Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien; Luxemburg 15 december 1989 (Trb. 1990, 121) (23953, R1524).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Het Akkoord past in het streven om voor industriële eigendomsrechten een communautair systeem in het leven te roepen om zodoende de concurrentievervalsingen, die kunnen voortvloeien uit het territoriale karakter van de nationaal beschermde rechten, op te heffen. Dit zal uiteindelijk moeten leiden tot een vrij verkeer van door octrooien beschermde goederen.

Het octrooirecht heeft twee belangrijke uitgangspunten. Het eerste is het stimuleren van het doen van uitvindingen, en dat past mooi in het technologiebeleid dat Nederland voert; volgende maand discussiëren wij over de nota Technologie in beweging. Het tweede uitgangspunt is het publiceren en openbaar maken van de uitvinding, zodat de techniek daarop kan voortbouwen. Als beloning ontvangt de octrooihouder een tijdelijk, regionaal begrensd monopolie. Al in 1938 merkte mr. Dijkmeester in het gedenkboek naar aanleiding van 25 jaar Octrooiraad op, dat de nijverheid door octrooien wordt bevorderd. Het is geen toeval dat in de landen met de meeste octrooien – op dit moment is dat de VS – de industrie het hoogst ontwikkeld is. Daar is een groot aantal ondernemingen, met name op technologisch gebied. Bijna zestig jaar later is deze opvatting nog steeds van toepassing.

Het Europese octrooi, het bundeloctrooi, biedt de mogelijkheid om octrooi aan te vragen in een aantal Europese landen, waarbij de octrooibescherming is beperkt tot een aantal aangewezen Europese landen. Wordt de mogelijkheid gehandhaafd dat het bedrijfsleven in de toekomst kan kiezen voor het Europese octrooi of het Gemeenschapsoctrooi? Voor mij is dat vanochtend een kernvraag, want de overgangstermijn naar het Gemeenschapsoctrooi is van groot belang, omdat het regime van het Akkoord dan niet dwingend opgelegd hoeft te worden. Wanneer wordt geoordeeld over de duur van de overgangstermijn? Op voorstel van de Europese Commissie kan deze overgangstermijn door de Raad van ministers beëindigd worden. Afgaande op de kritiek op dit Gemeenschapsoctrooi van het bedrijfsleven in Nederland en ook elders in Europa, pleit mijn fractie ervoor dat de mogelijkheid om te kiezen tussen het Gemeenschapsoctrooi en het Europese octrooi altijd open zal blijven, dit vooral gelet op de hoge kosten.

Goede toegankelijkheid van het Gemeenschapsoctrooi is met name ook van groot belang voor het midden- en kleinbedrijf, want ons MKB heeft grote moeite met de gang naar Europa. Het innovatief vermogen van het MKB moet niet worden belemmerd door dit Gemeenschapsoctrooi. Als het GOV eenmaal in werking is getreden, bepaalt regel 32 van het uitvoeringsreglement dat er een boete betaald moet worden als men tijdens de GOV-procedure alsnog kiest voor het Europese octrooi. Als het Gemeenschapsoctrooi weinig wordt gebruikt – en dat vreest men – kan de beperkte commissie besluiten om de boete te verhogen teneinde het Gemeenschapsoctrooi te stimuleren. Ik verneem graag van de staatssecretaris of zij bereid is, te pleiten voor een overgangstermijn voor onbepaalde tijd. In deze termijn moet het mogelijk blijven om zonder boete het Gemeenschapsoctrooi naast het Europese octrooi te gebruiken.

Het doel van het octrooi is het stimuleren van de techniek. Daarop gelet, is het van belang dat het Gemeenschapsoctrooi goed toegankelijk is voor het Nederlandse bedrijfsleven en dan juist voor het MKB. Voor het grote bedrijfsleven is het evenzeer van belang, maar dat heeft meer mogelijkheden, alhoewel de kosten zeer hoog zijn.

Is er bij de totstandkoming van het Akkoord rekening gehouden met deregulering, eenvoudige procedures en zo laag mogelijke kosten, waaraan wij in Europa nu zo veel aandacht trachten te besteden? De commissie deregulering (Molitor) heeft een rapport uitgebracht over de vereenvoudiging van de Europese regelgeving. In hoeverre zijn vereenvoudiging en deregulering mogelijk, zodat het Gemeenschapsoctrooi bereikbaar wordt voor het MKB? In hoeverre is er een soort "MKB-toets" toegepast? Is daar überhaupt wel aan gedacht in die lange ontstaansgeschiedenis?

Om ondernemers te stimuleren tot investeringen en innovatie is een goede voorlichting betreffende octrooibescherming noodzakelijk. Op welke wijze denkt de staatssecretaris een en ander inhoud te geven? Kunnen branche-organisaties of andere organisaties daartoe gestimuleerd worden? Op die manier kan ons bedrijfsleven op de hoogte worden gesteld van de mogelijkheden van het octrooi. Dat is van groot belang voor de stimulering van innovatie. Op welke wijze denkt de staatssecretaris dit te bevorderen?

De kosten van het bedrijfsleven voor een Europees en een Gemeenschapsoctrooi bestaan uit: de kosten voor de octrooigemachtigde, de taksen en de vertaalkosten. De vertaalkosten van het gehele octrooischrift van het Gemeenschapsoctrooi zijn, zoals het er nu naar uitziet, bijzonder hoog. Hetzelfde probleem doet zich voor bij het verkrijgen van het Europese octrooi. Per 1 januari 1995 zijn er in de Europese Unie vijftien staten met elf talen. Eén taal is de proceduretaal en er zijn tien vertalingen nodig. Wanneer het Akkoord ook van toepassing wordt op Noorwegen en IJsland – wat toch te verwachten is – komen er weer twee talen bij. Bij toetreding van Polen, Tsjechië, Slowakije en Hongarije komen er nog eens evenzovele talen bij.

Voor het Europese octrooi is de commissie octrooirecht ingesteld door de raad van bestuur van de Europese octrooi-organisatie. In april jongstleden is men bij elkaar geweest om tot een oplossing te komen voor hetzelfde vertaalprobleem met betrekking tot het Europese octrooi. De commissie octrooirecht is er unaniem voorstander van – daar zaten ook de ambtenaren van Economische Zaken bij, dus ik ben zeer geïnteresseerd in de mening van de staatssecretaris – om alleen een vertaling van het uittreksel en de octrooiconclusies te verlangen. Dat is interessant, want een samenvatting kan zo goed geformuleerd zijn dat die al zeer veel inzicht geeft. Wat doet de staatssecretaris met de uitspraak van de commissie octrooirecht?

De totale kosten van de vertalingseis, zoals nu in het Akkoord vervat, bedragen voor de Europese industrie ongeveer 880 mln. Deze kosten zijn dus bijzonder hoog. Bij vermindering kunnen deze bedragen bijvoorbeeld ingezet worden voor R en D. Dit is dringend noodzakelijk voor de Nederlandse economie, maar ook voor die van Europa. Ik overweeg, in tweede termijn een motie in te dienen waarin ik de regering verzoek, bij de lidstaten van EU te bevorderen om het vertaalprobleem op te lossen door de mogelijkheid te bieden slechts de conclusies en/of de samenvattingen van het octrooischrift in alle officiële talen van de EU te vertalen. Dit zal een enorme stap zijn en er zijn wat weerstanden die overwonnen moeten worden, maar wij moeten ook proberen, de zaken in Europa doelmatig en functioneel te maken.

Voorzitter! Ik ga vervolgens in op het creëren van een doelmatige regeling voor de rechtspraak. Is de staatssecretaris bereid, ervoor te pleiten dat het ingewikkelde systeem van geschillenbeslechting vereenvoudigd wordt? Wat het Gemeenschappelijk hof van beroep betreft, hecht de VVD-fractie aan de uniformering van de systemen van geschillenbeslechting van het Europees octrooiverdrag en van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien.

Mevrouw Witteveen van de PvdA-fractie zal hier nader op ingaan. Mijn fractie steunt haar betoog en dat geldt ook voor de motie op dit punt, die zij eventueel zal indienen. Het gaat erom, te bevorderen dat het Gemeenschappelijk hof van beroep ook een taak krijgt in de inbreuk- en nietigheidsprocedure voor Europese octrooien. Kunt u inzicht geven in de kosten van dit nieuw in te stellen hof van beroep in Luxemburg? De VVD is altijd huiverig voor nieuw in te stellen organisaties als deze niet functioneel zijn. Wij hebben daar een aantal voorbeelden van. Wij hechten aan een sobere instelling die in evenredigheid met de werkdruk opgebouwd zal worden. Dit klemt te meer daar er grote vraagtekens zijn bij het gebruik van het Gemeenschapsoctrooi, zoals ik zojuist al aangaf. De VVD-fractie is tegen het in het leven roepen van een duur en nieuw apparaat als het Akkoord niet levensvatbaar blijkt te zijn, zoals ook VNO, NCW en MKB hebben aangegeven.

Wij vragen tevens, te bevorderen dat de kamers van het nieuwe hof worden samengesteld uit technische en octrooi-juridische deskundigen uit de kamers van beroep van het EPO en dat verder nog octrooirechters uit de landen van de partijen in de betreffende casus worden toegevoegd. Wat is uw reactie hierop?

Ik wijs er voorts nogmaals op dat de Gemeenschapsoctrooirechtbanken ingebed worden in het nationale bewijs- en procesrecht. Dit leidt ertoe dat er geen werkelijke harmonisatie wordt bereikt. In de nota naar aanleiding van het verslag spreekt de vorige staatssecretaris van aarzelingen bij de Europese Commissie om initiatief te nemen tot het doen van voorstellen over harmonisatierichtlijnen op dit gebied. Deze staatssecretaris geeft dat zelf ook aan. Is zij bereid om in Europees verband te bepleiten, zo snel mogelijk te komen tot een harmonisering, hoewel dit een heel gevoelige en moeilijke zaak is?

In kamerstuk 23732, nr. 1, uit de vorige staatssecretaris haar bezorgdheid over daling van het aantal octrooi-aanvragen in Europa. Ratificatie van het Akkoord in de huidige vorm brengt een risico van versnelling van de daling met zich mee, wat slecht is voor de technologische ontwikkeling. Wat is de mening van de staatssecretaris daarover?

Het ontbreken van een regeling van voorgebruik en gedwongen licentie is ook een punt waaraan ik nog aandacht wil besteden. In bijlage 1 van het Akkoord is een resolutie te vinden betreffende het voorgebruik en eerder bezit. Hierin staat te lezen dat de regeringen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap erkennen dat artikel 37 van het Gemeenschapsoctrooiverdrag herzien moet worden en dat zij hebben besloten tijdig een begin te maken met de procedure tot herziening van het Akkoord, teneinde – ik citeer – "een recht in het leven te roepen dat berust op het voorgebruik of het eerder bezit van een uitvinding die het onderwerp van een Gemeenschapsoctrooi vormt en dat op de gezamenlijke grondgebieden van de Verdragsluitende Staten eenvormige rechtsgevolgen heeft". Dat is bijzonder belangrijk.

