Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 9 februari 2000 over het huurbeleid.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Gisteren hadden wij eindelijk een stevige discussie over het huurbeleid. De staatssecretaris heeft aangekondigd een toekomstgericht onderzoek te laten uitvoeren om de gegevens uit 1993 waar het huidige beleid op is gebaseerd, te vertalen naar 2000 en later. Volgens de SP-fractie is dat niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk. De staatssecretaris geeft hiermee aan dat het huidige beleid is gebaseerd op gegevens en methoden die niet meer up-to-date zijn. Dat kan kloppen volgens de SP-fractie. In 1993 zijn rekenmethoden gebruikt, waarbij is uitgegaan van een gemiddelde huurverhoging van 3,8%, op basis van een inflatie van 3%, met een maximale huurverhoging van 6,5%. Dat past niet bij de situatie van vandaag.

Aan deze rekenmethode uit 1993 kan niemand normatieve waarde toekennen. Er zijn geen juridisch bindende afspraken gemaakt. Toch knijpt de staatssecretaris 'm voor mogelijke financiële claims of de kwetsbaarheid van de staat. Dat is onnodig. Dat is angsthazerij. Over de afgelopen vijf jaar is er een huurverhoging geweest van in totaal 9,5% bovenop de inflatie. In tien jaar zijn de huren met 50% gestegen. Gemiddeld zijn de huurders nu ongeveer 7% meer van hun inkomen kwijt aan wonen dan eigenaren-bewoners. De corporaties hebben de afgelopen vijf jaar meer dan het dubbele gekregen dan waarop was gerekend bij de brutering. Dat hebben zij allemaal bij de huurders gehaald. De corporaties behaalden in 1998 een netto jaarwinst van 1,3 mld., dus na aftrek van investeringen, nieuwbouw, onderhoudsfondsen enzovoorts. Gemiddeld bedroeg de winst ƒ 545 per woning. Ook de spaarpot van het Centraal fonds wordt steeds verder gevuld. Dat is niet gek voor niet-winst- beogende instellingen. De particuliere verhuurders fietsen mooi mee met dit hosanna aan huurinkomsten en doen er vaak nog een schepje bovenop.

De voorzitter:

Mijnheer Poppe, uw tijd is om.

De heer Poppe (SP):

Ik heb nog maar een paar opmerkingen. Het enige argument om de motie niet uit te voeren, zou onevenredige financiële schade kunnen zijn. Daarvan is dus geen sprake. De SP-fractie baalt als een stekker van de weigerachtige houding van de staatssecretaris.

Voorzitter! Ik zou zeggen: laat de staatssecretaris eens flink zijn en ook eens kijken naar de belangen van de huurders in plaats van alleen naar de belangen van de verhuurders!

Er zullen zometeen twee moties worden ingediend waaronder mijn naam staat. Die ondersteun ik dus van harte. Ik hoop dat de staatssecretaris straks zegt, dat de ingediende moties overbodig zijn.

Voorzitter! Ik moet straks helaas nog ergens anders naartoe, maar dat zien wij dan wel.

De voorzitter:

U hebt uw tijd in ieder geval nu ruimschoots besteed.

Ik stel de leden voor, zich echt aan de twee minuten te houden. Gisteren is het debat over dit onderwerp in de commissie gevoerd. Dit is de afronding daarvan. Iedereen weet van tevoren dat daarvoor twee minuten per spreker beschikbaar zijn. En zo gaat het ook.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! De motie-Van 't Riet, waaraan wij al uren hebben besteed, is in strijd met gemaakte afspraken en gewekte verwachtingen. De huursombenadering wordt feitelijk afgeschaft en iedereen in deze Kamer wist dat tot 2010 de bekende en inmiddels wellicht beruchte 0,8% bovenop de inflatie boven de markt hing. Waarom is deze motie dan nodig? Zou de huurder er wellicht beter van worden? Helaas moet ik zeggen dat dit niet het geval is. Beide systemen zullen leiden tot 2,5% huurverhoging en de huurder wordt er geen cent beter van. De huurder wordt er zelfs eerder nog slechter van, want de vrijheid van verhuurders om lokaal en regionaal maatwerk te leveren vervalt, huurverlagingen zullen niet meer opgevangen kunnen worden en de goedkoopste woningen zullen het meest in huur verhoogd worden. Bovendien roepen wij risico's op in de sector wat betreft investeringen die hard nodig zijn in onze grote steden. Ik roep de collega-initiatiefnemers van het wetsvoorstel voor de bevordering van het eigenwoningbezit op om zich te realiseren dat wij de corporaties nodig hebben om veel huurwoningen om te zetten in koopwoningen.

