2 Heroverweging Remigratiewet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) (33085).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Kok (PVV):

Voorzitter. Leuk om de aftrap te mogen doen.

Het is jammer dat de minister het vanavond voornamelijk met mij moet doen. De meeste partijen vinden dit onderwerp kennelijk van minder of geen belang of gaan er liever maar omheen. Het zij zo, maar dat laat in ieder geval onverlet dat mijn partij graag de gelegenheid aangrijpt om dit dossier fundamenteel ter discussie te stellen en in een wat breder kader te trekken.

Dit wetsvoorstel dient naar onze overtuiging niet partieel te worden bezien maar in samenhang met EU-regelgeving en aanverwante wetsvoorstellen zoals de Wet arbeid vreemdelingen, die overigens nog in deze Kamer terug moet komen. Dat zal in ieder geval na de zomer gebeuren. Het gaat ten principale om het vraagstuk en het beleid ten aanzien van arbeidsmigratie en arbeidsmobiliteit in de EU en de visie van het kabinet op dit totaaldossier. Een visie die ook in het verleden ontbrak, getuige dit wetsvoorstel.

Laat ik beginnen met de EU-regelgeving. Een van de vier fundamentele vrijheden van de EU – het is niet mijn formulering overigens – is het vrije verkeer van werknemers. Artikel 45 VWEU noemt het een kernwaarde van de Europese Unie. De problematiek die dit ongeclausuleerde beginsel met zich mee heeft gebracht, is zeker grenzeloos te noemen. Het heeft de deur wagenwijd opengezet. Een ongelimiteerde instroom uit met name Midden- en Oost-Europa en per 2014 ook nog uit Roemenië en Bulgarije is het meest recente succes van deze regelgeving.

Het is overigens goed te constateren dat ook dit kabinet zich zorgen begint te maken. Zo wijst minister Timmermans er in reactie op een nieuwe richtlijn om het vrije verkeer te vergemakkelijken terecht op dat er veel mis is, al begint hij met de slechte positie van de migranten – uitbuiting in veel opzichten – later gevolgd door de kwalijke gevolgen hier te lande zoals misbruik van sociale voorzieningen. In zijn woorden tast dit het draagvlak in de samenleving aan voor de volledige verwezenlijking van het vrije verkeer. Jammer dat hij deze doelstelling daaraan plakt en stopt waar hij zou moeten beginnen, namelijk op het punt waar het de binnenlandse problemen betreft.

Zijn collega Teeven is gelukkig meer uitgesproken in een gezamenlijke brief aan de Ierse voorzitter, waarin juist de zorgen worden uitgesproken over dit vrije verkeer. Zo is te lezen dat het beginsel van vrij verkeer niet onvoorwaardelijk is. Een cruciaal punt is dat een "certain type of immigration burdens the host societies with considerable costs". Voorts schrijft hij "we are equally committed to protecting the rights and legitimate interests of our countries who have to shoulder the burden caused by immigration" en ten slotte staat er "all necessary measures need to be taken to deal with the consequences". Dat zijn mooie woorden van de heer Teeven.

Op 23 juni mocht ik zowaar in de kranten lezen dat het kabinet zich keihard gaat verzetten tegen de bemoeizucht van de EU, al gaat het dan wel om triviale zaken als onder meer de etikettering van olijfolie in de horeca of het verstrekken van schoolmelk. Op wezenlijke zaken als met name migratie en pensioenen laat Nederland de EU-bemoeienis ongemoeid.

Graag nodigt mijn fractie de minister uit om hierop zijn visie te geven. Wellicht kan hij daarbij ingaan op de discrepantie tussen de heer Timmermans en de heer Teeven als ook op het plots gerezen verzet van het kabinet tegen de EU. Ik raad hem aan, daar zeker het recente rapport "In betere banen" van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bij te betrekken. Daarin staat de vraag centraal hoe het arbeidsmigratiebeleid vorm moet krijgen, met de constatering dat het zeer de vraag is of dat nu in goede banen wordt geleid met een duidelijke verwijzing naar een bredere maatschappelijke context. Saillant is te lezen dat het arbeidsmigratiebeleid vroeger en nu voornamelijk werd en wordt overgelaten aan ad-hocbeslissingen van werkgevers en dat de overheid met zo veel woorden tekort is geschoten in wat heet "managed migration". Daarop zal ik later in het kader van het onderhavige wetsvoorstel ingaan.

De WRR-analyse bevat sombere toekomstvoorspellingen. De kernvraag is of wel lessen worden getrokken uit een verleden van non-beleid en het ontbreken van heldere beleidsafwegingen. De WRR vindt het dan ook niet verwonderlijk dat er sterk gepolariseerde opvattingen bestaan over migratie. Dat lijkt me een understatement. Over de Europese Unie zegt de WRR dat deze meer aandacht zou kunnen besteden aan het compenseren van de negatieve sociale aspecten waarmee het circuleren van werknemers in de praktijk gepaard gaat. Een coherent Europees migratiebeleid lijkt verder weg dan ooit.