Voorzitter! Er zijn een aantal zaken die grote kritiekpunten oproepen bij dit verdrag. De neiging bestaat om niet te ratificeren. Gezien echter de lange voorgeschiedenis en het belang dat wij hechten aan een doelmatig gebruik van het Akkoord, hebben wij niet gekozen voor het afwijzen, hoewel de neiging daartoe wel bestond. Afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris en de mogelijkheden die zij met name wil stimuleren om een aantal zaken te wijzigen, zodat het een bruikbaar verdrag wordt, zijn wij bereid om daarin mee te gaan.

Tot slot wil ik de staatssecretaris graag nog een paar mogelijkheden aanreiken. Een verdrag wijzigen is niet makkelijk, maar er zijn misschien een paar mogelijkheden. Ik zou hierover graag de mening van de staatssecretaris vernemen.

1. De nieuwe lidstaten van de Europese Unie (Finland, Zweden en Oostenrijk) moeten toetreden tot het Akkoord, waarbij een afzonderlijke overeenkomst gesloten kan worden over de wijze waarop deze landen zullen toetreden. Bent u bereid het toetredingsverdrag voor de drie nieuwe lidstaten aan te grijpen om een aantal van de hierboven genoemde wijzigingen (moties) door te voeren?

2. Of is het wellicht mogelijk om bij de herziening van het Akkoord ten behoeve van de regeling van voorgebruik de andere aanpassingen mee te nemen? Ik doel dan vooral op het taalprobleem.

3. Is het mogelijk om het Akkoord te vervangen door een verordening van de Europese Unie waarin de gewenste aanpassingen worden opgenomen? Het Gemeenschapsmerk en het Gemeenschapssiermodel worden in een Europese verordening geregeld. Ook voor het Gemeenschapsgebruikmodel doet de Europese Commissie een voorstel om deze per Europese verordening in te voeren. Graag een reactie.

Als laatste vragen wij u, zeer regelmatig een evaluatie te houden bij het gebruik en de invoering van het Gemeenschapsakkoord.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het voorstel van rijkswet is eigenlijk heel summier. Het betreft de goedkeuring van het op 15 december 1989 in Luxemburg tot stand gekomen Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien, alsmede de ingangsdatum van de wet, namelijk de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Eigenlijk is dat alles voor zover het de competentie van de Kamer betreft; daar houdt het mee op.

Aan de tekst van het Akkoord kan de Kamer niets wijzigen. De Nederlandse regering is akkoord gegaan met de gehele tekst van het onderhavige verdrag, dat alleen met unanimiteit gesloten kon worden. Dat betekent dus dat wij onze kritiek op dit punt – voor een groot deel kan ik mij vinden in de opmerkingen van mevrouw Voûte – alleen maar kunnen spuien in de vorm van de vraag aan de Nederlandse regering, aan de staatssecretaris, of zij bereid is, op een aantal kritiekpunten actie te ondernemen, zodat het verdrag verbeterd kan worden. Wij kunnen alleen maar "ja" of "neen" zeggen en dat beperkt natuurlijk onze mogelijkheden. Dat neemt niet weg dat in de memorie van antwoord een aantal van de in het verslag gesignaleerde problemen behandeld en afgedaan is. Maar er is een aantal zaken blijven liggen en daar wil ik op ingaan.

Het verslag van de Kamer was behoorlijk kritisch wat de consequenties betreft voor vooral het bedrijfsleven, en dat ondanks het feit dat de totstandkoming van het Akkoord gezien werd en wordt als een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van de interne markt, tenminste vanaf het moment waarop alle oude lidstaten het Akkoord hebben goedgekeurd, en dat duurt nog wel even. Ik heb begrepen dat zes landen nog moeten ratificeren, zodat wij nog een lange tijd te gaan hebben voordat het Akkoord in werking kan treden.

Voorzitter! Het Akkoord is ook van belang omdat de begrippen rond innovatie en het gebruik van octrooien mede te maken hebben met onze concurrentiepositie. Dit brengt mij op de vraag in hoeverre er binnen Nederland gezorgd zal worden voor een zodanige voorlichtingscampagne dat het gebruik van dit Akkoord uiteindelijk ook gestimuleerd zal worden.

Volgens het acquis communautaire moeten nieuwe lidstaten het Akkoord accepteren, maar er kunnen bijzondere toepassingsregels worden gesteld. De vraag is inderdaad of dat niet het moment is om een aantal kritiekpunten opnieuw ter discussie te stellen. Dan denk ik aan de reikwijdte van het talenregime, de geschillenregeling, het kostenaspect en de verbetering van de regeling van de verdeling van de financiën over de lidstaten die het verdrag sluiten. Is de staatssecretaris bereid, die mogelijkheid te benutten?

Voorzitter! Ik ga kort in op de vier punten die ik noemde. In de eerste plaats het talenregime en het kostenaspect. Hier spelen niet alleen kosten een rol, maar ook de politieke gevoeligheid ten opzichte van de positie van de eigen taal binnen de Gemeenschap. En het is waar dat het talenregime het bedrijfsleven voor zeer grote vertaalkosten stelt, zeker als het aantal talen tengevolge van toetredende landen nog verder toeneemt. Willen wij dus naar een oplossing zoeken, dan moet die oplossing voor de CDA-fractie gevonden worden in een systeem waarbij de gelijke behandeling van talen binnen de Gemeenschap overeind blijft. Dit betekent bijvoorbeeld dat gezocht moet worden in de richting van het alleen vertalen van conclusies en de samenvatting. Wij verwachten eerlijk gezegd op dit punt dan ook actie van de zijde van de staatssecretaris, maar in eerste instantie vernemen wij graag antwoord op de vraag of zij bereid is, deze actie te ondernemen.

De juridische constructie van de geschillenregeling blijft natuurlijk moeilijk, ook voor het bedrijfsleven. Op dit punt moeten wij toch constateren dat geen echte harmonisatie bereikt wordt en, wat ik nog belangrijker vind, ook geen echte vereenvoudiging. De vraag is of daardoor niet het gehele Gemeenschapsoctrooi behoorlijk aan waarde verliest. Het gaat hier toch om de bescherming van intellectueel eigendom en dat moet behoorlijk geregeld worden. De vraag is echter of het op deze manier behoorlijk geregeld is. De geschillenbeslechting is ingewikkeld en duur en zij duurt lang. Verder is het door de verschillen in nationaal bewijs- en procesrecht nog maar zeer de vraag of zij inderdaad leidt tot een uniforme jurisprudentie tussen de verdragsluitende lidstaten. En daar ging het toch eigenlijk om. Wat zijn eigenlijk de belemmeringen voor de instelling van een Gemeenschappelijk hof van beroep? Wat houdt dat allemaal tegen?

Het Akkoord is een intergouvernementeel verdrag. Als ik het goed heb begrepen – het blijkt ook uit de memorie van antwoord – kan een intergouvernementeel verdrag leiden tot communautaire wetgeving en tot communautaire jurisprudentie. Het is dan echter de vraag hoe wij dat bevorderen. En hoe gaan wij hiermee om? Hiermee hangt een andere vraag samen, namelijk de vraag over het gebrek aan enthousiasme bij de Europese Commissie om over te gaan tot harmonisatie van delen van het burgerlijk procesrecht. Dat staat eigenlijk een beetje haaks op elkaar. Ik zou mij heel goed kunnen vinden in bijvoorbeeld een pilotproject omtrent de geschillenberechtiging van octrooirecht. Op die manier kan eens worden bekeken hoe overgegaan kan worden tot een harmonisatie van een deel van het burgerlijk procesrecht. Dat kan dan als pilotproject worden aangepakt.

Dan kom ik op de verdeling van de kosten. Ergens staat gememoreerd dat in de aanloopperiode rekening moet worden gehouden met tekorten. Dank je de koekoek. Het is wel volstrekt onduidelijk op welke manier die tekorten worden gedekt en wat het aandeel van Nederland daarin wordt. Wij moeten ons toch afvragen op welke manier wij hierop zicht en vooral vat kunnen houden.

De kosten van de aanvraag van een Gemeenschapsoctrooi zullen fors zijn. Maar die kosten mogen natuurlijk niet nog hoger uitvallen tengevolge van een te ruime opzet van de kosten van de uitvoering van het Akkoord. Het moge dan ook duidelijk zijn dat mijn fractie ook op dit punt de vinger aan de pols wil houden. Dat vereist dat in de jaarlijkse rapportage ook hieraan aandacht wordt besteed.

De fractie van het CDA erkent dat aan het Gemeenschapsoctrooi zekere voordelen verbonden kunnen zijn vergeleken met het Europese octrooi. Of dat in de praktijk ook zo uitkomt, moet nog worden aangetoond. Zoals gezegd, zijn er voor het bedrijfsleven nogal wat nadelen verbonden aan het systeem van het Gemeenschapsoctrooi. Bezwaren zijn niet alleen verwoord door VNO/NCW, maar ook door UNICE, het Europees samenwerkingsverband van ondernemingsorganisaties. Als die problemen in de naaste toekomst niet worden aangepakt, heeft mijn fractie een zwaar hoofd in het functioneren van deze regeling. Wat denkt de staatssecretaris te doen om te bevorderen dat deze problemen inderdaad opgelost worden?

De evaluatie van het Akkoord zal plaatsvinden binnen de beperkte commissie van de raad van bestuur van de Europese octrooi-organisatie. De fractie van het CDA is overigens blij met de toezegging dat in het jaarverslag van het Bureau voor de industriële eigendom telkens informatie zal worden verstrekt over de werking van het Akkoord, met name voor Nederland. In die rapportage past echter ook een overzicht van de door de beperkte commissie aangebrachte wijzigingen in de termijnen en het uitvoeringsreglement. In die rapportage passen ook de resultaten van de evaluatie die door de beperkte commissie zal worden uitgevoerd. Ik heb goed begrepen dat in die beperkte commissie ook wijzigingen kunnen worden voorbereid. Welke reikwijdte kunnen deze wijzigingen hebben? Is de staatssecretaris bereid om initiatief te nemen om een ander probleem, bijvoorbeeld het realiseren van een gemeenschappelijke regeling voor het verlenen van gedwongen licenties, aan te pakken, bijvoorbeeld via de beperkte commissie? Bestaat de mogelijkheid daartoe?

De fractie van het CDA ziet weinig heil in een communautaire bescherming voor gebruiksmodellen of octrooien voor zes jaar, zoals wij dat hier kennen. Dat leidt alleen maar tot optische eenvoud in regelgeving en in ieder geval tot ingewikkelde procedures en hoge kosten vanwege de internationale dimensie. Laat het dus maar rustig een nationale aangelegenheid blijven. Dat staat overigens niet haaks op de toegang die het MKB moet hebben tot de Europese octrooiverlening, maar het is een ander punt ervan. Gemeenschapsoctrooien zijn immers langdurende octrooien en geen kortdurende octrooien.

Het lijkt er een beetje op dat inzake de positie van de generieke geneesmiddelen van een patstelling sprake is. Het gaat dan vooral om het mogelijke concurrentienadeel voor de Europese generieke geneesmiddelenindustrie ten opzichte van hun concurrenten elders, met name in de Verenigde Staten. Uit de memorie van antwoord blijkt dat dit onder de aandacht is gebracht van de Europese Commissie, die geen reden ziet voor een initiatief van haar kant. Wat let de staatssecretaris om de weg via de beperkte commissie te bewandelen en wat let haar de weg te bewandelen van het toetredingsmoment van de andere lidstaten? Het Akkoord is immers intergouvernementeel en de Europese Commissie heeft daarin geen taak, zoals zij zelf al aangeeft bij de bespreking van de gedwongen licenties.

Er is vaker gesproken over de octrooiering van genetisch materiaal. De vorige staatssecretaris heeft daarover een notitie toegezegd. Ofschoon de richtlijn betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen niet zal worden vastgesteld, vraag ik toch om deze notitie. Het gaat hierbij om een principieel debat in Nederland. Om die reden kan de CDA-fractie niet akkoord gaan met het voorstel van de staatssecretaris dat zij wil afzien van het schrijven van deze notitie. Afhankelijk van haar antwoord op dit punt overweeg ik een motie in te dienen.

Voorzitter! Is het noodzakelijk, op dit moment al het Akkoord te ratificeren? Kan bijvoorbeeld niet eerst van de genoemde mogelijkheden gebruik gemaakt worden om de problemen die in de Kamer aan de orde zijn gesteld, aan te pakken en het voorstel te verbeteren? Antwoord op deze vraag vind ik erg belangrijk, omdat wij in feite alleen nu kunnen besluiten of wij het verdrag al dan niet ratificeren.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Reeds in de jaren zestig startten de werkzaamheden voor het onderhavige Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien. Op zichzelf is het een goede zaak dat er nu een akkoord ter ratificatie ligt. Dat brengt immers de totstandkoming van de interne Europese markt een stapje dichterbij en versterkt de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven op de internationale markt. Toch heeft de fractie van de Partij van de Arbeid enkele kritische kanttekeningen.

De centrale vraag die mijn fractie bezighoudt, is of dit Akkoord daadwerkelijk en substantieel bijdraagt aan die verdere totstandkoming van de Europese markt door het octrooibeleid op de voorgestelde wijze te harmoniseren. Mijn fractie komt tot de conclusie dat dit Akkoord slechts een heel klein stapje in de goede richting is. De hele rechtspraak blijft immers een ingewikkelde aangelegenheid.

Octrooibeleid is een onlosmakelijk en essentieel onderdeel van een effectief technologie en industriebeleid. Zowel binnen de Europese Unie als in Nederland wordt geïnvesteerd in innovatie, onderzoek en ontwikkeling. Als het vervolgens gaat om de bescherming van de uitvindingen die het resultaat zijn van dat onderzoek, valt er zowel in Nederland als in de Europese Unie nog wat huiswerk te maken. Mijn fractie is in ieder geval verheugd dat het onderwerp patenten een plaats heeft gekregen in de nota van het ministerie van Economische Zaken "Kennis in beweging". Daarin staat echter wel te lezen dat het aandeel van Nederland bij alle door het Europees octrooibureau toegekende patenten de laatste jaren gedaald is. Overigens zien wij hetzelfde voor het aandeel van Nederland bij alle door het Amerikaans octrooibureau toegekende patenten.

Wat kan hieruit afgeleid worden? Wellicht veel, maar in ieder geval dat Nederland in 1993 in vergelijking tot andere EU-lidstaten relatief minder kennis beschermt dan voor 1990. De positie van Europa in vergelijking tot de Verenigde Staten – de vergelijking met Japan laat ik buiten beschouwing omdat daar een andere octrooicultuur is – levert evenmin een vrolijk beeld op. Cijfers geven aan dat voor 1994 in Europa slechts 78 octrooi-aanvragen met Europese werking per miljoen Europese inwoners plaatsvonden, terwijl het vergelijkbare cijfer bijvoorbeeld in de Verenigde Staten 388 was. Hieruit blijkt dat de Europese industrie uiteindelijk minder goed de eigen thuismarkt beschermt dan de concurrentie doet.

Je kunt je afvragen hoe dat komt. Ik vind het interessant daarover de visie van de staatssecretaris te horen. In ieder geval zullen de kosten daarbij een rol spelen. Nu al, bij het huidige systeem van het Europese octrooi zijn de kosten voor verwerving van een octrooi nogal wat hoger dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Ik heb mij laten vertellen dat een octrooi-aanvrager 12.500 Duitse Mark betaalt aan het Europees octrooibureau en dat men daarvoor in de Verenigde Staten slechts 3300 Duitse Mark betaalt. Kortom, het verkrijgen van een octrooi is in Europa minstens vier keer zo kostbaar als in de VS. Wat zijn daarvan de oorzaken? Hoe staat het met de efficiency bij het Europees octrooibureau? Wil de staatssecretaris bevorderen, dat dit punt eens kritisch onder de loep wordt genomen? Het sluitstuk van een Europees technologiebeleid behoort te zijn een effectieve en verantwoorde bescherming van de technologische kennis. Anders lijkt het te veel dweilen met de kraan open.

Het voorgaande betekent, dat ieder stapje in de richting van "kan het goedkoper" zorgvuldig beoordeeld moet worden, want de zojuist door mij genoemde cijfers zijn nog exclusief de vertaalkosten die betaald moeten worden na het verlenen van het octrooi. Met deze bril op hebben wij ook het onderhavige Akkoord bekeken. Onze zorg betreft vooral de vertaalkosten die bij de verlening van een octrooi verschuldigd zijn. Het gaat om de verplichting om een octrooigeschrift in zijn totaliteit te vertalen in alle officiële talen van de verdragsluitende staten in de Europese Unie. Over dat onderdeel vertaalkosten laat de regering in de nota naar aanleiding van het eindverslag weten bereid te zijn te zoeken naar goedkopere oplossingen. Dat waarderen wij ten zeerste. Het is echter onduidelijk via welke weg de regering denkt tot een oplossing te komen. Ik sluit mij voor de rest kortheidshalve aan bij hetgeen mevrouw Voûte daarover heeft gezegd. Wij zullen de aangekondigde motie ondersteunen. Wij horen graag de reactie van de staatssecretaris.

Voorzitter! Voordat ik verder nader inga op het Akkoord, wil ik erop wijzen dat het onderwerp rechtspraak uiterst ingewikkeld is en voorlopig ook nog zal blijven. Immers, voorlopig blijft de situatie nog zo, dat de nationale rechtspraak van alle lidstaten een belangrijke rol blijft spelen. Wat in het ene land duur is, is in het andere land weer goedkoop, wat in het ene land verschrikkelijk lang duurt, duurt in het andere land weer kort. Geen eenvoudige transparante situatie, met alle nadelige gevolgen vandien, zeker ook als het om de kosten gaat. Op dit moment is een substantiële verdergaande harmonisatie niet haalbaar. De regering gaat er uitgebreid op in in de nota naar aanleiding van het eindverslag. Wij hebben dan ook begrip voor het standpunt van de regering aangezien de regering openingen biedt om het verder bespreekbaar te maken. Overigens ben ik zeer nieuwsgierig naar de antwoorden op de vragen van mevrouw Voûte over de deregulering. Het onderhavige Akkoord doet een stapje in de goede richting.

In de Europese octrooiprocedures spelen de kamers van beroep een rol in de verlenings- en oppositieprocedure. Uniformiteit van de rechtspreking in het verlenings- en oppositietraject is verzekerd doordat deze kamers van beroep technische en judiciële kwesties kunnen voorleggen aan de grote kamer van beroep. De uitspraak van de kamer van beroep heeft hetzelfde effect op het Europese octrooi in al die landen die zijn aangewezen. Na de octrooiverlening, eventueel gevolgd door een oppositieprocedure valt het verleende Europese octrooi volledig onder nationaal recht en zijn alleen de nationale rechtbanken bevoegd. Wij achten de totstandkoming van een uniforme rechtspraak essentieel. Daarmee wordt immers via jurisprudentie een harmonisatie in het octrooibeleid bereikt. Tevens werkt het kostenbesparend voor de gebruikers.

Het probleem van het Europees octrooiverdrag, namelijk dat inbreuk- en nietigheidsprocedures via de nationale rechter verlopen blijft bestaan, waardoor er per land over dezelfde octrooien verschillende uitspraken worden gedaan. Dat is een tamelijk onwerkbare en complexe situatie voor alle marktpartijen en levert geen bijdrage aan de totstandkoming van de interne Europese markt. In het Akkoord wordt dit probleem voor Gemeenschapsoctrooien opgelost doordat in iedere lidstaat een of enkele rechtbanken bevoegd zijn voor octrooizaken, de zogenaamde Gemeenschapsoctrooirechtbanken. In tweede instantie worden de octrooitechnische aspecten van een zaak behandeld door het Gemeenschappelijk hof van beroep en hier vindt de noodzakelijke harmonisatie plaats. Dat is een goede zaak. Deze heeft echter geen betrekking op de conventionele Europese octrooien. Maar als je tot een zo volledig mogelijke harmonisatie wilt komen, dan is het alvast wenselijk dat de Europese octrooi-organisatie en de Geneenschapsoctrooi-organisatie in feite kunnen beschikken over een gemeenschappelijke beroepsinstantie voor inbreuk- en nietigheidsprocedures. Daaromtrent geeft de regering zelf het handvat door erop te wijzen om in afwachting van de inwerkingtreding van het Akkoord het Gemeenschappelijk hof van beroep een taak te geven voor Europese octrooien in het kader van de Europese octrooien. Wij nodigen de regering uit, daadwerkelijk stappen in die richting te ondernemen. Ik overweeg om, samen met de fracties van de VVD en D66, een motie met deze strekking in te dienen. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.

Overigens benadruk ik dat ik het eens ben met de regering als het gaat om de vraag of het Gemeenschapsoctrooi en het Europese octrooisysteem naast elkaar moeten blijven voortbestaan. De regering wil zich laten leiden door de mening van de gebruikers van het octrooisysteem. Dat lijkt mij in deze situatie een juist standpunt. Ik kan u zeggen dat ik signalen uit het bedrijfsleven heb ontvangen die luiden dat wordt gehecht aan het voortbestaan van beide systemen. Is het standpunt van de andere lidstaten bekend? Hoe denkt de regering gestalte te geven aan haar eigen opvatting?

Ik kom te spreken over de positie van het midden- en kleinbedrijf. Het Europese octrooisysteem en het onderhavige Gemeenschapsoctrooi is in feite ontoegankelijk, gelet op de hoge kosten en de ingewikkelde procedures voor kleine bedrijven, enkele uitschieters daar gelaten. Tijdens het debat over de wijziging van de Rijksoctrooiwet heeft de regering dat erkend. Zij heeft toegezegd, te onderzoeken in hoeverre een op het MKB toegesneden systeem in Europa ontwikkeld kan worden. De regering doet verslag in de nota naar aanleiding van het verslag van de door haar ondernomen activiteiten. Daaruit blijkt dat de Europese Commissie bezig is met een systeem van bescherming van gebruiksmodellen. Hierover is de regering niet positief. Kan de staatssecretaris dit nader toelichten? Is zij bereid op dat punt in overleg te treden met het MKB-Nederland en over het resultaat daarvan verslag te doen aan de Kamer? Ik ben nog niet zo ver als het CDA dat een apart systeem achterwege wil laten. Ik vind het wel degelijk de moeite waard om dit te onderzoeken.

Aansluitend hierop vraag ik aandacht voor de positie van de generieke geneesmiddelen. Welke stappen onderneemt de staatssecretaris nu blijkt dat van de Europese Commissie geen initiatieven te verwachten zijn als het gaat om de opheffing van de nadelige positie van de generieke geneesmiddelenindustrie ten opzichte van de innovatieve industrie en van de Nederlandse geneesmiddelenindustrie ten opzichte van de generieke geneesmiddelenindustrie in andere lidstaten en daarbuiten?

Tot slot kom ik bij een onderwerp waarover ik op dit moment geen inhoudelijk debat wens. Daarvoor vind ik het te belangrijk. Wel is een nadere gedachtenwisseling met de regering over niet al te lange termijn noodzakelijk. Het gaat in dezen om de bescherming van biotechnologische uitvindingen. Tijdens de behandeling van de Rijksoctrooiwet in de Eerste Kamer is door de regering onduidelijkheid gecreëerd over de interpretatie van het geamendeerde artikel 3 inzake octrooiverlening levend materiaal. De intentie van de Tweede Kamer is: geen octrooi op dieren en planten als zodanig. Kortheidshalve verwijs ik naar de Handelingen van de desbetreffende vergadering van de Eerste Kamer.

De antwoorden op schriftelijke vragen, die in maart waren ingediend, gingen een heel eind in de goede richting, maar van volstrekte duidelijkheid kan nog niet worden gesproken. Twee antwoorden vonden wij niet bevredigend. Wij waren erg blij met de toezegging van de regering dat een notitie zou worden gezonden. Deze notitie is mede erg belangrijk door de blokkade van de Europese ontwerp-richtlijn inzake biotechnologische uitvinden. Toch zal op enig moment die richtlijn weer aan de orde komen in diverse gremia. Dat verdient ook hoge prioriteit gelet op de positie van het Europees octrooibureau. Het Europees octrooibureau heeft geen wettelijke basis om zich op te richten en dus ook geen wettelijke grondslag om octrooien op bijvoorbeeld de stier Herman en de Harvard-muis te weigeren of te verlenen. Er zijn duidelijke signalen dat het EOB zich richt naar de algemene opvattingen die zich binnen Europa ontwikkelen. Deze moeten echter wel duidelijk worden. Zodra er sprake is van beleid bij de Europese Unie in de vorm van een richtlijn, lijkt het mij vanzelfsprekend dat het Europees bureau zich richt naar dat beleid. Ik heb begrepen dat het EOB bepaalde verleningen aanhoudt in afwachting van het beleid ter zake. Dit is terecht. Deze situatie mag niet te lang voortbestaan. Duidelijkheid over de bescherming van biotechnologische uitvindingen is geboden, ook voor Nederland. Kortom, wij vragen om een notitie over alle ins en outs die na de behandeling van de Rijksoctrooiwet in de Tweede Kamer aan de orde zijn gekomen over de strekking en de interpretatie van artikel 3, inclusief de relatie van artikel 3 met de Europese aspecten, waaronder de ontwerp-richtlijn en de positie van het beleid van het Europees octrooibureau.

De fractie van de Partij van de Arbeid hecht er zeer aan, deze discussie te voeren om volstrekte duidelijkheid te verkrijgen. Nogmaals, dit is niet onbelangrijk, nu Europa opnieuw in de slag moet voor de richtlijn. Wij waren dan ook teleurgesteld toen bleek dat de regering haar toezegging in het antwoord op de schriftelijke vragen om met een notitie te komen inclusief de adviezen van de Raad van de State, in de nota naar aanleiding van het eindverslag introk. Kan de staatssecretaris de hele gang van zaken eens toelichten? Is zij ertoe bereid, op korte termijn alsnog met een notitie te komen zoals hiervoor bedoeld? Mijn fractie overweegt, afhankelijk van de reactie van de staatssecretaris, hierover samen met de VVD, D66 en wellicht andere fracties een motie in te dienen.

De heer Van Walsem (D66):

Mijnheer de voorzitter! Vandaag staan wij voor de goedkeuring van een materie met een lange en taaie voorgeschiedenis. Reeds in december 1975 zag het eerste Gemeenschapsoctrooiverdrag het licht, dat pas negen jaar nadien door de Staten-Generaal werd goedgekeurd. Desondanks kwam het nooit tot ratificatie van Nederlandse zijde. Voor de inwerkingtreding van het verdrag was immers gelijktijdige ratificatie van alle verdragsluitende partijen vereist, maar dat bleek bij nader inzien voor enkele landen een stap te ver. Bij het Europese integratieproces is meer dan eens gebleken dat het overeen te komen talenregime een heet en weerbarstig hangijzer is. Vele onderhandelingen zouden dan ook volgen alvorens in december 1989 te Luxemburg een Akkoord over de Gemeenschapsoctrooien werd bereikt. Vandaag, ruim vijf jaar later, staan wij voor de goedkeuring van dat Akkoord.

Op enkele punten ga ik nu nog nader in. De fractie van D66 heeft grote bedenkingen bij het talenregime dat is neergelegd in het Akkoord. Onder het Gemeenschapsoctrooiverdrag geldt immers dat het octrooi in alle bij het Akkoord aangesloten staten in alle talen beschikbaar is. In de nota naar aanleiding van het verslag schat het kabinet de kosten voor een Gemeenschapsoctrooi op circa ƒ 45.000. In een brief van VNO/NCW wordt echter een tarief van omstreeks ƒ 70.000, waarvan ƒ 40.000 vertaalkosten, voorgerekend, gelet op het aantal verwachte nieuwe toetredende landen. D66 verzoekt de regering nader in te gaan op het kostenaspect van het Gemeenschapsoctrooi.

Vanuit de industrie is gesuggereerd dat men toe kan met een zeer gering aantal vertalingen en dat overwogen wordt dat slechts een uittreksel uit een octrooi verplicht vertaald hoeft te worden. Oorspronkelijk was men immers in 1975 overeengekomen, alleen de conclusies te zullen vertalen. Hoe is de stand van zaken met een vereenvoudigd talenregime in Europees verband, in die zin dat alleen vertaling van conclusies en/of samenvattingen nodig is?

Kan de staatssecretaris ook haar visie geven op de aantrekkelijkheid van het Gemeenschapsoctrooi voor het midden- en kleinbedrijf?

In plaats van de oprichting van een geheel nieuw internationaal Europees rechtscollege ware het uiteraard fraaier geweest als octrooigeschillen uit het onderhavige Akkoord in hoogste instantie waren opgedragen aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg. Gedane zaken nemen echter geen keer. Het mag wel betreurd worden dat, zoals de zaken er nu voor staan, het geschillenbeslechtingsregime in het kader van het Gemeenschapsoctrooi formeel geheel los is komen te staan van de rechtsgang in het kader van het Europese octrooi. Het beeld van een versnipperde en gefragmenteerde communautaire rechtsorde wordt niet bepaald fraaier van de omstandigheid dat de Gemeenschapsoctrooihouder zich bij octrooi-inbreuk moet wenden tot nationale rechtsprekende colleges die, ieder voor zich, de ter plaatse geldende procedurele en bewijsrechtelijke regels toepassen. Heeft de regering al nagedacht over een mogelijkheid van formele integratie tussen de rechtspleging bij een Gemeenschapsoctrooi en bij een Europees octrooi?

Alvorens een generiek geneesmiddel op de Europese markt gebracht kan worden, dient eerst het octrooi van de oorspronkelijke merkhouder te zijn uitgewerkt. Behoudens de zogenaamde onderzoeksexceptie is het tijdens de looptijd van het octrooi niet mogelijk om onderzoek en registratie van een generiek geneesmiddel te laten plaatsvinden. In de praktijk duurt onderzoek en registratie van een generiek geneesmiddel zo'n drie à vier jaar. Producenten van generieke geneesmiddelen in de Verenigde Staten en Canada mogen wèl al tijdens de looptijd van het octrooi overgaan tot onderzoek en registratie. In dit opzicht verkeren de Europese generieke-geneesmiddelenproducenten in een nadelige mededingingspositie ten opzichte van hun collega's in de VS en Canada.

Idealiter zou, om geheel aan de wensen van de generieke-geneesmiddelenindustrie tegemoet te komen, alle onderzoek en registratie tijdens de looptijd van het octrooi mogelijk moeten zijn, maar de regering wijst in de nota naar aanleiding van het verslag terecht op de Europese dimensie van dit vraagstuk. Voorts wijst het kabinet erop dat de omvang van het wèl toelaatbare onderzoek tijdens de looptijd van het octrooi nogal uiteenloopt in de verschillende Europese landen. Graag verneemt de fractie van D66 of de regering een mogelijkheid ziet voor verruiming ofte wel harmonisatie in Europees verband van de mogelijkheden voor wèl toelaatbare handelingen tijdens de looptijd van het basisoctrooi, in verband met de markttoelating van een generiek geneesmiddel. Het streven van dit kabinet is immers gericht op het bewerkstelligen van meer marktwerking op de Nederlandse geneesmiddelenmarkt en het verlagen van de geneesmiddelprijzen. De fractie van D66 verneemt dan ook graag van de staatssecretaris of zij kans ziet om haar inspanningen in dit opzicht aan te laten sluiten bij die van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zijn er wellicht al concrete resultaten van gemeenschappelijk optreden?

De fractie dringt er eveneens bij het kabinet op aan dat ook in Europees verband duidelijkheid wordt geschapen omtrent de te stellen grenzen aan octrooiering van genetisch materiaal en de mogelijkheid van octrooi op genetische modificatie bij dieren. Gaarne vernemen wij de laatste stand van zaken op dit punt van de regering.

In het begin van mijn verhaal noemde ik al de weerbarstigheid van deze materie, van het totale regime. Op welke termijn verwacht de regering nu de ratificatie en inwerkingtreding van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien? Ziet de regering kans om bij nieuwe toetredingen in de nabije toekomst wijzigingen aan te brengen in het Akkoord, om tegemoet te komen aan de reeks van bezwaren die hier vandaag zijn geuit? Voorlopig zal het Europese octrooi blijven bestaan naast het Gemeenschapsoctrooi.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik heb met veel belangstelling geluisterd naar de kansen en mogelijkheden die kamerleden zien voor de toekomst van een gemeenschappelijk octrooi. Ik interpreteer dit ook zo; dan kom ik meteen tot de stand van zaken. In feite staan wij niet aan het einde van een rit, maar staan wij aan het begin van een rit. Een stap die gedaan moet worden, is – inderdaad, mevrouw Van der Hoeve – ratificatie zonder meer. Als die stap niet wordt gedaan, is een verder overleg over verbetering, harmonisatie en verfijning niet mogelijk.

Als je dit dossier voor het eerst ziet, dan komt de vraag op die u allen stelt: is het dit waard? Wordt hier nu een stap gedaan in de richting van de interne markt die zo wezenlijk is, dat wij alle nadelen die nu nog verbonden zijn aan deze overeenkomst, voorlopig moeten tolereren? Om dat te kunnen beoordelen, is het goed eerst eens die voor- en nadelen op een rijtje te zetten en te kijken welke mogelijkheden er zijn om een volgende stap te doen.

Ik denk dat wij toch kunnen onderscheiden, dat het Gemeenschapsoctrooi een behoorlijk voordeel biedt. Een voordeel, omdat er sprake is van centrale administratie, centrale handhaving en harmonisatie door het Gemeenschappelijk hof van beroep. Maar ook bestuurlijk zien wij in het Gemeenschapsoctrooi een voordeel, omdat de filosofie geheel past in die van de interne markt en harmonisatie ook een uitstraling zal hebben naar nationaal en Europees octrooirecht.

Dat alles kan slechts gerealiseerd worden als wij nu besluiten tot ratificatie, niet straks. Wij kunnen niet eerst allerlei zaken nog prepareren, veranderen of in overleg geven. Een aantal landen heeft het Akkoord al geratificeerd. Met ons tempo bevinden wij ons in de middenmoot. Pas als ratificatie heeft plaatsgevonden, kunnen wij werken aan de wijzigingen die de Kamer heeft voorgesteld en die ook vanuit sommige andere landen worden voorgesteld. Terecht wees mevrouw Voûte erop dat er een aantal momenten zijn waarop dat mogelijk is. Zij noemde in dit verband onder andere de toetreding van de nieuwe landen en het omzetten in een gemeenschappelijke verordening als discussiepunten. Ik zal straks aangeven dat ik al die momenten zal gebruiken om punten waarover de Kamer terecht kritische opmerkingen heeft gemaakt, in positieve zin gewijzigd te krijgen.

Een belangrijk voordeel bij de overeenkomst is dat het bedrijfsleven geen schade ondervindt van de nadelen die er nog zijn. Zoals ook door de woordvoerders al is opgemerkt, blijven naast het Gemeenschapsoctrooi nog het Europese octrooi en het rijksoctrooi van kracht. In de nu voorliggende verordening is sprake van een overgangsregeling. Het is echter de bedoeling deze overgangsregeling onbepaald te laten zijn in verband met de onvolkomenheid in de Gemeenschapsovereenkomst ten aanzien van de vertalingen. En omdat het gewoon mogelijk blijft een Europees octrooi aan te vragen, heeft het bedrijfsleven een keuze uit de verschillende mogelijkheden.

In verband hiermee is het, mede in reactie op de desbetreffende opmerking van de heer Van Walsem, verstandig na te gaan wat het voordeel van het Gemeenschaps octrooi is ten opzichte van een Europees octrooi. In de eerste plaats is het Gemeenschapsoctrooi automatisch in alle landen van kracht. In de tweede plaats zijn de kosten voor een Gemeenschapsoctrooi gelijk aan die voor een Europees octrooi voor alle landen. Het gaat daarbij om een bedrag van ƒ 55.000, waarvan de vertaalkosten ad ƒ 22.000 een substantieel onderdeel uitmaken, al is het niet het voornaamste onderdeel.

Maar al is de prijs gelijk, aan het Gemeenschapsoctrooi zijn nog wel een aantal voordelen verbonden op het punt van het handhavingsproces. Want hoewel vanuit de Kamer terecht kritiek is geuit op het feit dat er nog geen sprake is van echter harmonisatie, is er wel sprake van optimale harmonisatie onder de huidige omstandigheden. Op dit moment is er geen mogelijkheid tot verdergaande harmonisatie op het punt van de procedure rond het Europese octrooi en het Gemeenschapsoctrooi. Er bestaat geen mogelijkheid om het Hof van Justitie te belasten met de gevolgen van deze verdragsovereenkomst. Een ideaal harmonisatieproces zal pas op een wat langere termijn mogelijk zijn. Desalniettemin kan ik u nu al toezeggen dat alle mogelijke kansen moeten worden benut om een stap verder te komen in dat harmonisatieproces. Maar zelfs in deze beginfase, bij dit eerste initiatief, valt toch al te constateren dat er belangrijke voordelen verbonden zijn aan de invoering van het Gemeenschapsoctrooi.

Overigens merk ik nog op dat de voordelen van de mogelijkheid van beroep bij het Gemeenschappelijk hof van beroep ook op dit moment door het bedrijfsleven worden onderkend. VNO en NCW vragen weliswaar om een internationale, hoge beroepsinstantie ook voor de Europese octrooien, maar men is ook positief over de verbetering ten opzichte van de stand van zaken met betrekking tot het Europese octrooi.

Vervolgens wil ik, maar dan enigszins genuanceerd, reageren op de opmerkingen over het talenregime en daarbij proberen tot een oplossing te komen. Zojuist heb ik al aangeven dat de vertaalkosten voor een bedrag van ƒ 22.000 deel uitmaken van het totale bedrag van ƒ 55.000. De kritiek op het regime van nu is, dat de vertalingen niet of weinig zullen worden gebruikt. Die vertalingen zouden ook niet nodig zijn omdat iedere deskundige Frans, Duits en Engels kan lezen en verder vindt men dat de vertalingen relatief hoge kosten met zich brengen. Bij die laatste constatering is mijn vraag: voor wie brengen ze hoge kosten met zich mee? Voor de octrooi-aanvrager? Ja, maar als het gaat om degene die in aanraking komt met het octrooi vanwege vermeende inbreuk, belanghebbendheid of betrokkenheid, is het natuurlijk wel van belang dat goed inzicht kan worden verkregen in de aard, de strekking en de reikwijdte van dat octrooi. Degene die geconfronteerd wordt met een aanvraag voor octrooiverlening, bijvoorbeeld een ondernemer in Nederland, moet goed weten wat de inhoud, de reikwijdte en de strekking van het octrooi is. Om dat inzicht te kunnen verkrijgen, zou de verplichting tot vertaling bij degenen aan de andere kant kunnen komen te liggen waar die wellicht tegen hogere kosten moet worden gedaan. De Raad voor octrooigemachtigden geeft dat ook aan. Ook vind ik een argument dat wij in Europa een sterk pleidooi houden voor de handhaving van het Nederlands in de vergaderingen en procedures. Ik zou het betreuren als het Nederlands via dit kanaal werd opgeofferd en wij onze geloofwaardigheid in ons streven naar het behoud van het Nederlands in andere gremia zouden verliezen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Het is absoluut niet de bedoeling van ons voorstel dat een keus tussen talen wordt gemaakt. Dat is een politiek gevoelige zaak. Daarom doen wij een keus voor alle talen van de Europese Unie, maar die keus betreft dan met name de samenvatting en/of de conclusies. Het is een langdurige discussie en ik heb mij zeer grondig in dit onderwerp verdiept. Ik vind echter, dat een goed geformuleerde samenvatting erg tegemoetkomt aan de wens dat duidelijk wordt waarom het gaat.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Deze opmerking brengt mij ertoe over te gaan tot de volgende fase van mijn antwoord. Inderdaad, wat ik ten aanzien van het Nederlands schetste is eigenlijk een harde voorwaarde voor het punt dat ik hierna aan de orde ga stellen. Ik sta van harte achter alle mogelijke initiatieven om de vertalingen in de praktijk goedkoper te maken en ze toch bruikbaar te houden. De mogelijkheden die de geachte afgevaardigde schetst, heb ik ook in beeld. Sterker nog, de juridische commissie van het Europees octrooibureau waarnaar zij verwees, heeft deze mogelijkheden ook geopperd. Met deze ideeën in gedachten gaan wij serieus aan de slag.

Op de vraag of de toetreding van Zweden en Finland hiertoe aanleiding geeft, zeg ik: ja, want met de toetreding van deze landen wordt in feite het talenregime uitgebreid. Met andere woorden: er is dan een extra argument om deze kwestie opnieuw ter discussie te stellen.

Voorwaarden voor mij zijn dus: toegankelijkheid van de octrooi-informatie, geen discriminatie van het Nederlands en aandacht als de octrooihouder een beroep doet op de rechter. Ik vind het heel belangrijk dat in beeld te houden als je met de doelstelling voor ogen om de vertalingen goedkoper te maken gezamenlijk in een beperkte commissie aan de slag gaat.

Voorzitter! Ik wil vervolgens overgaan tot beantwoording van de specifieke vragen. Mevrouw Voûte vroeg hoe het staat met de daling van het aantal Europese octrooien. Die daling is in 1994 in ieder geval omgeslagen in een geringe groei. Dat is verheugend. Gelet op het feit dat ook het Europese octrooi nog tot de mogelijkheden behoort, verwacht ik dat de invoering van het Gemeenschapsoctrooi zeker geen daling teweeg zal brengen, ook al niet omdat er geen sprake is van een financiële drempel of belemmering ten opzichte van het Europese octrooi.

Hoe denk ik over de samenstelling van het hof? Ik sluit niets uit, behalve de mogelijkheid om personen te kiezen die al een rol spelen in de verleningsprocedure. Dat maakt het wat moeilijk om leden van kamers van beroep van het Europees octrooibureau daarbij te betrekken. Ik vind het wel een goede zaak om nationale rechters te laten plaatsnemen in het gemeenschappelijk orgaan.

Zeer terecht is gevraagd naar de implementatie van en de voorlichting over de nieuwe regeling. In eerste instantie verwijs ik naar de nota "Emplooi met octrooi" uit 1994. Verder verwijs ik naar het Bureau industriële eigendom, dat bezig is met promotie van het hele gebied van kennisbescherming. De suggestie om de voorgenomen wijzigingen en evaluatieresultaten direct mee te nemen, pak ik positief op.

Mevrouw Van der Hoeven vroeg mij naar de bevoegdheid van de beperkte commissie. Deze commissie is bevoegd om termijnen in het verdrag en om het uitvoeringsreglement te wijzigen. Verder kan zij andere verdragswijzigingen voorbereiden. Dat is natuurlijk buitengewoon belangrijk.

Het is inderdaad noodzakelijk om nu te ratificeren. Bij het ontbreken van ratificatie zullen alle voorstellen tot verbetering die zijn gedaan – ik noem de voorstellen tot harmonisatie van rechtspleging en die inzake het vertaalregime – niet in werking kunnen treden. Het is bitter, maar het is "ja" of "nee". Wij zullen moeten besluiten tot ratificatie, willen wij werk kunnen maken van de genoemde aspecten. Ik zal straks specifieker ingaan op de vooraankondiging van moties, op de manier waarop ik met de voorstellen, de aanbevelingen en de aansporingen wil omgaan.

Mevrouw Witteveen heeft het kostenverschil met de Verenigde Staten genoemd. Inderdaad is sprake van een kostenverschil. Met enige trots wijs ik erop dat er ook een verschil in kwaliteit is. Het Amerikaanse octrooi is minder diepgaand en biedt dus meer kans op geschillen, waardoor de kosten in het natraject hoger kunnen zijn. Bovendien gaat het in de VS om een nationaal octrooi, terwijl wij in Europa nog steeds te maken hebben met aanspraken op een octrooi in zeventien landen. Het Europees octrooibureau is een internationale organisatie met werktalen. Dat maakt het natuurlijk ook duurder.

Is het niet mogelijk om in afwachting van de komst van het Gemeenschapsoctrooi en de organisatie die daarbij hoort, te beginnen met de discussie over het Gemeenschappelijk hof en zijn taken in de richting van het Europese octrooi? Het zou heel mooi zijn om deze dingen parallel te schakelen, maar het kan niet. Er kan pas daadwerkelijk gewerkt en overlegd worden als sprake is van een aanvaard verdrag en daarmee een aanvaarde verdragsorganisatie. Op de punten waarvoor het wel mogelijk is, moet alvast met de discussie worden begonnen. Die mogelijkheden wil ik graag ten volle benutten.

De vraag of de deregulering van de octrooibescherming getoetst is aan de MKB-normen voor deregulering en dergelijke, zal ik uitgebreid schriftelijk beantwoorden. In zijn algemeenheid wil ik zeggen dat, hoewel er kritiek bestaat op de mate waarin sprake is van deregulering van het Gemeenschapsoctrooi, wij toch moeten constateren dat er gezien de omstandigheden sprake is van optimale vereenvoudiging. Ik heb dat in mijn inleiding ook al gezegd. Misschien is die vereenvoudiging niet maximaal, maar zeker voor het regime van handhaving en het regime van verlening is er eerder sprake van deregulering dan van extra regels. Er kan dan gesteld worden dat wij nu in plaats van één regeling drie verschillende regelingen hebben, namelijk rijksoctrooi, Europees octrooi en Gemeenschapsoctrooi. De reactie daarop kan echter weer zijn dat hierdoor de mogelijkheden voor het bedrijfsleven worden vergroot. Dat kan toch niet als maat genomen worden, wanneer gesteld wordt dat drie regelingen meer regels opleveren en dat dit een nadeel is?

Mevrouw Witteveen heeft mij gevraagd om inzicht te geven in de kosten van het hof. Ik wil dat best doen. Ik wil echter wel aangeven dat er op dit moment nog niet veel van te zeggen is, behalve het volgende. Er is een systeem afgesproken waardoor, weliswaar in de beginfase – het loopt niet helemaal synchroon – het aantal aanvragen de uitgaven en de opbouw van de organisatie bepaalt. Wij gaan dus niet uit van een bepaalde hoeveelheid aanvragen om op basis daarvan meteen een hele organisatie op te tuigen. Wij bouwen dit langzaam op vanuit het Europees octrooibureau, hetgeen overigens niet wil zeggen dat dit in de beginfase altijd helemaal gelijk loopt. Wij weten echter allemaal dat dit bepaald geen verliesgevende organisatie is.

Mevrouw Witteveen heeft ook gevraagd naar de regeling voorgebruik en de verplichte licenties. In 1989 is al afgesproken dat hier nader overleg over zou worden gevoerd en dat er nadere regelingen zouden worden geformuleerd. Ik kan mevrouw Witteveen van harte toezeggen dat ik mijn schouders hieronder zal zetten.

Mevrouw Van der Hoeven heeft onder andere gevraagd of verdere vereenvoudiging niet mogelijk is. Daar waar dat mogelijk is, zullen wij alert zijn op toepassing van die vereenvoudiging.

Verder heeft mevrouw Van der Hoeven gevraagd om voor de harmonisatie van het procesrecht, met name het burgerlijk recht, te denken aan een pilot in de vorm van dit voorstel. Het lijkt aantrekkelijk om een heel concreet voorbeeld te hanteren om een fors begin te maken met de harmonisatie. Wanneer wij dat evenwel op dit punt zouden doen, zouden wij dat net zo goed over de gehele bandbreedte kunnen doen. Hier zit namelijk zoveel aan vast aan burgerlijk procesrecht dat je het kenmerk van een pilot daardoor in feite verliest. Het is dus net zo efficiënt en doeltreffend en het kost net zoveel werk, als wanneer wij het over de gehele bandbreedte doen.

Mevrouw Van der Hoeven, de heer Van Walsem en mevrouw Witteveen hebben gezegd dat ik vooral momenten moet aangrijpen om de problematiek van de generieke geneesmiddelen op te pakken. De heer Van Walsem heeft gevraagd of er al concreet resultaat is geboekt. Hij heeft dit waarschijnlijk gevraagd naar aanleiding van mijn antwoord op kamervragen eind vorig jaar. Er zijn geen concrete resultaten geboekt, althans geen positieve resultaten. Wij zullen moeten proberen om deze kwestie in de toekomst opnieuw op de agenda te krijgen, onder andere via de nieuwe organisatie, de beperkte commissie in het kader van het Gemeenschapsoctrooi.

Ik wil graag nog een gigantisch misverstand wegnemen over notities. Ik heb de toezegging van mevrouw Van Rooy uiteraard nauwlettend uit de Handelingen gehaald en deze in mijn gedachten verankerd. Maar de toezegging van mevrouw Van Rooy ging over het geven van informatie aan de Kamer na invoering van de richtlijn, en wel informatie over de consequenties; zo staat het letterlijk in de Handelingen. Daarom heb ik gemeend dat ik de Kamer erop attent moest maken dat, nu de richtlijn was geblokkeerd, ik die informatie niet kon geven. Maar ik heb nog een andere notitie toegezegd in de Eerste Kamer, en wel over de interpretatie van de richtlijn als het gaat om het rijksoctrooi, en dus ook over onze mogelijkheden in discussies op andere terreinen. Op dit moment ligt het concept van die notitie nog bij de Raad van State, die ik heb verzocht mij uitvoerig te informeren over de mogelijkheden, gebaseerd op bestaand recht, bestaande verordeningen en bestaande normen en waarden, neergelegd in onze eigen wetgeving. Zo moet worden bezien op welke manier wij nadere invulling kunnen geven aan de ethische norm. Als die notitie gereed is, krijgt de Tweede Kamer haar gewoon, dat staat als een paal boven water.

Ik kom toe aan de kwestie van de gebruikersmodellen, waar mevrouw Witteveen over heeft gesproken. Ik ben bereid om met het MKB-Nederland te spreken over deze materie. Ik denk dat het goed is dat wij er op een nader tijdstip nog eens op terugkomen.

Inzake de generieke geneesmiddelen heb ik al toegezegd dat ik waar mogelijk, ook via het nieuwe gemeenschappelijke octrooi, het gemeenschappelijke standpunt van de Kamer en van mij over de overgangstermijn nog eens ter discussie zal stellen. Op dit punt doe ik dus gaarne een toezegging.

Over de stand van zaken inzake het compromis tussen de Europese Raad en het Europees Parlement over de richtlijn, kan ik meedelen dat men op dit moment probeert om een nieuw compromis te vinden. Die pogingen zijn overigens vooral gericht op genetische manipulatie van menselijk materiaal. De kwestie van een octrooi op dieren is naar mijn mening al eerder in de richtlijn geregeld conform de opmerkingen in de Tweede Kamer en de ondersteunende motie van mevrouw Witteveen. Daarin wordt namelijk dezelfde terminologie gebruikt: het gaat niet om octrooien op dieren maar om octrooien op de technologie en de uitvindingen met betrekking tot dieren.

Ik meen dat ik de heer Van Walsem antwoord heb gegeven over de kosten. Ik vind zijn vraag helder en, overigens, makkelijk te beantwoorden. Wij hebben een goed inzicht in de kosten. Het is mogelijk dat er andere bedragen worden genoemd, want ze zijn in Marken omgezet. Een andere verklaring zou ik niet weten, want de bedragen zijn gewoon bekend.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar uitgebreide beantwoording. Op enkele zaken kom ik nog even terug, vooral op het naast elkaar blijven bestaan van het Europese octrooi en het Gemeenschapsoctrooi. De staatssecretaris gaf aan dat ook zij hecht aan de mogelijkheid om daaruit te kiezen. In eerste termijn heb ik dat een overgangsregeling voor onbepaalde tijd genoemd. Eigenlijk is dat een contradictio in terminis, maar ik bedoel ermee dat pas op de heel lange termijn misschien alleen het Gemeenschapsoctrooi overblijft. Voorlopig moet de keuzemogelijkheid blijven bestaan. De staatssecretaris heeft te kennen gegeven dit van belang te achten. Ik meen dat het Akkoord op deze punten gewijzigd dient te worden. Als het bedrijfsleven Gemeenschapsoctrooi aanvraagt maar halverwege de procedure vanwege de kosten besluit om toch Europees octrooi aan te vragen, kan er op grond van artikel 32 van het uitvoeringsreglement een boete worden opgelegd. Dit zal dus gewijzigd moeten worden.

De staatssecretaris heeft gezegd dat de vertaalkosten van een octrooi op dit moment ƒ 22.000 bedragen op een totaal van ƒ 55.000. Als er meer landen toetreden, wordt dit bedrag ƒ 70.000.

De heer Van Walsem (D66):

Moet artikel 32 van het uitvoeringsreglement wel veranderd worden als er geen overgangsregeling is? De boetebepaling is in het leven geroepen omdat er, voordat men op zijn beslissing terugkomt, al een aantal werkzaamheden is verricht.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De Europese Commissie beslist over het opleggen van die boete en over de hoogte daarvan. Gezien de vele kritiek, ligt het in de verwachting dat er geen volledig gebruik zal worden gemaakt van het Gemeenschapsoctrooi. Er is daartoe echter wel een organisatie in het leven geroepen en ook is het Gemeenschappelijk hof van beroep ingesteld. In de visie van de EG is het dan inderdaad jammer als er geen gebruik van gemaakt wordt. Ter stimulering van het Gemeenschapsoctrooi kan een boete worden opgelegd wanneer men voor een Europees octrooi kiest. Dat willen wij niet. Wij willen het bedrijfsleven de mogelijkheid geven, een vrije keuze te maken. Daartoe zal het Akkoord op een aantal punten aangepast moeten worden.

De heer Van Walsem (D66):

De boete dient ook om te voorkomen dat men al te lichtvaardig in beroep gaat.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De procedure moet uiteraard functioneel zijn. De boete dient nu ter stimulering van het gebruik van het Gemeenschapsoctrooi.

De vertaalkosten vormen een belangrijk punt. Het verdrag moet functioneel zijn, maar ook betaalbaar. De staatssecretaris is niet geheel aan mijn verzoek tegemoet gekomen en daarom dien ik de motie in, die ik in eerste termijn al heb aangekondigd. De staatssecretaris kan haar als een steuntje in de rug beschouwen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien de octrooiaanvrager verplicht het gehele octrooischrift te vertalen in alle officiële talen van de verdragsluitende staten in de EU;

voorts constaterende, dat deze verplichting zal leiden tot zeer hoge vertaalkosten voor het bedrijfsleven;

van oordeel, dat zulks zal leiden tot een zeer beperkt gebruik van het Gemeenschapsoctrooi en dat dit op gespannen voet staat met de opzet van het Akkoord;

verzoekt de regering bij de lidstaten van de EU te bevorderen dat het vertaalprobleem wordt opgelost door de mogelijkheid te bieden slechts de conclusies en/of samenvatting van het octrooischrift in alle officiële talen van de landen van de EU te vertalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het leden Voûte-Droste, Witteveen-Hevinga en Van Walsem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (23953, R1524).

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Wat is het verschil tussen de motie van mevrouw Voûte en de toezegging van de staatssecretaris?

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De staatssecretaris heeft enkele restricties aangebracht. Zij maakt niet de keuze die wij wel maken. Ik heb haar niet horen zeggen dat zij kiest voor alleen een vertaling van de samenvatting en de conclusies. Als zij dat toezegt, kan ik mijn motie intrekken.

Ik zie gaarne de notitie inzake het MKB tegemoet. De staatssecretaris zal vooral de sobere instelling van een doelmatig Gemeenschappelijk hof van beroep bevorderen. Naarmate het beroep dat hierop wordt gedaan toeneemt, zal het hof verder worden opgebouwd. Wij kunnen ons daarin vinden.

Voorzitter! Tot slot. De staatssecretaris geeft aan dat zij de mogelijkheden van de toetreding van Finland, Zweden en Oostenrijk zal benutten als moment om een aantal wijzigingen aan te brengen. Zij zal ook bekijken of er in de verordening als zodanig mogelijkheden zijn. Dat verheugt ons zeer. Dat zou een mogelijkheid bieden tot een toegankelijk en bereikbaar Akkoord. Wil de staatssecretaris, als zij van deze mogelijkheden gebruik maakt, verslag doen aan de Kamer?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Ik denk dat de vraag over het al dan niet noodzakelijk zijn van het nu ratificeren heel duidelijk beantwoord is. Als je nu niet ratificeert, kun je ook niet meepraten over wijzigingen van het Akkoord. Wijzigingen van het Akkoord zijn pas mogelijk op het moment dat de ratificatie heeft plaatsgevonden. Er vinden tussentijds geen wijzigingen plaats. Ik zou graag van de staatssecretaris willen weten of deze vraag positief beantwoord kan worden.

Voorzitter! Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij de toetreding van een aantal nieuwe landen wil benutten om een aantal zaken aan de orde te stellen. Ik heb begrepen dat het dan met name gaat om het talenregime en de kostenaspecten. Ik dacht in haar toezegging gehoord te hebben dat zij kiest voor een systematiek waarbij de taal van alle kleine lidstaten overeind blijft. Dat is een heel gevoelig politiek punt. Wij onderschrijven dat. Ik heb dat in eerste termijn ook gezegd. Hieruit volgt dat er een keuze gemaakt zal moeten worden voor een goede vertaling van de conclusies en/of de samenvattingen. Dat is in feite de tekst van de motie. Als dit inderdaad bevestigd wordt door de staatssecretaris, heb ik geen behoefte aan de motie. Graag hoor ik van de staatssecretaris of mijn conclusie op dat punt inderdaad juist is.

Voorzitter! Wat de aard en de reikwijdte van de conclusies en samenvattingen betreft, ben ik van mening dat een octrooi en een octrooivertaling natuurlijk goed toegankelijk moeten zijn. Dat betekent dat inderdaad aan de omvang en de inhoud van die vertaling eisen gesteld mogen worden. Anders wordt aan het bezwaar van mevrouw Voûte niet tegemoetgekomen en bereikt de vertaling in feite niet wat zij beoogt, namelijk een toegankelijk octrooi. Misschien kan de staatssecretaris nog eens helder aangeven wat precies haar bedoeling is.

Voorzitter! De staatssecretaris wil de weg van de beperkte commissie benutten voor andere zaken. Het gaat dan met name om de problematiek rond de gedwongen licenties, de geschillenbeslechting en de positie van de generieke geneesmiddelen. Zij wil hiervoor met name de voorbereidende taak van de beperkte commissie benutten. Zij geeft hiermee op dit moment aan dat zij kiest voor de acties die wij graag zouden zien en voor de weg die wij hebben aangegeven. Wat ons betreft zijn wij het hiermee eens.

Voorzitter! Dan de pilots van octrooirecht. Dit lijkt aantrekkelijk, maar het zou te breed worden. Misschien kan ook dit punt in de beperkte commissie aan de orde gesteld worden op basis van de evaluatie die er zeer zeker zal komen, met name als het gaat om de geschillenbeslechting.

Tot slot een opmerking over de notitie over de octrooiering van genetisch materiaal. Ik heb de antwoorden op de vragen die mijn collegae Witteveen en Van Walsem en ik zelf gesteld hebben, er nog eens bijgehaald. Vraag 8 luidde: Bent u bereid de aan de Eerste Kamer toegezegde studie over mogelijke nieuwe criteria voor octrooiverlening ook toe te zenden aan de Tweede Kamer, zeker nu de vaststelling van de Europese biotechnologierichtlijn op zich laat wachten door de blokkade van het Europees Parlement? Het antwoord hierop was: "Ja, de kwestie wordt voor advies aan de Raad van State voorgelegd en het advies van de Raad van State zal ik te zijner tijd ook aan de Tweede Kamer doen toekomen".

Als het advies van de Raad van State, gecombineerd met het uiteindelijke standpunt van het kabinet, los van de situatie rond de richtlijn biotechnologie, aan de Tweede Kamer wordt toegezonden, dan is dat, denk ik, de door ons bedoelde notitie. In dat geval is ons probleem op dat punt opgelost. Wanneer dit niet het geval is, dan blijven wij met het probleem van de motie zitten.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van vragen over de harmonisatie van de rechtspraak. Ook in mijn visie zal het Gemeenschappelijk hof van beroep pas een taak kunnen krijgen op het moment waarop het Akkoord in werking is getreden. Ik vind het belangrijk om een motie in te dienen, omdat op dat punt het Europees octrooiverdrag gewijzigd zal moeten worden wanneer het Gemeenschappelijk hof ook een taak gegeven wordt in de Europese procedure. Gelet op de Europese betekenis van de uitspraken van het Nederlandse parlement, leg ik de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - harmonisatie van octrooibeleid in de EU noodzakelijk is;

  • - uniformering in de systemen van geschillenbeslechting betreffende octrooiverlening in het kader van het Gemeenschapsoctrooi en in het kader van het Europese octrooi daaraan bijdraagt;

constaterende, dat er evenwel ook na het in werking treden van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien twee systemen blijven bestaan;

nodigt de regering uit te bevorderen dat het Gemeenschappelijke Hof van Beroep ook een taak krijgt in de inbreuk- en nietigheidsprocedures voor Europese octrooien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Voûte-Droste en Van Walsem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (23953, R1524).

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

De staatssecretaris is uitvoerig ingegaan op de mogelijke verklaringen voor de verschillen in aantallen octrooi-aanvragen tussen de Verenigde Staten en Europa. In ieder geval was de mededeling van de staatssecretaris over het kwaliteitsaspect belangwekkend. Betekent dit dat de uitvindingen die gedaan worden, veel innovatiever zijn en dus een sterke concurrentiekracht zouden kunnen hebben? Wat zijn dan de gevolgen van die verschillen in kwaliteit? Ik heb begrepen dat de staatssecretaris mijn mening deelt dat de kosten ook een heel belangrijke rol spelen en dat onderstreept alleen maar dat wij in Europa moeten streven naar een zo goedkoop mogelijke manier van octrooiverlening. Dat onderstreept ook nog eens het punt van de vertaalkosten.

In dat verband heb ik nog niets gehoord over de positie van het Europees octrooibureau. Zijn er mogelijkheden om tot effectievere werkwijzen te komen? Misschien kan de staatssecretaris daar nog iets over zeggen.

Ik kom op de notitie over biotechnologie. Het is uitstekend dat de staatssecretaris aangeeft dat er misverstanden zijn en dat deze uit de weg geruimd moeten worden. Mijn punt betrof echter niet alleen de ethische normering en opvattingen over zedelijkheid als het gaat over artikel 3 van de Rijksoctrooiwet. Het ging vooral ook over de onduidelijkheid die is ontstaan tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het artikel 3b dat werd geamendeerd tijdens de behandeling in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft een aantal elementen naar voren gebracht die op zichzelf niet allemaal weersproken werden door de staatssecretaris, zoals de vraag of dieren nu wel of niet octrooibaar zijn. Ik vind het belangrijk om daarover duidelijkheid te krijgen en de notitie in al haar breedheid te ontvangen. Daarom leg ik de volgende uitspraak aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - tijdens de behandeling van de Rijksoctrooiwet in de Eerste Kamer door het standpunt van de regering onduidelijkheid is ontstaan over de interpretatie van het geamendeerde artikel 3 met betrekking tot octrooieren van levend materiaal;

  • - de regering aan zowel de Eerste Kamer als aan de Tweede Kamer in antwoord op schriftelijke vragen (nr. 808) de toezegging heeft gedaan een notitie te zenden over mogelijk nieuwe criteria voor octrooiverlening;

  • - de regering in antwoord op genoemde schriftelijke vragen heeft meegedeeld, de kwestie aan de Raad van State te zullen voorleggen;

  • - de totstandkoming van een Europese richtlijn bescherming biotechnologische uitvindingen gestagneerd is;

van mening, dat Nederland deze situatie evenwel moet aangrijpen om tijdig een helder standpunt over de wettelijke bescherming van biotechnologische uitvindingen te formuleren;

verzoekt de regering genoemde toegezegde notitie op korte termijn naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Voûte-Droste en Van Walsem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (23953, R1524).

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ten slotte wil ik nog ingaan op de positie van het midden- en kleinbedrijf. Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging dat zij bereid is om nog eens met een Nederlandse organisatie in overleg te treden over de vraag of het nu zinnig is om binnen Europa een apart systeem voor het midden- en kleinbedrijf te ontwikkelen. Ik verzoek haar tevens het resultaat van dat overleg te betrekken bij de notitie die zij aan mevrouw Voûte heeft toegezegd. Dat lijkt mij heel logisch.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! De verleiding is groot om de tweede termijn te bekorten tot "ja". Een aantal kamerleden heeft immers gevraagd of het juist is dat ik dat of dat gezegd heb en het antwoord daarop is "ja". Ik zal het dus kort houden. Voor de bevestiging zal ik de onderscheiden punten even langslopen.

Mevrouw Voûte heeft inzake de motie gevraagd naar de relatie tussen het vereenvoudigen van het talenregime en de voortgang. Zij heeft mij daarvoor een tekst gegeven. Daar kan ik op zichzelf mee leven, ware het niet dat ik het jammer vind dat zij in de laatste zinnen de mogelijkheden beperkt tot samenvatting en conclusies. Ik meen namelijk dat er meer mogelijkheden zijn. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan een integrale vertaling bij een procedure voor de rechter. Ik wil deze motie overnemen als mevrouw Voûte mij wat meer ruimte geeft dan zij in de laatste twee zinnen doet. Ik vind het vrij essentieel dat de restrictie die ik noemde, ook door haar wordt erkend, namelijk dat wij – mevrouw Van der Hoeven zei het al – belang moeten hechten aan de gelijke behandeling van talen en bij een regime voor alle landen het Nederlands zouden moeten bepleiten. Dat zou ik graag bevestigd willen zien. Dan kan zij ook een keer "ja" zeggen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat zou ik graag willen doen, maar hierbij heb ik ook een restrictie. Wil het in dit geval betaalbaar zijn, dan is de mogelijkheid om conclusies en/of goed geformuleerde samenvattingen te vertalen het uitgangspunt. Niets weerhoudt een bedrijf dat een Gemeenschapsoctrooi aanvraagt ervan, ervoor te kiezen alles te vertalen. Dat kan. Het Gemeenschapsoctrooi moet wel in kunnen gaan op basis van een vertaling van conclusies en samenvattingen. Is er een procedure, dan moet het mogelijk zijn dat een octrooihouder aan een rechter die een beroep doet op zijn octrooi, verplicht is om een vertaling te overleggen. Dat hoort er wel bij.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Als de motie niet limitatief is en dit soort aspecten daarbij betrokken kan worden, dank ik mevrouw Voûte van harte voor deze ondersteunende motie, zoals zij de motie zelf noemde. Ik had alleen een beetje zorg over de beperking die daarin is aangegeven. Is die alleen maar als voorbeeld genoemd en dienen de samenvatting en de conclusies in ieder geval vertaald te worden terwijl de mogelijkheid dient te bestaan om te beschikken over de volledige vertaling in het belang van mensen en ondernemingen die worden betrokken bij een octrooi-aanvrage, octrooiverlening of een rechterlijke procedure, dan moet je die verplichting daarin opnemen. Als mevrouw Voûte dat goed vindt, wil ik haar motie graag in die zin lezen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Daar kan ik mij in vinden.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Dan zijn wij het eens.

Voorzitter! Ik ga in op de boete bij de overgang van het Gemeenschapsoctrooi naar Europees octrooi en de overgangsregeling. Ik moet even bekijken wat zich voordoet bij een wijziging van de verordening. Men heeft echter integraal de intentie om het Gemeenschapsoctrooi en het Europese octrooi naast elkaar te laten bestaan. Dat hoeft geen eeuwigheidswaarde te hebben, het zal voorlopig zo zijn. "Voorlopig" moet daarbij niet gezien worden als een bepaalde termijn. Onder de huidige opvattingen is dat om twee redenen wenselijk. Ik gaf het al aan. In de eerste plaats bied je ondernemers meer mogelijkheden.

In de tweede plaats merk ik op dat wanneer een vertaling ontbreekt in de aanvraag van een Gemeenschapsoctrooi, de mogelijkheid bestaat terug te vallen op een Europees octrooi met een beperkt aantal talen. Er is dus een soort vangnetconstructie gemaakt voor die situaties waarin een bedrijf niet geheel voldaan heeft aan de vertaalverplichting. Als straks het talenregime is verbeterd, gaat het gemakkelijker. In die situatie is een procedure in werking gezet die geld kost en waarvoor na een overweging door de beperkte commissie een bedrag wordt vastgesteld dat kan worden opgelegd.

Ik heb al toegezegd het midden- en kleinbedrijf te zullen consulteren over de gebruikersmodellen en bijzondere regimes. Dat ik de uitkomsten van dat overleg meedeel aan de Kamer vind ik vanzelfsprekend.

In de motie met betrekking tot de harmonisatie word ik uitgenodigd, te bevorderen dat het Gemeenschappelijk hof van beroep een taak krijgt bij inbreuk- en nietigheidsprocedures voor Europese octrooien. Die uitnodiging in deze motie neem ik graag aan. Ik attendeer wel op de kanttekening die ik in mijn eerste termijn heb gemaakt, dat dit slechts kan na de inwerkingtreding van het Akkoord en nadat een aantal zaken is geregeld. Dit kan niet op korte termijn geregeld worden. Het is en kwestie van de lange termijn. Het verzoek zal ik wel positief ondersteunen.

Ik wil nog even terugkomen op de notitie. In de Eerste Kamer ben ik volstrekt helder geweest over de interpretatie van de octrooibaarheid van dieren. De formulering is steeds geweest: octrooien op technologie/innovatieve handeling. Ik heb deze notitie toegezegd in reactie op de vragen. Die toezegging staat. Ik heb dat in mijn eerste termijn aangegeven. Ik herhaal dus mijn toezegging dat de Kamer deze notitie zal krijgen. Mijn voorgangster heeft op een ander punt ook een notitie toegezegd. Ik heb daarvan aangegeven dat ik die toezegging niet kon nakomen, omdat de richtlijn er nog niet is. Als echter mijn eigen toezegging bedoeld wordt, dan is mijn antwoord volmondig ja. Ik zal dus voldoen aan het verzoek in de motie en de Kamer die notitie toesturen. Ik was het al van plan. Ik heb zelf het initiatief genomen, zonder motie. Ik beschouw haar dus als een motie ter ondersteuning.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! De staatssecretaris en ik verschillen van mening over de vraag in hoeverre onduidelijkheid is ontstaan over artikel 3 betreffende octrooiering van dieren. Ik ben van mening dat onduidelijkheid is blijven bestaan na de beantwoording van de schriftelijke vragen, met name over de interpretatie van de regering van dat onderdeel. Daarom verzoek ik de staatssecretaris nadrukkelijk, dat aspect te betrekken in de toegezegde notitie. Dat punt zal een wezenlijk onderdeel blijven vormen van de Europese discussie.

Ik ben blij met de toezegging van een notitie over de ethiek. Daarbij gaat het om genetische manipulatie in relatie tot menselijk materiaal.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik heb de Raad van State gevraagd, mij te adviseren over een vraag die in de Eerste Kamer aan de orde is geweest. Gevraagd werd namelijk om een betere omschrijving van ethische normen en waarden in het voorportaal van de octrooi-aanvrage bij rijksoctrooien. Mevrouw Witteveen daarentegen vraagt, nog eens terug te komen op de interpretatie van octrooibaarheid van methodes en dieren. Dat aspect kan wel aan de orde komen in de notitie. De notitie waarover ik advies heb gevraagd, wil ik laten doorgaan. Anders gaan er twee kwesties door elkaar lopen. Als de notitie de Kamer bereikt, heeft zij volop de gelegenheid, dat punt aan te grijpen om eventuele onduidelijkheid op te helderen. Ik voel daar wel iets voor. Ik laat de notitie zoals zij is. Ik wil daar geen zaken meer aan toevoegen. Dat lijkt mij vertragend te werken.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik wijs erop dat in de motie bewust wordt gesproken over het geamendeerde artikel 3. Het gaat dan zowel over de dieren als over de zedelijkheidswetgeving, waarover de Raad van State een advies zal uitbrengen. Aangezien de staatssecretaris heeft gezegd, geen moeite met de motie te hebben, ga ik ervan uit dat het zal gaan over het totale artikel 3.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Om nieuwe onhelderheid te voorkomen lijkt het mij goed, dat de notitie die ik de Eerste Kamer heb toegezegd – ik zal die ook aan de Tweede Kamer sturen – een notitie zal worden waarom de Eerste Kamer heeft gevraagd. Als daarnaast een verduidelijking van de interpretatie van artikel 3 wordt gewenst, dan moet dat apart gebeuren. Ik wil mevrouw Witteveen graag volgen, als zij om meer duidelijkheid vraagt ter zake van de interpretatie. Ik wil dat graag te zamen met de notitie doen. Het maakt geen deel uit van de vraag aan de Raad van State, althans onvoldoende.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik begrijp dat. In de schriftelijke vragen die wij hebben gesteld wordt ook over de notitie gesproken. Het karakter van de door ons bedoelde notitie strookt met de motie.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Oké. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer die informatie krijgt.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 11.55 uur tot 13.00 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven