbreden zijn naar alle scholen. Wij zullen ons ervoor inzetten dat het op die wijze gaat. Hierover vinden gesprekken plaats en ik zal de Kamer graag met de voortgangsrapportages steeds ervan op de hoogte houden in hoeverre wij de zaak kunnen versnellen. Het achtjarentraject is eerder afgesproken, maar ook ik moet er niet aan denken dat men blijft studeren en dat het niet snel neerslaat als ondersteuning voor de scholen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat doet het expertisecentrum op dit moment eigenlijk precies? Het is al jaren bezig en niemand ziet er iets van.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik heb begrepen dat het moment nu is aangebroken voor de versnelling naar toepassing in de scholen. Ik zal de Kamer graag daarvan op de hoogte brengen.

Dit geldt trouwens voor het taalbeleid in het algemeen. Over KEA wordt vaak gesproken, ook in de Kamer. Deze aanpak is er nog niet op alle scholen, zoals de Kamer weet. Er is tegelijkertijd alweer discussie over op welke wijze taalbeleid op zo'n manier gestalte krijgt dat mogelijkerwijs de sociale competentie nog onvoldoende wordt belicht. Ook de KEA-aanpak volgen wij dus direct om te zien hoe deze binnen meer scholen kan worden toegepast. Eenduidigheid van taalbeleid is natuurlijk van groot belang. Zoals een aantal van de sprekers al heeft gezegd, gaat het hierbij niet alleen om het vak Nederlands, maar ook om de wijze waarop je in zaakvakken integraal taalbeleid kunt voeren.

Over de leerplichtverlaging naar 4 jaar heb ik gezegd dat ik heel graag de wijze wil verkennen die de heer Rabbae heeft voorgesteld. Ik zou graag de ontbrekende 2% op school hebben, zeker als het kinderen betreft die extra kansen nodig hebben. Ik verken dit en als het op deze wijze niet lukt, zal ik graag met de Kamer over een volgende stap spreken. Ik wil echter eerst verkennen of het op die wijze kan. Mevrouw Ross had ik dit toegezegd.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Af en toe heb ik het gevoel dat wij hier bij de scouting zitten. We gaan verkennen; de staatssecretaris verkent van alles. Nu vind ik dat heel leuk, maar als je verkent – we doen bijvoorbeeld een speurtocht met z'n allen – dan is er altijd iemand die de speurtocht uitzet. Ik voel mij hier alsof wij met z'n allen van alles gaan verkennen, maar dat even niet helder is welke speurtocht we aan het doen zijn. Ik zou van de staatssecretaris toch iets helderder willen horen waar we met z'n allen naartoe op weg zijn.

Staatssecretaris Adelmund:

Wat ik niet wil, is generiek beleid om specifieke groepen naar school te krijgen op 4-jarige leeftijd. Wat u voorstelt, is een kanon om op een mug te schieten. Wat u zegt, is algemene leerplichtverlaging naar 4 jaar om de 2% en daaronder precies de groepen die de heer Rabbae bedoelt, naar school te krijgen. Wat ik graag wil verkennen – verkennen in de zin van sluitend regelen, via de voor- en vroegschoolse opvang – is het stimuleren dat die kinderen op school komen. Daar moet ik met de steden die dat betreft afspraken over maken. Als dat niet lukt, dan wil ik zelfs uw maatregel – het schieten met een kanon op een mug – overwegen. Maar ik ben niet aan die maatregel toe, omdat het een zeer specifieke groep betreft die te lokaliseren is en waarvan ik zo kan aangeven waar deze zit en zelfs in welke wijk hij zit. Daar kan ik een voor- en vroegschools traject op zetten. Dat wil ik verkennen en dan sluitend regelen dat zij ook met 4 jaar naar school gaan.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik vraag de staatssecretaris wat er nu mooier is dan de hele groep van 4-jarigen op school te hebben en te kunnen kijken of er kinderen zijn die achterstanden hebben, gewoon omdat het van belang is voor een handelingstraject, niet alleen op school maar ook naar de ouders toe. Wat is nu het schieten met een kanon op een mug? Ik zie het probleem eigenlijk niet eens. Het is gewoon een maatregel die het handelen makkelijker maakt, omdat je nu eenmaal als rijksoverheid zegt: wij zouden het op prijs stellen ons beleid af te kunnen stemmen op een handelingspatroon gericht op 4-jarigen. Nu, als 98% daarvan al naar school gaat en 2% om bepaalde redenen niet en het zeer nuttig zou zijn als met name ook de groep waar de heer Rabbae het over heeft, wel zou gaan, dan kun je je beleid daarop afstemmen. Dat is het enige wat wij willen: niet een of andere cosmetische operatie, maar je beleid helder af kunnen stemmen op een doelgroep die je van zeer groot belang acht.

Staatssecretaris Adelmund:

U heeft het ook in uw eerste termijn gezegd en u bent daar een duidelijk voorstander van. Ik herinner mij de discussie over de leerplichtverlaging van 6 naar 5 jaar en ik weet hoeveel weerstanden dat opriep bij die ouders die langer de mogelijkheid wilden hebben om hun kinderen mogelijkerwijs zelfs parttime naar school te sturen als het kind niet toe was aan hele dagen naar school gaan. Als u kijkt hoe 4-jarigen naar school gaan, dan zit er nog enige flexibiliteit in, in de zin dat zij soms in deeltijd naar school gaan op het moment dat de complete schooldag voor hen te zwaar is. Die ruimte hebben ouders nu; daar kunnen zij toe besluiten, omdat daar de leerplicht nog niet geldt. U ziet ook dat scholen vaak die trajecten kiezen, namelijk dat men 4-jarigen in deeltijd naar school laat gaan, zeker de eerste tijd. Dat hangt allemaal samen met het feit dat daar de leerplicht niet geldt, want het gebeurt niet met 5-jarigen.

Wat ik graag wil verkennen, is of de ruimte blijft bestaan voor de ouders die zo'n flexibele route kiezen; dat zijn er heel veel. Kijkt u maar naar de discussie zoals deze verlopen is wat betreft de verlaging van de leerplicht van 6 naar 5 jaar. Dan ziet u dat daar grote groepen bezwaren hadden. En dan ziet u ook dat die groepen allemaal de eigen oppositie organiseren, als u de maatregel nu zo voorstelt. U wilt een generieke maatregel daar waar er nu flexibiliteit is voor 4-jarigen. Dit om een groep naar school te krijgen die op dit moment niet op school is en waarvan ik zeg dat ik ook hen via de voor- en vroegschoolse opvang zou kunnen bereiken. De methode-Rabbae spreekt me op dit moment meer aan, mevrouw Ross. Het voldoet bij u niet, maar dat geef ik maar even aan: die methode verken ik. Als we daar niet uitkomen, wil ik graag met u die andere optie verkennen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik protesteer tegen de invulling die u geeft aan het voorstel dat ik doe. Ik heb het over partiële leerplicht voor 4-jarigen, maar wel een leerplicht. Partieel, dus naar school met 4 jaar, maar dat betekent niet voor hele dagen. Er kan altijd nog rekening worden gehouden met de omstandigheden van het kind dat niet hele dagen naar school kan.

Staatssecretaris Adelmund:

Dat heeft u net niet toegelicht op die wijze.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik heb dat wel toegelicht op die wijze. Ik protesteer dan ook tegen de uitleg die u daaraan geeft.

