Aan de orde is de stemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2002/73/EG (30237).

(Zie vergadering van 26 september 2006.)

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mede dat minister De Geus ziek is. De regering wordt vertegenwoordigd door de minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, die wij bij dezen weer van harte welkom heten in deze Kamer. Wij wensen hem geluk en vooral ook veel wijsheid toe.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP, de ChristenUnie, D66 en de OSF tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Het College van Senioren heeft geadviseerd, dit jaar geen algemene politieke en algemene financiële beschouwingen te houden. Ik stel voor, dit advies te volgen. Ik zie dat de heer Noten, de heer Rosenthal, de heer Werner, de heer Van Raak, mevrouw De Wolff, de heer Schuyer, de heer Van Middelkoop en de heer Ten Hoeve hierover het woord wensen te voeren.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. De leden van mijn fractie hebben grote problemen met het niet door laten gaan van de algemene politieke beschouwingen en de algemene financiële beschouwingen. Wij hebben daar een aantal redenen voor.

De algemene politieke beschouwingen bieden niet alleen een moment om vooruit te kijken, maar ook een moment om terug te kijken naar wat er het afgelopen jaar is gebeurd, welke beleidsdoelstellingen zijn gerealiseerd en hoe het beleid daadwerkelijk is uitgevoerd. Wij vinden het buitengewoon ingewikkeld om die toets na afloop van een jaar niet te kunnen uitvoeren met de regering. De huidige regering is naar onze mening heel normaal, er is staatsrechtelijk niets bijzonders mee aan de hand en zij heeft een heel normale begroting ingediend. Je kunt er inhoudelijk wat van vinden, maar er is staatsrechtelijk niets mee aan de hand. Ik kan mij niet herinneren dat deze Kamer het vertrouwen in het kabinet heeft opgezegd en ik zou dus ook niet weten waarom wij dat debat niet zouden aangaan.

Er is nog een reden waarom wij denken dat dit debat gewoon nodig is. Deze Kamer heeft het budgetrecht. Het budgetrecht betekent dat wij uitspraken kunnen doen over de wijze waarop middelen tussen de verschillende beleidsterreinen zijn verdeeld. Een dergelijke discussie kan niet per beleidsterrein worden gevoerd. Die kan alleen worden gevoerd vanuit een algehele notie van beleidskeuzes die door een kabinet zijn gemaakt. Het is buitengewoon bevreemdend dat individuele begrotingen worden beoordeeld, terwijl het totaal en de samenhang ertussen buiten beschouwing worden gelaten. Dat gaat deze Kamer nu echter doen.

Ik meen mij te herinneren uit het verleden dat het budgetrecht een fundamenteel recht is van deze Kamer waaraan ook in hoge mate werd gehecht. Ik heb mij laten vertellen dat in de negentiende eeuw menig minister aftrad vanwege een dispuut naar aanleiding van het budgetrecht. Ik heb begrepen dat dit nog wel eens tot uitdrukking werd gebracht door de bezoldiging van een minister met één gulden te verlagen, wat een zeer duidelijk signaal bleek te zijn. Wij kunnen natuurlijk geen bezoldigingen verlagen, maar wij kunnen de minister wel verzoeken om dat zelf te doen. Ik denk dat het signaal dan ook wel duidelijk is. Ik heb grote moeite met het loslaten van het budgetrecht.

Er is nog een ander punt dat ik naar voren wil brengen. Het heeft te maken met de argumentatie die ik in deze Kamer nog niet heb gehoord, maar wel elders. Het idee dat het niet nodig is om algemene beschouwingen te houden en dat er niet gesproken behoeft te worden over de samenhang van deze begrotingen omdat er verkiezingen zijn op korte termijn, vind ik onbegrijpelijk. Verkiezingen zijn in dit verband volstrekt niet relevant. Het gaat om wetgeving, de motivatie ervoor en de beoordeling ervan. Dat doen wij in het hier en nu. Dat doen wij niet na 22 november, want dan heeft de kiezer gesproken. Het gaat niet om de vraag wanneer de kiezer spreekt, maar om de vraag wanneer deze Kamer spreekt.

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. Mijn fractie heeft geen behoefte aan algemene politieke en algemene financiële beschouwingen. Wij zien niet in hoe wij vlak voor de verkiezingen tot een redelijke gedachtewisseling zouden kunnen komen over waar de heer Noten op doelt. Naar het oordeel van mijn fractie zal het debat onherroepelijk verworden tot wat in mijn vakgebied "een vreemde vergadering" wordt genoemd. In 1966 vond er vlak voordat er grote rellen uitbraken in Amsterdam, zo'n vreemde vergadering plaats, een vergadering waarvan men zich af kon vragen waar zij over ging. Deze vergadering leidde tot woelingen en tot narigheid. Mijn fractie heeft geen behoefte aan zo'n vreemde vergadering.

Mijn fractie heeft wel behoefte aan een gedachtewisseling over de wijze waarop in deze Kamer in het algemeen de algemene politieke beschouwingen worden gehouden. De vraag is of de algemene politieke beschouwingen in de toekomst wat steviger en compacter kunnen worden vormgegeven. Wij vinden ook – ik weet dat daar verschillend over wordt gedacht – dat de aanwezigheid van het voltallige kabinet, vaak in erbarmelijke omstandigheden tegen tochtige ramen aangedrukt, niet echt noodzakelijk is.

De heer Noten (PvdA):

Ik ondersteun uiteraard uw voorstel om de klimaatvoorziening in dit gebouw te verbeteren.

De voorzitter:

Ik kan meedelen dat de ramen niet meer tochten. Er zijn al maatregelen genomen.

De heer Noten (PvdA):

Ik heb nog wel een vraag aan u, mijnheer Rosenthal. Ziet u het houden van algemene beschouwingen door deze Kamer als een risico voor de staatsveiligheid? Heb ik dat goed begrepen?

De heer Rosenthal (VVD):

Dat lijkt mij wat overtrokken.

De heer Noten (PvdA):

Maar wat dan wel? U associeert het immers met een woelige gebeurtenis in 1966, waar ik zelf overigens niet bij was.

De heer Rosenthal (VVD):

Dat was om u even de vreemde vergadering uit de jaren zestig in herinnering te brengen, maar daar gaan wij niet over door. Het gaat nu over nu. De algemene politieke beschouwingen zouden dit jaar, door omstandigheden, vlak voor de verkiezingen worden gehouden in een tijd dat het hoofd van velen naar andere zaken zal staan dan naar het terugkijken in de Eerste Kamer op vier jaar kabinetsbeleid.

De heer Noten (PvdA):

Ik maak werkelijk bezwaar tegen de redenering dat wij geen algemene beschouwingen moeten houden omdat het hoofd van de burger er niet naar staat. Dat is namelijk een eindeloze redenering. Als je niet oppast, kom je bij de wereldkampioenschappen voetbal uit. Het gaat erom in hoeverre wij onze verantwoordelijkheid nemen en onze taken uitvoeren. Dat is de vraag. Ik vind het zeer merkwaardig om het niet te willen doen omdat het hoofd van de burger er niet naar staat of omdat de burger het wellicht verkeerd uitlegt.

De heer Rosenthal (VVD):

Het gaat mij er niet om dat het hoofd van de burger er niet naar staat. Ik denk dat het hoofd van veel aanwezigen in deze zaal er op dit moment niet naar staat.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Geldt dat ook voor de datum van 31 oktober aanstaande, die aanvankelijk door het College van Senioren was geagendeerd? Ik heb de Kamer daar niet tegen horen opponeren. Op 31 oktober aanstaande zouden oorspronkelijk de algemene politieke beschouwingen worden gehouden. Wat is het verschil tussen die datum en een datum als 7 of 14 november aanstaande?

De heer Rosenthal (VVD):

Wij verzetten de datum steeds en kwamen op een gegeven moment op 7, zo niet 14 november uit. In dat klimaat hebben wij hier in het College van Senioren over gesproken. Mijn fractie heeft toen gezegd dat dit te laat was voor het houden van de algemene politieke en algemene financiële beschouwingen.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Vindt de VVD-fractie dan dat de algemene beschouwingen zich niet verdragen met de verkiezingscampagne?

De heer Rosenthal (VVD):

In eerste instantie zouden wij de algemene politieke en de algemene financiële beschouwingen half oktober houden. Toen is die datum verzet en nog eens verzet. Op een gegeven moment vond mijn fractie, alles afwegende, dat de datum zo dicht tegen de verkiezingsdatum kwam te liggen dat het geen zin meer had, omdat het dan een vreemde vergadering zou worden.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie heeft in het College van Senioren tijdens de discussie over het al dan niet houden van de algemene politieke beschouwingen van meet af aan verkondigd, er dit jaar geen behoefte aan te hebben, maar ook geen spelbreker te willen zijn als een grote meerderheid er wel behoefte aan heeft. Daar zou mijn fractie zich naar schikken. Naarmate echter de tijd verstreek en de datum steeds verder naar achteren schoof, is bij haar het gevoelen ontstaan dat het niet zo heel veel zin heeft om twee weken voor de verkiezingen in deze Kamer nog eens beschouwingen te houden over wat het kabinet voor het komende jaar in het vat heeft, terwijl heel Nederland druk aan het discussiëren is over wat een ander kabinet de komende jaren moet doen. Mijn fractie ziet deze Kamer ook niet graag een soort verkiezingszaaltje worden waarin vooruitgekeken wordt op de programma's van de verschillende politieke bewegingen.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Geldt de argumentatie van de CDA-fractie ten aanzien van de Miljoenennota ook voor de behandeling van de wetsvoorstellen voor inburgering, leerrechten en Werken aan winst? Moet de Eerste Kamer die nog wel behandelen of moet zij de behandeling daarvan ook uitstellen omdat de kiezer anders niet precies weet hoe het zit?

De heer Werner (CDA):

U roert nu precies mijn andere punt aan, namelijk dat mijn fractie heel graag tijd wil winnen om de bij de Eerste Kamer ingediende wetsvoorstellen af te handelen. Dat is een praktisch argument. Het schrappen van beleidsdebatten draagt daaraan bij. De CDA-fractie was er ook voorstander van dat het Europadebat van de agenda werd afgevoerd. Zij wil dit jaar dus ook om praktische redenen van de algemene politieke beschouwingen afzien.

De heer Van Raak (SP):

De heer Werner heeft weinig vertrouwen in zijn eigen fractie, maar zou meer vertrouwen in andere fracties moeten hebben, want die hebben misschien wel het vermogen om algemene beschouwingen te houden. De heer Rosenthal zei dat er vlak voor de verkiezingen eigenlijk geen normale discussie meer is te voeren. Ik wil benadrukken dat dit voor zijn fractie misschien geldt, maar niet voor alle fracties. Het probleem is dat de algemene beschouwingen heel dicht bij de verkiezingen zouden komen, maar het duurt nog heel erg lang voordat de verkiezingen er zijn. Welke datum ligt volgens de heer Werner ver genoeg van de verkiezingen af? De datum van 31 oktober is genoemd, maar het kan natuurlijk veel eerder. Bovendien is de Eerste Kamer niet aan de dinsdag gebonden; zij kan ook op maandag of woensdag vergaderen.

De heer Werner (CDA):

Dat klopt, maar mijn fractie wil de tijd graag gebruiken voor wetgeving. Daarenboven – dat heb ik al gezegd – heeft mijn fractie van meet af aan gezegd, niet zo veel behoefte te hebben aan het houden van algemene politieke beschouwingen.

De heer Van Raak (SP):

U mag uw eigen afweging maken. U mag er zelfs voor kiezen, niet mee te doen aan de algemene beschouwingen. De situatie is nu dat u en de heer Rosenthal de algemene beschouwingen onmogelijk maken. Als u er geen behoefte aan hebt om aan een debat mee te doen, mag u ervoor kiezen om er niet aan mee te doen. De huidige situatie is dat er geen debat komt. Dat lijkt mij een heel onzuivere zaak.

De heer Werner (CDA):

Het gaat in deze Kamer in de eerste plaats om wetgeving. Ik ben het ook niet helemaal eens met de heer Noten dat door het niet houden van algemene beschouwingen het budgetrecht niet kan worden toegepast. Dat staat onverkort overeind. Dat kan hij nog altijd uitoefenen bij de behandeling van de wetten en begrotingen in deze Kamer. Over de argumentatie om al dan niet algemene beschouwingen te houden, verschillen wij natuurlijk van mening, anders zou dit debat niet plaatsvinden. Ik ben ervan overtuigd dat ik noch de heer Noten, noch u, noch anderen die voor het houden van de algemene politieke beschouwingen zijn, van mening kan doen veranderen. Dat is nu eenmaal democratie. Bij de stemming zal blijken waar een meerderheid voor is.

De heer Noten (PvdA):

Ik begrijp van de heer Werner dat hij ons het budgetrecht niet wil onthouden.

De heer Werner (CDA):

Dat kan ook niet.

De heer Noten (PvdA):

Inderdaad. U kunt echter wel een beslissing nemen waardoor wij niet in staat zijn om dat uit te oefenen. Hoe moeten wij de individuele begrotingsbehandelingen doen zonder enig benul te hebben van de samenhang tussen de verschillende begrotingen? Wij weten niet waarom bij de ene begroting is gekozen voor 20 mld. en bij de andere voor 5 mld., terwijl het bij wijze van spreken andersom had kunnen zijn. Een gesprek daarover kunnen wij niet met de regering voeren, maar ik wil dat juist wel. De essentie van het budgetrecht is dat je niet als een boekhouder over individuele posten spreekt, maar met elkaar de visie van de regering als bestuur van dit land integraal benadert. Daarop moet de regering ook aangesproken willen worden, lijkt mij. Ik begrijpüberhaupt niet hoe een regering dat niet kan willen.

De heer Werner (CDA):

Ik heb net uitgelegd wat de argumenten van mijn fractie zijn. Niets staat u in de weg om bij de behandeling van het Belastingplan en Werken aan winst alsnog over de begroting als zodanig te praten en te zeggen wat u daarvan vindt. Dat kan iedere fractie voor zichzelf bepalen. De regering heeft echter ook al enige terughoudendheid betracht. Daarom zeg ik dat mijn fractie op dit moment geen behoefte aan algemene beschouwingen heeft. Dat verandert niets aan haar wens om in algemene zin wel algemene politieke beschouwingen te houden.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Als ik aan de aanwezige minister vraag of hij onderdeel is van een onvolwaardig kabinet, zal hij dat ontkennen. Hij zal zeggen dat hij deel uitmaakt van een volwaardig kabinet en dat hij een volwaardige minister is. Als ik aan de heer Zalm, de minister van Financiën, vraag of hij een onvolwaardige begroting heeft ingediend, zal hij zeggen: nee, mijnheer Van Raak, dit is een volwaardige begroting. Ik heb naar de algemene politieke beschouwingen aan de overkant gekeken. In mijn ogen vormden die enigszins een verkiezingsdebat, vooral van de kant van de fracties van het CDA en de VVD, maar het was toch ook een volwaardig debat.

De heer Rosenthal (VVD):

Mijnheer Van Raak, kunt u de opmerking "vooral van de kant van de fracties van het CDA en de VVD" iets preciezer uitleggen? Mijn fractie heeft natuurlijk ook goed naar dat verkiezingsdebat gekeken.

De heer Van Raak (SP):

U kent uw eigen fractie. De heer Werner hoorde ik dat ook al zeggen. U bent kennelijk beiden bang dat uw fracties in deze Kamer hetzelfde gaan doen. Ik heb er vertrouwen in dat andere fracties in deze Kamer dat beter kunnen. U ontneemt ons nu dus de mogelijkheid om de fouten van de overkant te herstellen. Dat is een zeer eigenaardige situatie.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik vind het wel aardig met dit soort discussies. In het Latijn zou men tegen u zeggen: quod erat demonstrandum.

De heer Van Raak (SP):

Ik vind het fijn om onder filosofen te zijn.

De algemene beschouwingen in deze Kamer zijn ook altijd bijzonder. Aan de overkant heb je vak K, waardoor het kabinet wat hoogmoedig tegenover de Kamer staat, terwijl hier maar zeven ministers op een stoel mogen zitten. De anderen moeten op een kruk zitten, juist tegen dat wat koude raam. Dat geeft prachtig de verhoudingen weer die in een parlementaire democratie tussen kabinet en parlement horen te bestaan. De jaarlijkse aanblik van de regering die daar op krukjes zit, geeft mij het gevoel dat ik een volwaardige parlementariër ben. Ook die mogelijkheid wordt mij dit jaar onthouden.

Wij hebben een volwaardig kabinet, dat hoor ik almaar. Wij hebben een volwaardige begroting, dat hoor ik ook almaar. Dat betekent wat mijn fractie betreft, dat wij ook volwaardige algemene beschouwingen moeten houden. Een argument om dat niet te doen, luidt dat bepaalde bewindslieden niet aanwezig zouden kunnen zijn, maar dat is altijd een bijzonder slechte reden. Daar zijn gewoon regels voor. Er is een regel die aangeeft wanneer een minister afwezig mag zijn. Als die regel niet geldt, dan geldt die niet. De regels moet je ook niet vijf voor twaalf gaan veranderen.

Wij hebben overigens niet alleen een gewoon kabinet. Ik ben het met de heer Noten eens dat de verkiezingen eigenlijk nauwelijks een rol spelen. Wij hebben deze regering nog wel even. Na de verkiezingen blijft deze Kamer gewoon zitten. Wij zullen met de begroting wellicht ook nog lang moeten doen. Het is geen begroting voor twee maanden. Het is een begroting voor een jaar. Ik zou dus niet weten waarom wij in de Kamer niet zouden kunnen spreken over die volwaardige begroting, want wij zitten er nog een heel jaar aan vast en ook het nieuwe kabinet zal eraan gebonden zijn. Ik vind dat wij daar een heel serieus debat over moeten kunnen voeren. Wij zijn dus voor het houden van algemene politieke beschouwingen om al die mensen daar weer te kunnen zien zitten en om de verhoudingen weer zuiver te maken. Wij zijn ook voor algemene financiële beschouwingen. Wat ons betreft, kunnen die op 31 oktober worden gehouden, maar het mag ook veel eerder. Ik heb tijdens een interruptie al gezegd dat deze Kamer op elk moment van de week kan vergaderen. Daar zijn algemene financiële en algemene politieke beschouwingen belangrijk genoeg voor. Wij doen dat heel graag met, maar desnoods ook zonder de fracties van het CDA en de VVD.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Aan de argumenten die de heren Noten en Van Raak hebben aangevoerd om de algemene beschouwingen dit jaar gewoon te laten plaatsvinden, wil ik nog het volgende toevoegen.

De algemene beschouwingen zouden dit jaar ook een gelegenheid zijn om terug te kijken op vier jaar beleid van de kabinetten-Balkenende II en III. Normaal gesproken, zou het kabinet-Balkenende II zijn laatste jaar zijn ingegaan. Dan zouden wij hebben teruggekeken op het beleid van de afgelopen jaren. Er is op de valreep nog een soort noodkabinet samengesteld, het kabinet-Balkenende III, maar dat bouwt zowel beleidsmatig als qua personeel voort op het vorige kabinet. De mogelijkheid om terug te kijken, wordt de Kamer nu ontnomen. Ik begrijp eerlijk gezegd niet op basis van welke argumenten dat gebeurt. Het lag altijd in de lijn om algemene beschouwingen te houden. Ik herinner mij dat de heer Lubbers dit voorjaar hier aanwezig was om het kabinet-Balkenende III in elkaar te timmeren. Toen is met ons besproken of de verkiezingsdatum van 22 november haalbaar was met het oog op een volwaardige behandeling van de prinsjesdagstukken, ook door de Eerste Kamer. Ik heb toen namens mijn fractie medewerking toegezegd aan die behandeling, op voorwaarde dat de verkiezingen op 22 november zouden plaatsvinden.

Dat wordt nu doorkruist door de fracties van CDA en VVD en wellicht door anderen. Waarom? Omdat de datum is gaan schuiven. Waarom is de datum gaan schuiven? Dat is gebeurd, omdat het kabinet ter meerdere eer en glorie van zichzelf heeft besloten om de embargoregeling, die al sinds jaar en dag tot het staatsrechtelijke gewoonterecht behoorde, te schrappen. Daardoor vonden de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer later plaats en konden wij niet, zoals te doen gebruikelijk, half oktober al aan de algemene politieke beschouwingen toekomen.

Daarna houden wij herfstreces. Onze fractie is overigens nog niet zo moe dat wij op 24 oktober al herfstreces willen hebben. Ik kan u verzekeren, voorzitter, dat het een heel beschaafde dag is. Ik hoop op die dag 47 jaar te worden en zeg hierbij graag toe dat, als wij de algemene beschouwingen op die datum houden, ik voor bitterballen zorg. Het lijkt mij dus geen probleem de algemene beschouwingen op 24 oktober te houden. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan het bezwaar van de heer Werner dat dan de verkiezingscampagne aan de gang zou zijn, want die is dan nog niet van start gegaan.

De datum van 31 oktober was geagendeerd. Dat blijkt echter niet haalbaar te zijn, omdat er dan een Ecofinraad is. Het lijkt mij dat de ministers van Eco en Fin zich moeten opsplitsen. Als zij toch allebei naar Brussel moeten gaan, kunnen wij het debat met de minister-president houden. Hij voert inmiddels zijn derde kabinet aan en is mans genoeg om de juichbegroting van het kabinet-Balkenende III te verdedigen. Het is niet nodig dat het hele kabinet hier zit.

Wat nu gebeurt, is dat een meerderheid, een vrij nipte meerderheid, van deze Kamer een belangrijk debat frustreert. Ik vraag mij af hoe dat zich verhoudt tot de parlementaire mores. Er wordt een stuk naar de Staten-Generaal gestuurd, de Miljoenennota. Ik zou toch menen dat, als een substantiële minderheid van deze Kamer over dat stuk wil beraadslagen – of je het nu algemene politieke beschouwingen, algemene financiële beschouwingen of een beleidsdebat over het algehele kabinetsbeleid noemt – een kleine meerderheid van de Kamer die minderheid daar niet in zou mogen frustreren. Ik heb wel in de gaten wat de argumenten zijn. De VVD is bang voor een vreemde vergadering en voor oproerige woelingen in de samenleving. Dat maakt onze animo om dat debat in te gaan, alleen maar groter. De CDA-fractie is volkomen duidelijk in haar opportunisme: zij wil de tijd nuttig besteden met het behandelen van wetsvoorstellen die in haar kraam te pas komen. Het CDA wil de juichbegroting de juichbegroting laten en daar geen kritiek op toelaten.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Het is na elf jaar even wennen om als lid van Hare Majesteits oppositie het woord te voeren. De vraag is niet of een debat wordt gefrustreerd, maar of mijn fractie behoefte heeft aan algemene beschouwingen. In 1983, toen de grondwetswijziging hier aan de orde was en mijn voorganger Jan Vis daarover het woord voerde, stelde hij dat de grondwetswijziging ontegenzeggelijk tot gevolg had dat de Eerste Kamer zou politiseren. Eigenlijk zijn wij vanaf dat moment, eerst onder zijn leiding en daarna onder die van mij, steeds tegen het houden van algemene beschouwingen in deze Kamer geweest. Wij vinden dat een Fremdkörper dat hier helemaal niet thuishoort. Als ons dus wordt gevraagd of wij algemene beschouwingen willen, dan is daarop het antwoord: neen.

Ik heb goed geluisterd naar wat de heer Noten zei. Ik vind dat dit serieus moet worden gewogen. Zijn eerste argument komt erop neer dat zijn fractie de algemene beschouwingen niet zozeer beschouwt als een beschouwing die alleen maar aangeeft wat de toekomst is. Dat zou dan – dat zei hij er niet bij, maar dat zeg ik – aan de overkant horen. De PvdA-fractie kijkt meer naar wat er terecht is gekomen van het gevoerde beleid. Dat is een serieus argument. Ook bijstelling van het beleid is een onderwerp dat je hier zou kunnen bespreken. Nu speelt echter een belangrijke rol dat volstrekt onduidelijk wordt wie dan leiding moet geven aan die veranderingen. Eén ding weten wij zeker, namelijk dat het zittende kabinet die wijzigingen niet meer zal doorvoeren.

De heer Van Raak (SP):

Ongetwijfeld komt er na de verkiezingen een kabinet van een andere kleur, misschien wel van een heel andere kleur. Wij hebben echter altijd een kabinet. De zaken die wij hier bespreken met een minister, bespreken wij ook met het kabinet. Die zaken gelden ook voor een volgende regering.

De heer Schuyer (D66):

Mensen zijn tijdelijk, bestuur is eeuwig. Dat weet ik. Ik weet overigens niet of er een kabinet van een andere kleur komt. Dat heeft allemaal te maken met wat de kiezer op 22 november doet.

Zou het een aardige gedachte zijn om de tegenstellingen te overbruggen en te besluiten dat wij op 29 november algemene beschouwingen houden?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Het was aanvankelijk niet de bedoeling dat wij, de fracties van de ChristenUnie en de SGP, hierbij het woord zouden voeren, maar na enkele opmerkingen van in het bijzonder de heer Noten ontstond er bij ons een wat ongemakkelijk gevoel. Wij nemen in het parlement een zelfstandige positie in; wij behoren zeker niet tot de coalitie, maar wij behoren ook niet echt tot de oppositie, in die zin dat wij klaar zouden staan om de macht over te nemen als de kiezer daarom vroeg. Tenminste, zo is het tot nu toe. Hoe het later zal zijn, zien wij dan wel.

Wij zijn echter niet ongevoelig voor bezwaren die inhouden dat de rechten van parlementaire fracties of van de oppositie zouden worden beknot. Hierover heb ik even nagedacht, maar ik denk toch dat de heer Noten wat dit betreft iets te hoog heeft ingezet. Er is in elk geval geen sprake van het beknotten van het budgetrecht. Hoe belangrijk wij algemene politieke beschouwingen ook vinden, het zijn uiteindelijk niet meer dan beschouwingen. Er worden geen formele beslissingen genomen, dat gebeurt daarna. Dat wij in de Eerste Kamer ook al op een "eigen" manier met het budgetrecht omgaan en dat wij beleidsdebatten hebben gehouden, zal ook de heer Noten weten. Dit belangrijke bezwaar vind ik dan ook niet echt van toepassing. Als wij elkaar gingen beknotten in onze wetgevende competenties, dan zouden wij verkeerd bezig zijn, maar daar is geen sprake van.

Voor zover de Eerste Kamer ook een kamer van reflectie van algemene politieke aard is, lijkt mij het debat in de Tweede Kamer een les. Dat debat ging echt alleen maar over de verkiezingen; ik had ook niet anders verwacht. Als wij daarop reflecteren, komen wij in hetzelfde vaarwater terecht.

Al met al denk ik dat het niet zo nodig is om hoge woorden te spreken over het niet doorgaan van de algemene beschouwingen. Dat onze fracties het voorstel van het College van Senioren steunen, heeft te maken met een tweetal taxaties. Wij hebben er niet zo veel behoefte aan om met een kabinet te debatteren waarvan je redelijkerwijze maar één ding kunt verwachten, namelijk heel mooie verhalen over de Verenigde Oost-Indische Compagnie en alles wat daarmee annex is; de heer Noten zal begrijpen wat ik hiermee bedoel. Elk kabinet heeft recht op propaganda, maar ik zou daar toch niet altijd gelegenheid voor willen bieden. Bovendien heeft mijn standpunt ook iets te maken met het karakter van deze Kamer. Ik vind het eerlijk gezegd bijna ondenkbaar dat je op dit moment een groep politici bij elkaar kunt brengen om over politiek te spreken zonder dat daar onmiddellijk de verkiezingen bij betrokken worden. Dat is bijna onmogelijk; ik zou het zelfs ongezond vinden. Ik verwacht dus dat zo'n debat alleen dat karakter zou krijgen. Daarmee zou de Eerste Kamer in de politieke vuurlinie terechtkomen. Hoezeer ik dat doorgaans ook kan appreciëren, ik denk dat deze Kamer zich hiermee geen dienst zou bewijzen. Daarom lijkt het mij een uiting van bedachtzame wijsheid om uw voorstel te volgen, voorzitter.

De voorzitter:

Voor de goede orde, het is een advies van het College van Senioren aan de Voorzitter van de Kamer. En ik stel de Kamer voor, dit advies te volgen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik ben niet tegen het houden van algemene beschouwingen in deze Kamer, want het is voor een partij als de mijne een van de weinige gelegenheden om buiten het behandelen van concrete wetsvoorstellen te treden. Naar mijn gevoel is het dus zinvol. Desondanks vind ik dat er een vreemde situatie zou ontstaan door algemene beschouwingen te houden met een kabinet dat bijna demissionair is. Het gaat immers niet alleen om het omzien in wrok of in triomf, het gaat vooral om het naar voren kijken en aanwijzingen geven voor wat wij willen. Dat is deze keer eigenlijk onmogelijk.

In stemming komt het voorstel van de voorzitter.

De voorzitter:

Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, GroenLinks en de SP tegen dit voorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

Naar boven