Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Destructiewet in verband met de kosten van onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal (26357).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie is met de minister van mening, dat het belangrijk is dat de SRM-wetgeving afgerond wordt door vastlegging van de kosten van de onschadelijkmaking van SRM in de wet. Toch wil mijn fractie in dit debat een aantal kanttekeningen maken bij de voornemens van de minister. Het betreft de volgende vier onderdelen waarvan de eerste drie onderlinge samenhang vertonen.

  • In de eerste plaats is er de concurrentiepositie. De minister zegt in haar beantwoording stellig dat de kosten van onschadelijk maken van het SRM doorberekend zullen worden aan de consument. Doorberekenen zal heel goed kunnen in ons eigen land, maar het doorberekenen van kosten over de grenzen heen zal een stuk moeilijker worden. Ons vlees wordt duur voor landen waar de overheid in ieder geval meebetaalt aan het onschadelijk maken van SRM zoals België, Engeland en Portugal. Wat is de reactie van de minister hierop? Kan zij zich de bezorgdheid van het bedrijfsleven hierover voorstellen?

Met de minister betreurt het CDA het zeer, dat over de financiering op Europees niveau geen overeenstemming is bereikt. Wat is nu de inzet van de minister op Europees niveau? Het komt de CDA-fractie voor dat de minister zich wel zeer snel neerlegt bij de Brusselse gedachte dat de lidstaten vrij zijn om de eigen financiering te regelen. Welke poging wil de minister ondernemen om tot een geharmoniseerd financieringsinstrumentarium te komen op Europees niveau?

Ik kom over de monopoliepositie te spreken. Omdat onschadelijkmaking van SRM niet onderhevig is aan marktwerking en er daardoor geen prikkels van de markt zijn voor Rendac om zo doelmatig mogelijk te werken hebben wij zorgen over de rechtmatigheid van de in te stellen tarieven. Daarover straks meer. In antwoord op onze vragen meldt de minister dat er wel degelijk sprake kan zijn van marktwerking. Dat mag dan in theorie zo zijn, maar in de praktijk zal er weinig van terechtkomen. Nieuwe spelers zullen rekening moeten houden met zeer strenge vergunningverlening en toetreding wordt zeker niet aantrekkelijk als nieuwe bedrijven een inkoopsom moeten betalen. Er is dus een zeer grote kans aanwezig dat de huidige monopoliepositie van Rendac de komende jaren gehandhaafd wordt. Daar waar de overheid in andere sectoren ongebreideld marktwerking toelaat, leunt diezelfde overheid nu achterover. De kans op te hoge tarieven is aanwezig. Een onderzoek van een ingenieursbureau dat zegt dat de tarieven redelijk zijn kan mijn fractie vooralsnog niet overtuigen. Welk vergelijkingsmateriaal heeft men dan? Het voorstel van het productschap VVE om een onafhankelijke commissie in te stellen voor de beoordeling van vergunningaanvragen en voor de inkoop en schadeloosstelling komt bij mijn fractie sympathiek over. Wij horen hierop graag een reactie van de minister.

Het derde punt betreft de tariefstelling. De CDA-fractie meent dat het landbouwbedrijfsleven zelf voor een belangrijk deel de schade verbonden aan besmettelijke dierziektenbestrijding dient te dragen. Maar omdat het bekostigingssysteem voor het onschadelijk maken van SRM in de EU en voor Nederland nieuw is, nog onbekend is of de huidige destructiemethoden voor hoogrisicomateriaal op korte termijn nog voldoende blijken te zijn (diermeeldiscussie), de onschadelijkmaking van SRM nu niet onderhevig is aan marktwerking en de concurrentiepositie van het Nederlandse landbouwbedrijfsleven niet te veel aangetast mag worden, wil mijn fractie de minister vragen te heroverwegen om in een overgangstermijn van drie jaar toch een deel van de financiering te dragen. Het gaat dan om de verbrandingskosten. De kosten voor inzameling, transport en voorbewerking worden dan door de sector zelf betaald. Het gaat ons speciaal om een bijdrage in de verbrandingskosten, omdat deze component in de tarieven voor het bedrijfsleven geheel nieuw is. De overheid betaalt die nu immers. De individuele aanbieder verdient het om een periode van gewenning te hebben. Verder zijn op het gebied van verbranden de komende tijd de grootste veranderingen te verwachten. Er is geen zicht op of de huidige destructiemethoden van kracht zullen blijven. Daarmee is er geen zicht op de omvang van het materiaal, omdat straks misschien hele kadavers verbrand moeten worden. Op dit punt bestaat er dus onzekerheid. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de minister. Afhankelijk daarvan overwegen wij een motie op dit punt in te dienen.

Hoe dan ook, mijn fractie ziet om dezelfde hiervoor genoemde redenen – belangrijkheid voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en geen marktwerking – in de tariefstelling graag meer invloed van de Kamer verwerkt. In het amendement van collega Udo van de VVD en mijzelf wordt daarom voorgesteld dat de minister, alvorens zij instemming verleent, het voornemen daartoe schriftelijk meedeelt aan de Kamer en dat zij niet eerder instemming verleent dan nadat vier weken na die mededeling zijn verstreken.

Diezelfde invloed van de Kamer ziet mijn fractie graag als het gaat om de definiëring van SRM. De kans is groot dat, gezien de diermeeldiscussie, de definiëring van wat SRM is wordt verbreed. Dit heeft grote gevolgen voor de tariefstelling. Ook hieromtrent hebben collega Udo en ik een amendement ingediend.

Verder maak ik hier graag nog de opmerking dat de bij wet gevraagde accountantscontrole slechts inzicht geeft in de correctheid van de boekhouding en niet in de mate van efficiëntie waarmee zaken worden uitgevoerd. Welke andere gegevens om inzicht in de efficiëntie te krijgen, betrekt de minister nog meer bij haar afweging? Ik wil verder graag van de minister weten of de instemming met de tarieven eventuele procedures op grond van artikel 24 van de Mededingingswet bij de NMA uitsluiten.

Ik kom tot mijn slot, voorzitter. Wij bevinden ons in een overgangsfase waar het gaat om de bekostiging van preventief ruimen. Totdat het Diergezondheidsfonds ook voor rundvee etc. functioneert, wordt gewerkt met gelden uit het Fonds politionele dierziektenbestrijding. Het wachten is nog steeds op het ten uitvoer brengen van de motie over het Diergezondheidsfonds die vorig jaar is aangenomen. De CDA-fractie zou graag op korte termijn nader geïnformeerd willen worden over het Diergezondheidsfonds en gaat ervan uit dat de overheid ook een financiële bijdrage zal geven aan het toekomstige fonds. Graag hoor ik daarop de reactie van de minister.

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! Deze wetswijziging heeft een uitvoerige schriftelijke behandeling gehad. Die leek afgerond te zijn, zodat het voorstel als hamerstuk leek te kunnen passeren. In de loop van een zomer kan er echter iets veranderen. Er is een nieuw element en dat is ook voor D66 aanleiding om bij de plenaire behandeling het woord te voeren.

Mevrouw de voorzitter! De fractie van D66 wil in deze parlementaire periode een hoofdpunt maken van voeding, voedselproductie en voedselveiligheid. Het is dan niet zo onlogisch dat ook destructie extra aandacht verdient en ook krijgt. Met name willen wij op dit moment aandacht vragen voor het hoogrisicomateriaal. Met oog daarop heb ik het amendement op stuk nr. 9 ingediend, hetgeen al verspreid is onder de collega's en de bewindslieden. Speciaal op dit punt wil ik een extra toelichting geven. Die behelst dat er op dit moment sprake is van twee stromen van kadavers die af boerderij hun weg naar de destructie moeten vinden. Enerzijds is dat de stroom die voortkomt uit de nieuwe definitie van hoogrisicomateriaal, voortvloeiende uit de bepalingen inzake BSE, in het kader waarvan wij, gehouden aan de ons door Brussel opgelegde verplichtingen, een aantal maatregelen hebben moeten nemen die in tweetal wetswijzigingen geïmplementeerd worden. Anderzijds is er sprake van een stroom van op de boerderij gestorven dieren die nu niet onder dit regime vallen. Dat is ongewenst en dit acht de fractie van D66 niet langer verantwoord. Immers, wat nu nog een "ogenschijnlijk" veilige productstroom is, kan in de loop van de tijd en op basis van nieuwe inzichten blijken dat niet meer te zijn. Ik wijs dan op de dioxinekwestie, die wij hier in juni uitvoerig hebben besproken. Wat wij daarvan weten, terugspoelend alles wat daarbij fout is gegaan, is dat dioxine aanwezig was in de gestorven kippen en dat die gestorven kippen via verwerking tot diermeel via Rendac opnieuw in de veevoerketen zijn ingezet, om het zo maar eens te zeggen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik vraag de heer Ter Veer een verduidelijking. De groepen dieren, behorend tot de categorieën die "behept" zijn met bepaalde risico-organen, vallen nu onder de Europese regeling. Dat wordt nu nader geregeld. De heer Ter Veer zegt: alle andere kadavers die vanaf de boerderij moeten worden afgevoerd, zouden vernietigd, dus verbrand moeten worden. Voor alle duidelijkheid wil ik wel van hem horen dat het echt om alle kadavers gaat, dus niet alleen om kalfjes van onder 1 jaar, schapen en geiten. Gaat het ook om eenden, konijnen, struisvogels, enz.? Ik wil gewoon klip en klaar horen of het om alle kadavers gaat, risicovol of niet. Daar is nu wat onduidelijkheid over.

De heer Ter Veer (D66):

Het gaat om alle kadavers. De grote productstroom zal komen van op de boerderij gestorven varkens en op de boerderij gestorven kippen, die nu in het destructieproces tot diermeel kunnen worden verwerkt en weer kunnen worden ingezet.

De heer Stellingwerf (RPF):

Het is goed dat D66 duidelijk maakt waar zij staat en wat zij van plan is de komende vier jaren. Daar hangt echter wel een heel groot kostenplaatje aan. Volgens de voorstellen van de regering zullen de boeren alles moeten betalen. Is dat ook in de opzet van D66 het geval? Dat geeft dan nog veel grotere concurrentieverschillen.

De heer Ter Veer (D66):

Ik was daar in de loop van mijn verhaal op gekomen, maar ik wil er best al direct een antwoord op geven. De discussie zal onder andere gaan over de vraag of Bruin het kan trekken, dus of de boer het kan behappen. Het zal immers "rekening man" zijn. Daar bestaat wat ons betreft geen misverstand over. De vraag of het daadwerkelijk te duur zal blijken te zijn, is er een die ik graag aan het kabinet voorleg. Het kabinet zal er misschien nog een nadere studie aan moeten wijden. Ik wijs op een aantal aspecten die het kostenverhaal misschien wat bescheidener doen uitvallen.

In de eerste plaats zijn wij nu peperduur bezig, want er rijden nu twee kadaverophaaldiensten door het land. Dat is een enorme inefficiency. Het kan ook zijn dat in twee compartimenten op één wagen de twee soorten destructieafval mogen worden meegenomen. In het ingenieursrapport wordt daar echter met de vinger naar gewezen. Er wordt van gezegd dat dit buitengewoon aanvechtbaar is, als het gaat om het bereiken van een nulrisico. De vermenging van de twee compartimenten kan dus een groot risico zijn.

Ten tweede is er op dit moment praktisch geen vraag meer naar diermeel. Er is een enorm aanbod vanuit de instroom van slachtafval. Dat wordt vergroot doordat wij ook kadavers vermalen en verwerken. Er is sprake van een enorm overaanbod. Wij hebben kunnen lezen dat er in Ierland sprake is van een voorraad van 40.000 ton, die per maand met 3000 ton toeneemt. Niemand weet waar die voorraad naartoe moet. Het wordt in ieder geval niet in Ierland gevoerd, want daar hebben ze bijna geen varkens en kippen. Aan koeien mag het niet gevoerd worden. Daarnaast hebben wij kunnen lezen dat er in een loods in Bretagne brand was uitgebroken, ook in een voorraad van zo'n 30.000 ton. Men kon die voorraad gewoon niet kwijt. De voorraad is gaan broeien en is spontaan gaan branden.

  • Er is dus nogal wat af te dingen op het simpele rechttoe rechtaan verwijt dat het allemaal te duur is en dat Bruin het niet kan trekken. Als wij zeggen dat wij op een andere manier voedsel willen produceren en dat wij anders willen omgaan met onze voedselketen en onze voedselveiligheid, moeten wij bereid zijn om daar een offer voor te brengen, afgezien van het voorgaande.

De heer Stellingwerf (RPF):

Dat ben ik met u eens. Maar wie zijn "wij" dan? Als de overheid – dat zijn wij dus – de eisen verder aanscherpt, bent u het er dan mee eens dat het dan redelijk is dat de overheid blijft participeren in het dragen van de kosten?

De heer Ter Veer (D66):

Maar wie is "we"? Ik ben veehouder, maar ik geloof dat je dat op dit soort momenten nooit in de discussie mag brengen. Maar ik ben wel bereid om daar extra voor in de bus te blazen. "We" is de samenleving die de sector veehouderij vraagt om zich hierop nog eens te beraden. Dat doet men nu. Voor wat iedereen elkaar in de nasleep van de dioxinediscussie om het hardst heeft beloofd, deinst men nu terug omdat het toch niet helemaal de bedoeling is.

De heer Stellingwerf (RPF):

Maar zou die samenleving – de consument – niet meer moeten worden geconfronteerd met hogere kosten? Het mag toch niet alleen op het bordje van de boeren worden geschoven?

De heer Ter Veer (D66):

De samenleving vertaalt dit door bijvoorbeeld een ei van een kip te wensen, waarvoor in het voer geen diermeel meer is verwerkt. Dat is de prijs die de samenleving betaalt voor dat duurdere ei: een aparte productiestroom eieren, gegarandeerd vrij van diermeel. U juicht dat toe – zo neem ik maar even aan – en op die manier bewerkstelligt u het marktmechanisme en dat op zijn beurt bewerkstelligt weer, dat men het diermeel aan de straatstenen niet meer kwijt kan waardoor de opbrengstwaarde nul is.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! De heer Ter Veer heeft zich verdiept in de financiële invalshoek maar er is ook een Europese invalshoek. Het is bovendien de vraag of wij ons nu in die technische discussie over deze Destructiewet moeten begeven, die over gespecialiseerd hoogrisicomateriaal gaat en niet per definitie over de categorie waarover de heer Ter Veer zijn amendement heeft ingediend. Heeft de heer Ter Veer zich overigens verdiept in de gevolgen van zijn amendement, namelijk of er in Nederland inderdaad wel verwerkings- en verbrandingscapaciteit voor is?

De heer Ter Veer (D66):

Wat betreft het Europese punt wordt de heer Udo in de toelichting op zijn wenken bediend: het voeren van diermeel van buitenlandse oorsprong zal ook verboden moeten worden. Daar is geen misverstand over. We hebben ook in de pers kunnen lezen, dat minister Brinkhorst in de Landbouwraad daarvoor een krachtig pleidooi heeft gehouden en dat daarover het laatste woord in ieder geval nog niet is gezegd. Zal er voldoende verbrandingscapaciteit zijn? Indertijd hebben wij 64.000 kalveren in het kader van de BSE-maatregelen ook in een mum van tijd door die oven gedraaid en dus lijkt het mij, dat dit wel zal moeten kunnen.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Voorzitter! We spreken hier vandaag over de kosten van het onschadelijk maken van het SRN-materiaal. Ik kan de reikwijdte van het amendement van de heer Ter Veer niet voldoende overzien. Hij spreekt over "waarschijnlijk verbranden" en daar ligt dan toch een politieke keuze aan ten grondslag. Daarover moeten wij toch een debat voeren, dat dit wetsvoorstel overstijgt.

De heer Ter Veer (D66):

Als u voor het amendement zou stemmen als ik in de toelichting het woord "waarschijnlijk" weghaal, wil ik dat best doen. Als wij het er als gebod in zetten, komt dat wat mij betreft op precies hetzelfde neer. Ik wil alleen de mogelijkheid openhouden, dat iemand een andere methode weet te verzinnen voor hetzelfde doel maar daardoor niet geblokkeerd wordt.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Ik wil het ook nog wel met andere woorden zeggen. De discussie over het diermeel moet gevoerd worden. Ik vind het idee sympathiek, maar als wij het vandaag hebben over de kosten van het onschadelijk maken van SRN-materiaal, het vraagstuk dat de heer Ter Veer nu opvoert, overstijgt dit de discussie die wij vandaag voeren.

De heer Ter Veer (D66):

Ik ben bang – maar ik hoop, dat ik dat mis heb – dat ik waarneem dat in de opwinding van de dag over de dioxine velen weliswaar hebben gezegd, dat wij er echt mee moeten stoppen om kadavers opnieuw aan een dier op te voeren, maar nu toch terugtrekkende bewegingen inzetten en spitsvondigheid tentoonspreiden en argumenten naar voren brengen, die ons als het ware wegbrengen van de radicale discussie. Je moet in dergelijke situaties besluiten: je doet het of je doet het niet meer. Ik meen dat wij het besluit moeten nemen om het niet meer te doen. De enige vraag is hoe wij dat later gaan doen, maar daarvoor hebben wij bewindslieden die dat ongetwijfeld in overleg met alle betrokkenen tot een goede oplossing weten te brengen, zoals ik in de toelichting schrijf. Ik wil er best suggesties voor doen, die ik ondertussen al doe, maar dat loopt in feite vooruit op het adagium "de regering regeert nadat zij een wens van de Kamer heeft gehoord".

Ik wil nog aangeven waarom het ongewenst c.q. niet langer verantwoord is om kadavers te voeren aan dieren. Dat is niet alleen omdat er misschien dioxine, loodverf of welke stof dan ook waaraan dieren dood kunnen gaan in zit, maar ook vanwege het algemene hygiënische idee. Wij hebben indertijd al vragen gesteld over de ophaalregimes voor kadavers die voor destructie worden aangeboden. Die vragen zijn indertijd ook beantwoord. De dieren moeten binnen een dag worden aangemeld; de eerstvolgende werkdag worden ze opgehaald en afgevoerd. Dat lijkt een zeer adequaat program. Maar als er op vrijdagmiddag om vijf uur een dier sterft, is er voor de maandagochtend geen actie, want wij respecteren allen onze weekendrust. Voor de dinsdagochtend zal er dus geen afvoer van het dier vanaf de boerderij plaatsvinden. In de fantastische zomer die wij bijna achter de rug hebben, betekent dit dat zo'n kadaver gedurende op zijn minst 72 uur ligt te rotten en te ontbinden. Het wordt dan in zo'n ongekoelde wagen gegooid, er wordt nog een dag mee gezeuld door de provincie en uiteindelijk wordt het opgewerkt tot een kwalitatief hoogwaardig diervoeder dat wij aan de kippen voeren onder het motto: even flink slikken, want je proeft er niks van. Die discussie hebben wij al eens eerder gevoerd. Kennelijk komt er nu een verplichting om koelcellen op de boerderij in te richten die een keer per week moeten worden geleegd. Wij weten de kosten dus toch wel te dicteren, want op deze manier, linksom of rechtsom, jagen wij de boeren op kosten. Het element van de kosten werkt in feite in mijn voordeel. Kortom, de suggestie waart al een tijdje rond. Ik vind dit het moment. Het lijkt mij dat de benadering die ik in mijn amendement voorstel de meest zuivere is. Ik nodig de collega's uit om er constructief over mee te blijven denken.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Wij bespreken vanmiddag een wijziging van de Destructiewet waarnaar sommigen met verlangen hebben uitgezien – je zou het niet denken, maar toch – en die anderen daarentegen met zorg vervult. Eerst het goede nieuws: het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om paarden te cremeren in speciale crematoria. Daaraan is behoefte in de samenleving; wij hebben er vaak reacties over ontvangen. Aan die wens wordt in dit wetsvoorstel tegemoetgekomen. U kunt zich voorstellen dat de PvdA-fractie het van harte daarmee eens is.

Dan kom ik bij de tweede aanleiding om de Destructiewet opnieuw te wijzigen. Ik zeg "opnieuw", want wij hadden net een wijziging achter de rug. Het voorstel dient ook om te voorkomen dat er een legislatief gat ontstaat. Wij kennen allemaal de historie, maar ik herhaal die toch nog even. De BSE-affaire heeft geleid tot het besef dat BSE-risico-organen, de zogenaamde gespecificeerde hoogrisicomaterialen oftewel SRM – zo zullen wij het vanmiddag ook maar blijven noemen – onschadelijk gemaakt en vernietigd dienen te worden. Dat is buitengewoon belangrijk, want dit gevaarlijke gespecificeerde risicomateriaal mag onder geen beding in de voedselketen komen. In Nederland moet SRM al sinds 25 augustus 1997 worden verbrand op grond van de bekende ministeriële regeling. In Europa werd een en ander neergelegd in de fameuze beschikking 97/534 van de Commissie van de EG. Vervolgens heeft Nederland, zoals dat ook hoort, heel keurig de beschikking geïmplementeerd in de gewijzigde Destructiewet van 14 mei 1998. Helaas is de inwerkingtreding daarvan steeds opnieuw uitgesteld, en wel omdat de uitvoering van de Europese beschikking in diverse lidstaten van Europa op problemen stuit. Ik vind het op zichzelf een zeer ernstige zaak, die het vermelden zeer zeker waard is. Een oplossing binnen Europa is nog steeds niet in zicht. Gedacht wordt aan framework regulation, het overboord zetten van de beschikking of een regeling anderszins. Deze voorzitter en ik waren de afgelopen dagen in Bonn en Berlijn, waarbij wij niet hebben gemerkt dat het Tierkörperbeseitigungsgesetz grote prioriteit heeft bij onze oosterburen. Ik heb daar in de wandelgangen naar gevraagd. Je doet nu eenmaal zaken als je je in internationaal gezelschap over zo'n belangrijke zaak het hoofd breekt. Maar nee, terwijl het toch om een buitengewoon belangrijke zaak gaat, namelijk de noodzaak van het vernietigen van SRM, lijkt men binnen Europa over de vormgeving van de regelgeving op korte termijn het niet eens te kunnen worden. Nogmaals, ik vind dat zeer zorgwekkend.

Voorzitter! Met ons implementatiewetje kunnen we dus ook even niets. Reden voor de bewindslieden om nu voor te stellen, de Destructiewet opnieuw te wijzigen, zodat de in Nederland bij ministeriële regeling getroffen maatregelen ook een wettelijke verankering krijgen. Mijn fractie is het daar op zichzelf uitdrukkelijk mee eens. Bij de in artikel 2, zevende lid, geformuleerde bepaling wordt de minister van VWS, maar altijd in samenspraak met de bewindspersonen van LNV, de bevoegdheid gegeven om bij ministeriële regeling aan te wijzen, wat als SRM wordt gekwalificeerd. Nu wil ik van de bewindslieden weten, hoe zij hier tegenaan kijken. De PvdA-fractie gaat ervan uit dat de als zodanig gekwalificeerde en aangewezen slachtdieren of delen daarvan, genoemd onder a, of dierlijk afval, vallend onder het bepalingsdeel b, ook betreffen het materiaal dat wij nu juist in de EG-beschikking genoemd zagen: het ging om risico-organen, bijvoorbeeld de schedel met inbegrip van de hersenen, ogen, tonsillen, ruggenmerg van runderen, schapen en geiten ouder dan één jaar, en daarnaast ook de milt van schapen en geiten. Het klinkt allemaal triviaal en bijna vies, maar ik vind het voor een discussie heel erg goed als dat nog eens wordt bevestigd door de bewindslieden. Daar gaat het om. Het wettelijk verankeren van de ministeriële bevoegdheid terzake houdt dan ook, als de ministers "ja" knikken en dat voor het verslag straks hardop willen zeggen, geen materiële wijziging in van hetgeen als SRM-materiaal is bestempeld. Het ging om een wettelijke verankering, wat vanuit legislatief oogpunt zuiver is. Als zodanig is dat door de bewindslieden als het motief voor deze wijziging genoemd. Er mocht namelijk geen gat in de regelgeving ontstaan.

Mevrouw Eissses-Timmerman (CDA):

U zegt dat het voorliggende wetsvoorstel geen uitbreiding is. Moet ik daaruit vaststellen dat kadavers niet onder de wet vallen?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

In de wet staat dat het gaat om slachtdieren of delen daarvan, of dierlijk afval. Dan kun je denken dat hele kadavers er niet onder vallen, maar onder dierlijk afval vallen ook hele kadavers. Wij gaan ervan uit dat daaronder valt wat nu in de beschikking met zoveel woorden is genoemd. Dit stond helaas niet in het wetje van 14 mei 1998, omdat dat terugverwees naar de beschikking. Dat is altijd een beetje onhandig, maar zo ging dat nu eenmaal. Van de bewindslieden wil ik horen of de risicomaterialen die in de beschikking stonden, daaronder vallen. Ik vraag dat niet voor niets, en ik neem aan dat u zich daarnet ook zorgen over heeft gemaakt. Ik vraag dit, omdat de minister van LNV in de zomer de uitspraak heeft gedaan dat alle kadavers eventueel verbrand zouden moeten worden, dus ook van andere dieren dan degenen die nu als SRM worden bestempeld. Dit terwijl nota bene de minister van VWS ernstig heeft tegengesproken dat dat om redenen van volksgezondheid noodzakelijk zou zijn. Daarom is het belangrijk om te weten waarom de minister van LNV dat voorstel heeft gedaan. Wordt daar in het kabinet uniform over gedacht? Wordt daar geharmoniseerd op dezelfde wijze over gedacht, om dat woord ook een keer binnenslands te gebruiken? Voor de rest van de discussie is het heel belangrijk, ook vanwege de kosten, om te weten wat er in de boezem van het kabinet in de zomermaanden aan de orde is.

Er is dus onduidelijkheid ontstaan. Voor ons staat voorop dat die onduidelijkheid moet worden weggenomen. Het gaat om een onderwerp dat de samenleving buitengewoon ter harte gaat. De kwestie van de gezondheid ligt de samenleving, de consumenten, ons allemaal na aan het hart. Het gaat om de volksgezondheid, de gezondheid van het voedsel en de veiligheid van ons dagelijks voedsel. Met andere woorden, specifiek risicomateriaal mag absoluut niet in de voedselketen terechtkomen, ook niet via het spoor van het diervoer. Daar is de gehele Kamer het over eens.

De bewindslieden hebben ons op korte termijn een beleidsnotitie diervoeder en kaderwetgeving toegezegd, in het kader van Kracht en kwaliteit. Het doel daarvan is om langs die weg ieder risico voor de gezondheid via het spoor van diervoer te voorkomen. Hetzelfde geldt voor alle schakels in de keten daarna. Die discussie heeft ook een internationale dimensie, want om het diervoerspoor zuiver te houden, is harmonisatie binnen Europa ontzettend hard nodig. Het amendement van de heer Ter Veer op stuk nr. 9 vind ik qua bedoeling heel sympathiek. Wij allemaal willen de risico's voor de volksgezondheid voorkomen. Gezien de reactie van de minister van Volksgezondheid, in die zin dat niet alle kadavers als specifiek risicomateriaal verbrand dienen te worden, vraag ik mij echter af of het amendement zijn doel niet voorbijschiet. Mijn fractie vindt dat deze kwestie met name thuishoort in de discussie over het diervoer die ons binnenkort te wachten staat. Wetstechnisch gezien, ook gelet op de juridische correctheid, kan een en ander beter worden geregeld in de toezegde kaderwet. Misschien is een extra regeling helemaal niet nodig, omdat op grond van het nu voorgestelde artikel 2, lid 7, in feite sprake is van een wettelijk verankerde mogelijkheid om dit soort zaken bij ministeriële regelgeving te regelen; in ieder geval voor de korte termijn. Daar komt bij dat het de Kamer is die nog tot de conclusie moet komen of de kadavers van alle dieren die nu niet als SRM worden aangemerkt, moeten worden vernietigd of verbrand. Ik hoor graag de reactie van de bewindslieden daarop, ook gelet op de discrepantie tussen de uitspraken van minister Brinkhorst en minister Borst in het zomerreces.

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! Ik begrijp dat mevrouw Swildens nog twijfelt. Zij hield mij het gehele scala van dieren voor. Zij acht het dus mogelijk dat bijvoorbeeld gestorven honden tot waardevolle voederproducten worden opgewerkt en zonder enig risico voor de volksgezondheid in het diervoer kunnen terugkomen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Neen, dat is juist onderwerp van discussie. Ik vind het juist heel belangrijk dat wij de voedselveiligheidsdiscussie voeren. Dat doen wij op diverse onderdelen. Wij hebben het dan bijvoorbeeld over genetisch gemodificeerde organismen, over dioxine en soms over huisvesting van dieren. Er zijn zeer veel invalshoeken. Er is ook een invalshoek diervoeder. Dat gaat er van voren in. Vroeger sprak je over mestproblemen met betrekking tot hetgeen er aan de achterkant uitkwam, maar nu stellen wij heel veel belang in datgene wat er in het dier blijft hangen en wat in onze voedselketen terechtkomt. Daarom is het goed dat wij deze kwestie integraal in het diervoerdebat aan de orde laten komen. Wij onderschrijven allemaal het belang daarvan, maar ik vind niet dat dit buiten die fundamentele discussie om in de Destructiewet moet worden opgenomen als appendix, als wormvormig aanhangsel. Ik vind dat dat geen recht doet aan de ernst van de zaak. Overigens lijkt het me wetstechnisch gezien niet in deze wet thuis te horen, maar dat is meer een juridisch argument.

De heer Ter Veer (D66):

Ik ben dat niet met u eens. Wat is er nu koninklijker dan het in een wet te formuleren? Ik ben het ook met uw aarzeling en het opnieuw aanvragen van een time-out niet eens. Wij hebben de discussie over de nu voorliggende vraag "wel of niet doen?" in juni gevoerd. U hebt twee maanden kunnen denken. Daar hoef je geen studieboeken voor mee te nemen. Als je onder een boom in de schaduw van de zomervakantie ligt te genieten, komt de gedachte "willen we dat of willen we dat niet?" opnieuw terug. Maakt u zich nu niet schuldig aan "Met passen en meten wordt de tijd versleten?"

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik zou de laatste zijn om dat op mijn geweten te willen hebben. We roepen overal dat we de volksgezondheid vooropstellen en het risico niet willen lopen. Ik vind het alleen belangrijk om de discussie integraal te voeren. Natuurlijk mag dat niet te lang gaan duren. Daar heeft u gelijk in. Ik verwacht echter dat de bewindslieden daar dadelijk zelf iets over zullen zeggen. Als de toezeggingen van het kabinet ertoe zouden leiden dat wij vinden dat de discussie aanzienlijk verhaast moet worden, dan vindt u ons aan uw kant. Het lijkt me echter belangrijk, juist gezien de opmerkingen die in de zomer gemaakt zijn door zowel de heer Brinkhorst als mevrouw Borst, dat we die duidelijkheid krijgen, los van het feit dat ook de financiële kant een belangrijk aspect is. Maar we moeten de discussie over de veiligheid zuiver voeren. Het is verstandig om dat dan in die kaderwet te regelen, of zoveel eerder als mogelijk. We hebben daar uw amendement echter niet voor nodig. We hebben daar artikel 2 lid 7 voor. Dat is een van de argumenten van het kabinet om het legislatieve gat te willen dichten. Ik hoor graag de reactie van de bewindslieden hierop. Nogmaals, de strekking van uw amendement lijkt op het eerste gezicht sympathiek. Laten we in Nederland voor alle zekerheid alle kadavers verbranden, ook het niet-specifiek risicomateriaal. Baat het niet, dan schaadt het niet. Dat is de strekking van het amendement, al zeg ik het nu een beetje banaal. Maar dat heeft nogal wat gevolgen, zeker als men het daar binnen Europa niet over eens zou worden. Ook mevrouw Eisses heeft daarop gewezen. Ik zie dat ook in relatie tot het derde onderdeel van het wetsvoorstel. Ik wil niet zeggen dat ik dat het enig belangrijke onderdeel vind. Ik vind ze alledrie belangrijk. Maar het regelen van de financiële gevolgen van de uitvoering van de beschikking of de ministeriële regeling uit 1997 is een zeer belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel. Het voorstel om de kosten van ophalen, vervoeren, transport naar het verwerkingsbedrijf waar het kan worden verbrand, voor SRM te verhalen op de aanbieders heeft tot de nodige kritiek, zorg en verontrusting geleid bij een bepaald deel van de samenleving. Mijn fractie wil daar de ogen niet voor sluiten. Zij kan zich daar iets bij voorstellen, omdat het heel naïef zou zijn als je dat niet kunt. Het kan om een aanzienlijke kostenpost gaan voor veehouders, bij uitstek voor rundveehouders. Mijn fractie is het met het uitgangspunt "de vervuiler betaalt" in principe eens. De kosten horen bij de vervuiler te liggen. Bij SRM van geiten, schapen en runderen gaat het nu eenmaal om organen die onder bepaalde omstandigheden aangemerkt worden als zeer specifiek risicomateriaal. Dat is gevaarlijk afval dat vernietigd dient te worden. Dat afval levert geen nuttig product op. Voor dat afval ontvangt men niets. Voor het ophalen en vernietigen moet men betalen. Het verzoek vanuit het landbouwbedrijfsleven en de vleesverwerkende industrie om, gezien de concurrentieverstoring de kosten bij de overheid neer te leggen, althans gedurende de overgangsperiode dat men binnen Europa een en dezelfde lijn trekt terzake van de uitvoering van die beschikking of enige andere vorm van regelgeving die daarvoor in de plaats komt, wordt door de bewindslieden niet gehonoreerd.

De heer Stellingwerf (RPF):

Ik kom even terug op het beginsel "de vervuiler betaalt". Vindt mevrouw Swildens echt dat dit beginsel hier van toepassing is? Het zijn toch zaken die je overkomen. Daar kies je niet voor. Als je het hebt over "de vervuiler betaalt", dan heb je het over zaken als milieuvervuiling, ontstaan uit een normaal productieproces. Daar kun je hier toch niet van spreken.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Je zou kunnen zeggen dat het bij het normale bedrijfsrisico hoort. Ik ga aan het eind van mijn verhaal ook iets genuanceerder met het probleem om dan de heer Stellingwerf nu misschien denkt. Het principe "de vervuiler betaalt" spreekt ons allemaal aan.

De voorzitter:

Denkt u wel een beetje aan de spreektijd die u hebt opgegeven? U hebt een spreektijd opgegeven van tien minuten.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Het principe "de vervuiler betaalt" is het uitgangspunt. Ook de overheid zal daar genuanceerd mee omgaan, als er tegenargumenten zijn of als in redelijkheid niet geëist kan worden dat het principe in iedere situatie doorgevoerd wordt. Daar zul je zorgvuldig mee moeten omgaan, maar het uitgangspunt blijft staan. Het is bij sommige productielijnen inderdaad gemakkelijker om de vervuiling door te berekenen in het eindproduct dan bij andere. Ik vind dat allemaal argumenten waar wij goed naar moeten kijken.

Voorzitter! Er is gepleit voor een overgangsregeling totdat er binnen Europa één lijn wordt getrokken. Dat voorstel wordt door de bewindslieden weerlegd met het argument dat men al sinds 1997 aan de gedachte heeft kunnen wennen, dat voorliggend wetsvoorstel voorlopig toch nog niet in werking is getreden en dat de periode tot dat moment de facto als een soort overgangsperiode kan worden gezien. Daar zit op zichzelf natuurlijk wel wat in. Dat neemt overigens niet weg dat, waar van harmonisatie van kostentoerekening in verband met de vernietiging van SRM binnen Europa al helemaal geen sprake is, er wel degelijk sprake kan zijn van concurrentieverstoring. Ik krijg daarop graag nogmaals een reactie van de bewindslieden. Willen zij ingaan op de opmerking die zij zelf in de nota naar aanleiding van het verslag hebben gemaakt dat de kosten van vernietiging kunnen worden doorberekend in de vleesprijzen? Willen zij in hun reactie dan ook rekening houden met de specifieke Nederlandse situatie? Willen de bewindslieden ook reageren op de suggestie om te streven naar harmonisatie binnen Europa van een financieringssysteem, bijvoorbeeld een financieringsrichtlijn op Europees niveau om de financiële toerekening te harmoniseren. Willen zij zich daarvoor inzetten?

Ik heb al opgemerkt dat er sprake is van hogere kosten voor een deel van het bedrijfsleven. Dan denk ik met name aan de veehouders of een geheel nieuwe kostenpost voor slachterijen en slagers, nu zij de kosten van, kort gezegd, de vernietiging van SRM-afval moeten dragen. Dan is het wel zaak dat die kosten niet onnodig hoog zijn of, met andere woorden, zo laag mogelijk worden gehouden. Uit het onderzoeksrapport van DHV blijkt dat de beraamde kosten en de kostenverhoging die de bewindslieden hadden berekend te hoog zijn. Er kan dus sprake zijn van een vorm van kostenbesparing. Ook kan sprake zijn van verdere efficiency in de verwerking en vernietigingstrajecten, dus ook weer van kostenbesparing.

De voorzitter:

Mevrouw Swildens, u hebt nu twintig minuten gesproken en u had tien minuten opgegeven. Wilt u nu echt zo snel mogelijk afronden? Zo kunnen wij natuurlijk geen vergaderingen plannen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik zal er heel snel doorheen gaan.

Voorzitter! Dat zal geëffectueerd moeten worden. De minister heeft er op grond van artikel 10 ook een stem in. Mijn fractie gaat het enerzijds om een zo groot mogelijke zorgvuldigheid, geen contaminatie van SRM en ander materiaal. Dat moet goed gescheiden zijn. Hoe garanderen de bewindslieden dat? Anderzijds zullen verwerking en vernietiging tegen zo laag mogelijk kosten moeten gebeuren. Zien de bewindslieden meer mogelijkheden voor marktwerking? Zien zij iets in het jaarlijks laten onderzoeken door een onafhankelijk onderzoeksbureau, zoals DHV? Gaat het in de praktijk beter met die monopoliepositie? Met "beter" bedoelt mijn fractie het wegwerken van die monopoliepositie. Zien zij met mijn fractie mogelijkheden om ook buitenlandse destructiebedrijven erbij te betrekken, niet alleen om de marktwerking meer gestalte te geven, maar ook om eventuele capaciteitsproblemen het hoofd te bieden?

De toonzetting van de nota naar aanleiding van het verslag gaf aan dat er eigenlijk niets mogelijk zou zijn in de sfeer van het verbeteren van de marktwerking op dit gebied. Is het dan niet goed om de tariefontwikkeling regelmatig door onafhankelijke onderzoeksbureaus te laten onderzoeken?

Ten slotte wil ik nog iets zeggen over het amendement op stuk nr. 7 van de collega's Eisses en Udo. Dit lijkt mij een sympathiek amendement. Het geeft de Kamer de gelegenheid om jaarlijks met de bewindslieden van gedachten te wisselen over de tarieven en daarbij kan steeds bekeken worden of er sprake is van grotere efficiency en kostenbeperking. Bovendien kan dan bekeken worden of de reële kosten redelijkerwijs toegerekend kunnen worden aan de aanbieders, dan wel of er toch gereduceerde tarieven zouden moeten komen. Ik vraag de bewindslieden om hier nog eens goed naar te kijken en zich op Europees niveau in te spannen voor harmonisatie van niet alleen de materiële inhoud van de regeling, maar ook en vooral van de financiële kant van de zaak.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Tijdens de schriftelijke ronde heb ik al laten merken, het buitengewoon sympathiek te vinden dat met de voorliggende wijziging van de Destructiewet de mogelijkheid wordt geopend van crematoria voor paarden. Ik dank de minister daar nogmaals voor.

Een goede volksgezondheid in de Europese Unie en in Nederland is van het allergrootste belang. SRM mag absoluut niet in de voedselketen terecht komen. Voedselveiligheid is ook voor mijn fractie essentieel. Het is dan ook ongewenst dat er op Europees niveau nog geen akkoord is over de verwerking van gespecificeerd hoogrisicomateriaal. Met het voorliggende wetsvoorstel probeert de minister ongewenste situaties te voorkomen en daar kan mijn fractie zich buitengewoon goed in vinden. Ook wordt het essentiële principe uit het onderhavige wetsvoorstel (de vervuiler betaalt) door mijn fractie ondersteund.

De manier waarop de minister heeft geantwoord in de nota naar aanleiding van het verslag, geeft echter wel blijk van een enigszins lichtvaardige houding naar de verschillende sectoren die met deze wet voor een lastenverzwaring komen te staan. Op een aantal punten wil ik graag meer van de minister horen dan zij tot nu toe heeft meegedeeld. In de eerste plaats gaat het dan om de Europese regelgeving en de concurrentiepositie van de Nederlandse aanbieders. Het is, zoals gezegd, zeer verstandig uit overwegingen van volksgezondheid dat wij in Nederland de verwerking van gespecificeerd hoogrisicomateriaal goed regelen. Door het ontbreken van Europese regelgeving ontstaat er echter de onwenselijke situatie dat de concurrentiepositie van de Nederlandse veehouder enigszins in het geding komt of kan komen. Dit probleem is ook door de minister onderkend, zonder hier verder op in te gaan. Voor mij zijn de concurrentiepositie en de volksgezondheid bijzonder van belang. Ik vraag de minister dan ook of zij enig idee heeft van het effect van het wetsvoorstel op die concurrentiepositie, zeker omdat onze directe buurman, namelijk Duitsland, geen SRM-maatregel heeft genomen. Welke acties onderneemt de minister op Europees niveau om tot een geharmoniseerd beleid te komen? Op welke termijn verwacht de minister, dat een en ander in Europees verband daadwerkelijk is geregeld en uniform is gefinancierd? Het is uitermate betreurenswaardig dat er geen eenduidig Europees beleid in dezen op tafel ligt. Bij de totstandkoming van het Europees compromis zal de voorgestelde regeling dan immers weer teniet gedaan kunnen worden. Dat zou betreurenswaardig zijn.

De heer Stellingwerf (RPF):

De heer Udo suggereert nu dat de regering hier niet op heeft gereageerd in de nota naar aanleiding van het verslag. De regering heeft daar echter gemotiveerd suggesties in deze richting afgewezen. De regering wil dus helemaal niet in de richting van een of andere vergoeding voor de aanbieders.

De heer Udo (VVD):

Het ging mij nu niet direct om de financiële invalshoek. Ik doelde vooral op het feit dat er in Europa op een gegeven moment een nieuwe beschikking komt, die dan natuurlijk weer in Nederland moet worden geïmplementeerd. Het risico bestaat dat wij dan een en ander wetstechnisch of zo zullen moeten wijzigen. Daarom zeg ik dat wij alle inspanningen zullen moeten richten op een eenvormig beleid in Europa. U zegt aan de andere kant zelf terecht, mijnheer Stellingwerf, dat de concurrentiepositie van Nederland in het geding kan komen als er te grote verschillen zouden zijn.

De heer Stellingwerf (RPF):

Juist van dat financiële verhaal stelt de regering dat zij het goed vindt dat ieder land daarin vrij is.

De heer Udo (VVD):

Dat heeft de minister inderdaad geconstateerd. Toch nodig ik haar uit om, wellicht met u, die concurrentiepositie nog eens extra te bekijken.

De heer Ter Veer (D66):

U spreekt nu over concurrentiepositie, financiële lasten en financiële consequenties. Wilt u reageren op wat ik u voorhoud? Als waar was geweest wat ik nu bij amendement vraag, dan zouden de kuikens die doodgingen doordat ze te veel dioxine hadden gegeten, niet bij de destructor terechtgekomen zijn en niet vervoerd zijn. Wij weten hoeveel dioxineverspreiding er via die weg is opgetreden. Wij weten dat in België de schade tot in de miljarden is opgelopen. Wordt dat element nu niet volledig door u vergeten?

De heer Udo (VVD):

Dat element is natuurlijk heel belangrijk. Als het gaat over dioxine en over voedselveiligheid, dan vallen concurrentiepositie en financiële lasten natuurlijk volledig in het niet, want wij moeten natuurlijk rigoureus optreden in dit soort gevaarlijke situaties. Daar is geen twijfel over.

De heer Ter Veer (D66):

Maar we weten toch pas achteraf waaraan de dieren zijn gestorven? Nu is het dioxine. Langer geleden hebben wij een loodvergiftiging gehad waarbij de koeien omvielen. De volgende keer is het een andere ziekte. Daarna zal blijken dat een virusziekte die wij nu nog ongevaarlijk achten ook gevaarlijk kan zijn voor de volksgezondheid. Zo is BSE na een heel lange valse start uiteindelijk ook voor de mens gevaarlijk verklaard. Zo zijn wij almaar bezig achter ons zelf aan te hollen.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Ik wilde op het eind van mijn betoog ingaan op de motie van de heer Ter Veer, maar kan ook nu alvast wel zeggen dat ik denk dat het zinnig is dat wij de discussie breder trekken. Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Swildens. Ik ben heel benieuwd naar de reactie hierop van de twee bewindspersonen die hier aanwezig zijn.

Met de marktwerking is ook het nodige aan de hand. De minister merkt in de nota naar aanleiding van het verslag op, dat het onderhavige wetsvoorstel marktwerking niet in de weg staat. Tegelijkertijd merkt zij op, dat er op dit moment maar één destructiebedrijf is en dat stringente milieueisen toetreding tot de markt bemoeilijken. Kan de minister zeggen hoe hoog de inkoopsom voor toetreding tot de destructiemarkt is. Kan zij aangeven hoe zij de marktwerking ziet? Denkt zij ook aan internationale marktwerking? Kunnen met andere woorden destructoren in het buitenland op verwerking aangesproken worden? Kan er een situatie worden gecreëerd waarin zich ook in Nederland buitenlandse bedrijven vestigen?

Wat de tarievenvaststelling betreft, ben ik voorstander van het verbinden van een voorhangprocedure aan art. 21, lid 4. Vandaar ons amendement. Het is immers gewenst om de tarieven voor de verschillende actoren goed te kunnen beoordelen en te kunnen bekijken of zij wel reëel zijn en gedragen kunnen worden. Kan de minister mededelen hoe de financiering is geregeld bij preventief ruimen als het niet om varkens gaat? Dat was nog niet helemaal duidelijk geworden uit de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel

Voorzitter! Ik wil hier nog een keer mijn angst voor illegale praktijken naar voren brengen. Te hoge verwijderingskosten zullen hiertoe kunnen leiden. Kan de minister aangeven bij welke kosten kadavers niet meer worden aangeboden? Is de minister zich ervan bewust dat het draagvlak bij de boeren van essentieel belang is en dat de kosten op bedrijfsniveau niet mogen worden onderschat? Uit de schriftelijke beantwoording heeft mijn fractie de indruk

  • gekregen dat deze lastenverzwaring onderschat wordt. Is er onderzoek gedaan naar het draagvlak bij de landbouw? Wat doet de minister als in een bepaald jaar de kostenverhoging voor de boer onevenredig hoog uitvalt?

Ik kom te spreken over de definitie van SRM. De minister heeft met het onderhavige wetsvoorstel veel ruimte bij de invulling van de definitie van SRM. Het lijkt mij zinnig dat ook de Kamer hierin een say heeft. Echter, in spoedeisende gevallen zal de minister te allen tijde voor het hele Nederlandse grondgebied een beslissing moeten kunnen nemen. Voorhang bij de Kamer mag dan in ieder geval geen beletsel vormen. Ik ben benieuwd wat de minister hiervan vindt. Kan zij mogelijk vertellen wat zij met de wetswijziging eigenlijk bedoelde? Wat is de achterliggende gedachte? Volgens mijn informatie ligt het nu toch al vast wat SRM is en is het uit hoofde van milieu of volksgezondheid niet nodig hierin verandering te brengen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Mevrouw de voorzitter! Ik spreek mede namens de fractie van het GPV.

Wij zijn het erover eens dat vernietiging van hoogrisicomateriaal en gespecificeerd hoogrisicomateriaal zo snel mogelijk wettelijk moet worden geregeld. Een punt van zorg is wel hoe de lasten van dergelijke maatregelen worden verdeeld. Binnen Europa bestaat daarover geen eenduidigheid. Zoals bij zoveel regelingen in de landbouw heeft dat dan ook direct gevolgen voor de concurrentiepositie van de veeteeltsector. Dat klemt te meer daar de landbouw een specifieke structuur heeft. Het gaat om duizenden kleine ondernemingen die zelf geen invloed op de markt en de concurrentieverhoudingen kunnen uitoefenen, zeker niet in internationaal opzicht. Een landbouwbedrijf is geen multinational. Multinationals kunnen gemakkelijker regels worden opgelegd omdat sprake is van een paar spelers in het veld. Bij de landbouw kan het de verhoudingen totaal scheeftrekken. Nationale overheden kunnen er hun eigen landbouw een voordeel mee geven. Dat kan aantikken wanneer wij weten dat er op dit moment sprake is van een cumulatie van lasten voor de boeren. Ik denk aan destructie, afvoer, dierziektebestrijding dierziektenfonds, RVV-tarieven, enz. De cumulerende kosten kunnen net de druppel vormen die de emmer doet overlopen, zeker in een periode van lage prijzen en hoge schadekosten als gevolg van voedselschandalen. Nederland heeft hieraan voor een belangrijk deel part noch deel gehad. De regering toont in de nota aan dat op dit punt een willekeurige situatie in Europa heerst. In veel landen betaalt de overheid. In Frankrijk worden de kosten via een heffing doorberekend naar de consument. Het laatste lijkt ons wel een goed principe. Dergelijke normale of bijzondere risico's maken onderdeel uit van de kostprijs van een landbouwproduct. Nu zou een heffing of 100% overheidsbetaling tot gemakzucht bij de producenten kunnen leiden omdat het toch wel wordt betaald. Dat zal toch niet het geval zijn omdat als de heffing te hoog wordt men zich uit de Europese markt prijst. Moet de heffing in Frankrijk ook op geïmporteerd vlees worden betaald? Wat vindt de regering van de Franse aanpak? Ze spreekt mij aan. Zijn er in Nederland in de toekomst mogelijkheden? Het sluit ook aan op een oud pleidooi van Natuur en milieu om gebruik te maken van BTW-differentiatie of heffingen op vlees. Wij zouden ons ook kunnen voorstellen dat omdat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid, er een constructie wordt gekozen van een fiftyfiftyverdeling wanneer het om de kosten gaat. De solidariteit met de sector is in deze tijd van globalisering en intensivering van de problematiek wel het minste wat in een dergelijke regeling moet worden opgenomen. De regering stelt dat zij altijd voorstander is geweest van een volledige harmonisatie op het punt van het hoogrisicomateriaal. Dat juichen wij toe. Zou het uit een oogpunt van kosten ook niet moeten gelden voor de tarieven? Ik heb het gevoel dat de regering op dit punt op twee gedachten hinkt. Ze wil hier het principe hanteren van de vervuiler betaalt. Hier is ook de vraag naar de rechtvaardigheid aan de orde. Dode dieren, destructiemateriaal, kun je toch niet zomaar op één lijn stellen met bewust veroorzaakte vervuiling en verontreiniging? Een dierziekte overkomt je, meestal tenminste, en kan desastreuze gevolgen hebben voor je bedrijfsvoering, terwijl je niet aanwijsbaar nalatig bent geweest. Het is ontstaan door overmacht in veel gevallen. Rechtvaardigheid en solidariteit vereisen dan volgens ons een andere lijn dan de regering nu voorstelt. Ik vind het dan ook niet juist te stellen dat dit een logisch sluitstuk is van de financiering, zoals de regering stelt. Dit wordt vooral helder wanneer de regering stelt dat de slachterijen de kosten ongetwijfeld zullen doorberekenen in de vleesprijzen. Zij kunnen dat, maar de landbouwers kunnen dat niet. Dit alles is voor ons reden geweest om een amendement in te dienen op grond waarvan in ieder geval voor de duur dat Europa er nog niet echt uit is een fiftyfiftyregeling wordt opgenomen in de wet, zodat de kosten van ophalen en verwerken gedeeld worden door de overheid en de sector.

De opmerking in de nota dat, ongeacht de wijze waarop de kosten worden doorberekend, uiteindelijk de producent en de consument gezamenlijk de kosten zullen dragen, is een open deur. Dat laat onverlet dat er sprake is van concurrentienadelen. De vraag is hoe wij dit kunnen voorkomen. Wat zijn de mogelijkheden om dit soort risico's te verzekeren?

Ik wil de regering tenslotte vragen of zij bereid is om een onderzoek te doen naar en een inventarisatie te maken van dit soort kosten in de EU-landen, zodat wij zicht krijgen op de cumulatie van kosten en op de concurrentieverhoudingen. Is de regering bereid om, als zij daartoe overgaat, voorstellen te doen op grond waarvan die concurrentienadelen kunnen worden weggenomen?

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Over de doelstelling van de Destructiewet bestaat geen verschil van opvatting. Het is een belangrijk regime in het kader van met name ook de volksgezondheid. De wijzigingen die worden voorgesteld op de Destructiewet ontmoeten dan ook bij de SGP-fractie veel begrip. De les van recente incidenten – ze leken in de achter ons liggende maanden over elkaar heen te buitelen – moeten wij trekken. Het gaat om incidenten rond dierziekten, diervoer, etc. Zorgvuldigheid is vereist, want een en ander luistert nauw, vooral in het kader van de volksgezondheid. Het behartigen van de volksgezondheid is een eerste taak van de rijksoverheid.

  • Er is een notitie diervoeder in het vooruitzicht gesteld. Ik zeg "notitie" maar het kan ook een nota zijn. In elk geval komt er een discussie over het thema "diervoeder" met alles erop en eraan. Er komt ook een kaderwet. Dat zal een belangrijke discussie zijn.

Er is onmiskenbaar ook sprake van een internationale dimensie. Het is betreurenswaardig dat Europese regelgeving uitblijft op het punt van het onschadelijk maken van gespecificeerd hoogrisicomateriaal, in vaktermen SRM genaamd. Daar die regelgeving uitblijft, gaan individuele lidstaten hun eigen weg. Dit leidt tot divergentie en dus tot onevenwichtigheden in de concurrentieverhoudingen. Enkele collega's somden de posities al op. Portugal en Ierland nemen de kosten van onschadelijkmaking voor rekening van de nationale overheid. Frankrijk laat de consumenten via een heffing op de vleesprijs indirect meebetalen. In België worden de kosten deels door de overheid en deels door de aanbieders opgebracht. En Nederland wil het blijkens het voorliggende wetsvoorstel nog weer anders regelen. Dat kan tot een aanzienlijke lastenverzwaring voor de agrarische sector leiden. Onze vraag is dan ook: wat waren eigenlijk de argumenten om, alles overwegende, de buitenlandse scenario's ter zijde te schuiven? Zijn de bewindslieden niet alsnog bereid, daar eens goed naar te kijken en bijvoorbeeld het systeem dat in Frankrijk vigeert, serieus te overwegen?

De heer Ter Veer (D66):

Wij moeten ervoor oppassen dat wij elkaar allemaal napraten. Als de een zegt "dit leidt tot een enorme lastenverzwaring voor de bedrijven", moeten de anderen dat niet klakkeloos overnemen en niet zeggen dat het "dus" zo is. LTO zegt dat het ƒ 165 per gestorven rund kost. Maar de echte schade is dat het rund is gestorven. Als je de kosten echt wil voorkomen, moet je proberen om ervoor te zorgen dat de runderen niet sterven. Die ƒ 165 is wat dat betreft een sigaar uit de doos. Het maakt niet echt de kosten uit. Wij moeten dus een beetje voorzichtig zijn met het almaar herhalen van de argumenten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als je vindt dat argumenten steekhoudend zijn, dan geleid je die argumenten door. Ook ik heb de berekeningen van Rendac BV en de binnengekomen commentaren gezien. Ook ik zie dat per rund een bedrag van ƒ 165, exclusief BTW, wordt toegerekend aan de rundveehouder. Als er in een stal iets fout gaat, kan het best doortikken. De schade is heel groot. Ondersteld dat het valt in de categorie van het gespecificeerd hoogrisicomateriaal, gebeurt het onschadelijk maken daarvan tot nu toe op kosten van de overheid. Nu komt de mogelijkheid naar voren dat wij het doorrekenen aan de aanbieder. Dat is een nieuw element. Linksom of rechtsom, maar op dit moment is dat kostenverhogend. Een goed renderend bedrijf zal niet direct ondersteboven zijn van de ƒ 165, maar het kan in een bepaalde situatie wel degelijk veel meer zijn. Dat is ons ook voorgelegd uit de landbouwsector. Ik vond het relevant om dat door te geleiden naar de bewindslieden.

Laat het zo zijn dat het gewoon wordt doorberekend aan de aanbieder van het kadaver, dan moet dat wel overal het geval zijn. Daarmee kom ik bij mijn voornaamste punt voor de rest van mijn betoog, namelijk de harmonisatie op Europees niveau. Er is niks tegen om bepaalde kosten die reëel zijn, gezamenlijk te dragen dan wel door één geleding in dat veld te laten dragen, als dat dan overal gebeurt. Op die manier worden de concurrentieverhoudingen niet verstoord. Die verstoring dreigt nu wel degelijk te gebeuren. Daarom vind ik het laakbaar dat harmonisatie op Europees niveau niet van de grond lijkt te komen. Daarom stel ik de bewindslieden vanzelfsprekend de vraag of zij nog mogelijkheden zien om er toch wat beweging in te krijgen. Per slot van rekening zijn wij bezig met een wetsvoorstel waarin bepaalde dingen geregeld worden en waarin een bepaling is opgenomen dat de onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel op daartoe aangewezen tijdstippen van kracht zullen worden. Mijn amendement legt daar een bepaling naast, namelijk dat het desbetreffende lid over de toedeling van kosten pas in werking kan treden als er een helder beeld is over de harmonisatie. Men heeft het amendement voorgelegd gekregen. Ik beveel het in de aandacht van de bewindslieden en mijn collega's aan.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Ik stel een vraag over het amendement van de heer Van der Vlies. Bedoelt hij hiermee de harmonisatie van de kosten? Of bedoelt hij de bredere harmonisatie in Europees verband? Doelt hij op harmonisatie van kosten op Europees niveau?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb het amendement niet bij mij, maar het gaat om het amendement op artikel 21, eerste lid, onder b. Daarin staat de kanbepaling om de kosten te laten toerekenen aan de aanbieder van het dier. Dit zou geharmoniseerd moeten worden, wat een element is in de bredere discussie over het onschadelijk maken van gespecificeerd hoogrisicomateriaal. Hiervoor is nu nog niet iets gemeenschappelijks geregeld en ik bepleit dat dit er komt. Dan zijn wij ook van de concurrentieverstorende effecten af. Laten wij daarop inzetten en tot dan de kosten voor rekening van de overheid houden. Dat is de consequentie van mijn amendement. Het gaat dus om de kosten.

Voorzitter! Ik heb nog drie opmerkingen, en ik beloof u, deze kort te houden, want door de interrupties ben ik hoogstwaarschijnlijk al door de door mij opgegeven spreektijd heen.

Als de handhaafbaarheid niet geregeld is, zijn er lekken in het systeem mogelijk, illegale praktijken. Ik bepleit ze niet; ze zouden door mij bekritiseerd worden. Maar ja, de werkelijkheid van het leven kent wetsontduiking enzovoorts. Als de handhaafbaarheid niet goed is geregeld, zullen er verleidingen zijn en kunnen er mensen aan deze verleidingen bezwijken. Dit is slecht voor de volksgezondheid; daar hebben wij voorbeelden van te over uit de achter ons liggende jaren. De dreiging die hieruit kan voortkomen, kan een motief te meer zijn om een overheidsverantwoordelijkheid te zien en de overheid te blijven aanspreken op een zekere bijdrage in de kosten.

Voor het amendement op stuk nummer 8, over de jaarlijkse goedkeuring van tarieven, hebben wij begrip.

Over de kostenefficiency, die door de monopoliepositie wellicht niet optimaal bevorderd wordt, hebben andere sprekers vragen gesteld, waarbij ik mij aansluit.

De heer Ter Veer (D66):

In verband met de handhaafbaarheid wil ik u een spiegel voorhouden. Ik denk dat u er bang voor bent dat kadavers worden begraven. Probeert u zich eens voor te stellen hoe groot het gat is dat je moet graven om er een dode koe in kwijt te kunnen. Wat kost dit niet aan inspanning? Veel meer dan ƒ 165. Wat kost dit niet aan sociaal respect in de buurt? Zoiets blijft immers niet onopgemerkt; dat doe je niet even midden in de nacht. Wat kost dit niet aan land dat je niet meer kunt gebruiken doordat er een koe ligt begraven? Ik vind dat wij de argumenten naar waarde moeten proberen te schatten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik had begrepen dat het om meer dieren dan alleen koeien ging. Voor een schaap heb je al een veel kleiner gat nodig dan voor een koe, om niet te spreken van een varken of een big. Ik leef op het platteland, in een agrarische streek waar veel vee van allerlei soorten wordt gehouden. Ik zie ze op de dam liggen. Uw verhaal over het over het weekeinde heen tillen herken ik. Dat is inderdaad een punt van zorg. U hoeft mij over de praktijk dus niets te vertellen. Wij zijn beiden nog jong, maar bedenkt u eens hoe het vroeger ging. Een beetje nuchterheid, alstublieft, mijnheer Ter Veer. Niemand wil graag geld betalen en daarom moet je de samenleving iets opleggen, maar dan ook voor de handhaafbaarheid instaan.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik zal mij beperken tot de amendering door de heer Ter Veer, die ik vanmorgen heb binnengekregen. Daarin wordt gesproken over de uitvoering van een EG-beschikking ter implementatie van Nederlandse wet- en regelgeving rondom destructie. De bedoeling is te voorkomen dat bepaalde delen van dode dieren in de humane voedselketen terechtkomen: koppen met ogen, tonsillen, milt. Het is een beetje een vies praatje, maar ik kan er niets aan doen; ik kan het niet ontlopen. Het voorstel van de heer Ter Veer tot aanpassing van het wetsvoorstel heeft te maken met het feit dat de destructie en verwerking van dierlijke resten ter discussie staat. De dioxineaffaire is het hoogtepunt hiervan geweest in de laatste tijd. Ook toen al heb ik de heer Ter Veer zijn amendement horen indienen en het heeft daar dus een directe relatie mee. De foto's en televisiebeelden van de kadavers en het slachtafval, dat allemaal klaarligt om tot producten voor de mengvoederindustrie verwerkt te worden, ontnam menigeen heel begrijpelijk de eetlust en mijn inbreng zal misschien hetzelfde gevolg kunnen hebben. We spreken namelijk over resten van geslachte dieren en kadavers die 's morgens langs de kant van de weg gelegd worden als zij 's nachts zijn overleden en misschien zelfs wel te laat worden opgehaald. Als jongetje woonde ik in de oorlog op het platteland in Friesland. Aan het einde van het dorp kan ik mij die grote betonnen bak met die zwartgeteerde deksel erop herinneren. Ik was natuurlijk altijd zeer benieuwd wat erin lag, maar één ding wist ik zeker: het stonk verschrikkelijk. Dat zal nu wel beter zijn, maar het gaat erom dat die resten ook nu nog verwerkt worden tot diervoeders en dat zijn uiteindelijk toch stoffen die terechtkomen in de humane voedselketen. Alleen het dier zit er nog maar tussen.

Als nu bepaalde dieren die een hoog risico vormen eruit gehaald worden en niet meer in die keten terechtkomen maar uiteindelijk verbrand worden – de schedel, de kop, de ogen van schapen en het ruggenmerg van koeien – dan is dat een begrijpelijk verhaal. De heer Ter Veer wil dan ook een stap verder gaan en het verbieden, dat kadavers van gestorven dieren op de boerderij – dus niet gestorven in het slachthuis – die langs de weg gelegd worden, via verwerking tot diermeel of het gebruiken van de vetten in de diervoeders in de menselijke voedselketen terechtkomen.

Ik vind dat een heel sympathieke amendering, want het is natuurlijk een uiterst onsmakelijke gedachte, dat dieren waarvan je niet precies weet waaraan ze zijn overleden uiteindelijk toch in onze buik terechtkomen. De andere kant van het verhaal is, dat dieren die op de boerderij overlijden aan bijvoorbeeld een besmettelijke ziekte, nu ook niet zomaar meer terechtkomen in het veevoeder maar dat ook de controle daarop – met name door de RVV bij de slachthuizen – niet helder, scherp genoeg en duidelijk is en het is de vraag of alle dierenartsen, als daar sprake van is, dat ook melden. Maar daarover moeten wij op een ander moment spreken.

  • Het voorstel van de heer Ter Veer is gelegen in het feit, dat de dioxineaffaire en alle beelden die wij daarna van destructie en vet- en slachtafvalverwerkende bedrijven hebben gezien, de sector in een kwaad daglicht heeft gesteld en letterlijk en figuurlijk in een kwade reuk heeft gezet. Om die reden is zijn voorstel heel ver te volgen. Om die reden wil ik de bewindslieden de volgende vraag stellen. Tijdens de inbreng van de heer Ter Veer was ik elders, maar ook over afval bezig. De vraag is wat het verschil is voor het gevaar voor de volksgezondheid tussen afval van slachthuizen als is vastgesteld dat er geen sprake is van besmettelijke ziektes of andere risico's en dat van dieren die in het slachthuis zijn doodgemaakt dan wel op een andere manier aan hun einde zijn gekomen. Ik zou hierop graag een antwoord krijgen van de minister. Is het risico hetzelfde, hoger, is het geen hoog risico? Zo nee, hoe stellen we vast waaraan het dier is overleden? Hoe wordt dat gecontroleerd? Levert het minder of hetzelfde risico als slachtafval van een in het slachthuis geslacht dier?

Het amendement van de heer Ter Veer gaat dus in de richting van het idee om dierlijke resten maar helemaal niet meer te verwerken tot voedingsstoffen voor nog levende soortgenoten. Waarom dan wel het afval van het slachthuis en niet van het dode dier, als het hetzelfde zou zijn. Ik wil weten of er werkelijk een verschil tussen is en hoe dat wordt gecontroleerd. Naar mijn opvatting is de controle van slachtafval en dierlijke vetten verwerkende bedrijven vreselijk. Ik ben er vorige week op bezoek geweest. De vuiligheid van de laatste vijf jaar zit zó dik op de muur.

Onze grote huisdieren zijn geen aaseters, maar ze worden dat gedeeltelijk wel als ze de resten van hun soortgenoten voorgezet krijgen in hapklare brokken. De gedachten achter het amendement van de heer Ter Veer hebben mede te maken met de gevolgen van het aangetoonde gesjoemel en gerotzooi in de slachtafval en dierlijke vetten verwerkende industrie. Het is helaas, ondanks de toezeggingen, nog steeds een slecht gecontroleerde bedrijfstak. Aan het voorstel van de heer Ter Veer zit echter een keerzijde. Ik heb er al een klein beetje van laten zien. Dieren bestaan vrijwel geheel uit dezelfde stoffen als de mens. Slachtafval en kadavers bevatten dus de bouwstoffen voor het leven: eiwitten, vetten en voornamelijk water. Als deze grondstoffen voor het leven op een technisch zekere en verantwoorde wijze worden gescheiden van stoffen die wij niet terug willen zien in onze voedselketen, kunnen wij zuivere primaire voedingsstoffen terugwinnen die feitelijk niets meer te maken hebben met het slachtafval of het kadaver als zodanig. Dat moet dan wel gebeuren op een technologisch betrouwbare en goed gecontroleerde wijze. Dit is thans nog niet het geval. Daarom voel ik veel voor het amendement van de heer Ter Veer. Wel moeten wij vaststellen dat er nuttige primaire bouwstenen voor het leven weggegooid dreigen te worden. Gezien de hoeveelheden zal er misschien wel een speciale AVI bij gebouwd moeten worden, omdat ze nu allemaal al voluit draaien.

Ik begrijp dat wij bezig zijn met een onsmakelijk verhaal. Het is ook niet te verkopen dat kadavers worden gebruikt voor voeding, maar mijn vraag is hopelijk duidelijk. Er zitten primaire stoffen in. Is het naar de mening van beide of een van beide bewindslieden technisch mogelijk om die te scheiden, zodat ze via het diervoeder veilig, nuttig en goed gecontroleerd in de menselijke voedselketen terecht kunnen komen? Dat is iets anders dan het verwerken van kadavers tot diermeel en hapklare brokken. Dat is het goed hergebruiken van en nuttig omgaan met primaire stoffen.

Voorzitter! Tot slot wil ik een opmerking maken over de financiering. Er zijn veel vragen over gesteld; ik zal ze niet herhalen. Ook ik denk dat het op zichzelf niet zo'n ernstige klap is. Ik wacht het antwoord van de bewindslieden op de vele vragen af.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter! De kosten voor de vernietiging van SRM zullen na deze wetswijziging worden gedragen door de bedrijven waar dat materiaal ontstaat. Mevrouw Swildens heeft gevraagd wat dat materiaal nu precies is. Het gaat om op de boerderij gestorven runderen ouder dan een jaar en op de boerderij gestorven schapen en geiten. Dat zijn de zogenoemde kadavers. Het gaat dus niet om runderen jonger dan een jaar. De reden daarvoor is dat er wordt verondersteld dat ze niet kunnen lijden aan BSE, een prionziekte. Voor alle andere besmettelijke ziekten is het verwerkingsproces zodanig dat de ziektekiemen allemaal worden gedood. De organen zijn al eerder genoemd: de schedel met inbegrip van de hersenen, de ogen, de tonsillen en het ruggenmerg en de milt van schapen en geiten. Dat is het SRM-materiaal. Er is geen wijziging opgetreden, maar het is een wettelijke verankering van reeds eerder afgesproken definities. De achtergrond is bekend: het gevaar van overdracht van BSE-agens kan helaas niet worden uitgesloten. In het Verenigd Koninkrijk zijn gevallen voorgekomen van de nieuwe variant van de ziekte van Creuzfeldt-Jakob.

Voorzitter! De Europese geschiedenis is inderdaad niet om vrolijk van te worden. Er zijn weliswaar direct maatregelen genomen. De EG-beschikking van 1997 stelt voorschriften vast ter bescherming van gezondheid van mens en dier. Vastgelegd is daar dat geen enkel deel of product van een dier dat symptomen van overdraagbare spongiforme encefalopathieën heeft vertoond, in de voedingsketen voor mens of dier mag komen, en dat geen enkel land mag toestaan dat weefsel dat dit agens zou kunnen bevatten, in de voedingsketen voor mens of dier terechtkomt.

Voorzitter! De lidstaten hebben over de inwerkingtreding van deze beschikking geen overeenstemming kunnen bereiken. Op Europees niveau is de discussie over een nieuw voorstel van de Europese Commissie nog niet afgerond. Ik kom daar nog op terug.

Voorzitter! Het Nederlandse en het Europese beleid is erop gericht, dat

  • risico-organen niet in aanmerking komen voor consumptie door mens of dier. Zij moeten apart worden verbrand, wat is vastgelegd in de wijziging van de Destructiewet van mei 1998. Met de onderhavige wijziging wordt, omdat die EG-beschikking nog niet in werking is getreden, de verwijzing naar de EG-beschikking uit de Destructiewet gehaald. Dit wetsvoorstel is aangemeld bij de Europese Commissie ter notificatie. Daarop is geen reactie ontvangen, dus daar liggen geen bezwaren.

Voorzitter! De maatregelen in Nederland komen op het volgende neer. SRM wordt bij de veehouders, bij de slachterijen en de slagers opgehaald door de destructor. Het wordt daar voorbewerkt, waarna een halfproduct ontstaat: pasta, vet en meel. Dit halfproduct gaat vervolgens naar de vuilverbrandingsinstallaties.

Voorzitter! Wat de kosten betreft is het uitgangspunt dat SRM moet worden vernietigd. Dat brengt uiteraard kosten met zich mee. Het woord destructor zou doen vermoeden dat al het materiaal dat de destructor ophaalt en verwerkt, wordt vernietigd, maar dat is niet het geval. Want verwerking van laagrisicomateriaal en hoogrisicomateriaal tot producten met een zekere economische waarde is mogelijk: ingrediënten voor vleesmeel, beendermeel en diervoeder. In Nederland kennen wij het algemeen gehanteerde principe dat bedrijven moeten betalen voor de afvoer en de bewerking van bedrijfsafval. Dit wetsvoorstel wil bij die lijn aansluiten. Vandaar dat het inhoudt dat de kosten van vernietiging door het bedrijfsleven voldaan moeten worden. Het is een ondernemingsrisico. Zouden wij hiervan langdurig blijven afwijken, dan zou dat een precedent hebben naar andere bedrijven met ander bedrijfsafval. Ik heb met genoegen geconstateerd dat de meerderheid van de Kamer de lijn van de regering wil volgen. Tot op heden hebben wij de kosten, verbonden aan het onschadelijk maken van SRM ten laste van het Rijk laten komen. Indertijd is daarvoor bewust gekozen, om op korte termijn onverwacht vergaande maatregelen te treffen. Inmiddels is iedereen op de hoogte van wat er moet gebeuren.

Voorzitter! Voor de verschillende door mij genoemde categorieën houdt een en ander een kostenverhoging in. Voor de veehouders betekent het dat zij naast de vergoeding voor het ophalen van kadavers ook een vergoeding moeten voldoen voor vervoer en vernietiging van de genoemde dieren. Het tarief voor ophalen en vernietigen van SRM zal hoger komen te liggen dan het huidige tarief voor het ophalen van kadavers. Een vergelijking van de individuele kosten van de aanbieder voor en na het wetsvoorstel is niet mogelijk, omdat dit afhangt van de individuele situatie op het bedrijf: hoeveel kadavers en van welke soort in de toekomst zullen worden aangeboden. Hoe vaak komt de destructor langs bij een bedrijf? Het kan natuurlijk om flinke kostenstijgingen gaan. Op het ogenblik zijn die kosten op jaarbasis immers 17,4 mln.

Voorzitter! De slachterijen en zelfslachtende slagers moeten voor het eerst een vergoeding voldoen aan de destructor voor het ophalen van het SRM-slachtafval. Voor hen betekent dat ook een kostenverhoging. Enkelen hebben opgemerkt dat dit dan ook door die partijen kan worden doorberekend naar de consument, wat bij de veehouder anders ligt. Mevrouw Eisses en de heren Van der Vlies en Stellingwerf hebben er in verschillende varianten voor gepleit dat de overheid hetzij de helft van de kosten op zich blijft nemen, of nog enige tijd de overgangsbepaling handhaaft – ik kom dadelijk apart terug op de moties en amendementen – maar daar voelt het kabinet niets voor. Het viel mij op dat in geen enkel amendement wordt aangegeven waar de dekking voor het bedrag dat dan opnieuw op mijn begroting zou moeten verschijnen, door de Kamerleden wordt gevonden. Dat is toch wel gebruikelijk bij een amendement met financiële gevolgen. Dan moet je aangeven hoe de dekking plaatsvindt en op welk begrotingsartikel ik dan minder moet uitgeven. Los daarvan wil het kabinet van deze situatie af. Er is gevraagd of dit is besproken met de sector.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Even iets over de dekking. Ik denk dat dit niet nodig is. In de huidige situatie wordt datgene wat wij nu bespreken ook door de overheid betaald. Er is dus dekking in de huidige begroting. Wij gaan ervan uit dat dit wordt gecontinueerd.

Minister Borst-Eilers:

De huidige begroting eindigt op 31 december 1999. In de begroting voor 2000 is er voor dit wetsvoorstel geen bedrag meer opgevoerd.

De heer Stellingwerf (RPF):

Wij hebben die begroting nog niet.

Minister Borst-Eilers:

Dat klopt, maar de vraag op dit punt betekent eigenlijk dat de gehele bevolking – daar gaat het om in het kader van de rijksbegroting – een solidariteitsheffing moet betalen, want het geld moet ergens vandaan komen. Ik gebruik die termen, omdat er al met de sector is gesproken, namelijk door mevrouw Terpstra. Het is alleszins mogelijk dat de sector zelf besluit om binnen de sector tot een solidariteitsheffing over te gaan. De sector moet dat uiteraard zelf weten, maar dit kan voor individuele veehouders vrij veel kosten met zich brengen; voor andere veel minder. Je kunt stellen dat de gehele bevolking solidair met deze mensen moet zijn, maar je kunt ook zeggen dat de sector zelf moet tonen dat men dat kan. Suggesties van het bedrijfsleven op dit punt juich ik van harte toe.

Na deze algemene inleiding ga ik in op de specifieke opmerkingen en de vragen. Ik sluit eerst aan bij het onderwerp Europa. Mevrouw Eisses heeft daar als eerste naar gevraagd, maar ook andere sprekers waren geïnteresseerd in hoe het wat dat betreft verder gaat en wat onze inzet op dat punt is.

De inwerkingtreding van de Europese beschikking door de Landbouwraad is enige keren uitgesteld, laatstelijk weer tot 31 december van dit jaar. In de regeling wordt uitgegaan van het voorzorgprincipe, waarbij lidstaten, ongeacht de vraag of zich gevallen van BSE hebben voorgedaan in die lidstaten, worden verplicht om SRM door middel van verbranden te vernietigen. Daarover kon echter geen overeenstemming worden bereikt. Toen heeft de Europese Commissie eind vorig jaar een Raadsvoorstel ingediend. Dat voorstel laat het voorzorgprincipe los. Dat betreuren wij. De Kamer zal dat met ons betreuren, want ook in ander verband is al vaak gebleken dat de Kamer het voorzorgprincipe op het gebied van voedselveiligheid hoog acht. Wat houdt het Raadsvoorstel in? Er zou sprake moet zijn van een indeling van lidstaten en derde landen in categorieën, op basis van de epizoötologische status ten aanzien van TSE; dus alle overdraagbare spongiforme encefalopathieën. Een land dat veel van dat soort gevallen heeft, komt dan in een andere categorie terecht dan een ander land. Die status wordt vastgesteld aan de hand van informatie over het risico van BSE-incidentie, de verspreiding en de blootstelling. Voor de concurrentie is dit niet zo'n aantrekkelijke regeling, omdat je dan landen krijgt die met minder uitgaven op dit punt te maken krijgen dan andere. Wij zijn en blijven voorstander van een geharmoniseerde aanpak van TSE en risicomateriaal. De lidstaten moeten de mogelijkheid houden om eenzijdig maatregelen te treffen als zij vinden dat zich een gevaar aandient voor de volks- of diergezondheid. Ik heb hier weinig succes te melden, behalve dat wij blijven inzetten op harmonisatie, ook al kan dit gezien wat zich heeft voorgedaan en gezien de houding van de Europese Commissie een moeizame en dus lange weg zijn.

De vraag is hoe erg dit nu is voor onze export. Je moet natuurlijk altijd proberen van je verlies een overwinning te maken. Als wij volgens het voorzorgprincipe blijven handelen, zouden we in feite moeten proberen op kwaliteit te concurreren. Daarin is de consument tegenwoordig niet alleen in ons land maar ook in andere landen geïnteresseerd.

  • Mevrouw Swildens, mevrouw Eisses en de heer Udo hebben het gehad over de marktwerking, over pseudo-monopolie op het gebied van de destructor en misschien ook over de vuilverbrandingsinstallaties. Ingevolge de Destructiewet is de destructor gehouden aan regels, zoals ophalen, vervoeren en verwerken. Dat is verklaarbaar. Het gesleep met kadavers en slachtafval door niet te controleren kanalen dient te worden voorkomen. Als je een destructorbedrijf wilt oprichten, moet je je aan die strenge regels houden. Er is op het ogenblik inderdaad sprake van een firma in Nederland met twee vestigingen, Son en Berchem. Een nieuwe destructor zal moeten voldoen aan de eisen van de Destructiewet en aan de stringente milieueisen. Op zich verhindert de Destructiewet de marktwerking niet. Ook buitenlandse ondernemingen zijn in principe welkom. De vraag is hoeveel enthousiasme men zal vertonen om zich hier te komen vestigen met deze strenge regelgeving. De vuilverbrandingsinstallatie is een noodzakelijke laatste keten. Niet elke vuilverbrandingsinstallatie heeft de mogelijkheid om dit materiaal op de juiste wijze te verbranden. Op dit moment zijn er slechts twee vuilverbrandingsinstallaties actief, AZN en AVR. Ondanks het feit dat het maar om een klein aantal bedrijven gaat, is men toch steeds bezig om te proberen de vernietiging zo efficiënt en goedkoop mogelijk te doen. De destructor heeft een aparte lijn ingezet voor SRM, waardoor het schonen van die lijn niet nodig is, als er ander dierlijk afval verwerkt moet worden. Het halfproduct dat de destructor maakt bestaat uit meel en vet. Bij de verdere vernietiging van de halfproducten wordt telkens gekeken welke mogelijkheden er verder zijn, zoals bijvoorbeeld het vet gebruiken als brandstof voor het opwekken van energie. Bij ieder onderzoek naar de verdere mogelijkheden van de vernietiging van SRM wordt de Inspectie gezondheidsbescherming waren en veterinaire zaken betrokken. Deze moet erop toezien of dat verantwoord is. Omdat de vernietiging geen echt economisch voordeel met zich meebrengt, denken wij dat niet veel bedrijven in die branche zullen stappen, maar de weg is niet afgesloten.

  • Mevrouw Eisses vroeg naar onze mening over een onafhankelijke commissie, zoals voorgesteld door het productschap VVE. Ik voel niet veel voor een commissie die waarschijnlijk niet veel te doen heeft. Het lijkt me beter om op zijn tijd een onafhankelijk onderzoek naar de tarieven te laten doen, zoals dat nu ook door DHV is gedaan. Ik zou dat willen laten afhangen van de ontwikkelingen op het gebied van de vernietiging van SRM.

  • Mevrouw Eisses vroeg verder welke andere gegevens ik om inzicht in de efficiëntie te krijgen bij mijn afwegingen betrek. Ik houd de vinger aan de pols. De destructor onderneemt, zoals ik al zei, nog steeds activiteiten om efficiënter te gaan werken. Als ik het toch noodzakelijk acht – de inspecteurs hebben natuurlijk regelmatig contact met dat destructiebedrijf – dan zal ik weer een onderzoek naar de tarieven laten doen. Ik zeg toe dat wij opnieuw kritisch naar die tarieven zullen laten kijken als wij denken dat men misschien weer wat achterover gaat leunen.

Mevrouw Eisses vroeg ook naar de kwestie van de NMA. Zij vroeg of de instemming met de tarieven door de minister eventuele procedures bij de NMA uitsluiten. Dat is niet zo. Het staat iedereen vrij om tarieven aanhangig te maken bij de NMA. Die instemming van mij staat daar helemaal los van.

Ik kom nu bij de inbreng van mevrouw Swildens. Zij heeft een aantal opmerkingen gemaakt en een aantal vragen gesteld over de veiligheid van dat bedrijf. Zij vroeg of het ophalen en vervoeren gescheiden wordt gedaan. Dat is inderdaad zo. BSE is een gevaarlijke ziekte, ook als die bij de mens in die andere vorm voorkomt. Daarom gaan wij uit van een nulrisicobenadering, het voorzorgprincipe. Het beleid is dat SRM apart wordt ingezameld en verwerkt. In de beginfase was dat wel al mogelijk voor het slachtafval, maar nog niet voor de kadavers. Die SRM-kadavers werden op het destructiebedrijf met een kraan gescheiden van de andere kadavers. Meer was niet haalbaar. Verdere verwerking van die SRM-kadavers vindt alleen in Berchem plaats, zodat de SRM-kadavers uit Son per vrachtauto daarheen worden getransporteerd. Op dit moment is de destructor bezig met het voorbereiden van totaal gescheiden ophalen. Dat betekent aparte ketens van vrachtwagens en apart personeel. De veehouders moeten dat materiaal ook apart aanmelden en aanbieden. Het gaat niet in tweecompartimentenwagens, want dat geeft toch lekkagerisico's. Het gaat dus in aparte wagens.

Mevrouw Swildens vroeg ook of het goedkoper kon. Ik heb al gezegd dat men er bij Rendac alles aan doet om het goedkoper te krijgen. Rendac heeft ook andere vuilverbrandingsinstallaties benaderd. Uit het DHV-rapport herinnert men zich wel dat er een opmerking bij de tarieven werd gemaakt. Er hebben proefverbrandingen bij elektriciteitscentrales plaatsgevonden. Rendac is daar technisch gezien tevreden over, dus wellicht dat we daar wat meer concurrentie kunnen krijgen.

De heer Udo had het onder andere over de mogelijkheden van fraude. De kosten voor het bedrijfsleven vallen hoger uit en men zou de neiging kunnen hebben om die kosten te ontlopen. Mevrouw Terpstra heeft indertijd in het voorgesprek met betrokkenen ook over dat onderwerp gesproken. Toen is geconcludeerd dat iedereen die met dit materiaal bezig is en met het voorkomen van de verspreiding van deze ziekte onder dieren en overgang op de mens het verantwoordelijk- heidsbesef moet hebben om daar niet mee te frauderen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat wij de handhaving stevig moeten opzetten.

De heer Poppe (SP):

Ik denk dat de handhaving mogelijk een zwakke schakel is in dit geheel. Waarom wordt het SRM-materiaal niet direct naar een verbrandingsinstallatie verstuurd, waar het bijvoorbeeld versneden kan worden om ervoor te zorgen dat het goed verbrand wordt? Hoe garanderen wij nu dat het bij de destructor niet in de verkeerde bak terechtkomt? Er is in economisch opzicht immers nogal een verschil tussen de ene bak en de andere.

Minister Borst-Eilers:

Ik heb zelf ook het destructiebedrijf bezocht, althans de Friese vestiging, en ik heb gezien dat men daar echt zorgvuldig mee omgaat. U moet zich realiseren dat, als de mogelijkheid wordt weggenomen om nog iets te doen met het materiaal, dan de kosten voor de veehouders nog verder op zullen lopen en dat vind ik ook niet zo aantrekkelijk. Als men verantwoord werkt en mijn inspectie er, in overleg met mijn ambtgenoot van LNV, een goed handhavingssysteem op kan zetten, geef ik toch de voorkeur aan de situatie zoals die nu is.

De heer Poppe (SP):

De kosten zullen volgens mij niet hoger, maar lager zijn, want dan gaat het materiaal in één lijn naar de eindverwerker en hoeft het niet de omweg te maken via de destructor naar de eindverwerker. De transportkosten zullen dus eerder lager dan hoger zijn. Als er bij de eindverwerker, in de Rijnmond of de Moerdijk, een installatie staat die het kan verwerken, dus o.a. versnijden zodat het goed verbrandt, lijkt mij dat een beter te handhaven weg die bovendien goedkoper is.

Minister Borst-Eilers:

Ik kan dat nu noch bevestigen, noch ontkennen. Voorzover mijn informatie strekt, is hetgeen wij voorstellen toch de beste oplossing, economisch gezien en uit een oogpunt van het zoveel mogelijk reduceren van de kosten bij de aanbieders van het materiaal. Ik wil het echter graag nog eens nader verkennen. Als u gelijk blijkt te hebben dat het veel efficiënter en goedkoper op de door u bepleite manier kan, hebt u natuurlijk een mooi punt gemaakt. Het is ook nog de vraag of het hele dier zo maar afdoende verbrand kan worden. Ik heb begrepen dat ook dat nog wel een punt is.

De heer Poppe (SP):

Het bestaat voor een groot deel uit water en bij afvalverwerkingsinstallaties wordt al veel water verbrand. Met deze hoeveelheden erbij zullen de ovens echt niet doven.

Minister Borst-Eilers:

Ik heb begrepen dat het op de manier zoals wij voorstellen, economisch het meest verstandig is en dat bovendien het direct verbranden van het hele kadaver niet goed mogelijk is.

De heer Poppe (SP):

Mijn voorstel is ook om het kadaver eerst zodanig uit elkaar te laten plukken, met behulp van een eenvoudige installatie, dat het wel goed verbrand kan worden.

Minister Borst-Eilers:

Ik zal de argumenten daartegen nog eens schriftelijk aan u laten weten. Ik ben op dit gebied nog niet zo'n kenner, ondanks het genoemde werkbezoek.

Ik zei al dat in het overleg met mevrouw Terpstra het bedrijfsleven zelf heeft gezegd dat ook naar zijn mening hiermee niet geknoeid mag worden. Desalniettemin gaan wij natuurlijk speciale aandacht geven aan het voorkomen van ontduiking van de regels. Ik wil ook samen met het landbouwbedrijfsleven een plan van aanpak uitwerken, hoe wij met behulp van identificatie- en registratiesystemen fraude tegen kunnen gaan. Aan zo'n werkgroep zullen uiteraard vertegenwoordigers van de AID, de inspectie gezond- heidsbescherming en de destructor meedoen. Op die manier moeten wij met elkaar tot een goed systeem kunnen komen.

De inkoopsom van een nieuw destructiebedrijf is afhankelijk van het voordeel dat de nieuwkomer gaat genieten, en van de vraag welk deel van het werkterrein de nieuwkomer gaat overnemen. Op dit moment kan ik dus geen concreet antwoord op deze vraag geven. Wereldprijzen voor diervoergrondstoffen spelen hierbij uiteraard ook een rol.

Ik heb al gezegd dat buitenlandse destructoren in principe kunnen worden toegelaten, maar dat dan wel in de gaten moet worden gehouden of het verantwoord is om het materiaal te transporteren over één of meerdere landsgrenzen.

De heren Stellingwerf en Van der Vlies hebben gevraagd naar mogelijke Franse alternatieven. Buitenlandse alternatieven zijn inderdaad overwogen. De Franse regeling zou echter moeten leiden tot een fiscale regeling in Nederland en dat zou weer een lange periode van overleg vergen over de vraag hoe wij dat in het belastingstelsel zouden moeten verwerken. Bovendien is het niet zeker dat zo'n regeling van de grond zou komen. In de Nederlandse situatie voelen wij er dan ook niet zoveel voor.

De heer Stellingwerf heeft nog gesproken over rechtvaardigheid en daarbij o.a. gesteld "dierziekte overkomt je". Dat kan waar zijn, maar ik heb ook wel eens gelezen over bedrijven waar dierziekten mede een gevolg waren van de manier waarop de veehouder met de dieren was omgegaan. Maar inderdaad, ziekten kunnen je zomaar overkomen. Vandaar dat ik, zoals gezegd, een solidariteitsfonds van de sector zelf eigenlijk een heel goede optie zou vinden.

De heer Stellingwerf vroeg of er een onderzoek komt naar de kostenverdeling in de lidstaten. Een dergelijk onderzoek zal niet worden opgezet, omdat er voorspellenderwijs weinig tot niets mee zal kunnen worden gedaan aangezien de nieuwe Europese regelgeving afhankelijk van de indeling van de lidstaten tot verschillende maatregelen en verschillende kosten zal leiden. Men kan natuurlijk vragen om een inventarisatie als de situatie uitgekristalliseerd is. Daar is op zichzelf ook niets op tegen.

Mevrouw Eisses heeft gezegd een motie te overwegen over een overgangsregeling. Ik heb al gezegd waarom wij daar niet voor voelen. De amendementen van de heren Van der Vlies en Stellingwerf op de stukken nrs. 10 en 11 gaan eigenlijk ook in die richting. Zij menen dat de kosten niet nu al op korte termijn volledig moeten worden gedragen door het bedrijfsleven. Na hetgeen ik heb gezegd, zal het u niet verbazen, voorzitter, dat het kabinet beide amendementen ontraadt.

Het amendement van mevrouw Eisses en de heer Udo op stuk nr. 7 gaat over de mogelijkheid voor beide Kamers om de tariefstelling met de minister te bespreken. Mevrouw Swildens heeft daarover sympathiserende geluiden laten horen. Voor de tarieven zou een voorhangprocedure inderdaad mogelijk zijn. Ik laat het oordeel over dat amendement dan ook graag aan de Kamer over.

Iets anders ligt het met het amendement op stuk nr. 8, want daarin gaat het om de mogelijkheid van overleg over de aanwijzing van gespecificeerd hoogrisicomateriaal. Die aanwijzing kan wel eens hoge urgentie hebben. Een termijn van vier weken zou daarbij vertragend werken. Ten tijde van de dioxinecrisis bijvoorbeeld, is het nodig geweest om dierlijk afval dat besmet zou kunnen zijn met dioxine onmiddellijk als SRM aan te wijzen. Uit veiligheidsoverwegingen ontraad ik dit amendement dan ook. Ik ben natuurlijk altijd bereid om de dag nadat de ministeriële regeling is getroffen, de motieven enz. met de Kamer te bespreken. De Kamer heeft in zo'n debat natuurlijk bepaalde rechten. Maar ik vind het niet verantwoord om te zeggen: als zo'n situatie zich voordoet, laten we het vier weken voorhangen.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Volgens mij is het voor calamiteiten en de ziektes die u nu aangeeft, geregeld in de artikelen 21, 22 en naar ik meen 28 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Minister Borst-Eilers:

Misschien is het goed, mevrouw de voorzitter, als de staatssecretaris, die nog een onderwerp gaat behandelen dat door de heer Ter Veer is aangezwengeld en waarop ook anderen zijn ingegaan, dan ook zegt of het mogelijk is om zo'n maatregel van de ene dag op de andere te nemen op grond van die wet en of het mogelijk is om dan vervolgens de aanwijzing van gespecificeerd hoogrisicomateriaal vier weken te laten voorhangen. Ik blijf vooralsnog maar bij het ontraden van het amendement. Wij worden er natuurlijk goed over geadviseerd door technisch deskundigen. Ik vind het de goede lijn dat ik als minister zo'n technisch onderbouwd verhaal als "dit moet onmiddellijk worden aangewezen als SRM" meteen overneem.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Ik had van de minister begrepen, hoewel zij dat niet expliciet zo heeft gezegd, dat er materieel niets verandert aan de nu als SRM bestempelde organen en dat zoiets altijd na discussie met de Kamer zal plaatsvinden. Als er sprake van zou zijn, zoals de heer Ter Veer als voorbeeld noemde, dat voortaan alle kadavers vernietigd zouden moeten worden, dan zal daaraan een fundamentele discussie met de Kamer voorafgaan. Ik zag beide bewindslieden overigens ook instemmend knikken toen ik dat voorstelde. Het artikel dat nu door de minister in de wet wordt opgenomen, het zevende lid van art. 2, biedt de mogelijkheid om in noodsituaties iets te doen. Als het bedoeld zou zijn om de discussie die de heer Ter Veer aanzwengelde als het ware geruisloos te laten plaatsvinden, dus zonder met de Kamer te overleggen, dan zouden wij toch echt het amendement op stuk nr. 8 nodig hebben. Blijft natuurlijk dat in noodsituaties snel moet kunnen worden gereageerd. Als dat op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren afdoende geregeld is, is er alles voor dat amendement te zeggen. Na deze minister komen er weer andere ministers die misschien wel zonder inschakeling van de Kamer een heel andere betekenis geven aan SRM en dan denk ik _

De voorzitter:

Ik denk dat uw vraag nu wel duidelijk is!

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik denk dat de minister eigenlijk nog geen ja of neen kan zeggen en wellicht eerst de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren erop na moet slaan. Mis schien wil zij toezeggen dat zij er in tweede termijn op terugkomt.

De voorzitter:

Uw vraag was volgens mij al heel duidelijk.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw Faber zal straks wel even aangeven of het zo acuut geregeld kan worden. Er zijn twee soorten toevoegingen. Deze wet brengt op zich inderdaad geen nieuw SRM-materiaal met zich, maar dat wil niet zeggen dat dit voor eens en altijd de definitie van SRM-materiaal is en dat er nooit iets bij zal komen. Er kan ook heel acuut iets bij komen. Er wordt nog steeds zwaar gestudeerd op deze overdraagbare hersenontstekingen die zulke ernstige gevolgen hebben. Het Europese wetenschappelijk comité kan opeens een signaal afgeven dat er bewijs is gevonden dat een ander materiaal ook als SRM-materiaal zou moeten worden aangemerkt en dan zou eigenlijk de wens van de Kamer moeten gelden om altijd het voorzorgprincipe te kiezen, dus liever gisteren dan vandaag, en die mogelijkheid zou ik graag open willen houden. Als er sprake is van een discussie die geen urgentie heeft, dan heb ik er uiteraard geen enkele moeite mee om zo'n ministeriële regeling als voornemen eerst aan de Kamer te sturen. Maar ik zou mij toch het recht willen voorbehouden om in spoedgevallen snel op te kunnen treden. Als mevrouw Faber zegt dat ik daar deze wet niet voor nodig heb, daar hebben wij een andere voor, dan ben ik daar tevreden mee.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Udo nu ook wil interrumperen, maar het antwoord is iedere keer dat de staatssecretaris er nog op zal ingaan. Zou het niet beter zijn om eerst eens naar haar te luisteren?

Minister Borst-Eilers:

Wat mij betreft, kunt u haar direct het woord geven.

De voorzitter:

Dan heeft zij dat bij dezen.

Staatssecretaris Faber:

Mevrouw de voorzitter! In de eerste plaats wil ik even reageren op het feit dat de heer Poppe bij een werkbezoek aan een slachterij nogal geschrokken was van hetgeen hij daar zag en wel vuil van zo'n vijf jaar oud op de muren. Dat is nogal wat en ik begrijp dan ook niet dat hij niet ogenblikkelijk aan de bel heeft getrokken bij de daarvoor bevoegde instanties die dat vervolgens moeten controleren en eventueel processen-verbaal moeten opmaken, zoals de RVV en de Algemene Inspectiedienst. Als ik zoiets zou waarnemen, zou ik dat ogenblikkelijk doen, want zo hoort dat toch.

De heer Poppe (SP):

Als het waar was, hebt u gelijk, maar dan heb ik mij wellicht versproken en bedoelde ik een vetsmelterij en dat is wel iets anders dan een slachterij.

Staatssecretaris Faber:

Daarvoor geldt natuurlijk hetzelfde!

De heer Poppe (SP):

Er is een groot verschil tussen een vetsmelterij en een slachterij.

Staatssecretaris Faber:

Ja, maar wat niet mag, mag niet en daar zijn instanties voor waarbij dat kan worden aangekaart en die dan processen-verbaal kunnen opmaken.

De heer Poppe (SP):

Het is een bedrijf dat ruimschoots in de kranten heeft gestaan, maar ik zal u straks wel even vertellen welk bedrijf het precies is.

Staatssecretaris Faber:

Ik ben geen inspectiedienst. U moet daarvoor bij de AID zijn.

  • Mevrouw Eisses en de heer Udo hebben gevraagd naar het Diergezondheidsfonds. Mevrouw Eisses heeft gevraagd wanneer dat fonds nu komt. Op zeer afzienbare termijn zal ik met voorstellen komen naar aanleiding van de moties die in de Kamer zijn ingediend over de vraag hoe verder te gaan met het Diergezondheidsfonds. Er is zeer binnenkort een overleg met de sector. Snel daarna zal ik een brief naar de Kamer sturen. In die zin betrek ik hierbij de vraag van de heer Udo. De kosten voor preventief ruimen worden beter geregeld dan tot nu toe het geval is. De huidige situatie is dat de kosten voor rekening komen van het politionele dierziektenbestrijdingsfonds. De sector draagt daaraan een deel bij. Een oude afspraak is de fifty-fifty-regeling. Het is de bedoeling dat op een andere manier te regelen bij de vervolmaking van het Diergezondheidsfonds.

Wat het amendement van de heer Ter Veer betreft merk ik op dat de heer Ter Veer wat erg kort de geschiedenis is ingegaan. Niet alleen in de nota Kracht en kwaliteit, maar ook in de beleidsagenda van de vorige minister van LNV en mijzelf is uitdrukkelijk de aandacht gevraagd voor een betere kwaliteit van het diervoer juist in relatie met de volksgezondheid. Dat was mede naar aanleiding van discussies die al jaren daarvoor werden gevoerd en zeker de discussies die verleden jaar zijn gestart over antibiotica in diervoer. Ik heb het uiteraard over diermeel in diervoer dat rond de jaarwisseling nogal speelde naar aanleiding van BSE-gevallen. De discussie over de dioxine heeft de noodzaak van stevig nadenken aangetoond. Aan welke kwaliteitseisen voldoet het diervoer? Wij hebben het over andere elementen van het diervoer dan alleen antibiotica en diermeel, namelijk vetten, klei en dergelijke. Kortom, de noodzaak is helder aanwezig om daarover zeer indringend te spreken. Ik heb het dan wel over een totaalpakket en een integraal pakket. Ik heb een totale nota aangekondigd over diervoer. Over de vraag of het een nota of een notitie is – de heer Van der Vlies sprak daarover – kan worden gesproken als de nota er daadwerkelijk is. Het is de bedoeling dat daarin beleidslijnen uitgezet worden. Zo is het ook in het algemeen overleg in juni besproken. De heer Ter Veer vroeg toen de aandacht voor kadavers in het diervoer. Hij pleitte ervoor die eruit te halen. Ik heb toen gezegd dat wij dit integraal zouden bekijken. Het heeft nogal wat consequenties. Ik denk aan kosten, regelgeving in Europa en de logistiek. De heer Ter Veer zei – ik vond dat verwonderlijk – dat wij het in de wet moeten regelen en dat de bewindslieden overleg met de sector moeten voeren en een en ander moeten uitwerken. Dat is een omkering van welk poldermodel dan ook. Ik vind het goed om dit in dit kader een groen poldermodel te noemen. Je kunt ook een andere kleur bedenken. Wij bespreken eerst de zaken met elkaar en voeren overleg met de sector. Het gaat om ingrijpende wetgeving met een wetstechnisch advies van de Raad van State. Het stelsel moet op een zeer zorgvuldige manier gestalte krijgen. Ik begrijp heel goed dat de heer Ter Veer op dit moment met deze motie komt. Het is een mooie gelegenheid. De kwaliteit van het diervoer ligt ons zeer na aan het hart. Ik meen dat wij met z'n allen, parlement en regering, hebben gezegd dat voedselproductie en voedselveiligheid een speerpunt vormen.

Ik blijf zeggen dat die nota er dit jaar komt. Ik hoop dat wij dat stuk in het begin van volgend jaar of misschien nog wel aan het eind van dit jaar kunnen bespreken. Daaruit zal blijken welke wetten aangepast moeten worden. Dat zouden wel eens andere en meer wetten kunnen zijn dan de onderhavige.

Mevrouw de voorzitter! Gevraagd is per interruptie of de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren voor alle acute situaties geldt. Dat is niet het geval. De wet betreft alleen de aanwijzing van besmettelijke dierziekten en het daaraan gekoppelde bestrijdingsinstrumentarium, om het zo maar te zeggen. De GWDW betreft niet de zaken waarover mevrouw Eisses het had. Dit betekent dat ik net als mevrouw Borst de Kamer de aanneming van het amendement van mevrouw Eisses moet ontraden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. Ik begrijp dat mevrouw Borst en mevrouw Faber het voornemen hebben om de lijn die zij hebben ingezet, door te zetten.

Ik vind harmonisatie een must, met name op dit terrein. Ik hoop dat de bewindslieden zich daar beiden volledig voor gaan inzetten.

Dan kom ik op de kostenkant. De bewindslieden hebben mij er niet van kunnen overtuigen dat er niet nog een aantal grote onzekerheden in zitten. De monopoliepositie staat volgens mij recht overeind. Ook zijn er onzekerheden over de omvang. Er is geen geharmoniseerd beleid. Ik ben het met de bewindslieden eens dat bedrijfsafval een ondernemersrisico is en ik ben het er ook mee eens dat de ondernemers een deel van de kosten moeten betalen. Daarover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat met de wetswijziging beoogd wordt de kosten van transport, verwerking en vernietiging van SRM-materiaal volledig bij de aanbieder in rekening te brengen;

overwegende, dat de structuur en het systeem van de financiering van de kosten van transport, verwerking en vernietiging van SRM-materiaal in de EU niet geharmoniseerd is en dat daardoor in andere lidstaten van de EU deze kosten soms in het geheel niet, dan wel slechts gedeeltelijk bij de aanbieder in rekening worden gebracht;

overwegende, dat er tevens grote onzekerheid bestaat over de omvang van het aanbod van SRM-materiaal in de komende jaren en dus over de hoogte van de tarieven, die aan de aanbieders worden opgelegd;

constaterende, dat de gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse veehouderij als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen in beduidend negatieve zin zullen uitwerken;

van oordeel, dat in Nederland voor de bekostiging van het onschadelijk maken van SRM-materiaal een overgangsperiode noodzakelijk is, waarin de rijksoverheid de kosten voor haar rekening neemt;

verzoekt de regering:

  • - met grote inzet de poging om harmonisatie van structuur en systeem van onderhavige financiering in de EU te bereiken voort te zetten;

  • - voor de Nederlandse aanbieders een overgangsperiode van drie jaar in te bouwen, waarbij de rijksoverheid de kosten van vernietiging van SRM voor haar rekening neemt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Eisses-Timmerman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (26357).

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Ik vraag mevrouw Eisses of zij al voor een dekking voor de motie heeft gezorgd.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Zonet zijn daar al vragen over gesteld. De overheid betaalt er op dit moment 20 mln. voor. Dat bedrag staat nog voor dit jaar op de begroting. Ik kan mij voorstellen dat de bewindslieden voor het komende jaar, dus voor 2000, rekening houden met de argumenten die ik genoemd heb.

Dan de amendementen. Ik zal het amendement van de heer Ter Veer niet steunen. Ik begrijp de herkomst van het amendement. Mijn fractie is geneigd om in de richting van de heer Ter Veer te denken, als het om diermeel gaat. Ik ben niet bereid om in dit debat, waarin het gaat om een wetswijziging in verband met de kosten en het onschadelijk maken van SRM, even snel een amendement aan te nemen dat een verdergaande strekking heeft. Ik stel het op prijs, de discussie over het diermeel in een apart debat met de staatssecretaris te voeren. De toelichting op het amendement bevat ook een aantal onduidelijkheden. Er staat niet duidelijk hoe het een en ander moet gebeuren. Dit soort zaken moet naar mijn mening meegenomen worden in de voorbereiding van een debat zoals ik net noemde.

  • In het amendement-Eisses/Udo op stuk nr. 8 wordt uitgesproken dat de Kamer moet kunnen meepraten over de zakelijke inhoud van de regeling. Ik ben ertoe bereid, dit amendement in te trekken als de minister toezegt dat de Kamer bij de diermiddelendiscussie met de bewindslieden van gedachten kan wisselen over de uitbreiding van het SRM.

De heer Ter Veer (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de gegeven antwoorden.

Ik herhaal dat de fractie van D66 voor deze periode als een van de speerpunten voor de politieke discussie opvoert voeding, voedselproductie, voedselveiligheid en de samenhang hiertussen. Bij herhaling zullen wij in het lopende jaar erop terugkomen. Het is een beetje vroeg dat wij er nu uitgebreid een pregnant punt uit kunnen pikken dankzij het onderhavige wetsvoorstel.

Alle argumenten zijn gewisseld. Ik zeg maar alvast dat ik het amendement handhaaf. Ik wil niet alle argumenten herhalen, maar breng er nog één apart onder de aandacht van de staatssecretaris, namelijk de maatschappelijke commotie die indertijd heeft geleid tot Kamervragen van mevrouw Van Vliet en mij. Voor het laten ontstaan van een vertrouwenwekkende omgeving voor alles rondom voedselproductie en voeding is het slechtste wat er kan gebeuren dat er opnieuw commotie ontstaat en dat het beeld ontstaat dat het halfrotte kadaver dat aan de wegkant ligt, tot veevoer en dus uiteindelijk tot grondstof voor voedsel verwerkt zal worden. Met een beetje cynisme zeg ik: ik wens de staatssecretaris veel succes als haar gevraagd wordt, het allemaal nog eens uit te leggen. Voor dit moment wil ik er echter niet langer bij stilstaan.

Is dit nu een onderwerp dat zich leent voor het poldermodel? Neen. De fractie van D66 is van mening dat dit een uitgesproken punt is waarop de politiek het voortouw behoort te nemen. Voor D66 is dit dan ook geen gelegenheidsdiscussie. D66 vindt dat wij het ijzer moeten smeden als het heet is. Het kan nú geregeld worden. Het wetsvoorstel moet nog naar de Eerste Kamer. Als het straks onomkeerbaar is, is er alle gelegenheid om met het bedrijfsleven te overleggen over de wijze waarop het organisatorisch precies zal worden aangepakt. Het is wel rekening man, zoals ook beide bewindslieden hebben gezegd. De nota over diervoerders komt te laat. Daarop wachten is nu juist niet adequaat handelen. Dat steekt schril af bij de snelheid die wij aan de dag bleken te kunnen leggen toen diermeel uit rundveevoer werd verbannen. Kortom, ik houd een pleidooi zowel aan de bewindslieden als aan de collega's om de merites van mijn amendement nog eens op zich te laten inwerken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben er uiteraard toe bereid, na te denken over in de Kamer neergelegde amendementen. Het lijkt mij dan wel goed dat u als indiener van het amendement ingaat op de tegenargumenten die de minister en de staatssecretaris voor dit moment hebben. Ik zeg "voor dit moment", want dit onderwerp komt terug in de integrale notitie. Die tegenargumenten snijden op het eerste gehoor wel hout.

De heer Ter Veer (D66):

Die overtuigen mij niet. Voor mij is het de keuze: je doet het of je doet het niet. Ik was er al in juni klaar voor. Ik heb toen geproefd dat velen mijn mening deelden. De technocratische discussie waartoe nu weer wordt opgeroepen en waartoe het kabinet kennelijk neigt, verdraagt zich absoluut niet met het krachtige signaal dat de regering wil afgeven, namelijk dat de voedselveiligheid en de voedselproductie haar vanaf dit moment ernst zijn. Wat u in feite van mij vraagt, is mijn eerste termijn te herhalen waarin ik heb opgesomd waarom het niet deugt dat wij kadavers aan dieren voeren. Ik vind dat ik in dit geval door de voorzitter wordt gesteund om niet in herhaling te vallen _

De voorzitter:

Nee, ik steun u inderdaad dat u niet in herhalingen moet vallen maar de heer Van der Vlies vraagt natuurlijk wat anders. Hij vraagt u niet om in herhaling te vallen maar wel om op de tegenargumenten in te gaan!

De heer Ter Veer (D66):

Maar de tegenargumenten zijn niet anders dan ik in eerste termijn heb genoemd: op de boerderij gestorven dieren sterven aan iets wat wij niet weten. Dat is heel kwalijk, want dat betekent dat wij bewust een risico lopen dat zij uit een verkeerd potje kunnen hebben gesnoept, verkeerde medicijnen hebben gekregen. Daarnaast is het argument, dat die kadavers op zo'n vlekkeloze wijze zouden worden afgevoerd en weer in de hercirculatie worden gebracht, door mij weerlegd met het argument, dat als een dier op vrijdagmiddag om vijf uur doodgaat het kadaver niet eerder dan op woensdag wordt opgehaald. Dat verdraagt zich niet met wat wij willen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit is geen bevredigend antwoord en ik laat het er maar bij. Je doet het of je doet het niet en als mijn fractie ertoe zou besluiten om het te doen, wil die fractie wel even weten onder welke voorwaarden zij met dat signaal van de heer Ter Veer akkoord gaat. Maar daar hebben we nu die integrale notitie voor nodig.

De heer Ter Veer (D66):

Je doet het en het is rekening man. De kwestie hoe het verder georganiseerd wordt in de techniek van het wegwerken, is niet iets waar wij per se aan gehouden zijn om ons daarin als eerste te mengen.

De heer Poppe heeft voor verwarring gezorgd door te doen alsof ik ook een pleidooi hield om slachtafval niet te verwerken tot diermeel. Dat is nu juist niet het geval. We weten, dat van het totale diermeel 85% van slachtafval afkomstig is en slechts 15% van gestorven dieren. Juist die duidelijke scheiding brengt mij ertoe om te zeggen: ga door op deze weg en volhardt in het pleidooi!

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Ik wil beide bewindslieden hartelijk danken voor hun antwoorden. Duidelijk is, dat voedselveiligheid en het vermijden van risico's voorop staan. Ik ben zeer tevreden met het door dik en dun handhaven van het voorzorgsbeginsel, dat wil zeggen het voorkomen van risico's, ook in Europa. Ik ben ook blij, dat beide bewindslieden nog eens hebben aangegeven dat het voorstel geen materiële wijziging van de inhoudelijke definitie van SRM met zich brengt maar dat wij nu juist die discussie breed, integraal, consequent en consciëntieus zullen voeren omdat het ons er allemaal om gaat om juist die veiligheid van het voedsel via het diervoeder te garanderen. Dat betekent, dat we ons niet zullen scharen achter het voorstel van de heer Ter Veer, omdat juist voor de acute situaties het risico al wordt weggenomen door het nieuwe artikel. Ik ben mevrouw Eisses en de heer Udo dan ook erkentelijk, dat zij hun amendement op stuk nr. 8 hebben ingetrokken. Na de beantwoording had ik daar namelijk moeite mee, temeer omdat de bewindslieden hebben toegezegd de Kamer volop bij de discussie te betrekken. Daarmee wordt voorkomen, dat er in spoedeisende gevallen een vacuüm ontstaat.

De voorzitter:

Mevrouw Eisses gaat nu zeggen, dat zij het amendement nog niet ingetrokken heeft! Zij wil eerst het antwoord nog horen.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

De intentie van mevrouw Eisses vond ik in ieder geval heel positief, maar als zij het nog niet heeft ingetrokken zou ik haar in dezen niet kunnen volgen!

Voorzitter! De staatssecretaris en de minister laten het oordeel over het andere amendement van mevrouw Eisses en de heer Udo aan de Kamer over. Door zich jaarlijks te "bemoeien" met de tarieven kan de Kamer echt de vinger aan de pols houden. Ik ga ervan uit dat wij met elkaar tot een oplossing kunnen komen, als er echt sprake is van onredelijkheid in die tarieven. Daarom heeft mijn fractie geen behoefte aan de motie van mevrouw Eisses.

De minister heeft uitdrukkelijk aangegeven dat zij ervan uitgaat dat concurrentie kan, mag en moet worden nagestreefd ter voorkoming van een monopoliepositie van de destructor, al is het maar om de efficiency te vergroten en de kosten te drukken. Ik vraag de minister om serieus te kijken naar de eigen rol van de overheid bij de vergunningverlening. Ik wijs op het vervelende verschijnsel van inkoop en schadeloosstelling, waarbij als het ware sleutelgeld moet worden betaald om in het circuit van verwerkers een steentje te mogen bijdragen.

Het antwoord van beide bewindslieden is verder zeer bevredigend. Zowel de minister als de staatssecretaris heeft aangegeven in Europa als het ware tegen de klippen op te blijven hameren op het voorzorgsbeginsel. Ik wil hen beiden daarbij sterkte wensen en hen op het hart binden om hun best te blijven doen voor harmonisatie in de sfeer van kostentoerekening. Ik meen dat harmonisatie ook daar kan bijdragen aan een betere acceptatie en aan een draagvlak voor deze regeling.

De heer Udo (VVD):

Voorzitter! Ik wil de bewindslieden hartelijk danken voor hun beantwoording. Het streven naar harmonisatie in Europa is een heel belangrijk punt geweest in mijn betoog met het oog op de concurrentienadelen voor de Nederlandse landbouwsector. Ik begrijp dat de minister er alles aan doet om tot die harmonisatie binnen Europa te komen.

De marktwerking is natuurlijk ook een teer punt, maar er is volgens de minister alle ruimte om eventuele buitenlandse toetreders toe te laten en met destructiemateriaal naar het buitenland te gaan. Naar haar oordeel zijn de grenzen dan ook open. Dat moeten wij in ieder geval omarmen, omdat wij de kosten zo laag mogelijk moeten houden. De marktwerking kan in de toekomst meer in zicht komen. Ik meen dat dit van belang is.

Ik had het in mijn betoog over illegale praktijken. De handhaving wordt volgens de bewindslieden stevig opgezet. Ik ben heel blij met dat antwoord, maar het zal niet eenvoudig zijn om deze wet afdoende te handhaven. Ik wens hen er in ieder geval de nodige sterkte bij.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 8 van mevrouw Eisses en ondergetekende over de SRM-aanwijzingen. De minister zegt in haar beantwoording dat zij in spoedeisende gevallen per direct maatregelen moet kunnen nemen. Ik heb daar groot begrip voor. Het lijkt mij dan ook goed om het amendement in te trekken, gezien deze beantwoording. Ik zeg er wel uitdrukkelijk bij dat de Kamer graag wil blijven overleggen met de minister over de categorieën die zij wijzigt met de SRM-aanwijzing. Wij willen er graag op de een of andere wijze een zegje in houden.

Ik kom bij de motie van de CDA-fractie over opschorting van de regeling. Het is zeer zeker een sympathieke motie, maar er is geen financiële dekking voor. Ik meen dan ook dat dit niet kan. Je kunt niet zomaar een gat schieten in de begroting van VWS. Die opschorting zit er wat mij betreft dan ook niet in.

De heer Stellingwerf (RPF):

Is de heer Udo misschien nog wel bereid om tijdens de komende begrotingsonderhandelingen mee te zoeken naar dekking daarvoor? Ik meen dat je dat moet proberen als een motie je sympathiek lijkt.

De heer Udo (VVD):

De motie is sympathiek, maar er is geen dekking. Nogmaals, de minister heeft gezegd dat zij al heel lang een overgangsperiode financieel heeft ondersteund. Ik heb al gezegd in mijn betoog dat wij het beginsel "de vervuiler betaalt" moeten toepassen. Dat blijf ik zeggen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat de VVD-fractie iets niet wil, is het goede recht van die fractie. Daar zal ik nooit aan komen. Maar je moet niet de verkeerde argumenten gebruiken. Het al of niet hebben van dekking is volgens mij niet aan de orde. In de lopende begroting is daar noodzakelijkerwijs in voorzien. De begroting voor het volgend jaar moet nog worden ingediend. Als wij met elkaar voor Prinsjesdag beslissen als voorgelegd_

De voorzitter:

Het is heel duidelijk, mijnheer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

...zal er een begroting dienen te zijn die daarin voorziet. Het dekkingsprobleem is dus echt een farce!

De voorzitter:

Laten wij nu niet iets gaan herhalen wat al duidelijk is, gelet op het tijdstip.

De heer Van der Vlies (SGP):

Helemaal mee eens!

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Ik wil de heer Udo niet tegemoetkomen, want die kan wel voor zichzelf opkomen. Het amendement van hem en mevrouw Eisses op stuk nr. 7 is een compromisachtig geheel, waarbij de Kamer ieder jaar wordt betrokken bij de vaststelling van de tarieven. Ieder jaar kan in de begrotingssfeer worden gekeken of bij een bepaalde onredelijke ontwikkeling in de tarieven iets kan worden gedaan_

De voorzitter:

En de vraag aan de heer Udo is?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Onderschrijft hij dat het voor de komende begroting helemaal niet zo'n probleem hoeft te zijn, omdat deze wet nog niet in werking is getreden, eerst nog langs de twee Kamers moet en in de tussenliggende periode dit systeem nog niet kan werken?

De voorzitter:

Mijnheer Udo, ik dacht dat mevrouw Swildens over hetzelfde onderwerp wilde interrumperen. Daarom liet ik ze achter elkaar spreken. Mijn excuses. Eerst heeft u de heer Van der Vlies nog te beantwoorden.

De heer Udo (VVD):

De heer Van der Vlies zei dat er eigenlijk wel dekking is. Nee, er is natuurlijk absoluut geen dekking. Wij hebben uit de beantwoording van de minister begrepen, dat in het komend jaar geen dekking is voorzien.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Als u het een sympathieke motie vindt, kan ik mij voorstellen dat bij de behandeling van de begroting van VWS ook door de VVD_.

De heer Udo (VVD):

Zo moet u het niet uitleggen. Als ik zeg "sympathiek", wil dat nog niet zeggen dat ik de motie ondersteun. We hebben over concurrentie- en financiële nadelen gesproken, waarvan mijn betoog bol stond. Ik heb gevraagd of de minister naar die kosten wil kijken, en ze wil minimaliseren. Maar wij moeten nu niet de zaken gaan omdraaien. Nogmaals, er is geen dekking voor. Daarnaast willen wij nog steeds het beginsel "de vervuiler betaalt" toepassen.

Voorzitter! Het amendement van de heer Ter Veer werd terecht sterk afgeraden door de bewindslieden. Dit onderdeel moet op een ander moment in de Kamer aan de orde komen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Hoe wij het ook wenden of keren, door noodzakelijke overheidsmaatregelen worden in dit voorstel terecht eisen aangescherpt. Dat zal moeten worden betaald. De vraag is dan steeds weer, wat in dit licht redelijk is. In hoeverre zijn de kosten aan en door aanbieders door te berekenen? De keuze van de regering is mijns inziens te eenzijdig gebaseerd op het beginsel "de vervuiler betaalt". Op zichzelf is dat een heel goed beginsel, maar je moet dat niet rigide hanteren. Normaal bedrijfsafval komt voor in normale bedrijfstakken, die afval kunnen voorkomen door het proces aan te passen, dat ontstaat als een logisch gevolg van het productieproces. Dierlijk afval is heel speciaal afval, het komt uit een sector met een heel eigen aard en structuur, waarbij men werkt met levende dieren. Kadavers ontstaan niet doelbewust, en ook niet als logisch gevolg van het productieproces. Het gebeurt en de ondernemer staat er meestal machteloos bij.

Voorzitter! Omdat er naar onze mening sprake is van een bijzondere verantwoordelijkheid, zowel van overheid als van sector, en ook van de samenleving, vinden wij dat een kostenverdeling eerlijk en rechtvaardig is. Het minste wat echter zou moeten gebeuren, is dat er sprake moet zijn van gelijke monniken, gelijke kappen binnen de EU. Anders zetten wij de Nederlandse veeteeltsector hoe dan ook op concurrentieachterstand. Als dit het enige zou zijn is dit nog tot daaraan toe, maar er is sprake van een cumulatie van kosten. Nederland is immers het meest liberale jongetje van de EU-klas zou je kunnen zeggen. Wij zouden graag zien dat de coalitie op dit punt een minimum aan kadaverdiscipline ten toon spreidt.

Ik wil ten slotte een motie indienen over een onderzoek naar die kosten en de kostentoedeling van de verschillende kostenposten, uitmondend in een bepaalde concurrentiesituatie tussen de verschillende EU-landen. Op basis daarvan kan er zo nodig tot aanvullende wijzigingsvoorstellen worden gekomen. Volgens de minister kan er op dat punt niets worden onderzocht, maar dat is onjuist. De regering geeft zelf al in de nota naar aanleiding van het verslag aan: "._ dat de Europese Commissie de financiële gevolgen van een bepaalde Europese maatregel in het algemeen aan de lidstaten zelf overlaat. Iedere lidstaat vult de regeling van de financiële gevolgen naar eigen inzicht in." De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Nederlandse veeteeltsector wordt geconfronteerd met een cumulatie van kosten, samenhangende met dierziekten, dierziektenbestrijding en destructie van dierlijk afvalmateriaal;

overwegende, dat deze sector hierdoor in een negatieve concurrentiepositie ten opzichte van de andere EU-landen kan komen te verkeren;

verzoekt de regering een inventarisatie te maken aangaande de toedeling van de kosten van de in de eerste overweging genoemde kostenposten in de verschillende landen van de Europese Unie;

verzoekt de regering op basis van die inventarisatie zo nodig met voorstellen te komen waardoor eventueel aanwezige onredelijke concurrentieverhoudingen binnen het kader van de Europese Unie kunnen worden weggenomen, dan wel worden voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (26357).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik ben het volstrekt eens met de uitspraak van de minister dat het voorzorgprincipe eigenlijk leidraad zou moeten zijn, niet alleen in ons land – dat hebben wij onlangs nog met elkaar herbevestigd – maar ook in Europa en elders. Dat voorzorgprincipe is losgelaten. Dat is jammer. Dat is niet goed. Daar moet tegen worden opgekomen. Ik vertrouw erop dat dit gebeurt. Wat komt er nu? Een soort categorisering van landen op basis van het aantal keren dat iets voorkomt. Waar komen wij wat dat betreft terecht? Dit lijkt een politieke beslissing te zijn, in de zin van een stukje haalbaarheid om die landen via de een of andere formule weer bij elkaar te krijgen. Hoe denken de specialisten, de deskundigen daarover? Het zou toch haast ondenkbaar zijn dat zij een dergelijke gatenkaas geregeld willen zien?

Voedselveiligheid moet inderdaad hoge prioriteit hebben. Wij gaan akkoord met die accenten. Datzelfde geldt voor de maatregelen die voorliggen ten aanzien van het gespecificeerd hoogrisicomateriaal. Mijn punt was echter nog de kostenverdeling. Uiteraard is er een verhaal te houden over het laten betalen van een deel van die kosten door de aanbieder, maar dan ook elders. Zover is het echter nog niet. Vandaar mijn amendement. De consequentie van dat amendement is inderdaad dat het Rijk voorlopig nog voor de kosten opdraait. Dan kan het verhaal van de dekking niet gelden, want de Staten-Generaal heeft de verplichting tot het aangeven van een dekking als er een gat wordt geschoten in een geaccordeerde begroting. Daar dragen wij als begrotingswetgever de verantwoordelijkheid voor, vanaf het ogenblik dat wij die hebben goedgekeurd. Als wij echter, voorafgaand aan het indienen van een begroting voor het dienstjaar 2000, hier iets geregeld willen hebben, dan is er nog geen dekkingsprobleem. Dat komt er pas als daarin door de regering niet wordt voorzien en als wij de begroting, in dit geval van VWS, hier behandelen. Dan kunnen wij gewoon naar een dekking zoeken. Ik denk dat het zo is. Als het anders is, verneem ik dat graag. We moeten niet te licht denken over de effecten van de kostenverhoging. Deze worden weliswaar erkend door de bewindslieden, maar er wordt geen andere oplossing geboden dan de aanbeveling aan de sector om een solidariteitsfonds te installeren. Dat is er nog niet. Op microniveau zal men dus de kostenverhoging moeten gaan verwerken. Dat lijkt mij een slecht signaal, ook gelet op de accumulatie van de zaken die op dit moment in de agrarische sector spelen.

Rest nog het amendement van de heer Ter Veer. Ik herinner mij als de dag van gisteren de emotie en het sentiment op het moment dat dit maatschappelijk speelde. Ik voel mij daarmee verwant. Ik wil dit echter bespreken in het kader van de integrale notitie. Wij kunnen dan met elkaar formuleren onder welke voorwaarden wij hier vanaf gaan komen.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Mijn bijdrage ging voornamelijk over het amendement van de heer Ter Veer dat ter discussie ligt bij het wetsvoorstel. De heer Ter Veer meende te moeten zeggen dat ik verwarring heb gesticht door ook over slachtafval te praten. Ik heb gezegd dat het amendement in de richting gaat van het geen dierlijke resten meer aan de dieren voeren via een omweg. Ik heb daarom de vraag gesteld wat het verschil is tussen slachtafval en kadavers. Daar is geen antwoord op gegeven. De staatssecretaris zou daar het antwoord op gegeven moeten hebben, maar zij heeft al mijn vragen weggestopt onder de mededeling dat wij aan het eind van dit jaar of begin van het volgend jaar een nota krijgen over de kwaliteit van het diervoerspoor. Het amendement is niet ter discussie, maar wij zullen er volgende week wel over moeten stemmen. Ik zal dus op een aantal primaire vragen van de staatssecretaris nog antwoord moeten hebben, wil ik mijn oordeel kunnen vellen.

Ik heb gezegd dat het amendement mij zeer sympathiek is. Ik leg het dan even iets anders uit dan de heer Udo. Wat is het verschil? In het ene geval is er controle van de NVV, wat wij daarover ook mogen zeggen. In het andere geval gaat het kadaver direct van de boer naar het destructiebedrijf. Ik wil van de staatssecretaris de zekerheid hebben dat er geen dingen gebeuren waardoor er ongewenste zaken in onze voeldselketen terechtkomen via de non-controle. Ik heb het dus over het totaal ontbreken van controle van kadavers die direct naar de destructor gaan.

Ik heb nog een andere vraag gesteld. Ik heb gezegd dat onze dieren geen aaseters zijn, maar dat er aaseters zijn die uit een kadaver de primaire grondstoffen halen die zij nodig hebben. De rest gaat linea recta retour richting natuur na een paar uur. Ik heb gezegd dat het om de primaire stoffen moet gaan die wij kunnen gebruiken als voedingsstoffen voor dieren en zelfs mensen. Het moet een op technisch, milieu- hygiënisch en volksgezondheidsgebied betrouwbaar procédé zijn. Gaat de staatssecretaris in de nota die komt, aandacht schenken aan het feit dat zowel bij kadavers als bij slachtafval een veel hoogwaardiger technologie moet worden toegepast om precies die stoffen die dieren en mensen nodig hebben, eruit te halen en de rest niet? Het hele procédé moet veel meer gericht worden op het terugwinnen van primaire stoffen, zoals eiwitten en zuivere vetten. Dus niet het dier als geheel vermalen onder het mom van een hapklare brok. Als de nota van de staatssecretaris niet in die richting gaat, blijf ik erg veel voelen voor het amendement van de heer Ter Veer. Daarom wil ik graag een antwoord hebben op deze twee vragen.

Dan heb ik gevraagd waarom het via een omweg, via een destructor, naar de eindverwerker moet. Waarom gaat het niet direct van het slachthuis of de boerderij naar de eindverwerker, als daar een inrichting is om hetgeen daar komt zo te versnijden dat het ook door de oven kan? Dat voorkomt een handhavingsprobleem: wordt het wel goed gescheiden bij de destructor? En het sluit een heleboel transportkosten uit en dat zou gezien de discussie over de kosten een goede zaak zijn.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Ik wil eerst een tekortkoming uit de eerste termijn goedmaken. Ik heb namelijk verzuimd om degenen die dat gezegd hebben te danken voor hun tevredenheidsbetuigingen bij het paardencrematorium.

De heer Udo en mevrouw Eisses ben ik erkentelijk voor hun bereidheid om het amendement op stuk nr. 8 in te trekken, waarbij mevrouw Eisses wel een voorwaarde heeft geformuleerd. Ik zeg graag toe dat ik er van tevoren met de Kamer over zal spreken, wanneer er sprake is van een regeling zoals nu aan de orde is naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Ter Veer, namelijk als ik zou willen besluiten dat kadavers niet langer in veevoer verwerkt mogen worden. Ik denk alleen dat het niet helemaal hetzelfde is als de definitie SRM uitbreiden. Ik stel mij zo voor dat er een mededeling komt, vermoedelijk uit Europa, via het wetenschappelijk comité, zoals wij het indertijd ook gehad hebben met het ruggenmerg dat er nieuwe wetenschappelijke vondsten zijn gedaan die aangeven dat ook orgaan of weefsel X of Y het BSE-agens kan bevatten. Dan wil ik als het ware met ingang van die dag uit het voorzorgprincipe die regeling kunnen treffen. Daarom ben ik blij dat het amendement is ingetrokken.

De voorzitter:

Nee, het amendement is niet ingetrokken.

Minister Borst-Eilers:

Daarom ben ik blij dat men bereid is om het amendement in te trekken. Ik ben van mijn kant bereid om de zaak eerst met de Kamer te bespreken als het niet om zo'n acute zaak gaat.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Naar aanleiding van deze toezegging van de minister, en dan met name de laatste zin, trek ik mijn amendement op stuk nr. 8 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement op stuk nr. 8 is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw de voorzitter! Ik ben staatsrechtelijk nog niet helemaal op stoom na de vakantie, maar dat zal in de komende weken wel beter worden.

Dan wil ik graag nog iets zeggen over de motie van mevrouw Eisses. Een van de overwegingen is: "dat als gevolg van bovenstaande ontwikkeling de concurrentiepositie van de Nederlandse veehouderij in beduidend negatieve zin zal uitwerken". Ik heb in eerste termijn al gezegd dat ik vind dat we onze kracht moeten zoeken in het feit dat Nederland een gatenkaas is, als Nederland zoals de heer Van der Vlies zegt zo'n gatenkaas is. Daar moeten we onze sterke concurrentiepositie zien te halen. Ik weet niet op welke wijze het toegestaan is om dat bekend te maken, maar men moet dan weten dat Nederlands vlees gegarandeerd prionvrij is en dat je dat bij dat andere vlees nog maar moet afwachten. Ik deel die overweging dus eigenlijk niet.

Ik deel ook de mening niet dat een overgangsperiode noodzakelijk is. Het is in de vorige kabinetsperiode al uitvoerig met de betrokkenen besproken. Iedereen weet al zo lang dat het eraan komt dat een overgangsperiode de zaak eigenlijk niet verandert. Ik ben ook bezorgd over de precedentwerking. Vandaag krijgt het weer alle aandacht. Straks komen er bedrijven die vragen waarom zij wel moeten betalen als die bedrijven de verwerking van bedrijfsafval niet hoeven te betalen. Ik blijf aanneming van de motie dus krachtig ontraden. Hetzelfde geldt voor de amendementen die iets willen afdoen aan een zo snel mogelijke datum van ingang, namelijk op de dag dat de wet in het Staatsblad staat, vanaf welk moment de kosten voor het bedrijfsleven zijn.

Ik denk dat de heer Van der Vlies wel, zoals gewoonlijk bij dit soort zaken, gelijk heeft als hij zegt dat het hier gaat om een nog in te dienen begrotingswet en dat het aannemen van een amendement dan gezien moet worden als een opdracht aan de minister om de begrotingswet zodanig in te dienen dat deze ruimte er is. Dat maakt mijn neiging om het amendement te ontraden, natuurlijk alleen nog maar sterker.

  • Tegen mevrouw Swildens zeg ik dat ik graag serieus wil kijken naar de sleutelgeldkwestie bij nieuwe toetreders.

De heer Poppe (SP):

In de memorie van toelichting wordt een bedrijf genoemd als transportmiddel voor het SRM-materiaal naar de eindverwerker. Dat is onderdeel van de wet. Als nu blijkt dat een directe lijn naar de eindverwerker veel beter is en ook beter handhaafbaar is, kan dat dan doorgevoerd worden zonder wetswijziging? Zo nee, is de minister dan bereid om dit spoedig te onderzoeken?

Minister Borst-Eilers:

In de korte pauze hebben mijn medewerkers gezegd dat dit niet de voordelen oplevert en ook niet de mogelijkheden geeft die u hebt aangegeven, maar ik heb toegezegd om dit uit te zoeken en op schrift te zetten. Mocht blijken dat u daar toch gelijk in heeft, dan zal dat een aanpassing vragen.

Ik wil nog reageren op de motie van de heer Stellingwerf over een inventarisatie. Zo'n inventarisatie van de toedeling van de kosten in de verschillende landen van de EU kan gemaakt worden op het moment dat de behandeling van het voorstel van de Europese Commissie gereed is en dus de indeling in de categorieën heeft plaatsgevonden. Dan zullen wij een overzicht hebben van de vraag hoe de zaak erbij ligt.

De heer Stellingwerf (RPF):

In eerste termijn gaf u zelf aan dat er dan wellicht niet veel nieuws te melden zal zijn. Ik denk dat dit ook in lijn ligt van de nota naar aanleiding van het verslag, waarin u zegt dat de financiële verdeling van kosten of verrekening meestal door de Europese Commissie aan de landen zelf wordt overgelaten. Ik heb dat zo geïnterpreteerd dat u hier ook bij dit onderwerp van uitgaat.

Minister Borst-Eilers:

In de motie verzoekt u de regering om op basis van die inventarisatie zo nodig met voorstellen te komen waardoor eventueel aanwezige onredelijke concurrentieverhoudingen binnen het kader van de Europese Unie kunnen worden weggenomen, dan wel worden voorkomen. Dat is zo veronderstellenderwijs geformuleerd en het ligt ook nog zo in de toekomst, dat ik de Kamer toch wil ontraden om op dit moment deze motie aan te nemen. Als de Europese regel er straks is, is er nog tijd genoeg om na te gaan of die een concurrentienadeel voor Nederland geeft en de regering te vragen daar iets aan te doen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Het tweede verzoek in de motie is uiteraard wat ruim geformuleerd, want het hangt af van de uitkomst van het onderzoek waar in de motie om wordt gevraagd.

Staatssecretaris Faber:

Mevrouw de voorzitter! Ik heb net van de heer Udo het verschil geleerd tussen sympathie hebben voor een motie en steun geven aan een motie. Natuurlijk heb ik sympathie voor het amendement van de heer Ter Veer, zeker gelet op wat de heer Ter Veer zo nadrukkelijk naar voren heeft gebracht over de maatschappelijke emotie die hierbij speelt. Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat dit in een totaalkader moet worden bekeken, namelijk het kader van alle andere maatregelen die wij met betrekking tot de kwaliteit van het diervoer willen nemen. Ik stel mij voor dat het een brede nota over diervoer wordt, waarin verschillende elementen de revue passeren en waarin een pakket van maatregelen zal staan. Dat pakket behoort te worden besproken met degenen die daar mede verantwoordelijk voor zijn en ermee te maken zullen hebben, zeker in het kader van de Europese regelgeving en de harmonisatie en niet in de laatste plaats met betrekking tot de kosten. Er moet dus een totaalpakket komen, zodat weloverwogen afwegingen en keuzes kunnen worden gemaakt.

Met mijn opmerking over het poldermodel heb ik niet bedoeld te zeggen dat dit wie dan ook – en zeker niet de politiek – ontslaat van de verantwoordelijkheid om zo nu en dan het voortouw te nemen. Het betekent ook absoluut niet, dat je het niet moet doen zodra er maar iemand uit de hele keten sputtert. Het betekent wel, dat het chique is om samen met degenen die in de keten een belangrijke rol spelen de consequenties te bezien en afwegingen te maken, zodat er een weloverwogen beslissing kan worden genomen. Ik blijf het amendement dan ook ontraden. Ik stel mij zo voor, dat dit punt in alle hevigheid opnieuw aan de orde komt bij de behandeling van de nota Diervoeder.

De heer Ter Veer (D66):

Voorzitter! In het kader van de wederzijdse loftuitingen herhaal ik nog maar eens, dat ik de staatssecretaris steun wens als NOVA een programma wijdt aan het element dat ik naar voren heb gebracht. Ik ben heel benieuwd of dan niet alsnog per kerende post een maatregel genomen zal kunnen blijken te worden.

De voorzitter:

Ik maak zelden mee dat politici een poging tot uitlokking van de pers doen. Andersom gebeurt het wel vaak. Dit is geheel nieuw.

Staatssecretaris Faber:

Ik draai hier nog niet zolang mee, mevrouw de voorzitter, maar als dit geheel nieuw is, dan hebben we weer iets aan de geschiedenis toegevoegd. Dat is altijd leuk. Dat neemt niet weg, dat ik van mening blijf dat op een verantwoorde manier besluiten nemen, in welk gremium dan ook, inhoudt dat je met elkaar moet weten waar je het over hebt en wat de consequenties zijn en dat je het absoluut moet hebben besproken met degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn en erbij betrokken zijn in het totaal van de keten. In dat verband kom ik bij de vraag van de heer Poppe: wat is volgens de staatssecretaris het verschil tussen slachtafval en kadavers?

Ik heb u in eerste termijn niet geantwoord, mijnheer Poppe, omdat ik het eerlijk gezegd een zeer retorische vraag vond en dacht dat ik u dat antwoord niet hoefde te geven, omdat het zo helder is als glas. Ik neem aan dat u het verschil weet. Slachtafval is afval van dieren die naar het slachthuis zijn gebracht. Aangezien daarop goed wordt gecontroleerd, mogen we aannemen dat ze gezond waren toen dat gebeurde. Kadavers zijn de resten van dieren die het slachthuis niet hebben gehaald omdat ze op de boerderij ziek geworden en gestorven zijn. Ik denk ook niet dat dit de essentie is van het verschil waar u om vraagt. Ik denk dat de essentie van uw vraag is: wat heeft dat voor gevolgen in de keten als deze zaken naar de destructor zijn gebracht en hoe werkt dat door in de kwaliteit van het diervoeder en daarmee in de kwaliteit van onze gezondheid?

Afgezien van mijn eigen argumenten die de heer Ter Veer evenwel niet hebben overtuigd, heb ik geen beter argument kunnen vinden, mevrouw de voorzitter, dan dit om tegen de heer Ter Veer te zeggen dat er aanleiding is om pas op de plaats te maken met zijn amendement. Want ik zou graag integraal in de nota Diervoeder uitgezocht willen hebben wat de verschillen zijn in de uiteindelijke verwerking van de stromen slachtafval en kadavers na de destructor, en hoe een en ander uitwerkt. Op dat punt moet je ook een weloverwogen besluit nemen.

Ik ben het ermee dat in die nota uiteraard centraal moeten staan maatregelen die elk risico uitsluiten.

De heer Poppe (SP):

Een niet-gegeven antwoord kan nooit glashelder zijn. De vraag was glashelder, maar uw antwoord nog steeds niet.

Voorzitter! De staatssecretaris kan wel verwijzen naar een nota die tussen nu en december, januari komt, maar er ligt nú een voorstel in de Kamer waarover wij moeten oordelen. Daarom wil ik een duidelijk antwoord.

De voorzitter:

U zei zelf in uw bijdrage dat u uw mening gaf, omdat u vond dat daaraan in de nota gehoor zou moeten worden gegeven. Dat ging dus ook niet over het debat dat wij nu vandaag houden.

De heer Poppe (SP):

Bij kadavers en slachtafval gaat het in beide gevallen om dood materiaal, maar het verschil is, dat het één ongecontroleerd is en het ander in zekere zin gecontroleerd.

De voorzitter:

Dat is wat de staatssecretaris zei.

De heer Poppe (SP):

Omdat de staatssecretaris dat zegt en het amendement toch afwijst, zal ik mijn fractie moeten adviseren om het amendement te steunen, omdat het niet zo kan zijn dat kadavers ongecontroleerd de voedselketen van de mens ingaan.

De voorzitter:

Dat was duidelijk.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Mijn vraag komt niet helemaal uit de lucht vallen, want in het debat hebben beide bewindslieden aangegeven dat onder SRM wordt verstaan wat er ook in de richtlijn onder wordt verstaan: milt van geiten en schapen en schedels, tonsillen, ogen, enz. van runderen ouder dan een jaar en ook van geiten en schapen.

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Onderschrijven de bewindslieden dat in art. 2, lid 7b, onder "dierlijk afval" dat afval wordt bedoeld, maar dat die organen als het ware ook verpakt kunnen zitten in een kadaver? Als de dieren niet geslacht zijn, hebben wij niet te maken met slachtafval, maar die risicovolle organen kunnen nog wel in het dier zelf zitten.

Staatssecretaris Faber:

Ik laat de interpretatie van mijn woorden door de heer Poppe maar voor zijn rekening, het lijkt mij goed als hij het verslag er nog eens op naleest. Ik bedoelde met mijn opmerking dat het antwoord glashelder was dat hijzelf al zijn eigen antwoord had gegeven. Het zij zo, maar ik ben nog steeds van mening dat wij het hebben over iets dat van groot belang is voor de kwaliteit van het diervoer, over de maatregelen die genomen moeten worden om elk risico uit te sluiten, dus het voorzorgbeginsel waar de nota Diervoer bol van zal staan. Dat kan ik u verzekeren, mevrouw de voorzitter.

De minister zal nog even ingaan op de vraag van mevrouw Swildens.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter! In artikel 2, zevende lid, staat dat bij regeling van onze minister als gespecificeerd hoogrisicomateriaal kan worden aangewezen slachtdieren of delen daarvan en dierlijk afval. Hieronder is ook begrepen hele kadavers.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 19.50 uur

Naar boven