Staatssecretaris Adelmund:

Als u bedoelt dat u 4-jarigen in deeltijd naar school wilt laten gaan en dat wilt regelen via de leerplicht, dan is dat weer een ander voorstel. Welke gedachte hebt u dan bij deeltijd? Ik ben heel benieuwd hoe u dat wilt invullen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik ben blij dat u daar benieuwd naar bent. Ik zal zeker met een voorstel komen. Ik heb hier de suggestie gedaan en ik zal die concretiseren.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik begrijp natuurlijk de bezwaren. De bezwaren komen echter meestal van de hoogopgeleiden en van mensen uit de middenklasse, terwijl dit probleem eigenlijk een heel andere bevolkingsgroep raakt. Wij praten dus een beetje over de hoofden van die categorie heen, maar goed. Ik begrijp de positie van de staatssecretaris, vandaar dat ik mij in dit stadium daaraan aangepast heb. Ik heb echter wel begrip voor de bezwaren van collega Ross tegen het woord "verkenning". Wij verwachten eigenlijk een plan van de staatssecretaris in mei of juni over de manier hoe zij het voortaan wil aanpakken. Ik hoop dat wij elkaar begrijpen.

Staatssecretaris Adelmund:

Natuurlijk begrijp ik u. Ik wil heel graag in het kader van de voorschoolse opvang zo indringend met de ouders spreken, dat zij hun kinderen daarheen laten gaan. Bovendien wil ik indringend met de scholen de overgang regelen tussen opvang-taalonderricht van heel jeugdige kinderen – peuters – naar de basisschool. Tegelijkertijd wil ik regelen dat er sprake is van een 100% vangnet, dat kinderen die op de voorschoolse opvang zitten ook met 4 jaar naar school gaan. Als dat niet kan, wil ik graag andere mogelijkheden overwegen. Als je kijkt naar de hoeveelheid kinderen die nog niet naar school gaan op 4-jarige leeftijd en die uit heel andere groepen komen of de leerlingen die dat parttime doen, wil ik graag verkennen of je de groep kinderen waarvan iedereen zegt dat het zo mooi zou zijn als die de onderwijskansen pakt, niet via het voor- en vroegschoolse educatieplan op 4-jarige leeftijd naar school zou kunnen krijgen. Als dat niet kan, wil ik graag de andere mogelijkheden onderzoeken. Het kan dus gebeuren via het maken van regelingen, mevrouw Ross. Ik zou echter eerst voorrang voor voor- en vroegschoolse opvang willen regelen in de 100 risicowijken in Nederland. Vervolgens wil ik een samenhang regelen tussen de peuteropvang en een school en het traject van met 4 jaar naar school openleggen voor die groep.

Als wij kijken naar de ontwikkelingsplannen van de G25, zien wij dat 24 van de 25 steden voor- en vroegschoolse opvang als prioriteit aangeven. Ook in het overhedenakkoord BANS neemt VVE een prominente plaats in. In sommige steden zijn zeer goede ervaringen opgedaan met het bereiken van de doelgroep. Het gaat erom hoe iedereen een plek daarin te kunnen geven. Daarvoor moet een structuur komen. Ik wil graag veel geld om voor- en vroegschoolse opvang in alle wijken te regelen. Wij verwachten dat dit de kinderen op een andere manier in de school zal zetten dan wanneer zij nog nooit kennis hebben genomen van de Nederlandse taal voordat zij naar school gaan. Tegelijkertijd wil ik de ouders motiveren door middel van inburge- ringscursussen en programma's gericht op opvoedingsondersteuning en wel zodanig dat het allemaal samenkomt in de combinatie met voor- en vroegschoolse opvang. Wij zien dat de successen van voor- en vroegschools opvang enorm toenemen als er sprake is van een samenhang tussen de voorschool en het eerste jaar op de basisschool. Dat wordt allemaal getoond in een kleurenbalk. Kinderen die weinig kans hebben, zitten vaak in E; als zij naar de voorschool gaan, komen zij in D volgens Cito. Als je daaraan de vroegschoolse opvang koppelt, trek je die kinderen nog een stukje hoger. Al die effecten zijn gemeten. Het is ontzettend belangrijk dat in zoveel mogelijk wijken door te zetten. De programma's Piramide en Kaleidoscoop zijn u toegezonden. Binnenkort zal daarover een debat plaatsvinden. Er is een regeling om het bedrag van 20 mln. in te zetten in 69 gemeenten met een concentratie van problemen. Dat betreft de uitvoering van de motie-Melkert. De regeling wordt binnenkort gepubliceerd.

Iedereen heeft gesproken over de leerstandaarden. Ik zie uit naar het debat in april. Ik hoop van harte dat dan snel besluiten genomen kunnen worden over de wijze van aanpak.

Mevrouw Ross heeft gevraagd of er een logopedist kan worden toegevoegd aan het consultatiebureau. De inzet van VWS ten aanzien van de consultatiebureaus gaan wij bespreken en daarbij betrekken wij de mogelijkheid van voorrang voor vroegschoolse opvang. Je zou bijvoorbeeld de consultatiebureaus een rol kunnen geven bij het leiden van groepen van kinderen naar vroegschoolse opvang. Dat is natuurlijk de bedoeling van de plannen die nu worden opgesteld.

Er is ook gesproken over de mogelijkheid van een selectieve leerplicht voor 2,5-jarigen. Je zou bijvoorbeeld voor de kinderen die dat het meest nodigen hebben een plicht kunnen laten gelden. Die mogelijkheid hebben wij verkend, hetgeen niet moeilijk was, althans in die zin, dat we heel snel een antwoord hadden. Je kunt namelijk niet doordat zij in een bepaalde wijk wonen, een bepaalde kleur hebben of doordat hun ouders een bepaald inkomen hebben, tegen kinderen zeggen: jullie moeten naar een vorm van vroegschoolse opvang. Je kunt de mogelijkheid dus alleen indringend aan de orde stellen en dat kan dan via de consultatiebureaus. In ieder geval wordt wel verkend of er een sluitende aanpak kan ontstaan. Op de consultatiebureaus zie je namelijk alle kinderen om wie het zou gaan.

De heer Rabbae heeft het onderwerp van de leerlingvolgsystemen aan de orde gesteld. Op welke manier zou je de gegevens kunnen combineren? Misschien zou je de gewichtenregeling kunnen betrekken bij leerlingvolgsystemen en met resultaatsverplichtingen kunnen werken. Ik vind de gedachte die de heer Rabbae in dit verband verwoordde interessant en ik wil de mogelijkheden dan ook graag verkennen. Ik kan echter niet vooruitlopen op de uitkomst ervan. Die wil ik wel betrekken bij het debat over de modernisering van de gewichtenregeling. Die regeling is in feite al een aantal keren aan de orde is geweest. De vraag is daarbij gesteld: zou daaraan niet wat moeten veranderen? Men zal zich het ITS-onderzoek herinneren. Daaraan heb ik al eerder gerefereerd. Verder denk ik aan de manco's die aan het systeem kleven. Het onderwijsnummer is ook van ontzettend groot belang op het moment waarop je het hebt over leerlingvolgsystemen. Zoals men weet, komt er binnenkort een vervolg.

De mogelijkheid van het verplicht stellen van leerlingvolgsystemen willen wij graag beoordelen in het kader van het kwaliteitsbeleid en de discussie over leerstandaarden. Ik wil dus graag dat als wij in april over leerstandaarden spreken, wij de koppeling met de leerlingvolgsystemen gelegd hebben, alsmede met de leerlijnen taal en rekenen. Ik wil dan nagaan op welke wijze een combinatie kan worden gemaakt. Zoals ik zei, zullen we hierover in april spreken, dus dat is vrij snel. Andere instrumenten die genoemd zijn, zijn die van de brede school.

De heer Cornielje heeft gesproken over de weglek van de brede school. Op 6 april zullen wij daarover een AO hebben. Ik kan nu wel gaan vertellen wat er in de nota staat, maar dat lijkt mij niet zinvol. Ik zie uit naar dit AO. Juist in de notitie die is verschenen, gaat het erom onderwijs als de kerntaak te zien. De taken die niet bij onderwijs behoren, zouden slechts gestalte moeten krijgen in de sfeer van de school. Ze zouden niet voor de onderwijsgevenden moeten gelden, maar voor anderen. Daarover gaat de nota.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Ik heb gezegd dat onderwijsmiddelen niet weg mogen lekken uit het onderwijs naar zaken die buiten de school worden georganiseerd.

Staatssecretaris Adelmund:

Bij het GOA-beleid is er wel samenhang tussen VWS- en OCW-gelden. Er zijn twee middelenstromen. Laat dat duidelijk zijn. Tegelijkertijd kan er sprake zijn van een brede school in de zin dat zij voor-, na- en tussenschoolse opvang biedt. Daarvoor gelden steeds verschillende trajecten. Er kan sprake zijn van vrijwel verdubbeling van de kinderopvang met middelen van VWS. Verder kan bij vroegschoolse opvang sprake zijn van een combinatie van middelen. Daarbij gaat het dus om middelen die extra beschikbaar komen.

De heer Cornielje (VVD):

Vindt u het juist, dat de gemeente Den Haag voorwaarden stelt voor het verkrijgen van achterstands-, dus gemeentegebonden, middelen? Men stelt bijvoorbeeld de voorwaarden dat men meedoet aan een brede school.

Staatssecretaris Adelmund:

In een van de landelijke bladen stond daarover vandaag een artikel. In het kader van zo'n bestuurlijke aanpak zal ik natuurlijk heel frequent overleg plegen met bestuurders. Van hen wil ik horen wat de argumenten zijn voor deze aanpak. Uit Sardes en het onderzoek dat naar brede scholen is gedaan, blijkt dat er in dezen veel verschillen zijn. We hebben het vaak niet over één type brede school. De school kan heel verschillende aspecten betreffen. Met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid kan van alles aan de orde zijn, ook in voorwaardencreërende zin. Het kan ook zijn dat er juist een welzijnsaanbod is. Men kan daarom niet spreken van dé brede school en evenmin zeggen op welke wijze die in Den Haag wordt georganiseerd. Ik wil graag zien op welke manier die in Rotterdam, Amsterdam en Utrecht tot stand komt. Overal vindt men die scholen. Lokaal wordt er beleid voor gevoerd. Ik wil nog nagaan op welke wijze het onderwijsachterstandenbeleid ermee wordt ondersteund.

Ik ben het met u eens: onderwijs is onderwijs. Men moet ervoor zorgen dat men in het onderwijs aan de kerntaken toekomt. Ik verwijs in dit verband ook naar de staatjes die ik met mevrouw Vliegenthart uitwissel. Daaruit blijkt hoeveel middelen op gemeentelijk niveau samenkomen. Door de verschillende geldstromen samen te brengen, kun je er van alles mee doen. Iedereen weet dat onderwijs de vindplek van de sociale problemen is. Alle kinderen moeten daar namelijk zijn. Door een koppeling in de sfeer van de school tot stand te brengen, zou je een prachtig concept krijgen. Dat moet dan wel gebruikt worden voor het beter laten verlopen van het onderwijsproces. Het moet niet gebruikt worden om nog meer problemen op de kar van de onderwijsgevenden te laden, omdat zij nu eenmaal de bestaande problemen zien. Dan kom ik onderwijsgevenden tegen die belastingformulieren zitten in te vullen, wat op zichzelf mooi werk is, maar waarvan ik toch graag wil dat zij dat aan anderen overlaten.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Tot nu toe waren er schoolgebonden middelen en gemeentegebonden middelen, die allemaal werden besteed aan het bestrijden van onderwijsachterstanden. Nu hebben wij het GOA-beleid gekregen. In de praktijk zie je dat de gemeentegebonden middelen naar andere activiteiten gaan die buiten de school liggen. Dan loopt onderwijsgeld weg buiten de school. Ik hoor graag in dit debat van de staatssecretaris dat die gemeentegebonden middelen ook naar het onderwijs moeten gaan.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik zal graag met u bespreken, ook in de voortgangsnotities, hoe zo'n besluit tot stand komt. Er was bijvoorbeeld een heel concrete situatie in Den Haag, waar een onderwijsinstelling veel problemen had met kinderen die absoluut moesten worden opgevangen. Er waren op dat moment geen middelen vanuit het jeugdbeleid voorradig. Toen is besloten om op die manier de opvang van die kinderen tijdelijk te regelen, omdat het niet anders kon in die instelling. Dat is helemaal geen schoonheid; ik ben er ook niet voor. Ik wil precies kijken hoe je die budgetten – de jeugdzorg heeft ook een groot budget – zodanig kunt regelen dat er geen onderwijsgelden worden besteed om internaatsplekken voor kinderen te kopen. Dat is uit de nood geboren en niet omdat men dat structureel wenst. Als het verder gaat dan dat, wil ik net als u weten hoe dat gaat. Onderwijsgeld is er ten behoeve van onderwijs, ten behoeve van precies dat proces waarvan je nooit kunt weglopen. Er zijn een heleboel processen omheen. Denkt u maar aan de jeugdzorg en allerlei andere processen waarvan je af en toe kunt weglopen. Onderwijsgevenden staan in de klas en moeten het doen met de kinderen die zij daar ontmoeten. Daar moeten de middelen worden geconcentreerd.

Het staat in het kader van een algemeen kwaliteitsbeleid. Wij hebben het al genoemd. Ik kan het allemaal weer opsommen, maar u weet het en het staat ook in de brief. Ik noem de investeringen in het regeerakkoord ten behoeve van het weer in conditie brengen van het onderwijs. Ik noem de ICT-uitgaven, het lerarenbeleid, de groepsgrootteverkleining, de ontwikkeling die is ingezet op onderwijskwaliteit in de zin van leerlijnen en tussendoelen zoals bij de groepsgrootteverkleining, het hoofdstuk zorg en Weer samen naar school. Wij rekenen steeds meer mensen af op kwaliteit en onderwijl zetten wij er steeds nieuwe kwaliteitseisen bij, namelijk dat men ook met zorgleerlingen op de juiste wijze omgaat. Er doen zich in het algemene kwaliteitsbeleid een heleboel vraagstukken tegelijkertijd voor. Wat moet er gebeuren in het debat over het regeerakkoord, dat straks weer wordt gevoerd in het kader van de ruimte om het onderwijs in een nog betere conditie te brengen? Dat werkt natuurlijk ook door naar de problematiek die wij nu bespreken. Op het moment dat er een lerarentekort is, heb je een gebrek aan de belangrijkste grondstof, want die heb je nodig om onderwijs te geven. Dat zal dus moeten gebeuren. Bij alles wat wij hier bespreken staat het algemene kwaliteitsbeleid centraal. Wij hebben het er vanavond niet over gehad. Gisteren zijn er in de vragenronde de nodige vragen gesteld aan de heer Hermans over Amsterdam-Zuidoost en over Bos en Lommer. Dan heb je het echt over die scholen en over de problematiek die ontstaat op het moment dat die leraar daar niet is. Geef iedere leraar collega's; dat is ongeveer een van de belangrijkste eisen die je kunt stellen om dit vraagstuk op te lossen, ook in de bestuurlijke context die ik heb geschetst. Het lerarenbeleid is natuurlijk gigantisch belangrijk voor alle vraagstukken die voortdurend op het onderwijs afkomen.

