Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 29, pagina 1193-1207 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 29, pagina 1193-1207 |
Aan de orde is de behandeling van:
het voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Slob en Van der Burg tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Leegstandwet, en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand) (31560).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hofstra (VVD):
Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie is bijzonder blij met dit initiatiefvoorstel. Het recht van initiatief is heel mooi. Dat besef je vooral als je dat niet, of zoals in mijn geval, niet meer hebt. Uit eigen ervaring weet ik hoeveel werk het is en hoeveel moeite het kost om zo'n wetsvoorstel op een goede manier op te stellen en vervolgens te verdedigen. Het is veel werk, het is leerzaam en het kan bevrediging geven, zeker als de eindstreep wordt gehaald. Mijn fractie dankt de initiatiefnemers dan ook bij voorbaat voor de genomen moeite. Dat respect wordt hopelijk niet alleen namens mijn fractie uitgesproken maar straks ook namens andere. Ik zeg daarbij dat dat niet automatisch betekent dat het wetsvoorstel de eindstreep haalt. Dat zien wij vanavond wel. Wij hebben onlangs twee initiatiefwetsvoorstellen behandeld die niet door deze Kamer zijn gekomen. Het kan dus verkeren.
Het voorstel is ingediend in augustus 2008 in de Tweede Kamer. Die heeft er ook uitvoerig over gedebatteerd. Er zijn veel amendementen ingediend, maar gelukkig zijn de meeste daarvan verworpen; bijna allemaal. Ik zeg dat vanwege de inhoud van de amendementen. Verder zijn er twee moties aangenomen. Vanaf oktober 2009 ligt het wetsvoorstel bij deze Kamer. Ook deze Kamer heeft daarover vrij uitvoerig, schriftelijk, van gedachten gewisseld. Nogmaals, mijn fractie is blij om vandaag, nog voor de komende verkiezingen, dit belangwekkende wetsvoorstel te kunnen behandelen. Er is veel schriftelijk gewisseld en ik pik daar een paar essentiële punten uit. Ik ga allereerst in op de noodzaak tot strafbaarstelling van het kraken, vervolgens op de spanning die er naar mijn smaak is tussen enerzijds de strafbaarheid en anderzijds de koppeling die de initiatiefnemers heel sterk hebben gemaakt met leegstand en leegstandbestrijding, en ten slotte stel ik vragen over de strafmaat en een paar invoeringstechnische kwesties.
Allereerst de noodzaak om kraken strafbaar te stellen. Kraken is in de ogen van mijn fractie heel simpel een onaanvaardbare aantasting van het eigendoms- en gebruiksrecht van onroerend goed. Daarbij hoeft het niet alleen te gaan om woningen, want het kan om van alles gaan. Mijn fractie vindt het in elk geval een onaanvaardbare aantasting ervan. Gelukkig zeggen de initiatiefnemers dat ook wel, maar zij voegen daar steeds het punt van de overlast voor omwonenden en derden aan toe. Ik zeg daarop een beetje badinerend: dat zal wel. Voor mijn fractie staat dat eerste echter voorop. Dat is al reden genoeg om kraken strafbaar te stellen, overal en altijd. Wij kennen allemaal de ervaringen met dit soort kwesties, hoewel misschien niet allemaal. Ik kreeg als Tweede Kamerlid in elk geval iemand op bezoek die mij vroeg: u doet toch het bouwbeleid voor de VVD-fractie? Ik zei toen: ja, mijnheer X. Zo zal ik hem maar even noemen. Die mijnheer vertelde mij een zeer aangrijpend verhaal. De goede man had net zijn bedrijf overgedaan en ging met pensioen. Hij had zich daarop verheugd, samen met zijn echtgenote. Hij wilde gaan leven van de opbrengst van zijn bedrijfspand waarin een ander bedrijf gevestigd zou worden. U begrijpt wel wat er gebeurde: het pand werd gekraakt. Het was een lang verhaal: bij de dokter, medicijnen, aan de drank, vreselijk allemaal. Hieruit blijkt in elk geval, en vaak realiseert men zich dat niet, dat het niet alleen maar gaat om iets van economische waarde. Het gaat vaak ook om personen die een pand op een goede manier hebben verworven en vervolgens op een vreselijke manier worden gehinderd. Men kan zeggen: bel dan de politie of de burgemeester. Soms gebeurt er dan inderdaad iets, maar soms gebeurt er dan helemaal niets. Dat kan naar de mening van de VVD-fractie niet. Het is ongerijmd dat kraken niet overal en altijd is verboden. Daarom is dit wetsvoorstel bijzonder interessant; daarin wordt het namelijk wel verboden.
Wettelijk is een vacuüm ontstaan waardoor er gewoon gekraakt mag worden als de leegstand langer dan een jaar duurt. Krakers kunnen zelfs, als de ME eraan te pas dreigt te komen, een kort geding aanspannen waarbij de rechter zegt: ja, die krakers hebben gelijk. Ik vind dat te gek voor woorden. De vraag is hoe deze onevenwichtigheid in onze wetgeving heeft kunnen ontstaan. Ik kijk nu even naar de minister van Justitie. Ik ben niet uit op zwartepieten, want daar gaat het mij nu niet om, maar wij kunnen daarvan misschien iets leren, ook in relatie tot andere wetten. Wij moeten er goed op letten dat het niet meer op deze manier ontspoort.
Inmiddels zal het standpunt van mijn fractie over het kraken duidelijk zijn. Ik voeg daaraan toe dat er veel verkeerde ideologie aan kleeft, bij mensen die kraken, bij mensen die dat oogluikend toestaan of bij mensen die het allemaal niet zo erg vinden. Men zegt dat kraken leidt tot minder leegstand. Dat is de grootst mogelijke onzin, kwantitatief bekeken. In de stukken staat dat de verhouding tussen kraakpand en leegstand ongeveer 1 op 750 is, teruggerekend van winkel- en kantooroppervlak naar woningoppervlak. Het is dus grote onzin. Als dit de leegstand is, dan heeft kraken geen enkele zin. Krakers hebben ook woonrecht, wordt verder gezegd. Ik vind dat ook, maar niet als zij krakers zijn. Als mensen gewoon betalen, prima, dan hebben zij ook woonrecht. Een andere stelling is dat als kraken wordt toegestaan, er minder wordt gekraakt omdat eigenaren van onroerend goed daarmee scherp worden gehouden. Al dit soort redeneringen zijn naar de mening van mijn fractie onzinnig. Ik maak graag een vergelijking met een ander beleidsterrein. Wij hebben nogal eens te maken met files in ons land. Men zou dus kunnen zeggen: de overheid moet stimuleren dat er auto's worden gestolen; hoe meer autodiefstal, hoe beter, want dan zijn er minder files. Dat doen wij toch ook niet! Ik vind het dus heel verstandig dat met dit wetsvoorstel duidelijkheid wordt geschapen.
Bij het eigendomsrecht hoort het uitgangspunt dat de eigenaar het gewenste gebruik kan bepalen. Dat kan leegstand zijn. Ik kan u verzekeren, voorzitter, dat niemand voor leegstand bouwt. Gemeenten zeggen wellicht dat er een leegstandsheffing moet komen, maar dat hoeft helemaal niet want leegstaan is al een heffing voor degene die het pand in eigendom heeft. De kosten worden soms wel lager, maar de opbrengsten gaan naar nul. Niemand vindt leegstand leuk. Wij als liberalen zijn voor bescherming van het private eigendom, maar wel heel nadrukkelijk in combinatie met verantwoordelijkheid daarvoor. Het is overigens ook eigenbelang voor een eigenaar om een pand goed te beheren en te onderhouden. Ook voor de samenleving en de omgeving is dat verstandig. Dat hoort er naar de mening van mijn fractie heel nadrukkelijk bij. De overheid moet in deze discussie een beetje op afstand staan. Overigens heeft de overheid nogal wat invloed op het punt van de leegstand. Ik denk aan al die gemeenten die vrolijk meewerken aan grootschalige uitbreiding van steden en dorpen. Op het moment dat een grondprijs moet worden bepaald, vragen zij zich niet af of het allemaal wel verstandig is hoe zaken worden gedaan. Uiteindelijk constateren zij dan dat er leegstand is ontstaan.
Ik ga graag nader in op de spanning tussen het kraakverbod, waarvan mijn fractie groot voorstander is, en de rest van het wetsvoorstel dat gaat over het tegengaan van leegstand. De initiatiefnemers hebben het zich hiermee niet gemakkelijk gemaakt. Er moet namelijk iets worden bedacht voor het terugdringen van die leegstand. De vraag is allereerst waarom het is gebeurd. Men kan zich voorstellen dat enerzijds het kraken werd verboden, via het Wetboek van Strafrecht, en dat anderzijds de leegstandsdiscussie werd opgerakeld via een andere wet of een ander besluit. Maar goed, mijn fractie vindt het mooi dat het ene nu geregeld wordt en heeft daarom ook oog voor wat voorgesteld wordt op het andere punt. Die relatie is voor mijn fractie echter niet zo zonneklaar dat er per se een koppeling moet worden gemaakt.
Ik herhaal dat het gebruik van gebouwen primair een marktkwestie is. Vraag en aanbod bepalen de prijs. De overheid zou daarbij de rol van marktmeester moeten spelen, en niet meer. Er bestaat hier echter een woningreguleringssysteem waar de DDR uit de jaren zestig jaloers op zou zijn. Dat bestaat hier nog steeds. Dat zal binnenkort een keer gewijzigd moeten worden. Ik hoop dat het volgend kabinet daartoe komt. Met name de regelingen voor woonruimte gaan veel te ver in ons land. Daarmee heeft de overheid een veel zwaardere verantwoordelijkheid op de eigen schouders gelegd dan vanuit de macrobenadering nodig is. Mijn fractie vindt het onverstandig als de overheid met die regulering zo sterk doorgaat.
Op het punt van het tweede deel van het wetsvoorstel, dat heel uitvoerig is, breng nog een aantal dingen te berde die ik eigenlijk heb gemist. Waarom wordt het huurrecht niet versimpeld? Dat zou mooi aansluiten bij de dereguleringsgedachte. Ik voeg daaraan toe: niet in alle gevallen. Er zou heel duidelijk gezegd kunnen worden dat er een secundaire markt wordt gecreëerd, in de zin van tijdelijke verhuur. Daarvoor zijn al mogelijkheden, maar het zou nog creatiever en uitvoeriger kunnen worden georganiseerd. Iemand die de huurovereenkomst aangaat, en dan vaak een lagere huur betaalt, realiseert zich daarbij dat de huurtermijn op een gegeven moment eindigt en hij andere huisvesting zal moeten zoeken, dan wel nieuwe afspraken zal moeten maken met de verhuurder. Ik weet dat hiervoor veel belangstelling is, maar dat element mis ik in het wetsvoorstel.
Gemeenten krijgen met dit wetsvoorstel een duidelijke rol, hoewel er een facultatieve regeling wordt voorgesteld. Er ontstaat daarmee een duur stukje bureaucratie. Ik heb al eerder gezegd dat gemeenten, en provincies, een rol spelen in de ruimtelijke ordening en in het bouwbeleid. Zij zijn daarmee medeverantwoordelijk voor eventuele leegstand. Let wel, de primaire verantwoordelijkheid ligt natuurlijk bij degene die bouwt en die betaalt. Een gemeente kan echter niet een ontwikkelaar maar raak laten bouwen om vervolgens na tien jaar te zeggen: er is nu leegstand dus u moet nu leegstandsheffing betalen. Overigens stellen de initiatiefnemers dat ook niet voor, waarvoor hulde. Ik denk in dit verband ook aan het interessante punt van wonen boven winkels, een sector waarin ook geweldige leegstand heerst.
Overigens is de vraag wat leegstand is. Wie bepaalt of er boven een winkel kan worden gewoond? Dat is lang niet in alle gevallen mogelijk. De ruimte is er evenwel en die moet ook aan allerlei voorschriften voldoen. Zou er voor dat interessante punt, dat ook op de beleving van binnensteden een positief effect kan hebben, een actieprogramma kunnen komen waarmee zonder wet- en regelgeving door een goede samenwerking tussen betrokken partijen, met misschien wat faciliteiten, fiscaal of anderszins, een en ander gestimuleerd zou worden? Het is voor iedereen beter, voor de levendigheid maar ook voor studenten, die graag in de binnenstad wonen, om dat op grote schaal te ontwikkelen. Daarmee zou ook een doel van het voorliggend wetsvoorstel worden bereikt. Deze punten mis ik in het wetsvoorstel. Ik hoor daarop graag een reactie van de initiatiefnemers.
