Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010) (32128);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010) (32129);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2010) (32130);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de accijns in verband met Richtlijn nr. 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 (PbEU L 9) (Implementatie horizontale richtlijn accijns) (32031);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de afschaffing van de vliegbelasting (32132);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale onderhoudswet 2010) (32133).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Ik dank de leden wederom hartelijk voor hun inbreng. De inbreng bevat wat mij betreft een heel mooie balans tussen enerzijds waardering voor het vele werk en anderzijds terecht kritische vragen waarop ik zo dadelijk zal ingaan. Ik dank ook wederom de Kamer heel hartelijk voor het feit dat wij vandaag alweer een flink pakket aan fiscale wetgeving kunnen behandelen, ijs en sneeuw trotserend en dat nog maar een week na de Successiewet. In het bijzonder wil ik de Kamer ervoor bedanken dat ook het voorstel voor de horizontale accijnsrichtlijn is toegevoegd, zodat dat tijdig geïmplementeerd kan worden.

Ik onderschrijf van harte de woorden van de heer Leijnse over de loyaliteit van de Kamer. De erkentelijkheid waarover hij het heeft, wil ik ook namens het kabinet zeer graag uitspreken. Natuurlijk heb ik ook de complimenten van andere leden van de Kamer op prijs gesteld. De heer Leijnse sprak zijn bewondering uit voor de antwoorden. Ook de instemmende woorden over grote delen van het fiscale pakket van de heren Essers, Leijnse, De Boer en Ten Hoeve waardeer ik zeer, net als de mooie woorden van de heer Biermans, onder andere over de aanpak van zwarte vermogens. U heeft het al aangegeven, maar ook ik wil graag mijn ambtenaren hartelijk bedanken voor de zeer tijdige en deskundige beantwoording en overigens u ook, want u heeft zeer deskundige vragen gesteld. Het valt mij toch altijd op dat in zo korte tijd een zeer intensieve en deskundige behandeling door deze Kamer plaatsvindt. Wellicht komt het mede doordat het in zo'n kort tijdsbestek plaatsvindt dat men veel intensiever in deze wet zit en de kwaliteit van de vragen ontzettend goed is.

Natuurlijk vind ik dat je waar mogelijk moet splitsen; ik heb daar ook in bewilligd. Het is duidelijk dat wij nu zes verschillende wetsvoorstellen behandelen. Dat geeft de Eerste Kamer een volwaardig recht om haar afwegingen te maken. Het wetsvoorstel uniformering loonbegrip, dat tegelijkertijd met het hele belastingpakket voor 2010 was ingediend bij de Tweede Kamer, maar niet direct zag op implementatie per 1 januari 2010, is evenwel door de Tweede Kamer afgehaakt en komt op een ander moment in deze Kamer terecht. Dat is een mogelijkheid om het op een ander moment te doen. Een aantal van uw leden heeft gevraagd om dat bijvoorbeeld in het voorjaar in te dienen. De praktijk leert echter dat het dan vaak uiteindelijk toch weer in december in deze Kamer ligt. Dan is de druk precies hetzelfde. De heer Leijnse zei al: het heeft een zeker onvermijdelijk karakter dat het per 1 januari ingaat. Bij fiscale wetsvoorstellen komt die druk uiteindelijk toch op de een of andere manier weer in december, of je de Successiewet in april indient in de Tweede Kamer of bijvoorbeeld het wetsvoorstel Excessieve beloningsbestanddelen, waarmee precies hetzelfde is gebeurd. Dat is al in het voorjaar aangeboden aan de Tweede Kamer en uiteindelijk pas in december door de Eerste Kamer behandeld. Kennelijk wordt die druk zo ervaren. Een mogelijkheid is dat je het laat meelopen in de augustusbesluitvorming en het als apart wetsvoorstel indient op Prinsjesdag. Indien het pas ziet op een jaar erna, is er de mogelijkheid dat het wordt afgehaakt – daar ben ik de Tweede Kamer ook voor erkentelijk – zodat u het op een ander moment in deze Kamer krijgt. Overigens hebben wij dan nog steeds een bepaalde druk. Het is niet voor niks dat dat wetsvoorstel al op Prinsjesdag van dit jaar is ingediend en dat het ziet op 1 januari 2011. Dat heeft te maken met de lange implementatietijden die niet alleen de inhoudingsplichtigen, maar ook de softwareleveranciers en de Belastingdienst in de praktijk nodig hebben om de hele loonheffingsketen aan te passen op basis van zo'n ingrijpend voorstel. Dan is er nog steeds niet heel veel ruimte. Ik hoop dan ook dat het wetsvoorstel uniformering loonbegrip ruim voor het zomerreces – hoe eerder hoe beter in verband met de praktijk – door de Eerste Kamer kan worden behandeld, zodat er ook nog tijd is voor implementatie per 1 januari 2011.

Het fiscale pakket was inderdaad weer omvangrijk, maar tegelijkertijd was er vanuit de samenleving behoefte aan maatregelen. Ik wijs in dit verband op de anticrisismaatregelen die voor een groot deel de sfeer bepalen in dit Belastingplan. Wij vonden het belangrijk om die maatregelen te nemen en de enige mogelijkheid om ze ook daadwerkelijk per 1 januari 2010 te laten ingaan, is om ze via het Belastingplan te laten lopen. Ik heb kennis genomen van veel waardering van het bedrijfsleven, van MKB Nederland, VNO/NCW en LTO. Verschillende groeperingen in het bedrijfsleven hebben met waardering kennis genomen van alle fiscale maatregelen, juist om bedrijven een extra zetje te geven in deze crisis. Aan het adres van de heer De Boer merk ik op dat het inderdaad juist goed is voor burgers, want wij kunnen de mensen op dit moment het beste op deze manier helpen en niet zozeer door hun eigen koopkracht te verhogen. De koopkracht van burgers over twee crisisjaren heen is positief gebleven. Dat is heel bijzonder, maar we mogen niet vergeten dat dit statische plaatjes zijn en dat de zogenaamde dynamische koopkrachtplaatjes van mensen die bijvoorbeeld hun baan verliezen veel dramatischer zijn. Die mensen "zakken" in een keer 30%, 40% of 50% in inkomen. Dat kan de overheid niet aan de kant van de burger zelf oplossen. De enige manier om dat te voorkomen of om zoveel mogelijk te bespoedigen dat iemand weer een nieuwe baan krijgt, is door het ondernemerschap te bevorderen en de bedrijvigheid aan te jagen. Dat is ook de inzet geweest van het kabinet in het Belastingplan dit jaar: het stimuleren van de bedrijvigheid, niet zozeer alleen vanwege de ondernemers als wel omdat dit de beste manier is om de burgers te helpen. Daarmee worden geen inkomensondersteunende maatregelen genomen, maar wordt voor werkgelegenheid gezorgd zodat de burgers zelf voldoende werk kunnen krijgen of hun baan kunnen behouden.

De behandeling in december houdt in dit verband altijd een zekere handicap in. Ik ben mij daarvan bewust. Daar waar mogelijk zal ik een en ander bespoedigen om de druk wat te verdelen. Soms strandt een poging daartoe vanwege een langere behandeling door de Tweede Kamer, maar ik ben ervan overtuigd dat zij het wetsvoorstel Uniformering loonbegrip op tijd kan behandelen doordat het zo vroeg is ingediend, namelijk anderhalf jaar tevoren. Ik ben ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel de Eerste Kamer heel tijdig zal bereiken en op een moment kan worden behandeld, waarop zij weinig fiscale wetsvoorstellen te behandelen heeft.

Er was een voorstel in dit pakket dat niet per se voor 1 januari hoefde te worden behandeld en dat was de afschaffing van de vliegbelasting. Daar moeten we echter ook niet al te lang mee wachten, want dat zou tot onzekerheid leiden. De vliegbelasting stond al op nul en formeel had dat voorstel buiten dit pakket kunnen blijven, maar bij alle andere voorstellen zie ik daar de mogelijkheid niet voor. Behalve het voorstel uniformering loonbegrip richten de andere voorstellen, zoals het Belastingplan zelf, het OFM en de Fiscale vereenvoudigingswet zich op het komende belastingjaar.

Ik zal in blokjes op de vragen ingaan. In blok 1 zal ik in het algemeen ingaan op onder andere de fiscale agenda. Blokje 2 is ondernemerschap, de dga en de vennnootschapsbelasting, blokje 3 is vergroening, blok 4 is kleine banen en arbeidsmarkt, blok 5 bestaat uit overige onderwerpen van het Belastingplan en het OFM, blok 6 is vereenvoudiging en blok 7 bestaat uit de overige onderwerpen die niet in het fiscaal pakket zitten. Ik vond het opvallend dat de Kamer, overigens terecht, de aandacht heeft gevraagd voor de behandeling en de duur van de behandeling van deze wetsvoorstellen, maar dat een heel groot deel van haar vragen niet op dit fiscale wetsvoorstel ziet maar betrekking heeft op andere onderwerpen. Ik vond dat opvallend. Misschien is het omdat de schriftelijke behandeling zo goed is geweest. Misschien was er daarom minder urgentie om hierover te spreken. Er is in de inbreng in ieder geval ruimte gevonden om het over onderwerpen te hebben die niet tot het Belastingplan en de overige wetten behoren. Ik vind dat een goed teken.

De heer De Boer vroeg naar de opmerking in de memorie van toelichting over de fiscale agenda voor 2010 en daarna. Het Belastingplan bevat maatregelen specifiek voor 2010, waaronder crisismaatregelen, maar ook een aantal structurele maatregelen. De vergroeningsmaatregelen die in 2010 worden genomen, lopen gewoon structureel door. Het gaat om 2010, maar ook om de jaren daarna. De ombouw van de bpm, die in het vorige Belastingplan stond, betreft een aantal jaren. Het is een vergroeningsmaatregel die niet op één jaar alleen ziet. Logischerwijs loopt zo'n maatregel structureel door.

Er bestaan geen taboes. De studiecommissie heeft echter wel duidelijk als opdracht meegekregen dat mogelijke voorstellen zullen worden getoetst op de gevolgen voor de economie. De heer De Boer haalde een citaat aan: "Als ingrepen ertoe leiden dat het vestigingsklimaat verslechtert, is degene die uiteindelijk de rekening betaalt de burger." Dat sluit niets uit, maar ik heb wel een bepaalde duiding meegegeven. Een van de voorwaarden waaraan de fiscale voorstudiecommissie toetst, is het vestigingsklimaat. Ik sluit bij voorbaat niks uit, maar het is wel een heel belangrijke toetssteen voor het beoordelen van maatregelen.

Ik kom op de voortgang van het stimuleringspakket. Op Verantwoordingsdag, de tweede woensdag in mei, zal het kabinet berichten over de eerste effecten van de stimuleringsmaatregelen. De heer Biermans vroeg naar de rapportcijfers voor dienstverlening. Ik ben blij dat die waarderingscijfers van burgers en bedrijven zijn gestegen. Ik meen dat de heer Biermans een 6,7 afrondde naar een 6. Nu begrijp ik waarom hij indertijd zulke lage cijfers had op de lagere school. Een 6,7 vind ik een mooie 7 min. De eerste prioriteit is het op orde brengen van de telefonische bereikbaarheid. Dan gaat het mij om de capaciteit, maar ook om de kwaliteit. Je moet niet alleen kijken naar de tijd die iemand moet wachten, maar ook naar de kwaliteit van de reactie. Het gaat om de tijdigheid van een aantal dienstverleningsprocessen, zoals het verstrekken van omzetbelastingnummers en het beantwoorden van bezwaarschriften en klachten. Dat moet beter. Wij hebben een aantal maatregelen getroffen. Toen ik als staatssecretaris aantrad, trof ik een Belastingdienst aan waar een aantal dingen niet goed ging. De dienst was geconfronteerd met enorm veel veranderingen en extra taken, vaak gecombineerd met bezuinigingen. Die combinatie is absoluut niet goed gevallen. Wij zijn begonnen met een sterke verbetering daarvan. Mijn ambitie is absoluut om aan verbetering te blijven werken. Ik heb een plan van aanpak waar ik regelmatig over rapporteer. In het voorjaar heb ik McKinsey gevraagd om een kritisch advies. Dat advies hebben wij inmiddels geïmplementeerd. De voortbrengingsketen, de IV-keten hebben wij drastisch hervormd. Dat gaat absoluut zijn vruchten afwerpen. Sommige dingen duren bij zo'n grote organisatie wel eens wat langer dan je zou willen, maar de stijgende lijn is ingezet. Wij gaan er absoluut heel hard mee verder.

Hoe kan het dat de gepercipieerde pakkans bij adviseurs zo laag is? Dat is inderdaad een opvallend gegeven. Burgers en bedrijven denken er anders over. Het antwoord op deze vraag is eigenlijk dat ik het zelf ook niet weet. Het vergt nadere analyse. Ik heb de Belastingdienst gevraagd om met de adviseurs om tafel te gaan zitten om dit te bespreken. Wij willen meer grip op dit cijfer, meer achtergrond rond dit cijfer krijgen. Ze zijn absoluut een belangrijke schakel tussen de Belastingdienst en ondernemers, zeker voor het mkb. Daar betrekken wij ze dan ook duidelijk bij, bijvoorbeeld als het gaat om horizontaal toezicht. Ik ben daarom heel benieuwd hoe dit cijfer tot stand is gekomen. Dat gaan wij ook met ze bespreken.

De heer Leijnse heeft gevraagd welke faciliteiten openstaan voor ib-ondernemers. Het zal duidelijk zijn dat ik nu aan het tweede blokje ben toegekomen, de fiscale faciliteiten en het ondernemerschap, de dga en de Vpb. De heer Leijnse vroeg ook naar innovatie. Innovatie is inderdaad heel belangrijk. Het ligt mij ook na aan het hart. Het is een van de drie speerpunten waar ik aan het begin van mijn aantreden op ingezet heb. Ook in dit stimuleringspakket gebeurt er heel veel op dat punt. De WBSO is bijvoorbeeld fors geïntensiveerd. Innoverende ondernemers en ib-ondernemers hebben ook faciliteiten voor innovatie. Zij hebben uiteraard de ondernemersfaciliteiten in het algemeen, die voor ib-ondernemers vaak zelfs nog wat ruimer zijn dan voor dga's, omdat op het gebruikelijk loon geen faciliteiten van toepassing zijn voor de dga. Daarnaast zijn er specifieke fiscale faciliteiten in verband met speur- en ontwikkelingswerk, die ook openstaan voor ondernemers. De S&O-aftrek is in 2010 € 12.031. Ook de S&O-afdrachtvermindering, die geldt voor de werknemers van die ondernemer, is van toepassing op deze ib-ondernemers.

Overigens kan de ib-onderneming bij een succesvolle uitvinding overstappen naar de bv-vorm. Ik heb in de Tweede Kamer al toegezegd dat dat geruisloos kan. Een ib-ondernemer, een Willie Wortel die iets heeft uitgevonden dat ineens ontzettend succesvol lijkt te gaan worden, kan op dat moment geruisloos het immaterieel activum doorschuiven naar een bv. Zeker na invoering van de flex-bv, die hopelijk binnenkort in deze Kamer zal verschijnen, zie ik geen overwegende redenen meer voor een ondernemer om de ib-vorm te kiezen, anders dan wat je in de praktijk vaak hoort, een fiscaal geïndiceerde onderneming. Zeker als de flex-bv is ingevoerd, zal het uit het oogpunt van risicospreiding, kapitaalscheiding, een duidelijkere scheiding tussen privé en bedrijf, vaak veel beter zijn als de ondernemer zijn onderneming in de bv-vorm zou ontplooien. Hij wordt daar echter vaak in belemmerd door het feit dat hij meer belasting gaat betalen als hij van de ib-vorm overstapt naar de bv-vorm, omdat de ib-ondernemer heel veel fiscale faciliteiten kent, terwijl de bv-ondernemer, de dga, op het gebruikelijk loon die fiscale faciliteiten niet kent, maar gewoon de volle mep betaalt. De ib-ondernemer heeft echter de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling.

De heer Leijnse (PvdA):

De staatssecretaris spreekt nu over een succesvolle innovatie bij een ib-ondernemer en de mogelijkheid om in geval van zo'n succesvolle innovatie geruisloos over te gaan naar het bv-regime. In de memorie van antwoord wordt echter niet gesproken over een succesvolle innovatie, maar over een octrooi, een innovatie die tot een octrooi heeft geleid. Die zou dan aanleiding kunnen zijn om over te gaan naar het bv-regime. Zit daar nog iets tussen?

Staatssecretaris De Jager:

Het octrooi behoort in ieder geval tot die categorie van innovatie. Innovatie is in dit geval echter breder. Het is of al een octrooi ofwel het ziet toe op een project dat met een WBSO-verklaring is onderbouwd en waarbij het immaterieel activum voortvloeit uit dat project dat via een WBSO-verklaring is onderbouwd. Maar octrooi valt sowieso in die categorie.

De heer De Boer heeft nog gevraagd naar de effecten van de S&O-maatregel. De faciliteit speur- en ontwikkelingswerk is inderdaad een succes gebleken. Een overschrijding moet echter wel gecompenseerd worden. Wij doen dat niet, zoals bij een aantal maatregelen, in het lopende jaar, maar het wordt gecompenseerd in het jaar daarop. Nu hebben wij de beschikbare enveloppen S&O 2010. Wij hebben het zo ingezet dat het fiscaal stimuleringspakket 2009 en 2010 in stand kan blijven en daarmee ook de tijdelijk verhoogde percentages afdrachtvermindering kunnen blijven bestaan. Het zou immers vreemd zijn als wij met de ene hand percentages verhogen en met de andere hand percentages weer omlaag brengen omdat er een overschrijding gecompenseerd moet worden. Daarnaast heeft het kabinet gekozen voor tijdelijke verdere intensivering van de S&O-faciliteit, in het kader van de incidentele compensatie lastenverzwaring 2010 voor ondernemers. Het succes van de regeling hoeft niet per se te betekenen dat in 2010 het budget voor ondernemers wordt beperkt, want inclusief de genoemde tijdelijk verdere intensivering is er in totaal 700 mln. beschikbaar voor fiscale S&O-faciliteiten.

De heer Laurier is ingegaan op de opmerking van het Centraal Planbureau dat de zzp'ers zorgen voor een flexibele laag die tot verborgen werkloosheid kan leiden. Het Belastingplan bevat maatregelen ter bevordering van ondernemerschap. De mkb-winstvrijstelling wordt verhoogd, dus men betaalt over de eerste 12% winst geen belasting. Voorts vervalt het urencriterium voor de mkb-financieringsinstellingen, zodat ook deeltijdondernemers – de ondernemers die starten vanuit een baan – worden geholpen, wat tot nu toe niet gebeurde. Daarnaast wordt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek fors verruimd en is er de tijdelijke willekeurige afschrijving. Ook zzp'ers die zich kwalificeren als ib-ondernemer kunnen gebruikmaken van deze faciliteiten. Zij hoeven niet eens meer het urencriterium te halen, maar moeten alleen voldoen aan het criterium dat zij winst uit onderneming halen. Om die reden heeft het PZO, de grootste belangenbehartiger voor zzp'ers, op Prinsjesdag in een persbericht laten weten tevreden te zijn met de maatregelen voor het fiscaal bevorderen van ondernemerschap, omdat juist zzp'ers hiervan in deze crisis profiteren.

De heer Laurier heeft voorts opgemerkt dat in tijden van crisis de klappen niet vallen bij onderzoeksmedewerkers. Hij vraagt zich derhalve af of het verhogen van de WBSO-budgetten dan wel de juiste maatregel is. Naar de mening van het kabinet is er een risico dat S&O-personeel verloren gaat doordat bedrijven die moeten bezuinigen en inkrimpen de neiging zouden kunnen hebben – dat gevaar hebben zij ook gecommuniceerd – om te snijden in kosten die pas op langere termijn tot rendement kunnen leiden. Juist de langere termijn S&O zou bedreigd kunnen worden door de crisis. Om die reden hebben wij in overeenstemming met het ministerie van Economische Zaken, die daar eveneens een reële dreiging in zag, besloten de WBSO-budgetten te verhogen.