Ik kan ook de andere dwarsverbanden opsommen. Er zijn heel veel moties ingediend, ook in de afgelopen periode. Wij zijn voortdurend bezig om die echt vorm te geven. Dat geldt bijvoorbeeld voor de motie van mevrouw Ross over de PABO-trajecten en allerlei andere zaken. In de voortgang van dit beleid zal ik die zaken steeds meenemen en zal ik weergeven op welke wijze daaraan wordt gewerkt.

Tegelijkertijd worden de schoolspecifieke knelpunten aangepakt. De brief daarover is vandaag weggegaan. Voor de knelpunten op het gebied van de personeelsvoorziening is voor het basisonderwijs 30 mln. en voor het voortgezet onderwijs 18 mln. beschikbaar. Het bevoegd gezag is vrij in de besteding van die middelen. Gezien de vraagstukken waarmee wij zitten, kunt u zich voorstellen dat er behalve deze bestuurlijke aanpak nog meer nodig is om het onderwijs in conditie te brengen. Die stromen moeten op elkaar afgestemd worden, zodat je er kwalitatief veel meer mee kunt doen. Het onderwijs moet natuurlijk in conditie worden gebracht, ook wat de algemene kwaliteit betreft. Dat werkt door in deze vraagstukken.

Dan kom ik op de verdere voortgang. Begin juli krijgt de Kamer de schets van de verantwoordelijkheden in het kader van de bestuurlijke context. Ik hoop dat wij dan inmiddels afspraken hebben gemaakt met de G4, ook over de verbreding. Ik kom dan ook nadrukkelijk terug op de taalaanpak en de wijze waarop die wordt ontwikkeld, want een en ander moet zo snel mogelijk beschikbaar komen voor de scholen. Ook zal er worden ingegaan op de wijze waarop wij voor- en vroegschools gaan aanpakken, buiten die 20 mln. De Kamer krijgt in mei een aparte brief over het betrekken van de ouders bij een en ander. De leraar staat centraal. Die kwestie zit ook in de andere beleidsplannen die de minister en ik bij de Kamer hebben ingediend. De kwestie van de leerstandaarden komt in april. Ik kom in mei met de aanpak van de convenanten. De aanpak van de breedte- en dieptestrategie en de wijze waarop dat kan worden verspreid, komt in juni. Ik zal dan ook aangeven hoe wij de kwestie van de ondersteuningsorganisatie, de LPC, de schoolbegeleidingsdienst, het procesmanagement en de modernisering van de gewichtenregeling in het najaar gaan aanpakken. Dat combineren wij met de aanscherping van het LBK.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Dat is een indrukwekkende rij. Mijn fractie zou het op prijs stellen als de Kamer eerst zou kunnen beschikken over een nadere verheldering van de bestuurlijke aanpak van de staatssecretaris, voordat zij de convenanten sluit. Dat heb ik in eerste termijn ook aangegeven. Ik heb een aantal concrete vragen terzake gesteld. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat zij in juni met een nadere uitwerking komt. Is de staatssecretaris bereid nog even te wachten met het sluiten van die convenanten, totdat zij in juni over de nadere uitwerking heeft gesproken met de Kamer? Wij hechten daar veel waarde aan.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik zit in hetzelfde dilemma als mevrouw Lambrechts. Ik heb namelijk haast. Ik pleit voor het zo snel mogelijk doorzetten van het beleid, want eigenlijk is dat al sinds 1998 gaande in de gemeenten. Dat moet worden gekoppeld aan de scholen en de landelijke aanpak. Ik wil dus zo snel mogelijk door met de besturenorganisaties en met de vier grote steden. Vervolgens kan ik de Kamer de verbreding aanreiken. Wat de aanpak betreft heb ik namelijk gemerkt dat men die eerder wil verbreden en versnellen dan ophouden. Ik wil dus snel door.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris wil regeren. Zij wil haar taak oppakken. Daar heb ik begrip voor. Staatsrechtelijk is dat de juiste weg. Anderzijds heeft mijn fractie liever – de PvdA-fractie zei iets dergelijks – dat de staatssecretaris daaraan voorafgaand nog een keer met de Kamer spreekt, op grond van een plan van aanpak, al mag zij wat ons betreft doorgaan met het openzetten van de poort. Dan kunnen wij de stand van zaken doornemen, terwijl de staatssecretaris aan het werk is. Dat voorkomt dat wij later onverhoopt met elkaar botsen. Ik zeg dat heel eerlijk, want er kan altijd iets gebeuren waardoor wij ineens aanzienlijk van mening verschillen met elkaar. Als de Kamer weet langs welke weg de staatssecretaris aan het werk is, dan kunnen wij samen koersen. Dat lijkt mij de beste weg.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik zou het bijzonder betreuren als ik de wethouders moet uitleggen dat wij nog even moeten wachten, als gevolg van dit debat in de Kamer.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat zeg ik niet. Ik wil de staatssecretaris niet blokkeren, maar de Kamer vindt deze kwestie gigantisch belangrijk. Het is een open deur, maar wij allen vinden dat. Ik verzoek de staatssecretaris dus om te kiezen voor een evenwichtige gang van zaken, zodat Kamer en staatssecretaris optimaal kunnen functioneren op dit punt. Op die manier weten wij van tevoren wat er gaat gebeuren. Dan kunnen wij eventueel tijdig een correctie aanbrengen. Anders ontstaat er een kloof tussen ons op dit punt, maar dat is niet wenselijk.

Staatssecretaris Adelmund:

Maar ik wil wel graag de verhoudingen helder houden. De regering regeert en de Kamer controleert. Op het moment dat ik afspraken maak met de grote steden, is het aan de Kamer om dat te controleren.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb liever dat wij controleren dat het goed gaat dan dat wij controleren waarbij er sprake is van een aanzienlijk verschil van mening.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik kan mij niet voorstellen dat u ertegen bent dat ik nu met de G4 afspreek om zo snel mogelijk met de aanpak te starten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wij zouden wel graag willen weten hoe alle punten die vanavond naar voren zijn gebracht, verder uitgewerkt zullen worden en welke criteria u hanteert in het kader van de verbreding etc. Als het goed gaat, is dat absoluut geen blok aan uw been. Het gaat erom om gezamenlijk een optimale procedurele gang van zaken te ontwikkelen.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik wil ook graag een optimale procedurele gang van zaken met de Kamer afspreken. Daarom spreekt het mij ook zeer aan dat zij de aanpak wil verbreden en versnellen. Dat laat onverlet dat wij dan de trajecten die wij nu gaan doorlopen, gewoon voortzetten. In de tijd waarin de Kamer met reces was, zijn er veel overleggen geweest. Er is enthousiasme over de aanpak. Men wil zo snel mogelijk beginnen. En dan moet ik volgens de Kamer de formele ondertekening van de convenanten ophouden in afwachting van de brief van begin juni en het debat daarover. Ik vind het prima dat de Kamer controleert en ik wil haar graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen, maar dan is het mijns inziens wel nodig dat het project eerst van start gaat. Ik zou het jammer vinden als dat moet wachten tot de laatste week van juni.

De voorzitter:

Ik zie bij alle interruptiemicrofoons nu woordvoerders staan. Het is nu tien uur. De staatssecretaris moet haar betoog in eerste termijn nog afronden. Er is mij gevraagd om een schorsing van ongeveer tien minuten. Ik deel nu alvast mede, dat wij, zoals gebruikelijk ten behoeve van onze medewer kers en onszelf, om elf uur stoppen. Dus de keuze is aan u. Als wij op de huidige manier doorgaan, is er geen tweede termijn. Waarschijnlijk zal die morgen dan ook niet kunnen worden gehouden, want anders ontstaat alsnog de situatie dat minister Vermeend de SUWI moet afhandelen, hetgeen, naar ik meen, toch niet de bedoeling is. Ik stel dan ook voor, dat de staatssecretaris deze termijn zonder verdere interrupties afmaakt.