Wat wel wordt voorgesteld, is een wat bureaucratisch geheel. Er moet gemeld worden en na het verstrijken van een bepaalde periode komt er een gesprek tussen ambtenaar, wethouder en de betreffende eigenaar. Vervolgens gaat de gemeente op zoek naar potentiële huurders. Dat is op zich een vreemde procedure, want een eigenaar die een beetje belang heeft bij huuropbrengst zorgt er zelf wel voor dat hij een huurder vindt, maar goed, dat gaat de gemeente dan doen. De gemeente komt dan met iemand aan, maar dan zegt de verhuurder misschien wel: aan die mijnheer of mevrouw wil ik helemaal niet verhuren. Wat is de inschatting? De VNG staat niet echt te trappelen bij het initiatiefvoorstel in de zin van: geweldig, we gaan het snel invoeren. Wat is de verwachting van de initiatiefnemers omtrent de werking? Zal het aanslaan? Of moeten we misschien meer aan de middelen denken die ik eerder heb genoemd en die eigenlijk ontbreken dan wel onderbelicht zijn in het wetsvoorstel?
Ik maak ten slotte graag een paar opmerkingen over de strafmaat. Het is mijn fractie opgevallen dat met de vierde nota van wijziging de strafmaat is gewijzigd en wel verhoogd. Ik ben daar niet op voorhand op tegen, want de getallen lijken mij redelijk, ook al heb ik weinig verstand van strafrecht, maar dat terzijde. Wat zijn nu precies de strafmaten? Ik kom in de stukken allerlei verschillende aantallen tegen: zes jaar, vier jaar, soms een jaar. Het is mij niet meer helemaal duidelijk wat precies de strafmaat is. Ook is mij onduidelijk om welke reden die strafmaat verhoogd is. Ik vraag de minister van Justitie hoe hij aankijkt, als relatieve buitenstaander in dit proces – hij adviseert de Kamer – tegen die strafmaat. Hoe evenwichtig is die strafmaat? Nogmaals, ik heb geen verstand van strafrecht maar de minister van Justitie heeft dat hopelijk wel. Hoe is een en ander in te schalen?
In dit verband stel ik ook een vraag aan de minister voor WWI. Het is voor hem misschien een beetje moeilijk in te schatten in zijn nieuwe rol, maar hoe is vanuit de bouwwereld, de bouwregelgeving en de overregulering in de bouw, die strafmaat te duiden? Ik herhaal mijn vraag aan de initiatiefnemers om klip en klaar uit te leggen wat nu precies die strafmaat is. Ik zal aan de hand van de reacties daarop in tweede termijn terugkomen.
Voorzitter, ik sluit af. Mijn fractie is blij met het wetsvoorstel, vooral met het eerste deel. Over het tweede deel heeft mijn fractie nog wat vragen. Mijn fractie is wel blij dat dat facultatief is. Er wordt geen verplichting geïntroduceerd; gemeenten kunnen het doen. Mijn fractie is wat sceptisch in relatie tot de vraag of het allemaal gaat werken. Misschien moet het anders. Het is in elk geval positief dat kraken rechtsom of linksom, van beneden naar boven en van boven naar beneden, wordt verboden, altijd en overal.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Voorzitter. Ik heb heel geboeid geluisterd naar de inbreng van de VVD-fractie, met name naar de onversneden bijval voor het kraakverbod en de woorden over het kennelijke hiaat dat al 30 jaar bestaat in de wetgeving. Ik ga er onmiddellijk van uit dat daar in de andere inbrengen nog wel een stukje andere geschiedenis over dit onderdeel naast gelegd zal worden zodat niet het idee ontstaat dat iedereen zijn ogen dicht gedaan heeft maar dat het ook iets te maken heeft met een visie op woningnood. Een huis is bovendien toch iets anders dan een auto. Dat komt ongetwijfeld allemaal aan de orde. Op één onderdeel stelde de heer Hofstra een vraag aan de initiatiefnemers die bij mij een wedervraag oproept. De heer Hofstra sprak over versimpeling van het huurrecht. Hij is ongetwijfeld de laatste tijd net als wij bestookt met mailtjes van de club van de antikrakers, een door de markt ontwikkeld instrument, dus dat zal de VVD-fractie ongetwijfeld aanspreken. Huiseigenaren en eigenaren van panden proberen met dat instrument hun pand enigszins bewoonbaar te houden. Hoe staat de VVD-fractie tegenover de suggestie om een soort versimpeld huurrecht in deze contractueel bedongen antikraak in te voeren?
De heer Hofstra (VVD):
Voorzitter. Ik ben blij dat deze vraag wordt gesteld, want dat geeft mij de gelegenheid om daarover een opmerking te maken. Het huurrecht is in ons land werkelijk veel te ver doorgeschoten. Mevrouw Westerveld vindt dat misschien niet, maar dat is gewoon zo. Dat blijkt uit internationale vergelijkingen. De Europese Commissie vroeg zich op een gegeven moment ook af wat die gekke Nederlanders aan het doen waren met die drie miljoen sociale huurwoningen. Wij pleiten voor een veel simpeler huurrecht. Dat mag structureel, maar zolang dat er nog niet is, mag dat ook naast het structurele huurrecht. De categorie mensen die mevrouw Westerveld noemt, ongeacht of het bewakers of bewoners zijn, mag niet rechteloos zijn. Zij betalen vaak gewoon huur. Ik kan mij goed voorstellen dat juist in die situaties een versimpeld huursysteem met een versimpeld huurcontract geldt waarbij legaal gebruik gemaakt wordt van de ruimte die al dan niet tijdelijk leegstaat.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Ik heb geleerd dat je geen discussies moet aangaan over diametraal tegengestelde standpunten. Of het nu werkelijk zo is en of de link die de VVD-fractiewoordvoerder legt tussen ons huurrecht en het standpunt van de Europese Commissie ook de sociale woonruimte betreft, laat ik graag voor zijn rekening. Als eerste trofee voor vandaag haal ik binnen dat de VVD-fractie voorstander is van het verstevigen van de positie van antikraakbewoners. Ik denk dat dat ook op de publieke tribune achter mij met vreugde begroet wordt.
De heer Hofstra (VVD):
Ik zeg de dingen graag in een andere volgorde. Wij zijn voor versimpeling van het huurrecht en het lijkt ons goed dat eigenaren die mensen inschakelen om krakers van het lijf te houden aan zulke mensen keurig een contract kunnen aanbieden.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. Gisteren bereikte mij het bericht van mijn fractievoorzitter dat hij vandaag wegens dringende bezigheden elders hier niet aanwezig kon zijn. Dat leidde in mijn fractie tot een discussie over de vraag wie hem dan zou moeten vervangen. De keuze van de fractie is op mij gevallen. Vandaar dat u niet mijn goede collega Schouw hier ziet, maar mij.
De voorzitter:
Ik neem aan dat het unaniem was.
De heer Engels (D66):
Er waren geen tegenstanders. U zult begrijpen dat ik de rest van de middag en de tijd tot diep in de nacht heb gebruikt om een diepgaande studie te maken van het voorliggend wetsvoorstel om maar een beetje beslagen ten ijs te komen. Ik verzoek in ieder geval iedereen om er rekening mee te houden dat ik poog om een bescheiden en een bij mijn positie passende rol in het debat te spelen.
Ik begin met het namens de fractie van D66 welgemeend complimenteren van de voorstellers met hun initiatiefvoorstel. Initiatiefwetgeving vraagt veel tijd en energie en om die reden verdient elk Tweede Kamerlid dat zich al deze moeite getroost om vorm en inhoud te geven aan een belangrijk grondwettelijke gewaarborgd parlementair recht, waardering. Ik hoop dat ook de heer Hofstra goede nota van deze opmerking neemt. Hij knikt.
Voorzitter. Dit alles neemt niet weg dat mijn fractie met weinig vreugde kennis heeft genomen van dit voorstel dat kraken strafbaar wil stellen en de leegstand probeert tegen te gaan. Niet omdat zij geen voorstander van het voorkomen van leegstand is. Het mag inmiddels wel duidelijk geworden zijn dat D66 pleit voor het openbreken van de woningmarkt, zodat iedereen een eerlijke kans heeft op een woning. Wij willen leegstand bestrijden, omdat het vinden van een geschikt huis voor veel mensen een levensgroot probleem is. Het wetsvoorstel biedt ons inziens echter geen oplossing voor het bestrijden van de woningnood noch voor het substantieel terugdringen van leegstand. Ook de noodzaak voor de gewenste aanpak van het zogeheten "kraken" zien wij niet. Uit cijfers blijkt dat kraken in het overgrote deel van de Nederlandse gemeenten niet eens voorkomt. In de gemeenten waar kraken wel voorkomt, wordt het niet als een probleem ervaren. De vier grootste Nederlandse gemeenten bijvoorbeeld, de zogenaamde G4, hebben zich in 2006 al uitgesproken tegen een kraakverbod. Ook de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten ziet niets in dit wetsvoorstel. Voor welke problemen is dit voorstel nu precies een oplossing? De CDA-fractie vroeg terecht in haar schriftelijke inbreng in welke zin kraken op dit moment, bezien over alle gemeenten in ons land, een zodanig en urgent probleem vormt dat een wet nodig is om hieraan een einde te maken. De indieners wijzen op de gevolgen van kraken, op de principiële keuze voor bescherming van het eigendom en op de bestrijding van leegstand. Met de CDA-fractie vraag ik de voorstellers of strafbepalingen de meest geëigende middelen zijn om deze drie punten aan te pakken.
Niet onvermeld mag blijven dat ook de Raad van State zich erg kritisch heeft uitgelaten. De Raad wijst op het probleem van overschot aan de aanbodzijde door nieuwbouw waardoor zich bij oudere kantoren en bedrijventerreinen leegstand voordoet. De D66-fractie vraagt zich af waarom in dit voorstel op dat punt geen effectieve maatregelen zijn voorgesteld. In het toewijzingsbeleid voor nieuwe locaties voor kantoren of bedrijventerreinen zouden gemeenten meer verantwoordelijkheid moeten krijgen. Er staan immers miljoenen vierkante meters leeg, waarvan 3 miljoen vierkante meter al meer dan drie jaar. Daar ligt een verantwoordelijkheid om niet meer te bouwen dan de verwachte vraag en om geen bouwgrond toe te wijzen aan bedrijven die gebruik zouden kunnen maken van bestaande terreinen. Zijn dit niet het type maatregelen dat leegstand voorkomt en ruimte creëert voor de bouw van woningen in krappe segmenten, zo vraagt mijn fractie de aanhangigmakers.
Met dit voorstel wordt intussen getracht om een probleem op te lossen dat volgens onze fractie steeds kleiner wordt en waarbij ook nog eens voor een verkeerde benadering wordt gekozen. Deze benadering zal namelijk naar onze mening geen gunstig effect hebben op de gepacificeerde kraakbeweging. Het rapport Kraken in Amsterdam anno 2009 laat een beeld zien van een kraakbeweging die een grote diversiteit kent. De suggestie dat sprake is van verharding binnen de krakerswereld wordt tegengesproken en genuanceerd. Het rapport maakt tevens gewag van een zeer opvallende daling van het aantal krakers. De onderzoekers schatten in dat het aantal krakers de afgelopen twintig jaar met 80% is afgenomen. Met andere woorden: er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het aantal krakers de komende jaren zal toenemen. Dat maakt het voorstel om kraken strafbaar te stellen op zijn minst nogal paradoxaal. Hoe moeten wij in dat licht aankijken tegen een benadering die kraken als een ernstige aantasting van het eigendomsrecht beschouwt die aanzienlijke problemen voor eigenaren van panden en omwonenden tot gevolg zou hebben? In onze ogen staan de eigenaren voldoende middelen ter beschikking om kraken te voorkomen en te beëindigen.
Het beeld dat kraken op veel verzet stuit bij omwonenden lijkt eveneens voor de nodige relativering vatbaar. De D66-fractie heeft de indruk dat kraken in wijken die kampen met leegstand kan bijdragen aan meer sociale cohesie. Kraken kan ook ruimte scheppen voor vormen van creativiteit en een sterker gevoel van vrijheid in een open en tolerante samenleving. Ook in dit licht rijzen de vragen hoe groot het probleem dat in dit voorstel wordt aangesneden eigenlijk is en op welke gronden een wettelijk ingrijpen kan worden gerechtvaardigd. Mijn fractie hoort graag de antwoorden. Bij voorkeur vernemen wij andere gronden dan dat hier sprake zou zijn van verkeerde ideologieën, zoals ik zojuist heb gehoord.
Het rapport laat echter vooral zien dat kraken nog steeds een primaire relatie heeft met woningnood.
De heer Hofstra (VVD):
Ik heb de heer Engels een tijdje aangehoord. Ik begrijp dat hij betoogt dat er eigenlijk geen noodzaak zou zijn om kraken te verbieden. In Nederland worden gelukkig weinig mensen vermoord. Ik meen echter dat het wel verboden is om iemand te vermoorden. Zouden wij het niet hoeven te verbieden? Ik begrijp de redenering van de heer Engels niet. Hij kan toch geen relatie leggen met het volume? Eigendomsrecht moet worden gerespecteerd. Dus moet kraken worden verboden. Klaar, uit.
De heer Engels (D66):
De heer Hofstra zal wel uit mijn betoog hebben begrepen dat dit soort digitale redeneringen binnen onze fractie niet wordt gebezigd.
De heer Hofstra (VVD):
Gaat D66 aan de andere kant een initiatiefvoorstel indienen om het verbieden van moord af te schaffen?
De heer Engels (D66):
Ik heb de files al voorbij zien komen. De heer Hofstra begint over moorden. Wij kunnen het hele Wetboek van Strafrecht wel doornemen, maar dat is de redenering niet. Wij spreken over een voorstel om iets strafbaar te stellen. Als wetgever hebben wij de verantwoordelijkheid om na te gaan of wij de rechtsorde op dit punt willen veranderen. Ik laat in het midden of het verkeerde of goede ideologieën zijn. Elke fractie maakt hierin een eigen afweging. De heer Hofstra is, op zijn geheel eigen wijze waarvan ik overigens erg heb genoten, heel helder geweest in de zijne. Het is echter een benadering die niet geheel aansluit bij die van mijn fractie.
De voorzitter:
De heer Engels vervolgt zijn betoog.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. Ik was begonnen te zeggen dat het rapport ook aantoont dat kraken nog steeds een relatie heeft met woningnood. Naar ons oordeel betekent dit dat het vraagstuk van de woningnood dient te worden aangepakt met een effectieve beleidsmatige aanpak van de leegstand. Wij menen dat dit meer rendement zal opleveren dan het criminaliseren van mensen die een maatschappelijk probleem zichtbaar maken.
Met andere woorden: mijn fractie twijfelt sterk aan de opvatting van de indieners van het voorstel dat het door hen voorgestelde instrumentarium ter bestrijding van leegstand een doeltreffende maatregel zal blijken. Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen eigenaren die een pand willens en wetens leeg laten staan? Welke verantwoordelijkheden hebben in hun ogen eigenaren van panden die bijdragen aan verloedering van de openbare ruimte en verkrotting van wijken, bijvoorbeeld met de bedoeling om te speculeren? Onze fractie mist die elementen in dit voorstel.
De Staten-Generaal kunnen en mogen niet lichtvaardig oordelen over het creëren van een nieuw misdrijf. De wetgever heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de inrichting van de rechtsorde. De grenzen van de rechtsorde worden niet alleen bepaald door formele rechtsregels, dat wil zeggen rechtsregels die zijn vastgesteld door bevoegde organen, en daarmee door besluiten van min of meer toevallige parlementaire meerderheden. De kwaliteit en legitimatie van onze rechtsorde hangt nadrukkelijk evenzeer samen met het rechtsgevoel of het rechtsbewustzijn van de rechtsgenoten. Dit rechtsbewustzijn vormt zich niet alleen op grond van materieel normatieve noties en rechtsbeginselen maar ook als uitvloeisel van de functie van het recht met betrekking tot de materiële noden en behoeften in de samenleving. In dit perspectief kan men, gelet op de opmerkingen van beleidsinhoudelijke aard die ik heb gemaakt, de vraag stellen hoe de thans voorgestelde verandering van onze rechtsregels zich verhoudt tot het uitgangspunt van een rechtsorde die mede door materiële elementen is bepaald. Graag vraag ik aan de voorstellers om op dit thema in te gaan.
De materiële dimensie van de rechtsorde is tevens relevant voor de bepaling van de strafmaten. De D66-fractie gaat ervan uit dat het vaststellen van de strafmaat de uitkomst is van overwegingen omtrent de zwaarte van het delict, de mate waarin de rechtsorde is geschokt en de preventieve werking die van een strafmaat zou kunnen uitgaan. In dit geval kan mijn fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat de strafmaten uiteindelijk op grond van een andere overweging tot stand zijn gekomen, te weten om redenen van politieke opportuniteit. Er is in de Tweede Kamer blijkbaar een politieke deal gesloten. Naar wij menen te begrijpen is de strafmaat verhoogd in ruil voor beslissende steun voor het voorstel. Mijn fractie blijft ook op dit punt met een aantal vragen zitten. Is de verhoging van de strafmaxima werkelijk een probaat middel om ongewenst gedrag tegen te gaan? Op grond van welk objectief argument kunnen de voorstellers volhouden dat kraken zijdelings in verband staat met huisvredebreuk? Welke zijn de inhoudelijke overwegingen geweest om ook de strafmaat voor het delict huisvredebreuk te verdubbelen?
Mijn fractie heeft de indruk dat het uitgangspunt van zorgvuldige parlementaire overwegingen van wetgeving ondergeschikt is gemaakt aan de politieke haalbaarheid van het initiatiefvoorstel. Hiermee raken wij aan de elementaire heroverwegingsfunctie van de Eerste Kamer. Strafbaarstellingen en verzwaringen van straffen dienen in dit huis zeer nauwkeurig te worden getoetst. Dat vloeit voort uit onze beginselen van behoorlijke wetgeving. Wij vragen ons af of de Eerste Kamer met overtuiging kan instemmen met een nogal incrementeel vastgestelde strafmaat. Mijn fractie stelt op dit aspect ook een reactie van de regering op prijs.
Ik wil nog een laatste punt aan de orde stellen. De Eerste Kamer toetst wetsvoorstellen onder andere op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Op deze terreinen leven bij onze fractie de nodige bezwaren tegen het voorstel om leegstaande panden te registreren. Eerdere ervaringen met de Leegstandswet hebben uitgewezen dat registreren in de praktijk niet werkt. Graag vragen wij de minister naar zijn verwachting of er in de praktijk uitvoering zal worden gegeven aan deze bepaling.
Tot zover onze bijdrage in eerste termijn.
Mevrouw Meulenbelt (SP):
Voorzitter. Ik spreek mijn betoog mede namens de Partij voor de Dieren uit.
Bij elk wetsvoorstel dat wij in deze Kamer behandelen, is het de eerste vraag voor welk probleem het voorstel een oplossing moet gaan bieden. Zeker voor de fractie van de Socialistische Partij is de tweede vraag, welk deel van onze samenleving ervan zal profiteren en welk deel niet.
De initiatiefnemers zeggen dat zij met dit wetsvoorstel twee samenhangende problemen willen oplossen: het probleem van het kraken en dat van de leegstand, of de situatie op deze terreinen in ieder geval te willen verbeteren. Niemand zal kunnen ontkennen dat tussen deze beide onderwerpen enige samenhang bestaat. Als er geen leegstand zou zijn, zouden wij ook geen krakers kennen. Als deze wet een realistische oplossing voor de leegstandsproblematiek zou bieden, dan hoefden wij het niet te hebben over het verbieden van kraken. Zo gaat dit wetsvoorstel echter niet in zijn werk. De initiatiefnemers willen het kraken strafbaar stellen zonder dat sprake is van wezenlijke verbeteringen ten aanzien van de leegstand. Ik zal daarop later nog terugkomen.
De strafbaarstelling betreft elke vorm van kraken, ongeacht aan de ene kant de motivatie, de nood die er achter steekt van studenten, kunstenaars en mensen met een lager inkomen en ongeacht de vraag of het initiatieven betreft die een bijdrage leveren aan het buurtleven. Die laatste ken ik uit eigen waarneming. Ik ken initiatieven die de verkrotting in een buurt en onnodige sloop juist zijn tegengegaan. En ongeacht aan de andere kant de mogelijkheid dat wij te maken hebben met krakers die er een potje van maken, de boel vernielen en overlast bezorgen. In dit wetsvoorstel worden zij allemaal op één hoop geveegd en allemaal strafbaar gesteld volgens een principe dat wij net uitgebreid hebben horen verdedigen. Het gaat om het eigendomsrecht. Naar mijn idee is het eigendomsrecht het eigendomsrecht. Net zo min als huurders het eigendomsrecht aantasten, doen krakers dat.
In de voorafgaande ronden hebben wij aan de initiatiefnemers gevraagd om een heldere definitie te geven van het probleem waarvoor dit wetsvoorstel een oplossing zou moeten bieden en om dit te staven met harde feiten. Wij hebben daarop geen antwoord gekregen. Ik ben althans van mening dat wij geen antwoord hebben gekregen. Ondanks herhaalde verzoeken van verschillende fracties zijn geen harde feiten op tafel gekomen waaruit blijkt dat het probleem van het kraken groot genoeg is om een nieuwe wet te rechtvaardigen. De gemeenten hebben bij monde van de VNG en de G4 laten weten het te kunnen redden met de bestaande wetgeving. Er is helemaal geen sprake van een verharding en van het gewelddadiger worden van de krakersscene. Dat zijn wij te weten gekomen uit het rapport Kraken in Amsterdam. Het tegendeel is het geval. Vergeleken bij landen waarin het kraken strafbaar is, zijn onze krakers in doorsnee typische polderaars. Zij zullen het mij niet allemaal in dank afnemen dat ik dit zeg. Het is echter wel mijn conclusie. Een enkele keer moet een stelletje dat niet vrijwillig vertrekt als zij dat moeten doen, worden verwijderd. Een enkele keer wordt daarbij "boe" geroepen en met verf gegooid. Noch de gemeenten waarin veel krakers zijn noch de politie die deze uit hun huizen moet halen, hebben behoefte aan verderreikende wetgeving. Integendeel.
Het is nogal ironisch dat de initiatiefnemers in de memorie van antwoord met betrekking tot de schade die krakers aan de samenleving zouden toebrengen, reppen over het beslag dat de krakers op de capaciteit van de politie leggen, om vervolgens een wetsvoorstel in te dienen dat nog veel meer beslag op de capaciteit van de politie zal leggen. Als deze wet wordt aangenomen, mag de politie van Amsterdam 200 tot 300 kraakpanden ontruimen omdat de bewoners van de ene op de anderedag strafbaar zijn geworden. Misschien dat de initiatiefnemers mijn fractie kunnen overtuigen waarom dat minder bezwaarlijk is dan krakers die niemand lastig vallen te laten zitten zolang de eigenaren van het pand geen aantoonbare andere plannen ervoor hebben? In dit verband wil ik wijzen op de uitspraak van een politiefunctionaris die stelde hierin niet veel te zien omdat niets mensen ervan weerhoudt om opnieuw te kraken wanneer dat pand na ontruiming wederom leegstaat. Ook vanuit het gezichtspunt van de politie is het dus erg veel zinniger om pas tot ontruiming over te gaan wanneer een pand een aantoonbare bestemming heeft gekregen. Daarvoor is de huidige wetgeving voldoende.
De initiatiefnemers hebben mijn fractie tot op heden niet kunnen overtuigen dat er een werkelijke noodzaak bestaat om kraken strafbaar te stellen. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die daarover namens de fractie van D66 zijn gemaakt.
Ten aanzien van het uitwonen van panden, moet erop worden gewezen dat veel panden die worden gekraakt al vergaand waren verwaarloosd door de eigenaren – soms zijn dat wooncorporaties – en dat het nog steeds erg moeilijk blijkt om eigenaren te verplichten tot het plegen van onderhoud. Vernieling is al strafbaar. Het is al mogelijk om door middel van een kort geding krakers binnen een of twee dagen uit een pand te krijgen wanneer de eigenaar het opeist en zij niet vrijwillig vertrekken. De meeste doen dat wel.
Het is waar dat een gekraakt pand niet altijd wordt gedekt door de verzekering. Dat geldt echter ook vaak voor leegstaande panden. Overlast en intimidatie zijn al strafbaar. Dit zijn geen specifieke hebbelijkheden van krakers. Voor zo ver overlast door de politie ten gevolge van ondercapaciteit te weinig wordt tegengegaan, zal deze wet die situatie eerder verslechteren dan verbeteren.
In Nederland blijken wij aanzienlijk minder last te hebben van kraken dat met geweld gepaard gaat dan uitgerekend in landen waar het kraken verboden is, het geval is. Ik geloof niet dat wij zitten te wachten op een wet die de Nederlandse de-escalatie weer teniet wil doen. Daarom vraag ik aan de initiatiefnemers of zij werkelijk van mening zijn dat wij landen als Spanje en Italië moeten gaan imiteren.
Ten aanzien van de leegstand zou mijn fractie het hebben toegejuicht als het wetsvoorstel een reeks van maatregelen zou hebben bevat om de leegstand werkelijk te verminderen. Dat is echter niet het geval. Een deel van het probleem is gelegen in de leegstand van kantoren en bedrijfsruimten. Eén oorzaak van dat probleem is gelegen in het feit dat het voor de eigenaar soms lucratiever is om ruimten te laten leegstaan dan om mogelijk de huur te verlagen. Daaraan zal deze wet helemaal niets veranderen.
Behalve de inzet van de politie hebben wij het nog niet gehad over de ambtenaren die de leegstand zouden moeten gaan opsporen. De gemeenten beschikken al over de mogelijkheden om een leegstandsregister in te stellen en woningen te vorderen, maar deze worden zelden gebruikt. Ook dat gegeven wijst erop dat de beoogde maatregelen hoogstwaarschijnlijk niet zullen worden ingezet.
De maatregelen die in dit wetsvoorstel zijn opgenomen, betreffen kanbepalingen. Het is opvallend dat de wet niet beoogt om de vastgoedeigenaren meer verantwoordelijkheid te geven voor het vullen van leegstaande ruimten, maar de gemeenten. De genoemde dwangsom van € 7500 is voor de bezitters van grote kantoorpanden slechts een fractie van de maandelijkse huur. De gedachte dat de gemeente dan maar een voordracht zou moeten doen voor een nieuwe gebruiker, brengt wederom een toename van de bureaucratie met zich mee. Daarop zit geen gemeente te wachten.
De initiatiefnemers willen het niet hebben over de woningnood. Deze wet is niet bedoeld om de woningnood op te lossen waar deze nog bestaat. Nee, maar zitten wij te wachten op een wet die de woningnood alleen maar zal verergeren? Vooral studenten, starters en mensen met een klein inkomen nemen hun toevlucht tot kraken, of tot antikraakwonen. Ik kom op dat laatste nog terug. Beide gebeurt vooral in de grote steden.
Mij moet de opmerking van het hart dat het mij onaangenaam heeft getroffen dat de initiatiefnemers hun voorstel om het kraken strafbaar te stellen onder andere verdedigen met het argument dat veel krakers buitenlanders zijn. Wij weten niet hoeveel dat er zijn. Het mankeert aan harde cijfers. Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel zijn de buitenlanders hier legaal. Dan komen zij bijvoorbeeld uit Europa en mogen zij dus hier ook zijn. Of zij werken en studeren bijvoorbeeld hier. In die gevallen is het een taak van onze samenleving om ervoor te zorgen dat zij fatsoenlijk onderdak hebben. De andere mogelijkheid is dat zij hier illegaal zijn. Dan hebben we met een heel ander probleem te maken, een probleem waarover we het vandaag bij de bespreking van een ander wetsvoorstel zullen hebben, namelijk wie, de mensen zelf of de samenleving, erbij gebaat is als je die mensen maar op straat zet.
Wij hebben in het initiatiefwetsvoorstel niet kunnen vinden wat er moet gebeuren met de mensen die plotsklaps criminelen zijn geworden als kraken wordt verboden. De ministers maken in hun brief van 18 februari jongstleden de vergelijking met mensen die in het bezit zijn van verboden waar: voor hen zou dat evenzeer gelden. Maar dat is een vergelijking die niet opgaat, omdat deze mensen niet strafbaar zijn totdat de wet in werking treedt. Ik zou de initiatiefnemers willen vragen of zij nog enige gedachten hebben over wat er met deze mensen moet gebeuren.
Dan nog een probleem. Het gaat ook om de positie van de antikrakers. Zoals bekend zijn ook zij vaak mensen die moeilijk op een andere manier aan een passende woning komen en is hun positie niet rooskleurig. Ook een door antikraakbureaus ingesteld keurmerk verandert weinig aan de situatie dat antikrakers verkapt huur betalen, een zwakke rechtspositie hebben en in feite gebruikt worden om leegstand gepaard gaande met woningnood voor starters en jongeren te verbloemen. Antikrakers worden vaak ingezet voor onbetaald bewakingswerk, hebben slechte contracten, kunnen er onfatsoenlijk snel worden uitgezet en moeten het verdragen dat hun privacy wordt geschonden. Wat er met hen moet gebeuren wanneer dit initiatiefwetsvoorstel daadwerkelijk wet wordt, is onduidelijk. De vraag is hoeveel van hen nog ingezet gaan worden wanneer een vastgoedbezitter zonder angst voor krakers zijn panden leeg kan laten staan en waar die mensen dan heen moeten.
De tijd die wij hebben voor de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel is niet voldoende om in te gaan op de positie van de antikraakwonenden, een groep die veel groter is dan de groep krakers. Ik overweeg dan ook een motie in te dienen om de regering te verzoeken de aandacht op de rechtspositie van deze groep te richten.
De VNG stelt dat er andere middelen zijn om de Leegstandwet beter te benutten: tijdelijke verhuurmogelijkheden. Er zouden meer faciliteiten moeten komen voor gemeenten om gebouwen te transformeren, waarvoor er meer onteigend zou moeten worden. Het zou mogelijk zijn om een heffing op te nemen in de Leegstandwet. Mijn fractie vraagt zich af waarom de initiatiefnemers deze suggesties niet hebben opgepikt.
Kraken vermindert de druk op wachtlijsten, omdat over het algemeen woningen en ruimtes worden gekraakt die vanwege slechte staat of speculatie buiten het woningverdeelsysteem vallen. Met het verbieden van kraken wordt de leegstand niet tegengegaan maar vergroot, niet alleen numeriek vanwege het aantal krakers dat strafbaar wordt, maar ook door het feit dat bezitters van woningen minder mogelijkheden hebben om snel bewoners te vinden voor leegstaande woningen. De kraker wordt strafbaar en kan zelfs de gevangenis in gaan, maar niets garandeert dat er na ontruiming iets met het leegstaande pand wordt gedaan. Dat lijkt ons volstrekt onverantwoord, gezien het feit dat er nog steeds sprake is van woningnood voor met name starters, studenten en mensen met een laag inkomen. Kraken wordt meer overbodig naarmate er minder leegstand en minder woningnood is. Het lijkt mijn fractie dat daar de nadruk op moet worden gelegd en niet op het criminaliseren van naar schatting anderhalf duizend krakers die, geheel tegen de negatieve beeldvorming in, vaak werken of studeren, een aardige bijdrage leveren aan de buurt, de aandacht blijven vestigen op onverantwoorde leegstand en verder, op uitzonderingen na, over het algemeen geen vlieg kwaad doen.
Terug naar de tweede vraag van het begin van mijn betoog: wie heeft belang bij een wet als die nu wordt voorgesteld? De gemeenten niet, de politie niet, de anderhalf duizend krakers niet, de veel grotere groep van antikraakwonenden niet, de woningzoekenden niet, de buurten niet, de samenleving niet. Er blijft maar één groep over die door een dergelijk wet bediend gaat worden: de vastgoedeigenaren die het makkelijker zal worden gemaakt om woonruimte en bedrijfsruimte leeg te laten staan.
De initiatiefnemers hebben begrepen dat mijn fractie niet buitengewoon enthousiast is over het wetsvoorstel. Mijn fractie kijkt met bijzondere belangstelling uit naar hun reactie en de kans die zij daarmee nog krijgen om haar op andere gedachten te brengen.
De heer De Boer (ChristenUnie):
Mijnheer de voorzitter. Ik spreek hier namens de fracties van de ChristenUnie en de SGP. Ik mag het woord voeren omdat collega Lagerwerf afwezig is. Onze fracties hebben in hun gezamenlijke vergadering niet gestemd over wie het woord zou gaan voeren, maar hebben mij gewoon aangewezen. Op dat punt kunnen wij nog veel leren van de D66-fractie.
Allereerst willen de leden van onze fracties de initiatiefnemers complimenteren met het feit dat zij hun recht op het wetgevingsinitiatief daadwerkelijk hebben uitgeoefend. Wij weten allen dat dit geen sinecure is. Zij hebben het wetsvoorstel door de Tweede Kamer geloodst, terwijl de minister van Justitie bij de behandeling in de Tweede Kamer naar ik meen te weten in ieder geval niet negatief geadviseerd heeft.
Wij hebben reeds bij de schriftelijke inbreng gesteld dat de overwegingen die ten grondslag liggen aan dit wetsvoorstel, namelijk dat kraken een ernstige aantasting is van het eigendomsrecht én dat er een publieke taak is leegstand te bestrijden, door onze fracties voluit worden onderschreven. Wij zijn met de initiatiefnemers van mening dat kraken een ontoelaatbare aantasting van het eigendomsrecht van anderen is. Met de initiatiefnemers zijn wij het dan ook volstrekt eens dat de duidelijke norm dient te zijn dat kraken te allen tijde strafbaar is en ook dat leegstand met kracht dient te worden bestreden. Wij willen dat hier nadrukkelijk herhalen. Wij zijn namelijk de afgelopen periode veelvuldig benaderd door personen die ons allerlei situaties hebben geschetst waarin kraakpanden werden gebruikt voor de realisering van mooie sociale doeleinden. Daar zaten prachtige projecten bij, waar daadwerkelijk gestalte werd gegeven aan het Bijbelse gebod tot naastenliefde.
Dat alles laat echter onverlet het principiële uitgangspunt dat kraken een onrechtmatige inbreuk is op het eigendomsrecht van een ander. Bovendien zijn wij helaas niet alleen benaderd door mensen die ons schitterende initiatieven onder ogen hebben gebracht, maar hebben wij ook schrijnende verhalen gehoord. Verhalen van ondernemers die, nadat het hen uiteindelijk gelukt was krakers uit hun pand te doen verwijderen, geconfronteerd werden met uitgewoonde panden en een enorme schadepost die niet door enige verzekering werd gedekt, terwijl deze schade evenmin op de krakers te verhalen viel.
Wij willen in dit verband verder opmerken dat wij het standpunt van de indieners delen dat na de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2009 dit initiatiefwetsvoorstel voorziet in de in genoemde uitspraak bedoelde wettelijke grondslag. Dat is nadrukkelijk winst te noemen.
Zoals gezegd delen wij het tweede uitgangspunt van de initiatiefnemers eveneens. Er is ons inziens met betrekking tot de bestrijding van de leegstand inderdaad een taak weggelegd voor de overheid. Immers, leegstand van panden heeft gevolgen voor de leefbaarheid van het publieke domein. Bovendien vergt een doelmatige aanpak van de problematiek een integrale behandeling van kraken en leegstandbeheer. Daarbij willen wij wellicht ten overvloede echter wel opmerken dat kraken door ons absoluut niet gezien wordt als een goed instrument tegen leegstand.
Dit gezegd hebbend, komen wij toe aan een aantal kritische opmerkingen en vragen die allemaal betrekking hebben op het tweede deel van het wetsvoorstel, te weten het voorgestelde instrumentarium om de leegstand aan te pakken.
Het bezwaar dat wij tegen het wetsvoorstel hebben, is het feit dat het voorgestelde instrumentarium om de leegstand te bestrijden facultatief is. Wij hebben dit bezwaar in het voorlopig verslag uitvoerig aan de orde gesteld. Hierbij hebben wij gesproken over symboolwetgeving, hetwelk het risico in zich bergt dat de integrale aanpak van de leegstand dreigt te mislukken. Ook andere fracties hebben hier aandacht voor gevraagd.
De initiatiefnemers noemen drie redenen waarom zij niet hebben gekozen voor een verplicht instrumentarium. Zij stellen dat in veel gemeenten het leegstandprobleem niet speelt, dat zij de decentrale overheden respecteren en dat het succes van de aanpak staat of valt met de inzet van gemeenten. Naar onze mening is in ieder geval het laatste argument niet overtuigend. De laatst genoemde reden, dat het succes van de aanpak staat of valt met de inzet van gemeenten, is volgens ons juist een argument om het instrumentarium verplichtend in plaats van facultatief op te leggen. Wij verzoeken de initiatiefnemers op dit punt om een nadere reactie.
Op onze bij het voorlopig verslag gestelde vraag op welke wijze het onderhavige wetsvoorstel een oplossing biedt voor de problemen rondom de studentenhuisvesting, hebben de initiatiefnemers geantwoord dat "een creatieve aanwending van de door ons voorgestelde instrumenten een bijdrage levert aan deze oplossing". Wij vragen de initiatiefnemers om dit antwoord te verduidelijken. Graag horen wij op welke wijze de voorgestelde instrumenten creatief aangewend zouden moeten worden en hoe vervolgens een bijdrage geleverd wordt aan de oplossing.
Naar aanleiding van de door onze fracties gevraagde aandacht voor de problematische studentenhuisvesting, merken de initiatiefnemers op dat het hen bekend is dat de nodige studenten verblijven in zogenaamde antikraaksituaties en dat hier geen verandering in hoeft te komen. Deze opmerking heeft onze fracties verbaasd, gelet op de bezwaren die onze fracties hebben aangedragen tegen een aantal zaken met betrekking tot deze antikraaksituaties, welke bezwaren blijkens de memorie van antwoord door de initiatiefnemers worden onderschreven.
Bovendien achten wij de enkele reactie van de initiatiefnemers dat het hen verheugt dat tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer de motie van de leden Anker en Van Heugten is aangenomen waarin de regering wordt verzocht de totstandkoming van een keurmerk of certificering in deze branche te bevorderen, te mager. Wij verzoeken de initiatiefnemers om een nadere reactie hieromtrent. Wij willen bovendien de regering vragen hoe zij aankijkt tegen de inhoud, voor zover thans bekend, van het concept voor een landelijk keurmerk leegstandbeheerders. Wordt daarin voldoende recht gedaan aan de reeds genoemde motie-Anker/Van Heugten? Worden in dat concept zeer kwetsbare antikrakers, bijvoorbeeld vrouwen die in verwachting zijn, voldoende beschermd?
Een laatste vraag betreft het mogelijke effect van het wetsvoorstel op die kwetsbare personen die tegen heug en meug korter of langer in een kraakpand, of wat daar voor doorgaat, verblijven omdat reguliere maatschappelijke opvang in crisisopvang, nachtopvang of sociaal pension soms onvoldoende ruimte biedt. Ik kan wel zeggen dat ik tijdens vrijwilligerswerk wat dit aspect betreft inderdaad zeer schrijnende situaties ben tegengekomen. Hoe moet naar de mening van de indieners na eventuele aanname van hun initiatiefwetsvoorstel daarmee worden omgegaan?
Voorzitter, wij wachten met belangstelling de beantwoording van onze vragen af.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Voorzitter. Wij zeggen de indieners van het voorstel dank voor het nemen van het initiatief en de verrichte arbeid. Zoals vanmorgen al door anderen is gezegd, is het een hele klus om een wetsvoorstel op te stellen, het om advies aan de Raad van State voor te leggen en op onderdelen aan te passen, wat bij dit initiatiefwetsvoorstel naar ik meen vier keer op rij is gebeurd, en het vervolgens ook nog eens voor te leggen aan een kritische Eerste Kamer. Ik ben blij dat het wetsvoorstel er nu ligt en ik hoop dat wij er een interessant debat over zullen hebben.
Het kraken van leegstaande woningen en leegstaande bedrijfspanden is tegen de regels van de wet. Zo hebben wij dat met elkaar in ons land afgesproken. Daar komt bij dat langdurige leegstand in feite uitlokking van een misdrijf is volgens het voorstel van de drie initiatiefnemers. Volgens het thans voorliggende wetsvoorstel van de leden van de Tweede Kamer Ten Hoopen, Slob en Van der Burg zal namelijk in alle gevallen van kraken sprake zijn van een misdrijf in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel en het beoogde doel, namelijk het bestrijden van kraken én het aanpakken van leegstand, kan rekenen op de steun van de CDA-fractie. Men dient immers af te blijven van het eigendomsrecht van een ander.
Met de behandeling van dit wetsvoorstel komt er voorlopig een einde aan een lange politieke en bestuurlijke discussie omtrent het verschijnsel kraken en leegstand. Vooral de jaren tachtig van de vorige eeuw werden gekenmerkt door het veelvuldig en vaak ook gewelddadig kraken van leegstaande panden en weer ontruimen van gekraakte panden. Centrum van deze acties was veelal Amsterdam. Hiernaast wil ik wijzen op het feit dat kraken in vele gevallen tegelijkertijd aanleiding tot gedogen gaf. Kraken was weliswaar een overtreding, maar gaf ook een signaal af naar de samenleving dat er een tekort was aan betaalbare woningen. Aldus paste het geheel in de gedoogcultuur die wij in ons land sinds de jaren zeventig kenden. Juist in die tijd was er sprake van een groot tekort aan betaalbare woningen op de huizenmarkt. Dat was een van de oorzaken van kraken.
Geleidelijk trok de woningmarkt aan en was er ook sprake van enige pacificatie van de kraakbeweging. De laatste jaren vernemen wij gelukkig steeds minder van gewelddadigheden rond kraken. Ook ontruimingen vinden veel minder gewelddadig plaats dan in het verleden vaak het geval was. Ook Amsterdam lijkt niet meer het centrum van kraken en geweld, zoals blijkt uit een zeer recent rapport van criminologen van de VU die hiernaar in 2009 onderzoek hebben verricht.
Met dit wetsvoorstel komt aldus ook een einde aan een langdurige gedoogsituatie. Ik zeg daar namens mijn fractie bij dat een einde komt aan de cultuur waarin burgers het recht in eigen hand kunnen nemen en houden.
Het wetsvoorstel stelt onder meer dat het kraken van woningen en bedrijfspanden een ongelijke situatie creëert: van een objectieve verdeling van ruimten om te wonen en te werken is geen sprake meer. Een landelijk avondblad omschreef dat recentelijk in een redactioneel commentaar fraai als: de krakers dringen voor. Wij moeten ons inziens derhalve terug naar een objectieve en meer rechtvaardige verdeling van woon- en werkruimte in ons land. Het voorstel doet daartoe een goede poging.
Mevrouw Meulenbelt (SP):
Kan de heer Janse de Jonge toelichten in welke mate krakers voordringen op de woningmarkt? Bij mijn weten zijn kraakpanden nu juist panden die niet in het woningdistributiesysteem voorkomen. Dan is er geen kwestie van voordringen.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Het is volgens ons nadrukkelijk wel een kwestie van voordringen omdat na het kraken van het pand in kwestie, dit pand niet meer volgens objectieve criteria kan worden toegedeeld aan andere woningzoekenden. Het pand is gekraakt, en daarmee ontstaat deze situatie.
Mevrouw Meulenbelt (SP):
Ik zou graag feitelijk van de heer Janse de Jonge willen horen welke kraakpanden door krakers aan het woningdistributiesysteem worden onttrokken. Volgens mij kan hij er geen noemen.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Dat zijn er vele, verspreid over het hele land volgens de situatie zoals die nu is.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Ik begrijp dat mijn collega van de CDA-fractie niet onmiddellijk cijfers paraat heeft in antwoord op deze vraag. Het is wel een intrigerend punt. Als wij het hebben over kraken, gaat het om panden die al zeer lang leegstaan; anders wordt er ontruimd, is er recht op politie-inzet enzovoort. Het is de vraag of degenen die zeggen dat krakers voordringen een punt hebben, als je bedenkt dat het woningen zijn die al heel lang leegstaan. Het is dan heel legitiem te zeggen dat het nog maar de vraag is of die woningen beschikbaar worden gesteld.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Dat is zo, maar blijft overeind dat een gemeente de mogelijkheid moet houden om in te grijpen waar dat kan en tot een verdeling van woonruimte over te gaan naar gelijke mate als er wensen en behoeften van inwoners zijn. Dat zijn niet alleen krakers.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Met alle respect, voorzitter, maar dat is geen antwoord op de vraag. Het gaat er niet om of gemeenten de mogelijkheid mogen houden. Bij mij is het beeld van voordringen dat er een hele rij mensen staat te wachten en dat op een zeker moment iemand voordringt. Het markante punt bij woningen die worden gekraakt, woningen in verloederde wijken, is nu juist dat er helemaal niemand staat te dringen. Een dergelijke woning staat namelijk leeg en als er niets aan gebeurt, stort die op een gegeven moment van ellende in.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Het gaat mij om het voordringen ten opzichte van anderen die behoefte hebben aan woonruimte en die dat niet via kraken willen doen.
Voorzitter, ik ga verder met mijn betoog. Het voorstel pakt vooral ook de leegstand in de bedrijfspanden aan. Dat is naar onze mening een welkome aanvulling op het huidige wettelijke regime.
De CDA-fractie heeft na de uitvoerige schriftelijke behandeling nog een aantal vragen en opmerkingen bij de inhoud van het voorstel, allereerst over het onderwerp strafrecht en kraken.
Het voorstel bevat twee elementen waar ik namens mijn fractie graag nader op wil ingaan. Ten eerste wordt voorgesteld de strafbaarstelling van kraken te verzwaren door het van een overtreding in een misdrijf om te zetten. Hieraan wordt toegevoegd dat de regel inhoudende dat kraken slechts gedurende het eerste jaar van leegstand strafbaar is, wordt geschrapt. Wat is de reikwijdte van dit voorstel? Is kraken in principe strafbaar voor onbepaalde tijd? En wat betekent dat concreet voor de hypothetische situatie waarin een bedrijfspand al geruime tijd is gekraakt en, zeg ik erbij, deze situatie ook wordt gedoogd? Geldt de strafbaarheid dan nog onverminderd? Kan het Openbaar Ministerie ook na een periode van gedogen teruggrijpen op dit wetsartikel, of is er misschien sprake van enige rechtsverwerking, om een term uit het civiele recht te gebruiken? Deze vragen leg ik niet alleen voor aan de indieners maar ook aan de regering.
Een ander aspect van dit onderdeel van het wetsvoorstel betreft de grondslag voor het optreden van de overheid bij kraken. Artikel 429 secties Strafrecht, artikel 2 Politiewet en artikel 124 Wet op de ruimtelijke ordening, alle veelvuldig aan de orde gekomen in de schriftelijke voorbereiding, hebben betrekking op het optreden tegen krakers. Op basis van deze artikels kan de politie, in opdracht van de burgemeester, overgaan tot ontruiming van kraakpanden. In het initiatiefvoorstel wordt een nieuw artikel 138a aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd. Dit is geregeld bij de derde nota van wijziging. Gelet op de inhoud van deze wijziging, namelijk het creëren van een bevoegdheid om op strafvorderlijke titel te kunnen overgaan tot ontruiming, daarbij mede lettend op de materiële bepaling van artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering, stelt mijn fractie vast dat het voorstel adequaat inspeelt op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2009. Op deze wijze wordt de door de jurisprudentie geconstateerde "leemte" van de huidige wetgeving om een legitieme inbreuk te maken op het huisrecht van krakers, opgevuld door de grondslag voor het optreden bij ontruimingen voortaan te baseren op, en ik citeer de Hoge Raad, "een voldoende kenbare en voorzienbare in de wet omschreven bevoegdheid". Dit is een terminologie die wij vooral uit internationale verdragen goed kennen. Daarmee wordt tevens voldaan aan de beperkingssystematiek van artikel 12 van de Grondwet, waarin het huisrecht is verwoord. Deelt de regering deze visie?
Het voorstel van de indieners gaat vrijwel niet in op de al vele jaren bestaande praktijk om civielrechtelijk tot ontruiming van een gekraakt pand over te gaan. Dat geldt voor een woning alsook een kantoorpand. De bestaande wettelijke regeling is in dit geval vooral artikel 5, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, op basis waarvan de eigenaar de ontruiming van zijn pand kan vorderen. Kunnen de indieners en de regering ingaan op de vraag hoe de verhouding wordt tot civielrechtelijke ontruiming indien het initiatiefwetsvoorstel kracht van wet zou krijgen? Dit mede gelet op de mededeling van de minister van Justitie in het debat met de Tweede Kamer over een mogelijke aanpassing van Boek 7, respectievelijk Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek, gedaan op 14 oktober 2009.
Ik kom aan het tweede onderdeel van het wetsvoorstel, het leegstandonderdeel. De indieners van het wetsvoorstel stellen daarin voor dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om een leegstandverordening vast te stellen en een leegstandmelding in te voeren waarbij "B&W een lijst bijhouden van gemelde leegstaande gebouwen". Dit voorstel betekent naar onze mening dat de gemeenten, indien ze gebruik wensen te maken van de in het voorstel geschetste mogelijkheid, een leegstandregister moeten gaan aanleggen, een overzicht moeten leveren van diverse vragers naar ruimte, het initiatief moeten gaan nemen voor het voeren van gesprekken met eigenaren en in concrete gevallen potentiële gebruikers moeten vinden en voordragen voor een leeg kantoorpand. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij al de meer principiële vraag aan de orde gesteld of al deze taken wel tot de verantwoordelijkheid van een overheid, lees gemeente, behoren. Wij hebben daarover onze twijfels.
Bovendien leidt het voorstel volgens mijn fractie tot een enorme bureaucratie en hoge kosten. Ook andere fracties hebben daar vanmorgen al op gewezen. De VNG en de G4 wijzen daar tevens in hun reactie op. Daar komt bij dat het grootste deel van de Leegstandwet zoals die gold in 1986 betreffende de invoering van een leegstandregister, nooit in werking is getreden. De reden was, blijkt achteraf, dat de uitvoering van die wet te hoge kosten en te veel bureaucratie voor gemeenten met zich zou meebrengen.
In aansluiting op het voorgaande stel ik vast dat het succes van het voorstel staat of valt met de medewerking van gemeenten. Daar komt bij dat de indieners, ik neem aan bewust, gekozen hebben voor een zogenaamde kanbepaling in het wetsvoorstel ten aanzien van de leegstandverordening. (Zie artikel 2 van het voorstel).
Ik stel vast dat de meeste grote gemeenten en de VNG niet overlopen van enthousiasme om de voorgestelde regeling te gaan uitvoeren. De gemeenten wijzen erop dat de bestaande instrumenten meer dan voldoende zijn om de problematiek van kraken aan te pakken. Deze visie van de gemeenten roept de vraag op of en in welke mate sprake is van stapeling van bevoegdheden.
Over dit laatste iets meer. De indieners stellen voor de Leegstandwet met een aantal voorschriften aan te vullen. Daarnaast blijven de al jaren bestaande bevoegdheden van de burgemeester om kraakpanden te ontruimen via de burgerlijke rechter en op basis van de Gemeentewet, en vaak ook de APV, gehandhaafd. Naast de al jaren bestaande bevoegdheden van de burgemeester om kraakpanden te ontruimen via de burgerlijke rechter, ontstaat nu ook een derde optie voor het gemeentebestuur: strafrechtelijke en strafvorderlijke bevoegdheid tot ontruiming door het Openbaar Ministerie.
Naar de mening van mijn fractie blijven de bestaande bevoegdheden van de burgemeester om over te gaan tot ontruiming geheel intact. Ik verwijs nogmaals naar het recente arrest van de Hoge Raad. De burgemeester kan overgaan tot ontruiming van kraakpanden op basis van verstoring van de openbare orde volgens de artikels 175 en 176 van de Gemeentewet en ontruiming krachtens een vonnis van de civiele rechter doen uitvoeren. Hier moet ons inziens scherp onderscheiden worden tussen bevoegdheden van de burgemeester en die van het Openbaar Ministerie zoals het wetsvoorstel nu voorstelt. Wordt dit voorstel wet, dan bestaan er dus drie bevoegdheden naast elkaar voor de burgemeester en het Openbaar Ministerie. Willen de indieners en de regering nog eens reflecteren op deze analyse? Kunnen zij tevens aangeven welke maatregelen zij prefereren in het geval van het kraken van woningen en welke bij het kraken van bedrijfspanden? Dient hiertussen wellicht onderscheid te worden gemaakt?
Ten slotte wil ik namens mijn fractie erop wijzen dat wij in het recente verleden bij herhaling bij diverse wetsvoorstellen hebben aangegeven dat aan de kant van de burgemeester een stapeling van bevoegdheden in diverse wetten lijkt plaats te vinden. Het gaat daarbij om een brede variatie aan bevoegdheden, van bestuurlijke boete tot uithuisplaatsing en nog veel meer. Nu reeds is er al veel verwarring over deze bevoegdheden, nog afgezien van het principiële vraagstuk of de burgemeester de meest geëigende functionaris is om uitvoering te geven aan deze bevoegdheden.
Tot slot nog een aantal korte vragen. Hoe kijken de indieners aan tegen de door mij eerder genoemde "pacificatie" van de krakerswereld? Ik begrijp uit het door mij zo-even genoemde VU-onderzoek dat in de huidige praktijk sprake is van onder meer een kraakspreekuur; dat er draaiboeken en procedureafspraken voor kraken bestaan en dat er zelfs sprake is van protocollen. Al langer is bekend dat in veel gevallen wordt gehandeld volgens vaste procedures bij het uitvoeren van de daadwerkelijke kraak. Dit los van de zogenaamde "wildkrakers". Ook is er al jaren sprake van antikraakbureaus. Zij hebben een steeds dominantere rol gekregen bij de bemiddeling van antikraak. Ik heb met collega's van de Eerste Kamer kennis kunnen nemen van een concept voor een keurmerk voor leegstandbeheerders. Ik sluit mij aan bij de vragen van de fracties van ChristenUnie en SGP om hierop nog nader te reflecteren en of dit het antwoord is op de motie-Anker/Van Heugten.
Ik verzoek de indieners en de regering te reageren op de door mij genoemde vergaande pacificatie van de kraakwereld, met name in relatie tot het voorliggende wetsvoorstel.
Deskundige bij uitstek van het volkshuisvestingsbeleid, professor Hugo Priemus, stelt dat eerst leegstand moet worden aangepakt alvorens over te gaan tot strafbaarstelling. Hij draait de zaak dus om. Dit kan, zegt hij, via tijdelijke huurcontracten en een actieve rol van private organisaties. Hij noemt daarbij de woningbouwcorporaties en Aedes. In zijn ogen moeten gemeenten wel weten welke woningen en bedrijfsruimten leegstaan, maar hoeven zij dat niet allemaal zelf te gaan organiseren. Dat is een interessante gedachte. De VNG en de G4 vinden een dwangsom een veel effectiever instrument. Ook is gesproken over de invoering van een zogenaamde leegstandheffing. In de schriftelijke ronde hebben wij daarover met elkaar van gedachten gewisseld.
Wij zien met belangstelling uit naar de reacties van indieners en de regering.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Naar aanleiding van het boeiende betoog van de woordvoerder van de CDA-fractie, heb ik nog een paar vragen. Hij stelt dat langdurige leegstand feitelijk het uitlokken van een misdrijf is. Verder vraagt hij de indieners in te gaan op het feit dat de krakersbeweging gepacificeerd is en dat er eigenlijk een cultuur is ontstaan waarin heel veel optreden door de politie niet zo noodzakelijk lijkt. Hoe moet ik dat nu duiden? Ik heb de heer Janse de Jonge niet duidelijk horen zeggen dat hij vindt dat kraken onder alle omstandigheden een strafbaar feit moet zijn. Kan hij zich voorstellen dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond als iemand het pand langdurig leeg laat staan? Is dat de strekking van zijn vraag, of is het echt een volstrekt open vraag voor het debat in tweede termijn?
De heer Janse de Jonge (CDA):
Dat is een interessante vraag. In mijn betoog onderscheid ik twee delen. Het eerste is het kraken als aantasting van het eigendomsrecht. In die zin kan ik mij volledig vinden in het wetsvoorstel. Ik ben ook wat kritisch over het tweede onderdeel van het wetsvoorstel. Gelet op de ontwikkelingen in de afgelopen twintig, dertig jaar en de pacificatie van de krakersbeweging, wil ik graag horen hoe men daarop reflecteert en wat de beoogde effecten van het wetsvoorstel zijn in een iets veranderde wereld.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Aantasting van het eigendomsrecht hoeft nog niet heel direct te bekeken dat het een strafbaar feit is. Er zijn vele vormen van aantasting van het eigendomsrecht denkbaar.
De heer Janse de Jonge (CDA):
Het is een strafbaar feit en wij kunnen ons er goed in vinden dat het van een overtreding een misdrijf en zwaarder strafbaar feit wordt. Laat dat helder zijn.
Mevrouw Böhler (GroenLinks):
Voorzitter. Je kunt veel zeggen over dit wetsvoorstel, afhankelijk van je politieke positie. Op dat punt is al het een en ander gewisseld, zowel schriftelijk als vanmorgen in het debat. In mijn bijdrage wil ik de nadruk leggen op het feit dat de Eerste Kamer, wil zij serieus worden genomen, een taak heeft die de politieke voorkeur zou moeten overstijgen. Deze taak houdt verband met de Eerste Kamer als bewaker van de kwaliteit van nieuwe wetgeving.
Criteria met betrekking tot de kwaliteit zijn onder andere de noodzaak van een nieuwe wet, zeker als het gaat om een nieuwe strafbaarstelling, de effectiviteit, de uitvoerbaarheid, de handhaafbaarheid en, last but not least, de verenigbaarheid met recht van een hogere rang, Grondwet, EVRM en de wetssystematiek. Om een indruk te krijgen van de kwaliteit van dit wetsvoorstel, hoeft men mijns inziens alleen maar naar het advies van de Raad van State van 23 oktober 2008 te kijken. Dat liegt er namelijk niet om. De raad wijst in zijn advies veelvuldig op het gebrek aan onderbouwing dan wel het gebrek aan motivering. Dat geldt zowel met betrekking tot de noodzaak als de effectiviteit van het wetsvoorstel. De raad merkt herhaaldelijk op dat de argumenten van de initiatiefnemers zijn gebaseerd op veronderstellingen zonder dat valide gegevens beschikbaar zijn.
Laten wij even kijken naar de noodzaak van nieuwe wetgeving. Naar mijn oordeel blijven de initiatiefnemers in gebreke als men vraagt of de nieuwe regeling noodzakelijk is. Een reeks vragen blijft altijd onbeantwoord: op welke schaal doet het probleem zich voor, hoeveel panden zijn er buiten Amsterdam gekraakt enzovoort. Veel van mijn voorgangers in dit debat hebben daar al op gewezen. Maar het antwoord van de initiatiefnemers op vragen naar de noodzaak is steevast dat het gaat om een principiële keuze waarbij kraken ontoelaatbaar en onwenselijk wordt geacht. Uiteraard staat het de initiatiefnemers vrij om vanuit hun politieke voorkeur een wetsvoorstel in te dienen op basis van deze principiële keuze. Maar ze moeten wel rekening houden met het feit dat het parlement, en zeker leden van de Staten-Generaal die een andere politieke voorkeur hebben, vragen stellen over de objectieve noodzaak van de wet en dat de uitkomst van deze noodzakelijkheidstoets wordt betrokken bij het oordeel over het wetsvoorstel. Ik wil de initiatiefnemers dus graag nogmaals uitnodigen om dit wetsvoorstel met het oog op de noodzaak anders te onderbouwen dan met de eigen politieke wenselijkheid.
Ook op het gebied van effectiviteit met betrekking tot het terugdringen van de leegstand schiet het wetsvoorstel tekort. Door mijn voorgangers, dank daarvoor aan mijn collega De Boer, is al veel gezegd over de kanbepaling. Ik wil dit niet allemaal herhalen en sluit mij graag aan bij de vragen die hierover zijn gesteld.
Door voorgaande sprekers is er ook al op gewezen dat het twijfelachtig is of de aanscherping van de strafrechtelijke gevolgen effect zal hebben op de krakers. Dit probleem werd onder andere gesignaleerd door de Raad van State in zijn eerder genoemde advies. Ter zijde merk ik in dit verband op dat, juist als de initiatiefnemers gelijk zouden hebben met de bewering dat de kraakwereld is verhard, iets waarvan wij vinden dat het niet zo is, het strafbaar stellen dan wel het zwaarder strafbaar stellen van kraakacties zeker niets zou uithalen. Ik hoor graag een reactie van de initiatiefnemers hierop.
Dan de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. In dit verband heb ik een aantal vragen aan met name de regering. Kan de regering een inschatting geven op welke termijn na invoering van de wet zal worden overgegaan tot strafvervolging van de thans gekraakte panden? Voor de situatie in Amsterdam zou dat betekenen dat er op korte termijn voor de politierechter 1500 à 2000 rechtszaken bij komen. Is dat qua capaciteit van politie, justitie en rechterlijke macht überhaupt haalbaar? En, ook niet onbelangrijk, wat zijn de te verwachten kosten van al die aanvullende rechtszaken? Het betreft niet alleen kosten voor politie en justitie, maar ook voor de rechterlijke macht en de rechtsbijstand. Ik hoop dat de regering enig inzicht kan geven in wat dat betekent qua onverwachte kosten.
Een heel belangrijke kwaliteitseis is uiteraard de verenigbaarheid van het nieuwe wetsvoorstel met recht van een hogere rang, zoals de Grondwet en internationale verdragen. Door de nieuwe wet worden krakers die thans, onder de huidige wetgeving, straffeloos een pand hebben gekraakt, opeens strafbaar. In de schriftelijke ronde maar ook al in de Tweede Kamer is door velen de vraag gesteld of dit verenigbaar is met het verbod op terugwerkende kracht op grond van artikel 16 van de Grondwet en artikel 1, lid 1, van het strafrecht, en het "nulla poena sine lege"-beginsel van artikel 7 van het EVRM. De initiatiefnemers en de regering menen van wel. Ik ben daar minder gerust op. Wij zullen moeten afwachten hoe het Hof in Straatsburg hierover denkt.
Met betrekking tot de terugwerkende kracht wil ik nog een ander punt aan de orde stellen. Als men de jurisprudentie bekijkt, tekent zich met betrekking tot het wederrechtelijk vertoeven van krakers die het pand voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet hebben gekraakt, nog een ander probleem af. Het gaat namelijk om, zoals het Hof in Straatsburg dit noemt, een continuing offence. Als de wet gaandeweg de loop van dit continuing offence wordt gewijzigd, dan is bij de vraag over de strafbaarheid al heel snel een discussie gaande over de voorzienbaarheid dan wel de kenbaarheid van de verdachte over de gewijzigde situatie. Om problemen van voorzienbaarheid en kenbaarheid en dus van strafbaarheid te voorkomen, wordt er in geval van wijziging van dit soort continuing offences vaak gekozen voor een overgangsregeling. Ik vraag de initiatiefnemers waarom er in dit geval niet is gekozen voor een overgangsregeling. Ik trek een parallel met het wetsvoorstel over het verbod op de pelsdierhouderijen dat in de Eerste Kamer aanhangig is. Ook dat wetsvoorstel heeft betrekking op het feit dat mensen iets doen. Er is sprake van een continuing toestand waarin opeens een wijziging plaatsvindt in de vorm van een verbod. De initiatiefnemers van dit wetsvoorstel hebben gekozen voor een overgangstermijn van tien jaar. Ik nodig hen nogmaals uit om te beargumenteren waarom zij geen overgangsregeling in het wetsvoorstel hebben opgenomen. Ook de regering nodig ik graag uit om haar standpunt hieromtrent kenbaar te maken.
Een andere mogelijkheid om problemen van kenbaarheid en voorzienbaarheid te voorkomen, was geweest de woorden "verwijdering op vordering van de rechthebbende" te handhaven, die in de eerste tekst van het wetsvoorstel staan. In antwoord op mijn vraag waarom dit tekstdeel werd geschrapt, zeiden de initiatiefnemers dat daaraan vooral bewijstechnische redenen ten grondslag liggen. Daarmee overtuigen zij mij echter niet, zeker niet als je stilstaat bij de problemen van voorzienbaarheid en kenbaarheid in geval van wijziging van continuing offences. Bovendien gelden bewijstechnische argumenten natuurlijk ook ingeval er sprake is van "normale" huisvredebreuk, waarvoor de tekst over het wederrechtelijk vertoeven wel in de wet is opgenomen. Waardoor wordt dit verschil gerechtvaardigd? Naar mijn inschatting is het ook uit wetsystematisch oogpunt vreemd dat het wederrechtelijk vertoeven in geval van de gewone huisvredebreuk slechts strafbaar is indien de indringer zich niet op vordering van de rechthebbende verwijdert en dat deze tekst voor het kraken juist niet in het wetsvoorstel staat. Ik nodig de initiatiefnemers en de regering dan ook uit om dit verschil uit wetsystematisch oogpunt toe te lichten.
Ik maak enkele korte opmerkingen over de verhoging van de maximumstraf en de voorlopige hechtenis. Mijn voorgangers hebben daarover al het nodige gezegd. Ik sluit mij aan bij de woorden van de woordvoerder van de D66-fractie over de verhoging in de vierde nota van wijziging. Ook ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er een oneigenlijke reden is gegeven voor die verhoging. Als reden wordt gegeven, niet de mogelijkheid bieden tot het verhalen van schade. Naar mijn oordeel kan dat niet de reden zijn om opeens een maximumstraf te verhogen. Bij de bepaling van de maximumstraf dient te worden uitgegaan van de strafwaardigheid van een delict. Mochten de initiatiefnemers volhouden dat de door hun gegeven reden correct is, dan komt het mij vreemd voor dat dit pas nu bij de initiatiefnemers op komt. Het heeft immers al een lange looptijd. De initiatiefnemers hadden dat eerder kunnen bedenken, want dat probleem werd ook in de memorie van toelichting gememoreerd. Ik vraag dus nogmaals naar de onderliggende reden.
Bij mij rijzen ook vraagtekens bij de voorgestelde wijziging van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het mogelijk wordt gemaakt om krakers in voorlopige hechtenis te nemen. De redengeving is met name het vaststellen van de identiteit van krakers. Dat begrijp ik niet. Welke maatregelen zijn er mogelijk om de identiteit vast te stellen op het moment dat de verdachte in voorlopige hechtenis verblijft? Kan het onderzoek dat tot doel heeft om de identiteit vast te stellen niet worden gedaan op het moment dat de verdachte in vrijheid is? Waarom is het vaststellen van de identiteit voor de strafvervolging zo belangrijk? Ik zie de noodzaak niet. Het wijzigen van dit artikel houdt niet automatisch in dat het dwangmiddel, voorlopige hechtenis, kan worden toegepast. Er moeten immers gronden zijn om iemand in voorlopige hechtenis te nemen. Ik zie dat niet zo snel gebeuren, maar misschien kunnen de initiatiefnemers melden hoe zij dat zien.
Dit alles maakt dat mijn fractie buitengewoon kritisch is op dit wetsvoorstel. Vooralsnog is zij niet voornemens om het te steunen, maar vanzelfsprekend velt zij pas een definitief oordeel nadat zij de antwoorden van de initiatiefnemers en de regering heeft gehoord.
De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):
Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel heeft betrekking op leegstand en het verbieden van het kraken van panden. Leegstand ontstaat vaak doordat ondernemers, woningbouwcoöperaties, nogal eens kantoren of woningen bouwen die voor velen niet betaalbaar zijn. Daarbij komt dat duizenden studenten en anderen op zoek zijn naar een betaalbare kamer of een betaalbaar huis. Leegstand ontstaat in Nederland dus vaak als gevolg van verkeerd beleid dat onder andere wordt gesteund door gemeenten. Gemeenten laten niet altijd woningen bouwen die betaalbaar zijn en zij willen winstmarges om meer inkomsten te genereren. Zoals ik al zei, zijn veel studenten op zoek naar een goed betaalbare kamer. In veel steden is namelijk een tekort aan studentenhuisvesting.
Kraken komt in Nederland niet vaak meer voor. In de huidige situatie hebben gemeenten voldoende wettelijke mogelijkheden om dat te voorkomen. Mijn fractie beschouwt kraken als een vorm van maatschappelijk protest. In veel landen, waaronder Nederland, zijn veel formele maatschappelijke protesten mogelijk. Ik noem acties van postbodes en de recente actie van schoonmakers. Nederland staat echter ook bekend om de niet-formeelmaatschappelijke protesten. Kraken leidt ook vaak tot maatschappelijke creativiteit. Daardoor is in Amsterdam, Zwolle en elders het collectief van kunstenaars ontstaan. Zolang studenten, kunstenaars en bewoners massaal behoefte hebben aan betaalbare huisvesting, zal deze vorm van maatschappelijk protest blijven bestaan.
Ik ben van mening dat het beperken of het vermijden van dit soort protesten door het in het leven roepen van een wet, een repressie in de samenleving tot gevolg zal hebben. Dat lijkt mij niet wenselijk. Mijn fractie is niet overtuigd van het belang van het voorliggende wetsvoorstel. Zij is eerder van mening dat een wet die de rechten van collectief protest beperkt of verbiedt, bijdraagt tot een kille samenleving.
Mevrouw Westerveld (PvdA):
Voorzitter. Als er door de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel wordt ingediend, past een woord van waardering voor de initiatiefnemers die doorgaans veel tijd hebben besteed aan het goed vormgeven van hun initiatief en die zich hebben ingezet om dat door die Kamer te loodsen. Ik begin onze inbreng dan ook graag met een positieve grondhouding. Dat wil overigens niet zeggen dat dit wetsvoorstel op de onverdeelde instemming van mijn fractie kan rekenen. Integendeel, de PvdA-fractie vindt dit initiatief op hoofdlijnen onlogisch, onnodig en onverstandig. Zij plaatst vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van grote onderdelen van het voorliggende wetsvoorstel en vindt dat het getuigt van een geloof in de maakbaarheid van de samenleving die niet meer van deze tijd is. Voor het geval dat dit initiatiefwetsvoorstel hier de eindstreep haalt, stellen wij nog een aantal inhoudelijke vragen aan de initiatiefnemers en de betrokken bewindslieden.
Ik begin met het onlogische. Dit initiatiefwetsvoorstel draagt de titel "kraken en leegstand". Daarmee wordt de suggestie gewekt dat de leegstandsparagraaf de tegenhanger is van het absolute verbod op kraken, dat met dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd. Mijn fractie wil de initiatiefnemers graag uitnodigen om nog eens uitleg te geven over die relatie. De grootste kraakpijn, om het zo maar eens te zeggen, komt woningen toe. Die worden immers het meest vaak gekraakt en vervolgens worden die straf- of civielrechtelijk ontruimd. Als we dus al een tegenhanger van een strenger kraakverbod nodig hebben, zou het op dat terrein moeten zijn. We weten echter allemaal dat dit tegenwicht er daar al lang is. Dat staat namelijk in de Huisvestingswet. De leegstandsparagraaf in dit wetsvoorstel heeft betrekking op kantoorruimtes. Wat die ruimtes betreft is de problematiek van een geheel andere orde. Dat geven de initiatiefnemers ook zelf aan.
Voor bedrijfspanden geldt dat sprake is van een grote overcapaciteit. In de memorie van antwoord staat dat er momenteel sprake is van ruim 6,5 miljoen m2 aan leegstand. Intussen stellen wij vast dat gemeenten weinig tot niets in de weg wordt gelegd om grond uit te geven voor kantoorruimte. Bovendien hebben zij daarbij een economisch belang. Ook eigenaren van leegstaande panden worden door de overheid redelijk in de watten gelegd. De overheid gedoogt zogeheten antikraakcontracten met pseudohuurders die zelfs de meest basale woon- en privacybescherming moeten ontberen. De laatste weken zijn we daarop indringend gewezen. Bovendien zijn de kosten van leegstand sinds enige jaren fiscaal aftrekbaar. Dat is dus een bonus voor eigenaren die hun pand onnodig laten leegstaan. Zij willen immers geen genoegen nemen met de lagere huurprijs die inmiddels marktconform is geworden. Wij stellen dan ook een vraag aan de initiatiefnemers van een wetsvoorstel dat onnodige leegstand wil tegengaan. Waarom is dit initiatief niet aangewend om het laatste, ook voor het doel van de initiatiefnemers, contraproductieve element uit ons fiscale bestel te "slopen"? Wij vragen de minister voor WWI hoe hij dit element in het fiscale stelsel waardeert in het licht van het doel van dit gedeelte van het initiatiefwetsvoorstel. Is hij het met ons eens dat een fiscale boete op leegstand wel eens vele malen effectiever zou kunnen zijn dan het opzadelen van gemeenten met een controlefunctie, terwijl zij daarvoor waarschijnlijk niet eens de mankracht hebben? Zo ja, vindt hij het een vruchtbare gedachte om dit element onder de aandacht van zijn opvolger te brengen?
Kortom, het oordeel "onlogisch" is enerzijds ingegeven door het feit dat er in dit wetsvoorstel een verband wordt aangebracht tussen de twee verschijnselen die inhoudelijk weinig met elkaar te maken hebben en anderzijds door het feit dat de maatschappelijke issues ten aanzien van leegstand, waarvoor regelgeving voor de hand zou liggen, ongeregeld blijven.
Dat brengt mij bij het "onnodige oordeel". Uit geen enkele stad waar de kraakproblematiek een issue is, heeft ons een signaal bereikt dat het dubbelinstrumentarium dat met dit wetsvoorstel wordt aangereikt, in een behoefte voorziet. Onze lokale bestuurders beschouwen de leegstandsparagraaf als het zoveelste initiatief uit Den Haag om gemeenten met onnodig veel papierwerk op te zadelen. Het aangescherpte kraakverbod beschouwen ze als een doorkruising van het beleid dat in de praktijk succesvol is gebleken om enerzijds op te treden tegen mensen die het recht in eigen hand denken te kunnen nemen en anderzijds eigenaren van panden scherp te houden ten aanzien van hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheden. Tegen de woordvoerder van de VVD-fractie zeg ik dat we, als we een parallel zouden moeten trekken met auto's, het natuurlijk niet moeten hebben over voertuigen die zo maar gestolen worden. Dan moeten we denken aan oude brikken die al twee of drie jaar lang in een woonwijk staan, zonder dat iemand daaraan iets doet. Dat zou in dit verband de enig mogelijke adequate vergelijking zijn.
Het enige positieve aan dit wetsvoorstel is voor mijn fractie het beoogde artikel 551a van het Wetboek van Strafrecht, dat op het laatste nippertje is toegevoegd naar aanleiding van de recente uitspraak van de Hoge Raad.
Ik ben aangeland bij het onverstandige of misschien moet ik spreken van het disproportionele van dit wetsvoorstel. Mijn fractie kan nog wel meegaan in de gedachte dat het wederrechtelijk kraken eerder in de sfeer van de misdrijven moet worden gezien dan in die van de overtredingen. Ten slotte leven we in een andere tijd dan 30 jaar geleden. Daarvoor willen wij onze ogen niet sluiten. Wel willen wij in dat verband gemarkeerd hebben dat de grootste maatschappelijke pijn niet zo zeer zit in het kraken an sich, als wel in verschijnselen waarmee kraken gepaard kan gaan: het uitwonen van een pand, geluidsoverlast, vernieling en vormen van geweldpleging. De initiatiefnemers hebben schrijnende voorbeelden gegeven om ons ervan te overtuigen dat dit wetsvoorstel goed is. Dat zijn echter allemaal zaken die al meetellen als strafverzwarende omstandigheid. Daarom is de voorgestelde strafverzwaring naar ons oordeel niet strikt noodzakelijk en buiten proporties.
De laatste bedenking is een combinatie van "onnodig" en "disproportioneel". In de schriftelijke vragenronde is de indieners gevraagd om te reflecteren op het recente onderzoek naar de kraaksituatie in Amsterdam. Daarover hebben enkele voorgangers al gesproken. Iedereen kan in een dergelijk rapport zijn eigen accenten of boodschap leggen. Het is mijn fractie opgevallen dat er in Nederland een betrekkelijk evenwicht tot stand is gekomen, waardoor kraken en leegstand geen grote maatschappelijke issues meer zijn. Count your blessings, zou ik zeggen. Dat evenwicht houdt in dat de eigenaar van een pand dat betrekkelijk korte tijd leegstaat, een beroep kan doen op politie en justitie op het moment dat zich daarin ongenode gasten vestigen, terwijl de kraakbeweging – wat daarvan over is – zich van die spelregel bewust is en deze respecteert. Anderzijds geeft het bezit van een woning geen vrijbrief om deze onbeperkt leeg te laten staan en te laten verkrotten. Dit is een belangrijk element dat hierbij naar mijn idee betrokken moet worden. Degene die deze woning wel onbeperkt leeg laat staan en die laat verkrotten, verspeelt op een zeker moment het recht op politie-inzet in het geval dat derden zijn pand in bezit nemen. Hij staat dan juridisch niet met lege handen, want hij kan de gang maken naar de civiele rechter. Tegenover die rechter zal hij moeten uitleggen waarom de situatie nu beëindigd moet worden, terwijl hij die zo lang liet voortbestaan. In dat opzicht kennen wij een lange en rijke kraakjurisprudentie.
De indieners daarentegen zien in het rapport de bevestiging van hun uitgangspunt dat kraken een maatschappelijk probleem is dat een regeling bij formele wet rechtvaardigt. Maar dat is het issue natuurlijk niet. Die formele wet is er al. Het gaat nu om de vraag of we verder zouden moeten gaan. Ten behoeve van de wetsbehandeling van vandaag vraagt mijn fractie de indieners en beide bewindslieden om nogmaals antwoord te geven op de vraag waarom zij menen dat de bestaande regeling tekortschiet. Ik doel op de veronderstelling dat deze regeling meer problemen teweegbrengt dan dat die oplost, terwijl voor het voorliggende wetsvoorstel precies het omgekeerde zou gelden. Alleen als wij op die vraag een goed antwoord krijgen, is het voor ons gelegitimeerd om met dit onderdeel van het wetsvoorstel in te stemmen. Wat dat betreft sluit ik mij graag aan bij de overwegingen van de woordvoerder van de D66-fractie over het invoeren van nieuwe strafbepalingen en de rol van de Eerste Kamer in dat opzicht.
Tot zo ver onze meer fundamentele bedenkingen. Ik keer voor de meer inhoudelijke vragen terug naar de bepalingen die een wet moeten "vullen" die zijn naam al te zeer waarmaakt. De Leegstandswet staat sinds 1993 praktisch leeg. Ik begin met de artikelen 2 en 3. Deze kennen gemeenten de bevoegdheid toe om een verordening op te stellen, inhoudende dat panden die langer leegstaan dan minstens zes maanden bij hen gemeld moeten worden. Vervolgens wordt gemeenten voorgeschreven, een lijst bij te houden van bij hen gemelde panden en van panden die op grond van hun verordening gemeld hadden moeten worden. Dat is een beetje een contradictio: we kennen de bevoegdheid om een verordening op te stellen en een voorschrift om een lijst aan te leggen. We gaan ervan uit dat bedoeld is dat dit voorschrift alleen geldt voor gemeentes die gebruik gemaakt hebben van de bevoegdheid. Anders kunnen wij die twee bepalingen niet met elkaar rijmen.
In de artikelen 5 en 6 staat een aantal bevoegdheden om de eigenaar tot medewerking aan te zetten met als doel, tot beëindiging van leegstand te komen. Die bevoegdheden gaan gelden zodra de leegstand langer duurt dan twaalf maanden of indien de in de verordening genoemde langere termijn wordt overschreden. Als er geen sprake is geweest van een vrijwillige melding, vraag ik mij af waar het nulmoment is om gebruik te maken van de bevoegdheid. Wanneer gaat dus voor het college van burgemeester en wethouders de teller lopen om te bepalen wanneer het mogelijk is om actie te ondernemen? De burger is nog niet aan de orde geweest. Wanneer gaat voor de betrokken burger de teller lopen om te bepalen wanneer hij de gemeente kan vragen, actie te ondernemen?
De eerste bevoegdheid na ommekomst van deze termijn, is de voordracht door het college van burgemeester en wethouders van een gebruiker. De eigenaar is vervolgens verplicht om de voorgedragen gebruiker binnen drie maanden een overeenkomst tot ingebruikname aan te bieden. Deze regel leidt uitzondering als de eigenaar eerder een andere gebruiker vindt. Wat gebeurt er als de eigenaar geen van beide doet? Ligt het dan op de weg van de voorgestelde gebruiker om de overeenkomst langs civiele weg af te dwingen? Heeft hij daarvoor überhaupt een titel, of ligt de bal in dat geval bij de gemeente?
Ook is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de eigenaar te verplichten, binnen een door hem aangegeven termijn voorzieningen te treffen met als doel, het pand weer gebruiksklaar te maken. Waaraan moeten wij in dat verband denken en hoever strekt die bevoegdheid? Geeft deze de gemeente de mogelijkheid om de eigenaar van een kantoorpand, dat almaar leeg blijft staan, te verplichten enige basisvoorzieningen aan te brengen die het pand geschikt maken voor bijvoorbeeld studentenhuisvesting? Zo ja, wie moet deze betalen? En dan, meer fundamenteel: zijn de initiatiefnemers het met ons eens dat dit type instrumenten van gemeenten alleen kunnen worden ingezet in regio's waar geen sprake is van overcapaciteit van kantoorruimtes? In ieder ander geval kan de eigenaar toch eenvoudig wegkomen met een beroep op overmacht? Als de initiatiefnemers dit met ons delen, waar hebben we het dan nog over? Op hoeveel regio's heeft het leegstandscenario betrekking? Waar liggen die regio's?
Voor een gemeente die van dit instrument gebruik wil maken, speelt vervolgens het probleem dat zij actief zal moeten controleren of alle relevante panden worden aangemeld. Hoe zien de initiatiefnemers die controlerende taak voor zich? Moeten gemeenten eigen controle-instrumenten ontwikkelen en zo ja, welke? Hoe staan zij in dit verband tegenover een gemeentelijk meldpunt voor bedrijfspanden die in het register thuishoren? In dit verband stel ik een vraag aan de initiatiefnemers en aan de minister voor WWI. De initiatiefnemers hebben aanname van het amendement-Jansen ontraden, dat het op basis van de verordening aan te leggen register voor het publiek toegankelijk maakt. Het argument voor een dergelijk publiek register zou zijn dat dit aanleiding kan geven tot misbruik. Waaraan denken de initiatiefnemers in dit verband en deelt de minister die vrees?
Als hij die deelt of als hij zich daarbij in essentie iets kan voorstellen, vindt hij dan dat dit argument zo veel zwaarder weegt dan de belangen van burgers die zich bij hun wijk, hun buurt of hun regio betrokken voelen? Is een dergelijk "stiekem" register eigenlijk wel een goede zaak in deze tijd? Of vindt de minister, gesteld dat dit wetsvoorstel vandaag de eindstreep haalt, een publiek register toch geen verkeerd instrument? Is dat register misschien alleen al goed om het signaal af te geven dat de overheid ook van mening is dat mensen iets te zeggen zouden moeten hebben over hun woon- en leefomgeving? Zo ja, is de minister dan bereid om een signaal af te geven aan de gemeenten die met een dergelijk register gaan werken?
Mijn fractie heeft grote bedenkingen bij dit initiatiefwetsvoorstel. De meerwaarde van deze ingreep in de bestaande balans tussen strafrechtelijk ingrijpen enerzijds en bestuurlijk terugtreden en een en ander aan het civielrechtelijke krachtenveld overlaten anderzijds ontgaat ons, met uitzondering van het voorgestelde ten aanzien van artikel 551a van het Wetboek van Strafrecht. Ik hecht eraan om dat te markeren. Ten aanzien van de leegstandsbepalingen stellen wij vast dat de twee zaken die om wetgeving zouden vragen, ongeregeld blijven. Dit, terwijl ten aanzien van de voorgestelde "vulling" van deze regeling diegenen inhoudelijk afhaken die deze paragraaf handen en voeten zouden moeten geven. Wij begrijpen werkelijk niet waarom dat gegeven voor de initiatiefnemers geen argument is geweest om op hun schreden terug te keren, onder het motto beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
Niettemin en desondanks zien wij uit naar een vruchtbare gedachtewisseling met de initiatiefnemers en de beide bewindslieden over de wijze waarop dit wetsvoorstel – mocht het een wet worden – in de praktijk zal uitwerken.
De voorzitter:
Ik constateer dat geen der leden in eerste termijn nog het woord wenst te voeren.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-29-1193.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.