Voorzitter! Wij steunen het kabinetsvoorstel. Wij stellen met vreugde vast dat de huurverhogingen volgend jaar gemiddeld op het inflatieniveau zitten. Vorig jaar was er een verschil tussen een maximum van 6,5% en een gerealiseerde gemiddelde huurverhoging van 2,8%. Daar zat dus 3,7% tussen. Dit jaar zal het maximum 4,25% zijn met een gemiddelde huurverhoging van 2,5%. Daar zit maar 1,75% tussen. Er is dus een forse stap gezet.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Begrijp ik goed, dat de heer Hofstra zegt: als je van de huurverhogingen af wilt zijn, moet je de woning kopen via de regeling bevordering eigenwoningbezit?

De heer Hofstra (VVD):

Misschien is dat ook nog wel het geval. Wij hebben in die wet geen verkoopplicht kunnen en willen opnemen, maar wij willen graag dat die regeling aanslaat. Als de sector niet meewerkt, wordt het een flutregeling. Dan wordt het net zo'n slechte regeling als die van staatssecretaris Tommel, waar u altijd zoveel kritiek op had.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik probeerde tot mij te laten doordringen dat u de huurverhoging als een stimuleringsregeling ziet om naar een koopwoning over te stappen.

De voorzitter:

Dat is een ander onderwerp. Daar praten we een andere keer wel weer over.

De heer Hofstra (VVD):

Wij steunen het kabinet en wij zullen alle moties kritisch bezien, maar de kans is uitgesloten dat wij de motie-Van 't Riet steunen.

De voorzitter:

U bent een voorbeeld voor uw collega's wat uw tijdgebruik betreft.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! De tijd dringt, het huurbeleid moet op 1 juli vastgesteld zijn, en daarvoor zijn wij eigenlijk al te laat. Met name daarom betreur ik de gang van zaken en ook dat het nader overleg over het huurprijsbeleid de Kamer en het kabinet niet dichterbij elkaar hebben gebracht. De staatssecretaris heeft wel enkele voorstellen gedaan, waaronder de update van de uitgangspunten van het bruteringsakkoord, maar die hebben betrekking op de lange termijn en komen terug bij de discussie over de nota Wonen. Die discussie wachten wij natuurlijk af, maar nu gaat het om het huurprijsbeleid voor het jaar 2000.

In feite gaat het om de kern van de motie en daaraan is de staatssecretaris niet tegemoetgekomen. Er zit geen enkele beweging in. In het debat hebben wij nog een poging gedaan om de staatssecretaris te helpen, maar ook dat heeft hij resoluut van de hand gewezen. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een inflatievolgend huurprijsbeleid gewenst is;

constaterende, dat door uitvoering van de motie-Van 't Riet c.s. (26800-XI, nr. 40) hieraan inhoud kan worden gegeven;

voorts constaterende, dat de tot op heden gevoerde gedachtewisseling niet de conclusie rechtvaardigt dat een dergelijk huurprijsbeleid niet mogelijk zou zijn;

verzoekt de regering alsnog uitvoering te geven aan de bovengenoemde motie, dan wel ten spoedigste te komen met een daarmee materieel vergelijkbaar voorstel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van 't Riet, Van Middelkoop, Duivesteijn, Van Gent en Poppe.

Zij krijgt nr. 2 (26859).

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! De nettohuurquote was in 1982 15,8% en in 1998 24,1%. Het totale budget van de huursubsidie was in 1992 1,8 mld. en in 1998 2,9 mld., dus gestegen met ruim 1 mld.! De huursubsidie zelf, dus wat de individuele huurder betreft, is ongeveer hetzelfde gebleven: ƒ 3000 per jaar. Als wij kijken naar de gemiddelde huurstijgingen, dan zien wij dat het in 1992 van ƒ 540 is gegaan naar ƒ 695. In Flevoland zit het zelfs gemiddeld op ƒ 777.

De nettohuurquote was in 1992 12,5% en, zoals gezegd, in 1998 24,1%. Wij zien dat 43% van de particuliere verhuurders, de kleine helft, huurverhogingen toepassen van 5 tot 6%. Met andere woorden, het is genoeg, het wordt tijd dat er een breuk komt die fundamenteler is dan het kabinet voorstelt. De motie-Van 't Riet is daar klip en klaar over en het sympathieke daarvan is nog dat zij de staatssecretaris ook in de gelegenheid stelt om een materieel vergelijkbaar voorstel te doen.

Voorzitter! Wij willen toch nog even de huursubsidievariant oppakken en daarover de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat binnen de Huursubsidiewet de kwaliteitskortingsgrens, de aftoppingsgrenzen en de maximale huurgrens slechts worden geïndexeerd met de verwachte gemiddelde huurstijging dan wel de werkelijke inflatie;

constaterende, dat de huursubsidiegerechtigden die te maken krijgen met een hogere huurverhoging een belangrijk koopkrachtverlies oplopen;

van mening, dat de consequentie van het voorgestane huurbeleid meebrengt dat binnen de Huursubsidiewet de kwaliteitskortingsgrens, aftoppingsgrenzen en de maximale huurgrens in het vervolg dienen te worden aangepast met de maximale toegestane huurstijging;

verzoekt de regering nog deze maand een wijziging van de Huursubsidiewet in procedure te brengen waarbij de genoemde grenzen jaarlijks worden aangepast aan de maximaal toegestane huurverhoging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duivesteijn, Van Middelkoop, Van Gent, Poppe en Van 't Riet.