Staatssecretaris Adelmund:

Als de Kamer een mogelijkheid wil verkennen die mij niet belemmert in het nu doorzetten van dit traject en haar niet belemmert in haar controlefunctie, dan stel ik voor dat zodra ik ze heb – wellicht is dat in mei – ik de conceptconvenanten naar de Kamer stuur voordat ik ze onderteken. Dat wil ik dan wel losmaken van de brief die begin juni zal komen.

Mevrouw Barth (PvdA):

De staatssecretaris doet nu een belangrijke handreiking, dus ik zou het op prijs stellen als wij een en ander nog even goed helder kunnen krijgen.

De voorzitter:

Waarom kan dat niet in de tweede termijn?

Mevrouw Barth (PvdA):

Omdat mijn oordeel in tweede termijn afhankelijk is van het antwoord op de vraag die ik nu ga stellen. De staatssecretaris heeft gezegd bereid te zijn de conceptvoorstellen aan ons te sturen voordat de handtekeningen worden gezet. In eerste termijn heb ik haar een aantal vragen gesteld over de criteria rond de laboratoriumscholen. Daarvan heeft zij zo-even gezegd dat het antwoord daarop komt in de brief van juni. Is het niet mogelijk dat zij de conceptconvenanten vóór ondertekening naar ons stuurt inclusief de uitwerking van genoemde criteria?

Staatssecretaris Adelmund:

U spreekt nu van laboratoriumscholen, maar die term wordt niet gebruikt in de nota. Ik hoop ook van harte dat dit woord geen eigen leven gaat leiden, want ik blijf er akelige associaties bij hebben. Ik ben graag bereid de Kamer voor te leggen wat ik afspreek met de G4. Alle inhoudelijke vraagstukken zou ik de Kamer graag willen voorleggen begin juni. Voor een aantal van die vraagstukken, zoals de brede school en leerstandaarden, zijn al een aantal debatten gepland. Dat komt dus allemaal zelfs vóór begin juni. Ik raad de Kamer dan ook aan te kijken naar de debatten die al zijn afgesproken en naar het feit dat zij de conceptconvenanten te zien krijgt. Begin juni komt het andere, en wel omdat ik zo graag wil doorzetten op deze bestuurlijke lijn en ik daar eigenlijk ook wel haast mee heb. Ik vind dat deze lijn zo snel mogelijk ontwikkeld moet worden. In de convenanten kan de Kamer zien of de inhoud overeenkomt met datgene wat wij willen afspreken.

De voorzitter:

De tweede termijn van de zijde van de Kamer zal plaatsvinden zonder onderlinge interrupties. De spreektijden bedragen eenderde van die in eerste termijn. De staatssecretaris kan daarna antwoorden en dan houden wij precies om elf uur op.

De vergadering wordt van 22.03 uur tot 22.10 uur geschorst.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Ik moet eerlijk zeggen dat ik aan het begin van haar termijn geen goed gevoel had over dit antwoord, maar allengs deed zij zoveel toezeggingen, dat ik meen dat zij oprecht heeft geprobeerd aan mijn vragen en die van de Kamer tegemoet te komen. Ik moet zeggen dat het voor mij op een aantal punten nog niet helemaal helder is. Ik begrijp dat zij ons met name wil informeren over het verbreden van het bestuurlijk overleg. Ik zie de nut en noodzaak daarvan in. Ik vind het ook heel helder wat de heer Rabbae daarover heeft gezegd. Dit geldt ook voor de toezegging van de staatssecretaris dat wij inzage krijgen in de inhoud van het convenant. Ik sta daarop, want ik vind dit van belang.

Het baart mij echter zorgen dat wij in een reeks van brieven zullen worden geïnformeerd over onderscheiden onderdelen van beleid. Ik ben bang dat daardoor de samenhang der dingen uit beeld verdwijnt. Ik vind het van belang dat het debat over de onderwijsachterstanden in zijn totaliteit kan worden gevoerd en dat het niet versnipperd raakt over een aantal deelterreinen. Ik heb op zich vertrouwen in de staatssecretaris, maar zij heeft mij niet overtuigd. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat ik een aantoonbare samenhang in actie en een planmatige aanpak met heldere doelen op korte en lange termijn in mei verwacht. Ik kan mij voorstellen dat dit pas in juni komt, maar ik ga ervan uit dat dit debat in juni kan worden afgerond. In juni moet het debat worden afgerond, niet alleen over het bestuurlijk overleg, maar ook over de werkelijke actie, de aantoonbare samenhang in die actie, de planmatige aanpak met heldere doelen, de verschillende niveaus, controle en evaluatie. Dat is nogal wat. Omdat ik ernstige twijfels heb over wat wij nu werkelijk krijgen, heb ik uiteindelijk toch besloten een motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de problemen rond de achterstanden van leerlingen op korte termijn vragen om concrete actie op alle niveaus;

overwegende, dat daarom in de Kamer nog voor het zomerreces keuzes gemaakt dienen te worden over de te nemen maatregelen;

overwegende, dat voor deze maatregelen zo nodig financiële ruimte gevonden dient te worden in de begroting voor 2001;

verzoekt de regering in juni te komen met een samenhangend plan van aanpak om de achterstanden van kinderen aan te pakken, zodat nog voor het zomerreces de besluitvorming rond te nemen maatregelen kan worden afgerond;

verzoekt de regering in de begroting voor 2001 deze maatregelen waar nodig van financiële dekking te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ross-van Dorp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (27020).

De heer Cornielje (VVD):

Ross-van DorpDe staatssecretaris heeft een aantal toezeggingen gedaan. Mevrouw Ross vraagt nu in haar motie nogmaals om die toezeggingen. Is die motie daarom niet overbodig?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik denk het niet. Ik twijfel ten zeerste over de toezeggingen die de staatssecretaris heeft gedaan over de actie en de samenhang in die actie en over het feit dat niet alles in samenhang aan ons wordt gepresenteerd. Ik heb daarover geen helder beeld verkregen en daarom vind ik het nodig die motie in te dienen. Als de staatssecretaris mij kan verzekeren dat die motie volledig overbodig is, prima, maar die zekerheid heb ik nu nog niet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie. Ik was even bang dat wij een beetje uit elkaar zouden groeien, maar uiteindelijk is gebleken dat wij in staat zijn op dit onderwerp gezamenlijk op te trekken. In die zin is het dus een belangrijk proces. Mijn fractie is blij met het feit dat de staatssecretaris een aantal zaken heeft opgepakt en wil verwerken in haar plan van aanpak, vervat in de brief die wij in juni zullen ontvangen. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris de communicatie zo plant dat wij hierover in juni voor het reces kunnen debatteren. Zo zullen wij beiden iets achterlaten wat van belang is voor verdere uitwerking.

Verder ben ik blij dat de staatssecretaris in haar plan van aanpak de volgende zaken zal behandelen: de verbreding van het plan tot alle scholen met concentraties van onderwijsachterstanden; de introductie van voor- en vroegschoolse educatie in alle wijken met concentraties van onderwijsachterstanden, zowel binnen de Randstad als daarbuiten; de onderwijsdeelname van alle leerlingen vanaf de 4-jarige leeftijd en de mobilisatie van de ouders daartoe; het programma om ouders beter te informeren over en te betrekken bij het onderwijs, inclusief een op hen gericht taakprogramma; de modernisering van de gewichtenregeling en de koppeling daarvan aan meetbare doelstellingen; de introductie van leervolgsystemen, leerbegeleiding en leerstandaarden; de oprichting van een expertisecentrum voor onderwijsachterstandsbestrijding al was dit punt bij de staatssecretaris niet aan de orde en hopelijk reageert zij hierop alsnog positief. Deze opsomming was weliswaar niet limitatief, maar ik hoop dat met al deze elementen een beleid is uitgestippeld dat de goede richting zal uitgaan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar buitengewoon uitgebreide beantwoording. Een van haar eerste woorden was dat onderwijs niet alles is. Dat is waar, maar met onderwijs heeft men vaak wel een heel belangrijke sleutel in handen. Feitelijk heeft deze staatssecretaris twee sleutels in handen om haar beleid waar te maken: enerzijds het onderwijsachterstandenbeleid, dat via het gedecentraliseerde beleid van het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid loopt, en anderzijds het gewone onderwijsbeleid. Ik denk dat de staatssecretaris zich niet altijd voldoende heeft gerealiseerd dat zij deze beide sleutels in handen heeft, maar juist dat feit maakt haar bestuurlijke positie sterk. Ik hoop daarom dat zij beide sleutels zal willen benutten.

Ik begon met te zeggen dat ik teleurgesteld was in de nota Onderwijskansen. Dat ben ik vanzelfsprekend nog, maar ik kan niet anders dan constateren dat ik bij de staatssecretaris instemming vond met alle punten die ik heb ingebracht en toezeggingen kreeg over een verdere uitwerking. Ik realiseer mij dat die toezeggingen sneller zijn gedaan dan waargemaakt. Wij hebben immers nogal wat gevraagd; ik als vertegenwoordiger van D66 vroeg al erg veel. Ik wil even opsommen wat wij voor juni van haar verwachten, want zij heeft ons een heldere taakafbakening tussen alle spelers in het veld toegezegd. De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij om de versnippering tegen te gaan zal trachten meer samenhang in het beleid aan te brengen. Dat is terecht, want de versnippering is een groot probleem. Zij zegt het vanzelfsprekend te vinden dat veel sterker wordt ingezet op taal en de positie van de leraar en de school. Ook over dit punt zal zij voor de zomer duidelijkheid verschaffen. In dit kader heeft zij overigens ook het belang van de positie van de ouders genoemd en toegezegd dat uiteindelijk alle scholen waar deze problemen spelen, mee zullen doen.

Dit zijn belangrijke toezeggingen en ik geef de staatssecretaris graag de kans om ze uit te werken. Ik twijfel echter of het zal lukken om deze nota Onderwijskansen uit te werken, omdat de periode tussen de behandeling van de onderwijsbegroting en nu veel langer is dan de periode tussen nu en het zomerreces. Mevrouw Ross deelt klaarblijkelijk mijn twijfel of nu wel lukt wat niet lukte in de periode tussen de behandeling van de onderwijsbegroting en nu. Ik geef de staatssecretaris toch die kans, omdat zij heeft aangeven dat zij zich hiervoor volledig zal inzetten.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik weinig vertrouwen heb in de convenanten die worden gesloten met de G4 als die worden afgesloten op basis van deze veel te magere notitie. Ik ga er daarom van uit dat de convenanten zullen worden afgesloten op basis van de uitkomsten van de discussie van vanavond.

Ik ben mijn bijdrage begonnen met te zeggen dat er onvoldoende basis is om vertrouwen te hebben in de andere aanpak. Ik voeg daar nu het woordje "vooralsnog" aan toe en sluit af met te zeggen dat ik vooralsnog onvoldoende vertrouwen heb in die andere aanpak. Net voor het reces zullen wij bij de discussie over het plan van aanpak beoordelen hoe het er dan voor staat.

Mevrouw Kant (SP):

Mijnheer de voorzitter! De staatssecretaris erkent de noodzaak om samenhangend beleid te ontwikkelen. Zij zei dat het kabinet daar volop mee bezig is. Dat roept bij mij echter toch wel de vraag op waarom ik daar zo weinig van merk. Zij zegt verder dat bij de voortgangsnotities aangegeven zal worden hoe de samenwerking tussen de verschillende departementen verloopt. Dat is heel mooi, maar daar vroeg ik niet naar. Ik vroeg haar om een samenhangende visie, gestoeld op een analyse van de oorzaken van de ongelijke kansen van deze kinderen. Ik had van haar een analyse willen horen van de sociaal-economische oorzaken, de problemen bij de volkshuisvesting en het onderwijs. Er is een samenhangende visie op de oorzaken van de ongelijke kansen nodig. Alleen als die er is, is er een basis om te spreken over mogelijke oplossingen.

Voorzitter! Ik moet de staatssecretaris nageven dat gemengd onderwijs zeker niet de enige oplossing is. Het is echter een belangrijke voorwaarde waaraan zeker zal moeten worden voldaan. Ik begrijp dan ook niet waarom de staatssecretaris niet positiever op mijn suggesties heeft gereageerd en er meer mee doet. Mijn fractie vindt het maatschappelijk ongewenst dat kinderen gescheiden naar school gaan. Ik weet dat het haar zwaar valt, maar de staatssecretaris moet mij nog even aanhoren, want ik dien op dit punt een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het vanuit het oogpunt van achterstandsbestrijding en integratiebevordering wenselijk is dat kinderen gemengd naar school gaan;

van mening, dat het Amersfoortse initiatief van spreiding van allochtone en autochtone kinderen in het onderwijs navolging verdient;

verzoekt de regering gemeenten te stimuleren een spreidingsbeleid op basis van vrijwilligheid te ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (27020).

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik steun de motie van mevrouw Ross. Ik vond het debat van vandaag namelijk ook erg verwarrend. Eerlijk gezegd heb ik nog steeds geen beeld van wat wij hebben te verwachten. Ik heb, ondanks de grote woordenstroom van de staatssecretaris, geen enkel beeld van de concrete plannen die wij mogen verwachten.

Ik vond het heel knap – een complimentje daarvoor – van de heer Rabbae dat hij een heel rijtje toezeggingen van de staatssecretaris kon opsommen. Ik had dat rijtje echt niet kunnen maken. Toen ik hem dat rijtje hoorde opsommen, kon ik echter niet anders dan constateren dat er maar bar weinig echt concrete punten bij zaten.

De staatssecretaris zei dat zij niet te veel wilde doen, omdat haar plannen dan wel eens aan eigen succes ten onder zouden kunnen gaan. Ik wijs haar er dan toch maar op dat er dan wel iets moet zijn waaraan het ten onder kan gaan. Het is mij volstrekt onduidelijk wat dat zou moeten zijn. De staatssecretaris sprak over succes, maar ik denk dat succes met deze aanpak vooralsnog niet verzekerd is.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De betekenis van een hoofdlijnendebat is om in de Tweede Kamer het signaal af te geven of de staatssecretaris op de ingeslagen weg kan voortgaan. Vervolgens komen al die uitwerkingen daarna nog als wij zeggen dat zij door kan gaan. De conclusie die wij nu moeten trekken, is dat de staatssecretaris haar nota op belangrijke onderdelen moet aanvullen of nader uitwerken. Wij geven een voorwaardelijk groen licht aan haar.

Voor de VVD zijn uitwerkingen op de volgende punten van belang. De verbreding van het hele proces. Wij vinden het goed dat de staatssecretaris heeft toegezegd om zo snel mogelijk zoveel mogelijk gemeenten toe te laten treden tot dit project, in ieder geval al die gemeenten die nu al in het kader van het grotestedenbeleid middelen ontvangen. Ik zal er verder geen woorden aan besteden. De staatssecretaris heeft de condities aangegeven, waaronder dat dan zou moeten gebeuren. Wij zijn het daarmee eens.

