Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 30, item 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 30, item 5 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Drank- en Horecawet met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten (32022).
De voorzitter:
Ik heet de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Meurs (PvdA):
Voorzitter. Vandaag behandelen wij de wijziging van de drank en horecawet. De voorgestelde wijzigingen hebben een drieledig doel: 1. het terugdringen van het alcoholgebruik, met name onder jongeren; 2. het voorkomen van alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde; 3. een vermindering van de administratieve lasten.
Wij bedanken de minister van Volksgezondheid voor de beantwoording van de schriftelijke vragen. Wij willen ons vandaag primair richten op de eerste doelstelling. In hoeverre zullen de voorgestelde maatregelen bijdragen aan het terugdringen van alcoholgebruik onder jongeren? Ik heb dan ook weinig vragen aan de minister van Veiligheid en Justitie, maar ik dank hem voor zijn aanwezigheid vanmiddag.
Om maar meteen bij de kern van de zaak te komen: de PvdA-fractie kan zich vinden in de maatregelen die worden voorgesteld, maar is van oordeel dat deze niet ver genoeg gaan. Wij maken ons grote zorgen over het overmatig alcoholgebruik onder jongeren en de schadelijke gevolgen van dat gebruik voor henzelf, hun gezondheid en de omgeving. Er is een werkelijk overstelpend wetenschappelijk bewijs dat alcoholgebruik schadelijk is en dat het onder jongeren meer dan schadelijk is. Zo is genoegzaam bekend dat de hersenen van jongeren en jongvolwassenen pas rond het 23ste levensjaar volgroeid zijn en dat alcoholgebruik een gezonde ontwikkeling van de hersenen nadelig kan beïnvloeden. Ook weten wij dat de risico's groter worden naarmate eerder met alcoholgebruik wordt begonnen. Probleemgebruik zorgt bovendien voor blijvende schade. Het staat een schoolcarrière in de weg. Er wordt meer gespijbeld, de concentratie neemt af en kinderen verliezen hun belangstelling voor school.
Behalve de schade aan hun eigen gezondheid is er ook sprake van overlast, vandalisme, diefstal en geweld ten gevolge van overmatig gebruik van alcohol. De relatie tussen agressie en alcoholgebruik is wetenschappelijk aangetoond. Op de vraag van mijn fractie hoeveel kosten hier nu mee gemoeid zijn, antwoordt de minister dat die informatie niet beschikbaar is omdat het om uiteenlopende kosten gaat. Naar ons oordeel mag dit geen excuus zijn. Het is juist van groot belang om meer inzicht te krijgen in gemaakte kosten en die kosten ook zichtbaar en publiek te maken zodat ouders, kinderen en alcoholverstrekkers zich realiseren wat de maatschappelijke kosten zijn die met overmatig alcoholgebruik zijn gemoeid. Het beeld dat drinken vooral gezellig is, mag niet verhullen dat er ook een heel andere werkelijkheid is.
Terug naar wat we weten van overmatig alcoholgebruik. Het aantal alcoholvergiftigingen onder meisjes tussen 15 en 19 jaar is sinds 2005 verdubbeld. Het aantal jongens dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandde, nam tussen 2005 en 2010 met 66% toe. VeiligheidNL stelt dat het probleem zit in de overgang van 15 naar 16 jaar, het moment waarop alcoholgebruik wettelijk mag. Juist dan is het voor velen niet mogelijk de weelde te dragen, en onder invloed van de groepsdruk wordt er te veel gedronken.
Ik kan nog lang doorgaan met het noemen van feiten, cijfers, percentages en uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek, maar dat laat ik nu achterwege omdat ik weet dat al deze gegevens ook bij de ministers bekend zijn. Juist omdat het bewijs zo overstelpend is, bevreemdt het mijn fractie dat niet veel harder is ingezet op het terugdringen van het alcoholgebruik onder jongeren en er niet meer en strengere maatregelen zijn genomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de leeftijdsgrens van 16 jaar. Bij nota van wijziging is het experimenteerartikel om gemeentes de mogelijkheid te geven om de leeftijd van 18 jaar aan te houden, eruit gehaald. Het zou tot te veel "alcoholtoerisme" leiden en een onduidelijke normstelling teweegbrengen. Mijn fractie begrijpt deze redenering, maar waarom is er dan niet gekozen voor de 18 jaargrens? Dan is de norm helemaal duidelijk: voor alle alcoholische dranken geldt dan een leeftijd van 18 jaar.
De minister stelt dat een leeftijdsgrens van 18 jaar niet haalbaar is omdat het al moeilijk genoeg is om een leeftijdsgrens van 16 jaar te handhaven. De handhaving van de huidige leeftijdsgrens moet eerst op orde zijn. Maar dat is toch een vreemde redenering als we allemaal weten dat juist de leeftijd het criterium is voor het voorkomen van schade op latere leeftijd? Bovendien kan het feit dat het met 16 jaar niet goed lukt toch nooit een rechtvaardiging zijn voor het niet verhogen van de leeftijdsgrens? Mijn fractie vindt deze argumentatielijn niet overtuigend en wil graag van de minister horen wat de inhoudelijke overwegingen zijn geweest om niet voor 18 jaar te kiezen. Deze vraag klemt des te meer nu we zien dat in verschillende gemeentes, bijvoorbeeld in Rotterdam, Dalfsen en Amersfoort, beleid wordt ontwikkeld om toch de grens van 18 jaar in te voeren. Deze gemeentes zouden zich gesteund moeten weten door landelijk beleid met een eenduidige norm: vóór 18 jaar drink je niet. Die steun geldt ook voor scholen, ouders en sportverenigingen. In dit verband is het goed om op te merken dat reeds in 17 van de 27 EU-landen de grens van 18 jaar geldt. Nederland zou zich in goed gezelschap bevinden als het ook voor 18 jaar zou kiezen.
Er is de laatste tijd veel maatschappelijke onrust ontstaan over het alcoholgebruik onder jongeren en de berichten over comazuipen hebben dit versterkt. Vrijdag stond er nog een paginagroot artikel in het NRC Handelsblad hierover. In de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar komen de meeste alcoholvergiftigingen voor. Vooral de stijging onder meisjes van 15 tot 19 jaar is met 101% zeer verontrustend. Veel verschillende maatschappelijke organisaties en professionals hebben daarom opnieuw gepleit voor de leeftijd van 18 jaar. Ook een meerderheid van de Nederlandse bevolking, 78% zelfs, is voor een landelijke leeftijdsgrens van 18 jaar. Is de minister bereid de leeftijdsverhoging naar 18 jaar in overweging te nemen en op korte termijn met een wetswijziging in deze richting te komen? De andere maatregelen die in deze wet zijn opgenomen en die mijn fractie steunt, zouden, naar het oordeel van mijn fractie, met deze hogere leeftijdsgrens aan doeltreffendheid winnen.
Ik heb enkele vragen over de afzonderlijke maatregelen die worden voorgesteld, allereerst over de verstrekking van alcohol. In dit wetsvoorstel worden regels gesteld aan commerciële instellingen en is er sprake van een vereenvoudiging van het vergunningenstelsel. Er is natuurlijk ook sprake van alcoholverstrekking in kantines van sportverenigingen en dergelijke, de zogenaamde paracommerciële instellingen. Het is mijn fractie niet duidelijk of voor beide soorten instellingen hetzelfde regime zal gelden. Is het instrument "schorsing" ook van toepassing op de paracommerciële instellingen? Zijn er uniforme regels voor de prijsstelling? Naar het oordeel van mijn fractie zouden alle instellingen die alcohol verstrekken onder een gelijkluidend regime moeten vallen en dus strafbaar moeten zijn als zij zich niet aan de regels houden, bijvoorbeeld de regels over de leeftijdsgrens en de prijzen. Wij begrijpen uit dit wetsvoorstel dat het aan het lokale bestuur is om verordeningen op te stellen voor paracommerciële instellingen. Het is echter niet duidelijk binnen welke landelijke kaders dat moet plaatsvinden. Kan de minister dit nader toelichten?
In dit voorstel wordt ook een verdere regulering van prijzenacties voorgesteld waardoor gemeentes meer mogelijkheden krijgen om prijzenacties in de vorm van happy hours of stuntprijzen in een verordening te regelen. Mijn fractie steunt dit initiatief en gaat ervan uit dat dit ook voor de paracommerciële instellingen geldt. Graag nog een bevestigend antwoord op dit punt.
Dan heb ik een paar vragen over de verkoop van alcohol. Met de voorgestelde wijzigingen heeft de burgemeester straks ook de bevoegdheid om een vergunning op te schorten of in te trekken als een detailhandel tot driemaal toe de wet heeft overtreden. De "three strikes out"-maatregel geldt voor detailhandelzaken die drie keer worden betrapt op het verkopen van drank aan jongeren onder de 16 jaar. De boetebedragen hiervoor zijn ook flink verhoogd.
Wij steunen deze maatregel, maar hebben enkele vragen over de uitvoerbaarheid. Het aantal verkooppunten van alcohol is namelijk tamelijk hoog. Niet alleen de slijterijen maar vooral ook de supermarkten zijn een belangrijk verkoopkanaal. Hoe kan er worden toegezien op naleving van de regels terwijl er zo veel plekken zijn waar drank wordt verkocht? Ziet de minister hiertoe mogelijkheden? Is bij de voorbereiding van deze wetswijziging overwogen om de verkoop van drank uitsluitend te laten plaatsvinden in slijterijen die daarvoor een vergunning ontvangen? Is er dus overwogen om een verbod op de verkoop van drank door supermarkten in te stellen? Naar het oordeel van mijn fractie is het dan veel duidelijker waar drank wordt verkocht, is het toezicht eenduidig, kan de handhaving worden aangescherpt en wordt de drempel bij jongeren verhoogd. Nu kopen jongeren hun sixpacks en breezers immers vooral in de supermarkt. Waarom is hier niet voor gekozen?
In het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken is gekozen voor het strafbaar stellen van de horeca, de slijterijen, de supermarkten en de jongeren zelf. In het laatste geval gaat het om jongeren onder de 16 jaar die "alcohol aanwezig" hebben, zoals dat in slecht Nederlands in de wet staat. Het is niet duidelijk hoe dit alles precies in zijn werk zal gaan. De horeca, de slijterijen en de supermarkten kunnen een bestuurlijke boete krijgen, maar er kan ook sprake zijn van een strafrechtelijke vervolging. Wanneer is van het ene en wanneer is van het andere sprake? Wat is precies de rol van de gemeente en van het OM in dezen? Verder heeft de minister van VWS ook een bevoegdheid om bestuurlijke boetes op te leggen. Hoe verhoudt deze bevoegdheid zich tot de bevoegdheid van de gemeente?
Wat de jongeren betreft heeft de minister ervoor gekozen om alleen het aanwezig hebben van drank onder de 16 jaar strafbaar te stellen en niet het gebruik van alcohol. De overweging om dit niet te doen, is dat het jongeren ervan zou kunnen weerhouden om hulp te zoeken. Kan de minister aangeven waarop zij deze redenering baseert? Is er onderzoek of zijn er gegevens die in deze richting wijzen en die laten zien dat het jongeren ervan zou weerhouden om hulp te zoeken als het hebben genuttigd van drank onder de 16 jaar strafbaar zou zijn? De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het niet veel duidelijker is voor de jongeren zelf en vooral ook voor hun ouders als zowel het hebben van drank als het nuttigen van drank onder de leeftijdsgrens strafbaar is. Daar gaat mogelijkerwijs een sterkere preventieve werking van uit dan van het voorstel zoals dat nu voorligt. Het signaal is duidelijker en past ook goed bij het uitgangspunt in dit voorstel dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van de ondernemer die verkoopt en de jongere die drinkt.
Dan wil ik nog een paar opmerkingen maken over alcoholgebruik in de privésfeer. Het is algemeen bekend dat een belangrijk deel van de drankconsumptie onder jongeren thuis of in hokken of keten plaatsvindt. Vooral het "indrinken" is een gewoonte geworden. Het is goedkoper en het feestje kan eerder beginnen. Ook thuis vindt veelvuldig alcoholgebruik plaats. Kan de minister aangeven welke mogelijkheden deze wet biedt om het alcoholgebruik terug te dringen? Biedt de decentralisatie naar de gemeenten meer mogelijkheden om in te grijpen in het drankgebruik in hokken of keten? Deze plekken zijn immers niet aan te merken als "een voor het publiek toegankelijke plaats", maar er wordt natuurlijk wel heel veel gedronken. Kunnen de gemeenteambtenaren die straks over een bijzondere opsporingsbevoegdheid beschikken, hier een rol vervullen? Ziet de minister binnen het kader van de wet nog mogelijkheden om de ouders aan te spreken?
Tot zover onze vragen over het wetsvoorstel zelf. Ter afronding heb ik nog enkele opmerkingen over maatregelen die niet in de wet zijn opgenomen maar wel kunnen bijdragen aan het verminderen van alcoholgebruik onder jongeren. Daarop zouden wij graag een reactie van de minister willen.
Ik kom op de reclame. Op dit moment mag drankreclame pas na 21.00 uur op de televisie en de radio. Waarom wordt niet, net zoals bij het roken, een totaalverbod van kracht: geen reclame voor drank op radio en tv? De grens van 21.00 uur levert niet veel op, want ook na die tijd kijken jongeren volop televisie. Bovendien is de hoeveelheid reclame na 21.00 uur verviervoudigd, zo blijkt uit gegevens. Het antwoord van de minister dat alcohol, anders dan roken, niet voor iedereen schadelijk is, is weinig bevredigend. Juist het feit dat het voor jongeren schadelijk is, moet een afdoende argument zijn. Het beeld van het onschuldige drankje moet krachtig worden bestreden. Ziet de minister mogelijkheden om verder te gaan en te kiezen voor een totaalverbod op reclame? Wat zou erop tegen zijn?
Dan heb ik nog een vraag over de prijs. In het Lenteakkoord is voorgesteld om de accijns op alcohol te verhogen. Wij steunen dit van harte, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik al wat minder enthousiast was toen ik in de krant las dat dit netto 2 cent voor een bierblikje betekent. In navolging van Engeland zou een drastische verhoging van de prijzen ook voor Nederland een optie kunnen zijn. Met name de nu bijzonder goedkope drank in de supermarkt met stuntprijzen zou aangepakt moeten worden. Ziet de minister mogelijkheden om naast de accijnsheffing een prijsbeleid te voeren en in navolging van de Engelse regering een minimumprijs vast te stellen?
Ik rond af. Het voorliggende wetsvoorstel bevat verbeteringen ten opzichte van de huidige wetgeving, maar mijn fractie is ook van oordeel dat er kansen gemist zijn om nog meer werk te maken van het terugdringen van alcoholgebruik onder jongeren. Ook maken we ons zorgen over de mogelijkheden van de gemeenten om de handhavingstaak daadwerkelijk uit te voeren. Wij hebben begrepen dat er nu al geen geld meer is om de huidige wet te handhaven. Hoe zal dat straks gaan met al deze nieuwe taken die er bij de gemeenten bij komen? Wij steunen de keuze voor decentralisatie, maar de handhavers in de gemeenten verdienen een steun in de rug, niet alleen van het eigen gemeentebestuur maar ook van het Rijk, met eenduidige wetgeving en voldoende financiële middelen om effectief te kunnen handhaven. Ten slotte zijn wij benieuwd naar de wijze waarop het nieuwe beleid zal worden gevolgd en geëvalueerd. Wij begrijpen dat die taak is neergelegd bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Kan de minister wat meer duidelijkheid geven over de wijze waarop de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit die monitoringstaak gaat uitvoeren?
Wij zien met belangstelling uit naar de antwoorden van de ministers.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel roept zo veel verlangens op, zo veel dingen die beter zouden kunnen. Ik sluit mij wat dat betreft helemaal aan bij alles wat de PvdA heeft opgesomd. Ik kies twee items, omdat die voor mijn fractie de allerbelangrijkste zijn; hetgeen niet wil zeggen dat wij de wensen die de PvdA zojuist heeft geuit en die overigens ook onlangs in de Tweede Kamer zijn geuit, niet onderschrijven.
Sinds jaar en dag weten we dat een glaasje rode wijn uitstekend is voor de gezondheid van de ouder wordende mens. We weten echter pas sinds kort hoe slecht dat glaasje is voor onze pubers. Het gevaar voor blijvende en onomkeerbare hersenschade zou alle bellen moeten doen rinkelen. Voor dit kabinet weegt echter het belang van het bedrijfsleven kennelijk minstens even zwaar als dat van onze jeugd. Dat is in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin staat dat het belang van het kind altijd de eerste overweging moet zijn. Dat is in strijd met artikel 24, eerste en tweede lid van het IVRK, waarin staat dat het kind recht heeft op de grootst mogelijke mate van gezondheid en dat de staten die partij zijn, passende maatregelen moeten nemen voor de volledige verwezenlijking van dit recht. De minister vindt dat zij daaraan voldoet met voorlichting vooraf en medische hulp als het kwaad al geschied is. Het zij zo. Er is helaas nog geen IVRK-hof om het laatste woord hierover te spreken.
Er is in twee schriftelijke rondes ontzettend veel gewisseld. Daarom beperk ik mij nu tot de leeftijdsgrens in samenhang met de handhaving en de alcoholreclame. Er zijn en blijven volgens het voorstel twee leeftijdsgrenzen. De SP meent een tegenstrijdigheid te constateren in de opstelling van de ministers inzake het toepasselijk verklaren van het wetsvoorstel op alle jongeren beneden de 18 jaar. In de nadere memorie van antwoord wordt namelijk gesteld dat het introduceren van een nieuwe leeftijdsgrens geen zin heeft zolang de naleving van de bestaande norm niet is verbeterd. De VNG heeft echter namens de gezamenlijke gemeenten gepleit voor één leeftijdsgrens op 18 jaar. Zie haar website. De VNG pleit ook voor het strafbaar stellen van het gebruik door jeugdigen. Als de VNG nu zelf denkt dat men beter, efficiënter kan handhaven als er één leeftijdsgrens is, waarom denken de ministers daar dan anders over? De gemeenten zijn toch degenen die het werk moeten doen?
Ik heb in mijn nadere vragen nog zes belangrijke maatschappelijke organisaties en twee onderzoeken genoemd die pleiten voor een leeftijdsgrens van 18 jaar. Het draagvlak daarvoor onder de Nederlandse bevolking en onder degenen die moeten handhaven, is ongekend groot. Mijn voorgangster heeft het al genoemd. Ik zal al die argumenten hier niet herhalen.
Ik ga wel nog even in op de handhaving. Het kabinet zegt: de handhaving is niet in orde; zodra dat wel het geval is, valt te overwegen om op de leeftijdsgrens van 18 jaar over te stappen. Wat investeert het kabinet om de gemeenten in staat te stellen de handhaving op orde te krijgen? Veel te weinig, daar is iedereen het over eens. Onlangs is daar in een AO en een plenair debat in de Tweede Kamer ook uitgebreid over gesproken. Ook wat toen is gezegd, ga ik niet herhalen. Mijn punt is dat het in ons politieke bestel onderhand een pavlovreflex lijkt te zijn geworden om, als er onvoldoende gehandhaafd wordt, een nieuwe wet te maken in plaats van in te zetten op handhaving van de bestaande wetgeving. Zowel dit kabinet als het vorige kabinet weigert consequent onderzoek te laten doen naar de prijs van een wet, vanaf de eerste stap op het departement tot en met deze Kamer en het invoeringstraject. Als het geld dat aan deze wet is gespendeerd sinds 2008 aan handhaving was besteed, zou het hele probleem nu misschien een heel stuk beter onder controle zijn. De SP zal blijven pleiten voor het terugdringen van deze perverse politieke reflex.
Nu wij, gelet op de beschikbaar gestelde middelen, op enige redelijke termijn niet veel verwachten van de verbetering van de handhaving, vinden wij het ook niet zinnig om te wachten met de verhoging van de leeftijdsgrens voor verkoop en gebruik in de openbare ruimte tot 18 jaar. Wij vragen de minister derhalve toe te zeggen een voorstel van wet voor te bereiden waarin de leeftijdsgrens voor het verkopen en gebruiken door jongeren wordt gesteld op 18 jaar. De PvdA heeft dat tot mijn vreugde ook al gevraagd.
Ik kom op de reclame en de sponsoring. Uit onderzoek blijkt zonneklaar dat alcoholreclame van invloed is op het drinkgedrag van jongeren, zowel op de korte termijn als op de lange termijn. Om deze reden heeft het ministerie van VWS een aantal jaren geleden een wettelijke beperking op alcoholreclame ingevoerd. Deze regeling is geëvalueerd en wat blijkt? Jongeren worden meer dan voor de invoering van die tijdsrestrictie met alcohol geconfronteerd. Ook dat is al genoemd. Maar goed, dat zijn vandaag voor velen van ons toch de belangrijkste punten voor de gezondheid van onze jongeren. Daar is nog de reclame via de nieuwe media bij gekomen. Desondanks kiest het kabinet niet voor een algemeen verbod, zoals dat met betrekking tot roken uiteindelijk is ingevoerd toen andere middelen niet hielpen. Het argument daarvoor is al genoemd: "matig alcoholgebruik is, anders dan roken, voor volwassenen niet altijd schadelijk". Ja, dat klopt, maar voor jongeren wel! En bovendien: matig roken is waarschijnlijk ook niet heel schadelijk, maar zowel bij roken als bij drinken schuilt het gevaar in verslaving. Bij roken door jongeren ligt bovendien geen blijvend hersenletsel op de loer. Het alcoholprobleem bij ouderen staat ook niet hoog op de politieke agenda, in tegenstelling tot de bestrijding van softdrugsgebruik, dat minder schadelijk is voor de gezondheid dan alcohol.
Het verschil in benadering zal wel zitten in de lobby, die er voor softdrugs anders uitziet dan voor alcohol! Wij krijgen daar echter de vinger niet achter. Immers, in antwoord op vragen van de PvdA in de Tweede Kamer antwoordde de minister onlangs dat zij het onwenselijk vindt om inzicht te geven in de contacten met de alcoholindustrie. Dat er geen sprake is van geheimzinnigheid, nu conform de mededeling van toenmalig minister Klink: de verslagen van het directeurenoverleg alcohol via de Wet openbaarheid van bestuur zijn te verkrijgen. Het addertje onder het gras is dat van het onlangs gehouden overleg geen verslag is gemaakt, omdat het een strategische sessie betrof. Waarom roept deze beantwoording toch onmiddellijk associaties met Kafka bij mij op? Gelukkig heeft de Nationale Ombudsman inmiddels laten weten dat de Kamer geïnformeerd dient te worden over contacten van het ministerie met belangengroeperingen. Die uitspraak ging over tabak maar er is geen reden om aan te nemen dat dat bij alcohol anders ligt. Het dan maar niet opmaken van een verslag is een, naar de mening van mijn fractie, ongeoorloofde escape.
Goed, de alcohollobby zit dus bij de minister aan tafel en heeft groot belang bij reclame. Reclame heeft immers invloed nu en later. Meer drinken door de jeugd betekent in het algemeen ook later meer drinken, wat uit allerlei onderzoeken blijkt. Dat is goed voor de alcoholindustrie, én het geeft ongetwijfeld meer kosten voor de samenleving, onder andere voor de gezondheidszorg. Ziet het kabinet dat ook? Zo nee, hoezo niet, zo ja, waarom doet het er dan niets aan? Après moi Ie déluge? Heeft de minister enig idee hoeveel omzetverlies gevreesd wordt door de fabrikanten, verkopers en de horeca? Daar moet dan 84 mln., het bedrag dat jaarlijks uitgegeven wordt aan alcoholreclame, van afgetrokken worden om de schade ten gevolge van een verbod van reclame op alcohol vast te stellen, plus een mij onbekend bedrag aan sponsoring. Volgens het principe van "de vervuiler betaalt" zouden de kosten van vandalisme, agressie, geweld en andere criminaliteit begaan onder invloed van alcohol, alsmede de kosten van de alcoholpoli's, een deel van de alcoholverslavingszorg en de algemene gezondheidszorg eigenlijk deels op de alcoholbranche verhaald moeten kunnen worden. Hoe liggen deze kosten? En wat is de schade van alcohol ten opzichte van roken? Hebben de ministers daar enig zicht op? En dan hebben we het nog niet over de schade die individueel en door de samenleving als geheel wordt geleden ten gevolge van blijvende onomkeerbare hersenbeschadiging.
Nu de overheid deze geheel vrijwillig en onverplicht voor zijn rekening neemt, kunnen we die kosten ook aftrekken van het verlies dat zou worden geleden door het volledig afschaffen van reclame en sponsoring. Het zou geen overbodige luxe zijn om dat allemaal eens in beeld te brengen. Dan weten over welk omzetverlies we het hebben. Of gaat het om stemmenverlies? De vrees bestaat dat het één het gevolg zou kunnen zijn van het ander. Graag een antwoord, met name een inschatting van de kosten van alcoholgebruik voor de samenleving en het verschil met de kosten voor roken, waar immers wel van een algeheel reclameverbod sprake is.
De minister wil het alcoholprobleem, en dus de kans op hersenbeschadiging, beteugelen door jongeren weerbaar te maken tegen reclame. Onderkent de minister dat ook haar kledingkeuze bepaald wordt door de mode die weer via reclame tot haar is gekomen? De samenleving is van reclame doordrenkt en niemand ontkomt aan de invloed ervan. Des te belangrijker om jongeren daartegen te wapenen, maar het is naïef om te denken dat pubers evenwichtig genoeg zijn om de invloed van reclame geheel te weerstaan. En de gezonde leefstijl, die ook een beschermende factor zou moeten zijn en waarop de minister sterk inzet, is voor de onderkant van de samenleving dankzij dit kabinet verder weg dan ooit: gezond eten is duur, sport beoefenen in clubverband kost meer geld dan velen kunnen missen en een mentaliteitsverandering als je in een uitzichtloze situatie zit, is moeilijk op te brengen. De SP heeft in de Tweede Kamer samen met de ChristenUnie gepleit voor het opschuiven van het verbod op alcoholreclame in de media en van sponsoring, van 21 uur naar 22 uur, een waarlijk bescheiden verzoek. De minister weet toch dat een 15-jarige niet om 9 uur in bed ligt met tv en licht uit! Gesteund door het IVRK verzoeken wij de minister dringend dit verzoek alsnog welwillend in overweging te nemen.
Op 13 maart werd in de Tweede Kamer gestemd over een drietal moties van mijn partij samen met de ChristenUnie over het stopzetten c.q. beperken van alcoholreclame en sponsoring op tijden waarop jongeren een grote kans hebben om daarmee te worden geconfronteerd. Ondanks de steun van SP, CU, PvdA, PvdD en SGP, en wat betreft de reclame in bioscopen ook van GroenLinks, hebben deze moties het niet gehaald, maar dat was ruim voor de val van het kabinet. Wij hopen dat het CDA, dat inmiddels ruimhartig afscheid heeft genomen van het regeerakkoord, dat hoewel niet bindend in deze Kamer, zijn invloed tot op heden wel deed gelden, thans de gezondheid van onze jeugd laat prevaleren boven de belangen van de alcoholindustrie.
Mevrouw Scholten (D66):
Voorzitter. Vorige week ontving ik een mail van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, de koepelorganisatie van de supermarkten in Nederland. Deze mail vermeldde twee onderzoeken, een van de World Health Organization (WHO) en een van de Voedsel- en Warenautoriteit. Beide organisaties hadden cijfers gepubliceerd over het alcoholgebruik van Nederlandse jongeren. Beide organisaties constateerden positieve ontwikkelingen. Het percentage jongeren onder de 16 jaar dat in de supermarkt alcohol probeert te kopen, is gedaald naar 2. Je vraagt je onmiddellijk af: 2% van wat of van wie, maar los daarvan blijken de inspanningen van de supermarktorganisaties hun vruchten af te werpen.
Uit het WHO-onderzoek bleek dat het gebruik van alcohol onder 11- tot 15-jarigen in Nederland gedurende de afgelopen vier jaar is afgenomen. Nederlandse jongeren behoren hiermee tot de Europese jongeren die het minst drinken. Dit heb ik echt zo gelezen. De 15-jarigen drinken matig in vergelijking met 15-jarigen in andere landen, aldus het onderzoek.
Het controlesysteem van 's lands grootste kruidenier, die op de kleintjes let en dus ook op deze jongeren, is als volgt. Iedereen die jonger lijkt dan 20 jaar wordt om een identiteitsbewijs gevraagd. Voor de controle daarop worden mystery guests ingezet. Deze mystery guest is mondig, is circa 15 jaar oud en verschijnt met een flesje of krat alcohol aan de kassa.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Het feit dat nog maar 2% van jongeren onder de 16 jaar alcohol koopt, kan best wel kloppen. Want volgens andere onderzoeken wordt maar een heel klein percentage van de jongeren überhaupt gepakt, en wordt er überhaupt maar weinig gecontroleerd. Dat op dat kleine aantal gecontroleerden het percentage laag is, wil ik wel geloven. Maar dat zegt toch niks over de hele groep die binnen enkele seconden alcohol kan bemachtigen, zonder dat er iets wordt gevraagd?
Mevrouw Scholten (D66):
Dat weet ik ook niet. Ik weet alleen dat in het onderzoek staat dat 2% – ik zei al: van wat of wie weet ik niet – nog door de mazen van de leeftijdsgrens glipt. Ik hoop dat ik u hiermee tevreden stel; ik vermoed van niet, maar meer weet ik er niet van.
Mevrouw Meurs (PvdA):
Op het gevaar af dat wij een hele discussie krijgen over percentages – dat moeten wij niet doen – is het wel heel duidelijk dat het in deze twee onderzoeken steeds gaat om gemiddelden, terwijl het probleem als wij het hebben over jongeren tussen de 12 en 16, of tussen 12 en 18 jaar, eigenlijk vooral gaat over de excessen. Dus gemiddeld wordt er minder gedronken, maar aan de uiteinden van de curve wordt er veel meer gedronken. Dat is eigenlijk het grote probleem.
Mevrouw Scholten (D66):
Dit was geen vraag.
Ik had het over de mystery guest die met het flesje aan de kassa verschijnt en aan wie dat flesje wordt verkocht. Die gaat naar de chef. Dan wordt de naam van de caissière genoteerd. Als zij drie keer in de fout gaat, wordt zij ontslagen. Dus deze caissières weten heel goed wat zij doen, hoe zij hun baan moeten behouden en hoe zich dus moeten gedragen. Ik neem aan dat ook de andere supermarktketens deze procedure volgen. Dan is die 2% best geloofwaardig.
Dit wetgevingstraject heeft een lange adem. Toen deze Kamer daaraan begon, was het 2007–2008. Toen is op verzoek van het ministerie van VWS een onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat 85% van de kooppogingen door jongeren slaagde. In supermarkten was dat zelfs 91%. Dat is dan wel een heel ander verhaal dan de huidige 2%.
De vraag is dan ook: moeten we het er nog over hebben? Want de leeftijdsgrens die in 1999 in de wet is opgenomen, heeft uiteindelijk feitelijke gelding. Jongeren onder de 16 mochten al geen alcohol kopen en het lukt hun dus vrijwel ook niet meer.
Toch moeten we het er nog zeker wel over hebben. Het gaat niet alleen om de verkoop aan jongeren maar ook om het gebruik door jongeren. Dan kom ik aan de onderwerpen waarover mevrouw Meurs en mevrouw Quik het hebben gehad. Het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde gaf onlangs cijfers vrij over het zogeheten comazuipen. In totaal zijn in 2011 762 kinderen met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis opgenomen tegen 684 in 2010, een stijging van 12%. De gemiddelde leeftijd is gedaald van 15,6 naar 15,3 jaar en de gemiddelde comatijd is 3 uur en 27 minuten. Dus ondanks het tegengaan van de verkoop aan 16-minners is hun onmatig alcoholgebruik dus zeker niet teruggedrongen. Deze cijfers zijn redelijk schrikbarend, want iedere alcoholvergiftiging is er een te veel.
Hoe komen die jongeren aan alcohol als ze die niet meer kunnen kopen? Van oudere broers, zusters vrienden en/of ouders? Volgens een onderzoek van J.J. van Hoof van de Universiteit Twente steunen ouders enerzijds allerlei maatregelen om de problematiek van jongeren en alcoholgebruik in te perken, maar anderzijds worden op zaterdag wel aanhangers vol bier gekocht voor in de keet.
Controle op broers en ouders gaat te ver. Zo ver kan de hand van de wetgever niet reiken. Toch hebben ouders een heel belangrijke taak, het moet nog maar eens gezegd. Wat mijn fractie van belang vindt is dat de voorlichting over de kwalijke gevolgen van alcoholgebruik door jongeren, die ik hier niet ga herhalen, moet worden verbeterd. De voorlichting over de schadelijke gevolgen van roken kan als voorbeeld dienen. En het toezicht op alcoholgebruik in de zuipketen zou moeten worden geïntensiveerd, ook al vallen deze buiten bereik van dit wetsvoorstel, zolang het in ieder geval om zogeheten "huiskamerketen" gaat. Voelt de minister ervoor om wat dit punt betreft de Handleiding ketenbeleid nog eens tegen het licht te houden? Graag een reactie van de minister.
Ook de verkoop van alcohol via internet baart mijn fractie zorgen. Uit het antwoord van de minister over dit onderwerp op onze vraag hierover blijkt dat het kabinet een inventarisatie doet hoe de leeftijd op internet kan worden gecontroleerd. Mijn fractie is erg benieuwd naar deze inventarisatie, die de minister aan de Tweede Kamer heeft beloofd. Op welke termijn kunnen wij die verwachten?
Een punt is ook, waarover ik de minister in zijn antwoord niet heb gehoord, dat de verkoop op internet, beheerst door Boek 7, artikel 46c – zeg ik uit mijn hoofd – van het BW, de koper beschermt en niet reguleert hoe de verkoper zich gedraagt ten opzichte van die koper. De verkoper zou in feite dus moeten kunnen registreren hoe oud de koper is die het bier op internet koopt. Het is maar een vraag. Ik weet niet hoe de minister dit in de praktijk gerealiseerd zou willen zien. Deze vraag lijkt mij bij uitstek geschikt voor de minister van Veiligheid en Justitie.
Met dit wetsvoorstel worden de toezicht- en handhavingstaken op de verkoop aan en het bezit van alcohol door jongeren in openbare ruimten overgeheveld van de Voedsel- en Warenautoriteit naar de gemeenten. Dit is een mooie gedachte, want het toezicht kan het meest effectief dichtbij de jongeren worden uitgevoerd. In de eerste plaats door de supermarkteigenaar in de winkel die zelf belang heeft bij goed toezicht omdat hij risico's gaat lopen. De burgemeester krijgt immers de bevoegdheid de verkoop van alcohol vanuit zijn winkel tijdelijk aan banden te leggen, indien er bij herhaling alcohol wordt verkocht aan 16-minners. Dat risico geldt evenzeer bij de verkoop van sterke drank aan personen jonger dan 18 jaar.
De vraag blijft of deze overheveling van toezichts- en handhavingstaken effectief is en of het toezicht uitvoerbaar is. Dan gaat het niet uitsluitend om de supermarkten maar vooral om vergunninghouders van voor het publiek toegankelijke gelegenheden, de caféhouders. Ervaringen met handhaving van het rookverbod hebben uitgewezen dat dergelijk toezicht lastig uitvoerbaar is en niet op alle fronten te handhaven. Ga als opsporingsambtenaar in een volle uitgaansgelegenheid op een gemiddelde zaterdagavond maar eens niet alleen identiteitsbewijzen controleren, maar ook de aard van de consumptie die de dan jonger dan 16 jaar blijkende persoon drinkt. Dat lijkt me op zijn zachtst gezegd lastig. Wie gaat dat doen? Een bijzondere opsporingsambtenaar? Hoe wordt deze voorbereid op de te verwachten agressie? Ik noemde al even de ingewikkelde ervaringen met handhaving van het rookverbod in de cafés. Graag een reactie van de minister hierop.
Natuurlijk hebben gemeenten het beste toezicht op de lokale situatie en is het niet aan de regering om dit toezicht tot in details aan gemeenten voor te schrijven. Maar de aarzeling van mijn fractie heeft ook te maken met de vraag of de gemeenten voldoende financiële middelen ter beschikking krijgen om het aan hen opgedragen toezicht adequaat uit te voeren. Net als zo veel andere maatregelen die de regering aan de gemeenten opdraagt moet voor de uitvoering daarvan wel de noodzakelijke financiële ruimte zijn.
Er wordt 150 mln. structureel aan het Gemeentefonds toegevoegd ten behoeve van de bekostiging van de uitgaven voor lokale veiligheid. Volgens afspraken van het vorige kabinet met de gemeenten moet hieruit ook de overdracht van het toezicht op de Drank- en Horecawet worden bekostigd. Ook het huidige kabinet is van mening dat daarmee voldoende structurele middelen voor gemeenten beschikbaar zijn gesteld, aldus de memorie van antwoord op vragen van de fractie van de PvdA. De woordkeus is niet geheel helder, ook omdat het bedrag niet is geoormerkt. Als het enkel om de overdracht van toezicht gaat, waaruit moet dan het toezicht zelf worden bekostigd? En heeft de minister een idee welk bedrag daarmee jaarlijks gemoeid is? We hebben in Nederland 415 gemeenten. Sla je dit om, dan krijg je een bedrag van gemiddeld € 360.000 per gemeente voor – vooral – veiligheid, waar dan het toezicht op de Drank- en Horecawet bij komt.
Ik zeg "gemiddeld" omdat voor de verdeling natuurlijk onderscheid wordt gemaakt naar inwonertal. De vraag is of de minister weet welk bedrag bij benadering per gemeente voor toezicht en handhaving nodig is. Daarbij ga ik ervan uit dat deze 150 mln. een jaarlijkse geldstroom is. Als dat niet zo is, zou ik dat ook graag willen weten, want dan wordt het financiële plaatje nog zorgelijker.
Mijn fractie maakt zich daar met name zo bezorgd over, omdat zonder voldoende financiële middelen het toezicht tekort zal blijven schieten en deze nieuwe wet dan niets zal veranderen.
Een vraag van mijn fractie is ook nog of de gemeentelijke toezichthouders op deze extra taken zijn voorbereid. In de memorie van toelichting staat dat op dit punt een eindevaluatie eind 2009 gereed zou zijn. Mogelijk heb ik die gemist, maar in dat geval kan de minister mij vast helpen. Ook hier zou ik een reactie van de minister op prijs stellen.
Ik rond af. Mijn fractie ziet met de strafbaarstelling van de verkoop aan 16-minners en het gebruik daarvan in publieke gelegenheden een belangrijke vooruitgang ten aanzien van het huidige beleid. Mijn fractie wil graag meer duidelijkheid over het toezicht en de handhaving, de financiering en de organisatie daarvan. Een aanscherping van de leeftijd naar 18 jaar ligt ook voor mijn fractie wellicht in de rede, maar mijn fractie wil, net als de regering, eerst een evaluatie van de effecten van deze wet, alvorens een leeftijdsverhoging te overwegen. Wat betreft de evaluatie sluit ik mij graag aan bij de vragen van mevrouw Meurs. Daarna hopen wij op een cijfer van het CBL van 0% verkoop aan en van de Horecabranche van 0% alcoholgebruik door 16-minners. En wij hopen op een sluitende controle op de keten. Mijn fractie wacht de antwoorden van de minister met belangstelling af.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter. Het is goed als opgroeiende jongeren geen alcohol drinken. Niet alleen om uitwassen te voorkomen, want dat geldt bij volwassenen net zo. Overmatig drankgebruik leidt vroeger of later nu eenmaal vaak tot medische en maatschappelijke problemen. Maar bij jongeren is er een extra reden en die ligt in de effecten van alcoholgebruik op hun in ontwikkeling zijnde hersenen. Alcoholgebruik op jonge leeftijd heeft ernstige schadelijke effecten op de dan nog onvolgroeide hersenen. Reden genoeg dus om goed naar het voorliggende wetsvoorstel te kijken. Ik zou dat wel met de nodige nuchterheid willen doen, niet alleen vanwege het tijdstip – we kunnen misschien na het diner kijken of het glaasje wijn onze discussie heeft beïnvloed – maar vooral omdat het onderwerp zich ook makkelijk leent voor overdrijving en angst. De berichten over comazuipen, indrinken en drankketen zijn immers zeer zorglijk, maar ze betreffen gelukkig ook maar een klein deel van onze jongeren. Uit onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie bleek kort geleden dat Nederlandse jongeren gemiddeld – mevrouw Meurs benadrukt dat terecht – gezonder, braver en gelukkiger zijn dan hun leeftijdsgenoten elders. Bovendien neemt het alcoholgebruik af. Dat geldt vooral voor de jongste groep, waar 1% van de 11-jarigen en 4% van de 13-jarigen minstens een keer per week alcohol drinkt. Ja, dat is te veel, maar internationaal gezien hebben wij zo ongeveer de nuchterste jongeren. Excessen als comazuipen nemen inderdaad toe – in elk geval de aandacht ervoor en het aantal opnames; ik hoor geruchten dat men vroeger, niet eens zo heel erg lang geleden, comazuipers gewoon hun roes liet uitslapen, met alle problemen van dien overigens – maar de gemiddelde consumptie daalt, terwijl de excessen meer aandacht vragen.
Als we het alcoholgebruik onder jongeren verder willen terugdringen, en ik geloof dat dat ideaal hier niet ter discussie staat, dan moeten we vooral aansluiten bij wat er feitelijk gebeurt. En dan constateer ik dat, ondanks alle goede pogingen, dit wetsvoorstel op een aantal punten het paard achter de wagen spant. Ik ga niet in op alle goede punten die er natuurlijk ook zijn. Ik wil vooral de punten die volgens mij niet goed zijn benadrukken. De speelruimte voor alcoholverstrekkers wordt op een enkel punt soepel gehouden onder het mom van de vermindering van de administratieve lasten. De jongere zelf wordt voorts strafbaar als hij alcohol bij zich heeft, en aan preventie gebeurt niets. Drie ongelukkige elementen die het doel niet dichterbij brengen.
Het eerste punt is de regelgeving voor alcoholverstrekkende bedrijven. Ja, daar zet de minister wel stappen en dat is mooi, maar ik kijk nu vooral naar de "three strikes out"-regel: als een supermarkt binnen een jaar drie maal betrapt is op het verkopen van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar, dan kan de burgemeester de alcoholafdeling laten sluiten. Kan! Het hoeft niet, want er kunnen lokale redenen zijn om die open te laten. Ik begrijp dat niet. Als we erop uit zijn om alcoholgebruik door jongeren te voorkomen vanwege overlast en gezondheidsaspecten, dan zou dit gewoon een harde regel moeten zijn en geen discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. Waarom laat de regering jaar na jaar na jaar toe dat supermarkten een loopje nemen met de regels? Hersenbeschadigingen door alcoholgebruik vragen niet om lokale flexibiliteit, maar om een strikt handhaven van een verkoopverbod. Het is aan de alcoholverstrekkers om zich daaraan te houden, bijvoorbeeld met een leeftijdcheck. Maar zo kloek als de minister is naar jongeren toe, zo soft is ze opeens als het om de bedrijven gaat, terwijl ze daar effectief kan doorpakken. Ze weet immers niet precies wie de jongeren zijn die zouden kunnen gaan drinken, maar ze weet wel precies wie de alcoholverkopers zijn, althans dat zou ze moeten weten. Waarom pakt de minister hier niet door? Waarom wordt de handhaving niet veel meer aangescherpt?
Het tweede punt is de strafbaarstelling van het bezit van alcohol door jongeren onder de 16 jaar. Ik heb daarnaar gevraagd in de schriftelijke ronde, omdat mijn fractie dit een wonderlijke stap vindt. De minister denkt dat jongeren minder snel alcoholhoudende drank gaan kopen omdat het nu verboden is. Ik weet niet precies hoe het zit met de minister van Veiligheid en Justitie, maar ik heb in het Volkskrant Magazine toevallig iets gelezen over de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Haar dochter is jonger dan mijn kinderen. Bovendien heeft zij een dochter, terwijl ik vijf zoons heb. Dat is ook weer een heel ander verhaal als je het hebt over alcoholgebruik. Die illusie ben ik in elk geval kwijt. Ja, de brave gehoorzame kinderen zullen zich laten afschrikken – oe, het mag niet van de minister – maar dat waren toch al niet de kinderen die probeerden alcohol te kopen. Dat betekent dat deze strafbaarstelling waarschijnlijk vooral gebruikt zal worden als een extra middel om kinderen strafrechtelijk aan te pakken als ze overlast veroorzaken, als iets bijkomends kennelijk. Maar waren er voor die overlast niet al voldoende verbodsbepalingen te vinden? En is de minister het niet met mij eens dat dat iets heel anders is dan een volksgezondheidsargument? Mijn fractie vindt dat we zeer terughoudend moeten zijn met verboden die mensen tegen zichzelf zouden moeten beschermen. Wij zijn het wel eens met die bescherming, maar daar zijn andere instrumenten voor dan strafbaarstelling. Is de minister het daarmee eens? Wat betekent het dat zij in de memorie van antwoord schrijft dat het gebruik van alcohol niet strafbaar is, maar het bezit wel, terwijl juist het gebruik een probleem is en niet het bezit?
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
De heer Ganzevoort zegt terecht dat het niet de taak van de overheid is om mensen tegen zichzelf te beschermen, maar kinderen zijn volwassenen in wording. Maakt hij geen enkel verschil tussen minderjarigen en meerderjarigen?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het is de vraag of je voor minderjarigen het strafrecht moet inroepen. Er moet uiteraard wel iets gebeuren. Wij moeten veel meer inzetten op het voorkomen van alcoholgebruik door kinderen, maar of het inzetten van het strafrecht daarvoor nu het geëigende middel is, dus het strafbaar stellen van de kinderen, daarbij plaatsen wij grote vraagtekens.
Het derde punt is preventie. Dat is het punt dat in de wet ontbreekt. We hebben de minister daar wel eens over gehoord, en in de memorie van antwoord staat het woord ook – als ernaar gevraagd wordt – maar dan is ook direct duidelijk waar de minister aan denkt. Verbieden. O ja, daar zijn we weer. Maar dat is echt een verkeerde keuze. De minister geeft zelf aan in de nadere memorie van antwoord dat zeker de jongere kinderen vooral thuis alcohol drinken. Vanaf een jaar of 14 verschuift dat naar uitgaansgelegenheden. En dan hebben we nog de keet-, park- en indrinkers. Van deze risicogroepen wordt maar een klein deel geraakt door het beoogde verbod, dus erg effectief zal dat niet zijn. Als we aan preventie willen doen, dan moeten we veel preciezer analyseren welke jongeren waar en wanneer risico's lopen en daar gerichte programma's op ontwikkelen. Bijvoorbeeld als het gaat om thuisdrinken, de verantwoordelijkheid van ouders, drankketen en de drankverkoop in discotheken en clubs. Dat vraagt allemaal om specifieke doelgroepbenaderingen en daar zijn inmiddels ook heel effectieve interventies voor ontwikkeld. Maar wat doet de minister op dat punt? Blijft ze steken in haar riedel van eigen verantwoordelijkheid voor mensen? Zoek het maar uit dus? Of neemt ze het heft in handen om de preventie krachtig in te zetten? Welke preventieprogramma's heeft deze minister in werking gesteld als het gaat om alcohol en welke heeft ze beëindigd? Ik ben nog benieuwder naar een visie op de verantwoordelijkheid van de regering voor preventiebeleid.
Wie geen cent over heeft voor preventie en alleen inzet op repressie, wie de volksgezondheid wil dienen met het strafrecht, wie overlast belangrijker vindt dan hersenbeschadigingen, wie de alcoholverstrekkers ontziet en de kinderen strafbaar maakt, wie met algemene verboden komt zonder naar specifieke doelgroepen te kijken, die spant het paard achter de wagen. Ik herhaal waar ik mee begon: het terugdringen van alcoholgebruik door opgroeiende jongeren is een belangrijke zaak die ons allemaal aangaat. Dat vraagt om beleid. Helder en doortastend preventiebeleid om te beginnen. En wettelijke instrumenten om degenen die alcohol verkopen aan te pakken. En het vraagt om een creatievere en actievere opstelling dan wat dit wetsvoorstel beoogt. Het mag nog wel een stapje verder, maar dan op de goede punten. Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister omdat ze hoopt dat we in elk geval hetzelfde doel hebben.
De heer Flierman (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Met de plenaire behandeling van de voorstellen tot wijziging van de Drank- en Horecawet snijden wij een onderwerp van groot maatschappelijk belang aan. Misschien wordt dit thema niet meteen in het rijtje van de Europese financiële crisis of de pensioenwetgeving gezet, maar deze zaak is op lange termijn wel van grote betekenis voor jonge mensen en voor de samenleving als geheel. "Drank maakt meer kapot dan je lief is", luidt een slogan in de campagnes tegen drankmisbruik. Dat geldt zeker bij alcoholgebruik en -misbruik door jonge mensen.
Effectieve maatregelen van overheidszijde gericht op het terugdringen van alcoholgebruik en -misbruik op te jonge leeftijd kunnen dan ook op onze warme sympathie rekenen. Dat geldt overigens voor alle partijen in dit huis. De suggestie van mevrouw Quik van zo-even dat het CDA als een soort verlengstuk van de alcoholindustrie heeft geopereerd, werp ik dan ook verre van mij. Voor ons is vandaag vooral de vraag aan de orde of het door de regering met deze wetswijziging voorgestane stelsel wel effectief is. Daar is in de voorbereiding veel over gewisseld. Wij hebben daar nog enkele vragen aan de minister over. Naast een paar min of meer technische vragen staan de handhaving en de leeftijdsgrens centraal in de discussie.
In dit wetsvoorstel worden de verkoop van alcohol aan jongeren van 16 jaar en jonger, en het bezit van alcohol door jongeren strafbaar gesteld. Wij hebben in de schriftelijke voorbereiding een aantal keren gevraagd naar de verantwoordelijkheid van degenen die alcohol doorgeven aan iemand van 16 jaar of jonger. De minister heeft dat steeds vertaald in doorverkopen. Van een kabinet dat ook economische groei op het oog heeft, kan ik mij nog voorstellen dat het zo denkt, maar dat was niet de enige vorm. Ik denk onder meer aan jongelui die gaan kamperen. Wij kennen allemaal de campings op de Friese eilanden, waarbij de oudere jeugd inkoopt, een muur van kratjes om de tent bouwt en men gezamenlijk consumeert. Of de oudere jeugd haalt van het buffet en iedereen drinkt mee. Moet die oudere jeugd dan ook niet op een of andere manier verantwoordelijk worden gehouden voor het misbruik van de jongere? Ik laat mij graag nog eens door de regering uitleggen waarom deze groep buiten schot blijft in de voorstellen.
Ik heb nog een voorbeeld dat vorige week bij ons in de regio is gepasseerd. Op Hemelvaartsdag is het in onze streken voor jong en oud de gewoonte om te gaan dauwtrappen, 's ochtends vroeg eropuit. Deed je dat vroeger misschien met wat frisdrank in je fietstas; de jeugd van tegenwoordig neemt wat anders mee. Een evenement voor jongelui in Oldenzaal liep die ochtend zo uit de hand dat de regionale GGD en een Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie (SIGMA) met een man of 25 moesten uitrukken en een mobiel veldhospitaal moesten opzetten om alle slachtoffers van drankmisbruik op te vangen. Het ging om een stuk of 25 in getal.
Laten wij nou eens aannemen dat de meeste drank legaal is gekocht – ik weet het niet, maar het zou kunnen – de drank werd in ieder geval wel doorgegeven aan anderen. Het jongste slachtoffer was een meisje van een jaar of 12, 13. Op dit soort situaties doel ik. Ook al is de drank correct verkocht of verkregen, hij komt in het bezit van kinderen. Die zijn dan formeel strafbaar, maar verder niemand? Moeten wij bij dit soort wantoestanden de organisator van het evenement of degenen die willens en wetens jonge kinderen drank geven, niet ook kunnen aanspreken? Hoe kunnen wij het normbesef dat je kinderen van die leeftijd geen drank laat gebruiken, versterken? Wat is de rol van de ouders in dat soort situaties? Ik hoor graag de mening van de minister. Overigens begreep ik van de lokale hulpverleners dat de politie in deze situatie alle jongelui heeft geverbaliseerd wegens openbare dronkenschap en de ouders zijn opgebeld om de jongelui op te halen. Dat schijnt zijn effect niet gemist te hebben. Niettemin blijft in dit opzicht nog het een en ander te doen.
De sanctiebevoegdheid bij overtredingen door supermarkten, slijterijen enzovoorts komt toe aan de burgemeester via een bestuurlijke boete of maatregel. Dat gaat sneller dan via het Openbaar Ministerie, maar het roept wel vragen op. De burgemeester lijkt in toenemende mate een nieuwe rol, namelijk die van burgerrechter, erbij te krijgen. Is dat wel een wenselijke ontwikkeling? Zitten de functionarissen in kwestie daar wel op te wachten en zijn zij daar wel voor geëquipeerd? Ik realiseer mij dat deze vraag misschien eerder de minister van Binnenlandse Zaken dan de minister van VWS regardeert, maar ik zou er toch graag iets over horen. En heb ik het goed begrepen dat bij overtredingen van wat grotere aard, waarbij de ondernemer in kwestie een groter geldelijk belang heeft, toch altijd de politierechter in beeld komt?
Het grootste thema van dit wetsvoorstel is de handhaving. Uit onderzoek van een goed bekend staande universiteit in het oosten des lands – mevrouw Scholten noemde haar al; ik zal haar verder niet noemen – blijkt dat het daar nog niet al te best mee gesteld is. Veel jongelui van onder de leeftijdsgrens slagen er vrij gemakkelijk in om aan alcoholische drank te komen. De cijfers zijn op zich al behoorlijk schokkend, maar ik vond het ook opmerkelijk dat in de niet traditionele vormen van horecalevering, zoals thuisservices, keten en kantines, de moraal überhaupt afwezig of bijzonder laag is. Hoe borgen wij een daadkrachtige en effectieve aanpak op lokaal niveau, niet alleen van slijters, cafés en supermarkten, maar vooral van die andere vormen, zoals keten, kantines enzovoorts?
Dat het bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid betreft, die gemeenten dus dienen uit te voeren, heeft onze welgemeende steun. Natuurlijk, de minister licht voor, informeert, stimuleert enzovoorts, maar het echte werk kan niet anders dan lokaal worden gedaan. Dat daarmee enige differentiatie in het te voeren beleid ontstaat, is geen probleem. Integendeel, dat hoort erbij. Maar wij kunnen hier wel nadenken over de vraag wat wij nog kunnen bedenken om succesvol beleid van gemeenten te stimuleren en te waarderen en nalatigheid af te straffen. Kan dat via positieve of negatieve financiële prikkels? Is het denkbaar dat wij de gemeenten op dit punt of – nog beter – op meerdere terreinen uitnodigen met benchmarks of visitaties te gaan werken? Op sommige gebieden, zoals op ondernemersvriendelijkheid, gebeurt dat al. Het past niet in de bestuurlijke verhouding in ons land om de nationale overheid dat te laten voorschrijven, maar als wij de gemeenten ertoe kunnen uitdagen om dat zelf te doen, zou dat wellicht aantrekkelijk zijn, temeer daar men dat op deze manier op een breder terrein zou kunnen afdekken. Ik hoor graag de mening van de minister hierover. En in hoeverre kan monitoring, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit nog heeft voorgenomen, op dit punt bijdragen aan de wens om het gemeentelijk beleid transparant te maken?
Het laatste thema is de leeftijdsgrens. Regelmatig is hier gesuggereerd om die naar 18 jaar op te trekken, ook vandaag. Dat klinkt sympathiek, maar is dat op dit moment een realistische ambitie? Als de handhaving van de leeftijdsgrens van 16 jaar al problematisch is, dan zal een hogere grens dat a fortiori zijn. Ik kan mij nog niet zo heel goed voorstellen hoe wij zo'n verbod daadwerkelijk gaan handhaven bij de huidige cultuur en levenswijze bij de jeugd van 18 jaar. Wat ons betreft, ligt de prioriteit bij de daadwerkelijke en effectieve handhaving van de voorgestelde grens van 16 jaar.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
De heer Flierman zegt zelf dat de gemeenten moeten handhaven. De gemeenten willen graag dat de leeftijdsgrens naar 18 jaar gaat, want dan hebben ze één grens en die vinden ze makkelijker te handhaven. De heer Flierman zegt dat dat ondoenlijk is, omdat we eerst tot 16 jaar moeten handhaven. Als de gemeenten denken die leeftijdsgrens zelf beter te kunnen handhaven, waarom denkt de heer Flierman dat dan beter te weten?
De heer Flierman (CDA):
Wat dat beter weten betreft, wij staan hier allemaal om ons eigen oordeel te geven. Daar wil ik verder dus niet zo veel over zeggen. Het gaat mij erom dat het handhavingsbeleid op dit moment nog heel veel te wensen over laat. Dat is vandaag vaker gezegd. Mij lijkt het wenselijk om eerst inzichtelijk te maken of het daadwerkelijk lukt om in de leeftijdscategorie tot en met 16 jaar daadwerkelijk te handhaven. Als dat eenmaal gelukt is – daar kan dan een monitoring en een evaluatie van de wet aan bijdragen – dan is het zeker de moeite van het overwegen waard om de leeftijdsgrens op te trekken.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Dan zijn wij vijf jaar verder. Overigens wil ik nog wat rechtzetten. Ik heb niet bedoeld dat de heer Flierman met de alcoholbranche aan tafel zat, maar de minister. In de Tweede Kamer was de partij van de heer Flierman heel erg voorstander van het experimenteerartikel, dat aanvankelijk in het wetsvoorstel zat. Mevrouw Uitslag heeft geprobeerd om dat er weer in te krijgen. Dat wijst erop dat zijn partij er gedeeltelijk wat in ziet om die leeftijdsgrens op 18 jaar te stellen. De VNG was destijds nog niet zo helder, maar die is inmiddels glashelder: 18 jaar is voor ons handiger; dat is beter na te leven. Brengt dat de heer Flierman niet op andere gedachten?
De heer Flierman (CDA):
Eerst moet bewezen worden dat die handhaving op de leeftijdsgrens van 16 jaar effectief is. Zodra wij die stap gezet hebben, kunnen wij serieus overwegen of wij verder kunnen. We gooien de deur niet dicht. We moeten alleen in die zin realistisch zijn in ons ambitieniveau door te zeggen: de eerste stap is om te kijken hoever we komen met de handhaving van wetgeving als het gaat om jongeren van 16 jaar en jonger.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik heb goed geluisterd naar wat u hebt gezegd, namelijk dat moet worden gekeken hoe het met de handhaving van de leeftijdsgrens van 16 jaar gaat. U sluit niet uit dat 18 jaar ook opportuun zou kunnen zijn. Het is van belang dat er een gemeenschappelijke norm is. Een norm moet worden gehandhaafd. Dat geldt zowel voor een grens van 16 als van 18 jaar. Daar zou de inzet op gericht moeten zijn. In de Tweede Kamer wordt de beweging steeds sterker om met een initiatiefwetsvoorstel te komen om de grens in deze wet op korte termijn al naar 18 jaar te brengen. Uw fractie in de Tweede Kamer is daarbij betrokken. Ik neem aan dat u die beweging zult steunen.
De heer Flierman (CDA):
Ja. Ik ben ervan op de hoogte dat er overleg over dat thema gaande is in de Tweede Kamer. Ik meen dat het zelfs vandaag wordt besproken. Ik ben wat dat betreft enerzijds erg benieuwd naar wat de minister ons straks op dit punt nog te zeggen heeft en anderzijds naar wat er eventueel uit de Tweede Kamer komt. Als dat voorstel serieuze overweging verdient en het zodanig in elkaar zit dat wij er met een goed gevoel naar kunnen kijken, dan is dat uiteraard een volgende stap in de discussie.
Mevrouw Meurs (PvdA):
U zegt dat we eerst maar eens moeten kijken of de leeftijdsgrens van 16 jaar goed werkt en dat die bij gebleken effectiviteit altijd nog kan worden verhoogd naar 18 jaar. Het lastige is nu juist dat het een gedragsinterventie betreft. Je probeert als het ware een norm te stellen, opdat die door jongeren, en vooral door hun ouders, geïnternaliseerd wordt. Als je eerst de algemene norm stelt op 16 jaar, wordt het ongelofelijk veel moeilijker om daarna nog eens te overwegen om die naar 18 jaar te verhogen. Ik begrijp de achterliggende redenering niet helemaal. Waarom beginnen we niet meteen op 18 jaar? Als we kijken of dat werkt en daar meteen al onze inzet op richten, kunnen we beoordelen wat we nog beter moeten doen om het effectief te laten plaatsvinden.
De heer Flierman (CDA):
We moeten ervoor waken om normen te formuleren waarvan we nu al weten dat ze niet te handhaven zijn. Dat is de kern van de discussie, waarover we in het antwoord van de regering nog het nodige te horen krijgen. In zijn algemeenheid geldt voor wetgeving en voor de toets die wij in dit huis daarbij hanteren dat wetgeving te handhaven moet zijn. De vraag is dan steeds – daar horen we straks meer over van de regering – of wetgeving waarin de grens op 18 jaar wordt gesteld, daadwerkelijk te handhaven zou zijn. Ik weet dat de VNG daar een mening over heeft, maar er zijn meer partijen in het land die daarover iets te zeggen hebben. Voorlopig is er nog een wereld te winnen bij handhaving op het niveau van 16 jaar.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Kunt u mij duidelijk maken waarom de grens van 16 jaar makkelijker te handhaven is dan 18 jaar? Ik zou ook graag horen wie de andere partijen zijn die 16 jaar makkelijker te handhaven achten.
De heer Flierman (CDA):
Wat betreft de vraag wat er moeilijker of makkelijker aan is, zeg ik het volgende. Als je kijkt naar de leefstijl van jongeren, wordt 16 jaar op dit moment ervaren als een grens waarvan gezegd kan worden: daaronder doe je dat niet. Op dit moment is het eindexamentijd. De komende tijd vinden eindexamenfeesten plaats. Je hebt nog een heleboel te doen als je moet gaan uitleggen dat daar geen drank meer aanwezig mag zijn. Ik denk inderdaad dat het effectiever is om de leeftijdsgrens vooralsnog op 16 jaar te handhaven dan op 18 jaar. Zoals ik al eerder zei, hebben we hier allemaal ons eigen oordeel. Ik hoef mij niet de wet te laten voorschrijven door de VNG of welke andere organisatie dan ook. Vooralsnog houd ik dan ook staande, in lijn met het standpunt van de regering, dat het handhaven van de leeftijdsgrens van 16 jaar waarschijnlijk op dit moment effectiever is of makkelijker kan gebeuren dan bij een andere leeftijdsgrens. Maar, zoals gezegd, laten we eerst afwachten wat ze zo meteen te horen krijgen.
Voorzitter. Ik zou graag de gedachten van de minister horen over het aanpakken van excessen bij de oudere jeugd, waarbij dan ook niet per se de leeftijdsgrens van 18 jaar aan de orde behoeft te zijn. Zie de gebeurtenissen in Oldenzaal, die niet alleen 12- en 13-jarigen betroffen. De suggestie van de Enschedese ziekenhuisbestuurders om zogenaamde comazuipers of hun ouders voor een deel van de kosten zelf te laten opdraaien is misschien net iets te gemakkelijk terzijde geschoven. Ik zou graag daarover de minister nog eens horen. En wat vindt zij van de gedachte om degenen die nog drank geven aan iemand die al overduidelijk te veel heeft gehad en op weg is naar een coma, strafrechtelijk aan te pakken? Degenen die dat doen, werken in wezen toch mee aan het toebrengen van ernstig letsel, en dat wordt anderszins ook bestraft. Het lijkt me dat het in dergelijke excessieve gevallen voor de politie mogelijk zou moeten zijn om onderzoek te doen en verantwoordelijken op te sporen. Ook hier hoor ik graag de mening van de regering over.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb een vraag over het betalen door de comazuipers zelf. Verwacht de heer Flierman dat dit gaat werken? Of anders gezegd, je kunt natuurlijk de rekening daar neerleggen, maar is de heer Flierman niet bang dat het gevolg daarvan zal zijn dat de vrienden van die "comazuiper-to be" geen hulpverlening zullen inschakelen omdat ze weten dat die jongere of zijn ouders dat zullen moeten gaan betalen? Is het geen groot risico voor de volksgezondheid als je de rekening op die manier daar wilt neerleggen? Als de heer Flierman dat geen probleem vindt, is er dan geen vergelijkbare situatie aan de hand bij bijvoorbeeld obesitas? Moeten die mensen ook maar zelf gaan betalen? Ik vind het een heel riskante redenering om dat, zeker voor deze ene situatie, zo uit te zonderen. Als je het veel breder wilt maken, dan hebben we nog een veel grotere discussie.
De heer Flierman (CDA):
Op deze vraag passen twee antwoorden. Ten eerste. We hebben het echt over de extreme, excessieve gevallen van mensen die met zware vergiftigingsverschijnselen naar een ziekenhuis gaan. Ik vind het verantwoord om er serieus over na te denken en om eens te kijken wat de voor- en nadelen zijn en wat de effecten daarvan zouden kunnen zijn. Als de GGD een compleet noodhospitaal moet opzetten om dit soort problemen aan te pakken, dan vind ik het wel de moeite waard om daarover na te denken. Ten tweede. Een andere discussie – die moet op een andere plaats ook maar eens gevoerd worden – betreft inderdaad de vraag of sommige vormen van bewust risicozoekend gedrag niet "bestraft" moeten worden door te verlangen dat mensen een deel van de kosten die ze veroorzaken, ook voor hun eigen rekening nemen. Bij de beoefening van bepaalde sporten moet men zich niet voor niets extra verzekeren. Daarbij vinden we het dus wel normaal dat men het risico dat uit een bepaald gedrag voortvloeit, afdekt. Kortom, deze discussie kunnen we op een ander moment verder voeren.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik laat de bredere discussie graag nog even liggen, maar deze concrete discussie gaat natuurlijk wel hierover. Daar ligt voor mij het springende punt. Het grote risico dat ik daar zie, is dat de jongeren die daar omheen staan, de omstanders, de vrienden, geen hulpverlening zullen inschakelen. Dat wil ik niet op mijn geweten hebben.
De heer Flierman (CDA):
Waarom zou men geen hulpverlening inschakelen op het moment dat de persoon in kwestie onderuitgaat?
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Omdat men weet dat die jongere daar vervolgens enorme gevolgen van zal ondervinden.
De heer Flierman (CDA):
Het is de vraag op welke wijze en in welke mate betaling aan de orde is. Het overwegen is op zijn minst de moeite waard als daar ook een preventieve werking van uitgaat. We weten dat van financiële sancties nu eenmaal in heel veel opzichten ook een preventieve werking uitgaat.
Voorzitter. Ik wacht de reactie van de regering graag af.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is goed dat deze wet er zo langzamerhand gaat komen. We spreken over een wetsvoorstel dat nu, meen ik, drie jaar in voorbereiding is, dat onder andere gaat over het terugdringen van alcoholgebruik onder jongeren. Mijn fractie is positief over de stappen die worden gezet om overmatig alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen en om de gemeenten te voorzien van een set aan instrumenten om effectief beleid te voeren. Het is juist de mix aan verschillende instrumenten en maatregelen die blijkt te werken.
Onze fractie is positief over het wetsvoorstel, maar wil op enkele punten graag meer ambitie zien. Die is stellig gewenst. Ik kan mij aansluiten bij de referentie aan de onderzoeken die er zijn geweest naar de verstorende werking van alcohol op de ontwikkeling van hersenen van jongeren tot 24 jaar. Dat weten we al enige tijd. Tegelijkertijd zien we schrikbarende cijfers langskomen over het toenemende overmatige alcoholgebruik onder jongeren. Uit recente cijfers blijkt een lichte verbetering op een aantal vlakken, zoals alcoholgebruik in de jongste categorieën, maar de cijfers blijven onverminderd zorgelijk. Volgens een recent onderzoek drinkt ruim een derde van de leeftijdsgroep tussen 12 en 16 jaar alcohol. Het aantal excessen neemt toe. Het aantal jongeren dat zich buiten bewustzijn drinkt en dat per ambulance moet worden afgevoerd om leeggepompt te worden, is fors gestegen. Mevrouw Scholten noemde de cijfers die ik hier op papier heb staan. Er is een toename van alcoholintoxicatie. In 2011 waren er 762 gevallen van mensen met alcoholintoxicatie, met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar. Ook de overige aan alcohol gerelateerde ziekenhuisopnamen van jongeren onder de 17 jaar nemen toe.
Dat zijn geen cijfers om trots op te zijn. Er is een cultuur ontstaan onder jongeren waarbij alcohol onmisbaar is geworden als sfeerverhoger, tijdverdrijf of collectieve hobby. Welke richting moeten we inslaan om dit gedrag te beperken? Voor de duidelijkheid: wat de ChristenUnie betreft reikt de verantwoordelijkheid van de overheid niet tot aan de bodem van het bierglas. Ouders zijn ook verantwoordelijk, en verder iedereen die actief is met jongeren, zoals scholen, café-eigenaren, supermarktondernemers, enzovoorts. De samenleving mag van hen verwachten dat zij die verantwoordelijkheid ook nemen. De overheid komt in beeld voor een eenduidige en goed gefundeerde regulering van de verstrekking van alcohol.
Daarbij merk ik op dat alcoholgebruik onder jongeren deel uitmaakt van een bredere alcoholcultuur. Wij spreken vandaag wel over alcoholgebruik onder jongeren, maar de alcoholcultuur wordt niet alleen door jongeren vormgegeven. Het lijkt er soms op in ons land dat als er iets te vieren is, dit alleen kan gebeuren met grote hoeveelheden drank en vormen van openbare dronkenschap. Wie op 30 april 's avonds door Amsterdam fietst, ziet daar groepen mensen beschonken rondzwerven en de straten zijn bezaaid met lege bierblikjes. De burgemeester van Amsterdam zegt terecht dat hij blij is als Koninginnedag weer voorbij is. Wat vindt de regering van dit bredere vraagstuk, de alcoholcultuur die zich in alle lagen van de bevolking voordoet?
Gemeenten krijgen met deze wet een belangrijke rol in toezicht en handhaving. Dat is een goede zaak. De regering wil ook de monitoring van toezicht en handhaving op lokaal niveau vormgeven. In zijn bijdrage merkte de heer Flierman al op dat de wijze waarop kan worden toegezien op de handhaving van hetgeen in deze wet wordt bepaald, de komende jaren een belangrijke zaak zal worden. Mijn fractie is benieuwd naar de vormen en uitkomsten van de monitoring die de effectiviteit regelt van de handhaving van de strafbaarstelling van jongeren onder de 16 jaar die alcohol bij zich hebben.
Een ander punt betreft de reclame. Er werd al gemeld dat daarvan ook in de Tweede Kamer door mijn fractie een groot punt is gemaakt. De regering heeft er niet voor gekozen om het reclamebeleid voor alcohol aan te scherpen. In 2009 kwam er een verbod op alcoholreclame tussen 06.00 uur en 21.00 uur. Dat heeft geleid tot een toename van de reclame na 21.00 uur. Naar de mening van mijn fractie is dit dweilen met de kraan open. Een daadkrachtiger alcoholpreventiebeleid zou samen moeten gaan met een steviger regelgeving voor alcoholreclame. De tabakreclame is al uit de media verdreven. Het wordt tijd om die lijn door te trekken. Het gaat om een perceptie van wat je aan het doen bent als je rookt of drinkt. Is de regering bereid, de effecten van een strenger reclameregime te laten onderzoeken? Ik zou dat graag willen. Ik zou graag een vergelijking willen tussen tabak en alcohol. Dan kunnen we in de toekomst een gedegen afweging maken op dit terrein.
Het belangrijkste punt van aandacht voor mijn fractie is de leeftijdsgrens. Door een wettelijke leeftijdsgrens voor het kopen en in bezit hebben van alcohol kan de overheid gezinnen en ondernemers helpen om hun verantwoordelijkheid te nemen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik kom nog even terug op de reclame. De heer Kuiper maakte een vergelijking tussen alcohol en tabak. Bij jongeren kun je die vergelijking wel maken omdat voor beide zaken duidelijk een gezondheidsrisico aanwezig is. Bij volwassenen wil ik niet een-op-een stellen dat het gezondheidsrisico van alcohol hetzelfde is als dat van tabak, zeker als je op leeftijd bent. Mevrouw Quik noemde dat terecht. Ik vind van mezelf dat ik wel de leeftijd heb bereikt waarop ik af en toe een glaasje rode wijn mag voor de gezondheid en voor mevrouw Quik geldt dat zeker. Zoals de heer Kuiper weet, schreef Paulus dat het goed is voor de maag. Je kunt niet zomaar zeggen dat alcohol altijd een gezondheidsrisico is, dus ik weet niet of je voor alcohol hetzelfde reclameregime moet laten gelden als voor tabak. Vindt de heer Kuiper dat je deze twee gelijk kunt stellen en dat voor beide hetzelfde reclameregime moet gelden?
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik ben het van harte eens met het onderscheid. Ik ken de woorden van Paulus dat een weinig wijn goed is voor de maag. De gezondheidsrisico's van drinken en roken zijn echt heel verschillend. Niettemin mogen er bij reclame-uitingen die het gebruik van alcohol, ook in grote hoeveelheden, sociaal aanvaardbaar maken, wel kritische kanttekeningen worden geplaatst. Daarop was mijn opmerking gericht. Ik wil niet zover gaan om alcoholreclame helemaal uit te bannen, maar ik ben wel benieuwd wat de effecten daarvan zouden zijn. Alcoholreclame gaat gepaard met een bepaalde aanprijzing en uitbeelding van een cultuur waarin alcoholgebruik vanzelfsprekend en sociaal geaccepteerd is. Bij roken is de aanpak heel effectief gebleken: roken is veel minder sociaal acceptabel geworden in de loop van de tijd. Wij zagen pas nog beelden van de Friese Elfstedentocht uit 1963; de journaallezer zat te roken terwijl hij in beeld was op de televisie. Dat komt ons nu heel vreemd voor. Daaraan merk je dat er op dit terrein inmiddels een aantal stappen is gezet; ons normbesef is veranderd. Dat zou voor drankgebruik ook kunnen.
Mevrouw Quik-Schuijt (SP):
Ik ben de heer Ganzevoort dankbaar dat hij mij de gelegenheid geeft om het alcoholmisbruik onder ouderen aan de orde te stellen. Mijn fractie heeft daar in de Tweede Kamer ook nogal wat tamtam over gemaakt. Het is een probleem dat niet voldoende wordt onderkend. Softdrugs zijn veel minder gevaarlijk dan alcohol. Er is in Nederland een heel groot alcoholprobleem. Ik denk dat het beeld wat genuanceerder zou kunnen worden – je kunt ook een leuk feestje bouwen zonder in iedere hand een glas te hebben – als er minder reclame zou zijn. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de woorden van de fractie van de ChristenUnie. Dat zou mij een lief ding waard zijn. Door de reclame wordt toch de suggestie "geen feestje zonder drank" gewekt.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Het stelt onze fractie teleur dat in dit wetsvoorstel de leeftijdsgrens op 16 jaar blijft. Voorstanders van verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar, om uiteenlopende redenen, zijn: het Trimbos-instituut, de Universiteit Utrecht, de Wereldgezondheidsorganisatie, kinderartsen, de commissie-Van de Donk, de Gezondheidsraad, de VNG en de grote steden. Het is een indrukwekkende lijst. 17 van de 27 EU-lidstaten gingen ons bovendien voor in het verhogen van de leeftijd naar 18 jaar. Ook is er een breed maatschappelijk draagvlak voor een leeftijdsverhoging. Volgens een onderzoek van TNS Nipo is 76% van de bevolking hier voorstander van. Zelfs onder jongeren schijnt er een meerderheid te zijn voor een verhoging van de leeftijdsgrens. De tijd is er dus rijp voor. Bovendien sluit de verhoogde leeftijdsgrens aan bij die voor sterkalcoholische dranken. Daarmee wordt eenduidigheid bevorderd.
De tegenwerpingen snijden zo langzamerhand geen hout meer. Als de leeftijdsgrens overal wordt ingevoerd, hebben we geen intergemeentelijk alcoholtoerisme, zoals de vrees was bij het experimenteerartikel. Daarom moeten we de leeftijdsverhoging overal doorvoeren. De handhaving zal een opgave zijn – dat ontken ik niet – maar dat is het nu ook, terwijl we nu een duidelijke grens hebben afgesproken van 16 jaar. Een argument dat nog niet is genoemd, is het volgende: een hogere leeftijdsgrens brengt een verhoging teweeg van de leeftijd waarop jongeren beginnen met drinken. De legitimiteitsgrens wordt zo van onderaf opgetrokken. Laten we het daarom nu regelen en gemeenten de instrumenten geven om de handhaving te optimaliseren.
Met dit wetsvoorstel wordt een aantal goede stappen gezet. Het had van mijn fractie ambitieuzer gemogen, maar wij zijn blij met wat in deze wet wel wordt geregeld. We kijken met belangstelling uit naar de antwoorden van het kabinet.
De heer Beckers (VVD):
Voorzitter. Zolang de mens alcoholhoudende drank kent, gebruikt of ervan geniet, zolang trachten medemensen ook al het gebruik ervan te reguleren. Meestal was de drijfveer van deze reguleringsdrang niet zozeer de wens het plezier van de consument te beperken – alhoewel er ook mensen zijn die dat willen – maar wilde men het aan alcohol gerelateerde gedrag beïnvloeden om op die manier verstoring van de openbare orde, veiligheid en/of zedelijkheid te voorkomen. Deze regeldwang leidde soms weer tot andere excessen, zoals de geschiedenis ons geleerd heeft. Ik denk hierbij aan de gevolgen van de National Prohibition Act, de drooglegging, in de Verenigde Staten zo'n 100 jaar geleden.
Onze Drank- en Horecawet bestaat inmiddels bijna 50 jaar en ondergaat met dit wetsvoorstel stevige wijzigingen en daarmee duidelijke verbeteringen. De administratieve lasten voor ondernemers, vrijwilligers, burgers en voor de overheid worden verminderd. Er komen minder regels en de regelingen die wel nodig zijn, zullen eenvoudiger en begrijpelijker zijn en daarmee beter te handhaven. Dat is onder andere het geval met het vergunningenstelsel: minder aanvragen, minder registratie, minder controles, maar ook meer verantwoordelijkheid bij de ondernemer zelf en een stevige sanctie als hij die verantwoordelijkheid beschaamt.
Diverse bevoegdheden worden decentraal bij gemeenten neergelegd, waardoor zij hun eigen beleid kunnen ontwikkelen en het toezicht op de naleving van deze wet door ondernemers, paracommerciële instellingen en individuele burgers vorm kunnen geven. Zodoende kunnen zij het beleid afstemmen op de lokale omstandigheden en de gedragingen van het plaatselijke publiek. Het toezicht en de inspectie zullen efficiënter kunnen plaatsvinden nu gemeenten daarvoor gaan zorgen. Een reductie van de kosten, zowel voor de burger als voor de gemeenten op het vlak van de bestuurskosten, zal het resultaat zijn. Gemeenten krijgen op dit terrein ook verordenende bevoegdheden. Bovendien wordt de burgemeester het bevoegde gezag als er sprake is van bescherming van de openbare orde en veiligheid.
Het sanctiebeleid is helder geformuleerd en biedt mogelijkheden tot het schorsen of intrekken van de vergunning of zelfs tot het sluiten van de alcoholafdeling in de supermarkt. Het lokale bestuur, in casu de burgemeester, zal zeker in de beginfase extra aandacht moeten geven aan voldoende opleiding en toerusting van de toezichthouders zodat zij hun vaak stressgevoelige taak goed kunnen vervullen. Deze, naar de mening van mijn fractie, goede verbeteringen zijn allemaal in dit wetsvoorstel opgenomen. Vervolgens moeten deze wettelijke bepalingen ook gehandhaafd worden. De controles zullen uitgevoerd moeten worden en zo hier en daar zal handhavend opgetreden moeten worden. De extra aandacht voor goed gekwalificeerde toezichthouders is een van de basisvoorwaarden om de uitvoering van dit wetsvoorstel te laten slagen.
Voorzitter. Tot zover heeft mijn fractie weinig zorgen over dit wetsvoorstel. Dat wordt echter anders als we de hoofddoelstelling van dit wetsvoorstel nader beschouwen. Ik doel dan op de terugdringing van het alcoholgebruik onder jongeren. Dat is een zeer beladen onderwerp. Uit onderzoeken en daarop gebaseerd cijfermateriaal dat de laatste maanden in allerlei publicaties verschenen is, blijkt dat te veel jongeren te vaak te veel alcoholhoudende drank gebruiken. Dat verschijnsel op zich is natuurlijk van alle tijden. De verontrusting ontstaat meestal bij degenen die de jeugdige leeftijd al enige tijd achter zich hebben.
Nu vraagt dit alles echter om extra aandacht, omdat de leeftijd waarop jongeren met het drinken van alcoholhoudende drank beginnen niet alleen steeds lager wordt, maar te vaak de kinderleeftijd niet meer overstijgt. Dat daarbij zware alcoholintoxicaties optreden maakt de problematiek nog vele malen erger en zorgwekkender. Het aantal van meer dan 700 patiënten per jaar met alcoholvergiftigingsverschijnselen kan voor ons niet acceptabel zijn. Het gaat daarbij regelmatig om kinderen tussen de 12 jaar en 16 jaar. Uit medische onderzoeken wordt steeds duidelijker dat de gevolgen op die leeftijd schrikbarend negatief zijn, negatief voor het incidentele gedrag en voor de gedragsontwikkeling, negatief voor de gewenningsdrang en daaraan gerelateerd verhoogd alcoholgebruik op latere leeftijd, maar ook negatief voor de hersenontwikkeling en het leervermogen.
Uit recent onderzoek blijkt dat 41% van de op de alcoholpoli behandelde jongeren op latere leeftijd het voor de Cito-toets van de basisschool relevante intelligentieniveau niet hebben, maar dat het bij hen passende niveau één tot twee niveaus lager ligt. Vanwege deze individuele schade en de daarbij behorende gezondheidsaspecten, maar ook vanwege het streven om Nederland een prominente rol te laten spelen in de kenniseconomie, zal de regering dit geschetste alcoholprobleem de vereiste urgentie moeten geven. In de VVD-fractie bedoelen wij daarmee dat het met gepaste middelen bestreden en vervolgens voorkomen moet worden. Het weerbaar maken van jongeren op dit terrein en het geven van goede voorlichting aan de ouders over de daarbij behorende verantwoordelijkheden zijn daarbij een terecht vertrekpunt.
Dan komt bij menigeen echter de vraag naar boven of dit wetsvoorstel voldoende mogelijkheden aanwendt om deze uitdijende problematiek aan te pakken. Had de regelgeving hier en daar niet wat strakker gemoeten? Om daar voldoende zicht op te krijgen, hebben we nog wat antwoorden en overtuigingskracht van de minister nodig. Die heeft zij ongetwijfeld.
Laten we eens bekijken of de voorgestelde regelgeving om het alcoholgebruik onder jongeren te beperken en onder 16-minners te voorkomen, voldoende te handhaven is. We kijken dan met name naar het toepassingsniveau. Is dat voldoende sluitend? De Drank- en Horecawet bepaalt nadrukkelijk dat de detailhandelsverkoop aan jongeren onder de 16 jaar verboden is en geeft de burgemeester nieuwe bevoegdheden om naleving daarvan te bewerkstelligen, zoals de "three strikes and you're out"-regeling en de mogelijkheid om de vergunning te schorsen. Deze bepalingen zullen ongetwijfeld leiden tot een zorgvuldiger handelen van de betrokken ondernemers. Zij lopen immers grote risico's.
Het is echter de vraag of dit vanuit de praktijk gezien voldoende is. Kan de caissière van amper 16 jaar in de supermarkt haar leeftijdgenoot met voldoende overtuiging en gezag bejegenen en om leeftijdsidentificatie vragen? Zou de elektronische controle in supermarkt, slijterij en horeca niet wat meer gestimuleerd moeten worden? Proeven met dergelijke systemen die vaak gebaseerd zijn op cameratoezicht om tot leeftijdidentificatie te komen, zijn technisch veelbelovend. De toepassing ervan stuit echter nog weleens op problemen en/of onduidelijkheden, onder andere op het gebied van de privacywetgeving. Kan de minister in dezen misschien nog wat helderheid verschaffen? De concrete vraag is of de minister van oordeel is dat het gebruik van elektronische apparatuur, waaronder het cameragebruik voor leeftijdidentificatie in supermarkten, beperkingen ondervindt vanwege de privacywetgeving en zo ja, waaruit die beperking dan bestaat.
Een ander zwak element bij de toepassing van dit wetsvoorstel blijkt het begrip "aanwezig hebben" te zijn. De in de wet opgenomen systematiek waardoor enerzijds de verkoper of verstrekker verantwoordelijk gesteld wordt voor het niet verkopen van alcoholhoudende drank aan jongeren onder de 16 jaar en anderzijds de jongere zelf in overtreding is als hij/zij drank aanwezig heeft in voor publiek toegankelijke ruimten, is formeel juridisch sluitend en dicht de mogelijkheden in formele zin wel af. In de praktijk ontstaan er echter ook op dit vlak hiaten. Bij jongeren in groepsverband in de voor publiek toegankelijke ruimten zal echter niet of nauwelijks onomstotelijk aantoonbaar zijn wie van hen jonger dan 16 jaar is en al helemaal niet, wie van hen de alcoholische drank aanwezig heeft. Stelt u zich het groepje op de markt of op het plein maar eens voor. Zeker als de toezichthouder op grote afstand herkenbaar of als zodanig waarneembaar is, zullen jongeren tijdig maatregelen kunnen nemen. Het is dan ook de vraag of controle en handhaving in zo'n situatie voldoende effect hebben. Mijn fractie verneemt graag de mening van de minister hierover.
Het zou eenvoudiger zijn geweest als in de wet "het gebruik" strafbaar zou zijn gesteld en om de blaastest te laten toepassen om dat gebruik eenvoudiger aan te tonen. Nu hebben wij uit de beantwoording door de minister op eerdere vragen begrepen dat de regering van mening is dat strafbaarstelling van het gebruik, jongeren ervan zou kunnen weerhouden om hulp te zoeken en dat er voor het mogen opleggen van verplichte medewerking aan de blaastest zwaarwegende redenen moeten zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen de minister of de problemen door het alsmaar stijgende alcoholgebruik onder jongeren en het stijgende aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van intoxicatie, ongeveer 700 gevallen per jaar en in 2011 ruim 700 gevallen, inmiddels niet die vereiste zwaarwegende redenen vormen. Duidelijkere strafbaarstelling met grotere kans op handhaving heeft wellicht ook een grotere preventieve werking voor deze groep jongeren. Wij wachten graag de beantwoording van de gestelde vragen door de minister af.
Mevrouw Frijters-Klijnen (PVV):
Voorzitter. De PVV-fractie vindt de voorliggende wijziging van de Drank- en Horecawet een erg goed voorstel. Administratievelastenverlaging kan altijd op onze steun rekenen, evenals de beperking van alcoholconsumptie door jongeren onder de 16 jaar. Overdaad schaadt nu eenmaal. Volwassenen horen dat zelf te weten, maar jongeren onder de 16 jaar moeten worden beschermd. Het gaat om de volksgezondheid en de openbare orde.
Ieder jaar uitstel van alcoholgebruik is in alle opzichten winst. De slagingskans om alcohol te kopen is namelijk onverminderd hoog en de naleving van de leeftijdsgrens vaak erg moeilijk. De PVV-fractie is dan ook tegen de verhoging naar 18 jaar. Wij sluiten ons aan bij de mening van de minister en wij zijn het ook helemaal eens met de woorden van de heer Flierman. Eerst moeten controle en handhaving maar eens verbeteren en dat kan gelukkig met deze wetswijziging. Wij achten in eerste instantie de ouders verantwoordelijk voor het doen en laten van hun kinderen. Nemen zij die verantwoordelijkheid niet of onvoldoende, dan mag dat van ons consequenties hebben. Ook scholen spelen een heel belangrijke rol bij alcoholpreventie, met name omdat bijna driekwart van de ouders daarin een belangrijke gesprekspartner ziet.
De PVV-fractie is van mening dat dit debat al uitvoerig aan de overkant is gevoerd en dat de Eerste Kamer ook veel vragen hierover heeft kunnen stellen. Wij achten het debat in deze Kamer dan ook overbodig.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dit debat wordt later vandaag voortgezet en dan zien wij beide bewindspersonen terug. Wij moeten inmiddels wel wat tijd bij de oorspronkelijke prognose optellen. Er staat een uur voor de afwikkeling van de financiële wetsvoorstellen en daarom verwacht ik dat het debat rond 17.45 uur verdergaat.
De vergadering wordt van 16.38 uur tot 16.48 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20112012-30-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.