Tja, echt vrolijk stemt het niet. Deelt de minister het beeld dat er van enige vorm van gericht en samenhangend beleid ten aanzien van migratie nimmer sprake is geweest? En wat zijn de lessen die we kunnen leren uit het verleden? Of gaan we door op de ingeslagen weg van achteraf geformuleerde wijsheden? Trekken we de lijn door naar het onlangs aangeboden wetsvoorstel Herziening arbeid vreemdelingen, dan valt direct met de WRR op dat het opmerkelijk is dat waar voor EU-onderdanen geen integratieverplichtingen gelden, deze voor niet-EU burgers specifiek wel van toepassing zijn. Dat is een bijzonder verschil, zeker gezien eerdergenoemde negatieve effecten.

Even opmerkelijk is dat, nu het aantal tewerkstellingsvergunningen sterk is gedaald, het kabinet opeens met voorstellen komt voor een restrictief toelatingsbeleid voor arbeidsaanbod van buiten de EU, uiteraard tot ongenoegen van diverse werkgevers. Is hier sprake van enige vorm van beleid ex post om bijvoorbeeld ongewenste constructies tegen te gaan of gaat het er gewoon om dat de EU en de uitbreiding daarvan al meer dan voldoende arbeidsaanbod opleveren? Is de realiteit feitelijk zo banaal dat pas in laatste instantie wordt ingegrepen en dan nog achteraf met een simpele verwijzing naar een streven om de arbeidsmarkt meer efficiënt te maken?

Dat is een stukje realpolitik waarmee we tegelijk weer terugkomen op de hiervoor aangegeven urgentie om de sociale dimensie van de negatieve sociale aspecten hier te lande op te pakken. En daar bedoel ik expliciet niet mee de sociale dimensie die tegenwoordig door Brussel wordt gepropageerd onder de term Sociaal Europa, te weten een inbedding van sociale beschermingsregels in de Europese Unie. Het enige voordeel daarvan is dat het EU-verdrag gewijzigd zou moeten worden, en dat is iets waar men terecht huiverig voor is.

In dit verband is het interessant te lezen dat deze minister – in afwijking van zijn interne partijlijn – van mening is dat "er duidelijke beperkingen zijn aan wat Europese afspraken kunnen bijdragen aan het oplossen van sociale problemen in de lidstaten zelf". Ik interpreteer dit als: geen nieuwe taken en bevoegdheden naar Europa. Klopt dat? Ik nodig de minister dan ook meteen maar uit om aan te geven hoe hij deze problematiek denkt aan te pakken en op welke termijn. Ik stel voorts de vraag hoe hij tegen de visie van de Europese commissie, die namelijk geen enkele inperking van het vrije verkeer wil, in wil roeien. De Nederlandse inzet is immers dat lidstaten dit zelf regelen. Wanneer gaat het kabinet dit dapper invullen of blijft het bij stoere taal?

Het beeld dat zich opdringt, is dat van een visieloos bestuur over de jaren dat maar geen greep krijgt op de diverse migratiestromen en telkens achter de ontwikkelingen aanloopt. Op zijn best gezegd is er sprake van een beperkte vorm van reparatiebeleid. Er is weinig samenhang en lessen worden niet getrokken. Een goed voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel waar het nu om gaat: de wijziging van de Remigratiewet van 2000. De centrale vraag is of de aanleiding voor deze wet nog wel valide is en of de voorgestelde wijziging van toegevoegde waarde is en in de tijd al niet achterhaald.

Kern van de huidige wet is het bieden aan immigranten van een uitweg uit een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid door hen met inzet van diverse faciliteiten te laten terugkeren naar het land van herkomst. De voorgestelde wijziging beoogt een inperking van de doelgroep tot de eerste generatie, verhoging van de leeftijdsgrens van 45 naar 55 jaar, intree tot uiterlijk 2025 en afschaffing van de basisvoorziening onder enkele randvoorwaarden ten aanzien van de duur van het rechtmatig verblijf en de uitkering.

Deze wijziging is met name op basis van de motie-Van Toorenburg in 2008 tot heroverweging ingegeven vanuit het oogpunt van behoud van arbeidscapaciteit en de bevordering van integratie. Deze specifieke overwegingen golden voorheen kennelijk niet als onderbouwing van de huidige wet en worden nu ingezet om de "eerste generatie" nog in de gelegenheid te stellen vanaf 55 jaar tot 2025 te remigreren met behoud van alle faciliteiten.

Dat daarbij als ratio wordt gesteld dat de mensen uit deze groep "indertijd bij het ontbreken van inburgeringsfaciliteiten minder kansen op inburgering en integratie hebben gehad" miskent iedere eigen verantwoordelijkheid en beleidsinzet van overheidswege. Leidend beginsel voor dit kabinet is de visie dat de Staat een 'bijzondere verantwoordelijkheid" heeft jegens deze doelgroep.

Mijn fractie kan zich niet aan de gedachte onttrekken dat het hier gaat om een gelegenheidsargumentatie die getuigt van een wel erg late roeping. Waar was deze verantwoordelijkheid bij aanvang ten tijde van de contractering van deze groep en daarna? In ieder geval was die niet zo groot dat deze groep in alle jaren niet fors in de uitkeringen terecht is gekomen. En om deze omissie maar te herstellen en goed te maken, is kennelijk de Remigratiewet bedacht.

Het is tamelijk bizar en getuigend van een beleidsafwijking dat dit kabinet de pretentie heeft om in te zetten op verhoging van de arbeidsparticipatie onder (letterlijk) stimulering van langer doorwerken en verhoging van de pensioenleeftijd en in dit geval tegelijk aangeeft dat mensen niet te vroeg voor de arbeidsmarkt worden afgeschreven.

Dat geldt dan bepaald niet voor de beoogde doelgroep, zelfs niet na de voorgestelde verhoging van 45 naar 55 jaar. Is dat op zich al geen al te vroege afschrijving, zo vraag ik de minister. En wat is de waarde van die zogenaamde beperking als de deur nog openstaat tot 2025?

Hoe moet worden aangekeken tegen het feit dat hier te lande de situatie dusdanig veranderd is dat de AOW naar 67 – en nog later, afhankelijk van de levensverwachting, naar ruim 71 jaar – gaat, de pensioenleeftijd met behulp van het Witteveenkader daarmee in de pas wordt gebracht, de werkloosheid extreem oploopt, de WW waarschijnlijk wordt ingekort, het ontslag wordt versoepeld enz.?

Is het niet navrant dat in een periode van sterk gewijzigde en verslechterde omstandigheden en komende lastenverzwaringen, deze regeling überhaupt bestaat? Hier wordt met een beroep op een zelf veroorzaakte situatie een specifieke groep nog steeds de mogelijkheid geboden om vrijwillig een ruim vroegpensioen te genieten waar dit begrip hier te lande al sinds 2005 is afgeschaft. Deelt de minister deze constatering?

Dat er een besparing wordt gerealiseerd op het budget van de sociale zekerheid wordt een "positief neveneffect" genoemd, geen doel op zich maar wel mooi meegenomen. Het lijkt me dat dit geen overtuigend argument is en mag zijn voor het bestaan of een afgeslankte verlenging van dit ongelukkige wetje. Graag verneemt mijn fractie of dit welllicht een medebepalend argument is geweest bij dit voorstel van wet.

Ook valt het op dat waar gesteld wordt dat het hier om een persoonlijke en verantwoorde keuze gaat en het uitgangspunt is dat men ook blijvend remigreert, de terugkeerregeling blijft bestaan. Het zou maar om enkele gevallen per jaar gaan. Dat doet vreemd aan, waar bijvoorbeeld juist uit de cijfers van de gemeente Breda blijkt dat 65 tot 80% van de remigranten weer terugkeert naar Nederland. Graag een reactie.

Ik rond mijn eerste termijn af met een verwijzing naar de visie van het kabinet-Den Uyl uit 1973, waarin het volgende te lezen is: "Wij zijn van oordeel dat op langere termijn noch het belang van de landen waaruit de vreemde werknemers komen, noch de belangen van die vreemdelingen zelf, noch de belangen van de Nederlandse samenleving, met hun komst zijn gediend". Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister.

Mevrouw Scholten (D66):

Voorzitter. Wat leuk om u zo aan te spreken, voorzitter!

Ik moet de heer Kok teleurstellen, want hij is niet de enige die hier vanavond met de minister van Sociale Zaken debatteert. Dat doe ik ook, en wel namens de fracties van de VVD, de PvdA, het CDA, GroenLinks, 50PLUS, de SGP en de OSF. Dat is toch een heleboel!

De Remigratiewet is een belangrijk instrument gebleken voor personen die naar Nederland zijn gekomen om te werken maar die na verloop van tijd terug willen naar hun land van herkomst en die niet over voldoende middelen beschikken om zonder steun die stap te maken. Het is goed dat de overheid zich de verantwoordelijkheid voor deze groep heeft aangetrokken. Het is ook goed dat de voorwaarden om voor een remigratie-uitkering in aanmerking te komen nu worden verscherpt.

Daar zijn diverse redenen en argumenten voor te geven, maar die ga ik vandaag niet aan de orde stellen, evenmin als de gewijzigde voorwaarden zelf. Dat de personen die voor een remigratie-uitkering in aanmerking willen komen ouder moeten zijn dan nu, dat zij de reis en de verhuiskosten zelf moeten gaan betalen en dat de groep wordt beperkt tot eerstegeneratiemigranten is dan ook niet het onderwerp van dit debat dat ik voer. Het enige punt is de datum van inwerkingtreding.

Een voornemen om te remigreren is een ingrijpende beslissing. Doorgaans zal men enige tijd nodig hebben om aan dat voornemen uitvoering te geven. In de schriftelijke ronde is daarom onder meer de datum van inwerkingtreding aan de orde geweest. In het wetsvoorstel is geen vaste datum genoemd. De minister is hierin vrij. Desgevraagd heeft hij als streefdatum 1 januari 2014 genoemd. Dat betekent dat iedereen die nog onder de oude voorwaarden weg wil zijn aanvraag voor die datum moet indienen.

Mijn fractie vond de tijd tot die datum veel te kort, ook omdat wij twijfelden aan goede voorlichting over de te wijzigen voorwaarden. Daarom hebben wij van de minister de toezegging gevraagd om de wet een jaar later in te voeren. De minister heeft ons in de schriftelijke ronde over de voorlichting gerustgesteld. De opgegeven websites geven voldoende informatie om verdere voorlichting te verkrijgen maar dat neemt niet weg dat de tijd tot de datum van 1 januari nog steeds te kort is om een remigratie goed voor te bereiden. Niet alleen de verhuizing moet worden geregeld, ook moet een woning worden gevonden en moet een school en eventuele vervolgopleiding voor kinderen worden gezocht. En last but not least, remigranten die het voornemen hebben maar die om wat voor reden ook nog geen aanvraag hebben ingediend, zullen op hun neus kijken als zij merken dat zij met een aanvrage na 1 januari 2014 te laat zijn.

De minister zegt terecht dat er altijd mensen zijn die zich door een wijziging benadeeld zullen voelen. De minister heeft in zijn nadere memorie van antwoord dan ook laten weten dat uitstel met een jaar zijn voorkeur niet heeft, maar dat als tegemoetkoming uitstel tot 1 juli 2014 bespreekbaar is. Mijn fractie wil ook de minister graag tegemoetkomen en is bereid deze handreiking van hem te aanvaarden. Deze handreiking wordt uiteraard ook aanvaard door alle door mij genoemde fracties. Ik vraag de minister dan ook om hier de onvoorwaardelijke toezegging te doen dat de gewijzigde Remigratiewet per 1 juli 2014 in werking zal treden.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Bijna volgens traditie vergaderen wij in de week voor het zomerreces ook de maandagavond voorafgaand aan een lange dinsdag. Als het reces straks aanbreekt, hebt u in ieder geval eerst stevig kunnen proeven van het zitten in de voorzittersstoel.

Ik richt mij in dit debat via u als derde spreker tot de minister. Senator Scholten heeft zojuist namens een aanzienlijk deel van de Kamer het woord gevoerd. Hoewel ik mij voor wat betreft het pleidooi voor uitstel van de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel kan aansluiten bij het betoog van senator Scholten – daarvoor heeft zij zeer goede argumenten aangehaald, die ik kortheidshalve niet zal herhalen – heeft mijn fractie, alles afwegende, een andere positie.

De SP-fractie heeft ook een wezenlijk andere positie dan de PVV-fractie. Voor de PVV-fractie in de Tweede Kamer geldt: weg is weg. Daarvoor wil de PVV hooguit een enkeltje land van herkomst betalen. Senator Kok komt namens de senaatsfractie, na een aanmerkelijk doorwrochter betoog, wel tot dezelfde conclusie. Mijn fractie vindt dat – ook vanuit het PVV-vertrekpunt dat remigratie gestimuleerd zou moeten worden – een kortzichtig standpunt. Een dergelijke opstelling zal immers niet erg bevorderlijk zijn voor de vrijwillige remigratie. Maar mijn fractie vindt ook – en dat is principiëler – dat het getuigt van weinig respect voor arbeidsmigranten die nu weliswaar in een uitzichtloze arbeidsmarktpositie zitten, maar eerder de beste jaren van hun leven hebben gegeven voor economische activiteiten in ons land.

De SP gaat in principe akkoord met de voorgestelde wijzigingen in de Remigratiewet, te weten het verhogen van de leeftijd, het stellen van nadere eisen aan de migratietermijnen en de voorgenomen beperking tot de eerste generatie arbeidsmigranten uit landen waarmee speciale wervingsovereenkomsten zijn aangegaan. Zoals de fractie van mijn partij aan de overkant ook reeds heeft aangegeven, zien wij wel enkele haken en ogen aan de uitwerking, waaraan helaas tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op geen enkele wijze is tegemoetgekomen.

Ik ga niet al deze bedenkingen herhalen, maar twee onderdelen van de aanscherping wil ik wel graag opnieuw benadrukken. Dit betreft de verhoging van de leeftijd en het schrappen van de basisvoorziening. De SP-fractie is verheugd dat de visie op integratie zich ontwikkelt en dat deze visie nu ook in dit voorstel meer centraal staat. Wij willen er graag voor helpen zorgen dat iedereen de kans krijgt om te integreren. Helaas stond het beleid de afgelopen jaren regelmatig haaks op dat streven. Wij zijn het er in ieder geval over eens dat werk voor integratie van groot belang is. Dat uitgangspunt delen wij. Er moet dan ook wel een heel reële kans zijn om op de arbeidsmarkt te participeren. Uit de beantwoording van onze vragen in de memorie van antwoord, waarvoor dank aan de minister en zijn ambtenaren, blijkt dat deze kans voor de betreffende doelgroep nu al erg klein is en de komende jaren niet bepaald groter lijkt te worden. Momenteel ligt de gemiddelde leeftijd van de remigrant op 53 jaar, nadat deze gemiddeld 7 jaar in een uitkering heeft doorgebracht. Hoe reëel is de verwachting, zo vraag ik de minister, dat iemand van 53 jaar die 7 jaar een uitkering heeft gehad, in de huidige economische conjunctuur op korte termijn aan het werk gaat? Naar de mening van mijn fractie gaat op de korte termijn het argument "behouden voor de arbeidsmarkt" in elk geval mank.

Ten slotte wil ik graag het bezwaar van de SP tegen het afschaffen van de basisvoorziening voor verhuiskosten en eerste verblijfkosten herhalen. Dit gaat onzes inziens in tegen het doel van de wet. De regering geeft in de memorie van antwoord nog eens aan dat zij met dit wetsvoorstel voor een remigratiewet een tegemoetkoming wil bieden aan degenen voor wie de Staat een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en die zelf niet over voldoende middelen beschikken om zich blijvend in het buitenland te hervestigen. In de praktijk betreft dit huishoudens op het sociaal minimum. Ondertussen acht de regering het wel reëel dat je in die situatie zelf spaart voor internationale verhuiskosten en eerste verblijfkosten. Hoewel de regering aangeeft dat het schrappen van de basisvoorziening niet tot doel heeft om het gebruik van deze wet te ontmoedigen, zal dat wel de facto het resultaat zijn.

Mijn fractie deelt met de regering de doelstelling van de wet en ook die van de beoogde wijzigingen, maar kan niet instemmen met een uitwerking die indruist tegen dezelfde doelstelling.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer om met mij dit wetsvoorstel te behandelen. Het is een bijzonder groot genoegen en een grote eer voor mij om voor het eerst een vergadering onder uw leiding te mogen bijwonen.

De heer Kok heeft in een mooi breed betoog zijn opvatting gegeven over EU-arbeidsmigratie en arbeidsmigratie in het algemeen. Ik zal daarover een aantal opmerkingen maken. Ik hecht eraan, te beginnen met te benadrukken dat het karakter van deze wet nu juist is dat het een groep mensen betreft voor wie Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, wegens hun specifieke arbeidsmigratiegeschiedenis. Deze mensen zijn hier naartoe gehaald als gastarbeider. Er zijn verwachtingen gewekt, maar zij verkeren nu in een uitzichtloze positie. Zij zijn in dat opzicht niet te vergelijken met de arbeidsmigranten binnen en buiten de EU, met wie wij nu de nodige problemen hebben, welke wij in goede banen moeten leiden. In dit geval is er echt sprake van een bijzondere verantwoordelijkheid. Die wordt met dit wetsvoorstel op een moderne manier ingevuld.

De heer Kok vroeg naar de visie van het kabinet op de EU-arbeidsmigratie en verwees daarbij naar brieven van Timmermans en Teeven. Dat zijn brieven waarin, vanzelfsprekend geheel met mijn steun en mede namens mij, tot uitdrukking wordt gebracht dat Nederland altijd wel is gevaren bij Europese integratie, en met name ook bij het vrije verkeer van personen. Wil je in de toekomst het goede van het vrije verkeer van personen behouden, is het zaak om oog te hebben die ditzelfde vrije verkeer met zich meebrengt. Het gaat dan vooral om de verkeerde soort concurrentie aan de onderkant van de arbeidsmarkt: sociale dumping, schijnconstructies en malafide uitzendbureaus. Dit zijn niet toevallig de onderwerpen waarvoor ik mij bijzonder druk maak. Ik heb op 11 april een aanpak schijnconstructies naar de Tweede Kamer gestuurd, die er met name op ziet om dit soort verkeerde concurrentie een halt toe te roepen. Ik stel vast dat dit met unanieme steun van alle partijen in de Tweede Kamer gebeurt. Iedereen is het erover eens dat concurrentie goed is, maar niet op grond van arbeidsvoorwaarden die wij hier in Nederland eigenlijk al heel lang niet meer willen.

In dat licht is het ook zaak, te kijken naar mensen die geen recht hebben op een uitkering, maar wel naar Nederland komen om er een aan te vragen. Het is zaak om ervoor te zorgen dat mensen op hun rechten worden gewezen. Soms wordt men betaald onder het minimumloon, zonder dat men zich ervan bewust is dat men recht heeft op meer. Het is kabinetsbeleid om op een heel realistische manier met de Europese Unie om te gaan: de voordelen ervan behouden, maar een open oog houden voor de nadelen.

Het is wel degelijk zo dat de Remigratiewet nog bestaansrecht heeft, juist omdat het die bijzondere groep personen betreft, te weten uitkeringsgerechtigden die niet zelf in staat zijn om de door hen gewenste remigratie te verwezenlijken en van wie de uitkering niet exporteerbaar is. Ik hecht eraan, erop te wijzen dat de remigratieuitkering lager is dan de uitkering van sociale zekerheid die deze mensen in Nederland ontvangen. Bovendien gaat het om mensen die in een waarlijk uitzichtloze situatie verkeren. Ik denk dus dat het niet meer dan fair is dat deze groep, weliswaar in afgeslankte vorm, gebruik kan maken van deze remigratiemogelijkheid.

De heer Kok vroeg ook naar het inverdieneffect van de wet. Ik hecht eraan, te benadrukken dat dit niet het hoofddoel van de wet is. Het is niet een wet die een premie zet op remigreren. Het is ook niet een wet die dit nodeloos moeilijk of onmogelijk maakt, zeg ik alvast tegen de heer Elzinga. Ik probeer gewoon op een reële manier, die aansluit bij 2013, de voorziening vorm te geven die voor deze groep mensen, jegens wie wij een bijzondere verantwoordelijkheid hebben, aan de orde is. Ik ben wars van rekensommen waarbij er een businessmodel wordt gemaakt van oprotpremies en remigratiepremies. Dat mag niet onze boodschap zijn, omdat de kinderen en in sommige gevallen de kleinkinderen van deze mensen hun toekomst hier in Nederland hebben en hier een bijdrage moeten leveren. Dat doen zij alleen als zij zich realiseren dat zij behandeld worden als volwaardige Nederlanders, met alle rechten en plichten van dien. Daarom is het inverdieneffect voor ons geen overweging.

Waarom wordt dan de leeftijdsvoorwaarde verhoogd? Dat is een vraag van zowel de PVV als de SP. Wij bezien de arbeidsmarkt en stellen ons teweer tegen discriminatie van oudere werkzoekenden, 50-plussers. Onlangs hebben wij nog 67 miljoen extra ter beschikking gesteld aan het UWV om juist oudere werkzoekenden weer aan een baan te helpen. Daar past het echt niet bij om die leeftijdsgrens op 45 te laten liggen. Naar onze inschatting wordt de re-integratie van specifiek deze doelgroep vanaf 55 jaar minder kansrijk. Wij kunnen discussiëren over de vraag hoe het daaronder zit. Iedere grens is per definitie altijd arbitrair, maar 45 jaar vind ik in het licht van de huidige arbeidsmarkt niet verdedigbaar. Ik vind het evenmin verdedigbaar om naar 67 of 71 jaar te gaan, zoals de heer Kok leek te suggereren. Ik erken ruiterlijk dat iedere grens grensgevallen oplevert. Daarom kom ik straks nog even terug op het betoog van mevrouw Scholten over de inwerkingtreding van de wet. Dan kunnen mensen daar ook rekening mee houden.

Waarom is die uiterste datum bepaald op 1 januari 2025? Dat is heel simpel. Verwacht mag worden dat op die datum alle personen van de eerste generatie die tot de doelgroep behoren en gebruik zouden willen maken van de mogelijkheid tot remigratie, er gebruik van gemaakt kunnen hebben. Van alle anderen wordt verwacht dat zij inburgeren en integreren in de Nederlandse samenleving. Dat is ook mijn wens voor deze mensen en voor hun kinderen en kleinkinderen. Als mensen willen emigreren, staat het ze vanzelfsprekend altijd vrij om dat te doen, maar dan zonder deze faciliteit.

Dat brengt mij op het betoog van mevrouw Scholten, die namens een indrukwekkende hoeveelheid partijen hier het woord voerde. In haar bijdrage gaf zij aan steun aan het beginsel van de herziening van de wet te willen geven, alsook tot overeenstemming met het kabinet te willen komen over de inwerkingtreding. Zij vroeg om nog eens heel duidelijk toe te zeggen wat de inwerkingtredingsdatum zou moeten worden. Ik zeg haar: 1 juli 2014 is definitief de datum dat de wet in werking treedt. Het is dus niet 1 januari volgend jaar, zoals in mijn schriftelijke inbreng stond.

De heer Elzinga heeft gevraagd of het rechtvaardig is om die basisvoorziening, die verhuisvergoeding, te schrappen. Hoe motiveer ik dat? Naast het argument van de leeftijdsgrens is dit het andere overwegende bezwaar van de SP. Ik ga ervan uit dat het verlangen en het besluit om te remigreren in de meeste gevallen in een lange tijd is gegroeid. Het is niet een beslissing over één nacht ijs. Voordat men de leeftijd heeft om een aanvraag in te dienen, is men vaak al heel lang bezig met het voorbereiden van een dergelijk besluit. Daarbij wordt onvermijdelijk in een vroeg stadium een financiële afweging gemaakt. De bekostiging van de reis- en verhuiskosten en van het bestaan in het bestemmingsland zijn door de remigrant ongetwijfeld in beeld gebracht. Men heeft al jaren en soms heel veel jaren de mogelijkheid om voor de reis- en verhuiskosten te sparen. Bovendien zijn niet alle uitkeringsgerechtigden om wie het hier gaat, dusdanig armlastig dat zij niet tevoren hebben kunnen sparen voor hun remigratie. Immers, het gaat ook vaak om mensen met een WW-uitkering, die hoger ligt dan de bijstand. Ook daarom meen ik dat een groter beroep mag worden gedaan op hun eigen verantwoordelijkheid, passend bij de modernisering. En ja, met de versobering van de Remigratiewet wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van de reis- en verhuiskosten. Daarmee zij nog maar eens extra benadrukt dat in de basisvoorziening geen premie voor remigratie gezien kan worden. Het is evenmin bedoeld als een belemmering. Anders hadden wij de uitkering ter plekke niet in stand gehouden. Maar het karakter van een premie willen er bij voorbaat aan ontnemen.

Het meer algemene betoog van de heer Kok verdient een meer algemeen debat dan ons in het bestek van deze avond openstaat. Ik zal er graag nader op ingaan als wij hier spreken over een sociaal Europa, over arbeidsmigratie, over schijnconstructies, over de Wet arbeid vreemdelingen en diverse andere wetten die ik deze Kamer nog voor behandeling zal aanbieden. De terugkeeroptie is een calamiteitenoptie. Als het onverwacht alsnog geheel misgaat in het land waar men naartoe remigreert, kan men binnen een afgebakende periode terugkeren. In het betoog van de heer Kok werd gesuggereerd dat in de gemeente Breda men in 85% van de gevallen terugkwam. Dat kan zo zijn, maar het gaat dan niet om mensen die gebruik hebben gemaakt van de Remigratiewet. Het is mogelijk dat mensen naar hun land teruggaan en vervolgens naar Nederland terugkomen, maar dan hebben zij geen gebruikgemaakt van de Remigratiewet. Die getallen zijn echt veel lager. Het is waarlijk een calamiteitenregeling, die past bij wetgeving als deze. Als mensen ter plekke geen huis maar een ruïne aantreffen, als alles anders is dan zij hadden verwacht, dan moet er een calamiteitenregeling zijn, maar die wordt zeer mondjesmaat gebruikt. Dat zal onder de nieuwe regeling ook zo zijn.

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer.

De heer Kok (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn reactie op de vragen. Ik realiseer mij dat ik de context van het voorliggende wetsvoorstel nogal heb verbreed. Daarmee is ook de invalshoek verbreed om het geheel te beoordelen in het licht van de historie, teruggaand tot de jaren zestig en zeventig, en alle zaken die wij in die periode hebben kunnen constateren. Met de minister denk ik dat er bij andere onderwerpen mogelijk meer gelegenheid is om een bredere discussie over het totaalpakket te voeren. Dat lijkt mij op zich een heel goede suggestie. Ik concludeer dat de beantwoording van de vragen niet heel veel nieuwe aspecten oplevert ten opzichte van de feiten en stukken die wij in de tussentijd hebben mogen lezen.

Ik reageer op een opmerking van de heer Elzinga van de SP. Ik vind het een merkwaardige reflex als geroepen wordt: weg is weg. Ik heb dat niet gezegd en ik begrijp dus niet waar deze opmerking vandaan komt.

De heer Elzinga (SP):

Als de heer Kok goed geluisterd had, had hij gehoord dat ik de Tweede Kamerfractie van de PVV letterlijk citeerde. Vervolgens heb ik gezegd dat de heer Kok met een doorwrocht betoog uiteindelijk tot dezelfde conclusie over deze wet is gekomen.

De heer Kok (PVV):

Onze fractie zal inderdaad waarschijnlijk negatief stemmen, maar daarmee zijn wij al gauw aan het slotverhaal aangekomen.

Waar gaat het ons in essentie om? Ik bekijk de historie vanaf 1973 en neem daarbij de rapporten mee van het CPB en de SER. In een laat stadium stelt men dat wij er een heel bijzondere verplichting voor hebben. Vooraf en tijdens de rit is daar nooit heel veel vorm aan gegeven. De WRR noemt het rapport niet voor niks "In goede banen geleid?". Dat vraagteken geldt hier zeker voor. Nu, 40 jaar later, zitten wij met een problematiek die wij graag willen oplossen met een herziene Remigratiewet. In mijn ogen lijkt het alsof er iets goedgemaakt moet worden. De beperking van de wet op zich is dan ook niet echt een argument. Het gaat ons er in essentie om dat de bijzondere aspecten van deze wet niet passen in dit tijdvak van verslechtering van alle omstandigheden. Ook in Nederland bestaat het vroegpensioen sinds 2005 niet meer. De minister zei: tot 71. Het gaat om opmerkingen die gemaakt zijn in het pensioendebat aan de overkant. Bij de aftopping van de pensioenopbouw – het Witteveenkader – gaat de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar. Afhankelijk van de levensverachting zal het 71 jaar worden. Dat verscherpt deze discussie eigenlijk nog wat meer. De vergelijkbare omstandigheden vallen, als je ze naar twee kanten toe weegt, in mijn ogen wat verkeerd uit. Deze groep staat daarmee toch, weliswaar vanaf 55 jaar – daarna is men volgens de minister afgeschreven – wat haaks op het beleid dat nu gepretendeerd wordt. Mensen moeten doorwerken, er moeten meer inspanningen worden geleverd voor het participeren in deze samenleving. Dat geldt natuurlijk ook voor de groep waarover wij het nu hebben. Waarom zouden wij deze mensen links laten liggen?

Dan heb ik nog wat kleine opmerkingen. Dat de uitkeringen in die landen lager zijn, mag geen verbazing wekken. Wij kennen inmiddels het woonlandbeginsel en hebben het gezien bij de Wet beperking export kinderbijslag, die na de zomer weer terugkomt, nadat de Raad van State daar in mijn ogen groen licht voor heeft gegeven. In die zin snijdt dat argument geen hout. Dat de minister 1 juni 2014 als definitieve datum van inwerkingtreding noemt, nou ja, het zij zo.

Mevrouw Scholten (D66):

Voorzitter. Mijn fractie dankt de minister voor zijn ferme toezegging dat hij de wet per 1 juni 2014 in werking laat treden. Die ferme toezegging hadden wij nodig, want in de memorie van antwoord stond het woord "eventueel". Dan blijft zo'n inwerkingtredingsdatum toch een beetje hangen, als er niet nog een ferme uitspraak over volgt. Die hebben we net gekregen. Het is een gerechtvaardigde uitkomst voor de doelgroep die met deze wet wordt geconfronteerd, en die dus vanaf nu nog een jaar de tijd heeft om een aanvraag in te dienen.

Ik kan niet voor de fracties spreken die ik net noemde. Ik weet dat mijn fractie dit wetsvoorstel zal steunen en ik sluit niet uit – maar ik kan natuurlijk niet voor hen spreken – dat de andere fracties dat ook zullen doen.

De heer Elzinga (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en voor het feit dat hij nogmaals heeft uitgelegd waarom hij niet wil bewegen op punten die voor mijn fractie belangrijk zijn. Wel dank ook ik hem voor de toezegging aangaande de datum van inwerkingtreding. Die datum is precies conform het verzoek dat de SP-fractie in de Tweede Kamer per motie heeft gedaan. Mijn fractie zal daarom morgen een eindafweging maken.

Minister Asscher:

Voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor hun inbreng in tweede termijn. De heer Kok heeft namens de PVV opnieuw gezegd dat hij voor een groot deel het beleid van deze regering te laat vindt komen voor deze groep. Ik vind dat je niet te lang moet omzien naar hoe het in het verleden ging, maar dat je ook vandaag verantwoordelijkheid hebt. Een van mijn meer geliefde Chinese spreekwoorden luidt: wat is het beste moment om een boom te planten? Het antwoord is dan: twintig jaar geleden. Dat leidt tot de vervolgvraag: wat is dan het op één na beste moment? En het antwoord daarop is: vandaag. Daar moeten wij ons aan vasthouden, niet alleen waar het gaat om het integratiebeleid, maar ook breder in de politiek. Anders kijken we alleen maar naar achteren. Ik hoop dan ook dat de heer Kok zijn fractie zal adviseren om het wetsvoorstel te steunen.

Ik ben het niet met hem eens dat het feit dat ik de grens verander naar 55 betekent dat iedereen boven die leeftijd is afgeschreven. Integendeel, ook voor mensen boven die leeftijd blijven er re-integratiemogelijkheden bestaan en zijn er extra middelen beschikbaar bij UWV om mensen aan het werk te helpen. Dat heeft ook mijn sterke voorkeur. Indien mensen echter de ingewikkelde en soms dramatische afweging maken om te remigreren en indien zij in een situatie zitten als in de wet gekwalificeerd, dan is het in de ogen van de regering gerechtvaardigd dat zij gebruik kunnen maken van deze versoberde remigratiefaciliteit.

Ik ga nu niet in op vragen over een verhoging van de leeftijdsgrens naar 71 jaar of over de opbouw van het pensioen in het kader van de Witteveenregeling. Ik heb het stellige vermoeden dat dit onderwerpen zijn die nog op andere momenten in deze Kamer besproken zullen worden.

Ik dank mevrouw Scholten voor haar toezegging, namens D66, om het wetsvoorstel te zullen steunen. Ik hoop ook dat haar inschatting van het stemgedrag van de andere partijen een juiste zal blijken te zijn.

Ten slotte hoop ik zeer dat de SP-fractie naar aanleiding van dit debat en de toezegging aangaande de datum van inwerkingtreding het wetsvoorstel ook zal willen steunen als morgen de eindafweging gemaakt wordt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan kom ik tot afhandeling van het wetsvoorstel. Ik heb in ieder geval van de heer Elzinga begrepen dat hij stemming wil en ik begrijp van mevrouw Scholten dat een aantal van de fracties waarvoor zij hier gesproken heeft en die er nu niet zijn, het ook niet zomaar aan haar over willen laten. We zullen dus morgenavond over dit wetsvoorstel stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven