4 Vreemdelingentoezicht

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht (32528).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Swagerman (VVD):

Voorzitter. Laat ik beginnen met op te merken dat mijn fractie volledig achter de centrale doelstelling van dit wetsvoorstel staat. Verbetering van de mogelijkheden tot identiteitsvaststelling bij vreemdelingen, c.q. verruiming daarvan, achten wij een goede zaak.

De identiteitsbepaling is van wezenlijk belang voor een richtig functioneren van de vreemdelingenketen. Wat er zij van het uitgangspunt van dit kabinet om een streng maar rechtvaardig beleid te voeren, het is onmiskenbaar zo dat een zuivere benadering, waarbij de goeden zo snel mogelijk van de kwaden dienen te worden onderscheiden, of beter gezegd de rechthebbenden van de niet-gerechtigden, gediend is met een adequaat identificeringsproces. Bij de behandeling, net voor het kerstreces, van het wetsvoorstel inzake biometrie in de vreemdelingenketen was dit ook de centrale gedachte en ik heb toen, interruptievrij, kunnen zeggen dat niemand daartegen kan zijn. Dat doe ik dus nu weer.

Ten onrechte wordt dit soort voorstellen vaak in de verkeerde sleutel gezet. Men noemt dan stigmatisering en het onderbelicht zijn van de humane kant. Mijn fractie verzet zich tegen een dergelijke benadering. Het doet mij denken aan wat de Nationale ombudsman eens noemde de spanning tussen het denken vanuit het systeem en het denken vanuit de mens. Maar die spanning hoeft er helemaal niet te zijn; het een sluit het ander geenszins uit. De professional op de werkvloer zal en mag oog hebben voor de menselijke kant. De overheid zal een logisch, duidelijk en intrinsiek rechtmatig systeem moeten bedenken.

In dit verband heeft mijn fractie een eerste vraag. Als we praten over verbetering van de identiteitsvaststelling, is het systeem met het onderhavige wetsvoorstel, met de hiervoor genoemde Wet biometrie in de vreemdelingenketen en met het nog op stapel staande voorstel inzake verbeteren aanpak fraude met identiteitsbewijzen, voorlopig compleet. Of zijn op dit vlak nog meer initiatieven van het kabinet te verwachten?

De in het wetsvoorstel voorziene verruiming van bevoegdheden heeft, naar mijn fractie meent, voldoende grondslag in de praktijk van alledag, waaruit blijkt dat in te veel gevallen onduidelijkheid bestaat over de status van de vreemdeling. Daarbij speelt niet alleen het belang om dat beleid juist en objectief te kunnen effectueren in het algemeen, maar ook het individueel belang van de vreemdeling zelf. Twijfel of onzekerheid over de identiteit is ook in het geval dat een vreemdeling geheel terecht aanspraak maakt op een verblijfsvergunning, voor de persoon in kwestie vervelend.

Ook wijst mijn fractie op het aspect dat een bepaald beleid draagvlak in de samenleving moet hebben en houden. Is dat er niet of onvoldoende – en dat zou maar zo het geval kunnen zijn indien niet genoeg aan fraudebestrijding wordt gedaan – dan komt dat ook de positie van de rechthebbende niet ten goede.

Als mijn fractie beziet hoe de concrete uitwerking van de verruiming is vormgegeven dan kan zij daar ook in grote lijnen achter staan. Het betreft effectieve en ook redelijke bevoegdheden die met voldoende mate van zorgvuldigheid zijn verwoord en die ook voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.

Op één punt houden wij echter de nodige twijfel. Onder dankzegging aan de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen, willen wij op deze plaats nog stilstaan bij het aspect van de doorzoeking. Enige precisering rond het onderscheid tussen de in dit voorstel voorziene vreemdelingenrechtelijke doorzoeking en de strafrechtelijke doorzoeking is wel op zijn plaats. Op dit punt heeft mijn fractie dan ook de vraag of de staatssecretaris daaraan nog een paar beschouwingen kan wijden.

Ter toelichting moge het volgende dienen. Bij de strafrechtelijke doorzoeking bestaat de bevoegdheid tot stelselmatig doorzoeken. Van doorzoeken is al sprake zodra er meer zoekhandelingen worden verricht dan zoekend rondkijken. Om precies te zijn: de Hoge Raad definieerde het als volgt. Huiszoeking, thans doorzoeking geheten, is het stelselmatig en gericht onderzoeken van een plaats op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. De regering ziet ook wel dat ter afbakening van de strafrechtelijke zoeking met de in dit voorstel voorziene zoeking een heldere uitleg nodig is. Zo heeft zij de in het oorspronkelijke voorstel opgenomen bepaling dat de zoeking gericht zou dienen te zijn op documenten, na kritische vragen daarover, bij nota van wijziging vervangen door: "zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid". Voorts is toen toegevoegd: "de doorzoeking vindt slechts plaats voor zover dit niet leidt tot substantiële schade aan de ruimte of aan de zaken die zich in de ruimte bevinden". Mijn fractie heeft evenwel nog steeds de nodige twijfels of deze wijzigingen de bedoelde afbakening voldoende schragen.

Bij zaken waaruit redelijkerwijs de identiteit kan blijken, moet toch nog steeds gedacht worden aan een zeer brede variëteit van voorwerpen, zoals documenten, pasjes, mobiele apparatuur, foto's en brieven, allemaal op de kleinst mogelijke plekken in een woning te verstoppen, hetgeen noopt tot een stelselmatig optreden. Het is in dit kader overigens opmerkelijk dat de regering onder andere in de memorie van antwoord in één adem als voorbeeld van een beperkte doorzoeking spreekt van het kijken in een in de ruimte aanwezige sporttas of het onderzoeken van de systeemplafonds. Onwillekeurig moet ik dan denken aan het zoeken onder alle dakpannen of in liftschachten. Zou de staatsecretaris dat ook als beperkt willen kwalificeren?

Ook het schadecriterium overtuigt onvoldoende in dit verband. Immers, ook bij de strafrechtelijke doorzoeking, ofschoon daar niet als een soort beperkende voorwaarde in de wet opgenomen, zal in de regel het optreden met geen of zo min mogelijk schade veroorzakend effect moeten plaatsvinden. Los hiervan is het een weinig onderscheidende maatstaf omdat in de praktijk iets vaak zonder schade te voorzaken kan worden onderzocht. Het is maar hoeveel tijd je wilt besteden en welke technische middelen tot je beschikking staan.

Als gezegd: graag een nadere beschouwing van de staatsecretaris over deze overwegingen. Wij wachten zijn reactie met belangstelling af.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn fractie constateert dat de afgelopen jaren tal van instrumenten en bevoegdheden zijn toegevoegd om het vreemdelingentoezicht uit te breiden, de identiteit vast te stellen of illegaal verblijf tegen te gaan. Ik denk aan de strafrechtelijke handhaving in geval van illegaal verblijf met een inreisverbod, de resultaatsafspraken met de politie over het aanhouden van illegaal verblijvende vreemdelingen, de opslag van biometrische gegevens van vreemdelingen en thans het voorliggende wetsvoorstel.

Dit wetsvoorstel heeft tot doel om de procedures ter vaststelling van de identiteit van vreemdelingen met veel minder waarborgen te omkleden dan bij andere ingezetenen in Nederland. De overheid kan volgens dit voorstel immers zonder toestemming een woning binnentreden en doorzoeken en de vrijheid van de aanwezige personen beperken. Een vreemdeling die in bewaring is gesteld, mag tevens worden gefouilleerd en zelfs aan het lichaam worden onderzocht om zo achter de identiteit, nationaliteit of verblijfsstatus te komen. Deze mogelijkheden strekken ver, het huisrecht is van grote betekenis en ook in Nederland wordt daar groot gewicht aan gehecht. Een inbreuk op het huisrecht en op de persoonlijke levenssfeer, die het binnentreden tot gevolg heeft, zal dus gedragen moeten worden door een zwaarwegende motivering met betrekking tot noodzaak en proportionaliteit.

Daarnaast zien wij dat de inbreuk op het huisrecht zoals nu is voorgesteld, beduidend verdergaat dan die ten aanzien van Nederlanders of Unieburgers. Voor dit wetsvoorstel zal de regering daarom in tweeërlei opzicht zwaarwegende argumenten moeten aandragen: enerzijds voor de inbreuk op het huisrecht en de persoonlijke levenssfeer, anderzijds voor het verschil in waarborgen tussen vreemdelingen en Nederlanders of andere Unieburgers. Naar de mening van onze fractie is de staatssecretaris hierin tot nu toe tekortgeschoten in de schriftelijke rondes.

Als rechtvaardiging noemt de regering dat het steeds vaker voorkomt dat vreemdelingen bij controle geen identificatiepapieren bij zich dragen. Er zou sprake zijn van een "negatieve trend", die ertoe noopt dat de woonruimte van een vreemdeling kan worden doorzocht om zijn identiteit te kunnen vaststellen. Maar is deze link wel terecht? De Nederlandse Orde van Advocaten wijst erop dat een deel van deze stijging wordt veroorzaakt door het toegenomen aantal controles omdat het vreemdelingentoezicht is geïntensiveerd. En dan nog, is zo'n ingrijpend middel als doorzoeking nodig om de identiteit te achterhalen? Als die niet blijkt na aanhouding, is het middel ophouding ter identificatie in te zetten. In veel van de gevallen wordt de identiteit dan alsnog bekend. Bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de wetgever bewust de ophouding verkozen boven de doorzoeking, omdat dit middel minder vergaand is. Als we nu alsnog het meer ingrijpende middel willen inzetten, verdient dat toch een preciezere onderbouwing en een bewijs dat ophouding onvoldoende soelaas biedt? Hopelijk kan de staatssecretaris daar een nadere toelichting op geven.

Dan de controle op het gebruik van het middel doorzoeking. Wie dient hiervoor toestemming te geven? In het strafrecht is zelfs de meest vergaande doorzoeking van een woning alleen toegestaan door de rechter-commissaris of door de officier van justitie met machtiging van de rechter-commissaris. Bij het vreemdelingentoezicht mag een hulpofficier echter zelfstandig besluiten tot doorzoeking. Waarom zien we hier niet minimaal dezelfde waarborg? Het gaat bij een strafrechtelijk onderzoek uiteraard om een zwaarwegender belang dan bij het vreemdelingentoezicht. Bij het eerste willen we de dader opsporen en een nieuw strafbaar feit voorkomen, bij het tweede willen we illegaal verblijf tegengaan. De inzet en controle op het middel zou bij het vreemdelingentoezicht daarom juist met meer in plaats van minder rechtswaarborgen moeten zijn omkleed.

De Raad van State heeft geadviseerd om de bevoegdheid tot binnentreden bij de rechter-commissaris te leggen. De Raad van State heeft erop gewezen dat bij de bestuursrechtelijke handhaving van de Mededingingswet een machtiging van de rechter-commissaris is vereist. Kan de staatssecretaris mijn fractie uitleggen waarom hier niet voor is gekozen bij het doorzoeken van de woning van vreemdelingen? Volgens de staatssecretaris is de hulpofficier de meest betrokken partij, maar is dit wel een juiste reden? Zou deze betrokkenheid juist niet meer pleiten voor een toets op meer afstand, zodat de onafhankelijkheid ervan is gewaarborgd?

Ik kom op de criteria voor doorzoeking. Mijn fractie is bevreesd dat het criterium om tot doorzoeking over te gaan te ruim is voor het doel. Allereerst gaat het erom dat de identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld. Wanneer en hoelang is dit criterium van toepassing? Stel dat de vreemdeling een authentiek identiteitsdocument kan overleggen. Kan de bevoegdheid dan per definitie niet worden aangewend? Of kan er dan nog twijfel ontstaan over de vraag of dit identiteitsdocument de vreemdeling wel toebehoort?

De definitie van "zaken" die mogen worden doorzocht en in beslaggenomen, is eveneens bijzonder ruim. Eerder nog koos de staatssecretaris voor aansluiting bij de strafvorderlijke waarborgen, maar dat pad is inmiddels verlaten. Kan de regering deze keuze toch nog uitgebreider toelichten? Waarom is niet voor de beperking tot documenten gekozen? Ook in dit kader stel ik de vraag: zou de definitie in het bestuursrecht juist niet smaller in plaats van ruimer moeten zijn? Kan de staatssecretaris nader toelichten wat wel en wat niet mag? Wat niet mag, is het systematisch doorzoeken van het pand naar "puzzelstukjes" van een identiteit. Maar waar houdt de doorzoeking dan op om te voorkomen dat er wel degelijk naar puzzelstukjes wordt gezocht?

De ruime mogelijkheid van doorzoeking heeft het risico in zich dat allerlei documenten en andere zaken worden doorgenomen en onderzocht die niet kunnen bijdragen aan de vaststelling van de identiteit. Is de staatssecretaris het ermee eens dat dat risico bestaat? Acht hij dat ook onrechtmatig? Hoe meent hij dat te kunnen voorkomen?

Het wetsvoorstel eist dat de doorzoeking redelijkerwijs noodzakelijk is voor het verkrijgen van identiteitsdocumenten. Daarvoor moet er een redelijk vermoeden zijn dat doorzoeking dergelijke documenten zal opleveren. Wanneer is dat het geval? De staatssecretaris heeft geantwoord dat dit niet het geval is als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij buiten zijn schuld niet kan terugkeren. Nu wordt dit niet snel aangenomen, weten wij uit de praktijk. Toch kan het zijn dat een vreemdeling zijn best heeft gedaan een laissez passer te krijgen, maar dat dit niet is gelukt, bijvoorbeeld omdat een ambassade weigert daaraan mee te werken. Waar ligt de scheidslijn? Wat als iemand al met zogenaamd steunbewijs een en ander heeft overhandigd over zijn identiteit? Moet er dan toch nog een extra poging worden gewaagd? Of is er dan nog steeds een bevoegdheid om nadere documenten te verkrijgen om als bewijs voor de identiteit aan te voeren?

Dan kom ik op het onderzoek aan het lichaam. Hoe ver mag dat gaan volgens de staatssecretaris? Kan hij de garantie geven dat visitaties hier niet toe zullen behoren?

In de communicatie naar de Tweede Kamer over de resultaatsafspraken met de politie over het vreemdelingentoezicht, vermeldt de staatssecretaris dat de inzet primair is gericht op criminele vreemdelingen, fraude, overlast gevende vreemdelingen en vreemdelingen die zich aan een toezichtsmaatregel hebben onttrokken. Het onderliggende wetsvoorstel is niet beperkt tot deze prioriteiten. Als wij deze wet aannemen, mag de politie ook woningen doorzoeken van vreemdelingen die niet tot de prioriteit van de politie behoren. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar? Kan de staatssecretaris daarop ingaan?

Ik kom op het recht op een effectief rechtsmiddel. De regering wijst op de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de doorzoeking aan de orde te stellen bij een beroep tegen de vreemdelingenbewaring. Maar als er geen bewaring volgt, is het de vraag of een effectief rechtsmiddel voldoende is gewaarborgd. De staatssecretaris noemt de mogelijkheid van een vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, maar is de toegankelijkheid daarvan wel voldoende in Nederland? Gelet op de bezuinigingen op de rechtsbijstand, die het zwaarst uitpakken bij het burgerlijk recht, is het de vraag of deze toegang niet vooral fictief is. Hoe verhoudt dit zich tot de jurisprudentie over artikel 13 EVRM bij het doorzoeken van een woning? Ik wijs daarbij op de arresten Harju en Heino tegen Finland, waarbij het Hof duidelijk maakte dat artikel 13 geschonden was vanwege een gebrek aan rechterlijke toetsing. Zeker in combinatie met de voorafgaande machtiging door de hulpofficier in plaats van de rechter-commissaris, begeeft Nederland zich met dit voorstel op of over de rand van de rechtsstaat.

Wat onze fractie betreft, geldt deze laatste conclusie meer in haar algemeenheid voor de bevoegdheid die de Nederlandse overheid zich steeds meer permitteert ten aanzien van de inbreuk op grondrechten van vreemdelingen en het daarbij steeds groter wordende onderscheid tussen hen en andere ingezetenen in Nederland. Gelijke behandeling vormt de basis van onze democratische rechtsstaat. Ik hoop dat de staatssecretaris het hiermee ook van harte eens is.

De heer Schrijver (PvdA):

Voorzitter. Welkom aan de staatssecretaris. Bij dit wetsvoorstel kunnen we met recht zeggen dat het wel erg langzaam door de parlementaire molen gaat. Als ik goed heb geteld, is dit kabinet het derde dat sinds 2010 met dit wetsvoorstel is belast. Dat brengt mij allereerst op de vraag aan de regering om de noodzaak en de proportionaliteit van dit wetsvoorstel nog eens uiteen te zetten.

Wat betreft de noodzaak vraag ik mij af op welke wijze uit de praktijk blijkt dat de huidige bevoegdheden tekortschieten bij het nastreven van het gestelde doel, namelijk het verkrijgen van zekerheid betreffende de identiteit van vreemdelingen. Hoe vaak komt het volgens de staatssecretaris voor dat een identiteitsonderzoek spaak loopt vanwege het niet mogen binnentreden en doorzoeken van huizen of ondernemingen?

Wat betreft de proportionaliteit merk ik op dat, zoals wij schriftelijk met de regering hebben mogen wisselen, de mogelijke inbreuken op de grondrechten van privacy en huisvrede van zowel de vreemdeling als degenen die met hem of haar verblijven – bijvoorbeeld een onderdakverlener – niet mis zijn te verstaan. Kan de staatssecretaris nog eens uiteenzetten waarom hij meent dat de uitoefening van de voorgestelde bevoegdheden tot verruimd toezicht en onderzoek de proportionaliteitstoets kan doorstaan?

Het zal duidelijk zijn dat onze zorgen zich niet zozeer toespitsen op het direct of indirect inzetten van deze verruimde bevoegdheden waar het gaat om het bestrijden van mensenhandel of het tegengaan van illegale arbeid bij ondernemingen door hier illegaal verblijvende vreemdelingen. Voor het opsporen van mensenhandel en het aanpakken van tewerkstelling van illegale vreemdelingen bestaan bovendien diverse andere beleidsinstrumenten, zo heeft de regering terecht gesteld.

Ik stelde zojuist dat in onze beleving het doel van dit wetsvoorstel is het verkrijgen van zekerheid betreffende de identiteit van vreemdelingen. Pas dan kan beoordeeld worden of zij al dan niet rechtmatig in Nederland verblijven en of zij in aanmerking kunnen komen om een verblijfsvergunning aan te vragen. In de memorie van antwoord lees ik echter op diverse plaatsen en met name op pagina 3 dat "het uiteindelijke doel van de wijziging is het bespoedigen van terugkeer van vreemdelingen". Mijn fractie ziet met de regering het verband tussen succesvolle identificatie en daadwerkelijke terugkeer. Echter, er kunnen ook gegronde redenen bestaan die maken dat de vreemdeling niet kan terugkeren, bijvoorbeeld uit vrees voor vervolging of een oorlogstoestand in het thuisland. Vreemdelingen hebben soms onder zeer gevaarlijke omstandigheden hun land moeten ontvluchten. Kortom, gaat de regering niet wat al te kort door de bocht met de vermelding dat het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is het bespoedigen van terugkeer van vreemdelingen?

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik heb mij van het tableau om aan dit debat deel te nemen laten schrappen, omdat al mijn vragen na bestudering van het dossier beantwoord zijn. Dat dossier beloopt inderdaad een periode van drie à vier jaar. Natuurlijk zal niet bij elke vreemdeling in huis een doorzoeking plaatsvinden. Het uitgangspunt is dat dit gebeurt bij die vreemdeling, van wie redelijkerwijze het vermoeden bestaat dat hij zich niet kan of niet wil identificeren. Dan is er al iets meer aan de hand. Iedereen die enige ervaring heeft met vreemdelingenhulp in de praktijk weet dat het wel degelijk een probleem is dat mensen hun identiteitskaarten of documenten wel hebben, maar deze niet wensen af te geven. Dit wetsvoorstel is bedoeld voor het uitzetten van illegaal verblijvende vreemdelingen en dan lijkt het mij goed dat de mogelijkheid wordt geboden om niet alleen door middel van documenten achter de identiteit te komen. Niet voor niets is het woord "documenten" bij nota van wijziging door "zaken" vervangen. Daarbij is met name de mobiele telefoon van belang. Dat is natuurlijk een inbreuk op de privacy, maar het is een relatief kleine ingreep waarbij je meestal heel effectief achter de nationaliteit van de persoon in kwestie kunt komen. Het is vaak heel moeilijk voor de vreemdelingenpolitie om daar achter te komen. Ik vind dat te weinig in dit debat naar voren komt dat het hier om illegaal verblijvende vreemdelingen gaat en niet om vreemdelingen die in eigen land vervolgd worden.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik geloof niet dat mevrouw Lokin mij een vraag heeft gesteld. Ik heb met belangstelling haar inbreng gehoord, maar ik was gebleven bij het uiteenzetten van het doel. Ik lees met name in de memorie van antwoord dat de regering nogal eens stelt dat het uiteindelijke doel van de wijziging is het bespoedigen van de terugkeer van vreemdelingen. Ik beluister ook in de woorden van collega Lokin dat het doel behoort te zijn het vaststellen van de identiteit, de nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie. Je kunt van tevoren niet uitsluiten dat betrokkene wel over verblijfspapieren beschikt.

De heer Swagerman (VVD):

Als ik de heer Schrijver goed begrijp, zegt hij dat zijn fractie de terugkeer als doelstelling in het wetsvoorstel onderschrijft. Maar juist de identiteitsvaststelling is noodzakelijk om vast te stellen welke de goeden en welke de kwaden zijn. Dat is toch het uitgangspunt van dit voorstel? Ik begrijp het probleem niet dat de heer Schrijver schetst.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik wil graag een poging doen om de heer Swagerman het wel te laten begrijpen. Ik wijs hem bijvoorbeeld op de titel van het wetsvoorstel. Daarin gaat het niet om nieuwe instrumenten om terugkeer van vreemdelingen te bewerkstelligen, maar om het vaststellen van de identiteit. Diverse keren wordt naar het oordeel van mijn fractie nogal kort door de bocht gezegd dat het om terugkeer van vreemdelingen gaat. Ik ben echter van mening dat het om het vaststellen van de identiteit, de nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie gaat.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat doorzoeking alleen maar mag plaatsvinden indien er een redelijk vermoeden is van illegaliteit. Zolang dat er niet is, is er geen mogelijkheid om die doorzoeking te doen plaatsvinden.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik ben blij dat mevrouw Lokin die mening ook is toegedaan. Ik heb dat zojuist gezegd: de doelstelling van het wetsvoorstel is het vaststellen van de identiteit, de nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie ingeval er naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden bestaat dat dit ergens niet helemaal in de haak is.

Wat betreft de procedurele rechtswaarborgen zijn wij verheugd dat de regering aan de zorgen in de Tweede Kamer tegemoet is gekomen door de aanwezigheid van een hulpofficier van justitie bij het doorzoeken van een woning of bedrijfsruimte verplicht te stellen. Kunnen wij ervan uitgaan dat daar geen uitzonderingen op zijn? Kan de staatssecretaris uiteenzetten hoe deze nieuwe taak van de hulpofficier zich verhoudt tot andere taken die aan de hulpofficier in het vreemdelingenrecht zijn toegekend, waaronder zijn bevoegdheid om aan de vreemdeling vrijheidsbeperkende of zelfs vrijheidsontnemende maatregelen op te leggen? Collega Swagerman heeft ook al vragen op dit terrein gesteld. Vervolgens zou ik ook aan de orde willen stellen wat voor gebouwen doorzocht kunnen worden. In de stukken wordt gesproken over woningen of gebouwen van een onderneming wanneer er naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden bestaat dat in de woning of de bedrijfsgebouwen een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik heb in mijn bijdrage gevraagd waarom niet de rechter-commissaris een machtiging zou moeten geven. Wat is de mening van de heer Schrijver daarover? Heeft hij het idee dat de hulpofficier voldoende waarborg biedt voor die onafhankelijke toetsing van de noodzaak en de proportionaliteit?

De heer Schrijver (PvdA):

Mevrouw Strik bereidt zich altijd tot in de puntjes voor, dus zij heeft natuurlijk gezien dat wij in de schriftelijke vragenronde die vragen ook hebben gesteld, ik geloof met mevrouw Strik en enkele anderen. Alles afwegende, vonden wij dat de staatssecretaris ons op dat punt adequaat heeft geïnformeerd en kunnen wij leven met het idee dat dit een hulpofficier van justitie is, die overigens altijd onder supervisie van zijn meerderen in het kantoor zal werken.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De heer Schrijver acht het onderscheid dat ik aangaf met andere terreinen, het mededingingsrecht, maar ook het strafrecht, voldoende beargumenteerd?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik vind het van groot belang om vanmiddag vast te stellen dat wij ons nu niet in het strafrecht bevinden, maar in het vreemdelingenrecht. Dan vind ik de nieuwe procedurele rechtswaarborg van verplichte aanwezigheid van een hulpofficier van justitie zodra tot doorzoeking van een ruimte wordt overgegaan inderdaad een adequate oplossing. Op dat punt heeft de staatssecretaris ons in de schriftelijke ronde overtuigd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben het ermee eens dat dit geen strafrecht is, het is geen strafvordering, maar acht de heer Schrijver de waarborgen binnen strafvordering nu sterker of minder sterk ten opzichte van deze regeling?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik acht de waarborgen binnen het strafrecht sterker dan binnen deze regeling. Ik denk ook dat het strafrecht wat dat betreft net een graadje zwaarder is op dit punt dan het vreemdelingenrecht.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat vreemdelingenrecht geen strafrecht is, maar bestuursrecht is, is wel duidelijk maar ik begrijp de redenering niet helemaal. Moeten naarmate de inbreuk op een grondrecht groter is of dreigt te worden niet ook de rechtswaarborgen navenant toenemen? Maakt het dan nog uit of hier sprake is van vreemdelingenrecht of strafvorderingsrecht?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik kan dat geheel met collega De Graaf eens zijn. Ik verwijs hem wat dat betreft ook naar de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris. Het gaat niet om een heel erg vergaande vorm van doorzoeken of overhoop halen, laat staan het neerhalen van een ruimte, maar om een lichte vorm van doorzoeking. Dat is in het geval van het strafrecht anders. Nogmaals, alle voorbeelden hierover zijn in de stukken naar voren gekomen.

De heer Thom de Graaf (D66):

De heer Schrijver heeft goed door dat ik ook de stukken heb bestudeerd. Ik ken de voorbeelden …

De heer Schrijver (PvdA):

Daar ging ik zonder meer van uit.

De heer Thom de Graaf (D66):

… maar ik kom er nog op terug. Begrijp ik goed dat, als het wetsvoorstel zoals dat luidde zonder nota van wijziging, nog steeds het wetsvoorstel was geweest, de heer Schrijver hier niet mee had kunnen instemmen, maar dat hij om een rechter-commissaris had gevraagd of geëist?

De heer Schrijver (PvdA):

Dat is een beetje een alsvraag, maar ik ben onder andere dit deel van mijn betoog begonnen met het uitspreken van vreugde dat de regering op dit punt aan de zorgen, tot uitdrukking gebracht in de Tweede Kamer, op dit punt tegemoet is gekomen. Ik vind dat inderdaad een goede wijziging van het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Mevrouw Gerkens, maar daarna wil ik de heer Schrijver de gelegenheid geven om zijn betoog te vervolgen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik kom terug op wat de heer Schrijver zojuist zei, namelijk dat de doorzoeking beperkt is. Hij stelt dat hij er dan mee kan instemmen. Het is echter vrij onduidelijk hoe beperkt die huiszoeking zal zijn. Mevrouw Strik sprak erover, maar zelfs vanuit de VVD werd gevraagd of er onder de dakpannen gaat worden gezocht. Het is niet duidelijk omschreven. Sluit de heer Schrijver uit dat op een gegeven moment de situatie kan voordoen dat de agent denkt: ik ga toch nog even verder zoeken want ik heb het redelijke vermoeden dat? Op welke wijze is de rechtsgelijkheid dan nog gewaarborgd?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik neem aan dat ook de staatssecretaris op dat punt zal ingaan, maar naarmate men gaat opereren buiten de termen, zoals die in dit wetsvoorstel worden gebruikt, zal er een hogere instantie aan te pas moeten komen voor het geven van toestemming. Om in de woorden van de heer Swagerman te spreken: op het moment dat er niet alleen onder de dakpannen wordt gekeken, maar de dakpannen er ook worden afgehaald – de staatssecretaris geeft het voorbeeld van het een stukje oplichten van het systeemplafond, dan wel het hele plafond er uithalen – komen wij in een andere sfeer terecht. Naar ons oordeel is dit wetsvoorstel daar niet op van toepassing.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik heb bij dit wetsvoorstel geen begrippenlijst gezien, in de zin dat wordt aangegeven wat redelijk is om te onderzoeken. Het onder de dakpannen kijken, vind ik al te ver gaan. Kennelijk vinden we dat er wel onder dakpannen mag worden gekeken, maar dat het hele dak er niet af mag. Het is voor iedereen onduidelijk. Hoe kan de heer Schrijver dan zeggen dat dit is gewaarborgd?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik ben niet de indiener van het wetsvoorstel. Ik raad mevrouw Gerkens aan om dat straks zelf aan de staatssecretaris te vragen, maar dit is de manier waarop wij het verstaan. Er worden in de stukken, die mevrouw Gerkens ongetwijfeld ook kent, heel wat voorbeelden gegeven. Daarom vond ik deze schriftelijke vragenronde in de Eerste Kamer ten opzichte van wat er al in de Tweede Kamer is gepasseerd ook erg nuttig. Ik sprak over het type gebouwen dat doorzocht zou kunnen worden. Het gaat hier voornamelijk over de situatie waarin de vreemdeling niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Wat is de situatie als het niet zover kan komen, omdat de eigenaar van de woning of de bedrijfsgebouwen weigert medewerking te verlenen aan binnentreding en eventueel daaropvolgende doorzoeking naar identiteitspapieren van de vreemdeling? Op grond van artikel 53 Vreemdelingenwet is de vreemdelingenpolitie bevoegd om zonder toestemming een woning of bedrijfsgebouw te betreden: hoe staat het dan met de vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden ten opzichte van de zich tegen binnentreding en of huiszoeking verzettende bewoners of ondernemers? Onder welke omstandigheden is de regering van mening dat tot het staande houden van de vreemdeling kan worden overgegaan? Ook vragen wij ons af of dit wetsvoorstel op gelijke wijze voor kinderen van toepassing is of dat voor hen nog speciale regelingen en bijzondere zorg in acht genomen behoren te worden? Ook hier graag een reactie op van de regering.

Voorts wil de PvdA-fractie in dit verband de positie van gebedshuizen en zogenaamde schuilkerken aan de orde stellen. Zoals bekend, is er soms een precair evenwicht tussen het opsporingsbeleid van de nationale overheid ten aanzien van ongedocumenteerden en het plaatselijke opvangbeleid van gemeentebesturen en maatschappelijke organisaties. Op welke wijze denkt de regering hiermee om te gaan? Is zij voornemens om steeds vooraf ook overleg te plegen met de plaatselijke autoriteiten? Zo ja, strekt zich dat ook uit tot overleg met de verantwoordelijken, de leidinggevenden in gebedshuizen en schuilkerken die onderdak verlenen aan vreemdelingen?

Ten slotte wil mijn fractie ook graag in algemene zin de verhouding tussen de voorgestelde verruimde bevoegdheden van de vreemdelingenpolitie en de bevoegdheden van de burgemeester aan de orde stellen. Graag zouden wij van de staatssecretaris helderheid willen krijgen wie op welk moment bevoegd en verantwoordelijk is. De leden van de PvdA-fractie zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. De fractie van de Partij voor de Dieren heeft mij verzocht ook namens haar te spreken en dat doe ik graag.

Dit wetsvoorstel regelt dat bij vermoeden van illegaliteit en het niet kunnen presenteren van legitimatie de woning of de bedrijfswoning waar de persoon zich op dat moment in ophoudt doorzocht kan worden. Dat kan zonder tussenkomst van de rechter-commissaris en op een wijze die redelijkerwijs niet kan leiden tot substantiële schade.

"Vermoeden", "redelijkerwijs", "substantieel"; weinig gedefinieerde begrippen. We hebben het hier toch over een behoorlijke inbreuk van de privacy, niet alleen voor de betrokkene, maar ook voor diegene van wie de woning is. De staatssecretaris stelt dat veel illegalen wonen bij het werk en dat zij daar hun identiteitspapieren verstoppen en dus zou men zonder tussenkomst van de rechter-commissaris huiszoeking mogen doen. De staatssecretaris stelt zelfs dat de identiteitspapieren, wanneer men op bezoek is, snel onder een kussen worden geschoven of over de schouder worden weggegooid. Met dit wetsvoorstel mag men dan onder het kussen kijken. Mijn fractie vraagt zich af hoe realistisch dit is. Wanneer de politie aanbelt, zal men, als men al papieren bij zich draagt, deze niet onder een kussen verbergen, maar bijvoorbeeld in de slaapkamerkast. Mag deze dan ook doorzocht worden? Het is een onzorgvuldig gedefinieerd voorstel en dat werkt eigen invulling van de wetshandhavers in de hand. Het is de taak van de wetgever om de grenzen zo duidelijk mogelijk aan te geven.

Zo lichtvaardig is het probleem natuurlijk niet. Iemand die hier illegaal verblijft, zal niet rondlopen met zijn papieren op zak en deze dus ook niet snel onder een kussen moffelen. Natuurlijk is dit juist de reden van dit voorstel, want hiermee kan men sneller de identiteit vaststellen van iemand en bepalen of deze persoon hier rechtmatig verblijft. Op vragen van de fractie van D66 hoeveel zaken hiermee opgelost zouden worden, kan de staatssecretaris geen antwoord geven. Ook hier gaat het om een vermoeden, ervaringen van de politie en de verzekering zonder feiten dat dit het probleem significant kan oplossen. Dat baart mijn fractie zorgen. De staatssecretaris stelt hier een verslechtering van de bescherming van onze privacy voor, zonder dat duidelijk is of en in welke mate dit gaat bijdragen aan een oplossing van de problemen.

Vanuit het gezichtspunt van de staatssecretaris kan ik me dit ook wel voorstellen. In zijn vorige leven was hij de crimefighter, zo werd hij genoemd, en wilde hij alle obstakels uit de weg ruimen die belemmerend konden werken voor zijn doel. Ik moest hier ook aan denken toen ik vanmorgen in dit huis de hoorzitting over de rechtsstaat bijwoonde. De trias politica werd vaak genoemd; de trias die weliswaar soms dunne scheidslijnen kent, maar waarin ieder zijn eigen opdracht heeft. In dat kader vraag ik de staatssecretaris of hij hier nu de rol van wetgever op zich neemt. De wetgever heeft immers de rol om de balans tussen de krachten van die trias te bewerkstelligen. Het lijkt er met dit wetsvoorstel op dat de staatssecretaris meer de rol van het OM op zich neemt.

De heer Swagerman (VVD):

Ik zou mevrouw Gerkens graag willen vragen of zij van mening is dat er in de praktijk geen problemen zijn met betrekking tot de identiteitsvaststelling. Op de vraag of het wetsvoorstel zinvol is en in de praktijk werkbaar is, heeft de staatssecretaris geantwoord dat hij dit wetsvoorstel wil evalueren. Ik denk dat het aantal huiszoekingen, het aantal vondsten van identiteitspapieren en het aantal eventueel geslaagde terugkeergevallen daarmee heel inzichtelijk gemaakt kan worden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik hoor u zeggen "ik denk". "Ik denk" zijn voor mij geen feiten. Natuurlijk wordt het wetsvoorstel geëvalueerd, maar ondertussen wordt er een zware inbreuk op de privacy voorgesteld. Dit gaat niet alleen om de vreemdeling die hier al dan niet illegaal is, maar ook om mensen in zijn directe omgeving. Er is niet gekeken hoever men daarin mag gaan en welke problemen er ook staatsrechtelijk kunnen ontstaan. Daarom vind ik dat de staatssecretaris veel meer moet beargumenteren waarom hij deze grote stap zo noodzakelijk vindt en wat deze bijdraagt aan de oplossing.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik wijs er nogmaals op dat niet voor niets bij nota van wijziging het woord "documenten" is gewijzigd in "zaken". Dat heeft er onder andere mee te maken dat je dan ook de mobiele telefoons kunt doorzoeken. Dat is een uiterst effectief middel om achter de nationaliteit van iemand te komen die weigert te zeggen of hij Marokkaan is of Egyptenaar of afkomstig is uit Saudi-Arabië. Een tweede punt is dat de staatssecretaris niet de wetgever is. Dat zijn wij, de regering en de Staten-Generaal, namelijk mede. Dat probleem van de rechtsstaat is daarmee opgelost.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat laatste is natuurlijk de faux pas die wij in ons systeem van de trias politica hebben, dat is niet zoals het ooit oorspronkelijk bedoeld is. Het is juist dat bij ons ook de regering wetgevende mogelijkheden heeft. Ik kijk dan alleen al naar de algemene maatregelen van bestuur. Ik vind dat de staatssecretaris van Justitie zich de vraag moet stellen of wij de balans nog wel hebben tussen wat wij nodig hebben als rechtsbescherming tegenover het beschermen van de veiligheid van de mensen om ons heen of de mensen die de wet overtreden. Daarin moet de staatssecretaris een rol op zich nemen, maar ik hoor graag hoe hij hier tegenaan kijkt.

Het eerste punt van mevrouw Lokin was dat het hier gaat om zaken. Dat verontrust mij ook, want wat betekent dat? Kan iemand op straat die een andere huidskleur heeft gevraagd worden zijn telefoon maar even te overhandigen wanneer hij geen identiteitspapieren bij zich heeft? Dat soort zaken kunnen gebeuren. De vraag is: wanneer is het rechtvaardig om dingen te doen en waar is de toets voordat je zo'n inbreuk doet op de privacy? Zoals ik net zei, vrees ik dat wetshandhavers dat zelf gaan invullen. Dan komen we in onwenselijke situaties terecht, omdat wetshandhavers logischerwijs altijd meer willen dan wat wij ze als wetgever willen geven.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

"Een mens leidt het meest door het lijden dat hij vreest en dat nooit op komt dagen. Zo heeft hij meer te dragen dan God te dragen geeft". We kunnen natuurlijk bang zijn voor dit en voor dat en voor zus en voor zo, maar we kunnen de overheid ook met een beetje vertrouwen tegemoet treden. De waarborgen voor een beperkte doorzoeking wanneer er een duidelijk vermoeden is van illegaliteit van een vreemdeling in een woning of onderneming, dus niet zomaar op straat, zijn duidelijk en nauwkeurig omschreven. Op straat moet je iemand staande houden en dan kun je deze zaken vervolgens op het politiebureau verder afhandelen. In de parlementaire behandeling in zowel de Tweede Kamer als bij ons in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris naar mijn idee voldoende concreet aangegeven waar de grenzen liggen. Een sporttas kan wel worden doorzocht, maar een muur uitrukken kan alleen met een strafrechtelijke toestemming waar de rechter-commissaris aan te pas komt.

Mevrouw Gerkens (SP):

Mevrouw Lokin heeft nog een eigen bijdrage, dus het is een beetje lastig discussiëren. Ik begrijp dat zij heel erg voor dit wetsvoorstel is. Ik ken meer overtredingen in Nederland waarvan ik vind dat we die zouden moeten aanpakken, zoals bijvoorbeeld belastingfraude. We zouden dan ook naar Aerdenhout kunnen gaan, waar veel grote huizen en dure auto's zijn. Laten we daar binnenvallen en de boekhouding bekijken! Dat doen we ook niet, terwijl we zien dat daar een probleem is.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Dat is geen reden om het andere te laten.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Mijn laatste vraag was hoe de staatssecretaris zelf zijn rol als staatssecretaris ervaart.

We hadden het over effectiviteit. Een illegaal weet snel genoeg dat hij of zij de papieren niet in huis dient te bewaren. En hoever gaat deze regeling dan? Stel, bij de huiszoeking worden geen papieren gevonden, maar de sleutel van een kluisje. Mag dat dan geopend worden? Is deze maatregel geen loze regel, omdat illegalen snel zullen inspelen op deze wetgeving en er zeker voor zullen zorgen dat bij huiszoeking de papieren niet gevonden worden? Wat draagt deze wetgeving daadwerkelijk bij aan de oplossing van het probleem van het geen identificatie bij zich dragen?

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of op deze wijze ook mensenhandel kon worden aangepakt. Mensenhandel kenmerkt zich doordat de identiteitspapieren worden afgenomen van de mensen in kwestie. Is de staatssecretaris het met mij eens dat de kans dat bij deze mensen papieren worden gevonden nihil is?

Een groot deel van de mensen die in ons land illegaal verblijven, doen dit omdat ze niet terug kunnen naar het land van herkomst. Dit kabinet heeft het voornemen om illegaliteit strafbaar te stellen. In feite is dit voorstel een opmars naar die strafbaarstelling. Haal je een vreemdeling in huis voor een kop koffie, dan loop je het risico dat je huis doorzocht wordt. Immers, het gaat hier om "een vermoeden van", wat betekent dat eenieder die niet meteen papieren kan overleggen reden kan zijn om de doorzoeking te plegen. Worden vreemdelingen die verdacht worden van illegaliteit dan eigenlijk niet slechter behandeld dan personen die verdacht worden van criminaliteit? De laatsten hebben immers wel recht op een huiszoekingsbevel. Hoe ziet de staatssecretaris deze rechtsongelijkheid? Het gaat hier niet alleen om de vreemdeling, maar ook om de mensen om hem of haar heen. Zij verliezen het recht op privacy doordat de politie mag invallen zonder machtiging.

Hoe bewaakt de staatssecretaris dat de huiszoeking "beperkt" blijft? Wat gebeurt er als er zaken bij de huiszoeking worden aangetroffen die niets van doen hebben met het vermoeden van illegaliteit maar wel met criminaliteit, bijvoorbeeld een paar pillen xtc? Is dat bewijsmateriaal dan wel bruikbaar? Er was immers sprake van een huiszoeking zonder machtiging. Worden politiemensen hierdoor niet in een onmogelijke positie gebracht? Illegaliteit is niet strafbaar. Hoe verhouden ingrepen als huiszoeking zonder schriftelijke machtiging en onderzoek aan het lijf, inclusief visitatie, zich daarmee? Houden we illegalen al de facto voor criminelen?

Daarmee valt de proportionaliteit onder dit wetsvoorstel weg en dreigt in de uitvoering een sfeer rondom vreemdelingen te ontstaan die hen eerder zal vervreemden van onze samenleving dan integreren. Het zal ertoe leiden dat illegalen hun papieren op andere plekken gaan opbergen. De volgende stap kan dan zijn dat er huiszoeking gedaan mag worden bij vrienden van de vreemdeling.

De staatssecretaris heeft niet kunnen aantonen hoeveel illegalen hiermee daadwerkelijk geïdentificeerd kunnen worden en vervolgens ook daadwerkelijk uitgezet kunnen worden naar het land van herkomst. Ondertussen brengt het voorgestelde beleid een grote inbreuk op de privacy met zich mee en begeven we ons op het hellende pad van de uitkleding van de rechtsbescherming.

Voorzitter. U begrijpt dat mijn fractie grote moeite heeft met dit voorstel. Ik ben echter ook nieuwsgierig naar de visie van de staatssecretaris op mijn betoog en ik kijk uit naar het daaropvolgende debat.

De heer Thom de Graaf (D66):

Voorzitter. We hebben het vandaag over een klein wetsvoorstel, dat toch de nodige hoofdbrekens kost, niet alleen omdat het inhoudelijk leidt tot behoorlijk vergaande inbreuken op belangrijke grondrechten, die ook aan vreemdelingen in onze rechtsorde toekomen, maar ook omdat dit wetsvoorstel niet op zichzelf staat. Het Nederlandse immigratie- en asielbeleid is de afgelopen jaren strenger geworden, terwijl de noodzaak daartoe, ik zeg het gematigd, niet altijd voldoende kon worden onderbouwd. Een duidelijk en rechtvaardig vreemdelingenbeleid is in de ogen van mijn fractie niet per se hetzelfde als het stelselmatig beknotten van burgerlijke vrijheden van vreemdelingen.

Het klimaat ten opzichte van niet-westerse buitenlanders blijft zich in ons land verharden, helaas, zeg ik er bij, ook onder dit kabinet en in deze coalitie. Het onderhavige wetsvoorstel mag dan in omvang beperkt zijn, het draagt bij aan die verscherping zonder een evidente maatschappelijke noodzaak daartoe. Dit wordt een opmaat, zo vrees ik, naar een nieuwe stap die in het regeerakkoord van het kabinet Rutte-Asscher is voorzien, namelijk de strafbaarstelling van illegaliteit. Wij zullen daar over spreken als het wetsvoorstel daartoe bij deze Kamer aanhangig is, maar eigenlijk meen ik dat het niet zo ver zou mogen komen.

De heer Swagerman (VVD):

Na deze inleidende woorden van collega De Graaf ben ik nieuwsgierig hoe hij aankijkt tegen de stelling die ik namens mijn fractie heb ingenomen, namelijk dat je voor een juist en rechtvaardig beleid zo snel mogelijk in het proces de goeden van de kwaden moet scheiden. Als je spreekt over het klimaat waarin we functioneren, is het essentieel om enerzijds het belang van de goeden te onderkennen en anderzijds het draagvlak in de samenleving voor een rechtvaardig systeem te bewaren.

De heer Thom de Graaf (D66):

Een rechtvaardig immigratie-, asiel- en vreemdelingenbeleid vraagt dat duidelijk wordt wie in aanmerking komt voor langer verblijf in dit land en wie niet. Ik zou echter het onderscheid tussen de "goeden" en de "kwaden" dat de heer Swagerman gebruikt, ook in zijn eigen bijdrage, niet graag willen overnemen. Dat vind ik namelijk een veroordeling van degenen die kennelijk niet per se in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning; zij worden door de heer Swagerman gediskwalificeerd.

De heer Swagerman (VVD):

Ik begrijp wat de heer de Graaf zegt, maar hij moet die woorden wel in de context van deze problematiek zien.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat doe ik.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Met "de goeden" en "de kwaden" bedoelen wij niets anders dan dat degenen die hier toegang hebben op rechtmatige wijze uiteraard van harte welkom zijn, maar dat van degenen die dat niet hebben, zo snel mogelijk de identiteit moet worden vastgesteld.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik sluit niet uit dat ik het daarmee eens ben. Dan verzoek ik de heer Swagerman echter om in dat geval ook déze woorden te gebruiken en niet die andere woorden.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik beluister in de woorden van de heer De Graaf dat de verkiezingscampagne is begonnen. Ik vraag mij in gemoede af waarom D66 dit kabinet dan eigenlijk met gedoogsteun laat zitten.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik moet even nadenken over de portee van deze opmerking.

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Leest u even terug wat u zojuist hebt voorgelezen.

De heer Thom de Graaf (D66):

Het is jammer dat mevrouw Lokin niet aan het debat deelneemt maar eigenlijk toch wel. Dat is me niet helemaal duidelijk. Haar opmerking zojuist vind ik echt buitengewoon raar. Als ik een opvatting geef over het vreemdelingenbeleid van deze coalitie en deze staatssecretaris, heeft dat niets te maken met verkiezingscampagnes. Sterker nog, ik denk dat ik in mijn eerdere bijdragen over het immigratie- en vreemdelingenbeleid van deze staatssecretaris en de voorganger van deze staatssecretaris dezelfde bewoordingen en dezelfde oordelen heb gegeven, en toen waren er geen verkiezingen in aantocht. Dat is dus echt onzin.

Dan kom ik op het tweede punt. Er is geen sprake van dat mijn partij een kabinet in het zadel houdt of niet in het zadel houdt. Mijn partij heeft in de Tweede Kamer een aantal akkoorden afgesproken met het oog op de begrotingssituatie in Nederland en de economische stabiliteit. Dat heeft niets te maken met de vraag of het kabinet door ons wordt vertrouwd of niet.

De voorzitter:

Kort, mevrouw Lokin. Ik zie nu dat u ervan afziet?

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik denk dat dat onderscheid van de heer De Graaf wel erg academisch is.

De heer Thom de Graaf (D66):

Dat was in ieder geval geen vraag.

Voorzitter. Het voorstel dat we nu behandelen, verruimt de bevoegdheden van de vreemdelingenpolitie en de marechaussee om de identiteit van ongedocumenteerde vreemdelingen te achterhalen. "Verruiming" is hier een wat verzachtend woord, het gaat immers om aanscherping en uitbreiding van bevoegdheden. De maatschappelijke noodzaak daartoe is helaas in de toelichting en de schriftelijke gedachtewisseling onvoldoende aangetoond voor mijn fractie. Natuurlijk is het zo dat het voor met vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren altijd makkelijker is om vergaande bevoegdheden te kunnen hanteren; de kans dat zij de identiteit van vreemdelingen kunnen aantonen, neemt daardoor, zou je zeggen, per definitie toe. Is het echter ook noodzakelijk en daarom wellicht wenselijk, vanwege de omvang van het probleem dat met huidige, lichtere middelen niet voldoende kan worden aangepakt? De staatssecretaris heeft ons tot op heden daarvan niet kunnen overtuigen, maar wellicht gebeurt dit nog in dit debat.

Vooralsnog moet ik vaststellen dat we geen idee hebben in hoeveel gevallen de identiteit van de vreemdeling bij en na het binnentreden niet kan worden vastgesteld. De staatssecretaris geeft aan dat het aantal gevallen is toegenomen. Is het echter beperkt toegenomen? Veelvuldig? Massaal? Geen idee. Veel verder dan de constatering dat de vreemdelingenpolitie in de dagelijkse praktijk ervaart dat vreemdelingen "met enige regelmaat" documenten in hun eigen woning verbergen, komt de staatssecretaris niet. Om op grond van deze betrekkelijk vage constatering het huisrecht en de privacy van de vreemdelingen ingrijpend te beperken, komt mijn fractie niet erg zorgvuldig voor. Met andere woorden, de proportionaliteit van de doorzoekingsbevoegdheid na binnentreden van een woning of werkplaats wordt nog niet overtuigend aangetoond.

Een ander aspect is de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen. De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat illegaal in ons land verblijvende vreemdelingen altijd anticiperen op beleid en zich daaraan aanpassen, waardoor de bestaande wetgeving vaak niet meer toereikend is. Mede daarom wordt nu de huisdoorzoekingsbevoegdheid gecreëerd om identiteitspapieren dan wel andere documenten of zaken waaruit de identiteit van de staande gehouden vreemdeling kan worden afgeleid, op te sporen.

Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat ook deze nieuwe bevoegdheid tot anticipatiegedrag zal leiden, bijvoorbeeld door documenten, voor zover aanwezig, niet meer in de eigen verblijfsplaats te bewaren maar elders. Hoe effectief zal deze bevoegdheid, waarvan de noodzaak toch al niet is aangetoond, dan eigenlijk zijn en voor hoe lang zal deze effectief zijn? Wat zal de volgende stap zijn in deze vorm van "wapenwedloop", het binnentreden en huiszoeking doen bij derden zonder dat er een objectief redelijk vermoeden is dat zich daar een illegale vreemdeling ophoudt? Complicerend lijkt mij hierbij ook nog het feit dat de staatssecretaris onder druk van kritische geluiden in de Tweede Kamer de doorzoekingsbevoegdheid heeft beperkt. Die betreft niet langer, zoals oorspronkelijk voorzien, het stelselmatig en gericht zoeken, maar, zoals de staatssecretaris dat aan de overzijde omschreef, een soort tussenvorm tussen rondkijken en stelselmatig zoeken zonder dat er substantiële schade aan het pand of aan zaken die zich daarin bevinden mag worden toegebracht. De casusposities die de staatssecretaris in de Tweede Kamer en in de stukken in dit kader besprak, lezen als een handleiding voor niet vrijwillig meewerkende vreemdelingen om uiterst effectief hun eventuele papieren te verdonkeremanen: in een uithoekje achter het systeemplafond dat niet kan worden bereikt zonder dat plafond te beschadigen of in een dubbele voering van een sporttas. Die tas mag immers wel worden geopend met de ritssluiting, maar niet uit elkaar worden getornd. Kortom, de bevoegdheid tot doorzoeking wordt omwille van proportionaliteit beperkt. Prima, maar zij verliest daardoor tegelijkertijd nog meer aan effectiviteit. Waarom doen we het dan eigenlijk?

De staatssecretaris verklaart dat de effectiviteit van de wet nader zal moeten worden bepaald en stelt een halfjaarlijkse evaluatie daarvan in het vooruitzicht. Dat op zich geeft al het naar mijn oordeel "fragwürdige" karakter van dit wetsvoorstel weer. We weten simpelweg niet of het zal wel zal werken, laat staan dat wij overtuigd kunnen zijn van de noodzaak ervan. Ik vraag dan ook in alle ernst aan de staatssecretaris hoeveel zin dit voorstel eigenlijk heeft.

Een laatste onderdeel van onze aarzeling betreft de rechtswaarborgen. Het debat spitst zich toe op de vraag wie de machtiging dient te verlenen voor de doorzoeking. Het wetsvoorstel verklaart de Algemene wet op het binnentreden van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat wordt volstaan met een machtiging van een hulpofficier van justitie, lees een politieambtenaar, die op het moment van doorzoeking in de woning aanwezig moet zijn. Op deze manier wordt, aldus de regering, op institutionele wijze gewaarborgd dat de doorzoeking ter plaatse op rechtmatigheid en proportionaliteit wordt getoetst. Ik neem aan dat die toets bestaat uit het beoordelen of de doorzoeking redelijkerwijs noodzakelijk is voor de tijdelijke inbewaringneming van documenten of andere relevante zaken, als zij worden gevonden. Dit is een buitengewoon ruim en daarmee vaag criterium. Gevoegd bij het ingrijpende karakter van een huiszoeking als inbreuk op fundamentele grondrechten, roept het de vraag op waarom niet wordt voorzien in een machtiging op meer afstandelijk en onafhankelijk niveau. Dat kan de rechter-commissaris zijn en wellicht ook een officier van justitie. Zij behoren immers tot de rechtelijke macht en dienen een zekere magistratelijke rol te vervullen. De contra-argumenten van de staatssecretaris richten zich vooral op het onderscheid tussen het strafvorderings- en het bestuursrecht en op het praktische en minder principiële oordeel dat in deze machtiging besloten zou liggen. Dit is ook al in een interruptiedebatje aan de orde geweest. Ik vermag die redenering niet goed te begrijpen en nodig de staatssecretaris graag uit om die nog eens toe te lichten. In mijn eigen simpele redenering – ik geef het toe – zou het zo moeten zijn dat naarmate de grondrechtelijke inbreuk ingrijpender is, de rechtswaarborgen groter dienen te zijn. Het oordeel van de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris kan in die rechtswaarborgen beter voorzien dan het oordeel van een politieambtenaar die behoort bij de instantie die de inbreuk juist wil plegen. Het onderscheid bestuurs- dan wel strafvorderingsrecht lijkt mij hierin minder relevant. Zo staat het in mijn tekst, maar ik zou bijna zeggen: irrelevant.

Voorzitter. Uit de inhoud en toon van mijn bijdrage kunnen u en de staatssecretaris wellicht begrepen hebben dat mijn fractie kritisch staat tegenover dit wetsvoorstel en dat is een juiste inschatting. Niettemin ben ik zeer belangstellend naar het antwoord van de staatssecretaris op mijn opmerkingen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Voor ons ligt een wijziging van de Vreemdelingenwet die het mogelijk maakt bedrijven en woningen te doorzoeken om in het bezit te komen van identiteitsgegevens van een in Nederland verblijvende vreemdeling. Deze maatregel maakt volgens de staatssecretaris uitvoering van terugkeerbeleid beter mogelijk, aangezien vreemdelingen niet worden teruggenomen door het land van herkomst als hun identiteit niet vaststaat.

Onze fractie begrijpt de bedoeling van deze maatregel, maar weegt deze af tegen de inbreuk op de privacy en de eigen levenssfeer van een persoon, ook al is die persoon een vreemdeling die hier onrechtmatig verblijft. De uitbreiding van de identificatiemogelijkheden moet niet ontaarden in een bejegening die willekeurig, intimiderend of bedreigend is en dient daarom van strikte waarborgen te worden voorzien.

Onze fractie wil graag het antwoord vernemen op een aantal vragen voordat zij een eindafweging kan maken. Deze betreffen vooral de doelmatigheid en proportionaliteit van de maatregel. Allereerst zou mijn fractie willen weten hoe het gesteld is met de wetgeving op dit punt in de ons omringende landen. In de schriftelijke voorbereiding is eigenlijk niet aan de orde geweest als ik het goed heb gezien. Kennen landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland ook een wettelijke basis voor het doorzoeken van de spullen van een vreemdeling in diens verblijfplaats? Kunnen we vernemen hoe een internationale vergelijking op dit punt eruit ziet?

Wij zouden ook willen weten hoe de politie en andere personen die belast zijn met vreemdelingentoezicht kunnen weten of zij met een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling van doen hebben wanneer zij iemand staande houden en of zij vervolgens kunnen overgaan tot het doorzoeken van een woning of bedrijf. Het zou immers pijnlijk zijn als een woning wordt doorzocht van iemand die helemaal niet in deze categorie thuishoort. Aangezien identificatie op voorhand moeilijk is, is het natuurlijk de vraag hoe dit in de praktijk functioneert. Wat is de foutmarge en wat is de doelmatigheid van deze maatregel?

Graag zou mijn fractie ook een duidelijker beeld hebben van het probleem en van de aantallen situaties waarin vreemdelingen hun identiteitsdocumenten hebben verborgen. Dit wordt nu afgeleid van het percentage gevallen waarin mensen zijn staande gehouden en geen identiteitsdocumenten bij zich hadden. Dat is een indirecte bewijsvoering. De in de memorie van antwoord genoemde cijfers zijn bovendien oud. Het laatste meetpunt ligt in 2009, het jaar waarin de wet door de voormalige minister van Justitie, Hirsch Ballin, werd ingediend. Wat zijn de ontwikkelingen in de afgelopen vijf jaar geweest?

Wij hebben ook een vraag over de huisdoorzoeking in breder perspectief. In het strafrecht heeft de wetgever gekozen voor betrokkenheid van in beginsel de rechter-commissaris als belangrijke waarborg. Hoewel begrijpelijk is dat een rol voor de rechter-commissaris in het bestuursrecht voor de regering minder voor de hand ligt, rest voor mijn fractie wel de vraag of hier niet meer waarborgen nodig zijn. Waarom in het strafrecht wel en hier niet?

Dan hebben wij nog vragen over de proportionaliteit of het passend zijn van de maatregelen. Het is nogal wat als overheidsfunctionarissen de persoonlijke spullen of de woonomgeving van een hier verblijvend persoon mogen doorzoeken. Er zijn echter ook situaties waarin niet de persoon zelf, maar anderen er belang bij hebben dat identiteitsdocumenten onvindbaar zijn. Dat is onder meer het geval bij de exploitatie van mensen in de prostitutie. Het is denkbaar dat een slachtoffer van mensenhandel en prostitutie maar wat graag wil dat deze documenten weer opduiken. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Dit laatste voorbeeld illustreert dat deze maatregel past bij uitzonderlijke situaties en alleen in uitzonderlijke gevallen dient te worden gebruikt. Nogmaals, hier mag geen sfeer omheen gaan hangen van onveiligheid, intimidatie of bedreiging. Vreemdelingen, ook moeilijk uitzetbare vreemdelingen, blijven mensen die aangewezen zijn op hulp en zorg. Graag willen we daarom van de staatssecretaris nog eens een precieze uitleg hoe hij de uitvoeringspraktijk voor zich ziet. Hoe gaat die precies verlopen?

Wij wachten de antwoorden op de door mij in deze termijn nog gestelde vragen af voordat we tot een eindoordeel kunnen komen.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Illegale vreemdeling word je niet zomaar in Nederland. Daar gaat heel wat aan vooraf. Er is doorgaans vanaf dag één of nog eerder een gespecialiseerd bataljon juristen bij betrokken en er is meestal zeer veel tijd overheen gegaan. En als dan iemand uiteindelijk illegaal is verklaard, begint het getouwtrek over uitzetting. Immers, medewerking door de illegale vreemdeling zelf aan zijn uitzetting is niet bijzonder gebruikelijk. We hebben dus te maken met een lange keten van problemen die stuk voor stuk om een oplossing schreeuwen. Het voorliggende wetsvoorstel ziet echter uitsluitend op de laatste fase, die van de illegaliteit en vervolgens de daarmee samenhangende noodzaak tot uitzetting.

Naar de mening van mijn fractie is het vreemdelingenbeleid in ons land bijzonder stroperig en veel te weinig slagvaardig. Terwijl zowel de gemeenschap, de belastingbetaler, als ook de vreemdeling zelf gebaat is bij een snelle afhandeling van verblijfsaanvragen, is helaas het tegendeel het geval. Naarmate procedures langer duren, lopen de kosten voor de gemeenschap en de frustraties aan alle kanten op en roept in de publieke opinie uitzetting, vooral als het om kinderen gaat, steeds meer weerstand op. Het zou sterk aanbeveling verdienen deze vicieuze cirkel te doorbreken door vigerende procedures aanzienlijk te stroomlijnen en drastisch te versnellen. Dat Europese regelgeving op het gebied van een slagvaardig nationaal vreemdelingenbeleid een bijna niet te nemen barrière is, is geen nieuws. Het moet echter ook zeker geen reden zijn om ons daar passief in te schikken. Het is tijd voor eurorealisme, dunkt mij.

Een vreemdeling die illegaal is verklaard, dient ons land zo snel mogelijk te verlaten; goedschiks bij voorkeur, maar kwaadschiks als het niet anders kan. Illegalen zonder inkomen, zonder de mogelijkheid in hun levensonderhoud te voorzien of zich te verzekeren tegen ziektekosten, belanden in een economisch niemandsland waarbij de risico's uiteindelijk onvermijdelijk bij de belastingbetaler belanden. Voor de illegale vreemdeling is een dergelijk bestaan uitzichtloos en onmenselijk. Voor de belastingbetaler is het ook geen feest. Naast het drastisch versnellen van nu nog gevolgde procedures, hoort aan het eind van de lijn uitzetting van illegalen dan ook een hoge prioriteit te hebben. Met name de effectiviteit van deze uitzettingsfase dient optimaal te zijn. Draagt het voorliggende wetsvoorstel hieraan bij of zijn er onoverkomelijke bezwaren?

Het wetsvoorstel beoogt enige bevoegdheden in het kader van vreemdelingentoezicht te verruimen. Het introduceert een nieuwe bevoegdheid om onder voorwaarden een woning te doorzoeken zonder toestemming van de eigenaar, ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van de daar staande gehouden vreemdeling. Ook introduceert het wetsvoorstel de bevoegdheid om bij een vreemdeling die in bewaring is gesteld kleding en lichaam te doorzoeken om informatie over zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus te verkrijgen.

Het voorstel leidt tot vragen op het gebied van noodzakelijkheid, proportionaliteit en rechtsbescherming. De Raad van State onderschrijft in zijn advies de strekking van het wetsvoorstel, maar heeft enkele aanbevelingen. Die zijn ten dele overgenomen. In de memorie van antwoord van 10 oktober 2013 wordt voorts uitgebreid ingegaan op de vragen die zijn gesteld in het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel van 18 juni 2013. Mijn fractie acht die beantwoording op veel punten bevredigend en voldoende. In het vervolg van mijn betoog beperk ik me tot de punten waarbij mijn fractie nog vraagtekens plaatst.

Mijn vragen betreffen met name de getalsmatige onderbouwing van het wetsvoorstel. In de memorie van antwoord worden slechts heel globale cijfers gegeven over de eerste heft van 2013. Toen waren 410 van de 670 mensen in vreemdelingenbewaring niet gedocumenteerd. Ook wordt vermeld dat dit een momentopname is en dat aantallen kunnen wijzigen. Tja, dat lijkt me een open deur. Zijn er nu echt geen betrouwbare cijfers over een langere periode, zo vraag ik de staatssecretaris.

In het verlengde hiervan wordt in de memorie van antwoord betoogd dat vaststelling van de identiteit van de vreemdeling een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is om tot uitzetting te komen. Zelfs als de identiteit al is vastgesteld, dan zijn er nog allerlei beren op de weg voordat tot uitzetting kan worden overgegaan. Genoemd worden de medewerking van het land van herkomst, en – zo staat het er – "omstandigheden die betrekking hebben op de vreemdeling". Vooral dat laatste is een intrigerende formulering. Waar gaat het hier om? Is het de kleur van zijn ogen, zijn politieke overtuiging of zijn het factoren die ik even niet kan overzien die in de harde praktijk een snelle uitzetting in de weg staan?

In dit verband rijst daarom een interessante vraag. Allerlei verschillende factoren die bepalen of terugkeer naar het land van herkomst al dan niet mogelijk is, spelen kennelijk nadrukkelijk mee. Maar welk van die factoren is nu eigenlijk doorslaggevend? Laat mij toch maar even de advocaat van de duivel zijn in dit dossier. Mocht het zo zijn – in de memorie van antwoord staat niets dat dit tegenspreekt – dat de door de regering zo noodzakelijke geoordeelde vaststelling van de identiteit van de vreemdeling in de praktijk totaal ondergeschikt is aan al die andere zeer vaag geformuleerde voorwaarden die een rol spelen bij terugkeer naar het land van herkomst, wat is dan nog de zin van het huidige wetsvoorstel? Als de bereidheid van andere staten om hun onderdanen terug te nemen uitermate gering is, zelfs als ze over perfecte documenten beschikken, is dan het voorliggende wetsvoorstel niet wat we in wielertermen een "chasse patat" noemen: je trapt je suf, maar je doel bereik je nooit?

Juristen houden doorgaans niet zo erg van kwantitatieve beschouwingen en dat is een ernstige lacune. In dit geval wil ik toch de staatssecretaris nadrukkelijk uitnodigen om vooral de getalsmatige elementen nog eens onderbouwd de revue te laten passeren. Dat zou voor deze bèta bij zijn afwegingen erg nuttig zijn. Ik zie daarom zijn antwoorden met meer dan gewone belangstelling tegemoet.

De vergadering wordt van 15.01 uur tot 15.30 uur geschorst.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik moet even wennen aan de twee nieuwe microfoons aan beide zijden van mijn wat ingetogen wangen. Dit is wel bijzonder, moet ik zeggen. Ik was dat mooie kleine smalle dingetje voor me gewend. Hoe dan ook, de akoestiek wordt steeds beter in de Eerste Kamer.

De voorzitter:

Ook hier staan de ontwikkelingen niet stil, mijnheer de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Om met de heer De Lange te spreken: wij juristen zijn simpele alfa's. Zij staan altijd weer verwonderd over alle techniek.

Allereerst dank ik de leden voor hun inbreng over dit wetsvoorstel. Verschillende fracties hebben vragen gesteld over proportionaliteit, noodzaak en cijfers. Op die cijfers zal ik in mijn inleiding ingaan. Laat helder zijn dat de noodzaak tot dit wetsvoorstel al werd ingezien door het kabinet-Balkenende IV, samengesteld door de fracties van het CDA, de Partij van de Arbeid en de ChristenUnie. Mijn voorgangster staatssecretaris Albayrak heeft dit wetsvoorstel voorbereid. Uiteindelijk heeft de minister het ingediend nadat de PvdA uit het kabinet-Balkenende IV is getreden, dus in de demissionaire periode. Dat is een beetje de geschiedenis van dit wetsvoorstel. Mevrouw Gerkens maakte hierover de in een vraag verpakte charmante opmerking dat deze crime fighter zo nodig met dit wetsvoorstel op de proppen moest komen, maar niets is minder waar. Dit wetsvoorstel is gemaakt door zeer bezadigde, gedegen juristen van andere fracties dan die van de VVD. Aan mij alleen de eer om dit in de senaat te verdedigen. Ik wil de geschiedenis niet vervalsen. Ik zet even een puntje op de i.

De voorzitter:

U lokt een interruptie uit, mijnheer de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven:

Dat had ik niet in de gaten.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dit ontslaat de staatssecretaris natuurlijk niet van zijn plicht om zelf te denken en misschien te bedenken dat de balans hier zoek is en dat partijen die volgens mij niet helemaal natuurlijk bij de staatssecretaris horen, wellicht zijn gaan dwalen.

Staatssecretaris Teeven:

Welke partijen natuurlijk bij de staatssecretaris horen, weet je nooit. In het wetsvoorstel omtrent genderidentiteit en het lesbisch ouderschap heb ik in de senaat toch weer fracties aan mijn zijde gevonden waarvan je dat niet meteen mocht verwachten, dus wat dat betreft weet je het nooit.

Om te responderen op de opmerking van mevrouw Gerkens: het ontslaat mij inderdaad niet van de plicht om zelf te blijven denken. Dat is een van de redenen waarom ik de nota van wijziging heb ingediend, zeg ik via u, mevrouw de voorzitter, met een lach naar mevrouw Gerkens. Ik heb juist de scherpe kantjes er een beetje af gehaald, zodat het wetsvoorstel ook voor de heer De Graaf en de Socialistische Partij zeer aanvaardbaar zou zijn. Ook de fractie waartoe eerstgenoemde behoort en de fractie van de SP zijn natuurlijk tegen illegaliteit, het uitbuiten van mensen, mensenhandel en zwartwerken. Eigenlijk dient dit wetsvoorstel dus meerdere doelen.

De heer De Graaf (D66):

Mijn partij is vooral voor veel dingen, niet per se alleen maar tegen. Dit gezegd zijnde, stel ik ten behoeve van de geschiedenis vast dat een wetsvoorstel in de ogen van mijn fractie niet beter wordt als dat bijvoorbeeld van de Partij van de Arbeid afkomstig is en niet van crime fighter Teeven. Ik wil ook niet zeggen "integendeel". Er bestaat niet per se een causaal verband.

Staatssecretaris Teeven:

Van deze zijde zou ik bijna willen zeggen dat dit de burger moed geeft. Ik ga dus onverdroten voort om de heer De Graaf te overtuigen. Dat is voor kerst ook gelukt, dus waarom nu niet?

Voor de aanwending van de voorgestelde bevoegdheden wordt verwacht dat de identiteit van de vreemdeling, de illegale vreemdeling, zoals mevrouw Lokin net ook opmerkte, in meer gevallen en eerder in de terugkeerprocedure dan nu het geval is, kan worden vastgesteld. In de praktijk wordt ervaren dat een eenvoudige doorzoeking van bijvoorbeeld een in een ruimte aanwezige sporttas kan leiden tot een effectieve identiteitsvaststelling. Nu hebben verschillende leden van de Kamer gevraagd hoe het met de waarborg in het strafrecht en in het bestuursrecht zit. Daarover spreken we hier. Enkelen hebben terecht opgemerkt dat in het bestuursrecht een meewerkverplichting bestaat. Een belastingplichtige die door een belastingcontroleur wordt gecontroleerd, heeft de plicht om zijn boeken en bescheiden in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te overhandigen. In het kader van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen heeft degene die goederen over de buitengrens van de Europese Unie invoert, de plicht om inzage te geven in goederen en om goederen en documenten te overhandigen. Een vreemdeling heeft op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht de plicht om zich te identificeren. Dat is in dit verband ook een meewerkverplichting. Ik dank mevrouw Lokin voor haar opmerkingen over de duidelijkheid van de schriftelijke stukken, waarin ik om die reden ook heb gesteld dat doorzoeking of binnentreding niet plaatsvindt als er rechtmatig is binnengetreden en een vreemdeling op het eerste verzoek van een ambtenaar van de vreemdelingenpolitie of van de Koninklijke Marechaussee zijn identiteitsdocument geeft. Dan is er helemaal geen sprake van aantasting van de privacy. Dan is er geen sprake van een doorzoeking in een woning, tenminste niet stelselmatig, net zo min als van zoekend rondkijken of van iets meer dan zoekend rondkijken. Als mensen voldoen aan de meewerkverplichting, dan komt het zo ver niet. Als mensen hun boeken en bescheiden niet geven, terwijl zij daartoe op grond van de wet wel verplicht zijn, of hun goederen aan de grens niet ter inzage geven of hun identiteitsdocument niet geven als vreemdeling, dan ontstaat er een volgende stap voor het bestuur. Die stap proberen wij in dit wetsvoorstel te regelen. Het kan gewoon anders. De heer Schrijver zei ook goed in zijn inbreng dat precies om die reden de waarborgen in dit wetsvoorstel minder zijn dan in het strafrecht. Dat is logisch, want je hebt de meewerkverplichting. Als je daaraan niet voldoet, bestaat de mogelijkheid tot controle. Dit is een van de vormen van controle die het bestuur kan doen plaatsvinden. Dat is wezenlijk iets anders dan wanneer je als verdachte de cautie krijgt en er bewijs tegen je wordt verzameld. Dan heb je het recht om niet mee te werken en om je mond te houden. Dat is een wezenlijk andere situatie. Dit wilde ik even opmerken over de waarborgen en de algemene verschillen tussen enerzijds het strafrecht en anderzijds het bestuursrecht.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De Raad van State haalt als voorbeeld de Mededingingswet aan. Dat is toch ook geen strafrecht. In de Mededingingswet wordt gewerkt met een machtiging van de rechter-commissaris. Waarom is daarvoor in dezen niet gekozen? Ook daar heb je te maken met een plicht tot medewerking, in principe.

Staatssecretaris Teeven:

Ja, maar in de Mededingingswet is iets anders aan de hand. De hoge boete die in het kader van overtredingen van die wet kan worden opgelegd, kan blijkens de jurisprudentie de vorm van een strafsanctie krijgen. Als een boete dermate hoog is voor een bedrijf dat die een punitief karakter krijgt, kan er blijkens de jurisprudentie een moment ontstaan waarop je wel extra waarborgen moet hebben. Juist in de Mededingingswet, op grond waarvan heel hoge boetes kunnen worden opgelegd die het karakter kunnen krijgen van een punitieve sanctie, heb je meer rechtswaarborgen nodig. Om die reden is daarvoor wel gekozen in de Mededingingswet. Hier gaat het om een heel andere situatie, namelijk die waarin iemand zich moet identificeren. Aan iemand wordt gevraagd of hij zich kan identificeren. Allerlei antwoorden à la "ik kan mij niet identificeren" of "ik wil mij niet identificeren" zijn mogelijk. Dan ontstaat de mogelijkheid om te gaan zoeken naar identiteitspapieren op grond van de in de wet genoemde waarborgen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik weet niet of het helemaal mank gaat, want ook hier kun je te maken hebben met een vreemdeling met een inreisverbod, die dus ook strafrechtelijk vervolgd kan worden. Dan heb je precies dezelfde situatie, namelijk de dreiging met een sanctie.

Staatssecretaris Teeven:

In de schriftelijke stukken hebben we hierover met elkaar gecommuniceerd. Ik heb hierop antwoord gegeven in die stukken. Soms zal dat op het bureau kunnen worden vastgesteld. Eerst moet je iemands identiteit vaststellen. Vervolgens gaat iemand mee naar het bureau of wordt iemand door de vreemdelingenpolitie gehoord. Dan blijkt dat iemand een inreisverbod heeft en dat er mogelijk sprake is van een strafbaar feit. Op dat moment krijgt iemand de cautie. Maar je moet het wel stap voor stap zien. Hier gaat het om controlebevoegdheden, dus in feite om een situatie waarin de burger, dan wel de vreemdeling een meewerkverplichting heeft. Als hij zich daar niet aan houdt, komt er een controlemogelijkheid voor het bestuur. Dat is niet anders dan bij een belastingplichtige. Je kunt het vergelijken met een ondernemer die zijn boeken moet overhandigen, waarna uit die boekhouding die hij vrijwillig overhandigt blijkt dat er een schaduwboekhouding wordt bijgehouden. De belastingcontroleur zal dan moeten zeggen: nu stop ik met het vragen van inlichtingen aan die ondernemer, want ik heb nu een vermoeden van belastingfraude. Zo kun je ook naar de situatie van een vreemdeling kijken: je hebt de verplichting om je te identificeren. Deze wet ziet daarop. Natuurlijk kan dat de terugkeer bevorderen. Als snel blijkt wat iemands identiteit is, kan dat makkelijk zijn voor het gebruik bij terugkeer. Maar dat is een volgende stap.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

U brengt het steeds terug naar het meewerken: je kunt van iemand vragen om mee te werken. Stel dat de vreemdeling zich niet kan identificeren, aangezien er geen documenten zijn waarmee dat kan. Als iemand niet in de gelegenheid is om mee te werken, is er toch nog reden om die doorzoeking te starten of voort te zetten?

Staatssecretaris Teeven:

Dat kan heel vaak zo zijn. Het kan zelfs zo zijn dat de desbetreffende vreemdeling angst heeft om mee te werken, aangezien hij in dienst is bij een aspergebedrijf dat gebruikmaakt van vreemdelingen, waar zwart wordt gewerkt en waarbij angst bestaat bij de vreemdeling om mee te werken, terwijl er toch indicaties zijn dat er documenten aanwezig zijn in de desbetreffende onderneming. Dat voorbeeld wordt ook in het wetsvoorstel genoemd. Dan kan het zelfs in het belang zijn van de vreemdeling dat de administratie de volgende stap wel zet om naar documenten van de vreemdeling te zoeken. Er kunnen allerlei redenen zijn om, als iemand niet wil en kan meewerken, een volgende stap te zetten om ervoor te zorgen dat de identiteit kan worden vastgesteld. Dat is het enige doel van deze wet; niet meer en niet minder.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik begrijp dat u het onderscheid maakt tussen degene die verplicht is mee te werken aan het overhandigen van de papieren die hij op dat moment bij zich heeft, en verdachten van strafbare feiten. Dat is wezenlijk iets anders. De vraag is alleen of de inbreuk op het grondrecht niet eenzelfde ingrijpend karakter kan hebben. Mijn redenering is: je moet de onafhankelijke toetsing of het redelijkerwijs nodig is dat die inbreuk op het grondrecht wordt gemaakt, op een zodanige wijze organiseren dat het ook in het belang is van de betrokkenen op wie die inbreuk wordt gepleegd dat daar zorgvuldig naar wordt gekeken. Dan is het beter om dat bij een ingrijpende inbreuk te laten doen door meer onafhankelijke ambtenaren of autoriteiten, dan door iemand die bij de betrokken vreemdelingenpolitie zelf zit. Is die redenering voor u totaal vreemd?

Staatssecretaris Teeven:

Een beetje wel, hoewel ik haar wel voor een deel kan volgen. Maar ze eindigt niet goed. Vergelijk het eens met de andere meewerkverplichtingen. De meewerkverplichting ten aanzien van een belastingplichtige als het gaat om de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gevraagd door de belastingcontroleur, de meewerkverplichting in het kader van de douane- en accijnswetten wordt gevraagd door een douaneambtenaar die belast is met de controle op de invoerrechten en accijnzen aan de buitengrens, en de meewerkverplichting als het gaat om het tonen van identiteitspapieren wordt gevraagd door de Koninklijke Marechaussee, of door een ambtenaar van de vreemdelingenpolitie, allemaal in de bijzondere taak die zij hebben. In feite zijn dat controlewerkzaamheden. Wat ze daarna gaan doen, zijn werkzaamheden om ervoor te zorgen dat de identiteit kan worden vastgesteld. Dit is geen opsporingsonderzoek en dit is geen onderzoeking om bewijs te verzamelen tegen een bepaalde persoon. Wat ik wel in uw redenering begrijp, is dat u zegt: dat doorzoeken in zijn lichtste vorm kan wel degelijk een inbreuk zijn op de eigenaar van het betrokken huis – dat hoeft niet noodzakelijkerwijs op dat moment ook de bewoner te zijn, dus je kunt ook nog inbreuk maken op de rechten van anderen – maar dat is een redelijk geringe inbreuk. Dat is precies een van de redenen waarom we in de nota van wijziging hebben gezegd: je kunt hierbij wel doorzoeken, maar niet verbreken en slopen. Die inbreuk maak je daarmee daadwerkelijk geringer, omdat je je realiseert dat het een vervolg is op een doelstelling die je hebt, namelijk vaststelling van de identiteit.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik onderscheid dat even. Over de mate van ingrijpendheid van de inbreuk zegt u: die is gering. Ik zou menen dat het in mijn sporttas kijken of mijn systeemplafond optillen toch ook behoorlijk ingrijpend is. Dat is echt een aantasting van mijn privacy en van mijn huisrecht. Maar goed, daarover kun je verschillend denken. Maar u praat voortdurend over aan de ene kant het potentiële gevolg van de inbreuk op het grondrecht, namelijk dat je bewijs kunt vinden, dat vervolgens tegen een verdachte in stelling kan worden gebracht en bij een strafrechtelijk onderzoek en een strafproces kan worden gebruikt, en aan de andere kant het alleen maar mogelijkerwijs vinden van datgene waar je op uit was toen je ging controleren. Mij gaat het om de inbreuk op zichzelf, en niet om het gevolg daarvan. Het gaat mij om het feitelijk inbreuk maken op het privacygrondrecht en het grondrecht van het huisrecht. Dat op zichzelf is iets wat elke burger in principe niet zou behoeven toe te staan, tenzij daarvoor een gegronde reden is, en dan graag met een zorgvuldige procedure. Daar gaat het debat over, niet over de consequenties van wat mensen zouden kunnen vinden.

Staatssecretaris Teeven:

Dat is waar de heer De Graaf het debat over wil laten gaan. Daar gaat het debat óók over, en daar heb ik alle begrip voor. Mijn antwoord daarop is dat de procedure voor de hulpofficier voldoende waarborgen schept. Dat is nou juist een functionaris die voldoende afstandelijkheid heeft. Dat is nou juist niet de controleambtenaar die belast is met de vaststelling van de identiteit, maar dat is nou juist de functionaris die bevoegd is om ervoor te zorgen dat mensen binnen kunnen treden in de zin van de Algemene wet op het binnentreden. Daarvoor is die hulpofficier in het leven geroepen. Die wet verzinnen we vandaag niet, die bestaat al. Laten we niet vergeten: je bent alleen maar in die woning of in die onderneming als je ook het recht hebt om binnen te treden. De bevoegdheid tot binnentreden moet bestaan, en als je dan eenmaal in die woning of in dat bedrijf bent, dan kan de hulpofficier bepalen dat dat voldoende is om die doorzoeking te doen.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik heb het wetsvoorstel gelezen, dus ik weet wat de volgorde is. Die hulpofficier moet aanwezig zijn. In de stukken staat dat het om een doorgaande beweging gaat: je komt binnen, je treft daar een vreemdeling aan die geen papieren heeft, waarna je overgaat tot doorzoeking. De hulpofficier is daarbij aanwezig, en dat is naar ik mag aannemen iemand van de Vreemdelingenpolitie. Dat is dan weliswaar een politieofficier, maar het is geen officier van justitie, en het is ook niet iemand die alleen maar achter het bureau zit. Ik mag toch aannemen dat het iemand is die meegaat bij het staande houden?

Staatssecretaris Teeven:

Nee. Bij de last tot binnentreden hoeft hij niet aanwezig te zijn, want die last wordt door een hulpofficier afgegeven, en dus kan de betreffende ambtenaar binnentreden om de identiteit vast te stellen. Als een vreemdeling zich niet wil en niet kan legitimeren en er wel aanleiding is om aan te nemen dat er documenten in de woning zijn – het is dus niet per definitie een doorgaande beweging – kun je twee situaties onderscheiden. Om te beginnen is dat de situatie waarin er al een hulpofficier aanwezig was, omdat hijzelf op dat moment de actie leidt. Dat kun je hebben bij grote acties in het kader van het tegengaan van prostitutie en mensenhandel. Verder zijn er situaties denkbaar waarin de hulpofficier niet aanwezig is. Dan moet de situatie worden bevroren en moet op een hulpofficier worden gewacht. Daarna zal de doorzoeking pas een aanvang nemen.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik kan voor een groot deel de zorgen van de heer De Graaf over de inbreuk op grondrechten delen. Maar ik krijg de indruk dat hij een ding over het hoofd zag, namelijk dat het gaat om een situatie waarin een vreemdeling niet wil meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit. Op het moment dat hij mee wil werken, hetzij door zijn papieren te laten zien, hetzij door te zeggen dat hij geen papieren heeft en bereid is om alle inlichtingen te verstrekken, zullen die inbreuken op die grondrechten niet plaatshebben.

De heer Thom de Graaf (D66):

Het laatste voorbeeld is natuurlijk maar zeer fragwürdig. Als de vreemdeling zegt geen papieren te hebben en graag bereid is om mee te werken – maar à propos, de papieren liggen ergens boven dat systeemplafond – wat moet er dan gebeuren? Dan moet er toch weer een afweging worden gemaakt, waarna toch over kan worden gegaan tot doorzoeking.

De heer Schrijver (PvdA):

In uw voorbeeld zou ik dan graag zien dat de vreemdeling zelf naar het plafond klimt en zijn papieren daar pakt.

De voorzitter:

De staatssecretaris wil zo meteen nog antwoord geven, dus is uw vraag, mevrouw Gerkens, aansluitend op die van de heer Schrijver of is het een heel nieuwe vraag? In dat laatste geval geef ik de staatssecretaris eerst graag de gelegenheid om te antwoorden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Mijn vraag sluit aan bij dit thema en ook bij wat de staatssecretaris eerder zei.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Mevrouw Gerkens (SP):

De staatssecretaris haalt een aantal keren het voorbeeld aan van belastingfraude en de verplichting om je papieren te overhandigen. Als ondernemer moet je je papieren laten zien als de Belastingdienst daarom vraagt. Wat dan als je dat niet doet? Als je dat niet doet, zal de Belastingdienst er bij de FIOD melding van maken en zal de FIOD een strafrechtelijk onderzoek instellen als hij vermoedt dat er sprake is van fraude. Dus hebben we dan wel met het strafrecht te maken. Ik vind dan ook dat de staatssecretaris hier een scheve vergelijking maakt. Het gaat niet zozeer om het feit of we uiteindelijk vinden dat mensen zich moeten identificeren als wel om de vraag met welke waarborgen dat omgeven is. Die waarborgen zijn veel lichter dan op andere rechtsplekken.

De voorzitter:

U kunt nog even blijven zwijgen, staatssecretaris, want er komt nog een interruptie.

De heer Swagerman (VVD):

Ik wil toch nog even doorgaan op het punt dat collega De Graaf heeft opgebracht, dit voor de zuiverheid van de redenering. Ik verpak het ook in een vraag aan de staatssecretaris want volgens mij is dit essentieel. De staatssecretaris zegt naar mijn oordeel terecht dat het hierbij om een meewerkplicht gaat waarop controle is gebaseerd. Als die controle ertoe leidt dat je dieper moet gaan, kun je in een strafrechtelijk traject terechtkomen met alle daarbij horende waarborgen. De heer De Graaf haalt in zijn inleiding eigenlijk de stelling naar voren dat het niet uitmaakt of het bestuursrechtelijk of strafrechtelijk is, omdat het om dezelfde waarborgen gaat. Dat is echter een essentiële vraag. Als je namelijk vindt dat die systemen die nu gescheiden zijn, gescheiden moeten blijven, dan is volgens mij de kernvraag of je de huiszoeking zodanig kunt inrichten – daartoe heb ik de staatssecretaris uitgenodigd – dat je die kunt onderscheiden van een strafrechtelijke huiszoeking. Als je dat kunt, zijn er evident minder waarborgen betrokken bij het eerste systeem.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik zal nu doorgaan met de beantwoording van de vragen en dan kom ik vanzelf op die zaken.

Het is op dit moment niet mogelijk om tijdens vreemdelingenbewaring een mobiele telefoon uit te lezen, terwijl zo'n mobiele telefoon veel aanknopingspunten kan bevatten om de identiteitsvaststelling te bespoedigen. Dit wetsvoorstel maakt dit ook mogelijk.

De heer De Lange vroeg in dit verband om cijfers. In 2012 ging het om 730 acties in totaal, waarbij in 230 gevallen, dus 32% van het totaal, de identiteit niet direct kon worden vastgesteld. In die gevallen zou de bevoegdheid van doorzoeking relevant kunnen zijn geweest. In 2013 ging het om 580 binnentredingen, waarbij in 150 gevallen – er zijn dus wel degelijk gevallen waarbij het mogelijk is ogenblikkelijk de identiteit vast te stellen, om maar aan te geven dat het lang niet altijd zo behoeft te zijn dat dit soort maatregelen genomen moet worden – de identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, dus in 26% van de gevallen. Ik maak vervolgens een vergelijking met het jaar 2006. Dat is namelijk wel van belang omdat bij de totstandkoming van het wetsvoorstel in 2009 men teruggekeken heeft naar de jaren ervoor. In 2006, dat in de memorie van toelichting ook als ijkpunt is genoemd, lag dat op 15%. In 2006 kon dus in 15% van de gevallen de identiteit niet worden vastgesteld na binnentreden. In 2012 ging het om 32% en in 2013 om 26%. Er is dus wel degelijk ook een stijging te zien in de latere jaren.

De heer Swagerman heeft gevraagd of er op het vlak van verbetering van de identiteitsvaststellingen nog meer initiatieven van het kabinet te verwachten zijn. Er bestaat op dit moment geen voornemen om de wettelijke bevoegdheden verder te verruimen, maar er wordt momenteel wel mobiele apparatuur uitgereikt aan agenten waarmee ze direct bij staande gehouden personen de identiteit kunnen vaststellen en de Basisvoorziening Vreemdelingen integraal kunnen bevragen.

De heer Schrijver (PvdA):

Op het gevaar af dat ik opnieuw bewijs dat juristen empirisch niet zo goed onderlegd zijn, nog de volgende vraag. Als iets daalt van 32% naar 26%, dan is er toch niet sprake van een stijging? Er is sprake van een fluctuatie. U kunt aan deze cijfers toch niet ontlenen dat de noodzaak steeds groter wordt?

Staatssecretaris Teeven:

Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb iets anders gezegd. Ik heb gezegd dat in de memorie van toelichting het ijkpunt 2006 was voor de toenmalige staatssecretaris. In 15% van de gevallen kon toen na binnentreding de identiteit niet ogenblikkelijk worden vastgesteld. In 2012 kon in 32% van de gevallen de identiteit niet meteen worden vastgesteld en in 2013 in 26% van de gevallen. Dat is altijd nog bijna het dubbele van het percentage in 2006, dat als ijkpunt voor dit wetsvoorstel is gebruikt. Dat is het enige wat ik zeg. Ik zeg dus niet dat er een continue stijging is. Wel is het in 2012 meer dan twee keer zo veel en in 2013 iets minder dan twee keer zo veel ten opzichte van het jaar 2006 dat als ijkpunt is gebruikt ten aanzien van de vraag of dit wetsvoorstel wel nodig was.

Agenten op straat hebben straks een extra hulpmiddel om de rechtmatigheid en de identiteit van het verblijf van een staande gehouden vreemdeling te kunnen vaststellen. Dit zou het aantal terecht aangehouden vreemdelingen moeten verhogen en het aantal onterecht naar het bureau overgebrachte vreemdelingen, bijvoorbeeld personen die hun identiteitsdocument niet bij zich hebben maar wel rechtmatig in Nederland verblijven, moeten verlagen. Daarnaast wordt op dit moment nieuwe software ontwikkeld voor de identiteitszuilen die nu al bestaan bij politie en Koninklijke Marechaussee, waardoor ook de Basisvoorziening Vreemdelingen kan worden geraadpleegd op basis van de afgenomen vingerafdrukken. Door de koppeling krijgt de vreemdeling een unieke gelijkluidende identiteit in beide ketens, de vreemdelingenketen en de strafrechtketen. Door die zuilen en door de ontwikkelingen die ook plaatsvinden met betrekking tot vingerafdrukken en irisscan is het ook snel mogelijk om de identiteit van een vreemdeling vast te stellen.

De heer Swagerman en de heer De Graaf hebben gevraagd of ik enige beschouwingen wil wijden aan het beperkte karakter van de doorzoeking ook in verhouding tot de strafrechtelijke doorzoeking. Ik heb dat eigenlijk al een beetje gedaan. Alle voorbeelden die ikzelf ook had genoemd in de memorie van toelichting en de overige stukken zijn al langsgekomen. Kan er ook onder dakpannen worden gekeken of in een liftschacht? Wat is het schadecriterium en is dat wel overtuigend en voldoende onderscheidend? Laat helder zijn dat de meest omvattende strafrechtelijke doorzoeking wordt geleid door de rechter-commissaris. Behoudens de algemene criteria van noodzakelijkheid en proportionaliteit zijn daar geen beperkingen aan. Dus dat betekent dat ook tussen muren, plafonds, vloeren, kruipruimten et cetera kan worden gezocht. Alles kan eventueel worden doorbroken om bewijsmateriaal te verzamelen als het een en ander proportioneel gebeurt. De beperkte vreemdelingrechtelijke doorzoeking vindt plaats onder leiding van een hulpofficier en doorzoeking mag slechts plaatsvinden voor zover dat niet leidt tot voorzienbare substantiële schade. Dat criterium biedt dus in veel gevallen helderheid over de vraag of een doorzoeking is toegestaan. Kastje openmaken mag, kastje slopen mag niet. Tas openmaken mag, een tussenmuur slopen mag niet,

Een aantal leden hebben gesteld dat in sommige gevallen een behoorlijke doorzoeking plaats kan vinden zonder dat er schade ontstaat. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het optillen van alle dakpannen of het zoeken in een liftschacht. In voorkomende gevallen zal dan allereerst ter plekke moeten worden bepaald of een doorzoeking proportioneel en noodzakelijk is. Uiteindelijk is de toetsing achteraf aan de rechter. Als het tot een inbewaringstelling komt is het de rechter die beslist of die inbewaringstelling terecht is. Als het niet tot een inbewaringstelling komt, is er altijd de mogelijkheid van de onrechtmatige daad en de civiele rechter. Het zoeken onder alle dakpannen bijvoorbeeld zal de nodige tijd en mankracht vergen en zal naar mijn inschatting ook niet vaak voorkomen in de praktijk. Ik vraag mij eigenlijk ook wel af of het noodzakelijk dan wel wenselijk is om op voorhand uit te sluiten dat de bevoegdheid hiervoor wordt gebruikt. Het oplichten van een paar dakpannen lijkt mij op voorhand weer niet onredelijk. Het ligt dus niet in de lijn der verwachtingen dat er geavanceerde apparatuur en technische specialisten zullen worden ingezet om meer handelingen te verrichten in het kader van een vreemdelingenrechtelijke doorzoeking. Het gaat in de regel om een doorzoeking ter plaatse van de meest voor de hand liggende plekken waar identiteitsdocumenten zich kunnen bevinden. Daarvan is concreet sprake. Het is dus geen handleiding, zoals de heer De Graaf zei, voor de vreemdeling om spullen nog beter te verbergen, zodat ze niet worden gevonden. Dat is het nadrukkelijk niet. Dit om in deze wetsgeschiedenis even te duiden waaraan je moet denken en waaraan je niet moet denken.

De heer Thom de Graaf (D66):

Zo zal het niet bedoeld zijn, maar zo kan het wel worden gebruikt, kan ik de staatssecretaris vertellen. Vooral als hij steeds zegt dat geen substantiële schade mag worden aangericht. Dat staat ook in de tekst van het wetsvoorstel. Dan kan ik als vreemdeling ook bedenken dat ik zaken zo moet verbergen dat wel substantiële schade moet worden aangebracht, willen ze tevoorschijn komen. Dat mag niet, want dan moet het stoppen. Dat was toch de essentie van het wetsvoorstel. Die wettelijke term gaat toch over niet-stelselmatig, niet-gericht en zonder substantiële schade? Dat betekent dat het niet alleen gaat over de schade die wordt toegebracht maar ook om het stelselmatige en gerichte. Ik zou in mijn onschuld denken dat je bezig bent met een stelselmatige en gerichte doorzoeking als je de dakpannen van een huis licht of met infrarood gaat werken. Is dat nu zo raar gedacht?

Staatssecretaris Teeven:

Ik heb net al gezegd dat we niet aan geavanceerde apparatuur moeten denken. Dat voorbeeld van het gebruik van infrarood kunnen we vergeten. Je moet wel denken aan de mogelijkheid dat vreemdelingen zijn gehuisvest en slapen dichtbij het bedrijf waar ze te werk zijn gesteld, terwijl onder dakpannen en de spanten documenten zouden kunnen liggen. Dan is het niet vreemd dat je boven de slaapplaats van zo'n vreemdeling kijkt of er iets achter de sponningen of in openingen is verborgen. Het is meer dan zoekend rondkijken. Het is meer dan in een huis of onderneming komen en alleen maar rondkijken, maar het is niet stelselmatig en gericht de boel slopen en verbreken. Dat is het nadrukkelijk niet.

De voorzitter:

Mijnheer De Graaf, tot slot.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik wil echt helderheid hebben, ook voor de wetsgeschiedenis. De staatssecretaris verbindt het stelselmatige karakter nu aan het slopen, zoals hij net zelf zei. Dat staat volgens mij niet in zijn voorstel. Nadrukkelijk staat ook in de toelichtende stukken dat het niet gaat over stelselmatig en gericht zoeken en niet over het aanbrengen van substantiële schade. Ik krijg uit de voorbeelden die de staatssecretaris hier hanteert het gevoel dat hij vooral zegt: het mag niet over substantiële schade gaan, maar overigens moet je echt alles gericht en soms ook langdurig kunnen doorzoeken. Dan spreken wij volgens mij wel over stelselmatig.

Staatssecretaris Teeven:

Nee, dat zeg ik nadrukkelijk niet. Om het even scherp te herhalen: er zijn drie mogelijkheden. Een is zoekend rondkijken. Dan open je niets. Je kijkt alleen maar. Je opent zelfs geen kastdeurtje. Je opent helemaal niets. De meest vergaande mogelijkheid is dat je wel kijkt naar proportionaliteit en noodzaak, maar dat je echt stelselmatig en gericht zoekt, als daartoe door de rechter-commissaris is beslist met een bevel tot huiszoeking, waarbij je je ook niet laat weerhouden door vloeren, plafonds en muren. Kortom, alles kan worden verbroken. Je doet het ook stelselmatig en werkt elke kamer in dat huis of in die onderneming stelselmatig af om elke plaats te doorzoeken. Dat is dit niet. Als de heer De Graaf vraagt wat de staatssecretaris vat onder stelselmatig en wat onder niet-stelselmatig en niet-gericht, dan geef ik ook een voorbeeld. Dan geef ik het voorbeeld van de vreemdeling die slaapt in een slaapzaal of verblijft in een kamer in een woning. In die kamer kun je kijken. Laten wij het voorbeeld uitbreiden. Kun je dan beneden in een keukenkastje kijken? Als je in alle keukenkastjes gaat kijken en ook in alle kastjes in de kamer en in de kelder, en dat door het hele pand doet, op zoek naar één paspoort van één vreemdeling, dan is er wel sprake van stelselmatig en gericht zoeken. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling van dit wetsvoorstel.

De heer Swagerman (VVD):

Ik denk dat wij toch een heel belangrijk punt aan de orde hebben, namelijk de vraag waar je nu precies het onderscheidend criterium moet zoeken tussen de strafrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke huiszoeking. Ik ben heel blij met de vaststelling door de staatsecretaris dat geavanceerde apparatuur in dit kader niet aan de orde is. Dan spreek je misschien over het gebruik van infraroodkijkers of andere zeer innovatieve methoden. Zou je daaraan ook het gebruik van ingewikkeld gereedschap kunnen toevoegen? Mag je ook zeggen dat dit in beginsel niet van toepassing is bij deze vorm van huiszoeking?

Staatssecretaris Teeven:

Als het gebruik van ingewikkeld gereedschap inhoudt dat je kastjes moet verbreken of kastdeuren moet openmaken met een koevoet of dat je een kluis moet kraken, dan kan dat niet. Er is vandaag tijdens de behandeling van het wetsvoorstel wel een ander voorbeeld genoemd. Je treft een kluissleutel aan. Wat doe je dan met die sleutel? Dan loop je door alle kamers en vraagt of er ergens een kluis is. Als er een kluis is, lijkt het me logisch dat je die kluis opent met die sleutel. Daarin kunnen documenten liggen. Daarin kunnen paspoorten of verblijfsdocumenten liggen, om een voorbeeld te noemen. Maar een koevoet hanteren en daarmee door alle kamers van de woning gaan, dat past hier niet.

De heer Swagerman (VVD):

De staatssecretaris en ik komen allebei uit de praktijk van opsporing en vervolging. Wij weten volgens mij heel goed waarom het gaat. Met een koevoet een kastje openbreken kan niet, een infraroodkijker gebruiken kan niet, maar een schroevendraaier nog net wel.

Staatssecretaris Teeven:

Dat kan een mogelijkheid zijn. Het gaat om substantiële schade. Verbreek je het kastje op een wijze waardoor het totaal onbruikbaar wordt en meteen naar de sloop kan en je schadevergoeding moet betalen? Dat kan niet. Ben je in staat het te openen? Dat kan wel.

Mevrouw Gerkens (SP):

Volgens mij dreigt tijdens dit debat maar ook al in de schriftelijke beantwoording een beetje het doembeeld te ontstaan dat ik eerder schetste, namelijk dat er bij dit wetsvoorstel geen begrippenlijst zit. Zoals de staatssecretaris net zei: één keukenkastje mag, twee en misschien drie ook, maar als het er twintig worden, is het te ver gegaan. Waar ligt dan het kantelpunt? Hoe kan de staatssecretaris verwachten dat een gewone politieagent zegt: o, wacht even, ik ben met mijn vijfde kastje bezig; ik moet nu stoppen, want anders ga ik buiten mijn boekje? Dat is in de praktijk toch niet handhaafbaar?

Staatssecretaris Teeven:

Dat is wel in de praktijk handhaafbaar, want in het kader van de Opiumwet kennen wij ook een spoeddoorzoeking. In het kader van de Wet wapens en munitie kennen wij ook een doorzoeking. Dat zijn ook doorzoekingen waarbij je niet stelselmatig en gericht mag zoeken. Er bestaat in de politiepraktijk, in ieder geval bij hulpofficieren die de leiding hebben bij dat soort doorzoekingen, heel veel knowhow over wat zoekend rondkijken is, wat stelselmatig en gericht zoeken is en wat een eenvoudige doorzoeking is, waarbij je zaken opent en probeert zaken te ontsluiten. Juist bij de hulpofficier, die via de nota van wijziging in dit wetsvoorstel is opgenomen, bestaat wel degelijk ervaring. Dat is de functionaris die ook in andere voorbeelden de leiding heeft over doorzoekingen. Dit is het geval als ze plaatsvinden in het kader van het Wetboek van Strafvordering, de Wet wapens en munitie, de Opiumwet of de Algemene douanewet. Er bestaan in de wetgeving tal van voorbeelden waarin de hulpofficier heel wel het verschil weet tussen: ik ben met een rechter-commissaris stelselmatig in een woning aan het zoeken, ik kijk zoekend rond in een woning, maar ik mag niets openen en nergens in kijken, of ik mag wel, zoals hier bedoeld, eenvoudige handelingen verrichten om een speciaal doel te dienen. In dit geval is dat de identiteitsvaststelling van een vreemdeling.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Gerkens.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik vind dat er in de beantwoording door de staatssecretaris tussen even globaal rondkijken en stelselmatig zoeken nog een heel groot grijs gebied zit. Doordat een officier van justitie die partij is bij het geheel en een hulpofficier van justitie een rol spelen, zijn daarin de rechten in verband met inbreuk op de privacy niet goed gewaarborgd, zoals ook de heer De Graaf zei.

Staatssecretaris Teeven:

Ik neem kennis van het standpunt van de SP-fractie, maar ik denk juist dat wij door het invoeren van de hulpofficier die waarborgen wel hebben verwerkt. Dat is een functionaris die er in de praktijk ervaring mee heeft en die heel wel het verschil kan maken. Vanwege dat verschil doen wij het niet met de betreffende ambtenaar die is belast met de identiteitsvaststelling van die vreemdeling en die dicht op het onderzoek zit waarin de meewerkverplichting nog een rol speelt.

Mevrouw Strik heeft mij gevraagd of dit wetsvoorstel daadwerkelijk bijdraagt aan de oplossing van het probleem van identificatie. Gaan wij strategisch gedrag zien? Is dit een soort wapenwedloop? Niet mevrouw Strik heeft dat woord gebruikt, maar een ander. Wat is de volgende stap als dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Het is op voorhand niet uitgesloten dat vreemdelingen op bevoegdheden zullen anticiperen door bijvoorbeeld hun documenten bij derden af te geven, als dit op dit moment al niet gebeurt. Daaraan kleven ook nadelen voor de vreemdeling in kwestie, omdat die zich dan mogelijk in een afhankelijkheidspositie kan brengen ten opzichte van degene aan wie hij zijn identiteitsdocument afgeeft. Als je illegaal, zwart, werk hebt aangenomen, maak je je natuurlijk heel afhankelijk als je je identiteitsdocumenten onderbrengt bij je werkgever. Dat is zo'n voorbeeld. Maar het risico van anticipatie op regels geldt natuurlijk voor elke vorm van vreemdelingentoezicht. Het is maar de vraag of de onderhavige bevoegdheden op een zodanige schaal zullen worden ingezet dat deze nutteloos worden. Dat zou immers de consequentie hiervan zijn. Hier zijn overigens geen aanwijzingen voor ten aanzien van de huidige bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht. In de praktijk zal worden bijgehouden of de bevoegdheid daadwerkelijk leidt tot meer identiteitsvaststellingen.

Mevrouw Strik vroeg hoe het beperkte karakter wordt gehandhaafd. Dat is allereerst de verantwoordelijkheid van de vreemdelingenpolitie zelf. Daar zal de hulpofficier ook de hand aan moeten houden. Van de vreemdelingenrechtelijke doorzoeking wordt een verslag gemaakt. De doorzoeking kan ook getoetst worden bij inbewaringstelling, in dit geval door de vreemdelingenrechter. Als er sprake is van een onrechtmatige daad of het vermoeden van een onrechtmatige daad, kan ook de civiele rechter dit toetsen.

Beschouwen we illegalen als criminelen met dit wetsvoorstel? Ik denk het niet. Er is geen relatie tussen strafbaarstelling van illegaliteit en het onderhavige wetsvoorstel. Hiermee beantwoord ik ook de vraag die de heer De Graaf heeft opgeworpen. De doorzoeking dient een vreemdelingenrechtelijk doel, en niet meer dan dat.

Mevrouw Strik vroeg of vreemdelingen slechter worden behandeld dan criminelen. Vreemdelingen worden niet slechter behandeld dan criminelen. Vreemdelingen vallen onder het vreemdelingentoezicht. Ik heb de verschillende rechtswaarborgen in het strafrechtelijk stelsel en het bestuursrechtelijk stelsel al genoemd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik herken mijn vraag niet in het antwoord van de staatssecretaris. Hij gaf aan dat ik vroeg of we illegalen behandelen als criminelen. De staatssecretaris heeft in het kader van de afspraken met de vreemdelingenpolitie over de vraag wie prioriteit heeft, gezegd dat mensen met criminele antecedenten en dergelijke prioriteit hebben. Mijn vraag was: hoe verhoudt dit zich tot deze veel bredere bevoegdheid? Zal een en ander alleen maar ingezet worden in het kader van de prioritaire groepen? Of kunnen we ervoor zorgen dat het meer algemeen wordt ingezet?

Staatssecretaris Teeven:

Het is tweeërlei. De handhavingsinspanningen van de vreemdelingenpolitie zullen gericht zijn op drie categorieën, namelijk criminele vreemdelingen, overlastgevende vreemdelingen en vreemdelingen die zich niet hebben gehouden aan lagere toezichtsmaatregelen. Dat hebben we eerder met elkaar gedeeld. Maar er kan ook worden gecontroleerd in het kader van zwart werken in de land- en tuinbouw of in de bouw. Dan kun je natuurlijk ook tegen de huisvesting dan wel de tewerkstelling van vreemdelingen aanlopen. Dan heb je ook met deze bevoegdheden te maken. Het is dus tweeërlei. Het kan betrekking hebben op de groepen die ik reeds heb genoemd, namelijk overlastgevende vreemdelingen, criminele vreemdelingen en vreemdelingen die zich niet aan lagere toezichtsmaatregelen houden. Het is echter ook mogelijk dat je in het kader van tewerkstelling of in het kader van andere zaken, bij de controle op andere wetgeving ook tegen vreemdelingen aanloopt. Dan kan deze bevoegdheid ook van belang zijn.

De heer De Lange (OSF):

Ik wil enige opheldering over het volgende. Als de vreemdelingenpolitie een vreemdeling vraagt naar zijn documentatie, dan heeft die vreemdeling de plicht deze te verschaffen. Dat lijkt mij logisch. Als een Nederlander die geen vreemdeling is door de gewone politie om zijn documentatie wordt gevraagd, moet hij deze ook verschaffen. Dat lijkt mij ook logisch. Op dat punt is er dus geen enkel verschil. Als een Nederlander om documentatie wordt gevraagd en als hij deze niet kan leveren, kan er ook navraag worden gedaan. Dan kan er zelfs meteen een boete worden opgelegd. Ik zie tot op dat moment geen enkel verschil in de behandeling van Nederlanders en de behandeling van vreemdelingen. Verschillen gaan pas optreden als er niet wordt meegewerkt aan het verschaffen van documentatie. Dan treedt voor vreemdelingen een ander regime in werking dan voor Nederlanders. Zie ik dat goed?

Staatssecretaris Teeven:

Dat ziet de heer De Lange goed.

Mevrouw Strik heeft gevraagd of we het risico lopen dat ons huis wordt doorzocht wanneer we een vreemdeling op de koffie hebben. Het kan ook zo zijn dat mevrouw Gerkens deze vraag stelde. Excuus, mevrouw Gerkens heeft deze vraag gesteld. Ik denk dat dit niet een juiste voorstelling van zaken is. Op dit moment is er een bevoegdheid tot binnentreding. Die leidt niet tot misstanden. Die bevoegdheid creëren we niet met dit wetsvoorstel, want die bestaat al in de wet. Er vindt voorafgaand aan het binnentreden een gedegen onderzoek plaats. Dat wordt ook niet gewijzigd met dit wetsvoorstel. Ik acht de kans zeer gering dat de privacy van goedwillende derden wordt geschonden.

Mevrouw Strik vroeg reeds uitdrukkelijk waar dit plaatsvindt. Als je onderdak verleent aan vreemdelingen in een uitbuitsituatie, zou je hier wel mee te maken kunnen krijgen. Daarom is de onderneming in het wetsvoorstel genoemd. Voor zover ik weet, is ook de SP-fractie tegen dit soort uitbuitingspraktijken. We moeten de uitvoeringsdiensten dan ook de mogelijkheid bieden om daar daadwerkelijk tegen op te treden. Dat is ook precies wat we hiermee willen doen.

Mij is gevraagd om een nadere toelichting te geven op de doorzoeking in verhouding tot de ophouding van de vreemdeling. De afweging ten opzichte van de Vreemdelingenwet 2000 is inderdaad iets gewijzigd. Zoals gezegd, is de aanleiding gelegen in de teruglopende succespercentages bij binnentreding. Er wordt vermoed dat een beperkte doorzoeking in de praktijk kan leiden tot meer succes met betrekking tot de vaststelling van identiteit.

Waarom is hierbij geen sprake van dezelfde waarborgen als bij het strafrecht? Waarom doet de rechter-commissaris dit niet? Ik denk dat ik daar uitgebreid op ben ingegaan. Ik val in herhaling als ik dat opnieuw doe.

Is het criterium voor doorzoeking te ruim voor het doel? Ik dacht dat deze vraag wel was gesteld door mevrouw Strik. Kan de doorzoeking niet plaatsvinden wanneer een authentiek identiteitsdocument wordt overgelegd door de vreemdeling? Doorzoeking vindt pas plaats na binnentreden. Er is dus grond voor binnentreden wanneer er op grond van feiten en omstandigheden en naar objectieve maatsteven gemeten een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen bewijs van rechtmatig verblijf heeft. Als dit document wordt overgelegd en het is geloofwaardig dat het een document van betrokkene is, dan zal de doorzoeking ook niet plaatsvinden. Dan vervalt ook de noodzaak tot doorzoeking. Ik heb al eerder gezegd dat de vreemdeling altijd zal worden uitgenodigd zich te identificeren. Ik heb ook al aangegeven waar de doorzoeking ophoudt en hoe het beperkte karakter tot uitdrukking komt.

Mevrouw Strik vroeg wat er gebeurt wanneer iemand buiten schuld niet kan terugkeren. Waar ligt de scheidslijn? Wanneer aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, kan een doorzoeking plaatsvinden. Indien iemand buiten schuld niet kan terugkeren en hij een vergunning heeft, kan hij zich daarmee identificeren. Wanneer hij geen vergunning heeft, staat dus niet vast of er sprake is van buiten schuld. Dan is het immers ook mogelijk dat de betrokkene wel kan terugkeren maar niet wil terugkeren. Dan hebben we natuurlijk te maken met de situatie dat iemand illegaal in Nederland verblijft. Als hij bij de ambassade geen papieren kan krijgen, is het de juiste weg dat hij zich meldt bij de Dienst Terugkeer & Vertrek om mee te werken aan zijn terugkeer. Als dat allemaal niet lukt, komt hij in aanmerking voor een buitenschuldvergunning.

Kunnen op basis van deze wet ook in bewaring visitaties bij vreemdelingen plaatsvinden? Momenteel is het al mogelijk om in bewaring onderzoek te doen aan het lichaam, de kleding en andere zaken omwille van de veiligheid. Door dit wetsvoorstel wordt het ook mogelijk om relevante zaken die hierbij worden aangetroffen, zoals een mobiele telefoon, ook aan te wenden om de identiteit van de vreemdeling vast te stellen. Het is niet de verwachting dat dit wetsvoorstel tot meer van deze onderzoeken leidt.

Mevrouw Strik heeft gevraagd of ik afstap van de prioriteit inzake criminele en overlastgevende vreemdelingen. Ik heb hier al antwoord op gegeven.

Wat zijn "zaken" en waarom is het in dit wetsvoorstel verbreed van documenten tot zaken? Bij "zaken" zul je moeten denken aan bijvoorbeeld een bankpas of een familieboekje. Tevens kunnen documenten in bewaring worden genomen die zijn verkregen nadat identificatie aan de hand van reis- of identiteitspapieren heeft plaatsgevonden. Voorbeelden van dergelijke documenten zijn documenten van een bank of een toegangsbewijs voor een casino, maar lichaamsmateriaal valt hier nadrukkelijk niet onder. Het zou overigens te beperkend zijn om in de wet alleen het zoeken naar documenten toe te staan om de identiteit te kunnen vaststellen. Een telefoon en een bankpas zouden hier bijvoorbeeld niet onder vallen, terwijl ze wel degelijk kunnen leiden tot vaststelling van de identiteit.

Mevrouw Strik heeft gevraagd of er sprake is van effectieve rechtsbescherming, ook in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof in de zaak Harju tegen Finland en in de zaak Heino tegen Finland. De zaak Heino is denk ik van een andere orde, want in die zaak ging het om doorzoeking van het kantoor van een advocaat. Onder andere de e-mailcorrespondentie van de betrokkene was door de politie gekopieerd. Het Hof oordeelde in die zaak dat het huisrecht was geschonden omdat een en ander plaatsvond zonder voorafgaande juridische machtiging. Er was ook geen juridische beoordeling achteraf van de beslissing om te doorzoeken in die concrete zaak en van de wijze waarop de doorzoeking was uitgevoerd. Dat de doorzoeking plaatsvond in het kantoor van een advocaat vond het Hof ook een verzwarende omstandigheid. Dat maakt de zaak Harju naar mijn oordeel ook niet anders op dit punt.

De heer Schrijver heeft gevraagd of de regering niet wat kort door de bocht gaat met de vermelding dat het uiteindelijke doel van het wetsvoorstel is het bespoedigen van de terugkeer van vreemdelingen. Met die opmerking heb ik alleen maar willen aangeven dat de identificatie en de vaststelling van de verblijfsrechtelijke status van vreemdelingen niet op zichzelf staan, maar opgenomen zijn in het bredere perspectief van het vreemdelingenbeleid. De inzet van de bevoegdheid zelf is uiteraard wel nauw verbonden met het doel, namelijk de vaststelling van de identiteit, maar vanzelfsprekend is terugkeer pas aan de orde als is vastgesteld dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft. Je kunt namelijk wel eerst de identiteit vaststellen en vervolgens kan blijken dat er toch sprake is van rechtmatig verblijf. Dan vinden uiteraard geen vervolghandelingen plaats. Deze toezichtsbevoegdheid is nadrukkelijk nodig en draagt er ook toe bij om de verblijfsstatus van iemand vast te stellen.

De heer Schrijver heeft gevraagd of uitzonderingen mogelijk zijn op de regel van aanwezigheid van de hulpofficier. Er zijn geen uitzonderingen op de verplichte aanwezigheid bij de vreemdelingenrechtelijke doorzoeking. Als de hulpofficier niet meteen aanwezig is, wordt het onderzoek bevroren en wacht men ter plaatse tot de hulpofficier wel aanwezig is. Dan wordt de vreemdelingenrechtelijke doorzoeking voortgezet. Deze voorbeelden zijn er ook al met betrekking tot de aanwezigheid van de rechter-commissaris in strafrechtelijke zoekingen. Het is eigenlijk niet anders dan dat de rechter-commissaris ter plaatse komt in het kader van een strafrechtelijke doorzoeking.

De heer Schrijver heeft gevraagd of ik kan aangeven hoe de nieuwe taak van de hulpofficier zich verhoudt tot de andere taken die aan hem zijn toebedeeld. Hij heeft natuurlijk al op een aantal punten vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden. De heer Schrijver heeft die zelf ook aangegeven. Dat zijn bevoegdheden bijvoorbeeld in het kader van het opleggen van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen en ook het afgeven van de machtiging tot binnentreding. De doorzoeking van de woning past ook goed in dit kader, maar ook in dat wat ik zojuist schetste, namelijk de andere bevoegdheden van de hulpofficier.

De heer Schrijver vroeg wat de bevoegdheden zijn van de vreemdelingenpolitie als bewoners of ondernemers zich verzetten tegen een binnentreding. Die situatie wijzigt niet ten opzichte van de wetgeving zoals die nu luidt. Ook nu kan worden binnengetreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. In bedrijfsruimtes gelden de algemene regels voor bestuurlijk toezicht en dat betekent dat een ondernemer gehouden is, mee te werken aan bestuurlijk toezicht. In het uiterste geval is de vreemdelingenpolitie bevoegd om geweld te gebruiken teneinde zich toegang te verschaffen. Dat geldt ook in het geval waarin doorzoeking alleen mogelijk is onder de bestaande wettelijke voorwaarden.

De heer Schrijver heeft gevraagd onder welke omstandigheden tot staandehouding op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet kan worden overgegaan. De staandehouding wordt niet gewijzigd met dit wetsvoorstel. Hiervoor gelden de ook nu geldende wettelijke vereisten. Staandehouding dient plaats te vinden op grond van feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren of ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. Wat leidt tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire onder A2. Het gaat hier bijvoorbeeld om aanwijzingen uit eigen onderzoek, informatie van overheidsinstanties of concrete anonieme tips.

De heer Schrijver vroeg of dit wetsvoorstel op kinderen van toepassing is. In het wetsvoorstel wordt in de formele uitoefening van de bevoegdheden geen onderscheid gemaakt tussen volwassenen en kinderen. Soms zal ook voorafgaand aan binnentreden en doorzoeking de leeftijd van de betreffende vreemdeling niet bekend zijn, of hij boven of beneden de 18 jaar is. Uiteraard kan men zich een situatie voorstellen waarin wel heel duidelijk is dat er sprake is van een kind en dan zal de aanwezigheid van kinderen natuurlijk wel extra zorgvuldigheid vereisen in de wijze van bejegening door de vreemdelingenpolitie, de Koninklijke Marechaussee en de betreffende hulpofficier die de leiding heeft ter plaatse.

De heer Schrijver heeft gevraagd op welke wijze de regering denkt om te gaan met het evenwicht tussen nationaal toezichtsbeleid en lokale opvangvoorzieningen van maatschappelijke organisaties en of lokaal overleg wordt gevoerd. De heer Schrijver weet natuurlijk dat lokaal overleg tussen Rijk en gemeenten plaatsvindt, bijvoorbeeld op dit moment in Amsterdam over het hanteren van toezichtsbevoegdheden. Ook in Den Haag is er sprake van om dat te gaan doen. De bevoegdheid tot binnentreden wordt door dit wetsvoorstel niet gewijzigd. Er wordt ook niet beoogd, meer binnentredingen te plegen, maar wel om effectiever op te treden op het moment dat er is binnengetreden. Over de reguliere uitoefening van toezichtsbevoegdheden vindt niet altijd overleg plaats met het lokaal bestuur. Vaak gebeurt dat wel, maar niet altijd. Wanneer het gaat om zaken waar het lokaal bestuur reeds intensief bij betrokken is, zal dat overleg uiteraard wel plaatsvinden. Ik heb al een aantal voorbeelden uit het recente verleden in Amsterdam en Den Haag genoemd.

De heer Schrijver (PvdA):

Aangezien in het wetsvoorstel wordt gesproken over woningen en ruimten van bedrijven, kan ik ervan uitgaan dat het wetsvoorstel niet van toepassing is op openbare gebouwen, zoals kerken, bijvoorbeeld als deze gebruikt worden als schuilkerk, of gebedshuizen? Het feit dat er gesproken wordt over woningen en bedrijfsruimten betekent dat het daar niet op van toepassing is.

Staatssecretaris Teeven:

Als de heer Schrijver vraagt of dit wetsvoorstel van toepassing is op kerken of gebedsruimten, kan ik die vraag met "nee" beantwoorden.

De vraag is gesteld wat de verhouding is tussen de verruimde bevoegdheden van de vreemdelingenpolitie enerzijds en de bevoegdheden van de burgemeester anderzijds. De burgemeester heeft op grond van artikel 172 van de Gemeentewet de algemene bevoegdheid tot handhaving van de openbare orde. De uitoefening van toezichtsbevoegdheden zal naar mijn verwachting hiermee niet interfereren. In alle gevallen zal bij grootschalige acties, zoals het ontruimen van tentenkampen, intensief overleg plaatsvinden, zoals dat in het verleden ook is gebeurd.

Naar mijn mening ben ik al ingegaan op de expliciete en charmante vraag van mevrouw Gerkens of ik niet steeds meer de indruk kreeg dat ik de rol van het OM aan het vervullen was. Nee, ik herken dat niet. Dit wetsvoorstel kijkt nu juist een heel andere kant op: hoe moet het bestuur effectief omgaan met controlebevoegdheden en hoe kunnen de doelstellingen van het bestuur beter worden geëffectueerd met oog voor proportionaliteit, noodzaak en ook subsidiariteit als het op een andere wijze kan worden bereikt? Ik herken dat dus niet zo. Dit is bij uitstek geen wet waarmee je met het mes tussen de tanden binnentreedt om alles wat overeind staat in die woning gebroken achter te laten als je vertrekt. Dat is nooit een doelstelling, maar van deze wet al helemaal niet.

Mevrouw Gerkens heeft gevraagd of zaken die bij een vreemdelingenrechtelijke huiszoeking worden aangetroffen en die duiden op andere strafbare feiten, maar niets te maken hebben met illegaliteit of met vaststelling van de identiteit, bruikbaar zijn. Als die doorzoeking op basis van de Vreemdelingenwet rechtmatig is, mogen die zaken die wijzen op andere strafbare feiten ook als bewijsmateriaal in dat strafproces worden gebruikt. Ik wijs in dit verband op de jurisprudentie over het verschil tussen toezicht en opsporing. Daar is het niet anders als het gaat om fiscale bevoegdheden of douanebevoegdheden. Wat niet mag, is dat je in het kader van toezicht en onder het mom van vaststelling van de identiteit van een vreemdeling tevens die bevoegdheid gebruikt om op zoek te gaan naar bijvoorbeeld een pond cocaïne, terwijl je al het vermoeden hebt van aanwezigheid van verdovende middelen. Als mevrouw Gerkens daarop doelt, begrijp ik dat wel. Dat kan niet, want dat zou détournement de pouvoir zijn en tot onrechtmatig verkregen bewijs kunnen leiden in een strafzaak.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat moet dan altijd nog maar bewezen worden, maar ik begrijp dat dit niet mag. Wat ik wel vreemd vind, is dat de staatssecretaris steeds stelt dat er voor hem zwaarwegende redenen zijn om op deze wijze om te gaan met de huiszoeking, ook meent dat dit met alle goede waarborgen is gedaan en dat het betreden anders is dan bij strafrechtelijke zaken, terwijl het toch mogelijk is dat hieruit een strafrechtelijke zaak voortvloeit zonder dezelfde bescherming als in andere strafrechtzaken, waarin wel sprake moet zijn geweest van doorzoeking in aanwezigheid van de rechter-commissaris.

Staatssecretaris Teeven:

Wat niet mag, is dat je met een vooropgezet doel en zonder de rechter-commissaris erbij te betrekken binnentreedt, bijvoorbeeld als je weet dat er een vuurwapen ligt of een pistoolmitrailleur, een handgranaat of een pond cocaïne en op zoek gaat naar paspoorten en misschien die cocaïne of dat vuurwapen vindt. Als je dat allemaal van tevoren weet, mag het niet. Wat wel mag, is deze vreemdelingenrechtelijke doorzoeking doen in een woning of een onderneming en dan het pistool, de mitrailleur of het pond cocaïne tegenkomen. Het zou raar zijn als het bewijs tegen de ondernemer in wiens schuur jij dat pond cocaïne aantreft, al dan niet te midden van vreemdelingen, niet zou mogen worden gebruikt tegen hetzij die ondernemer, hetzij de vreemdeling die toevallig met zijn billen boven dat pond cocaïne slaapt. Het gaat dus niet zozeer om de bescherming, het gaat erom welke informatie de overheid vooraf heeft. Als je maatregelen gebruikt die je niet had mogen gebruiken omdat mensen op dat moment al recht hadden op bescherming, is daar een andere wet voor. Dan moet je die gebruiken, maar als je dingen tegenkomt tijdens het rechtmatig uitoefenen van bevoegdheden, mag je dat bewijsmateriaal wel gebruiken.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik complimenteer de staatssecretaris met zijn fantastische beschrijving. Dat doet hij altijd heel erg kleurrijk.

Staatssecretaris Teeven:

Praktijksituaties.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik zie nu wat beelden voor me. Laat maar even zitten.

Ik kan mij voorstellen dat er ergens een huiszoeking in de woning plaatsvindt. Men komt dat vuurwapen tegen. Wellicht is daar op dat moment een vergunning voor. Het vuurwapen heeft niets te maken met de vreemdeling. Wordt de huiszoeking op dat moment gestaakt en wordt dan de rechter-commissaris gebeld met de mededeling dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een strafrechtelijke vervolging en wordt dan gevraagd om de zaak om te zetten in een echt huiszoekingsbevel, of wordt er dan eerst een vraag gesteld? Zo ja, dan ben je toch met een heel andere zaak bezig?

Staatssecretaris Teeven:

Met het vuurwapen ligt het ingewikkeld, want daar ziet de Wet wapens en munitie op. Vanwege het vuurwapen zal de hulpofficier ter plaatse aan de bewoner van het pand, dan wel aan de eigenaar van het pand vragen of hij een vergunning voor het vuurwapen heeft. Als de persoon antwoordt dat hij een vergunning heeft, kan worden gevraagd om die te laten zien. Als wordt geantwoord dat men geen vergunning heeft, kun je overgaan tot aanhouding en of inbeslagneming van het vuurwapen. Beide zaken zijn mogelijk. Het is een beetje ingewikkeld voorbeeld, want juist bij vuurwapens heeft de wetgever het gemakkelijker gemaakt om los van de rechter-commissaris toezichtsbevoegdheden te hanteren, juist gelet op het karakter van de schadelijkheid van vuurwapens. Neem nu even dat pond cocaïne. Dan ontstaat een andere situatie. Als ik als hulpofficier in een woning een pond cocaïne vind, zal ik de zoeking stoppen. Dan bel ik de rechter-commissaris of de officier van justitie met de vraag of hij wil komen omdat ik denk dat er nog wel vijf kilo ligt en dat we de woning moeten doorzoeken. Zo zal het in de praktijk gaan.

Ik ben ingegaan op de vraag van de heer De Graaf over de rechtswaarborgen. De heer Kuiper vraagt hoe het in omringende landen is geregeld. Hij heeft gelijk als hij stelt dat er geen onderzoek is geweest naar de situatie in de ons omringende landen. Dat staat ook niet in de stukken. Die stelsels zijn wat moeilijk met elkaar te vergelijken omdat de bevoegdheden niet allemaal hetzelfde zijn. Desondanks ben ik bereid om ten aanzien van Frankrijk, Duitsland en wellicht België – twee van die drie landen noemde de heer Kuiper ook – te bezien welke informatie ik wat dat betreft kan vergaren. Ik zeg toe dat ik de Kamer voor de stemming een brief zal sturen over hoe het vreemdelingentoezicht met betrekking tot de identiteitsvaststelling in andere landen is georganiseerd.

De heer Kuiper heeft gevraagd hoe ambtenaren weten of zij met een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling van doen hebben. Binnentreding van de woning is slechts mogelijk wanneer er naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden bestaat dat in de woning een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. Dat wordt uitgebreid onderzocht en voorbereid. Daar brengt het wetsvoorstel geen wijziging in. Wanneer vervolgens de identiteit van de vreemdeling niet kan worden vastgesteld, is er grond voor het doorzoeken van de woning. In de praktijk is het niet de ervaring dat in verkeerde panden wordt binnengetreden. Het ligt ook niet in de verwachting dat er in verkeerde panden zal worden doorzocht. Er wordt ook geen verandering aangebracht in de bevoegdheid tot binnentreden. Die bestaat op dit moment al, dus de zorgvuldigheid die moet worden betracht met betrekking tot binnentreden moet ook straks worden betracht. Het binnentreden moet op zich ook rechtmatig zijn.

De heer Kuiper vraagt hoe ik de uitvoeringspraktijk zie. Er bestaat naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden dat in de woning vreemdelingen verblijven die geen rechtmatig verblijf hebben. De politie wil de woning binnentreden. Als de hulpofficier meegaat, is er geen machtiging tot binnentreden vereist en kan de woning ook worden doorzicht als er vreemdelingen staande worden gehouden die zich niet kunnen identificeren, staande houden in de zin van artikel 50 van de Vreemdelingenwet. De hulpofficier en de politieambtenaren gaan naar de betreffende woning toe, bellen aan. Als de deur niet wordt opengedaan, als er geen toestemming wordt gegeven om naar binnen te gaan, wordt voorafgaand aan het binnentreden door de politieambtenaar de legitimatie getoond, mededeling gedaan van het doel van het binnentreden en als dat noodzakelijk en proportioneel is, kan ook met de sterke arm toegang tot de woning of de onderneming worden verschaft. In de woning wordt personen gevraagd om zich te identificeren. Personen die zich niet kunnen identificeren, worden staande gehouden op grond van artikel 50. Aan die personen wordt uitgelegd dat de woning kan worden doorzocht op zaken die kunnen leiden tot vaststelling van de identiteit. Dat kan worden voorkomen door alsnog identiteitsdocumenten te overleggen of door met andere documenten de identiteit aannemelijk te maken. Die gelegenheid wordt personen op dat moment geboden. Als die personen niet alsnog hun identiteitsdocumenten afgeven, zullen de politieambtenaren de woning doorzoeken op identiteitspapieren of andere documenten. Dat heb ik inmiddels al beschreven. Omdat de politieambtenaar zonder toestemming van de bewoner in dat concrete geval is binnengetreden, maakt hij achteraf op ambtseed of belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden. Dat verslag wordt toegezonden aan de hulpofficier en in afschrift aan de bewoner. Dat is de feitelijke gang van zaken.

De heer De Lange vraagt naar recente betrouwbare cijfers omtrent de bewaring. Ik kan geen update geven, maar aan het eind van 2013 bevonden zich 520 personen in vreemdelingenbewaring. Hiervan waren 310 niet gedocumenteerd in eerste instantie. Dat is 59% van het totaal. Van een aantal personen was op dat moment, ultimo 2013, niet bekend of zij wel of niet gedocumenteerd waren. Kijk je naar eerdere momentopnamen en naar deze, blijkt dat een groot deel van de in bewaring gestelde vreemdelingen niet gedocumenteerd is. De heer De Lange vroeg ook of het voorstel bijdraagt aan de effectiviteit van uitzetting en welke factor daarvoor doorslaggevend is. De identiteitsvaststelling is natuurlijk van cruciaal belang voor het vaststellen van de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus, dus ook voor het terugkeerproces. In die zin draagt dat ook bij tot een effectiever terugkeerproces.

Vreemdelingenbeleid is geen harde wetenschap, zoals een scheikundige ongetwijfeld weet. Het is zaak om elke schakel van het terugkeerproces zo effectief mogelijk toe te rusten. Het voorstel kan hiertoe bijdragen doordat de identiteitsvaststelling ook dienstbaar kan zijn, onder meer aan het terugkeerproces. Het heeft wat dat betreft dus een daadwerkelijke rol. Ik heb geprobeerd alle vragen van de leden te beantwoorden.

De voorzitter:

Dank. We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer.

Het woord is aan de heer Swagerman.

De heer Swagerman (VVD):

Voorzitter. Ik denk dat we een mooi debat hebben gehad, op het scherpst van de snede en gedetailleerd wat betreft de uitvoeringspraktijk. Het doet mij denken aan een uitspraak van Churchill. Hij zei dat je je met strategie moet bezighouden maar dat je af en toe ook naar de uitvoering moet kijken. Dat is ook een van onze taken. We hebben het hier over fundamentele rechtswaarborgen en tegelijkertijd over een heel praktische werkwijze die bij een doorzoeking past. Ik denk dat wij erin geslaagd zijn – daarvoor dank ik de staatssecretaris – te komen tot een palet van opties aan de hand waarvan je het onderscheidend criterium kunt vullen en waarmee je onderscheid kunt maken tussen een vreemdelingrechtelijke doorzoeking en een strafrechtelijke doorzoeking. Dat is van belang, want de centrale doelstelling in deze wet – ik onderstreep dat fundament – ligt in de identiteitsvaststelling. Ik heb niet in dit debat, maar in een vorig debat dat hier veel op leek, gezegd dat de identiteitsvaststelling bij een vreemdeling een andere invalshoek heeft dan bij – ik zeg het toch maar even – een autochtone Nederlander van wie je het bsn-nummer weet, het kenteken en de plek waar hij werkt en woont. Dat maakt dat onderscheid ook gerechtvaardigd. Het zwaarwegende belang van het strafrecht moet je onderscheiden van het vaststellen van illegaal verblijf. Mevrouw Strik heeft dat zelf ook al toegegeven.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik begrijp die vergelijking niet helemaal. Natuurlijk heeft een Nederlander een bsn-nummer, maar als je een Nederlander aantreft die geen bsn-nummer laat zien, kun je precies dezelfde situatie hebben, namelijk dat je de identiteit van die Nederlander niet kunt achterhalen. Dan zul je ook documenten moeten hebben. Dan zul je misschien ook een woning moeten doorzoeken om erachter te komen wat zijn bsn-nummer is.

De heer Swagerman (VVD):

Het vraagstuk waar mevrouw Strik op doelt, kun je juist op een andere manier oplossen, namelijk als je kijkt naar de proportionaliteit en de subsidiariteit. Die heb je bij vreemdelingen, waarvan de identiteit niet vaststaat, volstrekt niet. Dat is een heel belangrijk onderscheid.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Kunt u dat toelichten?

De heer Swagerman (VVD):

Als je in een samenleving bent geworteld, als je wilt vaststellen of iemand op andere manieren qua identiteit kenbaar kan worden gemaakt, is dat het onderscheidende punt ten opzichte van een vreemdeling van wie je dat niet weet.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De heer Swagerman geeft aan dat wij dit niet nodig hebben bij Nederlanders omdat wij van hen een bsn hebben en andere gegevens.

De heer Swagerman (VVD):

Ik sluit niet uit dat wij het voor hen ook nodig hebben, maar er zijn ook nog andere methodes om hun identiteit vast te stellen. Dat is het verschil. Het is ook een essentieel verschil, want het gaat hier om het zoeken naar de verschillen. Het strafrecht is een ander systeem dan het vreemdelingenrecht. Ik wil een vergelijking maken met de Wet biometrie in de vreemdelingenketen, waarin de rechter-commissaris wel een positie had als poortwachter naar het strafrechtelijk systeem. Als je dat onderscheid in deze wet goed kunt maken, dan vindt mijn fractie dat een hulpofficier deze doorzoekingen kan begeleiden.

Dat brengt mij bij het laatste punt dat ik als onderscheid wil brengen, namelijk de vraag of je het aan de hand van praktijkvoorbeelden kunt doen. We hebben de staatssecretaris daarover doorgezaagd, spreekwoordelijk dan wel, want ik mag ongetwijfeld vaststellen dat we geen zaag mogen gebruiken bij een vreemdelingenrechtelijke doorzoeking. We mogen geen geavanceerde apparatuur gebruiken, we mogen geen koevoet gebruiken, maar we zouden in voorkomend geval wel de schroevendraaier kunnen gebruiken. De hulpofficier van justitie is aanwezig met al zijn kennis en ervaring – laat de professional zijn werk doen – en ik ben ervan overtuigd dat hij het onderscheid wel kan maken. Daarmee is wat mijn fractie betreft alles gezegd en dank ik de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik wil de staatssecretaris hartelijk bedanken voor zijn uitgebreide beantwoording. Soms was die wel heel beeldend, maar de staatssecretaris probeert voortdurend om heel precies te antwoorden en daar voorbeelden bij te zoeken. Mijn fractie waardeert dat beslist.

Desalniettemin heeft hij ons niet kunnen overtuigen. Mijn fractie blijft het verbazingwekkend vinden dat een woning mag worden doorzocht van iemand omdat hij niet meewerkt aan een bestuursrechtelijke verplichting. Dat is een novum in het bestuursrecht. Ik ken dit soort zaken niet bij bijvoorbeeld sociale zekerheid of belastingen; ik kom er niet op. Dan is het de vraag of het proportioneel en noodzakelijk is om dat hier wel te doen. We hebben een heel interessante discussie gehad of we het moeten vergelijken met een strafvordering of niet. De staatssecretaris stelt dat we dat niet moeten doen en dat we bij het vreemdelingenrecht verder moeten gaan.

Dat kan onze fractie werkelijk niet volgen. In beide gevallen moet je toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium, er moet sprake zijn van een dwingende noodzaak en het moet proportioneel zijn. Het lijkt mijn fractie dat er van het succesvol kunnen afronden van een strafrechtelijk onderzoek meer pressing social need uitgaat dan van het kunnen vaststellen van de identiteit van een vreemdeling. Ik vind het vreemd dat je daarbij verder mag gaan dan bij iets waaraan meer urgentie ten grondslag ligt voor de ambtenaar om te vinden wat hij nodig heeft.

Ik ben het eens met de heer De Graaf dat een huiszoeking een inbreuk is. De vraag is of dat hier gerechtvaardigd is of niet. De staatssecretaris komt met een aantal cijfers waaruit blijkt dat het fluctueert, maar de cijfers zijn niet dermate hoog dat deze ons kunnen overtuigen dat we dit nodig hebben. We hebben nu ook biometrie, een extra instrument dat ervoor zal zorgen dat de aantallen omlaag zullen gaan. Misschien niet bij de mensen die we als eerste illegaal zullen aantreffen, maar in veel gevallen zullen het vreemdelingen zijn die al wel in het systeem van de biometrie zitten.

Dan is het de vraag of het gaat helpen. Dat weten we niet. We kunnen daarover alleen maar speculeren en ik ben blij dat de staatssecretaris al eerder een snelle evaluatie heeft toegezegd. Ik ga ervan uit dat daarin zowel de proportionaliteit als de effectiviteit zal worden meegenomen. Ik ben ook blij met de voorbeelden van de andere landen, waardoor we ook op die punten wat meer inzicht krijgen. Misschien kan daarbij de vraag worden betrokken in hoeverre het EHRM deze praktijken heeft goedgekeurd of niet. Er zijn Zwitserse situaties bekend waarbij het hof nadrukkelijk verschillende criteria langsliep om te bekijken of het de toets der kritiek kon doorstaan.

Met de nota van wijziging zijn we al wat preciezer geworden, we hebben het wat verder afgebakend. Ik vraag me af of het wel ver genoeg is beperkt. Mij blijft na deze discussie alleen maar duidelijk dat we niet mogen slopen, punt. Verder heb ik geen enkele limiet gehoord aan wat er niet zou mogen in deze beperkte doorzoeking. Tegelijkertijd is het verruimd door nu "zaken" in plaats van "documenten" in beslag te mogen nemen. Ik hoor graag nog de toezegging van de staatssecretaris dat het echt alleen maar om zaken gaat waarvan het meteen al duidelijk is dat ze kunnen bijdragen aan de vaststelling van de identiteit. Anders is dat begrip veel te ruim.

Ik blijf van mening verschillen met de heer Swagerman. Met een Nederlander kun je exact dezelfde situatie krijgen wanneer die niet zijn casinopasje of zijn bewijs van inschrijving bij de gemeente wil overhandigen. Dan blijft de vraag: wat mag je met zo iemand doen? Mag je zijn woning gaan doorzoeken om erachter te komen wie deze Nederlander is? Als dat bij hem niet mag en bij een vreemdeling wel, dan blijf ik mij afvragen waar dat verschil in behandeling op gebaseerd is.

De heer Schrijver (PvdA):

Voorzitter. Ook mijn fractie dankt de staatssecretaris voor de zeer nuttige uitwisseling die wij vandaag met hem mochten hebben, mede in vervolg op de schriftelijke voorbereiding van deze behandeling. Ik zal kort vier punten aanstippen.

In de eerste plaats heb ik een opmerking over het hoofddoel van dit wetsvoorstel. Ik ben blij met de herhaalde opmerking van de staatssecretaris dat het vooral gaat om het vaststellen van de identiteit, de nationaliteit en de verblijfrechtelijke status van de vreemdeling in Nederland. Misschien heeft dat in latere instantie als bijkomend effect dat we de eventuele terugkeer kunnen doorzetten.

In de tweede plaats heb ik een opmerking over de aard en de reikwijdte van het wetsvoorstel. Mijn fractie vindt het van groot belang om hier vast te stellen dat we het niet over strafrecht hebben, maar over vreemdelingenrecht. Er worden geen strafrechtelijke bevoegdheden ingezet, maar bestuursrechtelijke of vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden. Ik was ook blij met de bevestiging van de staatssecretaris dat dit wetsvoorstel van toepassing is op woningen en bedrijfsruimten, maar niet op openbare gebouwen waaronder gebedshuizen, schuilkerken en andere openbare gelegenheden.

Mijn derde punt betreft de waarborgen. Het is natuurlijk van groot belang dat hier een beperkt karakter aan de nieuwe bevoegdheden gegeven wordt. Het gaat vooral om de vraag hoe de uitvoeringspraktijk vormgegeven wordt. Ik kan het niet treffender zeggen dan mijn collega Kuiper, ook wij willen dat het niet willekeurig, niet bedreigend en niet intimiderend wordt ingezet. Ik wil op dit punt graag nog een bevestiging van de staatssecretaris horen. We kennen de toetsing achteraf door de rechter, maar het is voor de sfeer voor de vaak niet-Westerse vreemdelingen van groot belang dat het niet willekeurig, niet bedreigend en niet intimiderend gebeurt.

Mijn laatste punt betreft de evaluatie. Ik meen dat wij ieder half jaar hier iets over te horen krijgen. Het zou inderdaad goed zijn als dat voortdurend met cijfers wordt onderbouwd. Het zou ook goed zijn als er nog eens gekeken zou worden welke instrumenten daarbij worden gebruikt. We hebben gehoord dat er geen koevoet mag worden gebruikt maar wel een schroevendraaier, geen infraroodcamera maar wellicht wel een zaklantaarn. Dergelijke zaken kunnen wellicht ook bij de evaluatie worden betrokken.

Onder die omstandigheden kan mijn fractie het wetsvoorstel in welwillende overweging nemen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Volgens mij is het per definitie intimiderend als iemand in je huis loopt te snuffelen tussen de lades. Volgens mij is het dus moeilijk om dat te bereiken.

Ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording. Zowel hij als de heer Swagerman maakt steeds een scheiding tussen goed en fout. Ik vind dat moeilijk. "Wij willen eigenlijk de illegaliteit aanpakken, dat wil de SP toch ook?", zeggen zij. "Wil willen de mensenhandel aanpakken, dat wil de SP toch ook?" Natuurlijk wilde SP dat allemaal ook. Ik denk dat we daar geen verschil van mening over hebben. Vanuit de visie van de staatssecretaris en de rechtshandhavers kan ik deze stap ook nog wel begrijpen. Er is een obstakel, zij lopen aan tegen de identificatie van vreemdelingen, dan moeten ze dat obstakel dus uit de weg ruimen, zodat zij hun doel beter kunnen bereiken. Zo is de redenering. Wanneer een en ander dan leidt tot "bijvangst" – laat ik het maar zo noemen – een paar kilo cocaïne of zo, dan is dat toch alleen maar goed? Immers, hoe meer "foute mensen" – ik gebruik even de woorden van de heer Swagerman – er worden gepakt, hoe beter het is. Volgens mij bestaan er overigens geen foute mensen, er bestaan mensen die foute dingen doen.

Ik lokte een interruptie uit, voorzitter.

De voorzitter:

Even rennen naar de microfoon, mijnheer Swagerman.

De heer Swagerman (VVD):

Heel kort: ik heb niet gezegd dat er foute mensen zijn. Ik heb gezegd dat je in het licht van dit wetsvoorstel de goeden, mensen die hier legaal zijn, moet kunnen onderscheiden van de kwaden, mensen die hier illegaal zijn. Ik heb dit nu twee keer herhaald. "Fout" is absoluut niet aan de orde. Ik vind bovendien ook niet dat je kunt zeggen dat bijvangst een doelstelling is van dit wetsvoorstel. Het gaat om de vaststelling van de identiteit.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik heb absoluut niet gezegd dat bijvangst een doelstelling is van dit wetsvoorstel. Ik bemerkte alleen in het interruptiedebat met de staatssecretaris dat de sfeer is: we hebben een vangst gedaan op een wijze die niet strookt met de manier waarop wij de rechtsstaat hebben ingericht, maar goed, dat is alleen maar mooi, want we willen immers allemaal dat die cocaïnedealer wordt gepakt. Zo bekeken is het allemaal natuurlijk heel begrijpelijk, maar zo langzamerhand zijn we allemaal kleine wetjes en dingetjes aan het bedenken waarmee we knagen aan de wortels van onze rechtstaat, zodat sommige mensen eigenlijk meer rechten hebben dan andere mensen die krijgen.

Ik snap dat de staatssecretaris heeft getracht om een en ander beter te waarborgen middels de hulpofficier van justitie. Dat is een charmante stap, die echter onvoldoende is, juist omdat het hier niet zomaar om iets gaat. Het gaat hier om een grove inbreuk op een van onze grondrechten, het recht op privacy. Het gaat om het binnenkomen in onze woning, de veilige plek van je huis. Dat kan heel veel consequenties hebben voor mensen. Dit geldt niet alleen voor de vreemdeling, maar ook voor zijn of haar omgeving.

In dat licht is dit voorstel wellicht begrijpelijk. Echter de noodzaak is niet aangetoond en de aantallen zijn ook niet bijzonder hoog. De staatssecretaris heeft wel het aantal vreemdelingen genoemd van wie de identiteit nader moest worden vastgesteld, maar hij heeft niet gezegd hoeveel van hen uiteindelijk illegaal waren. Ik weet niet of hij dat nog kan aangeven. Maar dan nog; dit is al een behoorlijk grote stap gezien het fluctuerende aantal mensen, om zo ons grondrecht aan te tasten.

Het resultaat van dit voorstel is ook nog niet aangetoond. We krijgen gelukkig wel een snelle evaluatie maar we weten niet of het voorstel tot resultaat gaat leiden. De inbreuk is echter groot. Daarom blijft mijn fractie bij het standpunt dat de waarborgen in dit wetsvoorstel onvoldoende zijn. Wij kunnen dan ook niet instemmen met het wetsvoorstel.

De heer Thom de Graaf (D66):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor een uitvoerige beantwoording, waarin alle onderwerpen die in het debat aan zijn gebracht door de collega's en mijzelf daadwerkelijk zijn geadresseerd. Dat is goed. Op sommige punten heeft de staatssecretaris meer duidelijkheid gebracht, op een enkel punt, echter, vrees ik dat hij eerder onduidelijkheid dan duidelijkheid heeft geschapen.

Ik heb in mijn bijdrage drie toetsingspunten genoemd: de noodzaak van dit wetsvoorstel, de effectiviteit van dit wetsvoorstel en de waarborgen waarmee een eventuele inbreuk op een grondrecht is omkleed. Ik kom als eerste te spreken over de noodzaak en van dit wetsvoorstel alsmede over de proportionaliteit ervan. Ik hoorde de staatssecretaris in eerste termijn cijfers noemen, maar dat waren cijfers die iets zeggen over het aantal vreemdelingen dat na staande te zijn gehouden de identiteit niet kon of wilde geven. Wat ik nodig heb, echter, zijn de cijfers die duidelijk maken of de staatssecretaris na dat staande houden toch nog in staat is geweest, onder de huidige wetgeving, om op andere wijze de identiteit vast te stellen. Met die wetenschap moet ik dit wetsvoorstel bekijken en beoordelen. Die cijfers heb ik helaas niet in de stukken gelezen noch gehoord bij de behandeling aan de overzijde of in dit debat.

Ik kom te spreken over het tweede toetsingspunt, de effectiviteit van het voorstel. De staatssecretaris heeft wat mij betreft nog niet voldoende duidelijk gemaakt dat het anticiperende gedrag dat hij eerder zag bij vreemdelingen in geval van eerdere wetgeving, plotseling niet meer zou bestaan als deze wet wordt ingevoerd. Ik kan mij nog steeds goed voorstellen dat een vreemdeling die weet dat zijn eigen woning doorzocht kan worden, plekken zoekt waar de vreemdelingenpolitie op grond van deze wet niet mag komen, of zorgt dat zijn documenten op een andere manier verdwijnen uit het directe zicht. Een vreemdeling zal ook dan anticiperend gedrag laten zien. Ik wil hier graag nog een nadrukkelijk antwoord dan wel reflectie van de staatssecretaris op hebben.

Dan kom ik te spreken over de waarborgen waarmee een eventuele inbreuk op een grondrecht is omkleed. Ik had enige aarzeling bij de vraag of het een officier van justitie of een rechter-commissaris zou moeten zijn. Ik wil de staatssecretaris graag zeggen dat zijn antwoorden wel het begin van een overtuiging bij mij hebben gebracht dat het misschien niet per se de rechter-commissaris of zelfs niet eens de officier van justitie zou moeten zijn. Dat is toch winst voor de staatssecretaris, zou ik zeggen.

Een punt dat daar in het debat echter bij is gekomen, betreft de afgrenzing tussen aan de ene kant de lichte vorm van de doorzoekingsbevoegdheid en aan de andere kant de zware vorm van stelselmatig en gericht zoeken, waarbij ook substantiële schade mag worden aangebracht. Deze afgrenzing is er niet helderder op geworden. Ik heb in dit debat begrepen dat met een schroevendraaier al aardig wat geopend kan worden. Dat lijkt mij niet de normale manier om kastjes en dergelijke open te maken, maar het mag volgens de staatssecretaris wel. Ook het lichten van dakpannen mag. En als je er eentje mag lichten, mag je er misschien ook wel twee of drie lichten of misschien zelfs het hele dak. Het onderscheid tussen de twee vormen van doorzoekingsbevoegdheid, waarbij dit de lichte vorm is, vermag ik nog niet scherp te trekken. Als de staatssecretaris dan toch nog een brief schrijft, op verzoek van de heer Kuiper, over de vergelijkingen met het buitenland, vraag ik hem om ook dit punt nog eens in een brief helder te maken, mede voor de wetsgeschiedenis. Waar ligt het onderscheid precies, wat kan er niet en wat kan er wel? Zo'n brief maakt mijn kritische reflectie niet minder, maar is hoe dan ook voor de wetsgeschiedenis van groot belang.

Mede aan de hand van die brief, maar ook aan de hand van het debat in mijn eigen fractie, zullen wij ons stemgedrag bepalen. Dat zal dus zijn na ontvangst van deze brief.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb aangegeven dat wij bij dit onderwerp een afweging hebben te maken. Het doel van de maatregel snappen wij heel goed. Wij wegen dat af tegen de belasting die deze maatregel meebrengt voor de betrokken personen. Wij zijn zeer geholpen door de antwoorden van de staatssecretaris, die waren zeer verhelderend. Hij sprak over het verloop van het proces en over de geledingen daarin. Er zal eerst om medewerking worden gevraagd, pas daarna is deze beperkte bevoegdheid aan de orde. Omdat die beperkte bevoegdheid aan de orde is, kan de betrokken persoon ook de afweging maken de gevraagde bescheiden direct te overleggen.

Wij herkennen ons zeer goed in de beschrijving van collega Schrijver van de afweging die wij moeten maken. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.

De bejegening mag niet intimiderend zijn. Overigens zijn het binnentreden van een woning en ook onderzoek op het lichaam al toegestaan. Daarbij moet dezelfde voorzichtigheid in acht worden genomen.

Collega De Graaf vroeg hoe zo'n onderzoek in een woning precies gaat. Zijn daarvoor geen onderzoeksprotocollen? Ik kan mij voorstellen dat er voor onderzoeken door politie en justitie gedragsaanwijzingen zijn. Zouden wij daarmee geholpen kunnen worden? Ik vraag dit in lijn met de discussie van zo-even over schroevendraaiers, over het wel of niet slopen, enzovoorts. Bestaan er protocollen? Ik zeg dat niet wij weer allerlei regels moeten maken, maar die vraag komt wel bij mij op.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging dat hij een brief zal sturen. Ik heb gevraagd of de extra bevoegdheid die hier aan de orde is om in een woning een licht en beperkt onderzoek te doen, ook bestaat in de ons omringende landen. Ik ben de staatssecretaris dankbaar als de toegezegde brief ons daarin inzicht geeft. Ik neem dit allemaal graag mee bij de eindafweging die mijn fractie volgende week wil maken. Ook hier past het woord "welwillend".

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide en bij vlagen humoristische beantwoording van de vele vragen. Er zijn mij enkele dingen opgevallen. Ik wil daarop kort ingaan.

In dit debat vandaag is de infraroodcamera uitgeroepen tot geavanceerde apparatuur. Ik zou de collega's willen oproepen om als wij tot het innovatiedebat komen, juist bij infraroodcamera's een iets andere invalshoek te kiezen. Dat lijkt mij realistischer!

Er is inderdaad een enorm grijs gebied als het gaat om wat er wel en niet mag bij het binnenkomen van een huis. Dat is onvermijdelijk. Persoonlijk lijkt mij een discussie over het aantal keukenkastjes dat mag worden opengemaakt niet zo heel erg nuttig. Het gaat om de sfeer waarin alles zich voltrekt. Er is maar één middel om dat op een goede manier voor elkaar te krijgen en dat is aan het eind van de dag jurisprudentie. Laten wij die maar geduldig afwachten.

Ik heb inderdaad gevraagd om cijfers. Er is een aantal cijfers geleverd, maar ik zou mij willen aansluiten bij de opmerking van de heer De Graaf dat cijfers pas iets betekenen bij een juiste duiding. Over die juiste duiding valt nog wel het een en ander te vragen. Ik sluit mij graag aan bij die opmerking van de heer De Graaf.

Dit wetsvoorstel komt ongeveer aan het eind van een keten van activiteiten in het kader van het vreemdelingenbeleid. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat juist bij die voorgaande schakels nog veel problemen liggen en dat daarop nog heel veel valt af te dingen. Het is allemaal goed en wel om over een latere schakel te praten, maar als wij geen woord wisselen over wat wij met die eerdere schakels doen dan zal de effectiviteit van de actie van vandaag misschien betrekkelijk beperkt zijn. Als de staatssecretaris kans zou zien een klein tipje van die sluier op te lichten en kort aan te geven wat de regering van plan is met de voorgaande schakels, zou hij mij persoonlijk wel geruststellen.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Er is een aantal vragen blijven liggen.

Ik dank de heer Swagerman voor zijn opmerking. Het gaat inderdaad om fundamentele rechtswaarborgen. Cruciaal is de identiteitsvaststelling. Ik kom dan ook meteen bij de opmerking van de heer De Lange en de heer De Graaf. Het gaat om de vraag in hoeverre je in staat bent om bij directe controle de identiteit vast te stellen. Daar begint het. Het gaat niet om de vraag hoeveel mensen er illegaal zijn. Het zou raar zijn als dat het meetpunt wordt. In alle vriendelijkheid, voorzitter, die vraag stelt de fractie van D66 zich ook niet als het gaat om hoeveel mensen er toch nog zitten te roken in een café als wij het roken in cafés verbieden. Dan willen wij toezichtsbevoegdheid om ervoor te zorgen dat er niet meer gerookt wordt in het café. Het gaat dan niet om de vraag hoeveel mensen er gestopt zijn met roken, maar met welke bestuurlijke maatregelen je in staat bent te handhaven. Dat is hier ook het geval. Het gaat hier om de vaststelling van de identiteit. Natuurlijk heeft het als doel de illegaliteit terug te dringen, maar het heeft ook als doel dat je weet met wie je te maken hebt.

De heer Thom de Graaf (D66):

Binnentreden mag al en men mag al mensen staande houden en vragen naar een identiteitsbewijs. Sterker nog, mensen zijn verplicht om dat te geven. De staatssecretaris constateert dat dit in een bepaald percentage gevallen niet leidt tot vaststelling van de identiteit.

Mijn simpele vraag is hoe het op grond van de huidige wetgeving is in de praktijk in de fase daarna. Hoe komt men dan toch nog aan de identiteit van iemand? Mensen werken alsnog mee, zij worden overreed om alsnog mee te werken, zij worden meegenomen, er wordt nog eens stevig met hen gesproken of misschien komt op een andere manier de identiteit plotseling boven water. Ik wil weten wat het feitelijke probleem is. Dan kan ik beoordelen of deze verregaande bevoegdheid nuttig is, maar dat antwoord kan de staatssecretaris mij niet geven.

Staatssecretaris Teeven:

Dat antwoord kun je natuurlijk wel geven, want je kunt kijken hoe het in die jaren gegaan is. Er bestaat een mogelijkheid om mee te werken met de autoriteiten als naar je identiteit wordt gevraagd. In hoeveel situaties ben je in staat om direct te komen tot vaststelling van de identiteit? Het jaar 2006 is als meetpunt gebruikt voor dit wetsvoorstel. Wij hebben vandaag vastgesteld dat dit in 2006 in 15% van de gevallen niet kon. In 2012 ligt het percentage twee keer zo hoog en in 2023 net iets minder dan twee keer zo hoog als in 2006. Dat is volgens mij de reden geweest om te beginnen met dit wetsvoorstel. Daarachter ligt de vraag of je in 2012 of 2013 op een andere wijze in staat bent gesteld om de identiteit vast te stellen. In hoeveel gevallen leidt dit uiteindelijk tot illegaliteit en in hoeveel gevallen tot een verblijfsstatus? Dat is de vraag die erachter ligt. Bij deze bevoegdheid gaat het echter om optreden op het eerste moment. Ik denk dat de heer De Graaf daaraan voorbijgaat. Het gaat erom in hoeverre je als overheid in staat bent om op dat eerste moment een vaststelling te doen.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik begrijp dat de staatssecretaris dat belangrijk vindt. Hij verzoekt echter de medewerking van deze Kamer aan een ingrijpende bevoegdheid waardoor in een concreet geval grondrechten moeten worden beperkt. Mijn vraag is of dat niet kan met lichtere methoden nadat is vastgesteld dat de vreemdeling die staande is gehouden, niet zijn papieren kan laten zien. Kan dat niet met lichtere bevoegdheden en hoe is dat de afgelopen jaren in de praktijk gegaan? Daarop kan de staatssecretaris mij dus geen antwoord geven. Ik zeg niet dat hij dat niet wil, maar hij kan het niet. Voor de proportionaliteitsvraag is het voor mij relevant om daarop een begin van een antwoord te krijgen.

Staatssecretaris Teeven:

Daar voeren wij echt een discussie over twee verschillende feitelijkheden. Ik geef nu juist aan dat mensen wel de mogelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat de zwaardere bevoegdheden niet worden gebruikt. In 32% van de gevallen in 2012 en in 26% van de gevallen in 2013 maakten mensen de keuze om hun identiteit niet kenbaar te maken. Dan is volgens mij de vraag niet hoe wij dat op een andere manier kunnen doen, anders dan met doorzoeking. Dan is de vraag aan de orde of je dat voldoende vindt om deze bevoegdheden te gaan hanteren, met het oog op allerlei zaken. Iemand krijgt een verblijfsstatus, iemand is rechtmatig in Nederland, iemand is niet rechtmatig in Nederland of iemand moet terugkeren. Dat zijn de zaken die erachter liggen. Het toetsingsmoment – daar verschilt de regering dan kennelijk over van mening met de D66-fractie – is het moment dat de controle-autoriteiten binnentreden om vast te stellen wat de identiteit is van de vreemdeling. Dat is het moment waar het om gaat.

De heer De Lange (OSF):

Ik hoor nu toch dat de staatssecretaris iets extra's toevoegt, boven op wat hij al eerder zei. Als ik hem goed hoorde, zei hij nu dat een bepaald aantal mensen – hij noemde de cijfers – ervoor koos om hun identiteit niet bekend te maken. Dat zei hij daarvoor niet. Daarvoor zei hij dat de identiteit van die mensen niet onmiddellijk duidelijk was. Nu zegt hij iets anders, iets dat verder strekt, namelijk dat zij ervoor kozen om hun identiteit niet bekend te maken. Wat is het nu, het een of het ander?

Staatssecretaris Teeven:

De identiteit was in 32% van de gevallen in 2012 en in 26% van de gevallen in 2013 niet bekend. Mensen worden uitgenodigd om die bekend te maken. Dat heeft te maken met de bejegening, waar de heer Schrijver in zijn tweede termijn nog aandacht voor vroeg. Voordat je welke bevoegdheid dan ook gaat aanwenden als overheid, nodig je mensen uit tot het bekendmaken van hun identiteit. In een aantal gevallen hebben mensen daar vervolgens geen gebruik van gemaakt en dus hun identiteit niet bekend gemaakt. Dat is wat je kunt vaststellen.

Ik heb de opmerkingen gehoord die mevrouw Strik in tweede termijn heeft gemaakt. Gaat het helpen? Dat zal uit de evaluatie moeten blijken die wij krijgen. Dat kan ik op dit moment ook niet zeggen. Ik heb ook niet ontkend dat mensen anticiperend gedrag kunnen gaan vertonen. Dat heb ik al gezegd in reactie op opmerkingen van leden in eerste termijn. Je kunt niet uitsluiten dat mensen dat gaan doen. Dat is echter op tal van andere onderdelen ten aanzien van het toekennen van bevoegdheden ook geen reden om dat alsnog niet te doen. Er zal altijd een categorie personen zijn die dan de wapenwedloop aangaat. Die mensen zullen er altijd zijn.

De heer Schrijver noemde vier punten in zijn tweede termijn. Het hoofddoel is inderdaad, zoals hij zei, de vaststelling van de identiteit, nationaliteit en status. Dat heb ik net ook genoemd, dus daar ben ik het volledig mee eens. Hij sprak over de aard, namelijk dat het bestuursrechtelijke bevoegdheden zijn. Dat zijn wij ook volstrekt met elkaar eens, dat is helder. Hij had het over waarborgen: geen willekeur, niet intimiderend en niet bedreigend. Dat is ook de beleidslijn. De beleidslijn is dat mensen eerst worden uitgenodigd om op vrijwillige basis mee te werken, zoals wij dat ook doen met belastingplichtigen of mensen die goederen over de grens brengen en die aangifte moeten doen. Iedereen wordt uitgenodigd – dat geldt ook voor de vreemdeling – om in eerste instantie vrijwillig mee te werken. Dat is dus een heel duidelijk ja. Tenslotte sprak hij over ieder halfjaar. Wij zullen kijken hoe dat uitwerkt.

Ik kom nu op de inbreng van mevrouw Gerkens in tweede termijn. Blijkbaar is de charmante stap niet voldoende geweest als antwoord op de charmante vraag. Dat is jammer. Het gaat niet om wie er illegaal is, maar om het vaststellen van de identiteit. Daar begint het mee. Ik zie dit echt niet als knagen aan de wortels van de rechtsstaat. Uiteraard mag de fractie van de SP daar een ander oordeel over hebben. Ik wijs echter ook op wat de heer Ulenbelt van de SP zegt in de Kamer aan de overzijde, als hij spreekt over zwart werk en over mensen die worden uitgebuit door werkgevers. Dat heb ik meegenomen in dit debat. Ik heb goed tussen de oren wat de SP-fractie daarover zegt. Dat is een volstrekt respectabel standpunt. Ik denk dan echter wel dat je dan ook de andere kant van de medaille moet zien, dat je dit soort dingen ook tegen moet gaan. Dat zeg ik ook tegen de heer Kuiper waar het gaat om het tegengaan van illegale prostitutie. Dat doe je ook met dit wetsvoorstel, de identiteit van mensen op tijd vaststellen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dit is gewoon uitlokking. Ik heb in mijn tweede termijn al gezegd dat wij volstrekt achter het idee staan dat ervoor moet worden gezorgd dat het allemaal wordt bestreden. De vraag is alleen met welke waarborgen je dat omkleedt. De waarborgen hier zijn onvoldoende.

Staatssecretaris Teeven:

Als mevrouw Gerkens het woord "onvoldoende" gebruikt, respecteer ik dat. Als zij spreekt over "knagen aan de wortels van de rechtsstaat", wat zij nu niet doet, vind ik dat iets anders. Het een is wezenlijk wat anders dan het andere. Dat ene doet de regering in elk geval niet.

De heer De Graaf en ik hebben net al een interruptiedebat gehad. Volgens mij staan wij niet zover van elkaar af. De doelstellingen van de fractie van D66 die de heer De Graaf in zijn beide termijnen heeft neergelegd, zijn mij volstrekt helder. Ik wacht met interesse het beraad in zijn fractie omtrent de antwoorden van het kabinet af. Ik zal in elk geval kijken of ik in de schriftelijke beantwoording dat onderscheid nog eens scherp kan trekken en of ik daar voorbeelden bij kan geven. Wellicht dat die brief het laatste zetje is voor zijn fractie om steun te geven aan dit wetsvoorstel.

De heer Kuiper sprak over de internationale context. Daar zal ik een brief over sturen. Hij vroeg naar onderzoeksprotocollen. Ten aanzien van binnentreding ter doorzoeking in de strafrechtelijke sfeer zijn er protocollen van het Openbaar Ministerie waarin een aanwijzing wordt gegeven aan de politie over hoe te handelen bij doorzoekingen. Er is dus een doorzoekingsprotocol, waarin staat hoe je om moet gaan met strafrechtelijke doorzoekingen ter in beslagneming. Wij zullen die nog even kritisch doorlopen, om te bezien of wij daar ons voordeel mee kunnen doen. Daar zullen wij melding van maken in een brief, die de Kamer volgende week tijdig voor de stemmingen zal bereiken. Wellicht dat in die aanwijzing van de zijde van het Openbaar Ministerie aan de politie nog zaken zitten die hier bruikbaar zijn. Het is terecht dat de heer Kuiper daarop wijst.

De heer De Lange wees op de eerdere schakels. Ik denk dat hij en ik het eens zijn over de eerdere schakels, namelijk dat je doorlooptijden moet terugdringen, dat je sneller beslissingen moet nemen en dat je mensen niet lang in onzekerheid moet laten over het verblijfsstatus. Bij het nemen van beslissingen omtrent verblijf in Nederland moet je bovendien niet alleen kijken naar de zaken die mensen aanvoeren, maar ook naar zaken die je ambtshalve meteen al mee kunt nemen in een toetsing. Daardoor kun je eindeloze gestapelde procedures voorkomen. Uiteraard moeten wij ook inzetten op die zaken. Aan het eind van het verhaal, en soms ook aan het begin, zit echter ook de identiteitsvaststelling. Dat is ook waarom wij dit wetsvoorstel hebben gemaakt. Het wetsvoorstel is echter niet de oplossing voor alles. Dat ziet de regering ook.

De voorzitter:

Dank u wel, staatssecretaris.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Ik zie dat er leden zijn die stemming wensen. Ik stel voor om volgende week dinsdag over dit wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 17.20 uur.

Naar boven