Zij krijgt nr. 3 (26859).

De heer Duivesteijn (PvdA):

Nog een slotopmerking. De motie pakt de passage in de brief van de staatssecretaris op. Als het beleid van het Rijk is gericht op het mogelijk maken van maximale huurverhogingen, dan wordt daaraan de consequentie verbonden dat de huursubsidiegerechtigde er in koopkracht niet op achteruit mag gaan.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik wil graag weten wat de politieke waarde is van uw handtekening onder de motie van mevrouw Van 't Riet, die zojuist werd ingediend en waaronder ook mijn handtekening staat. Bent u het ermee eens dat die motie een handreiking aan de staatssecretaris is en het karakter van een compromis draagt?

De heer Duivesteijn (PvdA):

Onder die motie staan ook de handtekeningen van de leden Poppe en Van Gent, dus die wordt door de meerderheid van de Kamer gesteund. De politieke betekenis van die motie is als volgt: ruim twee maanden is in de Kamer gesproken over het huurprijsbeleid. Gisteren is uitgesproken dat de staatssecretaris minder beweegt dan beton, maar ook beton beweegt volgens mij een beetje. Daarom lijkt het mij heel goed dat wij de staatssecretaris stimuleren om de motie uit te voeren. Als hij vindt dat die niet in het systeem past, dan moet hij maar een eigen oplossing voorstellen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Middelkoop, het is voor sprekers heel ongebruikelijk om in de Kamer te debatteren over moties waaronder zij hun handtekening hebben gezegd. Dit is een afrondend debat, en ik neem aan dat u beiden vindt dat die motie moet worden uitgevoerd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het gaat niet over de inhoud van de motie. Ik wil na alle discussies weten wat de positie van de PvdA is. Wij accepteren met deze motie namelijk dat de eerdere motie-Van 't Riet terzijde wordt geschoven. Acht de heer Duivesteijn het aanvaardbaar dat zoiets zich nog eens voordoet?

De heer Duivesteijn (PvdA):

Nee.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat betekent dat de staatssecretaris de Kamer linksom of rechtsom ten gerieve van de huurders tegemoet moet komen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ja, het betekent dat er beweging moet komen. Het mag overigens ook wel door het midden.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter!Duivesteijn De laatste motie van de heer Duivesteijn begrijp ik als volgt: als de staatssecretaris volhardt in zijn maximale redelijke huurverhoging van 4,25%, dan houden wij deze motie achter de hand.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Nee, die twee zaken staan los van elkaar; met het ene mag niet het andere worden afgekocht. Over de motie-Van 't Riet is van gedachten gewisseld, over het systeem ook en er zijn juridische adviezen gegeven. Van dit hele proces zijn wij niet onder de indruk. In de motie gaat het om een systeemwijziging die het gevolg is van het gevoerde beleid. Wel worden voor de huursubsidiegerechtigden de gevolgen verzacht van een huurprijsbeleid dat maximale huurverhogingen boven de inflatie mogelijk maakt, dat is duidelijk. Uiteindelijk komt het er dus op neer dat iedere huursubsidiegerechtigde met inflatievolgend huurbeleid zal worden geconfronteerd. En dat willen wij toch allemaal, zoals ik herhaaldelijk van de staatssecretaris heb begrepen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! De staatssecretaris kan op dit moment de prijs van de onbeweeglijkheid krijgen maar of hij daar trots op kan zijn, betwijfel ik.

Het debat van gisteren heeft ons wél op een aantal punten verder gebracht. De motie-Van 't Riet c.s. van het vorige jaar bevat in elk geval geen uitnodiging tot wetsovertreding of schending van afspraken. Ook leidt die motie niet tot grote schadeclaims die men automatisch zou mogen verwachten. Ik meen dat ik hiermee de staatssecretaris citeer. Daarmee is het in zekere zin een gewone motie geworden, waarover men van mening kan verschillen, hetgeen ook het geval is.

Voorts heeft de staatssecretaris gisteren gezegd, bereid te zijn tot een update van de uitgangspunten van de brutering, zij het pas na 1 januari 2001. Dat is nieuws, voorzitter, en een zekere vooruitgang die ik waardeer. Dit brengt de staatssecretaris en een kamermeerderheid dichter bij elkaar. Immers, wat de Kamer wil is niet veel meer wat de staatssecretaris wil, met dien verstande dat zij het ook al voor 2000 wil.

De staatssecretaris wil aan het principe van de huursombenadering vasthouden en daar heb ik begrip voor. Dat mag en de Kamer heeft daarmee te rekenen. Zojuist is een motie ingediend door mevrouw Van 't Riet die ik heb medeondertekend. Het nieuwe van deze motie is dat de Kamer de staatssecretaris een handreiking doet, te weten dat zij accepteert dat hij aan dit principe vasthoudt. Echter, op haar beurt vraagt de Kamer aan de staatssecretaris de wens te accepteren dat de huurstijging sneller in de buurt van het inflatiepercentage wordt gebracht. In die zin beweegt deze motie zich nog altijd in het kanaal dat het regeerakkoord heeft gegraven. Kortom, er is alle reden om aan de staatssecretaris te vragen: verlaat uw bunker.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! Gisteren is uitvoerig gesproken over de betekenis van de sinds 1995 ingezette ontwikkeling van de verzelfstandiging van de sector. Bijna driekwart van het debat handelde over de consequenties daarvan. Mijn fractie is met de staatssecretaris van mening dat de motie-Van 't Riet die wij gisteren bespraken, daarin niet past. Even dacht ik dat mevrouw Van 't Riet tijdens het AO óók tot die conclusie was gekomen. Immers, zij kwam met een aangepast aanbod, maar vervolgens trok zij dat weer in.

De staatssecretaris heeft gisteren toegezegd met een update te komen vanaf 2001. Wij zullen dit met veel belangstelling volgen. Daaraan aangepast zullen wij ook het huurprijsbeleid bespreken. Helaas kunnen wij dit niet doen voor het jaar 2000. Dit betekent dat wij op basis van minder exacte gegevens niet precies kunnen aangeven wat de maximaal redelijke huurverhoging is. de staatssecretaris heeft gezegd: alles afwegend, kom ik op 4,25% uit. Ik constateer dat datgene wat mijn fractie bij de begrotingsbehandeling heeft gevraagd – zij verlangde gegevens om meer exact te kunnen vaststellen wat de maximaal redelijke huurverhoging zou zijn – helaas niet mogelijk is. Overigens hebben wij daarbij aangegeven dat er wel voldoende gegevens zijn om te concluderen dat een maximaal redelijke huurverhoging op inflatieniveau in 2000 niet mogelijk is.

De staatssecretaris heeft in zijn brief een aanbod gedaan met betrekking tot de aanpassing van de IHS, zulks in relatie met zijn voorstel om de maximaal redelijke huurverhoging op 4,25% te stellen. Zou hij kunnen aangeven waaraan hij denkt? Stel dat een huur nu nog onder de kwaliteitsgrens zit maar met de verhoging met 4,25% daar bovenuit komt, wat zijn daarvan dan de consequenties voor het aanbod dat de staatssecretaris heeft gedaan met betrekking tot de IHS-aanpassing? Tegen die achtergrond kunnen wij nagaan of de motie van de heer Duivesteijn wellicht overbodig is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Gisteren hebben wij voor de zoveelste keer gesproken over het huurbeleid voor het jaar 2000-2001. De fractie van GroenLinks kan daaruit maar één conclusie trekken: sinds de debatten van november zijn wij met deze staatssecretaris geen millimeter opgeschoten. De claims van de staatssecretaris berusten in onze ogen op drijfzand. Hij blijft dan wel hameren op de betrouwbare en fatsoenlijke overheid, maar blijkbaar vindt hij de overheid en de verhuurders belangrijker dan de 3 miljoen hurende huishoudens in Nederland. Zijn zogenaamde tegemoetkomingen zijn voor ons van weinig waarde: een kwart procentje eraf, een update voor 2001 en de papieren tijger van de motiveringsplicht. Ook de compensatie via de huursubsidie die hij voorstelt, is in onze ogen een dooie mus. Kortom, de Kamer heeft in november een wijs besluit genomen.

De motie van D66, PvdA, GroenLinks en SP kan wat ons betreft gewoon worden uitgevoerd. Dit heeft ook onze voorkeur, tenzij een materieel vergelijkbaar voorstel nog gunstiger uitpakt voor de huurders. De nieuwe motie die wij mede hebben ingediend, steunen wij dan ook van harte. Het valt wel mee met de meningsverschillen tussen de oorspronkelijke indieners, zou ik tegen de staatssecretaris willen zeggen. Ik begreep dat hij daar gisteren nog op hoopte. Als de staatssecretaris met een ander voorstel komt, zal de Kamer dit moeten bespreken en dan haar definitieve oordeel vellen. Met andere woorden: het wordt wat ons betreft buigen of barsten voor de staatssecretaris. Totdat hij de motie uitvoert of met een beter voorstel voor de huurders komt, eisen wij dat hij geen onomkeerbare afspraken met de sector maakt. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het huurprijsbeleid voor het jaar 2000-2001 nog niet is vastgesteld;

verzoekt de regering geen onomkeerbare afspraken te maken met de huursector over het huurprijsbeleid voordat de Kamer zich over het te voeren beleid heeft uitgesproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (26859).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! De situatie is voor de fractie van GroenLinks helder: de meerderheid van de Kamer heeft het gehad met het stugge en starre verzet van deze staatssecretaris. Hij gebruikt keer op keer stoere taal: de regering regeert. De regering mag dan wel regeren, maar de Kamer maakt uit hoelang de heer Remkes nog deel ervan uitmaakt. Anders gezegd, op z'n Gronings: hij gooit zijn kop d'r veur, maar als hij zo doorgaat, kan het hem wel eens zijn kop gaan kosten.

Staatssecretaris Remkes:

Mevrouw de voorzitter! Ik zal niet reageren op iedere kwalificatie die vanmiddag is gegeven, wat overigens niet betekent dat ik ze voor mijn rekening neem. Ik maak er een paar uitzonderingen op.

Het beeld van de heer Van Middelkoop dat nu het hele verhaal van de juridische kwetsbaarheid van tafel is, wil ik vrij nadrukkelijk wegnemen. Gisteren was in het debat uitsluitend de vraag aan de orde of er sluitende juridische afspraken zijn gemaakt. Mijn antwoord hierop was nee. Dit wil echter niet zeggen dat de juridische kwetsbaarheid weg is. Het zijn niet alleen sluitende of bindende juridische afspraken waarop de staat beoordeeld wordt. Er staan andere overwegingen naast, die ik gisteren ook heb genoemd.

Verder veronderstelde de heer Van Middelkoop dat de motie-Van 't Riet de gemiddelde huurontwikkeling sneller dichter bij inflatie brengt dan het door mij voorgestelde beleid. Dat is een misverstand.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Ik grijp nog even terug op wat de staatssecretaris daarnet zei. Hij heeft nadrukkelijk in het debat gisteren aangegeven dat hij de juridische kwestie, zoals hij het noemde, eigenlijk secundair vond aan de beleidsmatige invalshoek. De beleidsmatige invalshoek betrof de huursombenadering, de bedrijfseconomische benadering, het investeringsniveau en dat soort zaken. Daarmee heeft hij de juridische onderbouwing, waarvan wij als Kamer uitgingen, namelijk dat dat de grond voor de afwijzing van de motie was, op het tweede plan gezet. Dat beeld is ook bij mij blijven hangen, niet alleen bij de heer Van Middelkoop.

Staatssecretaris Remkes:

Nee, vanzelfsprekend staat bij mij de inhoud voorop. Maar je hebt als wetgever wel de consequenties onder ogen te zien en dat heeft bij de oordeelsvorming, als achtergrondmuziek, vanzelfsprekend een rol gespeeld.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft gisteren gezegd dat er geen juridisch bindende afspraken zijn gemaakt, maar dat dit onverlet laat dat er een zekere juridische kwetsbaarheid voor de staat is. Kan de staatssecretaris mij één wet of regel of beleidspunt geven waarin een zekere juridische kwetsbaarheid van de staat helemaal afwezig is?

Staatssecretaris Remkes:

Ja, ik denk dat daar wel voorbeelden van te noemen zijn. Er blijven heel veel besluiten, ook als ze aangevochten worden, gewoon, ook voor de rechter, in stand...

De heer Poppe (SP):

Zoals de Varkenswet?

Staatssecretaris Remkes:

...maar dat is natuurlijk altijd een weging. Ik vond en vind dat vanuit mijn verantwoordelijkheid dat soort vragen wel onder ogen gezien moeten worden. Immers, stel dat wij daar niet op gewezen zouden hebben en het zou later toch ongewenst gebeuren – laat er geen misverstand over bestaan: het kan niet de bedoeling zijn dat wij zitten te wachten op claims –, dan zou de Kamer daar terecht een punt van maken.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Het is een open deur intrappen, als je zegt dat er een zekere juridische kwetsbaarheid is. Zeker omdat de staatssecretaris nergens aangegeven heeft, in het hele langlopende debat, waar de kwetsbaarheid zit, ben ik van mening, zolang de staatssecretaris dat niet kan, dat het wat dat betreft niks is.

Staatssecretaris Remkes:

Ik dacht dat dit gisteren uitvoerig in het debat aan de orde is geweest. Maar ik was, mevrouw de voorzitter, bezig een opmerking te maken in de richting van de heer Van Middelkoop.

Ik kreeg afgelopen dinsdag van mevrouw Van 't Riet het verzoek om een paar varianten door te rekenen en om ook door te rekenen wat de consequenties zouden zijn voor het gemiddelde huurbeeld, als die motie gevolgd zou worden en als de effecten – zij wees daar zelf op; zij ging daar in haar vraagstelling ook van uit – in de zin van het uitlokken van strategisch gedrag van verhuurders, zouden ontstaan. Welnu, dan komt de gemiddelde huurstijging voor het jaar 2000 op 3% in plaats van de door mij geprognosticeerde 2,5%. Dat misverstand wil ik dan ook, mocht het bestaan, hier wel even wegnemen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Het is zo vervelend om de hele tijd over gemiddelden te praten. Het is overigens 2,9%, maar dat terzijde. Waar het op neerkomt, is: wie krijgt welke huurverhoging? Als mensen een heel goedkoop huis hebben, dan is die 4,25% heel wat anders dan voor iemand die ƒ 900 of ƒ 1000 verwoont.

Staatssecretaris Remkes:

Daar heeft de heer Duivesteijn gelijk aan. Dat is ook qua achtergrondmuziek – de heer Biesheuvel heeft daarop gewezen – in feite de kern van het debat.

Wat destijds volstrekt duidelijk was – de heer Duivesteijn weet dat en een aantal andere deelnemers aan dit debat weten dat ook –, was dat de lijn ingezet werd van de huursombenadering. De huursombenadering gaat per definitie uit van gemiddelden. Dat is, in mijn wijze van zien, ook een buitengewoon belangrijk element in deze discussie. Dat wil niet zeggen dat er geen sprake zou kunnen zijn van een wettelijk vastgelegde bandbreedte. Dat is het tweede element in het debat waar we met elkaar over praten. Het gaat mij echter om het volgende, waarbij ik iedere keer weer het misverstand in de discussie merk. Het is in strijd met de destijds ingezette lijn om nu heel nauwkeurig vast te leggen wat op het niveau van de woning het stijgingspercentage zal moeten zijn. Ook de heer Duivesteijn heeft zich in het verleden wel eens uitgelaten in de richting van de huursombenadering.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Maar daarom zit die laatste zin in de motie als een gebaar van de Kamer in uw richting, waarin u gevraagd wordt om een modaliteit te verzinnen die materieel vergelijkbaar is met de inhoud van de motie-Van 't Riet. Dat is toch een substantiële stap in uw richting?

Staatssecretaris Remkes:

Ik zal straks de moties bespreken.

Mevrouw de voorzitter! De heer Biesheuvel signaleert terecht dat het debat uit 1993 en dat uit 1995 belangrijke achtergrondmuziek is bij de discussies van vandaag. De kernvraag is, of de inhoudelijke argumentatie van dit moment zodanig zwaar is – gisteren heb ik dat ook gezegd – dat zij een abrupte beleidsombuiging die in de motie-Van 't Riet wordt bepleit, rechtvaardigt. Dat is wat mij betreft niet het geval. Ik maak deze opmerking ook tegen de achtergrond van de gemiddelde huurontwikkeling en de inflatie: in 2000 geprognosticeerd 2,5%. Ik ben bereid om in 2001 de koers te richten op een gemiddelde huurontwikkeling op het niveau van inflatie, uitgaande van de benadering van de huursomsystematiek.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wat de staatssecretaris zegt, is interessant, maar ik concludeer wel dat hij ongeveer hetzelfde verhaal van gisteren hier afsteekt. Ik wil hem concreet vragen of hij bereid en in staat is om de motie uit te voeren. Als dat niet het geval is, is hij dan bereid en in staat om een materieel vergelijkbaar voorstel aan de Kamer te presenteren? Met zijn herhaling van gisteren zitten wij in dezelfde patstelling.

Staatssecretaris Remkes:

Ik heb zojuist al gezegd dat ik nog over de moties zal spreken. Als de Kamer mij steeds dezelfde argumenten voorhoudt, kan de Kamer ook verwachten dat zij van mij hetzelfde verhaal voorgehouden krijgt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Iedereen roept nu wel dat de staatssecretaris daar gelijk aan heeft, maar ik zie het anders. Ik stel hem een concrete, heldere vraag en hij kan toch proberen om daar een antwoord op te geven?

Staatssecretaris Remkes:

Maar ik gaf toch aan dat ik de moties nog zal bespreken? U krijgt volop uw zin.

Toch wil ik nog even de Kamer mijn lijn voorhouden zodat zij het in redelijkheid op die manier kan bezien. Beschouw het jaar 2000 als een tussenjaar waarin op de bandbreedte van het woningniveau een forse stap wordt gezet van 6,5 naar 4,25%, met de gemiddelde ontwikkeling gericht op 2,5%. Wij evalueren in de komende maanden het bruteringsakkoord. Gisteren heb ik dat de "update" genoemd. Wij blikken terug en bezien hoe het tegen de achtergrond van de ontwikkeling van een aantal parameters financieel heeft uitgewerkt. Wat is de financiële positie van de corporaties; wat is vanuit die vertrekpunten mogelijk voor de toekomst? Bij dat beeld moet ook het verkoopbeleid betrokken worden en ik meen dat dit een gemeenschappelijke wens van de Kamer was. Voorts moeten daarbij betrokken worden het investeringsbeleid plus de brede sociale taakstelling die gedefinieerd gaan worden in de nota Wonen. Op basis van dat beeld kan nagegaan worden hoe tot een verdere inperking van de bandbreedte kan worden gekomen. Daarnaast kan nog de gemiddelde ontwikkeling op het inflatieniveau gematerialiseerd worden. Dan hebben wij inmiddels de beschikking over de nota Wonen. Ook kunnen dan de resultaten beschikbaar zijn van het gestarte overleg in het Landelijk overleg huurders-verhuurders.