Verder is het voor de VVD van belang dat het proces versneld wordt want er is geen tijd te verliezen. Het laatste interruptiedebatje dat werd gevoerd in de termijn van de staatssecretaris heeft een goede conclusie opgeleverd: het conceptconvenant met de vier grote steden wordt aan de Tweede Kamer gestuurd. Daarover kunnen wij spreken. Het heeft nog het bijkomende voordeel dat al die andere gemeenten die in het kader van het grotestedenbeleid mee willen doen, kennis kunnen nemen van het conceptconvenant en zich daarbij kunnen aansluiten. Dat leidt ook weer tot die verbreding. Dan hoeven wij ook geen tijd te verliezen.

Het gaat er in wezen om dat wij moeten kijken naar het algemene onderwijsbeleid, Variëteit en waarborg, verkleining van de groepsgrootte, kwaliteitsverbetering, investeringen in ICT, Maatwerk voor morgen. Al die thema's leiden tot kwaliteitsverbetering, ook voor scholen waar veel leerlingen zitten die in achterstandssituaties verkeren. Daar moeten wij mee doorgaan en er moet een zekere samenhang in de presentatie gebracht worden. In de voortgangsrapportage moet hieraan aandacht worden besteed.

De VVD-fractie blijft uitgaan van het wettelijk kader zoals dat vorig jaar van kracht is geworden: de Wet gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Het moet duidelijk zijn dat gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben, maar het moet ook duidelijk zijn dat de scholen een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het gaat niet alleen over het toedelen van de budgetten, het gaat ook over inzet van middelen.

Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging op een aantal punten. Ik noem er omwille van de tijd één. Zij is bereid op korte termijn een herziening van de gewichtenregeling tot stand te brengen. Met collega Rabbae ben ik blij dat wij ons moeten gaan richten op het bestrij- den van de achterstanden. Dat wordt het criterium. Wij koppelen dat aan leerlingvolgsystemen. Noch de sociaal-economische achtergrond noch de sociaal-culturele achtergrond worden bepalend voor het verkrijgen van middelen. De mate van achterstand wordt het criterium. Dat kunnen wij alleen maar invoeren bij een nieuw regeerakkoord, waarbij wij compenserende maatregelen kunnen nemen zodat scholen geen grote achteruitgang krijgen in de middelen.

Is de staatssecretaris bereid een onderzoek te entameren naar de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de achterstandsmiddelen, bijvoorbeeld door de Rekenkamer dan wel zelf, en daarover verantwoording af te leggen bij de rekening op de derde woensdag van mei?

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Ook ik dank de staatssecretaris hartelijk voor alle antwoorden die zij heeft gegeven. Wij zijn heel erg blij met alle toezeggingen, met name dat zij de convenanten die zij wil gaan afsluiten naar de Tweede Kamer stuurt, voordat ze daar haar handtekening onder zet. In eerste termijn heb ik aangegeven dat mijn fractie de aanpak die zij kiest om tot verbetering van de situatie op de werkvloer te komen, op zichzelf waardevol vindt. Het is des te meer van belang dat daar een goed politiek draagvlak voor ontstaat. Het is daarom belangrijk dat de Kamer goed geïnformeerd wordt over de voortgang en de inzet van het proces.

Ik ben heel blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij in juni met een nadere uitwerking komt. Ik hoop dat de Kamer daar nog voor de zomer over zal debatteren. Zoals de heer Cornielje zojuist zei, moet de aanpak van de achterstanden dusdanig worden verbreed, dat dit een normaal onderdeel wordt van het standaard onderwijs op alle scholen. Alle leraren moeten kunnen omgaan met achterstanden, die bij ieder kind individueel kunnen voorkomen.

Wij zijn in blijde verwachting van hetgeen de staatssecretaris heeft toegezegd over taal, voor- en vroegschoolse opvang, lerarenopleidingen en onderwijsstandaarden. Wij delen de zorg van eerdere woordvoerders over de samenhang. Het is heel belangrijk dat wij die allen bewaken, dat geen verbrokkeling plaatsvindt. De motie van mevrouw Ross is echter ook naar onze mening overbodig, zeker als de staatssecretaris ons in haar tweede termijn nog eens goed op het hart drukt dat ook zij eraan gebakken zit.

Ik heb nog een heel concrete vraag over het mentorensysteem ofwel het Abi-Abla-systeem. Ik vind het zo mooi om die Turkse naam te gebruiken. Misschien heb ik het gemist, maar volgens mij heeft de staatssecretaris er nog niet op gereageerd. Ondanks al haar toezeggingen stelt mijn fractie het op prijs als zij nog met een concrete reactie daarop komt.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! De heer Rabbae heeft een opsomming gemaakt die heel goed naast het stenogram kan worden gelegd. Ik deel die. Ik heb echter een nieuw onderwerp erin ontdekt, namelijk een expertisecentrum onderwijsachterstandenbeleid. Ik wil er graag over nadenken, maar wij hebben er nog niet over van gedachten gewisseld. Ik wil kijken of er iets mee wordt toegevoegd aan hetgeen nu is ingezet voor taal en rekenen. Ik kan nog niet overzien tot welke besluiten dit zal leiden. Ik wil graag de laag tussen de scholen en hetgeen wij hier doen, zo dun mogelijk maken. Wat wij aan middelen hebben, wil ik graag direct in de scholen zelf inzetten.

Mevrouw Ross heeft een motie ingediend vanwege de twijfel die zij nog heeft. Ik heb gezien dat zij heel voorzichtig heeft geformuleerd. Misschien is dat opgelost als zij het stenogram heeft gelezen. Soms heb je dat nodig, na zo'n omvangrijk debat. Ik deel de mening van een aantal van haar collega's, dat de motie overbodig is. Ik heb toegezegd dat er een samenhangend plan komt, met een dekkende financiering. Zij kan uitzien naar de begroting 2001. De dekkende financiering zal betrekking hebben op de vraagstukken die er in de begroting naar haar voorspelling zullen zijn. Die begroting moet er komen, maar er komt eerst nog een Voorjaarsnota.

De verdere opmerkingen van mevrouw Ross gingen vooral over hetgeen haars inziens wel of niet zeker was bij hetgeen wij vandaag hebben besproken. Ik hoop van harte dat zij de oplossingen straks zal zien.

De heer Rabbae zette NT2 even apart in zijn opsomming. Ik wil dat heel graag behandelen bij integraal taalbeleid. Dat is hij vast met mij eens. Er zijn inmiddels nieuwe onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat de effectiviteit zeer toeneemt als NT2 niet wordt losgemaakt van het algemene taalbeleid.

Ik ben het helemaal eens met hetgeen mevrouw Lambrechts zei over sleutels. Ik moet er niet aan denken dat wij onderwijsachterstandenbeleid losknippen van gewoon onderwijsbeleid. Ik deel haar analyse helemaal. Anders zouden wij half geblinddoekt en met een hand op de rug gebonden moeten werken. De vraagstukken die het algemene onderwijsbeleid kleuren, kleuren ook zeer het onderwijsachterstandenbeleid, te beginnen met het lerarenbeleid. Die vraagstukken heb ik juist opnieuw neergezet omdat zij voor een groot deel algemene onderwijsvraagstukken zijn. Alleen doen zij zich op die scholen in geconcentreerde vorm voor, bijvoorbeeld doordat het ziekteverzuim er hoger is.

Ik zal graag al die onderwerpen uit de opsomming voor juni bespreken met de Kamer. Als de Kamer voor deze bestuurlijke aanpak kiest, voorspel ik dat het door de tijd heen over steeds meer zal gaan. Ik ben het er volstrekt mee eens dat het vanuit de scholen gaat. Ik merkte in het debat dat hieraan voorafging dat al te veel concentratie op de gemeenten de reactie oproept dat het om de scholen gaat. Op het moment dat het over de scholen gaat, wordt de reactie opgeroepen dat de gemeenten ook een taak hebben. Het Rijk moet dit natuurlijk allemaal zo schakeren dat het beter wordt afgestemd.

Hoe ging het tussen de begroting en dit moment? Misschien mag ik een geheim verklappen vandaag. Op de eerste dag dat ik op het departement aankwam, zei ik dat ik graag wilde spreken over de gewichtenregeling en de zwarte scholen. Ik heb toen een eerste notitie ontvangen waarin stond dat het niet zinvol was afzonderlijk hierover te spreken, omdat zwarte scholen een problematiek kennen die zich ook concentreert op witte scholen. Wij hebben er binnen het departement een hele discussie over gevoerd hoe wij hiermee moesten omgaan. Wat hier heel interessant aan is, is de wijze waarop wij zijn gaan werken. In het traject van overleg over dit onderwerp dat wij hebben gestart, hebben wij nadrukkelijk de deuren opengezet en mensen van buiten uitgenodigd om ons te vertellen hoe het in elkaar zit en welke aanpak hierbij past. Onder de wijze waarop ik de bestuurlijke aanpak heb ontwikkeld, ligt eigenlijk een andere opvatting over de wijze waarop het departement moet functioneren bij dit type problemen. Je kunt namelijk geen nota over zwarte scholen schrijven zonder ze te bezoeken en met die scholen uit te wisselen wat de cruciale variabelen zijn. Dat is tegelijkertijd ontwikkeld in die afgelopen maanden. Ik hoop dat dit zeer veel tot stand zal brengen.

Er is gevraagd waarom het zo lang heeft geduurd. Het was een ingewikkeld traject, tot en met het aantrekken van Ruud Emmerik, die inderdaad het werk op de Johan de Wittschool heeft gedaan en dus echt in de praktijk heeft gestaan om te zien hoe het gaat op zo'n VO-school en hoe je kwaliteitsbeleid ontwikkelt, en tot en met het aantrekken van mensen die echt in de Rotterdamse achterstandsscholen hebben gestaan. Op deze manier wilden wij het beleid in het kader van de bestuurlijke aanpak veel directer brengen bij de kwaliteit die deze voor de scholen moet betekenen. Het moet ook de Kamer opvallen dat de bezoeken die zij aan de scholen brengt, en datgene wat er in algemene zin over scholen wordt opgeschreven, vaak niet overeenstemmen. Ik zou hier graag meer van de waarheid boven tafel krijgen. Hierbij hoort de aanpak die wij op het departement hebben ontwikkeld. Het is natuurlijk de bedoeling dat soort grote, krachtige apparaten als een departement open te krijgen voor dit type ontwikkelingen. Daarom zat er zo'n lange tijd tussen. Ik hoop van harte dat dit in die bestuurlijke aanpak nu zal versnellen. Ik vertel dit vanuit de keuken van het departement, en de aanpak is weer in de keuken van de school. Wij gaan dus almaar door met de keuken.

Mevrouw Kant heeft een motie ingediend. Ik raad haar aan deze aan te houden. De trefwoorden zijn vrijwilligheid en stimulansen. Ik heb, ook in debatten met anderen, maar vooral met mevrouw Kant, duidelijk gemaakt dat ik het daarmee eens ben. In eerdere debatten in dit kader was al de vraag aan de orde op welke wijze het geregeld zou moeten worden. Ik ben het eens met vrijwilligheid en stimulansen. Ik ben het ermee eens om hier goede praktijken te bespreken. Ik wil het ook in het overleg met de gemeenten brengen. De gemeenten hebben hierin wel een doorslaggevende stem, want het wordt nu lokaal georganiseerd. Ik wil dit dus met de 25 grote steden bespreken en verzoek mevrouw Kant haar motie aan te houden totdat er inzicht is in de resultaten van de goede praktijken die nu zijn ontstaan. Ik ga ervan uit dat het overleg met de gemeenten tot iets leidt wat ik de Kamer kan voorleggen, over de wijze waarop je op basis van vrijwilligheid en stimulansen het beleid vorm kan geven. Ik heb niet de illusie dat ik de wereld op haar kop kan zetten; laat ik dat meteen erbij zeggen. Het is wel een van de voorwaarden die mogelijkerwijs meewerken.

De heer Cornielje stelde een concrete vraag over het onderzoek naar doelmatigheid en rechtmatigheid van middelen. Ik ben er nooit tegen; laat dat duidelijk zijn. Ik ben altijd voor het onderzoeken van doelmatigheid en rechtmatigheid van middelen die door alle burgers in dit land worden betaald om er goede dingen mee te doen. Hij stelde voor om dit het volgend jaar op de derde woensdag van mei – nu loopt het jaar al – mogelijkerwijze op de agenda te plaatsen. Ik wil graag verkennen of dat in dat traject mogelijk is. Dit moet ik toezeggen op die manier, want ik kan niet overzien of de onderzoekscapaciteit op dat moment toereikend is. Immers, het is een zeer groot vraagstuk zoals men zich kan voorstellen – het gaat om 1,1 mld. en het wordt zeer verspreid vormgegeven – om daar de doelmatigheid en de rechtmatigheid precies en direct van te zien. Wat ik in ieder geval gezien heb, is dat de accountant extra vragen gaat stellen over de wijze waarop de gewichtenregeling nu vorm krijgt. Wat dat betreft wordt een extra toets gedaan bij de scholen. Dat is een onderdeel dat wij zelf hebben ingezet vanuit het departement. Maar de heer Cornielje vraagt een onderzoek vanuit de Algemene Rekenkamer of op soortgelijke wijze; dat wil ik graag meenemen en daar komt een antwoord op.

Mevrouw Barth sprak nadrukkelijk over de toezegging inzake het convenant; het is voor haar goed om te zien dat in ieder geval die aanpak nu wordt gesteund en dat wordt gezorgd dat de vertraging niet optreedt. Het is een wens van mij om in mei tot die afspraken te komen en ik hoop dat het dan lukt; anders krijgt u het alsnog met z'n allen begin juni. Maar ik hoop dat het zich kan gaan versnellen.

Ten aanzien van het mentorensysteem merk ik het volgende op. Bij de gemeentes die wij nu voor de eerste tranche op het oog hebben, zien we dat het heel verschillend wordt aangepakt. Je hebt in Amsterdam een internaat dat mede gesteund wordt door bijvoorbeeld studenten. De heer Rabbae kent ze ook allemaal. In Rotterdam vindt dit ook plaats, alsmede in Delft. Het krijgt op heel verschillende manieren vorm. Ik zal de Kamer graag op de hoogte stellen van de wijze waarop het mentorensysteem werkt. Het is een van de succesfactoren. Wat je ziet, is dat het vaak lokaal gestalte wordt gegeven, ook door de verschillende taalgroepen afzonderlijk. Ik zal de Kamer graag, in het kader ook van het dichter bij de steden komen en de wijze waarop het precies gestalte krijgt, informeren over dit traject, want het is zeer succesrijk. Als je kijkt naar de wijze waarop jongeren zelf onder woorden brengen wat voor hen cruciaal was, dan is dat heel vaak het inzicht in het schoolsysteem wat ze gekregen hebben via neef, nicht of verwanten, want ouders hebben dat vaak niet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.45 uur

Naar boven