Vervolgens een opmerking over de verliesverrekening. De heer Essers vraagt waarom de carry-backtermijn twee jaar wordt, terwijl de carry-forwardtermijn met drie jaar wordt ingekort. Het antwoord op die vraag is heel simpel: het kost geld om de carry-backtermijn met twee jaar te verlengen en dat geld moet ergens vandaan komen. In het overleg met het bedrijfsleven hebben wij aangegeven dat wij een verkorting van de carry-forwardtermijn moeten doorvoeren omdat wij anders op een andere plaats de belasting zullen moeten verhogen. Vanuit het bedrijfsleven is aangegeven dat een aantal bedrijven – dat heeft te maken met IFRS-regels – aan waarde verliezen als zij een bepaalde termijn niet halen. Als wij dus terug zouden gaan naar zes jaar carry forward voor iedereen, kan dat in IFRS-termen een te korte periode zijn om dat latente verlies nog op de balans te houden als mogelijk nog te verrekenen verlies. Omdat er bij het midden- en kleinbedrijf, evenals bij een aantal grote bedrijven, een grote behoefte is om wel een aantal jaren extra terug te verrekenen, hebben wij besloten dat men kan kiezen uit twee mogelijkheden. Wij dekken dus de maatregel grotendeels wel uit het verkorten van de carry-forwardtermijn, maar bedrijven die dat niet willen, kunnen kiezen voor het oude regime. Het is gunstig als men kan kiezen voor de oude of de nieuwe regeling, omdat men van deze maatregel nooit slechter kan worden, als men tenminste de goede keuzes maakt.

De leden van de CDA-fractie vragen om een heroverweging van het standpunt dat winstneming op ongerealiseerde stille reserves ter voorkoming van verliesverdamping niet is toegestaan. Ik vind de stelling dat niet meer maar ook niet minder dan de behaalde totaalwinst in de heffing betrokken dient te worden, te absoluut. De beperking van de termijnen van de verliescompensatie is een welbewuste wettelijke inbreuk op het uitgangspunt dat er wordt geheven over de totaalwinst. Als de belastingplichtige verliesverdamping tracht te voorkomen binnen de kaders van wet en jurisprudentie, heb ik daar geen enkel bezwaar tegen. De Belastingdienst zal zich daarbij redelijk en constructief, om de woorden van de heer Essers maar weer eens te gebruiken, opstellen. Ik ga er daarbij van uit dat het gaat om eigen verlies van de onderneming en niet om gekochte verliezen. Er is ook geen bezwaar tegen een stelselwijziging als je als belastingplichtige daarbij het bedrijfseconomische waarderingssysteem wijzigt ter voorkoming van verliesverdamping, mits die wijziging in overeenstemming is met goed koopmansgebruik en mits het gaat om eigen verlies. Die twee toezeggingen kan ik doen.

Ik ga in op de bedrijfsopvolgingsregeling. De heer Essers vraagt om iets wat analoog is aan het Deutsche Umwandlungssteuergesetz. Het is interessant dat de heer Essers met het oog op de vereenvoudiging juist het belastingstelsel van Duitsland aanhaalt. Dat is namelijk niet altijd een even eenvoudig systeem, zo is mij bekendgemaakt. Het is natuurlijk wel van belang om de regels waar mogelijk op elkaar af te stemmen. Ik streef er dan ook naar om de verschillende regelingen, voor zover het daarbij gaat om vergelijkbare situaties, op dezelfde wijze vorm te geven. In de genoemde Duitse wet zijn de fiscale bepalingen rondom fusies, splitsingen en omzettingen van de onderneming in een vennootschap samengebracht in één wet. Het samenbrengen van de verschillende regelingen heeft voor- en nadelen. Een voordeel is dat de regelingen overzichtelijk bij elkaar staan. Een belangrijk nadeel, dat zeker geldt in ons eigen fiscale stelsel, is dat de belastinggrondslag dan niet meer kan worden afgeleid uit één wet. Daarvoor zijn dan meer wetten noodzakelijk. Het is de vraag of een dergelijke vormgeving uiteindelijk in de praktijk efficiënter en duidelijker uitpakt.

De heer Biermans vraagt naar de doorschuiving door de dga. De doorschuifregeling bij schenking van ab-aandelen is bedoeld voor reële bedrijfsopvolgingen. De dienstbetrekkingseis zorgt ervoor dat de opvolger een bepaalde betrokkenheid heeft bij de onderneming en dus een echte opvolger is. Een zzp'er beweert in zijn samenstel van feiten en omstandigheden bij de aanvraag van een VAR juist dat er over het algemeen niet zo'n strakke connectie is tussen hem en de opdrachtgever. Hij heeft wel het voordeel dat geen werknemerspremies hoeven te worden afgedragen. Vaak geniet hij ook nog eens van ondernemersfaciliteiten. Om het genoemde ook op te zetten voor de zzp'er, is in de gekozen systematiek niet juist. Het gaat immers juist om een sterke betrokkenheid tussen de onderneming en een echte opvolger. Ik zeg wel tegen de heer Biermans dat voor de doorschuifregeling inkomstenbelasting de vijfjaarseis niet geldt. De claim wordt echter uiteindelijk behouden. Daarom hebben wij de vijfjaarseis niet gesteld. Overigens is dat in afwijking van de BOR, die wij vorige week bij de behandeling van de Successiewet hebben besproken. Daarbij geldt wel een vijfjaarseis.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb de indruk dat de staatssecretaris vandaag sneller gaat dan de treinen.

Ik heb in de schriftelijke voorbereiding gevraagd waaraan een werknemer moet voldoen om onder deze regeling te vallen. Het antwoord was dat een parttimedienstverband voldoende is. Kan de staatssecretaris nader duiden wat hij daaronder verstaat?

Staatssecretaris De Jager:

Dat is een specifiek geval waarbij een precieze grens moet worden getrokken. Daar kom ik in de tweede termijn nog op terug, zodat ik een scherpe grens kan trekken.

De heer Biermans (VVD):

Om die reden ben ik in deze plenaire behandeling verder ingegaan op de zzp'er. Een zzp'er is immers heel goed in staat om ook een duurzame band, zij het een kleine band, met het bedrijf te hebben. Dat was de link met het parttimedienstverband.

Staatssecretaris De Jager:

Het is overigens denkbaar dat de zzp'er daarbij op gespannen voet komt te staan met de afgegeven VAR. Ik zeg niet dat het zo is, maar het is denkbaar.

De heer Biermans (VVD):

Ik vind dit een afleidingsmanoeuvre. Ik heb het over een serieuze zzp'er die meer opdrachtgevers heeft. Een van die opdrachtgevers is het bedrijf dat voor overname in aanmerking komt. Ik kan mij voorstellen dat een zzp'er daar tien uur per week werkt.

Staatssecretaris De Jager:

De band van een zzp'er met een opdrachtgever is over het algemeen wat minder dan de band van een werknemer met zijn werkgever, maar daar kom ik in tweede termijn op terug.

Voorzitter. De heer Essers heeft gevraagd naar de onderworpenheidstoets bij de deelnemingsvrijstelling. Inzake de onderworpenheidstoets en de renteaftrekbeperkingen bij buitenlandse dochters bestaat er volgens mij geen spanning tussen de uitleg in de nota naar aanleiding van het verslag en de memorie van antwoord. Er staat inderdaad een extra zin in de memorie van antwoord, maar die is alleen bedoeld als extra toelichting. In de memorie van antwoord is geen strengere uitleg bedoeld dan in de nota naar aanleiding van het verslag.

Dan kom ik bij de Sinterklaasbrief. Ik ga in op de keuze voor een meer territoriale benadering van filialen en het voornemen om de renteaftrekbeperkende maatregelen in combinatie met de grensoverschrijdende fiscale eenheid in te voeren. Dat heeft te maken met het feit dat wij bezwaren zagen in het fiscale-eenheidsregime en het feit dat we geen grensoverschrijdende fiscale eenheid hebben. Wij hebben hiermee mede beoogd een gelijke behandeling van buitenlandse filialen en buitenlandse dochters. De heer Essers weet dat de verliezen van buitenlandse dochters alleen bij liquidatie onder bepaalde voorwaarden geïmporteerd kunnen worden, terwijl voor vaste inrichtingen een veel ruimer regime geldt.

Eigenlijk is de achterliggende vraag waarom de verliezen in het buitenland ons aangaan. Waarom zou de Nederlandse belastingbetaler moeten betalen voor verliezen die in het buitenland worden gemaakt? Daar is één belangrijke reden voor te geven, namelijk wanneer het ondenkbaar kan worden geacht dat de verliezen in het buitenland nog worden verrekend door liquidatie van de betreffende eenheid, ofwel het buitenlandse filiaal, ofwel de buitenlandse dochter. Daar is de liquidatieverliesverrekening voor. Om die reden is in de brief het voornemen kenbaar gemaakt om de liquidatieverliesverrekening ook bij vaste inrichtingen mogelijk te maken. Het wordt vaste inrichtingen niet langer toegestaan om het verlies in de eerste jaren te importeren in de Nederlandse grondslag, terwijl ze daarna misschien gewoon weer winstgevend worden. Dat is een fundamentele afweging. Daarnaast zien wij ook dat het een constructiegevoelige maatregel is. Anders zou die maatregel geen geld opbrengen. Dat zou althans alleen in de rentesfeer zo zijn. Als je ervan uitgaat dat het altijd goed komt, dan zou het alleen in de rentesfeer geld opbrengen. Wij zien echter ook dat er op dit feit wordt geconstrueerd.

Ook is gevraagd of dit de fiscale concurrentiepositie zal aantasten en om hoeveel bedrijven het gaat. Het gaat om 1500 tot 2000 bedrijven, die voor zover nu bekend vaste inrichtingen hebben. Die leiden natuurlijk lang niet allemaal verlies. De maatregel zou voor bedrijven met verlieslijdende buitenlandse filialen niet positief zijn. Daartegenover staat dat het bijdraagt aan een evenwichtiger verdeling van de druk van de vennootschapsbelasting tussen enerzijds nationaal opererende ondernemingen en anderzijds internationaal opererende ondernemingen. Dat was een van de aanzetten tot deze discussie. Het is een maatregel die goed verdedigbaar is, die Europees houdbaar is en die bovendien leidt tot de doelstelling waar het in deze Sinterklaasbrief om te doen is geweest.

Overigens heeft de heer Essers gevraagd naar de koppeling. Die zou in het consultatiedocument niet aan de orde zijn gekomen. In de consultatie is dit als een suggestie ingebracht. Ik heb het dus niet geconstateerd. Tijdens de consultatie waren veel mensen aan het schieten op de renteboxen, op de earningsstrippingsmaatregel en in iets mindere mate op de deelnemingsrentebeperking. Een van de suggesties was om hier iets aan te doen. Dat is tijdens de consultatie naar voren gekomen met het oog op de doelstelling om tot een evenwichtiger belastingheffing te komen.

De heer Essers (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor deze uitvoerige toelichting, maar die hinkt toch op twee gedachten. De zeer fundamentele overweging maakt een eind aan een stelsel dat sinds 1914 functioneert, namelijk dat vaste inrichtingen nu op dezelfde wijze zullen worden behandeld, zeker wat de verliesrekeningen betreft, als buitenlandse dochters. Dat is nogal wat. Ik vind het merkwaardig dat dit in een brief tot uitdrukking komt. Je kunt dit vergelijken met de stelling dat vanaf nu alle ondernemingswinsten volstrekt rechtsvormneutraal worden behandeld. Dan zou je dat ook voor de binnenlandse situatie moeten doen. Ik vind dit een zeer fundamentele beleidswijziging, waarvoor volgens mij een breder debat nodig is. Of is dit alleen bedoeld als een aankondiging die verder wordt uitgewerkt? Ik kan mij er heel goed in vinden dat dit een fundamentele wijziging zou kunnen zijn, maar nogmaals, dat zou dan in een breder kader moeten gebeuren.

Vervolgens zegt de staatssecretaris dat hij vreest voor oneigenlijk gebruik, namelijk dat na een verlieslijdende periode het filiaal op het moment dat het winstgevend wordt, wordt omgezet in een dochtervennootschap. Voor die situatie geldt artikel 13c, de antimisbruikbepaling. Je kunt je ook afvragen waarom artikel 13c niet wordt aangepast op dat vermeende oneigenlijke gebruik.

Staatssecretaris De Jager:

Ik kan toezeggen dat het in dit geval geen aangekondigd decreet van mij is, of dat dit per direct zo wordt gedaan. Het voorstel wordt in een wetsvoorstel gegoten, dat zal de normale behandeling krijgen en zoals ik het nu zie, zal het in deze Kamer als een apart wetsvoorstel worden behandeld, zodat zij voldoende ruimte krijgt om een afweging te maken. Het is geen beleidsbesluit, waarmee ik de vaste inrichting even de nek omdraai.

Het tweede aspect is 13c, de antimisbruikbepaling. We hebben wel overwogen om dit artikel te gebruiken, maar dan nog is antimisbruik slechts een tweede of derde reden die ik heb gegeven. Dit is niet zozeer om een rechtsvormneutrale belasting te heffen, maar de hoofdreden is de vraag: waarom moeten wij opdraaien voor buitenlandse verliezen? Waarom moet dat? Er zijn omstandigheden denkbaar waarbij dit mogelijk is en waarbij dit te verdedigen is, zoals de huidige liquidatie van de verliesrekening, maar bij de vaste inrichting is het regime veel ruimer, waardoor er toch verliesimport is naar de Nederlandse winstbelastinggrondslag en de Nederlandse belastinggrondslag wordt verminderd met een in het buitenland gerealiseerd verlies. Er is hier weinig voor te zeggen in vergelijking met nationale ondernemingen. Dit is de belangrijkste drager. Het antimisbruikargument speelt een achterliggende rol, waarbij het niet ondenkbaar is dat het verder aanscherpen van artikel 13c een oplossing zou kunnen bieden, omdat de winst die voortkomt uit de vaste inrichtingen vaak onzichtbaar kan worden gemaakt – dan zeg ik het nog een beetje vriendelijk – in het samenspel van ondernemingsactiviteiten van een bepaalde internationaal opererende onderneming die in een land plaatsvinden. Dat zal ogenschijnlijk ook nog lastig zijn. Het eerste argument is veruit het belangrijkst. Daarbij is mooi meegenomen dat wij op een eenvoudige manier, zonder allerlei antimisbruikaanscherpingen, dat antimisbruik ook hebben meegenomen.

De heer Essers (CDA):

Het is algemeen bekend dat vooral banken gebruik maken van buitenlandse vaste inrichtingen. Vreest de staatssecretaris niet dat wij daarvan een nadelig effect zullen ondervinden als wij dit gaan inperken?

Staatssecretaris De Jager:

Ik kan nu natuurlijk een grapje maken over een bankenheffing, maar dat zal ik maar niet doen. Ik denk zeker dat bepaalde sectoren deze regeling in het verleden hebben gebruikt. Wij zagen soms zelfs dat ze structureel in een bepaald land verlies leden, zonder dat er ook maar enig zicht op was dat er in dat land ooit winst zou worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat men uit prestigeoverwegingen in dat land wilde blijven. Dat is voor deze staatssecretaris reden te meer om te zeggen dat het tijd wordt om dit te heroverwegen. Het punt van het algemene vestigingsklimaat zie ik uiteraard ook en wij zullen daarover nader in overleg treden met het bedrijfsleven. Wij moeten het op zo'n manier doen dat het niet een overwegende slag toebrengt aan ons vestigingsklimaat. Ik verwacht dat ook niet, want met de opbrengst nemen wij weer allerlei voor het bedrijfsleven positieve maatregelen in de sfeer van de vennootschapsbelasting. Wij moeten dus zorgen voor een evenwicht tussen de opbrengst en het terugsluizen. Verder moeten wij tussen internationaal en nationaal opererende ondernemingen de belastingheffing wat meer in evenwicht brengen. Al met al denk ik dat wij het vestigingsklimaat niet in het bijzonder schaden. Nederland had op dit punt een tamelijk ruim regime. Wij hebben nog steeds de liquidatieverliesverrekening. Als het onverhoopt in een land toch slecht gaat met een dochter en het echt niet anders kan dan dat deze wordt geliquideerd, houden wij een fiscale faciliteit, zodat wij de mentaliteit waarmee wij in 1918 de deelnemersvrijstelling hebben ingevoerd, nog steeds steunen, omdat wij willen dat ons internationale bedrijfsleven de vleugels uitslaat over heel de wereld.

De heer Essers vroeg ook naar de verhouding met belastingverdragen. De impact van deze maatregel op de belastingverdragen zal in het uiteindelijke wetsvoorstel uiteraard aan bod komen. De impact lijkt beperkt, want een en ander heeft geen impact op het begrip vaste inrichting in die verdragen. In het desbetreffende artikel wordt bepaald wanneer er sprake is van een vaste inrichting. Het heeft ook geen impact op het verdragsartikel dat ziet op het deel van de winst dat wordt toegedeeld aan de vaste inrichting. De maatregel heeft dus geen invloed op de verdeling van de heffingsrechten tussen de verdragslanden.

De heer Essers vroeg ook of de maatregel geldt voor onroerend goed. Ja, dat ligt wel voor de hand. Hiermee wordt een direct gehouden buitenlandse onroerende zaak hetzelfde behandeld als een buitenlandse onroerende zaak die wordt gehouden via een buitenlandse dochtervennootschap. Dat sluit aan bij de gedachte om buitenlandse filialen en buitenlandse dochters zoveel mogelijk gelijk te behandelen.

Is er bij de thincapregeling eventueel sprake van strijd met het EU-recht? Zo vroeg de heer Essers. Welnu, dat is niet het geval. De spanning op het punt van de aftrekbeperking voor deelnemersrente wordt veroorzaakt doordat er in combinatie met het fiscale eenheidsregime mogelijk een soort Bosalproblematiek ontstaat, namelijk wel aftrek voor binnenlandse, maar niet voor buitenlandse deelnemingen. Wij weten niet zeker dat die problematiek ontstaat, want er zijn zeker te verdedigen achtergronden, maar de mogelijkheid is denkbaar dat Europeesrechtelijk dit probleem ontstaat. Het is een zeer reëel probleem, maar bij de huidige thincapregeling speelt dat geheel niet, want die regeling maakt geen onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse deelnemingen.

De heer Essers vroeg ook om een reactie op het WFR-artikel inzake de rentebox. Dit betrof het voorstel van De Wit als antwoord op eventuele buitenlandse tegenmaatregelen. Het is een interessant artikel, maar het raakt niet aan de overweging die ik nu heb gemaakt in de Sinterklaasbrief over de rentebox. Mijn voorkeur gaat ernaar uit om een verplichte rentebox alleen in te voeren als zowel de belangen van Nederlandse hoofdkantooractiviteiten als die van buitenlandse investeerders voldoende kunnen worden gewaarborgd. Omdat met name het laatste niet voldoende zeker was, hebben wij besloten om op dit moment niet met een voorstel voor de rentebox te komen. De reden daarvoor was niet de vrees voor eventuele tegenmaatregelen van andere landen.

De heer Leijnse had het over fiscale vergroening anders dan CO2. De heer Leijnse noemde een aantal positieve punten van elektrisch vervoer. Ik ben het daar helemaal mee eens en het kabinet stimuleert dit zeker. Wat de fiscale vergoeding betreft ligt het accent al jaren, in elk geval sinds mijn aantreden, op het stimuleren van zuinigere en schonere auto's via de autobelastingen. Dat is ook succesvol gebleken. Als je kijkt naar de autoverkopen in Nederland, is het opvallend hoe veel meer van die zeer zuinige modellen in Nederland worden verkocht in vergelijking met de rest van Europa. Het verschilt bijna een factor tien in Nederland ten opzichte van de Europese markt. Die fiscale maatregelen hebben dus een enorm grote verkoopimpuls betekend. Met name de 14%-bijtelling, een in de perceptie heel sterk meespelende belasting bij leaserijders, maar natuurlijk ook de vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting en de bpm, hebben ertoe geleid dat deze auto's in Nederland heel veel worden verkocht. Dit belastingplan bevat ook weer maatregelen om de CO2-uitstoot te reduceren en maatregelen om de schoonste dieselmotoren te stimuleren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een korting op de bpm voor 2011 – want eerder mogen wij immers niet – voor dieselpersonenauto's die reeds voldoen aan de toekomstige Euro-6 norm, waardoor met name de NOx-uitstoot wordt beperkt. Daarmee is overigens naar huidige inzichten dat type dieselauto ongeveer zo milieuvriendelijk als een benzineauto.

De elektrische auto wordt heel sterk gestimuleerd. Dit gebeurt met de nul bijtelling de komende jaren voor de zakelijke elektrische auto en een volledige vrijstelling van zowel de bpm als de motorrijtuigenbelasting. Daarnaast hebben wij nog een aantal andere maatregelen voor de elektrische auto genomen, zoals het laten toestaan van de elektrische personenauto in de willekeurige afschrijving en de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Zo'n beetje ieder fiscaal instrument dat mij ten dienste staat om de elektrische auto te bevorderen, is toegepast. Vanaf 2011 wordt de motorrijtuigenbelasting voor dieselauto's ook gedifferentieerd op basis van aanwezigheid van een roetfilter affabriek. Kortom, de bestaande en aangekondigde fiscale stimuleringsmaatregelen komen al in ruime mate tegemoet aan de wensen van de heer Leijnse. Ik steun overigens zijn mening hierover volledig.

Ik kom op de btw op isolatiewerkzaamheden. Dat is een opmerkelijk verhaal. Kennelijk is het bij de sector niet overgekomen of was men kort van geheugen. Wij hebben er namelijk voor gekozen om specifiek het gebruik van dubbelglas via de subsidiekant te stimuleren. Waarom? Wij waren er niet zeker van of men het plaatsen van dubbelzijdig glas volgens de btw-richtlijn zou kunnen kwalificeren als het leveren van een product of als het leveren van een arbeidsintensieve dienst. In het laatste geval kun je het wel plaatsen onder een verlaagd tarief en in het eerste geval niet. Omdat wij daarvan niet zeker zijn, hebben wij een subsidieregeling in het leven geroepen. Die levert een voordeel op van € 35 per vierkante meter, met een maximum van € 1100. Het verschil tussen een normaal en een laag btw-tarief levert een voordeel op van ongeveer € 19,76. Dat klinkt precies. Laten wij toch maar zeggen: ongeveer € 20. De subsidieregeling lijkt dus in ieder geval tot het maximum van € 1100 fors meer op te leveren. Bedoeld was eerst om via de subsidieregeling ongeveer het verschil tussen 6% en 19%, dus 13%, te overbruggen. De minister voor WWI heeft uiteindelijk de regeling opgesteld. Deze pakt zelfs nog iets ruimhartiger uit dan het btw-verschil. Dat was de achtergrond waarom wij daar voor een subsidie hebben gekozen, terwijl wij bij andere isolatie, bijvoorbeeld dakisolatie, die wij wel als een milieuvriendelijke arbeidsintensieve dienst zouden kunnen kwalificeren, hebben gekozen voor toepassing van het lage btw-tarief. Bij glas was dat een beetje onduidelijk. De achtergrond hiervan is steeds de vraag of je de markt aan het verstoren bent. Ben je dubbel glas aan het leveren van Nederland aan Duitsland, dat geen verlaagd tarief heeft, en ben je een product of een dienst aan het leveren?

Gelet op deze totstandkomingsgeschiedenis was het logisch om het zo te doen, maar uiteindelijk bleek dat men het aanbrengen van glas, door de redactie van de sinds 1 juli 2009 geldende tariefpost, anders dan bedoeld toch kon kwalificeren als vallend onder het verlaagde tarief. Dan zou je dus van twee walletjes kunnen eten, om het even huiselijk te zeggen. Dat is de reden dat deze wetswijziging in overeenstemming is gebracht met de bedoeling van de medewetgever, de initiatiefnemer.

Het gevaarlijk afval is ook een belangrijk onderwerp in deze Kamer. Komen bedrijven die zijn gespecialiseerd in de verwerking van specifieke soorten gevaarlijke afvalstoffen niet in problemen, zo vragen de heren Essers, Ten Hoeve en Biermans, en krijgen concurrerende bedrijven in Duitsland geen voorsprong? In de Tweede Kamer is het amendement-Tang aangenomen. Dit amendement strekt tot het afschaffen van de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijke afvalstoffen, zoals opgenomen in het Belastingplan 2010. Ik weet dat de indiener en in ieder geval een aantal voorstemmers zich bewust zijn van de risico's en de nadelen van het amendement. Het betreft dus een weloverwogen amendement van de Tweede Kamer. Ik zou bijna zeggen dat dit niet altijd het geval is, maar dat zal ik niet doen uit respect voor de Tweede Kamer. In deze Kamer kan ik zeggen dat het een weloverwogen amendement is geweest. Het amendement is aangenomen. Gevaarlijke afvalstoffen vallen dus niet langer onder het lage tarief.

Deze Kamer en een aantal bedrijven uit de afvalstoffensector hebben aandacht gevraagd voor de negatieve consequenties. In feite wordt gevraagd om de residuen waar men op doelt, alsnog onder het lage tarief van de afvalstoffenbelasting te brengen. Ik kan daar geen gehoor aan geven, omdat dit leidt tot een gat van circa 7 mln. in de dekking van het amendement-Tang en circa 1,6 mln. in de dekking van het amendement-Cramer. Ter dekking van dat amendement heeft de Tweede Kamer allerlei maatregelen genomen, met name vergroeningsmaatregelen. Ik hoor nog zeggen: dat is een tweesnijdend zwaard, enerzijds maken wij gevaarlijke afvalstoffen duurder en anderzijds maken wij zaken als de elektrische auto goedkoper.

Er is nog een klein lichtpuntje dat belangrijk is. Bij de stoffen waar in de brief van de afvalsector op wordt gedoeld, gaat het bovendien om stoffen waarbij nuttige toepassing mogelijk is – "nuttige toepassing" is een belangrijk begrip – door het storten in oude Duitse mijnen. Dit houdt in dat ze herbruikbaar zijn en daardoor niet als een zogenaamde monostroom kunnen worden aangewezen. Een van de eisen aan aanwijzing tot monostroom is het gegeven dat stoffen niet tot een nuttige toepassing kunnen leiden. De stoffen worden gestort in oude mijnen. Dit wordt aangemerkt als nuttige toepassing en dus als hergebruik. Een en ander is bevestigd door het Europese Hof van Justitie. Op die manier kunnen de stoffen een nuttige toepassing vinden en vindt er ook geen belastingheffing plaats in Nederland. Je zou kunnen zeggen dat dit een maatregel is om het storten in Duitse mijnen te bevorderen. Omdat sprake is van een nuttige toepassing – ik doel dan op de residuen die vermeld worden in de brief van de Vereniging Afvalbedrijven – kunnen de stoffen niet als een monostroom aangemerkt worden waardoor ze onder het lage tarief gebracht kunnen worden. Er is immers een alternatieve aanwending mogelijk.

De heer Biermans (VVD):

Ik zal niet zeggen dat dit mij allemaal te moeilijk is, maar een en ander nadert wel aardig de grens van mijn begrip. Ik heb een heel praktische vraag: hoe komt de staatssecretaris aan een budgettaire derving van 7 mln. als de afvalstoffen toch naar Duitsland gebracht worden en er verder geen gevolgen zijn?

Staatssecretaris De Jager:

Een eventuele enorme impuls om afvalstoffen in Duitse mijnen te storten zou voor het milieu positief zijn en voor de schatkist negatief. Dat geldt voor alle milieumaatregelen. De lagere bijtelling is heel gunstig geweest. Ik vertelde zo-even dat in Nederland bijna tien keer zoveel hybride auto's worden verkocht als in de rest van Europa. Dat is niet goed voor de schatkist geweest. Ik verwacht niet dat ineens 100% van het wagenpark in Nederland uit hybride auto's bestaat. De maatregel heeft een sterk stimulerende werking gehad, maar op de totale autoverkoop gaat het nog steeds om een klein gedeelte. Het is denkbaar dat in dit geval hetzelfde gebeurt, dus dat er nog steeds wordt afgestort – hierover wordt afvalstoffenbelasting betaald – en dat daarnaast wat meer in Duitse mijnen wordt gestort. Prima, dan zijn wij vanwege het milieu weer blij. Een en ander hoeft niet per se op gespannen voet met elkaar te staan. Als dat inderdaad het geval is, kan ik de heer Biermans toezeggen dat ik in het kader van de begrotingsregels niet hoef te gaan bijplussen op de afvalstoffenbelasting. Stel dat de helft op deze positieve manier wordt verwerkt. Dan hoef ik niet de afvalstoffenheffing met 3 mln. te verhogen.

De heer Biermans vraagt verder welk budgettair belang gemoeid is met de verpakkingenbelasting. Voor 2010 wordt een opbrengst uit de verpakkingenbelasting verwacht van 317 mln. Dat staat in de Miljoenennota 2010. De derving als gevolg van de drempel naar 50.000 kilo is gecompenseerd door de tarieven voor 2010 te verhogen. Ik verwacht dat de maatregel die ik heb genomen per saldo niet echt een meetbaar effect op het milieu heeft, omdat er deels sprake is van tariefsverhoging en deels van grondslagvermindering. Het is niet alleen grondslagvermindering, want door de verhoging van 15.000 kilo naar 50.000 kilo valt inderdaad 6% van de grondslag weg. Dat vind ik overigens niet zo heel veel, zeg ik tegen de heer De Boer. Het is namelijk een forse verhoging van de vrijstelling, van 15.000 kilo naar 50.000 kilo. Kleine bedrijven hoeven voortaan niets meer te betalen. Dat resulteert slechts in een derving van 6%, maar dat verhalen we op het tarief. Daarvan kunnen weer positieve gedragseffecten uitgaan.

De heer Laurier vraagt verder naar de kilometerprijs en de bpm. De bpm wordt in stappen afgebouwd. De kilometerprijs wordt geïntroduceerd in 2012 of 2013. Op dat moment is maximaal 37,5% van de bpm afgebouwd. We hebben de eerste paar jaren wat voorzichtiger, in kleinere stapjes afgebouwd. We gaan pas in forse stappen afbouwen op het moment dat we beter zicht hebben op de kilometerbeprijzing. In 2012 of 2013 zou die er moeten komen. Als de kilometerprijs onverhoopt geen doorgang vindt, is op dat moment een beperkt deel van de bpm afgebouwd. Op dat moment vallen er dus geen rare gaten en kunnen we alsnog beslissen wat we met de bpm doen. Het is logisch dat je dan niet meer verder afbouwt. We hebben de afbouw van de bpm altijd volledig in relatie gesteld tot de komst van de kilometerbeprijzing. Als deze niet komt of later komt, passen we het tempo van de bpm-afbouw daaraan aan.

De heer De Boer heeft een vraag gesteld over de rode diesel. In de vergroeningsbrief van 2009 is onderzoek aangekondigd naar rode diesel. Tegelijkertijd is het kabinet in overleg met de belangrijkste sectoren die gebruikmaken van rode diesel, waaronder de landbouwsector en de visserijsector. Ik ben nu nog niet voornemens om een maatregel te treffen. Ik wil het onderzoek en het overleg met de sector afwachten, alvorens ik ook maar iets over de rode diesel zeg. Dit ligt namelijk heel gevoelig. Ik heb al gemerkt dat een uitspraak van mij heel gemakkelijk kan worden omgedraaid. Ik doe op dit moment dus geen enkele voorstel ten aanzien van de rode diesel. Ik wil eerst het onderzoek en het overleg van de sector afwachten. Daarna kijken we wel verder.

De heer Leijnse heeft over de vliegbelasting gesproken. Hij vond de vliegbelasting goed onderbouwd en was er blij mee. De heer Laurier van de GroenLinks-fractie heeft hierover ook een vraag gesteld. Natuurlijk betreur ik het dat de heren Leijnse en Laurier er door de argumenten van het kabinet nog niet van overtuigd zijn om de vliegbelasting af te schaffen. Het kabinet komt niet terug op de eerdere onderbouwing. Het kabinet meent dat het goed heeft onderbouwd waarom de vliegbelasting afgeschaft kan worden. De luchtvaart is ontzettend gevoelig gebleken voor economische teruggang. Op het moment dat we de vliegbelasting hebben ingevoerd, wisten wij nog niets van de economische crisis. We wisten nog niet dat deze crisis enorme impact zou hebben op het volume van het luchtvervoer. Bovendien wisten we op dat moment ook nog niet dat er inmiddels is besloten tot invoering van een ETS op CO2. Er zijn zelfs plannen voor een ETS op NOx. Beprijzing van de uitstoot is geen garantie voor minder vluchten, maar wel voor minder uitstoot. Dit gaat via een plafond en emissiehandel. Dat stimuleert de ontwikkeling van energiezuinige technieken binnen en buiten de luchtvaart. Dat was ook precies de bedoeling. Wij willen de komende jaren het herstel van de Nederlandse luchtvaart niet extra belasten met een onzekerheid over het voortbestaan van de nationale vliegbelasting. Ik zie daarbij nog af van de vraag of het netjes is zo'n zwaard van Damocles in de wetgeving overeind te houden. Als de crisis een jaar eerder was uitgebroken, was de vliegbelasting vrijwel zeker niet ingevoerd.

Ik kan tegen de heren Ten Hoeve en De Boer zeggen dat de doelstellingen achter de vliegbelasting nog steeds overeind staan. Het gekozen instrument was achteraf vanwege de crisis ongelukkig qua timing. Dan kun je het beter alsnog terugtrekken. Het is nooit makkelijk om een genomen belastingmaatregel terug te trekken, maar wij moeten nu ruiterlijk erkennen dat wij op dat moment niets van de crisis afwisten. Wij wisten ook niet dat ETS er met zekerheid zou komen. Het komt weliswaar pas in 2012, mar wij ondersteunen het wel. Sterker nog, de implementatiewetgeving voor handel in emissierechten is op dinsdag 15 december door de Tweede Kamer aanvaard. Die zal dus ook hier in deze Kamer komen en die zal ongetwijfeld worden ingevoerd.

Stel dat dit niet het geval is, dan hebben wij nog een les geleerd, naast de les dat je dit niet in tijden van crisis moet regelen: je moet het in Europees verband doen. Stel dat de ETS niet wordt ingevoerd, dan zeg ik toe dat ik mij voorvechter zal betonen om in Europees verband een alternatief te bewerkstelligen. Ik zorg dan ofwel voor een belasting die in Europees verband onder mijn verantwoordelijkheid valt, ofwel voor het alsnog doorgaan van ETS. Ik verwacht dat dit niet nodig is, want het ETS-systeem is aanvaard. Sterker nog, men ligt op koers om de NOx daaronder te brengen.

Waarom dan toch een groot pleidooi om nu deze vliegbelasting af te schaffen? Omdat deze vliegbelasting niet die vorm heeft waarvoor ik net heb gepleit. Ik acht het niet denkbaar en niet verstandig om de vliegbelasting in de huidige vorm alsnog in te voeren, omdat die niet voldoet aan het Europese karakter. Wij weten niet welke grondslag en welke vormgeving deze in Europees verband zou hebben. Wetgeving is niet bedoeld en kan niet bedoeld zijn om een zwaard van Damocles te introduceren om druk te zetten. Ik vind dat geen faire gang van zaken.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Het emissiehandelsysteem leidt niet tot een level playing field tussen de verschillende vervoersmodaliteiten. Dat betekent dat wij ondanks de invoering van dat handelssysteem, toch moeten streven naar Europese wetgeving op het moment dat onze eigen wetgeving daarin onvoldoende voorziet. Ik wil van de staatssecretaris horen dat hij, naast de introductie van het emissiesysteem, toch in Europees verband zal pleiten om iets dergelijks voor elkaar te krijgen.

Staatssecretaris De Jager:

Het emissiehandelsysteem verbetert het level playing field ontegenzeggelijk. Het gat tussen de luchtvaart en de elektrische trein verkleint. Vervolgens is het de vraag of dat gat voldoende wordt teruggebracht. Ik vind dat een interessante vraag die ik niet zo kan beantwoorden. Het is er vermoedelijk nog steeds, dat zou kunnen. Ik zal de stelling van de heer Ten Hoeve nu niet bestrijden, maar het gat is op zijn minst verkleind. Het lijkt mij verstandig om dat af te wachten. Nederland heeft zich in het verleden voorstander betoond van het invoeren van een accijns op zo groot mogelijke schaal, liefst nog Europa overstijgend. Nu liggen er allerlei verdragen die het invoeren van dergelijke accijnzen voorkomen, zoals de accijns op kerosine. Als het level playing field nog steeds substantieel wordt verstoord, waarbij de luchtvaart een voordeel zou hebben in de sfeer van internalisatie van milieukosten in de kostprijs door middel van lagere of geen belastingdruk, kan ik mij echter voorstellen dat het kabinet bereid is om het te bezien. We moeten echter eerst afwachten wat de gevolgen zijn van de veiling van de ETS-handelsrechten en hoeveel die de sector gaat kosten, want die gaat de sector natuurlijk ook heel veel geld kosten. Ik vind het nu nog te prematuur, maar het is wel verstandig om de vinger aan de pols te houden en af te wachten tegen welke prijzen de ETS-handelsrechten gaan. Daarna kunnen we bezien wat er over is van een eventuele verstoring van het level playing field.

De heer Leijnse (PvdA):

Ik wil de argumentatie over het effect van het Europese emissierechtensysteem helder krijgen. De staatssecretaris citeert uit de memorie van antwoord, waarin staat dat het ETS op zich niet tot een vermindering van het aantal vluchten leidt. Hij voegt daaraan toe dat het wel leidt tot een vermindering van de emissie van de luchtvaartsector, terwijl ik in de memorie van antwoord juist lees dat het binnen het ETS mogelijk blijft dat "de luchtvaartsector meer groeit dan andere ETS-sectoren". De emissies van de luchtvaart kunnen hoger uitvallen dan de emissieruimte onder het plafond voor de luchtvaart. Met andere woorden, er kan ook onder het ETS sprake zijn van een verhoging van CO2-emissies van de luchtvaart, als dat maar ten koste gaat van de CO2-emissies van andere vormen van vervoer. De concurrentiepositie van de luchtvaart ten opzichte van andere vormen van vervoer, waar het debat zo-even al over ging, wordt door het ETS dus niet gecorrigeerd.

Staatssecretaris De Jager:

Er moet wel voor worden betaald als het uit een andere sector komt. Juist dan is er sprake van een evenwichtige verdeling tussen de lasten en de lusten, want dan zal de luchtvaartsector bijvoorbeeld moeten inkopen op een sector die wellicht zijn reductie groter heeft gemaakt dan de luchtvaartsector. Hoe je het ook wendt of keert, is het beprijzen van CO2-uitstoot, en misschien straks aanvullend voor de luchtvaart zelfs NOx-uitstoot, ontegenzeggelijk een prikkel om te innoveren en te reduceren. Als men meer reduceert, heeft men ook weer mogelijkheid om emissierechten te verhandelen. Er is dus wel degelijk een economische en financiële prikkel om zuiniger en schoner te gaan vliegen.

De heer Leijnse (PvdA):

Die redenering volg ik, maar dan toch uitsluitend als binnen het totale CO2-emmissieplafond van het ETS het specifieke plafond voor de luchtvaart zo laag wordt vastgesteld ten opzichte van de huidige emissies, dat men op grote schaal emissierechten moet kopen van andere sectoren, waardoor de prijs stijgt, zodat het concurrentievoordeel minder wordt. Als het emissieplafond voor de luchtvaart niet al te laag wordt vastgesteld, werkt het hele systeem niet. Mogen we nu verwachten dat binnen het ETS een zeer laag plafond voor de luchtvaartsector wordt vastgesteld?

Staatssecretaris De Jager:

Ik hoop dat de heer Leijnse het mij niet euvel zal duiden dat ik hem op dat punt geen toezegging kan doen, want het is niet mijn beleidsterrein. Ik ben het echter met hem eens dat het een betekenisvolle stap moet zijn. Het plafond moet op een dusdanige hoogte worden vastgesteld, dat het daadwerkelijk iets voorstelt. Dat vertrouw ik mijn collega's, de ministers van milieu in Europa, zeker toe.

Er is een aantal vragen gesteld over de kleinebanenregeling. De heer Leijnse vraagt zelfs of het niet beter was geweest om de hele regeling terug te nemen. De premievrijstelling voor werknemers met een kleine baan is opgenomen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. We hadden ook nog een tweede, heel belangrijk doel, namelijk het fors verminderen van de administratieve lasten, zowel voor de burger als voor het bedrijfsleven, de inhoudingsplichtige. De burger, de jongere, moet nu vaak de ingehouden belasting via een Tj-biljet terugvragen. Het is een beetje het rondpompen van geld. Wij hadden het liefst dat circus kleiner gemaakt, maar dat kan pas per 1 januari 2011, omdat daarvoor een fundamentele wijziging van de wetgeving nodig is. Na de behandeling in de Tweede Kamer is ervoor gekozen om de regeling slechts voor één jaar in te voeren. Wij gaan een jaar ervaring hiermee opdoen. Wij gaan na hoe de regeling werkt. De Tweede Kamer is een evaluatie toegezegd. Indien gewenst, zal ook deze Kamer van de resultaten daarvan op de hoogte worden gesteld. Ik zou het erg mooi vinden als de regeling een positief resultaat blijkt te hebben.

Ik zeg tegen de heer Reuten dat ik niet verwacht dat de regeling zal leiden tot het opknippen van baantjes. Aan kleine baantjes zijn voor de werkgever ook nog allerlei andere kosten verbonden. Alleen het premievoordeel is over het algemeen niet zo groot dat men de extra kosten voor die baantjes voor lief neemt. Ik begrijp de vraag van de heer Reuten overigens heel goed. Wij zullen op dit punt de vinger aan de pols houden en dit meenemen in de evaluatie. Ik betwijfel echter dat dit massaal zal voorkomen. Maar goed, wij zullen bezien hoe de regeling volgend jaar werkt. Als de regeling positief blijkt te werken, dan kunnen wij de volgende stap van verlichting van de administratieve lasten zetten. De premievrijstelling voor kleine baantjes moet een impuls geven aan het verminderen van de jeugdwerkloosheid. Of en, zo ja, wanneer wij de volgende stap van verlichting van de administratieve lasten zetten, moet uit de evaluatie blijken. Ik zal ook deze Kamer daarvan op de hoogte houden.

De heer Essers vraagt of de regeling niet tot extra uitvoeringsproblemen leidt. De regeling is zo op de praktijk toegesneden dat zij eenvoudig kan worden uitgevoerd door de werkgever. Zij kan op eenvoudige wijze in het loonaangifteprogramma worden verwerkt. Met dat in ons achterhoofd hebben wij de regeling ook opgesteld. Er zijn twee grenzen: een simpele, objectieve leeftijdsgrens en een loongrens. Beide gegevens zijn opgenomen in de kleinebanentabel. De werkgever beoordeelt per loontijdvak of de kleinebanenregeling van toepassing is. Is dat het geval, dan geldt er een premievrijstelling. Is dat niet het geval, dan moeten er wel premies worden geheven. Het oordeel kan verschillen per loontijdvak. In de geautomatiseerde salarisverwerking behoeft dat geen problemen op te leveren.

De door de heren Ten Hoeve en Biermans gevraagde evaluatie kan ik dus toezeggen. Ik heb in de Tweede Kamer aangeven dat de regeling medio volgend jaar door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal worden geëvalueerd. Ik kan de minister van SZW verzoeken om ook deze Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomst van de evaluatie.

De heer De Boer heeft een interessant betoog gehouden over de belastingdruk op kostwinners. Hij spreekt vandaag mede namens de SGP en in de Tweede Kamer heeft de heer Van der Vlies van de SGP al vele sets Kamervragen hierover gesteld. Daarmee heeft hij ook veel van mijn ambtenaren aan het werk gezet om die vragen allemaal netjes te beantwoorden. Ik neem aan dat die cijfers inmiddels ook bij de heer De Boer bekend zijn. In onze antwoorden zijn wij uitgegaan van de jaarlijkse OESO-publicatie Taxing Wages. Daarin staan de meest recente gegevens tot en met 2008. Het kabinet beschikt wel over recentere gegevens, maar die cijfers zijn niet vergelijkbaar met de OESO-cijfers, omdat de grondslag anders is. In de OESO worden bijvoorbeeld ook de werkgeverslasten meegenomen. Ik heb hier twee tabellen: eentje met werkgeverslasten, vergelijkbaar met die van de OESO, en eentje zonder werkgeverslasten. Ik denk dat ik de laatste het beste kan noemen, want daarmee is het beste een vergelijking te maken puur op belastinggebied. De gemiddelde belastingdruk, exclusief werkgeverslasten, is in de tabellen van 2008, 2009 en 2010 voor een kostwinner met een gezin respectievelijk 20,3, 22,2 en 22,5. Voor tweeverdieners met een gezin is dat 24,5 in 2008, 22,6 in 2009 – ik denk dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting een rol speelt in deze forse verlaging – en 22,8 in 2010. De heer De Boer is vergeten om te vragen naar de alleenstaande zonder kinderen, maar ik denk dat het verstandig is om deze ook nog te noemen, om het geheel in perspectief te plaatsen. Deze heeft te maken met een belastingdruk van 27,3 in 2008, 28,4 in 2009 en 28,6 in 2010. Degene die in deze tabel het meeste belasting betaalt, is de alleenstaande zonder kinderen. Je kunt een kostwinner en een tweeverdiener niet met elkaar vergelijken. Een kostwinner verdient alleen het geld, bij een tweeverdiener zijn er twee partners die het geld verdienen. Je zou de kostwinner dus ook met een alleenstaande kunnen vergelijken. Dan zie je ineens dat de kostwinner met kinderen veel minder belasting betaalt dan de alleenstaande zonder kinderen. Het hangt er dus maar van af hoe je het bekijkt. Natuurlijk hebben tweeverdieners er met onze progressieve schijven voordeel van om ieder 50% van het inkomen te verdienen, boven de kostwinner die 100% verdient. Een alleenstaande met 100% inkomen betaalt weer meer dan een kostwinner met kinderen, die ook 100% verdient. Ik vind dat je twee partners die ieder 50% verdienen, niet kunt vergelijken met een kostwinner. De kostwinner die 100% verdient, zit in een hogere inkomensklasse, en betaalt dus belasting over een groter deel in de hogere schijven dan de andere inkomens. Dat is de consequentie van ons systeem. Daarnaast gaat de versobering van de overdraagbaarheid van de heffingskorting ook een rol spelen de komende jaren. Dat is waar. Dat realiseert dit kabinet zich ten volle, maar dat is een bewuste keuze om de participatie van de minst verdienende partner te verbeteren. Meestal is dit de vrouw. Wij noemen dit fiscaal met een mooie neutrale term: de minst verdienende partner. Om de participatie te bevorderen, moet de verkapte subsidie op thuisblijven worden versoberd.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Leijnse en de heer Laurier over het fiscaal stimuleren van een Leven Lang Leren. Wij zetten inderdaad in op een leven lang leren en wij hebben daartoe meerdere maatregelen genomen. De afdrachtsvermindering onderwijs is daar een goed voorbeeld van. De maatregel is een crisismaatregel en beoogt extra stimulans te bieden voor werkgevers en werknemers om in 2010 een studie aan te vangen. Een eenmaal aangevangen studie zal vaak toch worden afgemaakt, ook al is de fiscale stimulering niet meer van toepassing. De maatregel beoogt ook werkgevers te stimuleren het opleidingsniveau van medewerkers te verhogen, om zo hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten. Wij hebben hiervoor gekozen vanwege het zo efficiënt mogelijk inzetten van beperkte budgettaire middelen. Een constructieve verkenning van de fiscale stimulering van een Leven Lang Leren past niet in het kader van die behandeling. De behandeling was toch meer op de crisis gericht. Wel kan het onderwerp aan de orde komen bij de heroverwegingen en bij de Studiecommissie belastingstelsel. Ik acht zeker niet uitgesloten dat dit onderwerp daar aan bod komt.

De heer Laurier heeft gevraagd wat het kabinet doet om ouderen aan het werk te houden. Er zijn meerdere maatregelen die zich met name richten op ouderen, bijvoorbeeld de arbeidskorting vanaf 57 jaar, en de doorwerkbonus vanaf 61 jaar. Deze maatregel is in 2009 ingegaan. Dat is een specifieke maatregel om ouderen te stimuleren om te blijven werken. Bij de sociale verzekeringen kun je bijvoorbeeld denken aan de premiekortingsregeling voor oudere werknemers vanaf 58 jaar. Langs die wegen worden ouderen gestimuleerd te blijven werken en worden werkgevers gestimuleerd ouderen in dienst te houden. We stimuleren dus zowel aan de nettokant – de burger, de werknemer – als aan de werkgeverskant.

De heer Leijnse heeft in verband met de integratieheffing gevraagd waarom die maatschappelijk zo gewenste activiteiten zwaarder worden belast. Het moment is echter niet door onszelf ingegeven. De start van een inbreukprocedure door de Europese Commissie in 2007 noodzaakt ons hiertoe. De Commissie heeft Nederland inmiddels gemaand om duidelijkheid te verschaffen over de te nemen stappen, anders volgt een zaak voor het Hof van Justitie. Wel heb ik op dat moment in Brussel een overgangsregeling van vier jaar bedongen, waardoor er in deze tijd van crisis nog geen sprake is van een kostenstijging. Sterker nog, de maatregel kost ons de eerste paar jaar geld en zal pas over een paar jaar geld opleveren. Overigens zal dat bij lange na niet de 60 mln. tot 80 mln. zijn waaraan de heer Leijnse refereerde; het gaat om een lastenverzwaring die pas na 2015 oploopt tot uiteindelijk een geraamde structurele opbrengst van 37 mln.

De vraag is gesteld of de Vpb-plicht voor woningcorporaties nadelige gevolgen heeft voor hun vermogenspositie en investeringen. De vennootschapsbelasting is een winstbelasting. Dat betekent dat corporaties vennootschapsbelasting betalen indien en voor zover zij ook winst maken. Met hun beleidsplannen moeten de corporaties de crisis natuurlijk ook zelf het hoofd bieden, maar daarbij kunnen ze onder omstandigheden in aanmerking komen voor bijvoorbeeld projectsteun. Verder heeft het kabinet tal van anticrisismaatregelen genomen, waarbij juist ook de corporaties baat hebben. Een aantal maatregelen is zelfs met de corporaties in het achterhoofd genomen, bijvoorbeeld de EIA-maatregelen voor verhuurders. Uiteraard heeft de vennootschapsbelasting invloed op de vermogenspositie van bedrijven en kan zij invloed hebben op de investeringen. In de meeste verkiezingsprogramma's van destijds is onder andere een heffing in de vennootschapsbelasting van honderden miljoenen euro's bij de woningcorporaties voorgesteld. Dan is dit wel een heel faire manier om een dergelijke heffing tot stand te brengen, zoals wij ook heel duidelijk bij de behandeling van het voorstel hebben aangegeven. Ik weet niet of het komt door de toezeggingen die ik destijds in deze Kamer heb gedaan naar aanleiding van een motie, door creatieve fiscale planning dan wel door de crisis, maar uit gegevens van het centraal fonds lijkt de opbrengst van de vennootschapsbelasting bij de woningcorporaties fors achter te lopen op onze ramingen van destijds.

De heer Leijnse zou nog graag vernemen wat ons ervan weerhoudt de verzekeraars toe te staan de restbegunstiging mee te verzekeren. Een level playing field is ontzettend belangrijk, maar dat is er ook. Het is een misverstand te denken dat bij stamrechtbanksparen sprake is van restbegunstiging die fiscaal is gefacilieerd. Net als bij de verzekeringsvariant komen bij de bankvariant alleen de in de wet genoemde personen in aanmerking voor de vrijstelling van loonbelasting, dat wil zeggen voor de omkeerregel. Het verschil zit hem niet in deze fiscale faciliteit, maar in de aard van de producten. Een bank verzekert nu eenmaal niet. Je kunt zeggen dat de verzekeraar de restbegunstigde of erfgenaam is. Als ik zou toestaan restbegunstiging fiscaal gefacilieerd mee te verzekeren, zou ik er juist voor zorgen dat de verzekeraars een groot voordeel hebben.

De heer Biermans heeft een vraag gesteld over de navorderingen en heeft om coulance gevraagd, zeker daar waar het gaat om het kenbaarheidsvereiste, namelijk of sprake is van een pleitbaar standpunt. Het is eigenlijk heel eenvoudig: als er sprake is van een pleitbaar standpunt, wordt er geen boete opgelegd want het gaat in dit specifieke geval om vergrijpboete. Er wordt dus uitsluitend een boete opgelegd bij een navordering als er sprake is van opzet of grove schuld. Ik kan daar dus heel helder in zijn.

Ik kom op de VN-pensioenen. De stelling van oud-VN-medewerkers dat er sprake is van op nettobasis berekende pensioenen kan niet met feiten wordt onderbouwd. Het gaat om zeer royale pensioenen. Het kabinet trekt de stelling van oud-VN-medewerkers sterk in twijfel. Als hun stelling juist zou zijn, zouden zij een probleem hebben dat losstaat van het al dan niet handhaven van artikel 38 van de Wet op de loonbelasting 1964. Dat artikel ziet alleen op vóór 1 januari 1995 toegerekende pensioenaanspraken. De vanaf die datum toegekende pensioenaanspraken zijn niet aanzienlijk hoger dan de vóór die datum toegekende pensioenaanspraken. Ook medewerkers die niet in Nederland, maar in een ander land wonen dat heft over de uitkeringen – voor zover bekend doen de meeste landen dat – hebben bij de juistheid van de stelling van de VN-medewerkers een vergelijkbaar probleem. Als de stelling van oud-VN-medewerkers juist zou zijn, is er dus meer sprake van een arbeidsrechtelijk probleem dan een probleem dat kan worden opgelost door het handhaven van artikel 38.

Dan de werkkostenregeling en de afbakeningsproblemen. Er zijn enorm veel categorieën van vergoedingen en verstrekkingen. Die kunnen straks onder de werking van een algemeen forfait van 1,4% van de loonsom worden gebracht. In totaal zijn het er zo'n 28. Ruim 20 daarvan worden onder het forfait van die 1,4% gebracht. De meeste van de huidige specifieke regelingen kunnen onder het forfait worden gebracht. De andere worden als zakelijke kosten uitgezonderd en mogen bij het achterwege laten van belastingheffing worden verstrekt. Het voordeel is dat het niet meer uitmaakt in welke vorm een vergoeding wordt verstrekt. Alleen het financiële belang hoeft te worden bijgehouden op het niveau van de inhoudingsplichtige. Het is een gecumuleerd percentage. Dat levert veel minder afbakeningsproblemen op. Nu heb je op iedere regeling afbakeningsproblemen. Neem de fiets van de zaak. Je moet bekijken dat niet in de voorgaande twee jaren ook een fiets is verstrekt. Op minimaal 50% van de werkdagen moet een deel van het traject van het woon-werkverkeer met die fiets worden afgelegd door de werknemer die de fiets heeft gekregen. Voor een paar euro mag je dan ook nog een regenpak kopen.

Voor werkkleding gelden gelijksoortige afbakeningsproblemen. Minimaal 70 cm2 moet er aan logo's op staan. Ik heb brieven ontvangen, zelfs van een burgemeester van een gemeente. Daar werden badslippers van de zwembadmedewerkers aangeslagen omdat er geen 70 cm2 logo op zat. Dat soort kafkaëske regelgeving krijg je. Als ik gewoon over werkkleding zou spreken, krijg je mensen die een pak netto vergoed willen hebben. Als je iets doet, moeten er regels zijn.

Die werkkostenregeling is heel simpel. De enige afbakening is een monetaire grens van 1,4% van de loonsom. Dat is heel makkelijk. Misschien kent de heer Essers artikel 15 van de Wet op de loonbelasting 1964, met al die enorme regelingen. Als je de uitvoeringsregeling daarvan bekijkt, gaat het om pagina's alleen al over de fitness- en fietsregeling. Het is allemaal antimisbruikwetgeving om te voorkomen dat iemand fitness als loon krijgt. Je kunt bijvoorbeeld niet gaan fitnessen in een andere fitnesszaak dan die welke door de werkgever is aangewezen, tenzij het om dezelfde keten gaat. Nogmaals, de nieuwe regeling is veel eenvoudiger. Er zijn minder afbakeningsproblemen.

Dan de dividendnota, om maar even een heel ander onderwerp erbij te pakken, en de suggestie van Barmentlo en Van der Vegt. Ik wil nog wel eens kijken of dat zou kunnen. Wij kennen nu nog wel degelijk een rol toe aan die dividendnota. De aandeelhouder kan de nota gebruiken als bewijsmiddel voor de verrekening of teruggave van dividendbelasting. Die kan echter wel worden gemoderniseerd. Wij hebben de banken bijvoorbeeld gevraagd of de dividendnota ook elektronisch kan worden verstrekt. Ik ben voornemens om dit, vooruitlopend op wetgeving, goed te keuren. Hiermee wordt in ieder geval een besparing op de nalevingskosten bereikt. Bij de vormgeving van de wetgeving zal ik ook bezien of verdergaande versoepelingen mogelijk zijn. Ik zal dan ook terugkomen op de optie om de verplichting tot uitreiking van een dividendnota af te schaffen. Ik weet nog niet of dat mogelijk is, maar wij zullen die optie in ieder geval bekijken.

Dan het onbedoeld gebruik waar de heer Ten Hoeve naar heeft gevraagd. Allereerst mogen de aangewezen vergoedingen niet meer dan 30% afwijken van wat in de overeenkomstige omstandigheid het gebruik is. Die gebruikelijkheidstoets is bedoeld om oneigenlijk en notoir oneigenlijk gebruik te voorkomen en niet om weer allemaal extra regeltjes te maken. Wij zullen daar ook heel constructief als belastingdienst mee omgaan, maar als er echt sprake is van notoir oneigenlijk gebruik, heeft de belastinginspecteur de mogelijkheid om in te grijpen. Verder worden de huidige arbeidsrechtelijke afspraken over vergoedingen en verstrekkingen tussen werkgevers en werknemers niet zomaar overboord gegooid. Bovendien is de omvang van de forfaitaire ruimte beperkt tot een maximum van 1,4% van de fiscale loonsom. Daarboven heb je een eindheffingstarief van 80%, wat natuurlijk al een natuurlijke rem zou vormen voor onbedoeld gebruik.

De heer Reuten heeft gevraagd waarom de reiskosten woon/werkverkeer gericht zijn vrijgesteld nu deze niet alleen voor de Staat een kostenpost zijn, maar ook de verkeerscongestie bevorderen. De vergoeding van € 0,19 geldt echter ongeacht het vervoermiddel. Dat was tot op heden nog niet altijd bekend. Maar ook als men op de fiets of zelfs te voet komt, geldt die € 0,19 per afgelegde reiskilometer. Gelet op de hoogte van dat bedrag kan de bestaande reiskostenregeling het gebruik van andere vervoermiddelen dan de auto, bijvoorbeeld de fiets of de elektrische fiets, heel erg stimuleren. Bij amendement is overigens in dit belastingpakket nog een extra faciliteit opgenomen voor een niet rentedragende lening voor bijvoorbeeld een elektrische fiets als een werknemer niet in staat is om die voor te financieren. Dan kan de werkgever die voorfinancieren. Daarmee heb je dus een prachtig middel om juist het gebruik van de fiets te bevorderen. Ik denk dus dat de manier waarop wij reiskosten forfaitair vergoeden op basis van gereisde kilometers, ongeacht het vervoermiddel, juist niet de auto stimuleert. Afhankelijk van het type auto is die € 0,19 per kilometer namelijk maar net kostendekkend, terwijl het voor de fietser, als hij het een beetje slim doet, een dikke winst oplevert.

De heer Reuten heeft verder gevraagd of wij de cadeaus aan werknemers niet zouden moeten afschaffen. Juist in deze periode vlak voor kerst lijkt mij dat geen goede kerstgedachte. Er wordt veel gesproken over de inhoud van een kerstpakket. Ik denk dat de werknemers daar over het algemeen toch nog wel blij mee zijn. Het is thans voor de werkgever mogelijk om de verschuldigde belasting over het kerstpakket via een eindheffing voor zijn rekening te nemen. Daarmee komen de kosten geheel voor rekening van de werkgever. In het nieuwe systeem met een forfaitaire ruimte in de werkkostenregeling is het nog steeds zo dat de werkgever 100% van de kosten voor datgene wat hij verstrekt, moet dragen. Het eventuele belastingvoordeel van het achterwege blijven van gewone belastingheffing is in dit geval voor de werknemer.

De heer Reuten (SP):

Ik heb niet gezegd dat cadeaus afgeschaft moeten worden. Ik heb gezegd dat een cadeau ook een cadeau moet zijn en niet voor de helft een sigaar uit eigen doos, omdat het leidt tot een belastingaftrekpost waar weer andere belastingen tegenover moeten staan.

Staatssecretaris De Jager:

Zoals ik zojuist heb aangegeven, is het een cadeau dat door de werkgever voor 100% moet worden betaald en waarbij, voor zover er sprake is van gebruik van de werkkostenregeling, gebruik kan worden gemaakt van het onbelast verstrekken. Als de werkgever het bedrag als loon had gegeven, had de belastingheffing bij de werknemer plaatsgevonden.

De heer Reuten (SP):

Wat bedoelt de staatssecretaris met "100%"? Hij regelt toch zelf dat als het daarboven gaat, de werkgever 80% belasting moet betalen? Wij hebben het toch over hetzelfde? Loonbelastingen en premies zijn toch altijd all-in?

Staatssecretaris De Jager:

Als een werkgever een cadeau van € 100 verschaft, moet hij gewoon die € 100 betalen. Mocht hij dit bedrag onder de werkkostenregeling hebben gebracht terwijl het forfait opgebruikt is, geldt inderdaad de 80% eindheffing, maar dat is een aanvullend regime. De bedoeling is natuurlijk dat werkgevers in de werkkostenregeling voldoende ruimte kunnen vinden en dat de eindheffing niet plaatsvindt. Als de werkgever die € 100 als loon verstrekt, moet de werknemer en niet de werkgever daar belasting over betalen.

Het cadeau wordt betaald door de werkgever. Het is een semantische kwestie of het voordeel nu bij werkgevers of werknemers neerslaat. Volgens de macro-economen onder ons worden alle belastingen uiteindelijk gedragen door natuurlijke personen, dus door de werkgevers, ongeacht of die worden gezien als een werkgeverslast of een werknemerspremie. Uiteindelijk zit het allemaal in de loonruimte.

De heer Essers vraagt naar het toetsingskader voor tipgevers. Het betalen van tipgelden behoort al jaren tot het instrumentarium waarvan de overheid zich bedient bij het opsporen van misdrijven, maar ook van belastingontduiking. De fiscale tipgeldregeling bestaat sinds 1985, de justitiële tip- en toongeldregeling bestaat nog veel langer. Het belonen van tipgevers, mits zorgvuldig en terughoudend toegepast, past binnen de overheidstaak, zoals al vele jaren het uitgangspunt is. Ik ben het dan ook eens met de heer Essers dat het uitvoeren van experimenten zonder toetsingskader ongewenst is. Daar is echter ook geen sprake van, want in de Tweede Kamer heb ik toegezegd dat het door mij voorgestane beleid inzake tipgelden in een brief zal worden vastgelegd. Ik spreek dan over een toetsingskader en nog niet over het beleid dat wellicht ooit zal worden vastgesteld. De brief zal in januari aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Ik zeg hierbij toe ook een brief met dezelfde inhoud aan deze Kamer te zullen sturen.

Globaal kunnen wij zeggen dat er drie ankers zijn voor het toetsingskader: integer, betrouwbaar en zorgvuldig. In overleg met de Tweede Kamer kan ik al een aantal zaken in het toetsingskader invullen. In mijn brief kom ik daar iets uitgebreider op terug. Het betekent dat wij nu nog niet werken op basis van een uitgewerkt beleid waaraan tipgevers rechten kunnen ontlenen, omdat wij beducht zijn voor de aanzuigende werking die dat kan hebben op premiejagers, te vergelijken met de bounty-hunters in de Verenigde Staten, die wel 15% tot 30% van de extra belastingopbrengst kunnen binnenhalen. Overigens is dat totaal niet vergelijkbaar met de percentages waarover wij in Nederland spreken. Aangezien wij die aanzuigende werking willen voorkomen, willen wij voorlopig alleen een toetsingskader met globale uitgangspunten publiceren, waarbij wij in een later stadium eventueel een wat breder beleid kunnen publiceren. Wij zijn daar op dit moment heel voorzichtig mee, want wij hebben nog veel te weinig ervaring op dit gebied. Daarom wil ik geen beleid publiceren waaraan rechten kunnen worden ontleend door tipgevers.

Ik zal iets zeggen over het toetsingskader. Allereerst moet het gaan om een aanzienlijk financieel belang. Het gaat dus niet om iemand die iets ziet misgaan bij zijn buurman en de Belastingdienst vervolgens vraagt om tipgeld. Het moet gaan om betrouwbare informatie. De Belastingdienst of de FIOD zullen zich met de tipgever verstaan en verifiëren of het gaat om betrouwbare informatie. Ook de risico's moeten worden beoordeeld. Er moet dus van tevoren een risicoanalyse worden gemaakt. Er mogen verder geen concessies worden gedaan in de heffings- en invorderingssfeer bij de belastingplichtige of bij de tipgever zelf. Er mag dus niet een soort kroongetuigeregime in de fiscaliteit ontstaan, waarbij belastinggeld dat de tipgever moet betalen, wordt kwijtgescholden. Er kan ook geen sprake zijn van een strafrechtelijke immuniteit. Met dat toetsingskader, dat ik in de brief nog nader zal duiden, gaan wij ervaring opdoen en te zijner tijd komt er wellicht beleid. Dat betekent globaal dat de kaders zowel procedureel als inhoudelijk van aard zijn. Over het procedurele aspect merk ik op dat beoordeling en besluitvorming uitsluitend op centraal niveau zullen plaatsvinden. Indien nodig, zoals in dit geval is gebeurd, vinden deze plaats na advies van de landsadvocaat of het Openbaar Ministerie. In dit geval hebben wij zelfs beide geraadpleegd. Bij het inhoudelijke aspect wijs ik op het integriteitsvereiste. De overheid behoort integer te handelen, ook als het om tipgevers gaat. Dat houdt onder meer in dat de overheid misdrijven niet initieert en geen strafrechtelijke immuniteit verleent. Ook moet worden voorkomen dat in deze fase van het proces een recht op tipgeld ontstaat. Het is nog onduidelijk in welke situaties zo'n recht kan ontstaan. Daarvan kan pas sprake zijn, wellicht, ooit in de toekomst.

De ideeën over verslaglegging zijn nu als volgt: op geaggregeerd niveau rapporteren in het beheersverslag en desgewenst de Tweede Kamer vertrouwelijk informeren indien in individuele gevallen afweging plaats moet vinden. Dat is dus een vrij streng toetsingskader.

Ik ben het zeker eens met de achtergrond van de vragen die de heer Essers stelt, maar tegelijkertijd meen ik dat een tipgeldregeling onder omstandigheden wel degelijk een uitkomst kan bieden in dit soort processen. Dat is in het verleden ook vaak zo geweest. Dat geldt zeker als het om zwartspaarders gaat. De Belastingdienst wordt immers vaak belemmerd om op andere wijze geld van zwartspaarders op te sporen. Het kan dus een afweging zijn. Alhoewel de tipgeldregeling in principe staat voor alle belastingmiddelen en voor alle belastingontduikingen, kan bij zwartspaarders nog een tandje bij gezet worden. De Belastingdienst wordt – naar wij hopen, binnenkort "werd" – bij zijn zelfstandige opsporing immers uitermate gehinderd doordat hij vaak stuit op het bankgeheim van het land waarin het geld is ondergebracht. Dat is een feit dat in ieder geval op de achtergrond een rol speelt.

Ik ga in op het amendement-Tang over mkb-beleggingen. De heer Ten Hoeve vraagt wanneer deze regeling verantwoord kan worden ingevoerd. De regeling voor mkb-beleggingen is, zoals de heer Ten Hoeve terecht opmerkte, bij de behandeling in de Tweede Kamer via een amendement in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2010 opgenomen. De regeling moet nog door de Europese Commissie worden beoordeeld op staatssteunaspecten. Om die reden is de inwerkingtreding bij KB geregeld. Vervolgens moet nog worden beoordeeld of de indieners in de Tweede Kamer voldoende dekking hebben aangegeven voor de budgettaire derving. Pas als de regeling in haar volle omvang duidelijk is, kan worden overzien op welke termijn invoering mogelijk is. Ik zeg er wel bij dat ik het amendement stevig heb ontraden. Dat heb ik ook schriftelijk gedaan. Het is een uitermate gecompliceerd amendement met vele pagina's wettekst. Ik heb het in de Tweede Kamer letterlijk "onvoldragen" genoemd. Dat meen ik ook. Het amendement dat nu in de wettekst is opgenomen, is naar mijn mening inderdaad onvoldragen. Dat wil niet zeggen dat ik niet loyaal zal meewerken en zal bekijken of wij kunnen doen wat de indieners hebben beoogd. Uiteraard sta ik daarvoor als een amendement is aangenomen. Het is echter denkbaar dat aanpassingen nodig zijn voordat tot de uitvoering kan worden overgegaan. De indieners hebben echter gewezen op het feit dat het pas bij KB in werking treedt. Dat is natuurlijk juist. De regering heeft als initiatiefnemer dus nog de mogelijkheid om zaken aan te passen, bijvoorbeeld als dat nodig is vanwege wetstechnische redenen of uit een oogpunt van Europeesrechtelijke staatssteunaspecten.

De heer De Boer vraagt opnieuw of ik de vaarbelasting wil invoeren. Dat heeft hij vorig jaar ook al gevraagd. Het antwoord is hetzelfde als vorig jaar. Recentelijk heeft de minister van LNV de Tweede Kamer hierover bericht in het kader van het rapport van een commissie die heeft gekeken naar de watersportbijdrage, zoals die werd genoemd. Besloten is om die niet uit te voeren. Er bestaat binnen het kabinet dus geen twijfel over. Er is geen andersluidend oordeel van andere bewindspersonen. Wij gaan nu geen vaarbelasting invoeren. Daarvoor gelden dezelfde redenen als die ik eerder heb aangevoerd. Ik zeg dit wellicht tot teleurstelling van de heer De Boer.

De heer Reuten heeft gevraagd naar een reactie op het voorstel van de minister van Economische Zaken om te snijden in het subsidiestelsel en dat te vervangen door een stelsel van tijdelijke kredieten. Als ik het goed heb, refereert de heer Reuten aan een kranteninterview dat de minister van Economische Zaken heeft gegeven. Bedrijfssubsidies zijn primair natuurlijk haar terrein. Ik heb geen concrete voorstellen in genoemde richting, maar ik wacht eventuele voorstellen van de minister van Economische Zaken met belangstelling af.

De heer Reuten (SP):

De staatssecretaris gaat wel over de belastingsubsidies of belastingaftrek. Dat is hetzelfde.

Staatssecretaris De Jager:

Dat is niet hetzelfde.

De heer Reuten (SP):

Dat vindt de staatssecretaris niet zo'n prettig woord, maar het komt op hetzelfde neer.

Staatssecretaris De Jager:

Economisch gezien lijkt het soms op elkaar, hoewel wij bij belastingen per saldo nooit geld teruggeven. Wij willen altijd geld halen of op z'n best op nul uitkomen. Dat is een verschil met subsidies. Ik heb al aangegeven dat ik geen concrete voorstellen in die richting heb. Overigens moet ik erbij zeggen dat wij regelmatig belastinguitgaven evalueren, wat soms leidt tot een aanpassing of een versobering. Daar verwittig ik de Tweede Kamer ook van. De giftenaftrek is bijvoorbeeld pas geëvalueerd. Bij de effectiviteit daarvan kun je vraagtekens zetten. Ik zie het eerlijk gezegd nog niet zo snel gebeuren dat wij dit door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer heen loodsen zodat het per 1 januari kan worden afgeschaft, als het al het standpunt van de regering zou zijn. Dat is het ook niet. Ik heb zelf wel eens voorgesteld om een belastinguitgave af te schaffen, maar dat voorstel sneuvelde in de Tweede Kamer. Het is niet altijd makkelijk om belastinguitgaven te versoberen. De voorstudie belastingherziening neemt wel degelijk belastinguitgaven mee in de oordeelsvorming en dat zou kunnen leiden tot het versoberen van belastinguitgaven.

De heer Reuten (SP):

Het gaat natuurlijk over de brede kwestie, waarop ook de PvdA-fractie in het voorlopig verslag is ingegaan. Het gaat om de balans tussen belastingen voor werknemers en voor ondernemers. De Raad van State noemt de kant die het op is gegaan ongerechtvaardigd. Ik doe een andere suggestie aan de hand. Dan speel je niet voor Sinterklaas, want dat doe je met die belastingen. Via kredieten komt het geld weer terug.

Staatssecretaris De Jager:

Ik moet de heer Reuten er toch op wijzen dat deze staatssecretaris jaarlijks juist veel geld ophaalt. Wij spelen in de ogen van burgers en bedrijfsleven niet voor Sinterklaas. Het is tenslotte ook mijn taak om geld op te halen. Ik denk dat ik wel duidelijk ben geweest. In algemene zin worden belastinguitgaven regulier getoetst. In de voorstudie op de belastingherziening van de commissie wordt gekeken of het meer in lijn kan worden gebracht met een concurrerend Nederland, bijvoorbeeld door een vereenvoudiging of een evenwichtiger verdeling. Dan is altijd nog de afweging wat je doet als je zo'n belastinguitgave schrapt. Je kunt bijvoorbeeld de tarieven verlagen, zoals ik met de successiebelasting heb gedaan. Ik heb meer geld opgehaald door het aanpakken van de trusts en dat geld heb ik teruggesluisd in lagere tarieven. Dat is een mogelijkheid, maar er zijn ook andere varianten denkbaar. Ik denk dat wij op dat gebied voldoende ondernemen.

De heer Ten Hoeve heeft namens zijn fractie en die van D66 naar de Europese organisatie bij vergelijkbare belastingen gevraagd. In alle te nemen beslissingen zou de afweging moeten meespelen hoe op termijn gekomen kan worden tot Europese harmonisatie. Zoals men weet, is er op sommige terreinen al sprake van een vergaande harmonisatie of een bepaalde mate van harmonisatie, neem bijvoorbeeld de btw en de accijns. Op fiscale gebieden die nog niet geharmoniseerd zijn, bestaat vaak een grote verscheidenheid tussen verschillende lidstaten. Die verscheidenheid kan een nadeel zijn of een voordeel. Dit hoeft niet per se te betekenen dat die verscheidenheid in het algemeen moet worden weggenomen. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat bij de vormgeving van wetgeving altijd rekening kan worden gehouden met de volledige diversiteit, omdat hierover in Europa verschillende uitgangspunten zijn; de ene gaat die kant op en de andere de andere kant. Wij leren natuurlijk wel van elkaar en kijken bij elkaar hoe de ander het doet. Op een aantal gebieden, met name op het gebied van de indirecte belastingen, zijn wij in Nederland een groot voorstander van harmonisatie en proberen wij die ook te bevorderen.

De heer Reuten heeft naar de redelijkheid van de giftenaftrek gevraagd. Ik heb daarover zojuist al iets gezegd. Hij heeft zelf een interessant experiment uitgevoerd met een gift aan de Belastingdienst. Die werd door de Belastingdienst geweigerd, omdat er geen reden werd gegeven voor de overboeking, althans geen bij de Belastingdienst bekende reden. Dan is het een onverschuldigde betaling en wordt die teruggestort. Mocht het overigens een inkeerpoging van de heer Reuten zijn geweest, dan moet hij dat expliciet maken. Dat zal wel niet de bedoeling zijn geweest, maar zo'n poging wordt ook niet op deze manier gedaan, maar moet gewoon worden gemeld. Het is geen gift. De Belastingdienst is een uitvoerend orgaan van de Staat en mag als zodanig geen schenkingen ontvangen. Dat is helder.

Ik weet niet hoe de moraal om belastingen te betalen precies samenhangt met de aftrek van giften. Dat leek de heer Reuten te suggereren. Mensen die in een hoger belastingtarief vallen, hebben een hogere aftrekpost als zij aan een ANBI schenken. Dat is logisch, want zij hebben er in het hoogste tarief relatief meer voordeel van. Dit heeft in mijn ogen niets te maken met de belastingmoraal, maar met de moraal en de wens om bij te dragen aan goede doelen, en vanuit de Staat met de wens om dit te faciliteren. Voor de belastingmoraal van andere belastingbetalers is er wellicht een schrale troost. De financiering van de goede doelen door de Staat belast de staatskas en de belastingbetaler meer.

Een andere vraag is of de Staat een ANBI is, een Algemeen Nut Beogende Instelling. De heer Reuten vraagt dit ook. Ik denk wel dat de Staat het algemeen nut beoogt, dat zegt hij ook, maar er is al een vrijstelling voor de Staat voor schenken en erven. Als men aan de Staat schenkt, of de Staat wordt via overerving als begunstigde aangewezen, dan is er een vrijstelling voor de Staat. De Belastingdienst is geen ANBI, hoe dierbaar en hoe nuttig zijn werk ook is. Hij is een uitvoerend orgaan en streeft zelf geen algemeen nut na. Ik zal geen campagne voeren om de Belastingdienst als ANBI te afficheren, al helemaal niet vanwege het daarmee nog eens dubbel aftrekbaar maken van alle belastingen die worden betaald. Dat lijkt mij ook weer niet de bedoeling. Het is ieders plicht om belasting te betalen en de Staat is er voor ons allemaal, wellicht is het dus niet alleen een plicht, maar ook een privilege om belasting te betalen.

Waarom is in afwijking van de eerdere toezegging de zogenaamde samenloopbepaling niet aangepast, zo vraagt de heer Reuten. Hier is sprake van een misverstand, want in mijn brief van 22 januari jongstleden, Kamerstukken I 2008/2009 31704 onderdeel G, heb ik aangegeven dat en waarom deze bepaling niet zal worden aangepast. Anders dan de heer Reuten veronderstelt, mogen op grond van de samenloopbepaling slechts wijzigingen worden aangebracht die zien op het niet of onjuist hebben geregeld van de samenloop van verschillende wetten die in 2009 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en het uitsluitend als gevolg van de samenloop van die wetten ontstaan van onjuistheden in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke. Gelet op de aard van deze per definitie niet inhoudelijke wijzigingen is er mijns inziens geen reden om het parlement met de behandeling daarvan te belasten. De bepaling vervult een heel nuttige functie en zal wat mij betreft in de toekomst worden opgenomen in het Belastingplan.

Er is geen sprake van strijd met de motie-Jurgens. Dat zeg ik er uitdrukkelijk bij. Een recent goed voorbeeld van een en ander is de Successiewet en het Belastingplan. In eerste instantie was gedacht dat de Successiewet later zou worden aangenomen dan het Belastingplan. Het is nu net andersom. Voor de nummering en de omvorming heeft dat gewoon gevolgen. Je kunt het niet alsnog tegelijkertijd in de Tweede Kamer regelen. Pas op het allerlaatste moment vindt die samenloop plaats en wordt de volgorde van het aannemen van de wetten bepaald. Maar ik heb al heel duidelijk aangegeven dat wij hier heel beperkt mee omgaan. De samenloopbepaling biedt uitsluitend de ruimte om te voorkomen dat alleen als gevolg van de samenloop van twee of meer wijzigingswetten het door de wetgever beoogde resultaat niet wordt gerealiseerd. Ik heb de kopie van de brief hier; het is een Eerste Kamerstuk.

De vergadering wordt van 15.10 uur tot 15.30 uur geschorst.

De heer Biermans (VVD):

Voorzitter. Mijn tweede termijn zal uitermate kort zijn. Ik denk dat iedereen dat op prijs zal stellen. Ik dank de staatssecretaris voor het feit dat hij al mijn vragen heeft beantwoord. Ik ben ook wel tevreden over de beantwoording, dus dat staat. Ik heb begrepen dat hij toch moeite zal doen om de wetsvoorstellen komend jaar wat meer over het jaar te spreiden. Wij kunnen alleen maar hopen dat de Tweede Kamer de wetsvoorstellen snel afhandelt en naar de Eerste Kamer doorstuurt.

De staatssecretaris heeft gesproken over de ambitie van de Belastingdienst. Het rapportcijfer moet aanmerkelijk omhoog, heeft hij gezegd. Dat doet mij natuurlijk deugd. Ik kon mij overigens niet herinneren dat ik 6,7 afrondde naar 6. Dat heb ik vroeger bij mijn eigen rapportcijfers nooit gedaan. Dan werd het echt wel een 7. Ik hoop dat ik dat nu ook niet heb gedaan.

De staatssecretaris zou in zijn tweede termijn nog terugkomen op de zzp'er, maar voor het goede begrip: de zzp'er was maar een voorbeeld van iemand die heel dicht tegen een parttime werknemer aan zit. Dat wacht ik dus maar even af.

Over de vliegbelasting heb ik duidelijke taal gesproken, maar het is mij nog niet helemaal duidelijk wat de PvdA-fractie daarvan vindt. Ik heb de argumenten van het kabinet gehoord. Het zal in elk geval de woordvoerder van de PvdA-fractie niet verbazen dat ik die helemaal overtuigend vind. Ik hoop eigenlijk dat de PvdA-fractie in deze Kamer zich ook laat overtuigen, net zoals de fractie van de PvdA in de Tweede Kamer dat heeft gedaan. Als dit niet het geval is, kan ik alleen maar concluderen dat sprake is van achteruitschrijdend inzicht.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik zal nog korter zijn dan senator Biermans. Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord op mijn vragen, voor zover hij daarop is ingegaan. Ik kan niet zeggen dat hij de vragen steeds naar hun intentie beantwoordt, maar dat moet hij zelf weten. Over één punt wil ik iets meer zeggen, namelijk de stapeling. Ik constateer dat de staatssecretaris daarover geen concrete toezeggingen heeft gedaan. Hij kan er nog steeds alle kanten mee op. Exclusief het wetsvoorstel over de accijns, de Fiscale Onderhoudswet en het voorstel over de vliegbelasting zijn er ongeveer 380 artikelwijzigingen. De staatssecretaris zou kunnen zeggen: dat beperken wij volgend jaar tot de helft. Dat zou een concrete toezegging zijn.

De heer Essers (CDA):

Voorzitter. Ik dank wederom de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de heldere beantwoording van al onze vragen. Ik zal ze successievelijk nalopen, zodat wij van elkaar zeker weten dat wij elkaar goed begrijpen. Mijn eerste vraag is waarom de verruiming van de carry-backtermijn zou moeten worden ingeruild voor een inperking van de carry-forwardregeling. Ik denk dat het voor de wetshistorie goed is dat de staatssecretaris het aspect van de IFRS daarbij nadrukkelijk genoemd heeft. Soms maken IFRS-regels het noodzakelijk om de carry-forwardtermijn niet in te korten. Dan zul je een kortere carry-backtermijn op de koop toe moeten nemen.

Ik ben de staatssecretaris dankbaar voor het antwoord dat hij heeft gegeven op de vragen over goed koopmansgebruik. Niet dat ik iedere keer "constructief en redelijk" hoef te horen, maar dit antwoord geeft wel een heel ander perspectief in vergelijking met het antwoord in de memorie van antwoord. We hebben het over goed koopmansgebruik. Dit is een heel open en flexibele norm, die als het ware aangeeft dat je maximum- en minimumregels hebt, die binnen het fiscale jaarwinstbegrip moeten worden bepaald. Dit geldt ook voor het punt dat ik heb aangeroerd: kun je niet, ter voorkoming van verliesverdamping binnen de spelregels van goed koopmansgebruik een actief op een hogere waarde zetten, mits het een eigen verlies en mits het de echte waarde in het economisch verkeer betreft? Het antwoord van de staatssecretaris geeft daarop veel meer perspectief. Ik denk dat dit een geweldige bijdrage aan de eenvoud oplevert. Als je bijvoorbeeld een pand met een stille reserve hebt, waarom zou je dit moeten verkopen aan een dochtermaatschappij en vervolgens terughuren? Dan heb je wellicht ook discussie over de waarde in het economisch verkeer. Het is veel effectiever om toe te staan dat je het pand op de werkelijke waarde zet.

Ik ben ook blij met de opmerkingen van de staatssecretaris over de stelselwijziging. Ik begrijp het antwoord zo, dat als je het stelsel wijzigt en dit doet met het oog op het voorkomen van verliesverdamping, je niet tegengeworpen moet krijgen dat je dit doet vanwege het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel. Nee, het gaat hierbij om het voorkomen van een incidenteel fiscaal nadeel, waarvoor we hebben gekozen omdat we nou eenmaal de verliesverrekeningstermijnen hebben ingekort. Maar als je binnen goed koopmansgebruik mogelijkheden vindt om dat nadeel op te heffen, is goed koopmansgebruik daarvoor een heel goede mogelijkheid. Ik ben het dus helemaal eens met de constructieve benadering. Uiteindelijk moet de rechter hieraan invulling geven. Daarvoor is het een open norm.

Ik dank ook voor de verheldering wat betreft de achtergrond van de afschaffing van het lage btw-tarief voor isolatiemateriaal. In combinatie met de extra subsidiemogelijkheid wordt het verhaal toch weer ietwat anders gelezen en wordt het gerelativeerd.

Ook op de vraag over het toetsingskader van de tipgelden is een uitgebreid antwoord gegeven, dat veel verder gaat dan de memorie van antwoord. Daarin staat dat het kabinet het toetsingskader wil beperken tot het discretionaire kader van de Belastingdienst. Ik denk dat de toetsankers integriteit, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid goed als toetsingskader kunnen functioneren. Uiteraard wachten we af hoe hieraan precies invulling wordt gegeven in de brief die in januari wordt gestuurd. Wat ik er vandaag van de staatssecretaris over gehoord heb biedt wel vertrouwen. Maar het blijft materie waar we uitermate voorzichtig mee moeten zijn. Burgers kunnen geld gaan vragen voor iets wat ook als normale burgerplicht kan worden gezien. Een schadeloosstelling vind ik een andere zaak. Als iemand in de problemen komt doordat hij bepaalde informatie geeft en doordat hij moet onderduiken of wat dan ook, moet de staat voor hem opkomen. Maar als er een marktverhouding ontstaat waarbij voor waardevolle informatie een beloning gevraagd wordt, moet je heel voorzichtig zijn. De staatssecretaris heeft hierop echter zelf ook de nadruk gelegd.

We kijken uit naar de resultaten van een onderzoek naar nut en noodzaak van de dividendnota. Ik denk zelf dat dit onderzoek heel kort kan zijn en dat je kunt concluderen dat er veel modernere middelen zijn om de oude functie van de dividendnota te vervangen. We kijken ernaar uit.

We hebben een pleidooi gehouden voor een grand design in de bedrijfsopvolging. Ik begrijp het antwoord van de staatssecretaris zo, dat hij voordelen ziet in de invoering van een soort Umwandlungssteuergesetz. Maar er zitten ook nadelen aan vast, omdat je dan niet meer specifiek op de situatie van het betreffende geval kunt inspelen. Wij denken dat een grand design niet betekent dat het een eenheidsworst moet zijn. Je moet altijd ruimte hebben voor het aanbrengen van uitzonderingen. Ons punt is dat het huidige wettelijke systeem vol staat met uitzonderingen die niet meer in alle gevallen een goede rechtvaardiging hebben. Als je een nieuw systeem opstelt dat analoog is aan het Duitse Umwandlungssteuergesetz, moet je bij elke uitzondering nadenken waarom dit past binnen de desbetreffende regelgeving. Ik heb in het verslag voorbeelden gegeven. Je ziet in het palet niet echt een goed doordacht patroon. Aan de ene kant kun je doorschuiven, aan de andere kant kun je alleen maar uitstel van betaling krijgen. Soms gebeurt dit tegen rente, in andere gevallen niet. Er is volgens mij veel winst te behalen als hiernaar eens grondig gekeken wordt.

Ik begrijp alleen de opmerkingen over artikel 10d niet. De staatssecretaris ziet geen Europeesrechtelijk probleem, anders dan bij bepaling 13l uit de consultatienota. Artikel 10d leidt uiteindelijk ook tot een renteaftrekbeperking. Die kun je in binnenlandse verhoudingen voorkomen door een fiscale eenheid aan te gaan, maar in buitenlandse verhoudingen kan dat niet, omdat er geen grensoverschrijdende fiscale eenheid mogelijk is. Ik blijf daarom bij mijn vraag waarom hierbij geen EG-rechtelijk probleem aan de orde zou zijn.

Ik dank de staatssecretaris voor het wegnemen van de onzekerheid die is ontstaan naar aanleiding van het antwoord in de memorie van antwoord op de vraag over de verruiming van de deelnemingsvrijstelling. De praktijk zal daar dankbaar voor zijn.

De afvalstoffenheffing is uitermate gecompliceerd. Ik ben er niet echt in thuis, maar wat ik ervan begrijp, is dat je niet in een lager tarief kunt vallen omdat de residuen, waarvan sprake was in de brieven die we hebben ontvangen van de sector, gestort kunnen worden in Duitse mijnen, die daar ook voor bedoeld zijn. Ik neem daar kennis van. Ik neem dat ook meteen aan. Ik begrijp echter dat er wellicht andere residuen zijn die niet geschikt zijn voor de Duitse mijnen en die wel voor een lager tarief in aanmerking komen. Ik roep de staatssecretaris ertoe op om daar waar er mogelijkheden bestaan, in overleg met de sector te bekijken of niet toch een oplossing kan worden gevonden.

We zijn het er allemaal over eens dat wij, als het even kan, de laatste weken van december zo min mogelijk belast moeten worden met een overvloed aan wetgeving en de behandeling van fiscale wetten zo veel mogelijk moeten spreiden. We hebben daar uiteraard ook de medewerking van de Tweede Kamer voor nodig. Maar als het ministerie van Financiën niet vanaf het begin af aan al nadenkt over het spreiden, komen we nooit waar we willen zijn. We hebben twee toetsen. Ten eerste: moeten we wetsvoorstellen bundelen? Is het echt nodig om wetsvoorstellen te bundelen in één groter wetsvoorstel? Wat zijn de criteria om afzonderlijke wetsvoorstellen in te dienen? Ten tweede: leent een wetsvoorstel zich voor eerdere indiening, ook al is de ingangsdatum dan 1 januari van het jaar daarop?

De heer Laurier (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording van de vragen. De fractie van GroenLinks heeft nog een aantal vragen.

De staatssecretaris heeft uiteengezet dat bij de afbouw van de bpm in feite rekening wordt gehouden met de invoering van de kilometerheffing. Nu is voorzien dat de bpm tot 2013 met 37,5% wordt afgebouwd. De staatssecretaris zegt ook dat de verdere afbouw van de bpm niet doorgaat als de kilometerheffing niet doorgaat. Wat gebeurt er echter met kortingen die al hebben plaatsgehad?

De staatssecretaris heeft geantwoord op de vragen over de afdrachtregeling voor S&O-werknemers. Toch verschil ik daarover met hem van mening. Natuurlijk zal een bedrijf in tijden van crisis de onderzoeks- en snuffelfunctie in het oog houden, maar het gaat om relatief duur personeel dat feitelijk schaars is. Dat houdt een bedrijf dat zijn langeretermijnperspectief in het oog houdt, toch liever in huis. De vraag blijft of dit nu echt de bedreigde groep is die in tijden van crisis en herstel geholpen moeten worden.

Over het punt van levenslang leren verwacht de staatssecretaris dat de stimulans in het eerste jaar nodig is en dat het daarna wel afgemaakt zal worden. Ook op dat punt twijfelt mijn fractie. Wij constateren dat deze maatregel, genomen ter bestrijding van de crisis, een beperkte tijdshorizon heeft, afgezet tegen bijvoorbeeld de tijdshorizonnen die gehanteerd worden in de Crisis- en herstelwet.

De staatssecretaris heeft ook gesproken over de Vpb voor de corporaties. De opbrengsten blijven fors achter bij de ramingen. Ik ben benieuwd of hij daarover iets meer kan vertellen. Met name de vraag waaraan dat ligt, vind ik interessant. Als het een overschatting is van de capaciteit van de corporaties, dan hebben wij echt een groot probleem, want corporaties zijn grote investeerders. Die hebben wij in een periode van crisis hard nodig.

Ten slotte de vliegbelasting. Als ik de staatssecretaris goed begrijp, gaat het erom dat twee dingen niet goed zijn gegaan. Wij beseften niet dat de vliegsector zo gevoelig was voor de crisis en toen kwam die crisis ook nog eens onverwacht op het verkeerde moment. Daarom besluiten wij om de vliegbelasting af te schaffen. Ik vind dat niet overtuigend. Ook de verwijzing naar de invoering van de ETS in 2012 vinden wij niet echt overtuigend.

Ik moest bij dat verhaal denken aan een van de grotere Canadese steden, Toronto of Montréal. Daar heeft men ooit een maximumhoogte ingevoerd om de hoogte van de gebouwen te beperken. Tegelijkertijd stond men toe dat de hoogtes verhandeld konden worden. Dat heeft er toe geleid dat hoogterechten zijn verkocht in die gebieden waar men juist de hoogbouw wilde weren, met als gevolg dat daar wolkenkrabbers zijn verrezen. Dit geeft aan dat zo'n systeem alleen maar werkt als je het plafond laag genoeg houdt en de uitruil van verschillende mogelijkheden beperkt, ook al komt die terug in een prijs. Wij zijn nog steeds niet overtuigd door de argumentatie van de staatssecretaris dat de vliegbelasting op dit moment moet worden afgeschaft.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Uit mijn eerste termijn bleek al dat ik redelijk tevreden hiernaar toe ben gekomen. Die tevredenheid is zeker niet kleiner geworden door de beantwoording van de staatssecretaris en daarvoor dank ik hem hartelijk. Ik was enigszins verrast door zijn opmerking dat de verkoop van zeer zuinige auto's hier een factor tien groter is dan het gemiddelde in heel Europa. Ik moet zeggen dat deze constatering mijn tevredenheid nog meer verhoogde, want dat resultaat is dan toch te danken aan het fiscale beleid van deze staatssecretaris.

Verder heb ik nog enkele kleine opmerkingen. Ik sluit mij graag aan bij de vragen die de heer Essers heeft gesteld over het storten van gevaarlijke residuen. Het was een verrassing voor mij dat het kan worden opgelost door het te storten en het vervolgens een nuttige toepassing te noemen. Ik krijg het gevoel dat daarmee niet het hele probleem van de verhoging van de kosten van gevaarlijk afval is opgelost, maar misschien kan de staatssecretaris nog iets kan zeggen over de risico's die daarin blijven zitten.

Met de staatssecretaris zagen wij de kleinebanenregeling niet alleen als een crisismaatregel, maar ook als een vereenvoudiging die zo belangrijk is. Wij vinden het jammer dat slechts de helft kan worden ingevoerd, zodat van dat vereenvoudigingsaspect niet alles terechtkomt. Ik neem aan dat de evaluatie die in de loop van dit jaar plaats zal vinden, zich richt op het aspect van de crisismaatregel, dus op de vraag wat het bijdraagt aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Ik hoop echter dat de evaluatie zich ook richt op vereenvoudiging van procedures, ook al is dit nog niet helemaal te overzien, omdat nog maar de helft van de voorgenomen maatregelen is ingevoerd. Mijn vraag hierover is nog niet beantwoord. De vrijstelling van heffing van loonbelasting is voor komend jaar uitgesteld. Als wij eventueel tot de conclusie komen dat dit toch nuttig is, kunnen wij die maatregel dan per 1 januari 2011 invoeren of schuift dat dan nog een jaar op omdat de noodzakelijke voorbereidingen niet getroffen zijn?

Mijn enige probleem met de werkkostenregeling is dat het niet onmogelijk is dat slechts enkelen hiervan profiteren. De staatssecretaris wijst erop dat het maar om 1,4% gaat en dat het dus nooit al te gek kan worden. Dat wil echter niet zeggen dat die 1,4% niet bij de verkeerde personen terecht kan komen. Ik wil niet direct zeggen dat wij dit na enige tijd officieel moeten evalueren, maar de Belastingdienst kan hier wel iets aan doen in het kader van het tegengaan van ongebruikelijke vergoedingen. Het lijkt mij goed dat de Belastingdienst de komende tijd probeert om erachter te komen hoe dit in de praktijk werkt. Is er bij een aantal bedrijven niet het gevaar dat die gelden te eenzijdig uitgekeerd worden?

De staatssecretaris zegt dat de vliegbelasting achteraf gezien slecht getimed was, omdat niet bekend was dat er een crisis zou komen en ook niet dat ETS al in 2012 zou worden ingevoerd. Slechte timing is op zichzelf geen reden om een wet, waarmee je het qua uitgangspunten en doelstellingen helemaal eens was en bent, in te trekken. Bij slechte timing omdat er een crisis is uitgebroken, ligt conjuncturele belastingverlaging voor de hand. De staatssecretaris zegt zelf ook dat wij nog helemaal niet weten wat het effect van ETS zal zijn. Wij weten niet hoeveel rechten toegekend worden aan de luchtvaartmaatschappijen. Wij weten niet hoe duur of goedkoop die rechten worden. Misschien kost het de eerste jaren wel bijna niets, want wij zitten ook nog met de crisis. Wij weten in ieder geval bijna zeker dat invoering van ETS er niet toe leidt dat er echt level playing field met bijvoorbeeld de trein ontstaat. Dus moet er meer gebeuren. De staatssecretaris heeft gelijk dat het instrument dat wij twee jaar geleden hebben gekozen, niet ideaal was. Wij wisten toen ook al dat een maatregel van alleen Nederland nooit echt effectief kon zijn, omdat zij een hoop neveneffecten oproept. Desondanks waren wij toen van mening dat het nuttig was om die maatregel in te voeren. Nu nog geen zicht op is hoe dit effect op een andere manier bereikt kan worden, is er in wezen geen reden om nu tot afschaffing van de wet over te gaan. Zolang wij niet actief proberen om op Europees niveau medestanders te krijgen voor dergelijke regelgeving op dat niveau – en de staatssecretaris wil dat niet – is er geen reden om deze wet niet voorlopig boven de markt te laten hangen. Mijn fractie, die van D66 en in dit geval mag ik ook voor de fractie van de Partij voor de Dieren spreken, hebben nog niet de neiging om in te stemmen met de afschaffing van deze wet.

De heer De Boer (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Dank van onze fracties aan de staatssecretaris voor de beantwoording van alle vragen die wij gesteld hebben. Ik maak nog een paar opmerkingen naar aanleiding van de beantwoording. Toen het ging over de herschikkingsoperaties, stelde de staatssecretaris dat het aanjagen van bedrijvigheid de beste manier is om burgers te helpen, omdat hierdoor werkgelegenheid wordt gecreëerd. We zijn het met hem eens dat dit inderdaad een uitstekende manier is. Hij zei vervolgens dat dit niet betekent dat er een taboe ligt op het belasten van economische activiteiten, mits de gevolgen daarvan niet zo dramatisch groot zijn. Hij sloot niets uit, wat betreft die herschikkingsoperaties, maar een belangrijke voorwaarde is toch wel dat de economische bedrijvigheid wordt gehandhaafd of zelfs wordt verbeterd. Ook daarmee kunnen we het eens zijn, maar de staatssecretaris moet ook oppassen. Hij heeft het namelijk steeds over de werkende bevolking, maar een deel van de bevolking in Nederland wil wel werken, maar kan dat niet, of is werkloos. Pas op dat je niet in een herschikkingsoperatie de oplossing daar probeert te vinden waar de zwakste schouders zijn. Daar zullen we ongetwijfeld volgend voorjaar over komen te spreken. Ik neem zelfs aan dat de staatssecretaris het wel met mij eens is.

Vervolgens noemt de staatssecretaris twee echte taboes: de vaarbelasting en de fiscale bevoordeling van rode diesel. Ik meen te kunnen constateren – als dit niet klopt, hoor ik dat wel – dat bij deze onderwerpen blijkbaar de aanwezigheid van grote belangenorganisaties zodanig invloedrijk is dat dit kabinet er niet aan begint. Ik heb de belangengroeperingen met betrekking tot de vaarbelasting genoemd. Met betrekking tot de rode diesel heeft de staatssecretaris omfloerst de belangenverenigingen genoemd. Ik zal dit ook niet verder concretiseren. Ik geef dit maar extra aan: als je wilt herschikken, probeer ook te kijken waar in alle redelijkheid nog middelen kunnen worden gecreëerd.

Dan kom ik bij de verpakkingenbelasting. De staatssecretaris heeft wel een punt dat een verhoging van deze belasting zal leiden tot een effectiever gebruik van verpakkingen. Ik geloof dat dit in een of meer Scandinavische landen ook het geval is, maar dan moet je verpakkingen wel royaal gaan belasten. Tot nu toe is dat in Nederland nog niet het geval; er zijn ook nog niet veel positieve effecten. Maar nogmaals, de redenatie is juist. Misschien kan dit bij de herschikkingsoperaties verder worden meegenomen, als mogelijkheid juist om het milieu te beschermen.

Ik dank de staatssecretaris voor de nadere informatie over de belastingdruk bij kostwinners. Hij noemde terecht ook de alleenstaanden daarbij. Ik zal hier nu niet nader op ingaan, maar ik denk wel dat we op dit punt een verschil van mening hebben. De staatssecretaris zegt dat het een bewuste keuze is van het kabinet om zo te handelen. Ook daar zullen we te zijner tijd ongetwijfeld op terugkomen.

Als laatste punt blijft over de vliegbelasting. De staatssecretaris onderstreept dat in 2012 – voor zover hij dat weet, maar hij geeft de indruk dat dit zo is – het ETS-systeem voor vliegbewegingen gaat gelden. Als ik het goed heb begrepen, zei hij daarbij dat als het onverhoopt toch niet zou doorgaan, hij dan bereid is om initiatieven te nemen om in Europees verband hier iets aan te doen. Ik zie dit als een vorm van toezegging. Na Kopenhagen weet je namelijk nooit wat er gaat gebeuren. Wij gaan er in ieder geval van uit dat het wel doorgaat in 2012. Wij zijn het met de staatssecretaris eens dat wij met die wetenschap niet een loze maatregel moeten laten gelden zoals op dit moment de maatregel van 0% subsidie. Daarom zullen onze beide fracties stemmen voor dit wetsvoorstel tot afschaffen van de vliegbelasting.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. In eerste termijn zei de heer De Boer eigenlijk tegen het wetsvoorstel te zijn, maar het als een politiek feit te zien. Als ik de neuzen in deze Kamer tel, zie ik dat de situatie anders is en is het aan de fracties namens welke de heer De Boer sprak of dat politieke feit er al dan niet is. Het was misschien een politiek feit aan de overkant, maar hier is het dat niet. Als ik goed tel, ligt het juist aan de fracties namens welke de heer De Boer spreekt of het wetsvoorstel al dan niet wordt aangenomen.

De heer Biermans (VVD):

Ik heb toch ook de indruk dat het dan aan de VVD ligt!

De heer De Boer (ChristenUnie):

Ik heb in eerste termijn absoluut niet gezegd dat wij tegen het wetsvoorstel zijn. Wel heb ik gezegd dat het een politiek feit is en ik heb daarbij nog een aantal andere opmerkingen gemaakt. Juist uit mijn opmerking dat het een politiek feit is, kon de heer Reuten concluderen dat onze fracties voor dit wetsvoorstel zouden stemmen. Het politieke feit was en blijft dat de vliegbelasting op 0% is gezet. Dat is niet veranderd en ook de meerderheid in deze Kamer heeft er niet voor gepleit om dat weer in te voeren. Dat politieke feit willen wij honoreren door te stellen dat je geen loze maatregelen moet laten gelden. Daar komen de argumenten uit het antwoord van de staatssecretaris nog bij.

De heer Leijnse (PvdA):

Voorzitter. Laat ik beginnen met de staatssecretaris te bedanken voor zijn uitgebreide en zorgvuldige beantwoording van de vragen van de Kamer. Veel is verduidelijkt, maar toch wil ik een paar punten ter nadere verduidelijking aanstippen.

Wat betreft de opeenhoping van de wetsvoorstellen heeft de staatssecretaris aangegeven dat die ten dele onvermijdelijk is. Ik heb dat in eerste termijn ook al gezegd. Hij heeft vervolgens nog een aantal factoren genoemd die daarbij van pas komen, zoals de procedures in de Tweede Kamer waar we in deze Kamer niets aan kunnen doen. Wat ik heb gemist, is aan het einde van zijn betoog een toezegging dat hij in de komende jaren al het mogelijke zal doen om tot een zekere ontlasting van het pakket te komen en datgene wat eerder ingediend kan worden ook eerder in te dienen zodat wij het in de Eerste Kamer toch zoveel mogelijk voor december kunnen afhandelen.

De staatssecretaris heeft een overtuigend verhaal gehouden over de mogelijkheden van innovaties door ib-ondernemers. Het is misschien ook goed dat die goed gecommuniceerd worden met de betreffende ondernemers.

Ik stem zeker in met wat de staatssecretaris heeft gezegd over de stimulering van elektrische auto's, die tegenwoordig nulemissie-auto's worden genoemd. Veel binnenstedelijk verkeer is vooral aangewezen op bestel- en vrachtauto's en wij moeten die vrij verregaande stimuleringsmaatregelen in de fiscale sfeer ook volhouden zodra die auto's vanaf 2012 in massaproductie komen en daardoor een substantieel deel van de automarkt uitmaken. Wij zouden veel goeds kunnen doen als wij op dat moment de stimuleringsmaatregelen volhouden en onze vooruitgeschoven positie in dat opzicht kunnen vasthouden.

Wat betreft de afdrachtvermindering onderwijs gaat de staatssecretaris een beetje langs mijn argumentatie heen door nog eens te herhalen wat al in de memorie van toelichting staat. Daar ging het nu juist over. Ik wil graag zeker stellen wat hij gezegd heeft, namelijk dat meer ten principale nog eens naar de fiscale stimulering van het Leven Lang Leren gekeken wordt, hetzij in de heroverwegingen, hetzij door de commissie die het belastingstelsel gaat bekijken. De eenmalige faciliteit is mijns inziens niet goed toegesneden op met name de uitbreiding naar wat langere studies. Juist in een verdere fiscale stimulering van het leven lang leren is dit een wezenlijk punt.

Wat betreft de integratieheffing btw is positief dat er, zoals de staatssecretaris heeft aangegeven, na het begin van de infractieprocedure van Europese kant in ieder geval een behoorlijke overgangsperiode in acht wordt genomen om de afschaffing van de vrijstelling voor de woningcorporaties vorm te geven. Minder positief is naar mijn mening dat de staatssecretaris op principiële punten niet thuis geeft. Als ik het goed heb, gaat de infractieprocedure over de ontoelaatbaarheid van vrijstellingen, niet in absolute zin maar gegeven de generieke vormgeving van de heffing. De Commissie zegt in feite: als u de heffing zo vormgeeft als u die hebt vormgegeven, namelijk in generieke zin, kunt u geen vrijstellingen geven, want die leiden dan altijd tot een verstoring van de concurrentie. Blijft dus de vraag of dit probleem is te tackelen door, misschien na ommekomst van de overgangsperiode, toch met een nieuwe formulering of modellering van de integratieheffing te komen, zodanig dat deze wel degelijk specifiek kan worden toegepast. Die vraag is eigenlijk nog niet beantwoord. Ik heb in het antwoord van de staatssecretaris ook niet gehoord, ook niet tussen de regels door, dat men daarop zou willen studeren, terwijl dit mij in het debat met de woningcorporaties toch nodig lijkt. Voorop moet immers staan dat wij niet nodeloos heffen op een punt waar een duidelijk maatschappelijk doel in het geding is.

Wat betreft het banksparen heb ik goed begrepen dat het volgens de staatssecretaris in het geheel niet de bedoeling is om de fiscale faciliteit zo te laten werken dat die concurrentieverstorend werkt tussen banksparen en verzekeren. Dat zie ik in de memorie van toelichting eerlijk gezegd ook met zoveel woorden staan. Daarin staat dat de voorwaarden rond het stamrecht zodanig zullen worden gemaakt dat de bancaire vorm en de verzekeringsvorm met elkaar in evenwicht zullen zijn. Moet ik dit nu zo opvatten dat de bij de brede herwaardering ingevoerde beperking van de begunstiging tot personen in de familierelaties in het geval van het stamrecht bij verzekeringsproducten ook voor het fiscaal gefacilieerde banksparen zal gelden, respectievelijk dat wanneer een bankspaarproduct restbegunstigingen inhoudt, dat niet onder de fiscale faciliteit kan vallen?

Tot slot kom ik op de vliegtaks. Collega Ten Hoeve heeft daarover al verstandige dingen gezegd, die ik niet hoef te herhalen. De argumenten betreffende de Europese concurrentie, de concurrentiepositie van onze nationale luchthaven en van onze nationale luchtvaartmaatschappij – die overigens inmiddels onderdeel is van een grotere Europese maatschappij – zijn in 2007 allemaal gewisseld. Ze zijn ook niet nieuw. Ik wijs erop dat wij toen bij ons volle verstand hebben besloten dat wij onze nationale luchthaven en onze nationale luchtvaartmaatschappij hiermee een zeker concurrentienadeel zouden bezorgen. Dat wisten wij gewoon; het is niets nieuws. Dat deden wij eerlijk gezegd ook met droge ogen, omdat wij wisten dat de nationale luchthaven al een aantal jaren bovengemiddeld groeide en langzamerhand de vraag was ontstaan of wij die groei in dit redelijk volle land op die plek ongelimiteerd wilden laten doorgaan of dat wij er misschien iets aan zouden willen doen. Uitwijk naar andere luchthavens in omringende landen, was als het ware in confesso. Het was ingecalculeerd bij de afweging die wij toen hebben gemaakt. Dat kan dus geen nieuw argument zijn.

Wat betreft het ETS heeft de staatssecretaris een mijns inziens verhelderende toelichting gegeven. Deze laat zien dat de verhandeling van emissierechten volgens dit systeem alleen zal werken als je ook met zeer specifieke lage en hoge plafonds gaat werken. Zo kun je bepaalde vormen van vervoer lage plafonds geven en deze vormen van vervoer daarmee dwingen om emissierechten te kopen als zij meer willen doen. Daarmee moeten zij dus in feite hun prijs verhogen. Andere vormen van vervoer die je misschien wilt stimuleren, zoals de trein om maar iets te noemen, kun je met hoge plafonds in de positie brengen dat zij geen emissierechten hoeven te kopen. Je kunt het prijsmechanisme dan laten werken, maar uitsluitend als je de plafonds zo wilt hanteren. Uit de woorden van de staatssecretaris heb ik nog geen enkele indicatie gekregen – ik moet eerlijk bekennen dat ik me daarover ook weinig illusies maak – dat vanaf 2012 de plafonds op die manier zullen worden gehanteerd en dat er ook maar iets aan het concurrentievoordeel van het vliegverkeer zal worden gedaan. Voorshands blijft dus de situatie bestaan dat het vliegverkeer een subsidie in de prijs krijgt van tussen de 30% en 40% ten opzichte van de trein. Dat is voor alle Europese afstanden in feite een volkomen ongefundeerd concurrentievoordeel. Daar zou wat aan moeten gebeuren. In dat licht is er voor mijn fractie buitengewoon weinig reden om nu voor de afschaffing van de vliegbelasting te stemmen.

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Ik loop nog even de vragen langs. Er zijn niet zo heel veel vragen meer gesteld in tweede termijn, dus ik kan hopelijk snel tot een afronding van mijn betoog komen.

De heer Biermans vroeg nogmaals naar de dienstbetrekkingseis en waarom die wel geldt voor parttime werknemers en niet voor zzp'ers. Waarom moet het een werknemer zijn? De werknemersvereiste is al een versoepeling ten opzichte van het eerder door het kabinet gedane voorstel. Tijdens de wetsbehandeling heb ik de eis versoepeld van een bestuurderseis naar een werknemerseis. Dat heeft te maken met de band die verondersteld wordt te worden aangegaan tussen enerzijds degene die doorschuift, die het bedrijf overneemt of voortzet en anderzijds het bedrijf. Om te zorgen dat er voldoende band is, is er aangesloten bij de bestuurderseis. Die werd in een aantal omstandigheden echter te restrictief ervaren omdat er sprake van was dat pa – om het even huiselijk te zeggen – zoonlief niet direct bestuurder wilde maken van het bedrijf. Daarom hebben wij gezegd dat een werknemersvereiste ook voldoende is. Het voordeel van de werknemersvereiste qua toetsbaarheid is dat bij een dienstbetrekking er sprake moet zijn van een gezagsverhouding, het genieten van loon en het verrichten van arbeid. Dat kan ook gewoon door een inspecteur worden beoordeeld. Er worden geen nadere eisen gesteld aan de dienstbetrekking, bijvoorbeeld dat het minimaal 32 of 40 uur moet zijn. Wij kunnen echter wel een aantal eisen toetsen die aan een dienstbetrekking vastkleven. Met het verruimen van de faciliteit naar een zzp'er kom je echter op een glijdende schaal, maar ik begrijp de achtergrond wel. De heer Biermans zei al terecht dat de zzp'er meer een leverancier is en minder een band heeft met het bedrijf.

In dat verband is een kleine anekdote uit mijn verleden als ondernemer wel grappig. Ik beklaagde mij voor de grap wel eens bij mijn eigen bedrijf – waar ik zelf voor 50% aandeelhouder van was – dat ik geen kerstpakket kreeg. Het antwoord van de manager die dat regelde, was toen: jij bent ook alleen maar een leverancier. Je stuurt als ondernemer namelijk een managementfactuur en je bent geen werknemer. Dat was een heel restrictieve bepaling, want ik voldeed in dezen wel aan de bestuurderseis, middellijk weliswaar. Wij zijn dus wat soepeler en bepalen dat bestuurder of werknemer zijn voldoende is. Maar alleen een zzp-schap wordt net als een iets te los verband gezien. Het lijkt mij overigens wel vrij uitzonderlijk dat een kind dat als een leverancier of een freelancer met meerdere opdrachtgevers ook aan het bedrijf van zijn ouders levert, vervolgens wel de ab-aandelen in dat bedrijf geschonken krijgt. Meestal is er sprake van een wat sterkere band. In ieder geval is er duidelijkheid over hoe het nu moet en kan men daar ook afspraken over maken.

De heer Reuten spreekt over een stapeling van de wetsvoorstellen en vraagt hoe ik daar in de toekomst mee omga. De heer Leijnse vroeg dat ook. Ik vond dat de heer Leijnse een mooie formulering heeft gebruikt. Ik zie mogelijkheden om een lagere werkdruk in december te realiseren door te bevorderen dat datgene wat eerder ingediend kan worden, ook eerder ingediend wordt. Die toezegging kan ik de Kamer ruiterlijk doen. De Kamer heeft al gezegd dat het niet alleen aan mij is om dit te realiseren, maar ik zal mijn best doen.

De heer Reuten (SP):

Een woord van dank is op zijn plaats.

Staatssecretaris De Jager:

Dank u wel.

De heer Essers heeft gevraagd – ik meen dat de heer Ten Hoeve zich daarbij heeft aangesloten – of in het geval gevaarlijke afvalstoffen als monostroom kunnen worden aangewezen, ik dat dan ook wil doen. Bedrijven kunnen in dat geval een verzoek bij de minister van VROM en mij indienen, conform de geldende regels. Dat verzoek zal beoordeeld worden door de minister van VROM en door mij. Vooralsnog ken ik daar geen voorbeelden van. Ook de ambtenaren die ik na afloop van de eerste termijn heb kunnen raadplegen, konden niet zo snel voorbeelden geven. Als er wel voorbeelden van zijn, zullen wij die beoordelen. Uiteraard hebben wij altijd te maken met het punt van de budgettaire dekking. Een en ander moet altijd passen binnen de budgettaire context van wat er is gerealiseerd. Als er sprake is van derving, moet dit op een andere manier worden opgelost, mocht die worden bewilligd. Het punt van de dekking zal altijd meespelen in een dergelijk verzoek. Alle verzoeken zullen in elk geval door de minister van VROM en mij worden bekeken.

De heer Laurier vraagt wat er gebeurt met de afbouw van de Wet bpm die al heeft plaatsgevonden als de kilometerprijs doorgaat. Ik heb aangegeven dat wij op dat moment in ieder geval de afbouw stoppen. Of de reeds gedane afbouw zal worden teruggedraaid, zullen wij te zijner tijd moeten bezien. Voorshands lijkt mij dat niet helemaal logisch, omdat dit allerlei nadelen met zich brengt. In ieder geval zou dat wel een nieuwe situatie zijn, waar wij op dat moment opnieuw naar zullen moeten kijken.

De heer Laurier vraagt voorts om meer informatie over de woningcorporaties. Op dat punt ontbeer ik volledig het inzicht. Wellicht kan de minister voor WWI daarover iets zeggen. De gevraagde cijfers heb ik niet allemaal ter beschikking en die kunnen wij ook niet verkrijgen.

De heer Essers vraagt waarom er geen EU-probleem is bij de bestaande thin cap-regeling en waarom dit probleem er wel is bij de deelnemersrenteaftrek. Dat is een vrij complex verhaal. De beperking van de aftrek van de deelnemingsrente werkt bij 100% deelnemingen buiten Nederland. Als er sprake is van deelnemingen van minimaal 95% kan men een fiscale eenheid vormen. In dat geval werkt de deelnemingsrenteaftrek niet bij deelnemingen binnen Nederland, maar wel over de grens. Men kan geen grensoverschrijdende fiscale eenheid vormen op basis van de huidige wetgeving op het vlak van de vennootschapsbelasting. Daar is dus sprake van een mismatch. Wij zien het risico dat het Europees Hof uiteindelijk zal zeggen dat dit niet kan. Wij weten het laatste niet zeker, want op sommige punten is een grensoverschrijdende fiscale eenheid wel gehonoreerd. Ik verwijs in dit verband naar de recente conclusie van de advocaat-generaal in de zaak X Holding. Wij moeten natuurlijk afwachten wat het Europees Hof oordeelt, maar de conclusie van de advocaat-generaal lijkt ertoe te strekken dat de drie punten waaraan het Europees Hof zal toetsen, worden gebillijkt. Tegelijkertijd lijken de overwegingen die daarbij worden aangedragen door de advocaat van het Europees Hof in de zaak X Holding ons te sterken in het feit dat wij risico's zien – dat lijkt een contradictie – op het vlak van de beperking van de deelnemersrenteaftrekbeperking. Bij de punten waarop wordt getoetst, zien wij juist problemen op het vlak van de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de deelnemersrentebeperking.

Op basis van de thin cap-regeling is een en ander wel mogelijk. Deze regeling en de beperking die deze met zich brengt, ziet toe op alle groepsrente, ongeacht of die rente samenhangt met deelnemingen. Het feit dat binnen Nederland deelnemingen verdwijnen in de fiscale eenheid, maar over de grens niet, speelt dus geen rol bij de thin cap-regeling en dus geen rol bij de houdbaarheid van deze regeling op Europees niveau.

De heer Ten Hoeve heeft gevraagd naar de forfaitaire ruimte bij de werkkostenregeling. Hij vond deze toch te eenzijdig. In de eerste termijn ben ik hierop al ingegaan. Uiteraard zal de Belastingdienst looncontroles doen. Wij gaan er voorshands niet van uit, maar wij zullen bij die looncontroles de vinger aan de pols houden en nagaan of hierbij een onbedoeld effect optreedt.

Verder vraagt de heer Ten Hoeve naar de evaluatie van het op nul stellen van de loonbelasting als dit per 2011 wordt ingevoerd. Medio 2010 zal door de minister van Sociale Zaken een en ander worden geëvalueerd. Afhankelijk van de conclusies wordt gekeken naar de vereenvoudiging. Als voor 1 juni 2010 tot het op nul stellen van de loonbelasting wordt besloten, kan dit nog op 1 januari 2011 in werking treden.

De heer De Boer heeft gevraagd naar de verpakkingenbelasting en naar de vergroening. Vergroening is een van de belangrijke toetsstenen van de commissie die een voorstudie verricht naar de belastingherziening. Uiteraard zullen daar de verschillende vergroeningsbelastingen bij worden betrokken. Daar zal dus wel degelijk naar worden gekeken. In het algemeen ben ik ook een voorstander van deze grondslag. Anders dan vaak wordt beweerd, is dit namelijk een grondslag die vaak lage perceptiekosten met zich brengt. Bij groene belastingen, milieubelastingen en andere indirecte belastingen zijn de perceptiekosten vaak wat lager dan bij directe belastingen. De toetsbaarheid is ook redelijk, zeker omdat je vrij dicht bij de keten heft. Bovendien is het een vrij stabiele belasting. Ondanks het feit dat er gedragseffecten zijn, weten de indirecte belastingen zich juist op dit moment redelijk staande te houden. Dat geldt zeker als je deze vergelijkt met bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting. De opbrengst daarvan duikelt echt dramatisch door het conjuncturele effect. Het is dus een redelijk stabiele grondslag. Voorts gaat hiervan wel degelijk een effect op het milieu uit. Dat is altijd mooi meegenomen. Dat hoeft nooit het leidende beginsel te zijn, want dat kun je dan beter als een apart milieubeleid vormgeven, maar als je dan toch belasting moet heffen, dan kun je ook bekijken of je die kunt heffen op een manier die deugdelijk en goed voor het milieu is.

De heer Leijnse heeft gevraagd naar de restbegunstiging bij banksparen. Als er een restantvermogen is op een bancair stamrecht op het moment dat direct voorafgaat aan het overlijden, wordt het tegoed, na inhouding van loonbelasting, ineens aan de erfgenamen van de laatst wettelijk toegestane begunstigden uitgekeerd.

De heer Leijnse (PvdA):

Het gaat mij even om de laatst toegestane begunstigden. Zijn dat in het kader van de fiscale faciliteit bij banksparen dezelfde begunstigden als bij verzekeringen? Of kun je bij banksparen andere of meer begunstigden hebben, ook buiten de familiekring, dan bij verzekeringen?

Staatssecretaris De Jager:

Ik kijk even naar de ambtenaren op de tribune. Het blijkt mij dat het in fiscale zin in beide gevallen hetzelfde is. Van de hele tribune weet slechts één persoon het antwoord. Het is dan ook vrij complex. Ik heb wel gekeken van wie het antwoord kwam, en dat kwam niet van een milieubelastingexpert. Het kwam van onze pensioenexpert, die het uiteraard ook heel druk heeft met de AOW. Gelukkig heeft hij even tijd kunnen vinden om hier mee te luisteren. Als hij het zegt, dan klopt het. En als ik het zeg ook natuurlijk, maar soms is het gunstig als je op zo'n specifiek terrein een deskundige kunt raadplegen.

De heer Ten Hoeve sprak nog over de timing van de vliegbelasting. De timing had niet alleen met kiezers te maken, maar ook met de invoering van het ETS. Wij gaan ervan uit dat dit een onomkeerbaar feit is: dat gaat gebeuren. Dat is dus niet tijdelijk. De heer Leijnse stelt dat wij de vliegbelasting juist wel "in de lucht" moeten houden vanwege het level playing field. Het punt is dat Nederland alleen geen level playing field kan realiseren. De vliegbelasting in de huidige wetgeving is alleen bedoeld voor Nederland en dat moeten wij niet opnieuw gaan doen. Wij moeten misschien iets in Europees verband doen, mocht het met het ETS niet goed gaan of mocht het niet voldoende zijn. Dat heb ik de heer De Boer al toegezegd. Omdat wij wellicht iets in Europees verband moeten doen – een accijns, een hogere ETS of een vorm van vliegbelasting – moeten wij niet deze vliegbelasting in de wetgeving laten staan die wij in ieder geval niet willen hebben. Ik zal het geen ondeugdelijke wetgeving noemen, want dat vind ik iets te zwaar. Het is alleen niet netjes om iets, wat niet op die manier mogelijk is, in de wet te laten staan als een soort pressiemiddel. Het werkt niet om alleen in een klein land als Nederland een vliegbelasting in te voeren. Daarmee realiseer je geen level playing field voor onze luchthavens ten opzichte van luchthavens in Duitsland en België. Dat is wel gebleken. Het level playing field wordt alleen maar slechter als wij als einzelgänger optreden. Ik ben het dus eens met de doelstellingen die de heer Leijnse, de heer Ten Hoeve en de heer De Boer memoreren. Wij moeten tot een soort beprijzing komen. Er moet een level playing field komen voor het vliegverkeer in relatie tot andere modaliteiten. Dat moet wel op een manier gebeuren dat het level playing field voor onze luchthavens is verzekerd.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Dit wisten wij twee jaar geleden ook wel. Dat was precies mijn reden om tegen de staatssecretaris te zeggen dat hij onmiddellijk moet streven naar een Europese regeling die wel dat level playing field kan realiseren. ETS alleen is daarvoor niet voldoende. De staatssecretaris heeft echter gezegd dat hij daar voorlopig nog niet aan wil beginnen.

Staatssecretaris De Jager:

Dat is op zichzelf juist. Ik geef toe dat ik het zo heb gezegd. De heer Ten Hoeve vindt dat ik dat eigenlijk sneller en eerder zou moeten doen. Dat mag toch geen reden zijn voor de fracties van OSF en D66 om tegen het afschaffen van de vliegbelasting te zijn, terwijl wij eigenlijk vinden dat die niet in die vorm moet worden ingevoerd?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Dit wisten wij twee jaar geleden ook wel, maar toch hebben wij besloten tot die vliegbelasting. Daar komt niets anders voor in de plaats, terwijl wij er wel van overtuigd zijn dat er iets moet gebeuren. Dan is het niet redelijk om hier definitief van af te zien. Laat het dan maar boven de markt hangen. Wij zijn het er toch over eens dat wij in ieder geval iets willen?

Staatssecretaris De Jager:

Het laatste wel. Ik vind het alleen niet netjes om iets boven de markt te laten hangen. Het is een zwaard van Damocles dat boven ons hoofd hangt. Het is niet juist om dat te doen, terwijl je weet dat je dat deel van de wetgeving niet opnieuw zult invoeren. Al zou je iets gaan doen, dan zou je het niet op deze manier doen. Dat is niet netjes en niet juist. Ik doe ook een appel op u als medewetgever om de koninklijke route te bewandelen en dat uit de wetgeving te nemen. Wij moeten de vinger aan de pols houden. Kopenhagen is geweest. Wij zijn er misschien niet allemaal even gelukkig mee, omdat de afspraken niet ver genoeg gaan, maar het is weer een stap in de goede richting. Zo blijven wij verder gaan. Daar mag de Kamer de regering op aanspreken en dat zou ik ook zeker blijven doen. Ik vind alleen wel dat die aansporing ook op een andere wijze kan plaatsvinden. Het is op z'n minst opmerkelijk om dit deel van de wetgeving in stand te houden, terwijl het tarief al op nul is gesteld en terwijl wij weten dat wij het niet opnieuw gaan invoeren.

De heer Leijnse (PvdA):

Het laatste is natuurlijk wel een curieus argument. Je wilt de wetgeving niet handhaven omdat je al weet dat het tarief nooit meer boven de nul komt. Dat wisten wij twee jaar geleden evenzeer. De heer Laurier vroeg net ook al of de staatssecretaris bij dat debat aanwezig is geweest. Wij wisten toen ook dat wij die vliegtaks zouden invoeren en dat wij het tarief op € 15 en € 45 zouden stellen. Dit type zekerheden blijkt een betrekkelijk korte houdbaarheid te hebben, maar het gaat mij om het volgende. De discussie over het level playing field moet zuiver worden gevoerd. Wij praten over het level playing field tussen de trein en het vliegtuig op de middellange afstanden, met name de Europese afstanden. Dat is hierin het belangrijke element. De staatssecretaris zegt terecht dat wij moeten proberen daaraan in Europees verband iets te doen. Het ETS moet het begin zijn door daarmee de prijs van het vliegen zo te beïnvloeden dat het enorme concurrentievoordeel dat men nu heeft voor een deel teniet wordt gedaan. Anders kan de trein daar nooit tegenop. Daarover zijn wij het eens, al geeft de staatssecretaris bitter weinig indicatie dat dit via het ETS op redelijk korte termijn zal lukken.

Twee jaar geleden is daarbovenop gezegd dat wij het in Nederlands verband met een beetje minder zouden kunnen doen vanuit het nationale belang en gegeven de nogal stevige groei van onze luchthaven, met name in het niet-zakelijke verkeer. Dat was een reden om een specifiek nationale maatregel te nemen waarvan wij wisten dat die het level playing field van onze luchthaven met andere Europese luchthavens zou verstoren in het nadeel van Schiphol. Dat hebben wij willens en wetens willen doen en dat wil de staatssecretaris nu niet meer. Wij staan nog steeds op het standpunt dat je dit wel moet willen, gegeven de omvang van het vliegverkeer.

Staatssecretaris De Jager:

Ik ben bang dat wij het vandaag op dit punt niet helemaal eens zullen worden. Dat hoort zo in de politiek en ook in een debat. Het zou gek zijn als het altijd het tegenovergestelde was. Ik begrijp de argumenten die de heer Leijnse, de heer Ten Hoeve, de heer Laurier en anderen hebben aangedragen. Tegelijkertijd vind ik het curieus, om de woorden van de heer Leijnse te gebruiken, dat het kabinet geen voortschrijdend inzicht zou mogen hebben. Ik vind het juist van volwassenheid getuigen dat het kabinet zegt dat het niet alleen vanwege de crisis anders moet, maar ook vanwege het besluit over het ETS en het feit dat Nederland alleen de vliegbelasting heeft ingevoerd. Ik vind dat wij iets anders zouden moeten doen als het ETS er niet zou komen. Wij moeten iets met het level playing field van het vliegverkeer.

De afgelopen twee jaar ben ik van één ding overtuigd geraakt. Ik heb hier twee jaar geleden de vliegbelasting verdedigd, die in het coalitieakkoord stond. Het is overigens altijd een klein handicap dat je niet, zoals bij andere maatregelen, de volle ruimte krijgt om alle voor- en nadelen in iets meer tijd te wegen. Desalniettemin heb ik de vliegbelasting, die in het coalitieakkoord stond, loyaal verdedigd. Als dan blijkt dat die op een aantal punten niet goed werkt en dat het anders en beter kan, toont de regering volwassenheid als zij besluit dat het dan inderdaad anders moet. Wij hebben het ETS en ik heb de heer De Boer al toegezegd, en dit bevestig ik tevens aan de heer Ten Hoeve, dat als blijkt dat het ETS niet voldoende is, wij naar iets anders moeten zoeken, maar dan wel in Europees verband. Ik vind dit een van de lessen die wij kunnen trekken uit die vliegbelasting.

Die les wordt hier niet onderuit gehaald, ook niet door de fracties die hebben aangegeven wellicht tegen het wetsvoorstel over het afschaffen van de vliegbelasting te stemmen. Die les is dat je zoiets niet alleen in Nederland kunt invoeren. Door sommigen wordt gezegd dat dit misschien een les is. Ik vind het niet chic om de tekst van de huidige wet te handhaven, terwijl wij weten dat die mankementen vertoont. Overigens is er geen budgettair belang, want dat staat op nul. Het is ook niet zo dat wij de wet met een knip weer kunnen aanzetten, want dat moet met een wetswijziging. Wij hebben al aangegeven dat wij grote nadelen zien bij de huidige grondslag. Dan is het verstandig om de wet terug te nemen en te bezien wat er in de toekomst verder kan worden gedaan. Dan kunnen wij die afweging ten volle maken.

De heer Leijnse (PvdA):

Hoe kan de staatssecretaris dit nu toch met droge ogen zeggen? Wij verheffen een wetsvoorstel tot wet, volgens de gebruikelijke zorgvuldige procedure. Daaruit komt een heffing voort die vervolgens een half jaar werkt. Hoe kun je dan vervolgens op grond van dat halve jaar, in een overigens zeer ongebruikelijke wereldwijde economische crisissituatie waarin onze economie 4% krimpt, zeggen: wij zijn tot de conclusie gekomen dat je dit eigenlijk op nationale schaal niet kunt regelen, dit moet je in Europees verband regelen? Eerlijk gezegd is er geen enkele evidentie die deze conclusie rechtvaardigt.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris. Ik denk dat dan alle argumenten gewisseld zijn.

Staatssecretaris De Jager:

Destijds heeft het tussen de Handelingen in de Tweede Kamer en de uiteindelijke beslissing om het op nul te zetten langer dan een half jaar geduurd. Wij hebben er dus wel degelijk goed over kunnen nadenken en spreken. Wij hebben ook gezien dat er forse gevolgen verbonden waren aan de vliegbelasting. 9% reductie hadden wij voorgesteld. Dat hadden wij berekend, dus wij wisten dat dit zou gebeuren. Dat is ongeveer ook gebeurd. Het enige wat ik niet zeg – laat ik dat voorop stellen – is dat het effect van de vliegbelasting op Schiphol groter is geweest dan wij hadden verwacht. Het cumuleerde echter met de crisis en met het feit dat het ETS er kwam. Het cumuleerde ook met het feit dat daar waar België duidelijk had aangegeven ook een vliegbelasting te zullen invoeren, deze schielijk heeft ingetrokken. Duitsland heeft een heel ander probleem. De toenmalige nationale regering had er mogelijk voorstander van kunnen zijn, maar de länder hebben aangegeven dat het op basis van de Duitse grondwet een landsbelasting zou zijn in plaats van een federale belasting. Dit betekende dat zo'n land waar een luchthaven is, dit ook niet ging invoeren, omdat men dezelfde problemen zag als wij in Nederland hebben. Dat alles bij elkaar heeft ons tot deze stap doen besluiten. Wij hebben een heel samenstel van maatregelen, ook op ander gebied, om het vliegverkeer in meer milieuvriendelijke vorm te stimuleren, zoals met ETS. In elk geval betreft dat CO2, maar wellicht ook NOx. Dat laatste is nog beter, want de vliegbelasting was niet op NOx gedifferentieerd, maar alleen op afstand. Het was dus een beetje een indirecte CO2-stimulering zou je kunnen zeggen, maar wel heel grof. Ik denk dat het al met al een goede stap is. Ik ben er voorstander van om dit stukje overbodig geworden wetgeving uit de belastingwet te halen. De heer Leijnse zegt dat hij niet overtuigd is, maar ik ben er niet van overtuigd waarom het in de wet zou moeten blijven staan. Het is een stukje overbodige wetgeving, waar het op nul staat. Is het nu chic om dat dan maar gewoon in de wet te houden? Ik heb daar bezwaren tegen. De heer Leijnse heeft aangegeven hoe hij erover denkt en wij zullen straks hopelijk zien hoe de Kamer er in haar geheel over denkt.

De heer Leijnse vroeg ook naar het fiscaal stimuleren van een Leven Lang Leren. Ik zeg de heer Leijnse toe om de aspecten van het Leven Lang Leren, zowel fiscaal als niet-fiscaal, mee te geven aan de heroverwegingscommissie die daartoe geëigend is, en aan de studiecommissie Belastingherziening.

De heer Leijnse heeft ook een vraag gesteld over de integratieheffing. De minister voor VWI doet al heel veel op het terrein van woningcorporaties. De integratieheffing was een inbreukzaak. Die is er niet voor niets gekomen. Wij weten niet precies wie of wat. De Commissie doet dat over het algemeen niet uit zichzelf, maar naar alle waarschijnlijkheid hebben Nederlandse projectontwikkelaars, die btw moeten betalen terwijl de woningcorporaties dat niet hoeven, dit vanuit het level playing field aangekaart bij de Commissie. Ik heb de maximale ruimte benut om binnen het staatssteunkader te opereren. Dankzij mijn ambtenaren, die daarvoor als leeuwen hebben gevochten in Brussel, is er een overgangsperiode gekomen. Op korte termijn vallen daardoor de nadelen voor de sector reuze mee. Het gaat om een relatief beperkt bedrag; uiteindelijk 37 mln. Wij hebben de alternatieven al bestudeerd. Zie ook hier bijvoorbeeld de memorie van antwoord, bladzijden 16 en 17. Ook in de wetsgeschiedenis daarvóór, in de Tweede Kamer, ben ik daarop duidelijk ingegaan. Ik zie daarvoor dus geen verdere mogelijkheden dan ik heb aangenomen. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wenst een van de leden stemming over een van de wetsvoorstellen? Ik constateer dat dit niet het geval is.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de SP, D66, de PvdA, de OSF en de PvdD wordt aantekening verleend dat zij geacht wensen te worden tegen wetsvoorstel 32132 te hebben gestemd.

De aanwezige leden van de fracties van de VVD en de SP wordt aantekening verleend dat zij geacht wensen te worden tegen wetsvoorstel 32130 te hebben gestemd.

De aanwezige leden van de fractie van de SP wordt voorts aantekening verleend dat zij geacht wensen te worden tegen de wetsvoorstellen 32128 en 32129 te hebben gestemd.

Ik deel nog mee dat wij vanaf heden de gelegenheid hebben om een borrel te drinken en dat wij stipt om 17.30 uur aan het kerstdiner beginnen, zodat iedereen weer tijdig naar huis kan gaan. Als degenen die vanmorgen vijf of zes uur in de trein hebben gezeten nu met de helft van de tijd toe kunnen, dan kunnen zij op een goede manier thuiskomen.

Sluiting 16.50 uur

Naar boven