Mevrouw Van 't Riet zegt dat het voor de lange termijn is. De lange termijn is niet 2001. Ik heb gisteren beklemtoond dat wij niet spreken over het beleid dat in 2001 kan worden ingezet, maar over het overgangsjaar 2000. Dat is ook de reden waarom ik het aanvankelijke voorstel voor twee jaar heb ingeperkt tot een jaar.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Dat is mij niet helemaal helder. Betekent dit dat u de herziening van de uitgangspunten van het bruteringsakkoord al voor 1 juli 2000 kunt effectueren?

Staatssecretaris Remkes:

Neen, voor 2001. Wat mij betreft, is 2000 een overgangsjaar. Het beleid op basis van die update kan in 2000 worden ingezet tegen de achtergrond die ik zojuist heb geschetst. In feite spreken wij nu uitsluitend over datgene wat in het jaar 2000 gebeurt.

Die weg biedt het voordeel dat niet wordt uitgegaan van eenzijdige dictaten. Het is ook de weg van de onderlinge afspraken met de corporatiesector. Terzijde merk ik op dat deze problematiek niet alleen de corporatiesector betreft, maar ook de particuliere verhuurders en de NWI's. Dat is wat mij betreft de lijn waarlangs de overheid zich op basis van dat verleden consistent, betrouwbaar en via het overleg ook fatsoenlijk opstelt. Ik pleit dan ook voor deze lijn, waarvoor ik begrip vraag van de Kamer.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Voor de zoveelste keer heeft de staatssecretaris het nadrukkelijk over "betrouwbaar". Hoe betrouwbaar is het als de meerderheid van de Kamer een motie aanneemt, maar het kabinet weigert die uit te voeren? De staatssecretaris komt met geen enkel nieuw argument. Hoe zit het dan met de betrouwbaarheid van de Kamer tegenover het kabinet en andersom? Ik begin er toch ernstig aan te twijfelen.

Staatssecretaris Remkes:

Het is vanzelfsprekend aan de Kamer om dat te beoordelen. Ik geef een aantal argumenten van het kabinet in de richting van de samenleving die ten grondslag liggen aan het besluit dat het kabinet heeft genomen en dat u is meegedeeld bij brief van 28 januari jl.

Ik kom bij de moties. In de motie van mevrouw Van Gent wordt gevraagd om geen onomkeerbare afspraken te maken met de sector. Die motie kan deels worden uitgevoerd: wel voor het jaar 2001, maar niet voor het jaar 2000. Ik heb gisteren beklemtoond dat er tijdsdruk op staat; ik heb aangegeven waarom. Er is in de tijd gezien geen ruimte meer. Het kabinet zal vanzelfsprekend moeten beoordelen of en hoe de moties zullen worden uitgevoerd. Er is geen ruimte voor nader overleg, maar vanzelfsprekend wel voor het jaar 2001.

Ik kom bij de huursubsidiemotie van de heer Duivesteijn en de vraag van de heer Biesheuvel hoe uitvoering kan worden gegeven aan de toezegging in de brief van het kabinet. Het kabinet kan zich voorstellen dat de zogenaamde aftoppingsgrens en de kwaliteitskortingsgrens, die normaal met het inflatiepercentage worden verhoogd, met het maximaal toegestane stijgingspercentage worden verhoogd: met 4,25 in plaats van 2,5. In de motie van de heer Duivesteijn zit het element van het verhogen van de maximale huurgrens. Op dit ogenblik kan ik dat niet overzien. Het is echter de vraag of dit zich goed verdraagt met het convenant dat anderhalf jaar geleden met verhuurders is afgesloten op het punt van het bovenste segment en het volgen van de inflatie in dezen. Dit moet nader worden geanalyseerd. Vanzelfsprekend zijn er voor het kabinet ook financiële grenzen. De motie vraagt om een jaarlijkse aanpassing. Dat gaat mij te ver. Het is mogelijk dat de Kamer dit als een politieke brug ervaart waarover gelopen kan worden. Ik doel dan op het in procedure brengen voor het jaar 2000. Of dat nog deze maand kan en moet gebeuren, is dan nog even de vraag. Ik neem niet aan dat de indiener daar het zwaarst aan tilt. Mijn oordeel is gebaseerd op uitvoering in 2000.

Ik kom op de motie met als eerste ondertekenaar mevrouw Van 't Riet. Ik moet ten spoedigste komen met een materieel vergelijkbaar voorstel. De Kamer zou daar dan nog weer eens over gaan praten. Nee, er wordt hoe dan ook volgende week een besluit genomen. Wat er ook komt, er komt geen voorstel waarover nog eens uitvoerig gepraat kan worden. Het kabinet zal er vrijdag over spreken. Volgende week zal een besluit worden genomen. Gezien de ondertekening van de motie is het stemgedrag van de Kamer voorspelbaar. Er wordt gesproken van een materieel vergelijkbaar voorstel. Zou daar misschien enige indicatie van kunnen worden gegeven?

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Met de motie wordt het kabinet opdracht gegeven de vorige motie-Van 't Riet uit te voeren. De indieners willen echter niet rigide zijn. Met de laatste zinsnede wordt de staatssecretaris een opening geboden om alsnog een alternatief voorstel te doen. Wij realiseren dat de tijd kort is, maar het geven van ruimte is het zoveelste gebaar aan de staatssecretaris om met een voorstel te komen. Ik heb de afgelopen maanden genoeg voorstellen gedaan. De staatssecretaris kan kiezen. Ik ga niet nu ter plekke nog een nieuw voorstel bedenken.

Staatssecretaris Remkes:

Ik heb de procedurele beperking aangegeven. Daar kon ook geen misverstand over bestaan, want die heb ik gisteren ook genoemd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wanneer gaat de staatssecretaris zijn handtekening voor het huurbeleid voor 2000-2001 zetten? Is hij überhaupt bereid om de motie-Van 't Riet uit te voeren? Zo niet, komt hij dan met een materieel vergelijkbaar voorstel voordat hij zijn handtekening zet of gaat hij de Kamer voor het blok zetten?

Staatssecretaris Remkes:

Met betrekking tot de motie van mevrouw Van Gent heb ik aangegeven dat ik voor het jaar 2001 geen handtekening zal zetten. De motie kan voor dat jaar vanzelfsprekend worden uitgevoerd. Voor 2000 kan dat niet. Dat betekent dat er volgende week een besluit zal worden genomen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

De staatssecretaris kan niet helemaal wegvluchten in procedures, al begrijp ik best dat hij het kabinet wil raadplegen. De eerste wens in de motie van mevrouw Van 't Riet c.s. is uitvoering van de motie van vorig jaar. Die motie is destijds ontraden. Als dat niet kan, wordt gevraagd om een andere methode. Het feit dat de staatssecretaris thans geen kwalificatie aan de motie geeft, geeft aan dat hij bereid is na te denken over een vorm van tegemoetkoming aan de wensen van de Kamer. Als dat niet zo zou zijn, zou hij de motie hebben ontraden.

Staatssecretaris Remkes:

Het moet duidelijk zijn dat ik over het eerste deel van de motie niet anders denk dan een paar maanden geleden. De aanvaarding van dat deel van de motie ontraad ik dan ook. De vraag is nu – ik heb die vraag net al aan de eerste indiener gesteld – wat ik moet verstaan onder "materieel daarmee vergelijkbaar". Op dit moment weet ik dat niet. Ik ben natuurlijk bereid om mijn creativiteit daar nog eens op los te laten. Als de Kamer hier echter mee bedoelt te zeggen dat via een achterdeur de oude lijn van de motie-Van 't Riet alsnog uitvoerbaar is, dan moet ik daar negatief op reageren.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik spreek even voor eigen rekening, maar ik meen dat de motie de staatssecretaris in elk geval de ruimte biedt om de huursombenadering te handhaven. De staatssecretaris zou die handreiking moeten waarderen.

Staatssecretaris Remkes:

Dat is voor een deel het geval, maar voor een ander deel niet. Ik ervaar de motie ook niet als een bruuskering. Ik lees een en ander natuurlijk ook zorgvuldig. Wat mij betreft, is de deur ook niet dicht voor creatief nadenken. Ik wijs er echter net als gisteren op dat de ruimte niet groot is. Er ligt een kabinetsvoorstel op tafel en dat staat, wat mij betreft, nog steeds recht overeind. Ik heb net niet voor niets nog een keer mijn sterke voorkeur uitgesproken voor een benadering waarbij niet alleen gekeken wordt naar het jaar 2000, maar waarbij ook en met name gekeken wordt naar de jaren vanaf 2001.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Ik begrijp dat de staatssecretaris zijn creativiteit hierop loslaat. Wij hebben daar vertrouwen in. Ik neem aan dat wij morgen na het kabinetsberaad een oordeel van de staatssecretaris horen over de motie en mogelijke varianten daarop. Is dat mogelijk?

Staatssecretaris Remkes:

Neen, geen mogelijke varianten.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik bedoel modaliteiten. Het gaat om een reactie op de motie.

Staatssecretaris Remkes:

Er komt een oordeel van het kabinet. Ik heb net al de grondtoon van dat oordeel geschetst. Ter indicatie wil ik nog zeggen dat u niet te optimistisch moet zijn over dat oordeel. Dat oordeel zal de Kamer maandag of dinsdag kunnen bereiken.

De voorzitter:

Aangezien wij dinsdag over deze motie willen stemmen, lijkt het mij prettig als de fracties daar in ieder geval dinsdagochtend over kunnen beschikken.

Staatssecretaris Remkes:

Vanzelfsprekend!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Maken de uitkomsten van het creatieve denkproces waar u zich mee gaat bezighouden, onderdeel uit van het kabinetsberaad morgen? Of wordt het kabinetsberaad gebaseerd op uw oorspronkelijke gedachten?

Staatssecretaris Remkes:

Dat blijft in de schoot van de geheimhouding verborgen. Het nadenken stopt bij mij evenwel nooit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven