Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet in verband met het verlenen van het kiesrecht voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement aan alle Nederlanders die in de Nederlandse Antillen en Aruba woonachtig zijn (31392).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Hermans (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft op dit punt een heel korte inbreng. Tijdens de uitvoerige behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en twee schriftelijke ronden in de Eerste Kamer zijn forse debatten gevoerd over de manier waarop deze omissie wordt geregeld. Wie is bevoegd om het kiesrecht voor het Europees Parlement te verlenen aan Nederlanders die ingezetenen zijn van de Nederlandse Antillen en Aruba? Met name in het nader verslag geeft de regering volgens mijn fractie een adequaat antwoord op deze vraag op basis van artikel 46. Daarin staat de regeling ten aanzien van actief en passief kiesrecht. De Nederlandse wetgever kan de toekenning van het kiesrecht beperken tot ingezetenen van Nederland, maar heeft ook de vrijheid om dit recht toe te kennen aan Nederlanders die buiten Nederland wonen. Deze mogelijkheid is gerealiseerd toen in 1985 zowel voor de Tweede Kamer als voor het Europees Parlement het actief kiesrecht werd uitgebreid tot alle Nederlanders in het buitenland.

De VVD-fractie wil hierover een aantal opmerkingen maken. In de eerste plaats stellen wij de vraag of het logisch en ook wenselijk is dat Nederlanders, ongeacht of zij kort of lang in het buitenland verblijven, actief en passief kiesrecht krijgen voor het Europees Parlement. Over deze vraag kunnen wij lang debatteren. Laat duidelijk zijn dat de VVD-fractie voor het wetsvoorstel zal stemmen. Toch ligt deze vraag wat mijn fractie betreft hierachter. In vele gevallen verblijft men al jarenlang in het buitenland. Zeker als men niet op Europees grondgebied verblijft, is het vreemd dat men dit kiesrecht krijgt.

In de tweede plaats heb ik namens de VVD-fractie een vraag gesteld in het verslag over de verandering van de LGO- en de UPG-status die nu ontstaat. De staatssecretaris verwijst hiervoor naar een brief aan de Tweede Kamer hierover. Dit lijkt mij een erg interessant punt, want als deze status gaat veranderen, is wat wij nu doen slechts van tijdelijke aard. De staatssecretaris antwoordt dat er vooralsnog niets verandert aan de status binnen de Europese Unie van de eilanden die straks in de bijzondere positie komen. Welke status onder het verdrag van de Europese Unie wenselijk c.q. mogelijk is, zal volgens de staatssecretaris onderwerp van nader overleg zijn. Met andere woorden – dit klinkt misschien wat zwaar – wij zorgen hier voor noodwetgeving, reparatiewetgeving en snelle wetgeving. Wij zouden heel principieel kunnen bezien of dit de allerbeste weg is. Het weghalen van de omissie is echter hierbij ten principale een belangrijk element.

De VVD-fractie zal dus voor dit wetsvoorstel stemmen, maar maakt daarbij deze opmerkingen. Verder heb ik nog een opmerking die wellicht wat buiten de orde van de vergadering valt. U mag mij afkappen, voorzitter. Wij hebben zojuist een vergadering van de commissie voor Binnenlandse Zaken gehad. Daar kwam een vraag aan de orde die het beleidsterrein van de staatssecretaris betreft. Ik kan deze vraag uiteraard ook formeel via een brief stellen, maar wellicht wil de voorzitter mij toestaan nu één korte vraag te stellen over een iets ander onderwerp, wat overigens ook de Kieswet raakt. Ik vraag de staatssecretaris namens de commissie wat er waar is van, of wat de opvatting is van de staatssecretaris over een wetsvoorstel aangaande het beperken van de openingstijden van stembussen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in juni. Wat zijn de beweegredenen hierbij? Wat onderneemt zij op dit punt? De staatssecretaris zal niet op bijster veel steun kunnen rekenen van de zijde van de commissie voor Binnenlandse Zaken als deze beperking zonder debat of daadwerkelijke wetswijziging zal plaatsvinden. Ook als er een wetswijziging komt, zal zij niet op veel steun daarvoor kunnen rekenen. De andere woordvoerders zullen dit ongetwijfeld ook zelf aangeven. Wij hebben jarenlang met potlood gestemd. Nu wij dit weer gaan doen, kan het niet plotseling allemaal veel lastiger zijn. Ik hoop niet dat dit te maken heeft met het feit dat wij niet meer op prime time op televisie de uitslagen van de verkiezingen zouden kunnen bekijken. De democratie gaat voor de televisie.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie is vóór kiesrecht voor het Europees Parlement voor Nederlanders op de Nederlandse Antillen en op Aruba. Dit hebben wij al in het voorlopig verslag verklaard. In dit opzicht feliciteren wij de heren Eman en Sevinger, in wie wij bovendien geestverwanten herkennen. Het Europese Hof heeft, huiselijk gezegd, uitgesproken dat het gelijkheidsbeginsel met zich meebrengt dat geen onderscheid mag worden gemaakt bij de toekenning van het actieve en passieve kiesrecht voor het Europees Parlement tussen Nederlanders die in "de West" wonen en andere Nederlanders die buiten de EU wonen. Zij moeten óf allemaal geen kiesrecht, óf allemaal wel kiesrecht krijgen voor het Europees Parlement. Het Europese Hof maakt duidelijk dat het aan de lidstaat, het Koninkrijk der Nederlanden is om zich tot het ene of het andere standpunt te bekennen. In het voorliggende wetsvoorstel ter wijziging van de Kieswet wordt gekozen voor het tweede standpunt. Ook de ruim 200.000 Nederlandse ingezetenen, ofwel praktisch het gehele landsvolk van zowel de Nederlandse Antillen als Aruba wordt het kiesrecht voor het Europees Parlement gegeven. Ook deze keuze steunt de CDA-fractie. Dat hebben wij reeds in het voorlopig verslag laten blijken. Hierdoor wordt volgens mijn fractie de cohesie binnen het Koninkrijk versterkt.

Waarom dan nu nog langer gedraald? Waarom scharen wij ons daarom nu niet vol enthousiasme achter het wetsvoorstel? Uit de schriftelijke voorbereiding heeft de regering kunnen opmaken dat de CDA-fractie vette vraagtekens plaatst bij de keuze van het vehikel waarmee dit kiesrecht aan wal wordt gebracht op de zes eilanden. Dit gebeurt door een wijziging van de Kieswet van het land in Europa. Uiteraard is dit een praktische oplossing, want zij is snel realiseerbaar. Met name de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State leert ons dat haast is geboden. Immers, de verkiezingen zullen volgend jaar al plaatsvinden. Er moet geregis­treerd worden, er zijn termijnen geldig et cetera. Voor zover ons bekend is, is er ook in de beide andere landen geen bezwaar gemaakt tegen de keuze voor het verkrijgen van het kiesrecht. De Raad van State benadrukt wel dat, indien voor een uniforme regeling van het kiesrecht wordt gekozen, de rijkswet aangewezen zou zijn, maar de Raad laat dit punt overigens rusten.

Zoekt de CDA-fractie dus spijkers op laag water, een neiging die niet altijd ten onrechte aan constitutionalisten en andere juristen wordt toegedicht? De CDA-fractie meent dat dit nu niet het geval is, omdat er een aantal belangrijke en minstens impliciete opvattingen schuilgaat achter de keuze voor de route via de Kieswet in plaats van voor de route via een consensusrijkswet. Wij hopen dat dit debat een verdere aanscherping van de rol van het land Nederland bij de attributie en clausulering van het kiesrecht voor Nederlanders in de beide andere landen van het Koninkrijk laat zien. De regering is in ieder geval tijdens de schriftelijke voorbereiding explicieter geworden over haar keuze voor de Kieswet. Dat is een winstpunt van dit debat.

De kern van de stellingname van de regering is, dat het Europees Parlement de LGO-gebieden niet vertegenwoordigt en de Nederlanders in het land Nederland wel. Daarom is het volgens de regering alleen aan de wetgever van het land Nederland om het kiesrecht van de Nederlanders voor het Europees Parlement ook op de Nederlandse Antillen en Aruba te regelen. De regering lijkt er terecht inmiddels wel van overtuigd dat indien zij iets anders zou zeggen, het Statuut voor het Koninkrijk dwingt tot een rijkswet op grond van het stelsel van het Statuut. Artikel 46 hebben wij als zodanig niet genoemd. De CDA-fractie heeft nooit beweerd dat het Europees recht zich verzet tegen, of dwingt tot attributie via de Kieswet van het stemrecht voor Nederlanders op de Nederlandse Antillen en Aruba, en zij doet dit ook nu niet. Europa staat volgens ons buiten deze vraag. Ook het Europese Hof stelt dat Europa de regeling van het kiesrecht bij de huidige stand van zaken, "in the current state of community law", overlaat aan de lidstaat, mits deze het gelijkheidsbeginsel hanteert. Ook mevrouw Ten Horn zal het hierover gaan hebben. De afzonderlijke lidstaten regelen dit stemrecht uiteraard bij het licht van de afzonderlijke constituties. Frankrijk doet het zus, Engeland zo, en ook Nederland zal het doen bij het licht van de constitutie van het Koninkrijk. Voor Nederland is de hoogste regeling het Statuut. Dat onderscheidt naast koninkrijksaangelegenheden zoals de nationaliteitsregeling, artikel 3, het beginsel van de territoriale autonomie van de drie delen van het Koninkrijk. Om de uitleg daarvan draait het voor ons. Onze fractie wil de regering in dit verband daarom de volgende vragen voorleggen.

Ten eerste: acht de regering het juist dat nadat er gekozen is voor verschaffing van het kiesrecht voor het Europees Parlement aan vrijwel alle inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba – die zijn immers vrijwel allemaal Nederlander – deze inwoners desondanks, na de Europese verkiezingen, niet zijn vertegenwoordigd in het Europees Parlement? Als de regering dit vindt – wij hebben deze vraag eerder gesteld, maar geen antwoord gekregen – dan zouden wij willen weten of er meer voorbeelden in de wereld zijn waarbij mensen stemrecht bezitten voor vertegenwoordigende organen die hen, de kiezers, niet vertegenwoordigen.

Het tweede punt, dat hierop lijkt, betreft het Verdrag van Lissabon, waarvan wij natuurlijk ook wel weten dat het geen geldend recht is. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat het geldend recht wordt. Het Verdrag van Lissabon, dat door Nederland is geratificeerd, spreekt in artikel 14 over het Europees Parlement als een orgaan dat bestaat uit vertegenwoordigers, niet meer van de volkeren, maar van de burgers van de Unie, die daarin degressief evenredig vertegenwoordigd zijn. Moeten wij hierin de Nederlanders in de Nederlandse Antillen en Aruba, overigens ook nu al Europees burger, dus bijna alle landskinderen, als niet-vertegenwoordigd zien?

Ten derde: is het nu verder zo dat indien in de toekomst Den Haag, wij hier, de nationale wetgever van dit deel van Europa, het kiesrecht weer zou willen afnemen van de kiezers daar, in de Nederlandse Antillen en Aruba, dat simpelweg kan doen door wijziging van de Nederlandse Kieswet? Een andere conclusie lijkt toch moeilijk mogelijk.

Ten vierde: deze opvatting van de regering betekent toch ook dat kennelijk de plaats van ingezetenschap, Ghana, China, Canada, Curaçao, voor irrelevant wordt gehouden? Nederlanders die ingezetenen zijn van een land binnen het Koninkrijk – dat ondertekenaar van de Europese verdragen was, zij het niet voor alle delen in dezelfde mate – waar zij feitelijk een landsvolk, dat van de Nederlandse Antillen respectievelijk Aruba, vormen, vallen ter zake onder het patronaat van het Binnenhof, c.q. de wetgever van het land Nederland. Zou het, nog afgezien van formele argumenten, ook om die reden alleen al niet verkieslijker en wenselijker zijn om de beide andere landsdelen formeel bij de organisatie van het kiesrecht voor hun burgers ter zake van het Europees Parlement te betrekken?

Ten vijfde: tegenwoordig is eigenlijk nauwelijks meer een argument te vinden – dat was tot voor kort nog wel zo, en dat is ook de positie van de Nederlandse regering geweest voor het Hof – in een verschil in binding. Het Hof heeft nadrukkelijk de "linkage", zoals dat naar ik meen wordt genoemd, als niet-relevant, als geen objectieve rechtvaardiging voor het maken van verschillen, aangeduid. Dit heeft niet direct betrekking op dit onderwerp, maar het geeft wel aan dat ook het bindings­argument, dat tot nu toe minstens impliciet een rol speelde, dat nu in ieder geval veel minder doet.

Dat zijn de vijf punten van mijn fractie: de vraag of het principieel juist is dat de kiezers die actief en passief kiesrecht hebben, een orgaan kiezen dat hen vervolgens niet vertegenwoordigt; de positie van het Verdrag van Lissabon; de irrelevantie die erachter zit van de plaats van ingezetenschap, binnen of buiten het Koninkrijk; het feit dat kennelijk het ene land het kiesrecht van de inwoners van het andere land binnen het Koninkrijk beslissend kan regelen; en het laatste argument dat ik gaf. Deze vragen zouden wij onder de aandacht willen brengen van de regering. Dat hebben wij uiteraard in andere bewoordingen al bij de schriftelijke voorbereiding gedaan.

Tot slot zij herhaald dat onze fractie geen hindernis zal opwerpen voor de toekenning van het kiesrecht voor het Europees parlement aan de Nederlandse ingezetenen van de Nederlandse Antillen en Aruba, de beide andere landen, ook niet indien wij daarmee de zeer opvallende uitleg van de regering, namelijk dat het Europees Parlement zijn kiezers in de Nederlandse Antillen en Aruba na de verkiezingen niet representeert, impliciet moeten aanvaarden. Wij doen echter wel een dringend beroep op de regering om in de komende jaren, in ieder geval voor de volgende Europese verkiezingen van 2014, nog eens ernstig stil te staan, mede in het licht van de constitutionele hervormingen die gaande zijn in koninkrijksverband, in het licht van de eventuele inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, niet opgejaagd door fatale termijnen zoals nu, en gesteld voor de noodzaak, de uitoefening van het kiesrecht op termijn te uniformeren, bij de vraag of deze weg van de Kieswet niet moet worden verlaten en moet worden ingeruild voor de koninklijke weg van de consensusrijkswet. Desnoods overwegen wij in tweede instantie ter zake een motie, maar uiteraard wachten wij eerst de beantwoording door de regering met veel belangstelling af.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeidfractie juicht toe dat naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State actie is ondernomen om het kiesrecht van het Europees Parlement aan te passen als het gaat om Nederlanders die in het buitenland woonachtig zijn. In dat opzicht zeggen wij de staatssecretaris en de regering graag dank. Wij menen dat het van belang is om de strijd met het gelijkheidsbeginsel op te heffen, die ook door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is geconstateerd.

Bij haar keuze om alle Nederlanders buiten Nederland, dus ook Nederlanders die ingezetenen zijn van de Nederlandse Antillen of Aruba kiesrecht voor het Europees Parlement toe te kennen, beschouwt de regering als voordeel dat geen inperking plaatsvindt van de groep Nederlanders in het buitenland die nu reeds gebruikmaakt van het kiesrecht voor het Europees Parlement. Administratief wordt die optie bovendien als de meest eenvoudige beschouwd. De regering laat zich ook leiden door een missie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de OVSE, die in november 2006 de verkiezingen voor de Tweede Kamer heeft waargenomen en die de meest inclusieve oplossing bepleitte, waarbij het kiesrecht dus aan de grootst mogelijke groep wordt toegewezen.

Al in onze bijdrage aan het voorlopig verslag brachten wij als mening naar voren dat de regering een wat weinig inhoudelijke afweging maakte ten opzichte van de vraag aan welke ingezetenen buiten de Europese Unie het kiesrecht voor Europese verkiezingen wordt toegekend. De Kiesraad heeft er bijvoorbeeld nadrukkelijk op gewezen dat er mogelijke rechtvaardigingsgronden bestaan voor het maken van onderscheid tussen Nederlandse kiesgerechtigden in de Nederlandse Antillen en Aruba en overige kiesgerechtigden in het buitenland. De regering erkent in dit opzicht dat de Nederlandse Antillen en Aruba deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Ook wijst de regering er zelf op dat lidstaten van de Europese Unie hierin verschillende keuzen maken en dat bijvoorbeeld ook verblijfsduur als criterium wordt gehanteerd. Desalniettemin worden dus alle Nederlanders buiten Nederland in gelijke zin behandeld.

Ook een vanuit de Tweede Kamer gevraagde principiële motivering van de keuze van de regering bleef bij de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel daar achterwege. Bij de plenaire behandeling in de Tweede Kamer wierp de staatssecretaris zelf de vraag op – dat was in zekere zin dezelfde vraag als hier door de heer Hermans aan de orde werd gesteld – waarom het kiesrecht voor het Europees Parlement zich niet beperkt tot Nederlanders woonachtig in Europa, hetgeen zou kunnen. Het antwoord op de vraag gaf de staatssecretaris helaas niet, ook niet nadat wij als Eerste Kamer om een inhoudelijke en principiële beantwoording hadden verzocht. De regering maakt vooral een pragmatische keuze. Alleen op deze wijze kan worden verzekerd dat de inwoners van de Nederlandse Antillen en Aruba bij de komende verkiezingen voor het Europees Parlement in juni gebruik van hun kiesrecht kunnen maken.

Wij vinden dit toch een wat teleurstellende gang van zaken. Enigszins teleurgesteld zijn wij ook over de argumentatie voor de keuze van regeling in de Kieswet en niet bij rijkswet. De heer Dölle heeft hierover uitvoeriger gesproken dan ik nu zal doen. Het is bekend dat vanuit de staatsrechtelijke wereld, en met name door de heer Hoogers in het Nederlands Juristenblad, de vraag is gesteld of de Nederlandse wetgever wel bevoegd is. De Eerste Kamer heeft uitdrukkelijk gesuggereerd om daarover in bredere kring juridisch advies te vragen. De regering meent dat op grond van het statuut het land Nederland binnen het koninkrijk bevoegd is om het kiesrecht voor het Europees Parlement te regelen. Dat is maar een opvatting. Dit is de staatssecretaris wel bekend. Breder juridisch advies kan wat de regering betreft pas in het kader van de evaluatie van de wet aan de orde zijn. Een schoonheidsprijs verdient het toch eigenlijk niet, dat wij in deze fase nog met zoveel vragen zitten als blijkt bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik denk dat wij ook niet in deze tijdnood hadden hoeven terechtkomen. De registratie van kiezers voor de Europese Verkiezingen moet in december van start gaan. De uitspraak van de Raad van State ligt er bijna twee jaar. Eman en Sevinger, twee in Aruba woonachtige Nederlanders, waren al jaren aan het procederen. Het is goed om nu te constateren dat zij geestverwanten van de heer Dölle zijn. Wij hadden niet de indruk hoeven hebben dat er sprake is van reparatie op noodwetgeving.

De PvdA-fractie staat net als andere fracties voor de vraag of wij onze goedkeuring aan het wetsvoorstel kunnen geven. Met de geplaatste kanttekeningen moet de geconstateerde strijd met het gelijkheidsbeginsel worden opgeheven, maar volgens ons had het op een wat zorgvuldiger wijze gekund. Wij menen dat de stelling van de regering, dat Nederland geen autonome landsbevoegdheid van andere landen uit eigen hoofde en zonder machtiging uitoefent, in de komende jaren zeker juridische onderbouwing verdient. Op de toezegging daarvan doelde ik. Het lijkt ons van belang dat de juridische onderbouwing in ieder geval in de komende jaren beter wordt verschaft dan nu het geval is.

Mevrouw Ten Horn (SP):

Voorzitter. De leden van de SP-fractie juichen toe dat het verschil tussen Nederlanders buiten de EU en alle meerderjarige Nederlanders die ingezetenen zijn van de Nederlandse Antillen en Aruba verdwijnt, als ook deze Kamer instemt met het onderhavige wetsvoorstel. Het stond Arubaanse en Antilliaanse Nederlandse burgers altijd al vrij om zich kandidaat te stellen voor de Europese verkiezingen en lid te worden van het Europees Parlement, omdat zij door lidstaat Nederland nooit van het passief kiesrecht waren uitgesloten. Het actief kiesrecht voor het Europees Parlement was echter door Nederland beperkt tot de Nederlanders op Aruba en de Nederlandse Antillen die tenminste tien jaar in Nederland hebben gewoond of in Nederlandse openbare dienst waren. Die ongelijkheid ten opzichte van andere Nederlanders buiten de EU zal nu worden opgeheven. Dit verheugt de SP-fractie. Daarmee zal de Nederlandse Kieswet niet meer in strijd zijn met het communautaire gelijkheidsbeginsel. Al over een maand zal de registratieperiode voor kiezers in het buitenland voor de Europese Parlementsverkiezingen van start gaan. Wij zijn met de behandeling van deze wet dus nog maar nipt op tijd.

Mijn fractie heeft nog enkele vragen. De staatssecretaris verkeert met grote regelmaat op de Nederlandse Antillen en Aruba. Hoe leven de verkiezingen voor het Europees Parlement daar volgens de staatssecretaris? Eind juni, tijdens het debat in de Tweede Kamer, was de verwachting over het gebruik van het straks toegekende kiesrecht niet al te optimistisch gestemd. Is deze indruk nog veranderd? Hoeveel van de circa 210.000 Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse kiesgerechtigden zullen naar schatting van de staatssecretaris gaan stemmen? Verwacht de staatssecretaris grote verschillen tussen de kiesgerechtigden van de BES-eilanden, Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Wanneer is voldoende bekend of naast de briefstembureaus bij de Nederlandse vertegenwoordigingen extra briefstembureaus nodig zullen zijn op andere locaties?

Als voorbeeld van een onderwerp voor een opkomst bevorderende campagne noemde de staatssecretaris in het debat met de Tweede Kamer de spaartegoedenrichtlijn. Had de staatssecretaris een vooruitziende blik? Heeft de staatssecretaris dit onderwerp nog steeds voor ogen voor de campagne? Heeft zij nog andere onderwerpen voor de campagne voor ogen?

Nu nog hebben de Nederlandse Antillen en Aruba de LGO-status. Wanneer deze te zijner tijd zou veranderen in een UPG-status, verandert er dan ook wat in de status van hun ingezetenen ten opzichte van het Europees Parlement? Is de staatssecretaris bereid deze vraag te betrekken bij de reeds toegezegde evaluatie van de kieswetwijziging of kan zij deze vraag vandaag al beantwoorden? Mijn fractie wacht met belangstelling de antwoorden van de staatssecretaris af.

De vergadering wordt van 15.15 uur tot 15.23 uur geschorst.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik wil de leden van de Eerste Kamer bedanken voor hun medewerking aan de snelle behandeling van dit wetsvoorstel. Ik merk dat er brede steun is voor de inhoud van datgene wat voor ons ligt. Daarmee zal het voor de Nederlandse inwoners van de Antillen en Aruba mogelijk worden om bij de komende verkiezingen voor de Nederlandse leden van het Europees Parlement hun stem uit te brengen en om dus gebruik te maken van een fundamenteel recht als het kiesrecht. Dat deze inwoners deze mogelijkheid krijgen, werd door alle leden gesteund.

De keus is hiermee gemaakt om het kiesrecht voor de leden van het Europees Parlement toe te kennen aan alle buiten het Europese deel van Nederland woonachtige Nederlanders. Zij krijgen dit kiesrecht op de dezelfde voet als andere Nederlanders, namelijk via registratie vooraf van de kiesgerechtigdheid met tevens de mogelijkheid van het uitbrengen van een briefstem. Ik acht dit een principiële keus. Op dit punt verschil ik dus van opvatting met de heer Rehwinkel. Deze keus is niet gemaakt op pragmatische gronden, maar om principiële redenen. Wij wilden het kiesrecht aan iedereen in de verschillende landen van ons Koninkrijk toekennen. Zoals mevrouw Ten Horn en de heer Dölle aangaven, is dit echt een principiële keus.

De regering geeft hiermee ook gevolg aan een eerdere uitspraak van de Raad van State en het Europese Hof van Justitie naar aanleiding van een zaak aangespannen door de heren Eman en Sevinger. Zij zijn terecht door de heer Dölle genoemd. De heren Eman en Sevinger zijn lid van de Arubaanse Staten. Zij hebben in 2004 tevergeefs getracht om zich te laten registreren als kiezer voor de leden van het Europees Parlement. De Raad van State oordeelde toen dat een wetswijziging noodzakelijk was om dit ongerechtvaardigde onderscheid op te heffen en hij zag daarbij verschillende mogelijkheden. Deze mogelijkheden waren: toekenning van het kiesrecht voor het Europees Parlement aan alleen Nederlanders woonachtig binnen de Europese Unie, toekenning van het kiesrecht aan alle Nederlanders in het buitenland en toekenning van het kiesrecht aan alle Nederlanders in het buitenland onder beperkende voorwaarden. De regering heeft gekozen voor de meest inclusieve variant: toekenning van het kiesrecht aan alle Nederlanders in het buitenland. Ik vind dat dus een principiële keus.

Ik zeg dit met nadruk omdat bij deze keus niemand het kiesrecht wordt ontnomen. Dit is een van de redenen die bij onze afweging heel nadrukkelijk een rol heeft gespeeld.

Tijdens de voorbereiding van deze behandeling en bij de inbreng van de leden in eerste termijn zijn kritische vragen gesteld. Er is gevraagd of de Nederlandse wetgever wel bevoegd is om aan de Nederlanders woonachtig op de Nederlandse Antillen het kiesrecht voor de leden van het Europees Parlement toe te kennen. Zou dit niet veeleer een zaak zijn van de Antilliaanse respectievelijk Arubaanse wetgever? En: is hier niet sprake van een rijksaangelegenheid?

Mijn standpunt is dat alleen de Nederlandse wetgever bevoegd is tot het regelen van deze kwestie. Bovendien ben ik van mening dat verkiezingen noch op grond van het Europese recht noch op grond van het Statuut een rijksaangelegenheid zijn en dat zij dat ook niet zouden moeten worden. Daarover is een aantal kritische vragen gesteld. Ik zal die kort behandelen. Wat alle kanttekeningen betreft: wij zijn van plan om deze verkiezing te evalueren. De heer Rehwinkel vroeg dit nadrukkelijk. De bevindingen van deze evaluatie zal ik uiteraard met deze Kamer delen. De evaluatie biedt ons de gelegenheid om opnieuw te bezien of de verkiezingen voor het Europees Parlement op de Nederlandse Antillen en Aruba heroverweging behoeft. Ik ben graag bereid om dat te onderzoeken. Ook in de Tweede Kamer heb ik toegezegd om dat te doen. Bij deze evaluatie kunnen natuurlijk punten worden betrokken die door de heren Dölle en Rehwinkel zijn ingebracht.

Mijn keus brengt de mogelijkheid om deel te nemen aan deze verkiezingen voor de Nederlanders woonachtig buiten Europa snel binnen bereik. Daarvoor hebben de heren Eman en Sevinger gestreden. Zij wilden snel van dit kiesrecht gebruik kunnen maken. Daarom is de gepresenteerde oplossing aan de orde. Ik ben echter bereid om alle aspecten die de leden hebben ingebracht bij de evaluatie te betrekken.

De heer Dölle zei: de landen zijn niet vertegenwoordigd. Dat is inderdaad zo, maar de Nederlandse burger is wel vertegenwoordigd. Dat is de lijn. Dus niet het land is vertegenwoordigd. Voor de Nederlander op Aruba of de Antillen geldt hetzelfde als voor de Nederlander in Canada of Venezuela: de Nederlandse burger wordt in het Europees Parlement vertegenwoordigd. Op dit punt is er dus geen onderscheid tussen de Nederlander op Aruba en de Antillen en de Nederlander in Canada en Venezuela of waar dan ook. Die Nederlanders mogen stemmen.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Wij hebben, ook in de schriftelijke voorbereiding, nadrukkelijk vermeden om te stellen dat het Europees Parlement landen vertegenwoordigt. Wij hebben nadrukkelijk gezegd dat nadat de 210.000 burgers, die de twee landsvolkeren aldaar vormen, het kiesrecht hebben gekregen, naar onze opvatting het Europees Parlement hen vertegenwoordigt. Dan komt de rest van het verhaal: de vraag hoe je de verkiezingen moet organiseren, maar daarover komt de staatssecretaris ongetwijfeld nog te spreken.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Ja.

Voorzitter. Na deze algemene opmerkingen, wil ik kort een aantal punten behandelen. De heer Hermans sprak over de wenselijkheid van het kiesrecht voor mensen die al jaren in het buitenland wonen. Zijn vraag mag zeker gesteld worden, maar ik heb die niet gesteld, omdat ik heel erg heb geredeneerd op grond van de wenselijkheid van het toekennen van het kiesrecht. Daarover ging de zaak van de heren Eman en Sevinger. Bij het punt dat de heer Hermans aan de orde stelde, kun je vragen hebben en het kan wellicht bij de evaluatie aan de orde komen, maar nogmaals, ik heb die invalshoek niet gekozen bij de opstelling van dit wetsvoorstel. Voor mij gold daarvoor een andere grondslag.

De heer Hermans sprak vervolgens over de keus tussen de status van UPG en die van LGO. Hij vroeg zich af of met het voorstel noodwetgeving werd gepresenteerd. Ik ben niet van mening dat dit noodwetgeving is. Dit voorstel biedt wel de mogelijkheid om zo snel mogelijk tot een regeling te komen. Daarom hebben wij hiervoor gekozen. Dit wetsvoorstel maakt het inderdaad mogelijk om op een pragmatische manier het kiesrecht voor de verkiezingen van 2009 binnen het bereik van Nederlanders in de Nederlandse Antillen en Aruba te brengen. Daarop was de inzet van de heren Eman en Sevinger gericht.

Dan wil ik iets zeggen over het verband tussen dit wetsvoorstel en de kwestie UPG/LGO. Op zichzelf is er geen relatie tussen dit wetsvoorstel en die kwestie, want de LGO-status van de eilandgebieden verandert niet met het verlenen van het kiesrecht voor het Europees Parlement aan inwoners woonachtig op de Nederlandse Antillen en Aruba. De geachte afgevaardigde heeft terecht aangegeven dat ik op 9 oktober over de keus tussen de UPG- en LGO-status voor de Antillen en Aruba met de Tweede Kamer heb gesproken. In dat overleg was er Kamerbreed steun voor de oplossing die door het kabinet is gekozen om voorlopig voor de eilanden de LGO-status te handhaven. Voor de BES-eilanden zijn wij uiteindelijk zelf verantwoordelijk, maar ook Curaçao en Sint Maarten, het land Nederlandse Antillen, hebben er zelf voor gekozen om voorlopig de LGO-status te behouden, omdat een wijziging het staatkundige traject waarmee we bezig zijn zou doorkruisen. Er is dus geen relatie van de UPG/LGO-kwestie met dit wetsvoorstel. Voor het verlenen van het kiesrecht voor het Europees Parlement is die kwestie nu dus niet relevant. Ik meen dat ik dat zo het beste kan weergeven.

De heer Hermans had nog een vraag buiten dit wetsvoorstel; over hoe het zit met de beperking van de openingstijden. Ik heb dat ook in de krant gelezen, zelfs voordat er überhaupt over gesproken was, maar dat komt vaker voor. Er is een hele discussie geweest over het niet meer stemmen met stemcomputers en het stemmen met rood potlood. Het is voor de gemeenten lastig dat er nu weer met de hand geteld moet worden. De rapporten van onder meer de commissie-Korthals Altes op basis waarvan wij tot dat besluit zijn gekomen, zijn bekend. In de contacten met de gemeenten is overwogen om die tijd in te korten. Ik zal in een brief aan de Kamer laten weten dat wij bij de evaluatie van de Europese verkiezingen bekijken hoe het gaat met het stemmen met het rode potlood en het tellen met de hand en wat voor problemen dat oplevert. Op korte termijn zal de Eerste of Tweede Kamer geen voorstel bereiken om de Kieswet op dit punt te wijzigen. Ik ga ervan uit dat ik hiermee het punt voor de commissie heb afgehandeld.

Ik denk dat de heer Dölle terecht de heren Eman en Sevinger feliciteert. Dat is ook de reden waarom ik voor snelheid met dit wetsvoorstel heb gekozen. Ik heb gekeken hoe wij met een principiële keuze en een pragmatische oplossing zo snel mogelijk het kiesrecht kunnen bereiken.

De heer Dölle steunt de uitbreiding van het kiesrecht, maar vraagt waarom er dan toch zo wordt gedraald. Ik vind inderdaad dat kiesrecht geen rijksaangelegenheid is. Noch het kiesrecht, noch het organiseren of houden van verkiezingen is in het Statuut benoemd als koninkrijksaangelegenheid. Er is ook geen koninkrijksparlement. Vanuit die redenering hebben wij dit voorstel opgebouwd. Ik denk dat deze redenering nog steeds hout snijdt. De Raad van State heeft deze redenering ook niet betwist.

De heer Dölle (CDA):

Ik heb nooit beweerd dat de regeling van het kiesrecht voor Nederlandse ingezetenen in de Antillen en Aruba een koninkrijksaangelegenheid was; sterker nog ik heb het met nadruk schriftelijk ontkend. Het is in onze opvatting een landsaangelegenheid, maar het zou beter zijn om het een consensusrijkswet te noemen. Dat was mijn redenering.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dit is de keuze die wij hebben gemaakt. Ik heb gehoord dat u vond dat het beter zou zijn om uiteindelijk tot een consensusrijkswet te komen. U bestrijdt de redenering niet, maar u vindt die andere opvatting beter. Ik wil de vijf elementen die u daarover hebt ingebracht, bij de evaluatie betrekken. Het gaat dan om de principiële kant, het vertegenwoordigd zijn, de plaats van het ingezetenschap et cetera. Ik zal daarop terugkomen. Als het een consensusrijkswet had moeten zijn, hadden wij hier zeker niet gestaan, zoals u ook weet. Dan waren wij zeker nog niet bij elkaar geweest om over dit wetsvoorstel te spreken. Mijn mensen hebben de afgelopen weken over consensusrijkswetten over de politie en over andere zaken in het kader van het staatkundige traject gesproken en dat kost echt heel veel tijd. Ik neem deze punten wel serieus, net als de punten van de heer Rehwinkel. Ik wil deze punten bij de evaluatie betrekken, maar wij hebben er principieel voor gekozen om dit kiesrecht op zo kort mogelijke termijn in de praktijk te brengen.

Ik denk dat ik de punten van de heer Rehwinkel in algemene zin heb beantwoord. Wat betreft die inclusieve opvatting, wij hebben een principiële keuze gemaakt om dat kiesrecht toe te kennen. Wij hebben geen beperking ingevoerd, omdat de strijd van de heren Eman en Sevinger juist was gericht op uitbreiding. Zo heb ik het opgevat. De heer Rehwinkel heeft gelijk met zijn redenering dat beide slechter ook gelijk is, zoals in de sociale zekerheid ook wel gebeurt. Dat had ook gekund, maar ik vind dit principieel niet juist, als ik kijk naar waar wij vandaag de dag staan met het kiesrecht voor het Europees Parlement.

Een andere vraag van de heer Rehwinkel is of het allemaal de schoonheidsprijs verdient. Dat denk ik niet, daar heeft hij gelijk in. Ik vind het wel een principiële keuze die het kiesrecht op korte termijn binnen bereik brengt. Die andere punten moeten wij dan maar bij de evaluatie betrekken. Dat zeg ik toe, want dat heb ik in de Tweede Kamer ook al toegezegd. De heer Rehwinkel en de heer Dölle maken het wat breder. Ik zal dat in brede zin bij de evaluatie betrekken.

Mevrouw Ten Horn steunt de keuze om het kiesrecht snel binnen bereik te brengen, waarvoor ik haar dank. Zij vroeg in hoeverre de verkiezingen voor het Europees Parlement naar de indruk van de staatssecretaris leven. Deze is niet veel anders dan wat ik in de Tweede Kamer heb gezegd. Daarin is niet zoveel veranderd. Ik kan niet zeggen hoeveel mensen er bij de verkiezingen worden verwacht. Men moet zich registreren, dus wij weten van tevoren hoeveel mensen gaan stemmen. Ik zal de Kamer daarvan op de hoogte houden. De taak van Binnenlandse Zaken is om een campagne te voeren om de opkomst te bevorderen, maar de inhoudelijke campagnes moeten gewoon door partijen worden gevoerd. Wij zullen heel specifiek op de Antillen en Aruba een opkomstbevorderende campagne voeren, om te proberen zo veel mogelijk mensen naar de stembus te trekken. Ik heb daarvan de eerste schetsen gezien, omdat de registratie al in december gaat starten, zoals een aantal woordvoerders heeft opgemerkt.

Het aantal stembureaus zit ook in de evaluatie. Na afloop van de evaluatie moeten wij bekijken of dat goed heeft gewerkt. De vraag over de LGO-status heb ik beantwoord in reactie op de heer Dölle. Als er een ontwikkeling is en de status wijzigt, zullen wij erop terug moeten komen. Daarvan houd ik de Kamer op de hoogte.

De heer Hermans (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden en voor het feit dat zij met een evaluatie komt en nader juridisch advies zal inwinnen om te kijken of de wetgeving op termijn ook de schoonheidsprijs kan gaan verdienen. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Zij heeft ervoor gekozen om niemand het kiesrecht te ontnemen, maar dit juist uit te breiden, om de antidiscriminatie te kunnen bewerkstelligen. Dat begrijp ik, maar dan zou de principiële vraag aan de orde moeten komen of het juist is dat mensen die al jaren in het buitenland verblijven en die weliswaar de Nederlandse nationaliteit hebben, maar niet ingezeten zijn en zeker niet in Europa wonen, de mogelijkheid hebben om te stemmen voor het Europees Parlement. Dank voor die beantwoording. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat de VVD-fractie zal instemmen met het voorliggende wetsvoorstel.

Ik dank de staatssecretaris ook voor haar antwoord over de openingstijden bij de stembureaus in Nederland. Ik heb het zo vertaald dat de staatssecretaris niet met een voorstel komt vóór de Europese verkiezingen en dat geëvalueerd wordt wat de effecten zijn van de huidige situatie en het opnieuw per rood potlood stemmen. Zo nodig wordt bekeken of het noodzakelijk is om te komen tot een aanpassing. Die komt dus pas daarna aan de orde. Het kan overigens niet zo zijn dat het feit dat de media niet voor twaalven over de uitslag kunnen berichten leidt tot een beperking van stemrechtmogelijkheden voor Nederlanders.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor haar antwoorden.

De staatssecretaris wijst bij alles naar de evaluatie. Zij zegt een principiële keuze te hebben gemaakt. Zij wil geen kiezers uitsluiten en kiest dus voor de inclusiefoplossing. Die principiële keuze delen wij. Zij heeft ook gezegd pragmatisch te zijn. Volgens haar was bij het volgen van de weg van de rijkswet het stemrecht niet doorgegaan. Dan had het te lang geduurd. Ook dat snappen wij. Toch stappen wij niet af van ons bezwaar. Nu is de situatie misschien nog te verdedigen. Als echter de maximaal 210.000 mensen hun stem hebben uitgebracht en dus vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement, moet dat geregeld worden naar ons Nederlandse staatsrecht. De constitutie zit zo in elkaar dat het kiesrecht een gelegenheid is van de afzonderlijke landen. Hier zijn echter genoeg redenen om te pleiten voor een consensusrijkswet. Wij hebben al gezegd dat wij, met de regering, vinden dat het regelen van het kiesrecht geen koninkrijksaangelegenheid is. In beginsel valt het binnen de territoriale autonomie van de afzonderlijke landen. Of je moet de mensen die in de West wonen, beschouwen als een soort equivalent van de Friezen om utens. Ik neem echter niet aan dat dit de bedoeling is.

Wij vinden een en ander kortom iets te vrijblijvend. Ik neem aan dat de staatssecretaris het ons niet euvel duidt dat wij de leden van de Eerste Kamer een motie willen voorleggen over het punt of er in de toekomst wel of geen rijkswet moet komen. Wij steunen de wet voor nu.

De voorzitter:

Door de leden Dölle, Bemelmans-Videc, Vedder-Wubben, Doek en Willems wordt de volgende motie voorgesteld:

De Eerste Kamer,

in vergadering bijeen,

gehoord de beraadslaging over wetsvoorstel31392 (Kiesrecht Europees Parlement Nederlandse ingezetenen Nederlandse Antillen Aruba),

overwegende dat het Europees Parlement na aanvaarding van dit voorstel ook de Nederlandse kiezers in de Nederlandse Antillen en Aruba vertegenwoordigt;

overwegende dat alsdan het kiesrecht van de kiezers in de Nederlandse Antillen en Aruba verankerd dient te zijn in de rechtsvaststelling die uit het constitutioneel bestel voortvloeit;

verzoekt de regering, binnen drie jaren te bevorderen dat het kiesrecht voor het Europees Parlement in een (consensus) rijkswet wordt opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (31392).

De heer Rehwinkel (PvdA):

Ik kan het niet helemaal volgen. De staatssecretaris zegt toe het aspect van hoe de regeling plaatsvindt onderdeel te maken van de evaluatie. Het lijkt mij goed dat daar nog eens goed naar gekeken wordt. Er wordt immers verschillend over gedacht. De heer Dölle gaat echter voor het wetsvoorstel stemmen en dient ook nog een motie in. Hij vindt echter toch nu al dat het bij consensuswetgeving moet worden opgelost? Het ligt dan toch meer voor de hand om tegen het wetsvoorstel te stemmen?

De heer Dölle (CDA):

Dat is een optie. Wij zien het anders. Volgens het Hof en de regering representeert het Europees Parlement de Nederlandse Antillen en Aruba niet. Het volgt dus niet uit de LGO-status. Als de mensen daar, net als de Nederlanders in China, New York en Ghana, zijn gaan stemmen, kunnen wij dus niet meer vrijblijvend evalueren. Wij kunnen dan niet meer zeggen dat de uitkomst kan zijn dat het voortaan bij de Kieswet blijft. Het doel van de motie is om een baken, een oriëntatiepunt, mee te geven aan de regering voor de evaluatie. Die gaat immers over veel meer dan de vorm waarin het kiesrecht moet worden neergelegd. Het gaat ook om allerlei andere zaken. Doel is dat de Kamer haar oordeel geeft over een juiste interpretatie van de verhoudingen tussen de drie landen en het Statuut. Dat lijkt mij buitengewoon zinnig.

De heers Rehwinkel (PvdA):

Wij moeten het zo Döllehelder maken als het is. De heer Dölle zegt eigenlijk tegen de staatssecretaris dat zij niet meer in brede kring advies hoeft te vragen. De Kamer spreekt met de motie immers nu al uit dat het via consensuswetgeving moet gebeuren. Daarover moeten wij duidelijk zijn. Ik wijs er nog eens op dat de staatssecretaris toegezegd heeft nog eens goed naar de regeling te laten kijken. Zij zal daarover in bredere kring juridisch advies vragen. Wij moeten vooral duidelijk zijn op dit punt en niet al te omzichtig met elkaar omgaan. De heer Dölle was immers ook al bang dat de staatssecretaris hem iets euvel zou duiden.

De heer Dölle (CDA):

Dat is nu eenmaal mijn manier van praten. Dat is beleefd.

Ik begrijp het punt van de heer Rehwinkel nadrukkelijk niet. In de schriftelijke voorbereiding heb ik er twee keer op gewezen dat wanneer 210.000 landskinderen, de gehele bevolking van Aruba en de Nederlandse Antillen, een stem uitbrengen op het Europees Parlement, het vervolgens vreemd is als dat parlement die mensen niet vertegenwoordigt. Wij vinden dat er wel sprake van vertegenwoordiging is. De vraag is vervolgens wie het kiesrecht regelt. Als het een koninkrijksaangelegenheid zou zijn, wat het niet is, regelt het Rijk het. In alle andere gevallen is het aan het land. Een uitzondering daarop is een rijksconsensuswet. Daarvoor is veel te zeggen. Om een aantal redenen bevelen wij die oplossing aan. Het probleem dat ik met de opstelling van de heer Rehwinkel heb is dat een vrije evaluatie ertoe kan leiden dat het onze Kieswet blijft die het kiesrecht van de mensen daar regelt en ook kan intrekken.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. De tweede termijn van de Kamer kende een beperkt aantal sprekers.

Ik begin bij de heer Hermans. Ik heb inderdaad toegezegd de principiële vragen te betrekken bij de evaluatie. Daarbij hoort ook de door de heer Hermans opgeworpen vragen. Ik heb alleen de vragen van de heren Rehwinkel en Dölle expliciet genoemd. Die gaan over nader en breder juridisch advies. Zo zie ik het wel.

Dat de media voor 24.00 uur zouden moeten melden zou voor mij, eerlijk gezegd, nooit een punt zijn om de openings- of sluitingstijden van stembureaus aan te passen. Dan moeten de media dat maar voor 01.00 uur doen. Een terecht punt vind ik wel dat de uitvoering voor de gemeenten weer veel lastiger wordt. Als u die onderzoeken en de reacties op de uitspraken van de commissie-Korthals Altes en de debatten daarover wat beter hebt gelezen, zult u dat herkennen. Het betekent echt een teruggang van de stemcomputers. Dat is een reëel probleem waaraan wij ook serieus aandacht moeten besteden. In dat kader ben ik met de gemeenten in gesprek over de wijze waarop dat zou moeten en wat daarbij kan worden gedaan. In dat kader waren de openings- en sluitingstijden een van de voorstellen. Wij zullen nu eerst de evaluatie afwachten en zullen er daarna op terugkomen. Zoals u weet, mochten wij ook van de Tweede Kamer geen enkel elektronisch hulpmiddel meer inzetten ten behoeve van het tellen. Dat maakt ook dat er echt handmatig moet worden geteld. We mochten dus helemaal niets meer. Vanuit dat oogpunt is het wel goed om eens goed te kijken naar de uitvoeringskant. Dat was eigenlijk de aanleiding voor mij om de gesprekken aan te gaan. Het probleem voor de media interesseert mij evenmin; het gaat inderdaad om de democratie en het gaat om de uitvoering door de gemeenten.

De heer Dölle heeft inderdaad gelijk met de opmerking dat ik veel naar de evaluatie verschuif. Dat komt ook door wat uiteindelijk in de Tweede Kamer aan de orde is geweest. Ik ben blij dat hij de "inclusieve" keuze deelt, dat hij dat ook als een principiële keuze ziet en dat hij ook ziet dat voor dit moment met name die pragmatiek aan de orde is.

In de motie wordt al een keuze gemaakt en dat is nu net het verschil in opvatting tussen de heer Dölle en mij, zoals zojuist ook in het interruptiedebatje met de heer Rehwinkel aan de orde kwam. Ik wil aanvaarding van de motie toch ontraden, omdat ik eerst het onderzoek en de evaluatie wil doen en daar wat breder naar wil kijken. Ik neem de punten in ieder geval mee. Daaruit kan ook de noodzakelijkheid van de consensusrijkswet naar voren komen. Dat kan een van de opties zijn, hetzij omdat het juridisch onderzoek dat uitwijst hetzij omdat de praktische uitvoering dat wenselijk maakt. Niet alleen de juridische maar ook de praktische uitvoering kan dat wenselijk maken, omdat de medewerking van andere landen nodig is, bijvoorbeeld op het punt dat mevrouw Ten Horn aanhaalde over stemmen in meer stemlokalen. Dat punt is ook in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Dan is in alle gevallen de medewerking van de landen aan de orde, want ik moet dan ook gebruik maken van een bevolkingsadministratie of iets dergelijks. Dan zal het in alle gevallen anders geregeld moeten zijn. Behalve de juridische argumenten kunnen er dus ook praktische argumenten uit de evaluatie naar voren komen om het anders te regelen. Ik zou dat nu juist serieus uit die evaluatie laten komen. In die zin heb ik geen behoefte aan de motie op dit moment.

De heer Dölle (CDA):

De staatssecretaris begon met de opmerking dat de fractie van het CDA al een keuze maakt. Dat woord houdt een beetje in dat we zouden kunnen kiezen voor de Kieswet, voor dit of voor dat. Neen, het is onze overtuiging dat in die situatie die in de motie geschetst wordt, dus na de verkiezingen – in de toekomst – het Statuut met zich brengt dat de regeling van het kiesrecht in die gebieden moet plaatsvinden of door de Staten of eventueel door consensus. Daar kunnen ook andere redenen voor zijn, die de staatssecretaris ook terecht noemt. Zo leggen wij dat uit. Dat oordeel leggen wij voor aan de collega's en wellicht leggen zij het anders uit. Wij leggen het Statuut echter op deze wijze uit. Het is voor ons dus geen kwestie van kiezen voor a of voor b.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat is dus een verkeerde aanduiding maar desalniettemin blijft het punt hetzelfde. U duidt het anders aan, want u ziet het niet als een keuze. Ik wil best uw aanduiding meenemen maar dan nog blijft dat het gericht is op een bepaalde uitkomst terwijl ik het wat meer in de breedte zou willen zien. Ik heb al toegezegd de punten serieus mee te nemen bij de evaluatie.

Ten slotte wil ik nog opmerken dat ik het u nooit euvel duid als u een motie indient. Ik heb dat twaalf jaar aan de overzijde ook regelmatig gedaan en ik weet, dat dit het goed recht is van deze Kamer of van die aan de overzijde om moties in te dienen. Ik heb echter op dit moment echt geen behoefte aan deze motie.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor haar reactie in tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Conform het Reglement van Orde zal de volgende week dinsdag over de motie worden gestemd.

De heer Dölle (CDA):

En uiteraard is het commentaar van de staatssecretaris – aanvankelijk "ontraden" en later "geen behoefte aan de motie" – daarbij ook van belang!

De voorzitter:

Het is niet aan mij om daar iets van te vinden, zoals u weet!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven