Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij) (30453).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Veerman:

Voorzitter. Het aantal aan mij gerichte vragen is beperkt, ik zal met name ingaan op een paar punten die verband houden met de wijze waarop de agrarische sector uit de voeten kan met deze wet, zoals die nu is vormgegeven. Het antwoord daarop is heel duidelijk: zeer goed. De staatssecretaris, die primair verantwoordelijk is voor deze wetgeving, zal straks nog ingaan op de meer specifieke vragen over het wetsvoorstel, maar ik teken hierbij aan dat ik mij graag conformeer aan de lijn die in deze wet is gekozen. Dit zal geen verbazing wekken, maar ik wijs er nog maar even op dat mijn departement nauw betrokken is geweest bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel en dat het dit voorstel van harte ondersteunt. Ik zeg dit nu met enige nadruk omdat hier expliciet naar is gevraagd.

Dit wetsvoorstel is in de Tweede Kamer behandeld in aanwezigheid van de leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit kan gezien worden als een redelijke garantie dat de belangen van de landbouwsector tot hun recht zijn gekomen.

De heer Van Gennip (CDA):

Met de opmerking dat iets in handen van een bepaalde commissie is gelegd, wilt u toch niet zeggen dat er sprake zou zijn van een zekere vooringenomenheid? Ik neem toch aan dat de commissie voor LNV van de Tweede Kamer de belangen van het hele platteland kan vertegenwoordigen en dat ook zij zich aan de Grondwet houdt.

Minister Veerman:

Dit kan ik met grote stelligheid bevestigen, maar u weet dat de belangen van met name de landbouwsector in de vaste commissie voor LNV binnen haar verantwoordelijkheid en met inachtneming van de regels die in de Grondwet gesteld worden, een meer dan gewone belangstelling genieten.

De heer Eigeman (PvdA):

Maar juist op dit punt heb ik blijk gegeven van mijn zorg, toen ik sprak van een sectorale muizenval onder de kaasstolp. Denkt u dat het landbouwbelang door de behandeling in de commissie voor LNV niet juist erg veel accent heeft gekregen? Zou het niet verstandig zijn geweest om iets meer afstand te nemen? Of is dit een al te bestuurlijke benadering?

Minister Veerman:

Het lijkt mij dat er helemaal niets tegen een bestuurlijke benadering is, en misschien ook niet tegen de beeldspraak die u gebruikte. Ik neem overigens aan dat u in overdrachtelijke zin sprak, want in muizenvallen plegen alleen muizen gevangen te worden, en daar is hierbij zeker geen sprake van.

De amendementen die in de Tweede Kamer zijn behandeld, hebben een meer specifiek karakter; de staatssecretaris zal er nog op ingaan. Ze dienden om te voorkomen dat er, bijvoorbeeld als de bestemming van een woning verandert, alsnog problemen zouden ontstaan.

Verder is er nog gesproken over de verbinding tussen de uitvoering van de reconstructie, de nota Vitaal Platteland en deze wet, die bedoeld is als een belangrijke steun voor het oogmerk van de Reconstructiewet. De heer Van Gennip heeft eraan herinnerd dat de Reconstructiewet een geweldige verandering op het hele platteland tot gevolg heeft. Deze wet was oorspronkelijk bedoeld om de verspreiding van veeziekten zo veel mogelijk te voorkomen en te verhinderen, gelukkigerwijze is het steeds meer een wet geworden voor de revitalisering en de inrichting van het platteland. De provincies hebben hierin een buitengewoon belangrijke rol gespeeld en ik meen me te herinneren dat de staatssecretaris destijds in een andere hoedanigheid bijna kwartier gemaakt had in Den Haag om ervoor te zorgen dat de Reconstructiewet een vorm zou krijgen waarmee de provincies uit de voeten zouden kunnen.

Hierbij komt dat er bij het begin van de vorige kabinetsperiode een geweldige financiële injectie is overeengekomen voor met name de reconstructieprovincies en de Ecologische Hoofdstructuur, een injectie in de orde van grootte van 700 mln. De Reconstructiewet en de Ecologische Hoofdstructuur zijn uit een oogpunt van de vitalisering van het platteland dus niet compleet zonder een nieuw wettelijk kader dat de provincies in staat stelt, de uitvoering van een en ander in handen te nemen. Dit wettelijke kader is de Wet inrichting landelijk gebied, de WILG, die onlangs in de Tweede Kamer met algemene stemmen is aanvaard. Ik hoop dat deze wet nog voor het einde van dit jaar in deze Kamer kan worden behandeld en goedgekeurd, want op 1 januari moet het wettelijk kader van kracht worden waarmee de geldstromen en de uitvoeringsbevoegdheden van het Rijk naar de provincies gaan, die de gelegenheid krijgen om de rijksdoelen met de bijbehorende budgetten over een periode van zeven jaar met de hunne te verenigen en deze gezamenlijk uit te voeren.

Ik ben dan ook erg ingenomen met dit wetsvoorstel. Het past precies in de ontwikkelingen van de reconstructie en de Ecologische Hoofdstructuur. Er zullen de Kamer nog aparte wetsvoorstellen bereiken op het gebied van de ammoniakuitstoot. En dit alles staat in het kader van de revitalisering van het platteland, waarbij landbouw, natuur en behoud van cultuurlandschap centraal staan. Het wettelijk kader hiervoor kan de Kamer zeer binnenkort tegemoetzien, naar ik hoop.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun in het algemeen positieve opstelling tegenover dit wetsvoorstel. De heer Holdijk heeft het waarom van dit wetsvoorstel beeldend verwoord door te spreken van een complexe, ingewikkelde wetgeving met veel jurisprudentie, die wij half afgerond hadden. Ik zou hiervoor wel eens de kwalificaties "een drama" of zelfs "rampzalig" hebben gebruikt. Ik vroeg zojuist aan mijn medewerkers of ik die woorden echt gebruikt heb. Zij bevestigden dit en zij zeiden erbij dat het nog waar is ook. Dit geeft wel aan dat er een collectief gevoelen was dat dit anders moest. Het heeft jarenlang geduurd voordat daar een draagvlak voor was. En het tweede motief voor het maken van deze wet was, zoals de minister al aangaf, dat wij in het kader van het reconstructiebeleid ook een heel goed debat met de Tweede Kamer over mestwetgeving en dergelijke hebben gehad. Eigenlijk willen wij allen dat er naast de mestwetgeving en de Reconstructiewet nog twee aanpalende ondersteunende wetten komen, namelijk voor geurhinder en voor ammoniak. Het wetsvoorstel inzake ammoniak en veehouderij ligt bij de Tweede Kamer; ik weet natuurlijk niet hoe snel het wetgevingsproces nu zal verlopen, maar ik hoop dat dit wetsvoorstel snel zal kunnen worden behandeld, opdat er een vernieuwd instrumentarium zal zijn.

Vooral de heer Ketting heeft mij de oren gewassen bij de behandeling van de geluidswetgeving, waarbij ik steeds dieper in mijn stoel wegzakte toen hij aangaf hoe dat wetsvoorstel in elkaar zat. Nu zegt hij dat dit wetsvoorstel helder, beknopt, doelgericht en niet onnodig ingewikkeld of fijnmazig is. Hij zal dus wel gemerkt hebben dat ik heel goed naar zijn opmerkingen heb geluisterd. In ieder geval ben ik blij dat de Kamer vindt dat het wetsvoorstel goed in elkaar zit.

Het belangrijkste in het wetsvoorstel was het zoeken naar zekerheid en flexibiliteit. Wellicht weet men uit de geschiedenis van dit wetsvoorstel dat ik er in eerste instantie zelf geen voorstander van was om het wettelijk te regelen. Het kabinet wil geen onnodige regelgeving maken en ik dacht dat men er op lokaal niveau wel met elkaar uit zou komen. Het is regiospecifiek en het lijkt mij dat het in Wassenaar heel anders wordt beoordeeld dan in Deurne. Vervolgens zijn een paar stevige debatten met de Kamer gevoerd. De Kamer snapte enerzijds de wens van flexibiliteit, want het platteland wordt steeds multifunctioneler. Er zitten daar niet alleen agrarische ondernemers, maar ook anderen. De Kamer wilde anderzijds ook zekerheden voor de boeren en anderen die daar wonen en werken. Dat zoeken naar een balans is erg belangrijk geweest bij dit wetsvoorstel. Dat is steeds de keuze geweest. Wij menen de balans gevonden te hebben door wel wettelijke normen te hanteren, maar vervolgens een onderscheid te maken tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en tussen bebouwde kom en de "echte" buitengebieden waar de landbouw dominant is. Die verfijning is niet te verfijnd, zoals de heer Ketting ook zei, maar reflecteert wel het gevoel in de samenleving dat je sommige gebieden wat meer moet beschermen dan andere en dat je dat ook moet vastleggen.

In de debatten was op het allerlaatste moment nog aan de orde dat er amendementen waren ingediend die – ik zeg het in alle openheid – er afbreuk aan deden dat er per saldo in het land eenzelfde beschermingsniveau zou zijn als er was. De heer Eigeman zei al dat ik lange tijd heb gevochten om ervoor te zorgen dat het niet gebeurde. Als compromis heb ik op het allerlaatste moment – het gebeurde inderdaad in de hectische dagen voor de zomer – een wijziging aangebracht in de zin dat de niet-concentratiegebieden bij verordening ook het regiem mogen toepassen van de concentratiegebieden. De heer Eigeman noemt dat gelegenheidswetgeving, anderen noemen het vruchtbaar gemeen overleg. Het is maar een formulering, maar ik geef toe dat het op dat moment een manier was om onder hoge druk eruit te komen. Zo gaat dat vaak in politieke processen. Dat is in elk geval de kern van het verhaal. Ik denk ook dat het leefbaar is, omdat er in omgekeerde richting geen beweging mogelijk is. De achtergrond ervan is dat ook in niet-concentratiegebieden gebieden kunnen voorkomen waar veehouderij een belangrijke dominante functie vervult. Waarom zou je in die specifieke situaties het die bedrijven onthouden om een dergelijk regiem toe te passen?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik waardeer het dat de staatssecretaris het een compromis noemt. Ik ben helemaal niet gerustgesteld nu hij het zelf zo noemt. Ik hoop dat hij ons in het vervolg van zijn betoog zal overtuigen dat zorg voor het handhaven van normneutraliteit, die hij zelf lange tijd heeft laten zien, blijft bestaan. Dat was de kern van de discussie. Nu hij het een compromis noemt, begrijp ik dat ik daarover bezorgd moet blijven.

Staatssecretaris Van Geel:

Compromissen betekenen niet altijd dat het nul-nul is of één-één. Zonder zout te strooien in de wonden die altijd gepaard gaan met het sluiten van compromissen en als ik kijk naar de voorstellen die er lagen en deze aanpassing, kan ik in alle redelijkheid zeggen dat het uit het oogpunt van bescherming en milieu zeer aanvaardbaar is. De effecten ervan zullen beperkt zijn. Het is beperkt tot de specifieke gebieden buiten concentratiegebieden waar concentraties van veehouderij voorkomen. Dat zijn er betrekkelijk weinig. Ten opzichte van de voorstellen die er lagen, is dit voor mij een zeer acceptabele oplossing die geen afbreuk doet aan de normneutraliteit waaraan ook ik zeer hecht.

Ik kom nu bij het wetsvoorstel zelf. Een aantal leden, in het bijzonder de heren Eigeman en Van Gennip, heeft gevraagd hoe het verder gaat en hoe de betrokkenheid van gemeenten hierbij georganiseerd kan worden. Allereerst zullen wij in goed en nauw overleg met de gemeenten pilots starten. Wij zullen handreikingen doen om inhoud te geven aan het beleid. Wij doen dat niet specifiek in de wet. In algemene zin wordt het milieubeleid voortdurend gemonitord door het Milieu- en Natuurplanbureau. Wij zullen de effecten van deze wet ook jaarlijks in de Milieubalans meenemen. De effecten van milieubeleid nemen wij mee ook in de monitor. U kunt ervan verzekerd zijn dat wij zeer ondersteunend zullen zijn naar de gemeenten toe om ervoor te zorgen dat de kennis en kunde die nodig is voor toepassing van de wet, aanwezig is. Uit de contacten tot nu toe blijkt dat, na enige koudwatervrees in het begin, redelijk tot zeer enthousiast wordt gereageerd op de mogelijkheden van deze wet. Ik hoop dat de toepassing ervan met de transfer van kennis en knowhow goed zal verlopen de komende tijd. Ik denk dat het om de redenen die ik zojuist noemde, niet geregeld hoeft te worden.

De heer Eigeman vroeg nog of artikel 8 een rangorde invoert bij het opstellen van de verordening. Bij het opstellen van de nota van wijziging is de redactie veranderd. Dat heeft hij goed opgemerkt. Artikel 8 geeft echter geen rangorde aan, maar is duidelijker geworden. Het eerste lid, de onderdelen a tot en met c, geeft een cumulatieve opsomming waaraan voldaan moet worden bij de verordening. In het tweede lid gaat het over een keuze die gemaakt kan worden tussen a en b, om het maar zo te zeggen. Samen moeten altijd vier criteria erbij betrokken worden. Het is wat duidelijker opgeschreven, maar het is geen hiërarchie.

Een van de belangrijkste punten is het beroep tegen de verordening. Gesproken is over de bestuursrechtelijke kant, de opmerkingen van de Raad van State en de keuzen die gemaakt zijn. De Raad van State was op zichzelf niet uitdrukkelijk tegen deze oplossing, maar heeft gevraagd of het anders niet kon en als wij het niet deden, om het nader te motiveren. Verder speelt hier de afweging, die ik al heb genoemd, tussen flexibel zijn en rechtszekerheid. Ik denk, het kabinet denkt dat de keuze die nu gemaakt is, redelijk is en ook de balans weergeeft. Allereerst is sprake van een democratische legitimatie. Dat betekent vaststelling door de gemeenteraad, met de inspraak die daarbij hoort. Vervolgens is het een norm binnen een bandbreedte, zoals de heer Van Gennip al zei. Het is niet zo dat er een grote vrijheid is. Het is een wettelijk vastgelegde norm met een afwijkingsmogelijkheid binnen een bandbreedte. Als die in een verordening is vastgelegd, is de norm generiek van toepassing in het desbetreffende gebied zodat de rechtszekerheid helder en duidelijk is geregeld voor iedereen. Iedereen weet dan waar hij aan toe is. Een van de belangrijkste overwegingen, ook voor gemeenten, om deze lijn te kiezen is dat het bestuurlijk niet efficiënt is om weer een cyclus van beroep in te bouwen in deze ingewikkelde operatie en wetgeving, nu de ruimte wettelijk al zo is ingekaderd en gezien de procedures die doorlopen moeten worden bij ruimtelijke ordening en reconstructieplannen. Anders zouden er weer ingewikkelde loops komen, waarbij de gevolgen van de uitspraken weer in de plannen verwerkt moeten worden. Wij denken dat het een helder en transparante lijn is. Ik heb de overwegingen ervoor weergegeven.

De heer Holdijk heeft gevraagd naar de inwerkingtreding per 1 januari 2007. Als de Kamer hierover in positieve zin besluit, zal dat lukken. Dan hebben wij hopelijk met de WILG een juridisch kader dat helder is.

De heer Ketting heeft gevraagd hoe gemeenten moeten beoordelen wat de best beschikbare techniek is bij IPPC-bedrijven. Dat wordt inderdaad niet in de wet geregeld. Dat kan ook niet, want dat zou in strijd zijn met de IPPC-richtlijn, waarin staat dat men het individueel moet beoordelen en vastleggen in de vergunning. De bevoegdheid en de verplichting van gemeenten op grond van de Wet milieubeheer laten die bepaling intact. Evenwel proef ik wat de heer Ketting met zijn vraag bedoelt. Hij wil weten hoe een en ander in zijn werk gaat en welk toetsingskader zal worden gehanteerd. Bij de beoordeling kán de gemeente gebruikmaken van het BREF-document, het BBT-referentiedocument. Daarin worden de technieken beschreven voor een integrale milieuafweging om zodoende de best beschikbare technieken te weten. De gemeente moet op grond van de richtlijn ook de lokale omstandigheden in aanmerking nemen. De gemeenten kunnen dus gebruikmaken van de BREF-documenten, maar zij moeten tegelijk op grond van de IPPC-richtlijn lokale omstandigheden in aanmerking nemen. Dat is een ander onderdeel dan wij op dit punt met deze wet regelen.

De heer Ketting (VVD):

Ik kan uw betoog volgen, maar waarop ik impliciet doelde was de vraag of een gemeente – dat hoeft geen grote te zijn – over de kennis en de expertise beschikt om tot een zodanig correcte interpretatie te komen dat het belang van de betrokken agrariër voldoende tot zijn recht komt.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik zei al dat ik begreep wat de achtergrond van uw vraag was. Deze zorg hebben wij tijdens de bespreking van een aantal andere onderwerpen reeds geuit. Ik noem in dit verband: geluid. De zorg geldt ook voor het wetsontwerp luchtkwaliteit. Naar wij mogen hopen bereikt dat deze Kamer nog op tijd. Met die wetgeving worden aan gemeenten hoge eisen gesteld in het kader van vergunningverlening. Misschien worden nog hogere eisen gesteld in het kader van handhaving. In mijn Toekomstagenda Milieu heb ik de verzuchting geslaakt of wij niet een expertisecentrum moeten inschakelen dan wel iets op regionaal niveau moeten doen om voor de gemeenten de nodige kennis en kunde te genereren. Deze zorg deel ik dus met de geachte afgevaardigde en deze betreft een breder terrein dan alleen dat van dit wetsontwerp. Wij hebben processen gestart die moeten leiden tot bepaalde activiteiten. Wij gaan dus na of wij aan deze kwestie iets kunnen doen zonder meteen in de discussie over de bevoegdheden te geraken. Dan zouden wij het eeuwige probleem aan de orde hebben en weten dat er voorlopig niets gebeurt. Wij kunnen dan beter gebruikmaken van de samenwerking tussen gemeenten op het gebied van vergunningverlening.

De heer Eigeman sprak over de pilotprojecten, de pilootprojecten, zoals de Vlamingen zeggen, wat natuurlijk een veel leukere naam is. Wij hebben er daar nu tien van. Zij worden opgestart in samenwerking met de VNG. Op die manier wordt dus goed samengewerkt. Zoals de heer Eigeman aangaf is er veel geïnvesteerd om een draagvlak voor deze wet te krijgen.

De heer Van Gennip heeft, naast een aantal behartigenswaardige opmerkingen, dit wetsontwerp in verband gebracht met andere ontwikkelingen in het landelijk gebied. Hij vroeg of het gehanteerde verspreidingsmodel objectief en wetenschappelijk is vastgesteld. Hierop moet ik uiteraard zeggen dat dat objectief en wetenschappelijk is c.q. wordt vastgesteld. Ik kom in terra incognita terecht als ik zeg dat dit model een vereenvoudigde versie is van het Nieuw Nationaal Model dat ook voor de industrie wordt toegepast. Als dat objectief is, is dit het ook. Dat brengt de logica met zich mee. Het model is echter wel vereenvoudigd, omdat het veel simpeler moest zijn, want veel veehouderijen moeten ermee werken. Bovendien is een veehouderij natuurlijk niet zoiets als een Corus. Dat moet men in aanmerking nemen bij het beoordelen van systemen.

Waarom is geen AMvB opgesteld? Daarover heb ik reeds met de Tweede Kamer mogen spreken. De angst was dat achter deze technische dossiers beleidskeuzes schuilgingen die het zouden verdienen om op politiek niveau besproken te worden. Ik heb erop gewezen dat als wij tot de opstelling van een AMvB komen, alle kleine technische wijzigingen die zich soms voordoen volgens een ingewikkeld proces tot stand moeten komen. Daarom heb ik de opstelling van een AMvB ontraden, maar toegezegd dat als beleidskeuzes aan de orde zijn, ik die niet stiekem zal wegmoffelen met een ministeriële regeling. In dat geval zal ik echter de Kamer duidelijk maken welke keuzes worden gemaakt. Ik meen dat dat een aardig compromis is om ook met dit wetsontwerp flexibiliteit te bereiken en tegelijk zekerheden te bieden. Dat is kenmerkend voor dit wetsontwerp. De Kamer heeft dus de zekerheid dat als beleidskeuzes aan de orde zijn, zij nauw bij de besluitvorming wordt betrokken, ook al worden die vervat in een ministeriële regeling.

De heer Eigeman (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden.

Bij interruptie heb ik reeds gezegd het te waarderen dat de staatssecretaris bij dit wetsontwerp spreekt van een compromis. Hij heeft nadrukkelijk gezegd dat een eenduidig normenstelsel gehandhaafd zal kunnen worden. Ik vraag hem nadrukkelijk om de ontwikkelingen actief te blijven volgen en ons daarover te informeren. Met de ondersteuning door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is de uitvoeringspraktijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid geworden. De bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt nadrukkelijker bij de gemeenten. Wij hebben er overigens alle vertrouwen in dat die voldoende gestalte zal krijgen. Het zou ook vreemd zijn als ik hierover twijfel zou zaaien. Ik wijs er evenwel op dat voor de rechtsbescherming van de burgers een eenduidig kader van belang is. Ik meen dat bij de pilootprojecten, zoals de staatssecretaris ze noemde, de informatievoorziening aan burgers betrokken moet worden. In mijn functie als wethouder had ik te maken met een gebied waarin stad en platteland elkaar als het ware raakten. Culemborg is een stad, terwijl in de omgeving een aantal veeboeren is gevestigd. Het een schuurt in dat gebied als het ware tegen het ander. Het helpt dan als je de verschillende groepen aan tafel zet en elkaar laat informeren over de verschillende belangen. Dan kan een nijpend probleem als stank op een goede manier, interactief, worden opgelost. Daardoor ontstaat niet alleen een draagvlak voor het beleid, maar ook voor de samenwerking tussen burgers in een buitengebied.

De staatssecretaris zegt in de toelichting bij de nota van wijziging: "Met de wijziging wordt tot uitdrukking gebracht wat steeds bedoeld is te regelen met de onderhavige bepaling. De in het eerste lid, onderdelen a, b en c gelden cumulatief: alledrie de onderdelen moeten bij de besluitvorming worden betrokken. Ten aanzien van de in het tweede lid, onderdelen a en b, genoemde aspecten geldt dat ten minste één van de twee aspecten bij diezelfde besluitvorming moet worden betrokken." Dat betekent dat de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied buiten beschouwing kan worden gelaten. Ik meen dat dat voor de totale aanpak, voor de samenhang, een gevaar kan betekenen. Verstandige gemeenteraden zullen dat element evenwel bij de beschouwingen betrekken. Dat vertrouwen heb ik ook, maar ik vind het jammer dat hierover enige twijfel is gezaaid in de toelichting op de nota van wijziging.

Afrondend: ons oordeel over het wetsontwerp is positief, zeker na de beantwoording door de bewindslieden. Wij blijven op een aantal punten zorgen houden. Wij zijn benieuwd naar het antwoord in tweede termijn.

De heer Ketting (VVD):

Voorzitter. De staatssecretaris begon zijn betoog met een deemoedige opmerking. Hij sprak over de zeer vruchtbare discussie vlak voor de zomervakantie. Hij had het over "oren gewassen". Het leek wel of in dit huis een zekere mate van kastijding had plaatsgevonden. Dat kan echter nooit de bedoeling zijn geweest. Daarom wil ik dat idee weerspreken. Mij staat bij van de catechisatie dat de late roepingen de schoonste zijn in de ogen van de Heer. Ik weet dat ik mij met deze bijbelse termen op glad ijs begeef, maar ik wil slechts aangeven dat de staatssecretaris met zijn proefstuk hier, er blijk van heeft gegeven dat de gedachtewisseling voor het reces vruchtbare grond heeft gevonden en dat wij daarop met genoegen en waardering kunnen terugzien.

Bestuursrechtelijke rechtsbescherming is een term die voor de gemiddelde agrariër niet te hanteren is; zelfs wij hebben er moeite mee. Ik ben op dit punt niet helemaal tevreden. De staatssecretaris meldde dat een beroep niet efficiënt is, maar ik vind dat geen erg goed argument. Het gaat om belangen. Als een dergelijk wettelijk regime een goede basis voor de ruimtelijke inrichting moet vestigen, hoort in dat traject in voldoende mate te worden geïnvesteerd, ook als het gaat om regelgeving en uitvoering. Ik begrijp en respecteer de keuze van de staatssecretaris, maar die keuze kan in een aantal gevallen een onbalans met zich meebrengen. Kan de staatssecretaris nadenken over een mechanisme waarmee het belang van de betrokken ondernemer/agrariër in voldoende mate tot zijn recht kan komen, als een dergelijke onbalans zich manifesteert? Daar hoeft geen bestuursrechter aan te pas te komen; ik denk aan een ombudsmanachtige functionaris, maar het kan ook een mediator of iets dergelijks zijn. Hij of zij moet een soort katalysator zijn bij het bij elkaar brengen van botsende belangen, of ongelijkwaardige posities.

Hetzelfde geldt voor de BBT-kant. De staatssecretaris heeft daar, sprekend over het expertisecentrum, kennelijk ook zijn zorgen over. Ik moedig hem aan, daaraan met een zekere mate van dynamiek inhoud te geven, zodat de gemeenten waarom het gaat, daartoe worden gebracht. Het zijn namelijk juist de gemeenten die niet over kennis beschikken die misschien het traagst zijn bij het bemachtigen van die kennis, terwijl de gemeentes die die kennis al wél hebben, het wel goed zullen doen. De staatssecretaris heeft een vraag van mij over monitoring en evaluatie niet beantwoord. Als bij de invoering van deze wet aspecten aan de orde komen die een goed functioneren in de weg staan, moet daar snel op worden gereageerd door de betrokken ministeries, om lange onzekerheden voor betrokkenen te voorkomen. Dit geldt zowel voor de burger, die niet te veel last van geur – inderdaad hebben wij het hier niet over stank – wil hebben, als voor de ondernemer, die niet met onnodige complicaties mag worden geconfronteerd.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun reactie in eerste termijn.

Ik kan volmondig instemmen met de minister van LNV, die heeft gezegd dat de agrarische wereld meent goed uit de voeten te kunnen met dit wetsvoorstel, omdat het ontwikkelingsmogelijkheden lijkt te bieden die lange tijd afwezig waren. Daarbij denken wij al gauw aan meer en nog meer, maar ik denk met name aan een fenomeen als schaalvergroting, waarvoor ontwikkelingsmogelijkheden noodzakelijk zijn, hoe je daarover verder ook oordeelt. Daarom ben ik blij dat in de Tweede Kamer een aantal amendementen is aanvaard, iets wat niet altijd het geval is.

In eerste termijn heb ik een vraag gesteld over bedrijven in de reconstructiegebieden buiten de bebouwde kom, die met de nieuwe geuremissiefactor meer mogelijkheden krijgen dan bedrijven buiten zulke gebieden. Heb ik in die vraag de juiste opvatting weergegeven?

Gerustgesteld was ik door de opmerking van de staatssecretaris over de tweede nota van wijzigingen, waarin door gemeenten een regime voor reconstructiegebieden ook voor niet-concentratiegebieden kan worden toegepast, met de nadrukkelijke bepaling dat het gaat om die concentratiegebieden waar de veehouderij een belangrijke rol speelt. Ik versta dat als een concrete invulling van de wat vage formule die in de betreffende toelichting op het artikel voorkomt, over feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot iets. Deze concretisering stelt mij gerust. De vraag is natuurlijk wel, hoe dit zal uitwerken, hoe gemeenten met deze bevoegdheid zullen omspringen. Wij moeten dat afwachten.

Ik heb enig begrip voor het argument dat beroep tegen gemeentelijke verordeningen bestuurlijk gezien niet de meest efficiënte weg is. Toch hoop ik te mogen aannemen dat ongerechtvaardigde ongelijkheden zullen worden voorkomen, langs welke weg dan ook. Over het effect van het wetsvoorstel op het multifunctionele platteland wil ik graag optimistisch zijn, maar ik geef mij ook niet graag over aan illusies. Daarom probeer ik, mede wijs geworden door het verleden, realistisch te zijn in mijn verwachtingen, die positief zijn getoonzet.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter. Dank voor de beantwoording.

Belangrijk is om aan te geven, wanneer het wetsvoorstel wordt ingevoerd. Wanneer komt de ministeriële regeling inzake het verspreidingsmodel? Er moeten perspectieven worden geboden, uiteraard in verantwoordelijkheid en in evenwicht van belangen. Dit proces heeft al zeven jaar geduurd, dus nu moet het ervan komen. Wij zullen de regering er graag aan houden dat, als beleidskeuzes worden gemaakt, daaraan een politiek debat wordt gekoppeld, dat wij met vertrouwen tegemoetzien. Ik zie namelijk een brede instemming met dit wetsvoorstel. Waarom is dat zo vreselijk belangrijk? Waar milieuorganisaties, gemeentelijke autoriteiten en agrarische ondernemers rond de tafel gaan zitten en het in redelijkheid eens kunnen worden, is dat de beste weg voor het herstel van een vitaal platteland. In mijn directe omgeving zie ik ook bij zeer succesvolle ondernemers in de agrarische sector de verleiding om naar het buitenland te gaan. Het is bekend hoeveel bedrijven per dag sluiten. Er is een urgentie. Er is grote behoefte aan een duidelijk perspectief. Daar is samenspraak, een dialoog in redelijkheid, voor nodig. Daar is ook geld voor nodig. Ondanks het feit dat de heer Pronk indertijd zei dat geld in dit proces geen enkele rol speelde, hebben de heer Rabbinge en ik een motie ingediend. Wij hebben de problemen gezien. Dankzij een van de partners in deze regeringscoalitie is dat geld er tijdens Balkende II gekomen. Nu is er een derde voorwaarde, namelijk deze vereenvoudigde regelgeving. Ik hoop dat de kabinetsperiode van Balkenende III kan worden afgesloten met echte voorwaarden voor een snelle realisering van de nieuwe perspectieven van het platteland zoals die vooral in het reconstructieproces belichaamd zijn.

Minister Veerman:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer hartelijk voor haar inbreng.

Ik maak eerst een opmerking over het laatste punt dat de heer Van Gennip heeft aangestipt. Alle grote wetsvoorstellen, op de WILG na, zijn gereed. Zij scheppen de gelegenheid om de revitalisering van het platteland feitelijk vorm te geven. Ik loop even vooruit op de betekenis van de Wet inrichting landelijk gebied. In feite zal van rijkswege in een periode van zeven jaar ongeveer 3 mld. aan de provincies ter beschikking worden gesteld. Provincies en waterschappen voegen hun geld daarbij. De Landinrichtingwet wordt ingetrokken. De nauwkeurig gespecificeerde rijksdoelen kunnen zo in een periode van zeven jaar door de provincies, die als uitvoeringsorgaan dicht bij de feitelijke problematiek staan, worden uitgevoerd. In het verleden hadden de provincies door de Landinrichtingwet ook bevoegdheden. Die worden nu veel breder en strekken zich bijvoorbeeld ook uit tot de inrichting van de Ecologische Hoofdstructuur en andere activiteiten in het landelijk gebied. De uitvoeringsparagraaf komt daarmee te liggen bij de provincies. Zij kunnen de integrale aanpak van de verschillende taken en functies van het platteland afwegen. Dat lijkt mij een groot goed.

De Wet geurhinder en veehouderij is een belangrijk instrument om belemmeringen weg te nemen. De Wet ammoniak en veehouderij die de staatssecretaris heeft aangekondigd en een kleine wetswijziging van de Natuurbeschermingswet op het gebied van bestaand gebruik kunnen tegemoet worden gezien. Het lijkt mij dat deze wetten het palet compleet maken zodat daarmee de voorwaarden geschapen kunnen worden voor een revitalisering van het platteland. Door de Reconstructiewet en de WILG is de revitalisering financieel afgedekt. Alle andere belemmerende wettelijke bepalingen zijn ook op een zodanige wijze wettelijk vormgegeven dat de revitalisering van het platteland gestalte kan krijgen. Het ondernemerschap kan zo in goed overleg met de anderen die het platteland bevolken, gestalte krijgen. Dat zou in ieder geval voor deze minister een waardige afsluiting zijn.

Staatssecretaris Van Geel:

Mevrouw de voorzitter. Bij het laatste zal ik mij niet aansluiten. Ik zal er niets over zeggen.

De heren Holdijk en Ketting hebben gevraagd om het normstelsel, de normneutraliteit en de effecten daarvan op de verschillende bij deze afweging betrokken belangen te monitoren. Zij vragen mij ook om te bekijken wat aan de consequenties daarvan kan worden gedaan. Het is in ieder geval goed om actief te volgen welke gemeenten buiten de concentratiegebieden gebruik gaan maken van het normstelsel. Zonder dat in het wetsvoorstel een formele evaluatiebepaling is opgenomen, kunnen de effecten hiervan en de manier waarop de gemeenten hiermee omgaan zichtbaar worden gemaakt. Daarbij kan ook worden bekeken in hoeverre wij daarbij onverhoopt op de problemen stuiten die de heer Ketting heeft genoemd.

Op een actieve invulling van de verordening samen met gemeenten kan echt worden gerekend. Wij kunnen niet anders. Ik heb altijd al gezegd dat dit hoofdzakelijk een lokale aangelegenheid is. Hierbij zal een subtiele balans worden gezocht tussen de nodige flexibiliteit en de rechtszekerheid. Ik weet niet in hoeverre het publiek hierover kan worden ingelicht. Het is ingewikkeld, maar mij lijkt dat een verordening op gemeentelijk niveau behoort tot het politieke debat. Natuurlijk hoort daar informatie bij die breed kan worden verspreid.

De heer Ketting zal zijn opmerking over de late roeping niet als kastijding hebben bedoeld, maar ik heb haar wel als zodanig ervaren. Dat komt natuurlijk alleen maar door mijn fijn afgestemd zenuwstelsel.

Ik heb zeer wel begrip voor het feit dat deze Kamer zich zorgen maakt over de individuele rechtsbescherming. Het is een afweging geweest tussen de werkbaarheid, het bieden van voldoende zekerheden in de wet en een verordening die door een democratisch orgaan wordt vastgesteld. Ik woon midden in een reconstructiegebied met daarin concentraties van veehouderij, maar mijn ervaring is dat het geluid van de agrarische sector over het algemeen goed doorklinkt naar de gemeenteraden. Ik ben het echter zeer met de Kamer eens dat de vinger aan de pols moet worden gehouden zodra bekend wordt welke effecten er zijn. Nadat de wet in werking is getreden zullen wij dat oppakken.

Ik moet nog nagaan wanneer de ministeriële regeling gereed zal zijn, maar 1 januari 2007 moet als datum van inwerkingtreding haalbaar zijn.

De heer Holdijk vraagt of er anders dan voorheen in de buitengebieden grosso modo meer ruimte is. Het antwoord daarop is ja. Ligt het accent op landbouw, dan zijn er ruimere mogelijkheden. Ligt het accent op wonen, dan leiden die ruimere en krappere mogelijkheden gezamenlijk tot normneutraliteit en is de ruimte per saldo krapper geworden. Ik formuleer het nu kort door de bocht, maar dat is de kern van het voorstel. Dat zijn de keuzes die gemaakt zijn. Zij vormen een reflectie van de ervaring in de verschillende delen van ons land.

Ik dank de Kamerleden voor de positieve houding ten opzichte van dit wetsontwerp.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Sluiting 17.24 uur

Naar boven