Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Instelling van een vast college van advies van het Rijk op het terrein van het energiebeleid (Wet op de Algemene Energieraad 1997) (24582).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter! Vandaag is het onderwerp van de Algemene energieraad aan de orde. Velen in het land weten dat het CDA staat voor maatschappelijke betrokkenheid als het over beleid gaat. Daardoor kan beleid een breed draagvlak verwerven.

Het wetsvoorstel beoogt een adviescollege nieuwe stijl, veel soberder, op het terrein van het energiebeleid. Het is op zichzelf vreemd dat destijds, in het kader van de woestijnwet, geen uitzondering is gemaakt voor de Algemene energieraad, net als voor de WRR en de SER. Ook toen was al bekend dat de Algemene energieraad zou worden gehandhaafd, omdat deze raad werd beschouwd als een strategisch adviescollege.

De minister vindt het niet wenselijk om de Algemene energieraad bij de SER onder te brengen. Daarvoor draagt hij een drietal argumenten aan. In de eerste plaats dient de AER te bestaan uit deskundigen. Ten tweede dient de raad onafhankelijk te zijn. In de derde plaats wordt de sociaal-economische invalshoek als relevant beschouwd. Is het echter niet van belang dat ook de gebruikers van energie, groot en klein, een plaats hebben in een dergelijke adviesraad? Tenslotte gaat het ook om de concurrentiepositie van Nederland, de grote en kleine bedrijven, en om het draagvlak voor het gebruik van energie, met name de concurrentiepositie van energie in de toekomst.

De taak van de AER is het gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan de regering. Welke rol gaat zo'n advies spelen in het energiebeleid? Is het een zwaarwegend advies vanwege de deskundigheid? Is het dus een puur technisch advies? Of is sprake van een technisch adviserende rol bij een door de minister zelfstandig ontwikkeld energiebeleid? Het kabinet zet dan een energiebeleid uit, waarna enige technische aspecten kunnen worden ingebracht vanuit de raad.

Door de scheiding van advies en overleg en de onafhankelijke deskundige samenstelling van de AER is de maatschappelijke betrokkenheid naar mijn opvatting gering. Het bij de SER onderbrengen is technisch mogelijk. Het betrekken van gebruikers zou het draagvlak kunnen verbreden. Op welke wijze denkt de minister de maatschappelijk relevante onderwerpen, zoals energiebesparing, alternatieve energie en schone energie – kijk naar wat er nog gaat komen met betrekking tot het klimaat – mede te betrekken in het advies of bij de adviesraad die hij per 1 januari wil starten?

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Ter geruststelling van de minister kan ik meedelen dat de VVD-fractie akkoord gaat met deze wet. Mijn fractie gaat ook akkoord met de taak en samenstelling die in deze, terecht beknopte, wet zijn omschreven. In feite is dit wetsvoorstel een logisch vervolg op de discussie over het rapport "Raad op maat", op de woestijnwet, op de Kaderwet adviescolleges, waarin de hoofdlijnen van het nieuwe adviesstelsel reeds zijn neergelegd, en op de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 9 maart 1995, waarin reeds in de opvolging van de Algemene energieraad werd voorzien.

Voorzitter! Deze operatie is om twee redenen gestart. In de eerste plaats gaat het om een sanering van het adviesstelsel; het fors snoeien van de kerstboom en het bevorderen van de overzichtelijkheid. In de tweede plaats gaat het om het scheiden van advies en overleg. Deze instellingswet voldoet daar volgens mijn fractie voor de volle 100% aan.

Voorzitter! De samenstelling moet wat ons betreft primair gebaseerd zijn op onafhankelijkheid en deskundigheid. Dit betekent dat ik er helemaal niets voor voel om bijvoorbeeld de gebruikers in deze adviesraad op te nemen. De deskundigen moeten in staat geacht worden om het aspect "gebruik" in het advies mee te laten wegen. Ik wijs erop dat de gebruikers via de distributiebedrijven hun stem kunnen laten horen.

De onafhankelijke deskundigheid is wat ons betreft een hogere doelstelling dan een evenredige samenstelling. Als dat laatste kan, dan is dat mooi, maar de deskundigheid moet vooropstaan. In de gewisselde stukken is ook sprake van onafhankelijkheid. Ik hoor graag dat de minister in deze plenaire behandeling nog eens met nadruk naar voren brengt dat het secretariaat onafhankelijk kan opereren. Niet dat ik daaraan twijfel, maar ik heb begrepen dat de medewerkers op de loonlijst van het ministerie blijven staan. Men zal echter onafhankelijk moeten kunnen adviseren.

De fractie van het CDA heeft tijdens de schriftelijke voorbereiding en ook vandaag de mogelijkheid geopperd om een en ander onder te brengen bij de SER. Daar hebben wij principiële bezwaren tegen. In de eerste plaats zijn advies en overleg dan niet gescheiden. In de tweede plaats voldoet de samenstelling van de SER niet aan het criterium van onafhankelijkheid. Gelet op de samenstelling en het functioneren van de SER kom ik tot de conclusie dat het ministerie van Economische Zaken in de toekomst niet de beschikking heeft over een onafhankelijk adviesorgaan. Wij komen hierop uiteraard terug bij de behandeling van de instellingswet. Omdat de discussie hierover gekenmerkt wordt door zwart-witverhalen, merk ik alvast op dat wij er niet op uit zijn om dat orgaan op te heffen. Het gaat ons om de discussie over de vraag of de combinatie van taken van advies, overleg en een aantal publieke verantwoordelijkheden die nu bij de SER is geconcentreerd, wel op de huidige wijze in stand moet blijven.

Voorzitter! Bij de discussie over de sanering van het adviesstelsel werd en wordt vaak een beroep gedaan op hetgeen wordt omschreven als "het primaat van de politiek". Ik heb er behoefte aan enige relativering bij deze uitdrukking aan te brengen, want zij suggereert dat de politiek vanuit een soort van helikopterview de gehele samenleving kan reguleren. Er wordt dan voorbijgegaan aan hetgeen ik het private domein wil noemen, aan de eigen verantwoordelijkheid van de rechterlijke macht en aan eigen verantwoordelijkheden van de marktsector. De term "het primaat van de politiek" vind ik op zichzelf te kort door de bocht. Er wordt mee bedoeld – ik benadruk dat ook in relatie tot deze instellingswet – dat de politiek tijdig haar eigen verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van hetgeen des overheids is. Zij moet tijdig knopen kunnen doorhakken. Adviesorganen mogen niet als een soort schuilkelder worden gebruikt voor ingewikkelde politieke problemen.

Voorzitter! Wij hebben er vertrouwen in dat deze minister dit adviesorgaan niet op die wijze zal gebruiken.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! Het instellen van nieuwe of vernieuwde adviescolleges kan men zien als het maken van een soort legobouwwerk. Op 1 januari 1997 moet het in elkaar zitten, met als bouwtekening de Kaderwet adviescolleges. Er ontstaat dan een strak omlijnde constructie met een gering aantal sprekende kleuren. Tijdens de bouw, die nu gaande is, loopt een aantal processen parallel. Dat kan enige onduidelijkheid scheppen, hetgeen in het verslag ook naar voren is gekomen. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de minister echter voldoende duidelijkheid geschapen.

Ik stel voorop dat mijn fractie akkoord gaat met het instellen van de Algemene energieraad. Al een aantal malen is aan de orde geweest dat een belangrijk strategisch beleidsveld zoals energie de meest kundige advisering vereist. In het verleden is dat zo geweest, maar ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen is dat minstens zo belangrijk en eigenlijk nog veel belangrijker.

Zowel in de wet als in de toelichting worden naast het aandachtspunt marktwerking en de klassieke trits: betaalbaar, betrouwbaar en schoon, met name onder andere het klimaat, het milieu en de wisselwerking met maatschappelijke ontwikkelingen genoemd. Wij vinden dat zeer positief. Dat daarbij besparingen en de ontwikkeling van duurzame energie een belangrijke rol zullen spelen, nemen wij als vanzelfsprekend aan. Dat is ook de leidraad geweest van de Derde energienota en van het beleid. De advisering daarover zal dat ook automatisch inhouden.

Voorzitter! Dit alles stelt hoge eisen aan de samenstelling van de raad en aan de zorgvuldigheid bij de totstandkoming ervan. Naar het oordeel van de fractie van D66 doet zich daarbij toch een probleem voor. In de Kaderwet adviescolleges worden criteria gesteld, onder andere – dit wordt ook door de minister in de nota naar aanleiding van het verslag gesteld – evenredige deelname van vrouwen en personen uit achtergestelde groepen. Bovendien moeten vacatures in adviesraden – dus ook als het om nieuwe raden gaat – openbaar gemaakt worden, ten minste door een advertentie in bijvoorbeeld de Staatscourant. In de memorie van toelichting staat dat het de bedoeling was dat een aantal leden van de huidige adviesraad omwille van de continuïteit zou worden voorgedragen voor de nieuwe raad. Ik heb daar in principe geen probleem mee, maar in mijn oorspronkelijke bijdrage had ik een vraag opgenomen over het aantal mensen dat zou doorschuiven en over de criteria die daarvoor zouden gelden. Wie schetst mijn verbazing dat ik vorige week een brief ontving, waarin de minister meedeelde dat het in de bedoeling lag om de complete bestaande energieraad over te hevelen naar de nieuwe raad?

Als ik kijk naar de lijst van de zittende leden, met hun achtergrond, heb ik overigens geen enkele reden om te twijfelen aan hun deskundigheid en hun onafhankelijkheid. Dat is ook een voorwaarde die geldt voor de adviesraden nieuwe stijl. Ik heb er geen enkele twijfel over dat die onafhankelijkheid en deskundigheid aanwezig zijn. Bovendien hebben wij de laatste tijd een aantal adviezen gehad van de zittende adviesraad. Deze hadden een dusdanige kwaliteit dat ik ben gesterkt in deze mening.

Hoewel ik mij iets kan voorstellen bij het voornemen van de minister, komt er van openheid bij de benoeming van de nieuwe raad helemaal niets terecht, evenmin als van de evenredige samenstelling. Ik bedoel met openheid niet zozeer dat het gewoon publiekelijk bekend wordt gemaakt, alswel dat de vacatures via advertenties bekend worden gemaakt, zodat het mogelijk is om erop te solliciteren.

In de brief staat bovendien: "Indien de huidige AER niet per 1 januari 1997 zou worden opgeheven, zouden deze leden ook nog, deels bijna twee jaar, deels bijna drie jaar, deel hebben uitgemaakt van de AER." In het verlengde daarvan wordt er gezegd dat per 1 januari 1999 een begin wordt gemaakt met het voldoen aan de voorwaarden in de wet over de samenstelling. Dat vindt mijn fractie wel een beetje laat. Ziet de minister mogelijkheden om in een eerder stadium, bijvoorbeeld na een jaar, stappen te ondernemen om te voldoen aan de vereisten die in de wet zijn opgenomen wat betreft het openstellen van de procedure en de evenredige samenstelling? Ik denk hier toch een klein beetje anders over dan de heer Remkes, die ondertussen weer verdwenen is. Ik vind dat deskundigheid en onafhankelijkheid even belangrijk zijn als de evenredige samenstelling. Ik ga ervan uit dat het heel wel mogelijk is om tegelijkertijd aan beide voorwaarden te voldoen.

In de kaderwet staat ook dat de minister van Binnenlandse Zaken een instellingswet mede moet ondertekenen, maar dit voorstel is alleen door de minister van Economische Zaken ondertekend. Ik heb er natuurlijk alle vertrouwen in, maar het lijkt mij toch raadzaam dat de minister van Binnenlandse Zaken deze wet medeondertekent.

Voorzitter: Deetman

De heer Crone (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ook wij willen kort stilstaan bij de herinstelling van deze raad. In het verslag hebben wij de taakstelling van de raad naar voren gebracht. Wij hebben beklemtoond dat het voor ons vanzelfsprekend was, dat de Algemene energieraad zijn advisering zou plaatsen in het teken van duurzame ontwikkeling. Dat leek ons zo vanzelfsprekend dat wij dachten dat dit nog wel even in een nota van wijziging zou worden geregeld. Wij kregen echter als antwoord dat dit niet juist zou zijn, omdat een duurzame energiehuishouding slechts een van de onderdelen van het energiebeleid is. Ik vermoed dat het een kwestie van definitie kan zijn, maar ik kan mij niet voorstellen dat de minister beoogt de raad adviezen te vragen die gericht zijn op een niet-duurzame energievoorziening. Er is misschien sprake van verwarring met het woord "milieu". Het milieu is een aspect van duurzame ontwikkeling, maar in het begrip "duurzame ontwikkeling" zit nu juist al het evenwicht zoeken tussen milieu-, economische en sociale aspecten. Als ik het zo interpreteer, heb ik ook niet de behoefte om hierover een amendement in te dienen.

Wij stellen ons volledig achter het instellen van deze adviesraad, in het volle bewustzijn dat het de bedoeling was dat wij nog maar één adviesorgaan per ministerie zouden hebben. Er is terecht op gewezen dat wij niet het risico wilden hebben van een departementale advieskathedraal, met voor elk belangrijk beleidscluster een kapel. Het is heel goed mogelijk om dat in legosteentjes uit te drukken, heb ik gezien nu ik in Legoland ben geweest. Voor het milieubeleid zou er bij VROM wel een kapel komen, maar er komt geen milieuraad meer, zoals wij hadden. Voor het milieu geldt echter in zeker zo sterke mate als voor het energiebeleid dat er sprake is van een integraal beleidsterrein, dat allerlei andere beleidsterreinen doorsnijdt, met een strategisch karakter en voldoende omvang om een eigen raad te rechtvaardigen. Ik zal dit punt nog eens goed in gedachten houden wanneer wij hier over enkele weken de VROM-raad bespreken en ik zal – misschien via de minister van Economische Zaken – de minister van Binnenlandse Zaken en uiteraard de minister van VROM vragen hoe zij daarover denken. Ik parkeer dat punt dus even.

Met betrekking tot de samenstelling van de raad deel ik volstrekt niet de opvatting van de CDA-fractie, dat deze raad zo goed is omdat men daarmee het maatschappelijk middenveld weer in de discussie betrekt. Deze raad is juist niet gericht op maatschappelijke vertegenwoordigingen, maar op deskundigheidsvertegenwoordigingen. Ik ben het er overigens volstrekt mee eens dat de maatschappelijke organisaties een eigen rol dienen te spelen, zowel in de beleidsvoorbereiding als in de uitvoering, maar nu even niet; misschien op het moment van de beleidsbepaling. Dat is precies het politieke verschil tussen onze fracties. Gelukkig heeft de heer Ten Hoopen niet gevraagd om de raad samen te stellen uit maatschappelijke vertegenwoordigers, want dan zouden wij een probleem krijgen en dan zou hij ook een amendement moeten indienen. Dat heeft hij gelukkig niet gedaan. Ik houd dus vast aan de hoofdzaak van een deskundige adviesraad, maar ik wil daarbij toch ook weer niet zover gaan als de heer Remkes, die de hele SER weliswaar niet wil uitkleden of onderuithalen, maar er wel vraagtekens bij zet. Een echt onafhankelijke raad van deskundige vertegenwoordigers bestaat natuurlijk niet. Iemand heeft altijd een achtergrond, een bepaald maatschappelijk paradigma, dat mede bepaalt hoe hij zich opstelt in maatschappelijke vraagstukken rond de energiediscussie.

De heer Remkes (VVD):

Dat roept natuurlijk een vraag aan collega Crone op: is ook hij niet van mening dat de normen die gelden voor het beleidsterrein energie eigenlijk ook zouden moeten gelden ten aanzien van de advisering op het beleidsterrein van Economische Zaken? Dat punt heb ik geprobeerd naar voren te brengen. Daar moeten wij nu niet dieper op ingaan, maar die vraag speelt natuurlijk wel.

De heer Crone (PvdA):

Nee, dat vind ik niet. Ik betoog juist – dat was ik juist aan het uitleggen – dat het altijd gaat om het zoeken van evenwicht. Enerzijds is er de deskundigheid, waarbij ik benadruk dat objectieve deskundigheid niet bestaat, want juist in beleidsadvisering, maar ook in deskundigheid zelf speelt het maatschappelijk paradigma van de wetenschapper of de deskundige altijd een rol in zijn opvattingen; anderzijds zijn er de mensen die op basis van vertegenwoordiging moeten doen wat hun maatschappelijke organisatie vindt. Dan is deskundigheid secundair. Voor de SER hebben wij voor een ander evenwicht gekozen dan voor deze raad. Ik heb absoluut geen behoefte om die discussies te vermengen. Beide keuzen vind ik evenwichtig en verstandig. Vanuit dat oogpunt vind ik het wel juist dat de SER in dit kader niet de kardinaal van de kathedraal moet worden waarin ook de energiedeskundigen een kapel krijgen. Dat zou je niet eens hoeven uitsluiten, maar ik zou het een vermenging van die twee rollen vinden. Als de heer Remkes het zo bedoelt, zijn wij het waarschijnlijk meer eens dan ik misschien even dacht. Nogmaals: ik zou het goed vinden als de minister bij de benoeming niet alleen rekening houdt met deskundigheid als zodanig, maar ook met de maatschappelijke achtergrond van de deskundigen, zodat er rekening wordt gehouden met soms dezelfde deskundigheid die toch vanuit verschillende maatschappelijke paradigma's tot haar recht kan komen. Dat biedt op zichzelf ook een garantie dat men de verschillende aspecten van het energiebeleid – milieu, belangen van gebruikers, concurrentiepositie enzovoort – dwars door die deskundigheid op tafel krijgt. Dan komt daar vanzelf – dat mag je hopen – wel een evenwichtig advies uit.

Tot slot benadruk ik dat het ons zeer aanspreekt dat ook hier helder uiteen is gezet dat de Tweede Kamer zelf een reële invloed kan hebben bij de vaststelling van het werkprogramma en zelfs een eigen advies aan de raad zou kunnen vragen via – eventueel en desgewenst – bespreking van het werkprogramma. Wanneer het kabinet de stukken van de derde dinsdag verstuurt, zal daar immers ook een werkprogramma van de Algemene energieraad bij zitten. Wij zullen overigens proberen om daar terughoudend in te zijn, maar het is goed om dat hier nog eens te benadrukken.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng waaruit ik mag opmaken dat de komst – eigenlijk het doorzetten – van de Algemene energieraad wordt toegejuicht. Het is voor mij een belangrijke raad, omdat hij mij adviseert op een zeer belangrijk en heel complex beleidsterrein waar tal van invalshoeken een rol spelen. Dan is het – als antwoord op de heer Ten Hoopen – belangrijk om adviezen te krijgen die het technische ver overstijgen. Dit is geen adviesraad die bij uitstek probeert te excelleren in de technische parameters van de elektriciteitsvoorzieningen of wat dan ook. Men weet overigens technisch wel heel goed waar men het over heeft, maar het gaat om een strategische adviesraad. De toegevoegde waarde van die raad zit in de kennis van de individuele leden, maar nog veel meer in de synergie die die kennis bij elkaar brengt, als men althans met de goede vragen bezig is. Ik vind dat deze raad echt strategisch bezig is. Deze raad, die strategisch werkt, is belangrijk, zowel wat betreft zijn functie als zijn huidige samenstelling. Hij vertegenwoordigt op het gebied van kennis tal van invalshoeken en hij bestaat uit mensen waarvan je onafhankelijkheid kunt verwachten. Tot de heer Ten Hoopen merk ik op dat hierin natuurlijk gebruikersperspectieven aanwezig zijn. Er zit iemand in die een belangrijke rol speelt in de energiedistributiewereld, er zit een burgemeester in en er zit een vooraanstaand ex-bestuurder van de vakbeweging in. Deze mensen hebben diepe wortels in de samenleving. Er is zeker sprake van maatschappelijke betrokkenheid, maar men vertegenwoordigt geen bepaalde groepering. De raad adviseert breed strategisch. En zoals het gaat met adviseurs: met een goed advies wordt serieus rekening gehouden, met een slecht advies geen. Overigens beoordeelt u dit. Alle adviezen worden namelijk aan de Kamer gezonden.

Ik maak me dus geen zorgen over de maatschappelijke inbedding. WijersIk zie in die zin ook geen relatie met de SER, met alle respect voor deze raad. Ik heb kennisgenomen van de opmerking van de heer Remkes over een discussie die hij wil voeren met minister Melkert over het werkgebied van de SER. Ik zal deze discussie met aandacht volgen, maar ik zie geen reden om deze goed opererende raad op te hangen aan de SER. Noch de SER, noch de Algemene energieraad zal hier gelukkig door worden.

Ik ben het eens met de heer Remkes die opmerkte dat deskundigheid primair en evenredigheid secundair is. Ik ben ervan overtuigd dat in de Nederlandse samenleving voldoende kennis bestaat bij vrouwen en groeperingen uit minderheden op het gebied van de energie. Er wordt een raad opgericht die ook in de komende jaren zal voldoen aan de eisen die de wet stelt.

De heer Remkes heeft gelijk met zijn opmerking dat het secretariaat van de Algemene energieraad op de loonlijst van EZ staat. Dit leidt niet tot een afhankelijkheidsrelatie, tenzij je zegt dat een organisatie die afhankelijk van subsidies is in een afhankelijkheidsrelatie verkeert, maar in die zin is iedere adviesorganisatie afhankelijk. U weet echter hoe daarmee wordt omgegaan. Het is allemaal transparant. Men is ook ergens anders gehuisvest, op de Prinsessegracht. Het secretariaat is er voor de leden van de raad en niet voor EZ.

Ik zal van dit adviesorgaan geen schuilkelder maken. Het tempo wordt bepaald door de bestuurlijke noodzaak om op bepaalde gebieden maatregelen te nemen. Ook op dit punt heb ik met de energieraad zeer positieve ervaringen. Als er onverhoopt haast is, werkt men in een hogere versnelling.

Mevrouw Jorritsma stelde twee thema's aan de orde, de evenredigheid en de openheid van de samenstelling. Er was een lastige situatie ontstaan. Per 1 januari 1997 treedt het nieuwe adviesstelsel in werking. Ik heb de afgelopen twee jaar een aantal benoemingen gedaan op basis van de huidige wet. Die benoemingen gelden voor vier jaar. Omdat materieel deze wetswijziging voor de Algemene energieraad in zijn dagelijks functioneren geen consequenties heeft, vond ik het een beetje raar om op basis van die wijziging de zaken opnieuw te doen. De raad functioneert goed en het zou tegenover die personen geen zorgvuldige procedure zijn. Ik ben dit jaar over die benoemingen gaan nadenken. Pas in de loop van dit jaar is het amendement op de kaderwet aangenomen, waardoor de situatie is gecreëerd die er nu is.

Ik zeg toe dat ik naar evenredigheid streef. Ik zal bij het vervullen van vacatures ervoor zorgen dat ruim op tijd en maximaal openheid wordt betracht, zodat iedereen die daarvoor belangstelling heeft, zich zal kunnen aanmelden. Ik zal ook gebruikmaken van een aantal databanken die intussen zijn ingesteld, bijvoorbeeld om deskundigheid van vrouwelijke bestuurders op een aantal gebieden goed te gebruiken. U weet dat die op het ogenblik bestaan. Wij zullen daar niet geheimzinnig over doen. Wij kunnen met die openheid eerder beginnen dan 1 januari 1999. Op dat moment moeten die vacatures vervuld zijn. Als wij ruim op tijd duidelijk maken dat er vacatures zijn en dat wij daar mensen voor zoeken, moet het toch mogelijk zijn om aan die doelstelling te voldoen.

Als ik het goed begrijp, heeft mevrouw Jorritsma liever dat die vacatures eerder zouden optreden. Dat zou ik eerlijk gezegd wel jammer vinden. Dan zou ik tegen het team dat de Algemene energieraad nu is, moeten zeggen dat ik ze weliswaar voor vier jaar heb gevraagd, maar dat ik ze vraag om een jaar eerder af te treden omdat de samenstelling iets anders moet worden. Ik vind dat eerlijk gezegd niet zo chic. Ik vind dat niet zo chic tegenover mensen die in die zin toch wel verwachtingen hebben en die het goed doen. Voor het geluk van de mensheid zal het ook niet zoveel uitmaken of iets een jaar eerder of later gebeurt. Die evenredigheid komt er.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik begrijp ook wel dat het zo is gegaan. Ik heb daar ook niet echt principiële problemen mee. Ik wil er toch de aandacht op vestigen. Anders zou dit wellicht de indruk wekken dat wij gewoon doorgaan alsof er niets is gebeurd, dat de energieraad gewoon doorschuift en intact blijft. Als zij in de normale situatie, die nu volgens de huidige wet normaal is, moeten aftreden, gebeurt er wel even iets. Ik begrijp het probleem van de minister, maar wellicht zou er door omstandigheden in een eerder stadium iets kunnen gebeuren. Misschien treden mensen eerder af. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat de mensen die er nu inzitten, het prima doen en dat zij aan alle voorwaarden voldoen. Het is dus niet persoonlijk bedoeld, maar ik wilde de aandacht van de minister hier nog eens op vestigen.

Minister Wijers:

Daar ben ik het volstrekt mee eens. Mocht iemand onverhoopt – en ik hoop om goede redenen – voortijdig zijn functie ter beschikking stellen, dan geldt dit natuurlijk mutatis mutandis. Dan verandert die datum, maar dan zullen wij er ook voor zorgen dat met de nodige openheid zo'n benoeming plaatsvindt.

De ondertekening maakt geen onderdeel uit van de wet. Na aanvaarding van de Wet op de Algemene Energieraad door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer kan de minister van Binnenlandse Zaken medeondertekenen. Ik zal in lijn met de Kaderwet adviescolleges daarvoor zorgdragen. Hij hoeft dus nu nog niet te tekenen, maar straks wel.

Ik kom vervolgens bij de opmerkingen van de heer Crone over de discussie over de duurzame energiehuishouding. Er kan geen misverstand over bestaan dat wij streven naar een duurzame energiehuishouding en dat dit een centrale doelstelling van het beleid is. Als je vervolgens kijkt waar je de Algemene energieraad advies over vraagt, spelen niet alleen vraagstukken van duurzame energie in enge zin van het woord een rol, maar spelen ook vraagstukken van de internationalisatie van deze wereld of vraagstukken van de organisatie van die sector een rol. Ook technische vraagstukken over de netwerken kunnen een rol spelen. De duurzame energievoorziening is echter een zeer belangrijke invalshoek in het werk van de Algemene energieraad. Laat daarover geen misverstand bestaan.

Verder ben ik het geheel eens met de opmerkingen van de heer Crone over de relaties tussen deskundigheid en de maatschappelijke achtergrond. Het is belangrijk dat mensen goed in de samenleving zijn geworteld, los van de deskundigheid. Wat ik bewust niet nastreef, is een representatie op basis van politieke achtergrond of vanuit een bepaalde andere belangensituatie. Het gaat om deskundigheid en maatschappelijke worteling. Als je naar maatschappe lijke worteling kijkt, is dat een breed begrip. Dan neem je niet uitsluitend mensen die in hetzelfde stukje van een samenleving zijn geworteld.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister hartelijk voor de antwoorden die hij heeft gegeven. Uit het verleden weten wij dat de ervaringen met de Algemene energieraad uitermate positief waren en dat de adviezen ook als zodanig werden gewaardeerd. Onze invalshoek is er dan ook een met een positieve benadering van het voorstel dat door de minister is gedaan.

Ik deel de mening van de minister over de onafhankelijkheid, met daaraan gekoppeld de maatschappelijke worteling. De minister heeft aangegeven hoe hij dat ziet en hoe hij ermee omgaat. Tegen de heer Remkes zeg ik dat hij er nogal rigide mee omgaat. Hij doet het voorkomen dat een adviesraad geïsoleerd is. Dat men geen maatschappelijke worteling heeft, bestaat in mijn optiek niet. Maatschappelijke worteling is noodzakelijk.

De heer Remkes (VVD):

Ik weet niet wie de heer Ten Hoopen citeert, maar mij citeert hij in ieder geval niet. Niemand heeft mij horen beweren dat een lid van een adviesraad geen maatschappelijke wortels hoort te hebben. Integendeel!

De heer Ten Hoopen (CDA):

De heer Remkes sprak alleen over het technische. Wij hebben ook gesproken over de SER, waarover de heer Remkes alvast een standpunt gedebiteerd heeft. Dat standpunt deel ik overigens volstrekt niet. Wij wegen het op een andere manier. De discussie over het evenwicht dat ten aanzien van de SER is gekozen, komt eraan. Op dat punt delen wij de mening die de minister over de SER heeft gedebiteerd. Ik benadruk dat technische geïsoleerdheid en het niet hebben van maatschappelijke worteling niet bestaat in mijn optiek.

De heer Remkes (VVD):

Ter voorkoming van een bijdrage in tweede termijn zeg ik tegen de heer Ten Hoopen dat ieder lid van welk adviesorgaan dan ook een advies altijd uitbrengt vanuit zijn eigen maatschappelijke achtergrond en zijn eigen maatschappelijke wortels. Ik heb natuurlijk geen pleidooi gehouden voor een enge technocratische benadering in de advisering. Het kernpunt van ons politieke verschil is dat het CDA hecht aan een zekere verstatelijking van het middenveld en dat de VVD daar "nee" tegen zegt. Dat is op zichzelf een herkenbaar politiek verschil tussen het CDA en de VVD.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Akkoord, maar dan heeft de heer Remkes losgelaten waarmee hij begonnen is. Hij onderschrijft een zekere maatschappelijke worteling van mensen in een dergelijke adviesraad. Het is goed dat dit misverstand opgehelderd is.

Ten slotte zeg ik dat wij het wetsvoorstel, zoals het is toegelicht door de minister, zullen steunen.

Minister Wijers:

Voorzitter! Rest mij slechts, de heer Ten Hoopen te danken voor de steun van de CDA-fractie. Ik kan mij nu verheugen in een kamerbrede steun voor het wetsvoorstel. Wat kan een minister nog meer wensen!?

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven