Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met enkele maatregelen ter verbetering van het functioneren van het vervangingsfonds en het participatiefonds (regeling verbetering functioneren vervangings- en participatiefonds) (26427).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Wij spreken vandaag over dit wetsvoorstel dat in grote lijnen een heel technisch karakter heeft. Wij hebben ook als Kamercommissie besloten om dat zo te houden. De PvdA-fractie kan voor een heel groot gedeelte leven met de vormgeving van dit voorstel en met de uitgangspunten van dit voorstel. Ik zal straks terugkomen op het gedeelte waarmee wij niet kunnen leven.

Ook inhoudelijk zitten er heel interessante aspecten aan het functioneren van het Vervangings- en participatiefonds. Ik heb het dan met name over het ziekteverzuim in het onderwijs, dat een zeer actueel thema is, zeker afgezet tegen het dreigende lerarentekort. Wij hebben besloten daarover binnenkort apart met elkaar te debatteren. Volgens mijn fractie is dat heel hard nodig, zeker als wij zien hoe alarmerend hoog het ziekteverzuim in het onderwijs weer is. Wij hebben net vorige week een persbericht van het ministerie gezien, waaruit blijkt dat het ziekteverzuim in het basisonderwijs is gestegen naar 7,77%. Dat is bijna een procentpunt hoger dan vorig jaar en ook aanmerkelijk hoger dan in andere sectoren. Wij zullen daar dus binnenkort met de minister over praten, als wij in november alle stukken over dit onderwerp binnen hebben.

Voorzitter! Ik heb nog wel één inhoudelijke vraag voor de minister. Daarbij gaat het met name over de kosten die scholen moeten maken voor Arbo-beleid en het inhuren van Arbo-diensten. Wij hebben hierover een vraag gesteld in het verslag bij dit wetsvoorstel, omdat wij hebben begrepen dat de bekostiging van scholen niet toereikend is om een goed Arbo-contract af te sluiten. Als je het hebt over preventie van ziekteverzuim, heb je hier een belangrijk onderwerp bij de kop. De nota naar aanleiding van het verslag is al ruim vóór het zomerreces verschenen. In die nota naar aanleiding van het verslag schreef de minister dat hij in juli met een brief zou komen over het ziekteverzuim en met een reactie op het rapport "Kink in de kabel" van het Verwey-Jonkerinstituut. In de nota kondigt hij aan dat hij in die brief ook zou ingaan op de voor scholen te kort schietende financiering voor Arbo-diensten. Ik heb die brief gisteravond nog eens doorgekeken, maar ik moet constateren dat de minister niet op dit punt is ingegaan. Ik kan mij voorstellen dat hij het hier en nu ook niet direct kan ophoesten. Als hij het wel kan, zou dat heel prachtig zijn. Lukt het niet, dan vraag ik hem of hij bereid en in staat is om hierover een brief naar de Tweede Kamer te sturen, nog voordat wij hier de begroting van Onderwijs plenair behandelen. Als hij dat doet, kunnen wij eventueel nog met amendementen op de begroting komen.

Voorzitter! Over amendementen gesproken; zoals ik net al zei, is er één onderdeel van dit wetsvoorstel waarmee mijn fractie ook na de schriftelijke behandeling moeite houdt. Het gaat hierbij om het voorstel van de minister over de termijnen waarbinnen het Vervangingsfonds en het Participatiefonds hun jaarverslag mogen indienen. Ik gaf net al aan dat het Participatiefonds en het Vervangingsfonds over niet geringe onderwerpen gaan, zoals ziekteverzuim, vervanging en wachtgeld. Dit zijn allemaal onderwerpen die zeer relevant zijn, met name als het gaat om het terugdringen van het lerarentekort. Volgens mijn fractie is het daarom van groot belang dat de Tweede Kamer tijdig beschikt over informatie om hierover te kunnen debatteren. De minister schuift in het wetsvoorstel de termijn op waarop de Kamer de jaarverslagen, voorzien van een reactie, uiteindelijk ontvangt. Hij schuift de termijn op van 1 mei naar 1 oktober. Mijn fractie vindt dat niet gewenst, zeker niet als wij bedenken dat wij volgend jaar beginnen met de beleidsdebatten in het kader van de derde woensdag in mei. Het lerarentekort en het terugdringen daarvan is door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangewezen als één van de twee prioriteiten in het kader van de derde woensdag van mei. Daarom vinden wij het zeer belangrijk dat de Kamer op 1 mei beschikt over de jaarverslagen, voorzien van een reactie. In de stukken bij dit wetsvoorstel heeft de minister eigenlijk geen ander argument gegeven dan dat de jaarverslagen nu altijd te laat zijn en dat het knelpunt zit bij de toeleverende instanties, die drie maanden de tijd nodig hebben om informatie aan te leveren. Dat lijkt mij rijkelijk lang, eerlijk gezegd. Volgens mij kun je op 1 januari van een jaar al beginnen met het verzamelen en verwerken van gegevens. Naarmate het jaar vordert kun je er steeds verder een overzicht van maken. Dit wetsvoorstel is bedoeld om het Participatiefonds en het Vervangingsfonds soepeler te laten werken en ook soepeler te laten communiceren, juist met de aanleverende instanties. Wij gaan daarom onder andere akkoord met de invoering van een sofi-nummer voor al die instanties. Ik heb daarom een amendement ingediend, waarin de termijnen voor het indienen van het jaarverslag blijven zoals zij zijn. Het amendement is medeondertekend door de heer Passtoors, mevrouw Lambrechts en mevrouw Van der Hoeven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter! Wat in dit wetsvoorstel vandaag feitelijk wordt geregeld, is een aantal administratieve verbeteringen, waaronder de mogelijkheid van het gebruik van het sofi-nummer om de administratieve verwerking en het zicht op feitelijke ziekte en vervanging te verbeteren en daarmee natuurlijk ook de kans op fraude te verminderen. Dat is zonder meer een verbetering. Wat ik wel betreur – mevrouw Barth ging er ook al even op in – is dat het mij absoluut niet het gevoel geeft dat wij het hoge ziekteverzuim hiermee afdoende tegemoet treden. Het advies van het Verwey-Jonkerinsti- tuut en de reactie daarop van de minister bevestigen dat en het werd nog eens onderstreept door de ziekteverzuimcijfers die wij vorige week ontvingen waarin allerwegen een toename is te zien en zeer speciaal in het basisonderwijs.

Voorzitter! De vorige minister hebben wij diverse malen geadviseerd om de financiële impulsen zodanig te verleggen dat zowel voor- als nadeel veel meer bij schoolbesturen en werkgevers zelf komt te liggen: een zelfstandig wachtgeld- en vervangingsbeleid met een eigenrisicodragerschap. Eigenlijk is dat zo'n beetje op dezelfde wijze zoals wij dat ook voor de BVE-sector hebben geregeld. Ik realiseer mij heel goed dat die situatie in het primair en in het voortgezet onderwijs veel lastiger ligt omdat de schoolbesturen daar niet allemaal groot genoeg zijn om het op die manier te kunnen doen. Maar een aantal kan dat wel en een aantal nog niet. In elk geval is de situatie zodanig dat wij het interessant zouden vinden om op die weg door te gaan. Die weg is inmiddels ingeslagen – dat blijkt ook uit de stukken – en zelfs verder dan ik dacht. Eerlijk gezegd, betreurt D66 het dat het participatiefonds aanvankelijk, naar mijn gevoel, tamelijk eenzijdig besloten heeft om die weg niet langer te bewandelen voor het primair en het voortgezet onderwijs. Ik deel ook niet de insteek van de minister dat de gronden daartoe te billijken zijn. Het gevoel dat ik eraan overgehouden heb is dat er een beetje handig gebruik is gemaakt van de wisseling van de wacht door het participatiefonds om dat beleid langzaam maar zeker weer ten einde te brengen. Het argument om dat te doen, kan ik in elk geval niet ontlenen aan het succesvol beleid met betrekking tot het terugdringen van het ziekteverzuim. De lichte kentering op het terrein van de wachtgelden schrijf ik toch echt op de eerste plaats toe aan de verminderde instroom ten gevolge van een verbeterde arbeidsmarktsituatie.

Ik wil deze minister dan ook vragen om de route van het zelfstandig wachtgeld- en vervangingsbeleid nu niet volledig af te kappen maar om de komende tijd te benutten om te kijken of het model van volledig eigenrisicodragerschap in de BVE ook bruikbaar zou kunnen zijn voor het primair en het voortgezet onderwijs en in elk geval de wijze waarop wij het nu geregeld hebben, door te laten gaan. Ik meen dat er zo'n 120 gevallen zijn die deze weg op willen gaan. Er zitten veel voordelen aan: veel minder instanties dansen om de hete brij; de primaire verantwoordelijkheid ligt op één plek; de financiële impulsen liggen in één hand; investeren in vervangers wordt aantrekkelijker.

Voorzitter! Mijn laatste technische vraag, die evenwel niet onbelangrijk is voor de minister, betreft de mogelijkheid om gedurende het schooljaar de opslagen aan te passen. Ik heb het gevoel dat je dit eigenlijk alleen regelt als je meent dat het echt nodig is om het te regelen en dat je ook verwacht dat van die mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. Ligt er al zo'n verzoek om verhoging en over welke bedragen hebben wij het dan met welke gevolgen voor de scholen?

De heer Passtoors (VVD):

Mevrouw de voorzitter! De VVD kan in grote lijnen instemmen met de voorliggende wetswijziging, de regeling verbetering functioneren vervangings- en participatiefonds.

De VVD constateert dat het gebruik van het sofi-nummer voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en waarborg voor de bescherming van de privacy. Daarnaast verklaart de minister dat hij slechts zeer terughoudend gebruik zal maken van de mogelijkheid van tussentijdse aanpassingen van de opslag en zeker van die met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld bij salarismaatregelen met terugwerkende kracht. De VVD heeft immers in beginsel altijd al moeite met maatregelen met terugwerkende kracht.

Een wettelijke aanpassing voor de termijnen van indienen en afwikkelen van jaarverslagen op grond van de jarenlange praktijk van overschrijding, acht de VVD minder gewenst. Uiteraard hecht mijn partij aan degelijke informatie, maar die moet binnen de bestaande termijn geleverd kunnen worden. Derhalve tekenden wij mee met het amendement van de PvdA hierover.

En marge van deze wetswijziging zijn nogmaals ter sprake gekomen de mogelijkheden van vormen van een zelfstandig vervangings- en wachtgeldbeleid door schoolbesturen. De voortijdige beëindiging van de mogelijkheid daarvan en van "lopende experimenten" hiermee door het participatiefonds betreurt de fractie van de VVD zeer. De solidariteitsgedachte achter vervangings- en participatiefondsen kan onzes inziens ook gestalte krijgen in bijvoorbeeld een nader overeen te komen solidariteitspremie bij een zelfstandig vervangings- of wachtgeldbeleid. De VVD-fractie verzoekt de minister nogmaals nadrukkelijk, het vervangings- en participatiefonds te bewegen bestaande experimenten volgens afspraak voort te zetten, met een degelijke evaluatie af te ronden en ruimte te laten aan andere experimenten met vormen van zelfstandig vervangings- en wachtgeldbeleid. Wij hopen, dat de minister ons dat kan toezeggen.

De heer Mosterd (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Een goed functionerend vervangings- en participatiefonds is van groot belang voor het onderwijs. Daarbij past ook een grote mate van transparantie. Vanuit de Kamer is daar in het verleden ook dikwijls op aangedrongen. Transparantie houdt in, dat de gegevens van het vervangings- en participatiefonds ook gemakkelijk gekoppeld kunnen worden aan andere systemen, waarmee noodzakelijkerwijze samengewerkt moet worden. Een middel daartoe is het Sofi-nummer om de transparantie duidelijk te vergroten. De CDA-fractie kan daar veel begrip voor opbrengen, maar naast die voordelen denk je natuurlijk ook aan de nadelen en wel eventuele schade aan de privacy. Echter, gelet op de afspraken daarover menen wij dat dit toch niet zo'n zwaarwegend punt is. De CDA-fractie stemt dus in met het gebruik van het Sofi-nummer, gelet op de grote voordelen voor het functioneren van het vervangings- en participatiefonds. Gebeurt dit niet, dan kunnen de fondsen steeds moeilijker communiceren met andere systemen, waardoor het totale functioneren negatief wordt beïnvloed.

De vragen van de CDA-fractie zijn in de nota naar aanleiding van het verslag naar tevredenheid beantwoord. Over het ziekteverzuim en de aanpak daarvan voert de Kamer binnenkort overleg met de bewindslieden. Het rapport Kink in de kabel en de jaarverslagen met beleidsreacties daarop staan daarbij centraal. Daarna komt het vervangingsprobleem ook inhoudelijk aan de orde.

Een interessante vraag blijft waarom het Participatiefonds besloten heeft tot beëindiging van het zelfstandig wachtgeldbeleid. 139 scholen hebben daarvoor gekozen. Dit punt heeft geen relatie met het wetsvoorstel als zodanig, maar toch. De vraag kan gesteld worden of die 139 scholen nu ook zo gelukkig zullen zijn met deze beëindigingen en dat blijkt niet uit de nota naar aanleiding van het verslag. De redenen om het zelfstandig wachtgeldbeleid te beëindigen zijn alle redenen, die men aan het begin had kunnen bedenken. Moet je er nu zo maar mee stoppen, terwijl je pas geleden begonnen bent en de redenen niet echt veranderd zijn? Om die reden sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Passtoors in dezen en ik hoor graag de reactie van de minister op dit punt.

Er is uitvoerig overleg gevoerd over de termijnen waarop de verslagen e.d. naar de Kamer moeten komen. Wij vinden de argumenten van mevrouw Barth daarvoor zeer valide en om die reden heeft de CDA-fractie het amendement van de PvdA mede-ondertekend. De CDA-fractie kan het wetsvoorstel wat betreft de hoofdpunten steunen.

Minister Hermans:

Voorzitter! Ik ben blij, dat we in dit kader geen apart debat voeren over de terugdringing van het ziekteverzuim en het wachtgeld, omdat een dergelijk debat veel meer elementen bevat dan alleen het vervangings- en participatiefonds. Ik heb overigens ten onrechte niet gereageerd op de opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag over de positie van de Arbo-diensten en de financiën ten aanzien van de Arbo-diensten. Ik zal ervoor zorgen dat hierover voor de begrotingsbehandeling een brief ligt bij de Kamer, zodat daarover vervolgens nader kan worden gesproken.

Voorzitter! Ik zal ingaan op de termijnen, het zelfstandig wachtgeldbeleid en de positie van de scholen daarin. Ik begin met de termijnen. Er ligt een amendement van mevrouw Barth. Wij zijn het met elkaar eens dat een zo spoedig mogelijke indiening van het verslag van groot belang is. De minister moet daarop vervolgens zijn commentaar geven, waarna ook de Kamer haar oordeel kan geven. Ik constateer echter dat er enkele afstemmingsproblemen zijn met aanleverende diensten. Ook ik ben er voorstander van dat die termijnen gehaald worden. Dat moet duidelijk zijn. Ik weet alleen niet of ik die garantie kan geven, maar ik zal daartoe alle aanzetten geven. Ik kan mij echter ook voorstellen dat wij de volgende procedure afspreken. Indien ik niet kan voldoen aan de termijn zoals neergelegd in het amendement, zal ik ervoor zorgen dat een samenvatting van het verslag – voorzien van mijn commentaar – in mei bij de Tweede Kamer ligt. Dat moet op een zodanig moment gebeuren dat de Kamer daarop kan ingaan in het beleidsdebat dat zal plaatsvinden op de derde dinsdag of de derde woensdag van mei. Ik deel het standpunt van de Kamer dat de informatie zo snel mogelijk moet worden gegeven, zodat ook maatregelen voor het jaar daarna kunnen worden genomen. Het amendement stuit dus niet op bezwaren bij mij. Ik kan echter niet te makkelijk zeggen dat ik het overneem. In de praktijk zal ik wellicht de ruimte moeten nemen om op deze manier een eventuele overschrijding te kunnen opvangen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Voorzitter! Wij kunnen prima leven met dit voorstel, zolang de Kamer maar over de belangrijkste informatie beschikt op het moment dat het nodig is. Het amendement is ook vooral bedoeld om bij alle betrokken instanties de druk op de ketel te houden. Het gaat erom dat zij zo snel mogelijk met de jaarverslagen komen.

Minister Hermans:

Daarover zijn wij het eens, voorzitter.

Dan kom ik bij het zelfstandig wachtgeldbeleid. Ik constateer dat in de Kamer vrij breed wordt betreurd dat het participatiefonds ertoe heeft besloten om de regeling af te schaffen. Gevraagd is of ik dat zou willen terugdraaien. Formeel is dat niet mogelijk. Het is een zelfstandig besluit, een zelfstandige reglementering van het participatiefonds. In het bestuurlijk overleg met het participatiefonds zal ik natuurlijk wel aandringen op een goede evaluatie. Ik wil hierbij het totale beleid van het terugdringen van wachtgelden en het gebruik maken van de mogelijkheid om meer met eigen risico's te werken betrekken. Aandachtspunt is dat er voor onderwijsinstellingen voldoende solidariteit moet blijven. Het kan niet zijn dat alleen de goede gevallen weglopen en de slechtere gevallen blijven. Dan ontstaat er een omgekeerd dakpansysteem waarbij de kosten alleen maar oplopen. Hierover zal ik spreken met het participatiefonds. Het is wel zaak dat in het kader van het totale beleid inzake leraren, wachtgelden, ziekteverzuim en dergelijke wordt bezien of het noodzakelijk is dat er aanvullende voorstellen van mijn kant komen. Dan kan het dus ook gaan om lijnen in de richting van het participatiefonds. Maar formeel heeft het participatiefonds dus op dit moment de mogelijkheid om de regeling in te trekken. Men heeft overigens een uitgebreide overgangsregeling voor de huidige deelnemers op tafel liggen. Ik wil zelf ook bezien of er mogelijkheden zijn om meer risico neer te leggen bij de verschillende instellingen, onder handhaving van solidariteitsbeginselen. Dat is een belangrijk punt, want daarvoor is het uiteindelijk allemaal opgericht. Er moet een egalisering tot stand komen van goede en slechte gevallen. Dit moet in het bestuurlijk overleg aan de orde komen. Wanneer ik het noodzakelijk acht dat er aanpassingen komen van wet- en regelgeving voor de totstandkoming van een daadwerkelijke uitvoering van een aantal van deze zaken, kom ik daarop ongetwijfeld terug in het debat over ziekteverzuim en wachtgelden dat nog in de Kamer zal plaatsvinden. Ook ik wil de positie van de Arbo-diensten bezien. In hoeverre kunnen zij zelf bij ziekteverzuim letten op de termijnen? Kunnen zij daadwerkelijk ingrijpen? Kunnen zij nagaan of er sprake is van situationeel ziek zijn? Kan een en ander leiden tot een verplaatsing van mensen van de ene naar de andere school? In de huidige situatie is men ziek, punt uit. Dat kan heel lang duren. Vervolgens komt men in de WAO terecht. Wat gebeurt er daarna? Er moeten mogelijkheden zijn – zeker gelet op het tekort op de arbeidsmarkt maar ook als dat tekort er niet zou zijn – om de maatregelen en de power neer te leggen bij degenen die hierbij dagelijks betrokken zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Begrijp ik het goed dat de minister nu bij het participatiefonds gaat pleiten om het zelfstandig wachtgeldbeleid te handhaven, ook in die 139 gevallen waarmee het participatiefonds eigenlijk niet wilde doorgaan en dat hij in het overleg gaat inbrengen dat dit ook de wens van de Kamer is?

Minister Hermans:

Op dit moment heb ik die formele positie niet. Ik kan wel met het participatiefonds overleggen en aangeven wat de wens van de Kamer is. Er is evenwel een overgangsregeling getroffen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat het wordt beschouwd als een belangrijk element in het totale beleid inzake de wachtgeldregeling en het tegengaan van ziekteverzuim dat toch moet worden ingevoerd en dat, indien daarover geen overeenstemming wordt bereikt met het participatiefonds, een en ander mogelijk zal moeten leiden tot aanpassingen. Zover ben ik echter nog niet, want ik wil alle mogelijke maatregelen goed op een rij zetten. Er is op dit moment een overgangsregeling voor de deelnemers die gebruik hebben gemaakt van de zelfstandige positie. Ik probeer in ieder geval voor het einde van dit jaar duidelijkheid op dat punt te verschaffen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De overgangsregeling is juist gericht op afbouw. De wens van de Kamer en eerder beleid waren er juist op gericht om het beleid te continueren en het moment van evaluatie veel later te kiezen, pas over een jaar of drie in zijn totaliteit. Is het ook de inzet van de minister om het oorspronkelijke traject te handhaven? Dat zou een eventuele motie overbodig maken. Of gaat de minister uit van de zelfstandigheid en zal hij geen aanwijzing geven aan het participatiefonds: ik wil toch graag dat u ermee doorgaat?

Minister Hermans:

Voorzitter! Ik heb net aangegeven dat ik nog niet volledig kan overzien of er een zodanige oplossing is te vinden voor het probleem – aan de ene kant solidariteit, aan de andere kant zelfstandigheid – dat de goede gevallen eruit lopen en de slechtere juist blijven zitten, zodanig dat wij niet het paard achter de wagen spannen. Mijn intentie moge heel duidelijk zijn: het neerleggen van de verantwoordelijkheid bij de instellingen zelf. Het zou vreemd zijn als door bewindslieden van OCW in deze periode, waarin toch heel duidelijk naar zelfregulering en zelfsturing toe wordt gewerkt, deze regel niet op het wachtgeldbeleid werd toegepast. Ik wil wel kijken of dit te effectueren is. Het is mijn inzet om die kant op te gaan, maar ik maak daarbij het voorbehoud dat ik wel wil zien of het uiteindelijk een effectieve regeling kan zijn. Het is wel mijn bedoeling om die richting uit te koersen en te bekijken of daarvoor een oplossing kan worden gevonden. De huidige oplossing levert echter grote problemen op. Wij moeten dan ook bekijken of daarop correcties mogelijk zijn.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wil de minister vragen om dan in elk geval bij het participatiefonds te bepleiten om nu niet verder te gaan met de afbouw, maar eerst te overleggen of er een mogelijkheid is om er juist mee door te gaan en de Kamer daarover te rapporteren.

Minister Hermans:

Ik zal natuurlijk zo snel mogelijk overleggen met het participatiefonds. Ik moet ook kijken naar de financiële positie en bekijken of de huidige regeling niet zodanig is dat wij financiële problemen veroorzaken. Ik moet echt bekijken of datgene wat nu op tafel ligt kan leiden tot een goede oplossing. Ik heb mijn inzet getoond; ik wil dat ook doen. Ik leg mij er nu echter nog niet op vast. Ik wil de ruimte hebben om te bekijken wat de beste oplossing is, gericht op meer zelfsturing en autonomie voor de instellingen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wil de minister erop wijzen dat wij juist zijn gekomen tot dit zelfstandig wachtgeldbeleid, omdat er financiële problemen waren en het beleid destijds niet voldeed.

Minister Hermans:

Ja, dat is zo, maar ik constateer dat de oplossing die nu voorligt niet de verwachte resultaten oplevert.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Het is nog veel te vroeg om er nu al over te oordelen. Het beleid is een jaar geleden in gang gezet.

Minister Hermans:

Maar ik kan op dit moment toch niet zomaar zeggen, terwijl ik nog bezig ben met het maken van beleid en met een oriëntatie op wat mogelijk de beste maatregelen zijn: laat ik die oude maatregel eventjes terugdraaien. Neen, ik zal overleg voeren met het participatiefonds om ervoor te zorgen dat wij tot een adequate oplossing kunnen komen. Mijn inzet moge heel duidelijk zijn, maar ik ben nog niet zover om het beleid voort te zetten, zoals mevrouw Lambrechts misschien graag wil. Ik weet niet of dat in deze vorm moet worden voortgezet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

In deze vorm kunnen er inderdaad nadelen aan kleven. Ik vraag de minister om ook eens te bekijken of de gekozen vorm niet te mager was om effect te kunnen hebben. Het was een beetje van alles wat en van niks iets.

Minister Hermans:

Mevrouw Lambrechts geeft precies aan waarom ik op dit moment nog geen duidelijke uitspraak kan doen. Het is op dit moment nog niet volledig duidelijk of deze vorm de beste vorm is dan wel of niet juist deze vorm een aantal problemen in zich draagt. Ik geef aan dat er een brede mate van overeenstemming tussen de Kamer en mij is dat er zo'n vorm moet worden gekozen en dat wij daar naartoe moeten werken. Ik wil dat ook doen. Alleen moet ik even bekijken wat de beste vorm is. Het kan best zijn, dat we de afbouw van de huidige regeling moeten voortzetten, en met een nieuwe regeling moeten gaan komen. Het kan ook best zijn, dat wij in de loop van de gesprekken constateren dat dit toch de beste vorm is, zodat we eventueel over moeten gaan tot continuering. Ik zou daarover met het participatiefonds moeten praten. De inzet en de intentie zijn niet verschillend, maar ik kan op dit moment niet toezeggen dat we deze regeling stopzetten en laten zoals zij op dit moment is, want ik kan niet overzien of de consequenties daarvan zodanig zijn dat we in feite het paard achter de wagen spannen.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter! Ik ben blij met de inzet van de minister om hierover met het participatiefonds te praten. Ik doel op de wens van de Kamer, verwoord bij de instelling van het vervangings- en het participatiefonds, met de mogelijkheid van zelfstandig wachtgeldbeleid en zelfstandige regelingen voor vervangingsbeleid. Dat is steeds de inzet geweest van de Kamer. Misschien dat het participatiefonds dat even vergeten was. Maar daar kan de minister het fonds wellicht aan herinneren. De minister zou daarbij ook moeten meenemen dat de Kamer er moeite mee heeft dat het eenzijdig en ineens is omgedraaid. Dat is niet gebeurd op inhoudelijke gronden, noch in overleg met degenen waarmee afspraken zijn gemaakt. Het was duidelijk de bedoeling om een en ander te continueren.

Minister Hermans:

Ik heb al gezegd dat het de bevoegdheid van het fonds is om conform te opereren. Iets anders is de vraag, of daarmee altijd even zorgvuldig in de richting van de participanten is omgegaan. Dat kan ik op dit moment niet aangeven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De minister heeft mijn vraag over de tussentijdse aanpassing van de opslagpercentages nog niet beantwoord.

Minister Hermans:

Ik zal die vraag schriftelijk beantwoorden, zo mogelijk voor de stemming.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later te bepalen tijdstip over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 13.55 uur tot 14.06 uur geschorst.

Naar boven