Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel I) (28607);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2003 Deel II) (28608);

het wetsvoorstel Wijziging Belastingplan 2003 Deel I (28712).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom op deze wat late avond. Het is zijn eerste optreden in de Eerste Kamer. Ik wens hem daarmee heel veel genoegen en voorspoed.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter. Ook ik heet de staatssecretaris van Financiën hier van harte welkom. Ik ken hem al uit een vorig leven. Hij heeft mij een keer indringend geïnterviewd en mij daarbij gevraagd hoe mijn fractie voor het Belastingplan 2001 kon stemmen gezien de denivellerende effecten en dergelijke. Dan is het jammer dat hij met zijn huidige voorstellen de fractie van de PvdA wellicht in nog grotere problemen brengt, want de denivellering gaat verder. Noch werkgelegenheid noch milieu lijken nu door de fiscaliteit voldoende te worden ondersteund. Natuurlijk is het noodzakelijk om in economisch donkere tijden voldoende geld binnen te krijgen, maar het belastingplan had – ook in het licht van het demissionaire karakter van het kabinet – beleidsarmer mogen zijn. Ik roep wel eens: stuur maar een rekening. Geen enkel kabinet kan zonder lastenverzwaring de toekomst tegemoet treden, maar de wijze waarop dit kabinet hieraan invulling geeft, zal het voor de fractie van de PvdA moeilijk maken om voor het wetsvoorstel op stuk nr. 28607 te stemmen.

Mijnheer de voorzitter. Ik heb sommige stukken op mijn computer moeten opzoeken. Zelfs de nota naar aanleiding van ons eigen verslag had ik niet ontvangen. Ook is nog niet ieder verslag van de discussies aan de overkant in druk verschenen. Het is daarom best mogelijk dat ik af en toe iets moet herhalen wat al gezegd is. In de richting van het ministerie wil ik opmerken dat mede door rekenvoorbeelden en wellicht zelfs rekenfouten – de staatssecretaris heeft het gehad over konijnen die uit hoge hoeden sprongen tijdens het najaarsoverleg en dat is natuurlijk fascinerend – de zaken er niet duidelijker op werden. Het spaarloon wordt verhoogd nadat het eerst verlaagd was naar 615 euro. Daarna wordt het weer verlaagd naar 613 euro. Wij hebben er in de Eerste Kamer keer op keer op gewezen dat folders en voorlichting pas kunnen worden gepresenteerd nadat een wet de Eerste Kamer is gepasseerd. Folders volgen de wet, maar nu volgt de wet de folders. Ik begrijp wel dat de markt de consument snel heeft willen en moeten informeren, want er verandert veel. Dat wist het kabinet echter, ook gezien het late moment van het najaarsoverleg. Dan is het toch betreurenswaardig dat niet meteen de goede berekeningen gemaakt zijn. Ik hoop niet dat wij nog een keer zullen meemaken dat een wet de folders volgt.

Ook de koopkrachtplaatjes zijn niet erg helder. Een ding is wel duidelijk: mensen met een uitkering raken meer achter op mensen met een baan, daarbij uitgaand van de beoogde loonmatiging en zonder rekening te houden met periodieken en andere incidentele inkomsten. Dan is het uitermate relevant dat eenieder die wil en kan werken daartoe ook in staat wordt gesteld. Nog meer is het de vraag of het totale beleid van dit kabinet – en dat is natuurlijk meer dan bij deze wet aan de orde komt – daartoe zal leiden.

De fractie van de PvdA vindt belasting betalen noodzakelijk, maar ziet het niet als een kwaad. Het is namelijk gewoon de prijs die wij met elkaar besluiten te betalen voor onze collectieve goederen en diensten. De vraag is dan altijd hoe die belastingen worden geheven. Wat zijn de effecten van de heffing voor de inkomensverdeling tussen de burgers en voor de doelstellingen van het overheidsbeleid. Juist in dat laatste kan het kwaad schuilen. Het gaat dan om de volgende vragen. Draagt de heffing bij tot een vergroting van het sociaal-economisch draagvlak? Leidt het tot meer werkgelegenheid, ook voor minder kanshebbenden? Bevordert de heffing de kenniseconomie? Is het een bijdrage tot een duurzame ontwikkeling? Is het transparant voor burgers en bedrijfsleven? Draagt het bij tot het gevoel dat de overheid bij het op orde brengen van haar huishoudboekje de burger niet ziet als melkkoe, maar juist als betrokken lid van een samenleving, die in staat moet blijven de noodzaak van de belastingheffing te doorzien om zijn eigen financiële planning op de belastingplannen af te kunnen stemmen. Eenvoud, administratieve lastenverlichting voor burgers en bedrijven en betrouwbaarheid zijn daarbij kernwoorden. Ook op die punten acht ik het belastingplan wat zwak. Dat valt mij van deze staatssecretaris, van wie ik nu juist zulke grote verwachtingen had gezien zijn vorige activiteiten, dan wel weer tegen.

Een eerste lijn die na grove lezing van het belastingplan naar voren komt, is dat de belastingverlagingen van vorig jaar, die deels bedoeld waren als terugsluizing voor andere belastingverhogingen – zoals de invoering van de ecotaks – worden teruggedraaid. Nu geef ik graag toe dat ik de vormgeving van de terugsluizing lang niet altijd zonder meer heb bejubeld. Ik zag in tegenstelling tot mijn collega's van de fractie van de PvdA aan de overkant iets minder positiefs in subsidie op milieuvriendelijke auto's. Naar ons idee is het veel belangrijker om andere vormen van vervoer, zoals het openbaar vervoer, te bevorderen. Stimulering van autobezit is sowieso niet goed. Daar slibben de wegen maar van dicht. Nu zie ik dat de stimulering niet wordt bezien op effectiviteit, maar dat er gewoon een deel wordt geschrapt omdat de vormgeving niet goed lijkt te zijn. Het valt gewoon weg. Dan lijkt er toch iets niet te kloppen. Ik heb niets tegen het vervallen van de fietsregeling. Ik heb staatssecretaris Bos indertijd al gesuggereerd dat het, omdat het een administratief onding was, net zo goed geschrapt kon worden. Maar dan was er toch een andere mogelijkheid geweest om openbaar vervoer en duurzaam vervoer van en naar werk te bevorderen?

Wij hebben inspannings- en, gezien Kyoto, ook resultaatsverplichtingen op het terrein van het milieu. Dan is de vraag of het belastingplan daartoe wel zal bijdragen. Dat is een retorische vraag die ik niet positief kan beantwoorden. Ik zal een voorbeeld geven. Eerst hebben wij gelden bij de gemeentes weggehaald uit de WIW-pot. Daarvoor moest een toetrederskorting komen. Nu is de toetrederskorting weer geschrapt, omdat die niet effectief was. Het geld gaat echter niet terug naar de gemeenten of naar de sociale werkvoorziening om mensen te ondersteunen die een geringe kans hebben op de arbeidsmarkt. Zo lijkt het erop dat het verwijderen van de fiscale faciliteiten nog ondoordachter en nog minder onderbouwd verloopt dan zij door vorige staatssecretarissen zijn ingevoerd.

Ik kom bij de arbeidsmarkt. Aan de overkant is daar, ook door mijn collega's, al veel over gezegd. De belastingfaciliteiten voor het in dienst hebben of nemen van mensen met een – naar het oordeel van werkgevers – beperkte productiviteit is ingeperkt en deels komen te vervallen. Dat zal, zeker bij een ongunstiger economisch klimaat, de kans voor laaggeschoolden en voor mensen met beperkingen negatief beïnvloeden. Het kan natuurlijk best waar zijn dat bestaande regelingen niet altijd even goed hebben gewerkt, maar er komt helemaal niets voor in de plaats. De SPAK en de afdrachtvermindering langdurig werklozen, VLW, worden gefaseerd afgeschaft. Het toekennen van een hogere afdrachtkorting aan werkenden heeft met name effect voor de beter betaalden en geeft een werkgever geen enkele compensatie om over zijn aarzeling ten aanzien van de doelgroep, die door SPAK en VLW wel werd bereikt, heen te stappen. De kans is dan groot dat mensen die al moeilijker plaatsbaar waren, nu in het geheel niet aan het werk komen, te meer niet waar de werkgever niet alleen de lastenverzwaringen ondergaat van dit kabinet, maar nu ook meer problemen heeft vanwege de vreugde van het in dienst hebben van veel personeel. Juist het personeel waarvan hij vreest dat het risico op uitval groot zal zijn, is bij een ontspannen arbeidsmarkt helemaal gemakkelijk buiten de deur te houden. Die groep valt nu juist vaak samen met de doelgroep langdurig werklozen. Ik denk dan aan maatregelen zoals twee jaar loonbetaling bij ziekte. Dat is een behoorlijke lastenverzwaring voor de reïntegratie als de werkgever daar direct voor verantwoordelijk is. Het overgrote deel van de kleine werkgevers heeft ook te maken met een zeer forse verhoging van de Pemba-premie, omdat maar een klein deel ooit te maken had met WAO-uitstroom. Ik denk dat werkgevers een werknemer niet aan zullen nemen als zij verwachten dat de reële arbeidskosten hun doelmatigheidsdrempel overschrijden. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Het is wel het effect. Straks worden degenen die toch al minder welkom waren op de arbeidsmarkt geheel aan de kant geplaatst. Dat is dan vervelend voor de werknemers, maar ook heel slecht voor de sociale cohesie en dus voor de samenleving als geheel. Het valt dan ook te betreuren dat SPAK en VLW niet na een heroriëntatie op een andere wijze zijn ingezet.

Voorzitter. De positie van het midden- en kleinbedrijf als motor van de economie hangt natuurlijk ook samen met de mogelijkheden voor startende ondernemers om te kunnen beginnen. Daarbij zullen zij vaak gebruik maken van mogelijkheden om goedkoop te lenen. De banken waarschuwen ervoor dat door het vervallen van de fiscale ondersteuning van de bancaire Tante Agaathleningen er een probleem bij komt. Dat die fiscale faciliteiten voor de burger die daaraan deelgenomen heeft wegvallen, vind ik minder erg. Ik neem aan dat mensen die aan dat soort regelingen deelnemen dat doen uit meer dan alleen het idee dat het een voordeel oplevert. Ook voor de startende ondernemers is het erg vervelend, omdat lang niet iedereen een draagkrachtig netwerk heeft. Nogmaals, lastenverzwaringen binnen het MKB zijn bijna per definitie een aantasting van de werkgelegenheid.

Voorzitter. Ik heb ook een lichtpuntje gezien: de bijdrage voor ondersteuning van het werkend leren. Vergeleken met de oosterburen heeft Nederland weinig leerbedrijven. Een bevordering daarvan is zeker goed. Maar als ik zie hoeveel andere mogelijkheden wegvallen, denk ik dat wij in Nederland toch niet helemaal door hebben dat wij het niet moeten hebben van goedkoper, maar vooral van beter. Nederland zal echt een kenniseconomie moeten worden. Uit die optiek lijkt de versobering van de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering scholing niet efficiënt. Wij zullen moeten afwachten of een andere inrichting van de maatregelen voor speur- en ontwikkelingswerk meer is dan een bezuiniging.

Alles bijeen moet de PvdA-fractie wel constateren dat het begrip "modernisering arbeidsmarkt" weinig toeziet op de noodzaak in een economisch moeilijke tijd de zwakkeren op de arbeidsmarkt te ondersteunen bij het vinden en verkrijgen van betaald werk. Het leidt er ook niet toe dat de noodzakelijke versterking van onze kenniseconomie wordt bevorderd. Dat zijn gemiste kansen. Natuurlijk hebben wij waardering voor de inzet van de sociale partners om met het kabinet nog iets voor elkaar te krijgen op het gebied van de I/D-banen. De sectoren waarin ik I/D-banen tegenkom, zijn geen sectoren waarin mensen kunnen doorstromen naar betaald werk. Ik noem het werk in speeltuinen, projecten vanuit de doelgroep zelf, zoals het project Meer samen van de MS-vereniging. Hoe moet het daar dan geregeld worden? Mensen met een uitkering volgens de Wajong hebben zonder meer al veel minder perspectieven, omdat iedereen denkt: zij zitten wel goed; zij zijn jong gehandicapt. Natuurlijk ga ik hier vanavond niet de begroting voor SZW behandelen.

Mijn volgende onderwerp betreft een zeer specifieke groep zelfstandigen. Deze groep voelt zich bekocht. Het betreft de slijters en de accijnsverhoging. De slijters zien hun omzet dalen als gevolg van accijnsverhogingen voor echt sterke drank die plotseling in het belastingplan zijn opgenomen. Handelaren in onroerende zaken hadden nog de mogelijkheid hun actie en lobby zodanig te organiseren dat aan die briefwisseling uitgebreid aandacht is besteed. Dat heeft geleid tot het amendement van de heer Hofstra en de zijnen om de inperking van de afschrijving van onroerende zaken ongedaan te maken. De slijters zijn volstrekt overvallen door het voorstel, omdat hun branche de gevolgen van de lastenverzwaring van deze dekking zal moeten opvangen. Ik vind het "ge-Gogel" met accijns.

Ik denk daarbij niet aan de voorganger van de bewindsman en de Bataafse Republiek. Toen stond het namelijk enkele gegoede burgers en sommige steden vrij om naar believen belasting te heffen. Toch moet ik bij dit voorstel denken aan het ouderwetse tolpoortje. Ik wijs erop dat nadat de Staten-Generaal destijds de mensenrechtenverklaring had uitgebracht de burgerij tegen deze willekeur in opstand kwam. Ik zou graag verder ingaan op de geschiedenis van de belasting zoals de imposten en de accijnzen, maar ik doet dat toch maar niet.

Deze staatssecretaris heeft een zeer indringend betoog gehouden over de wenselijkheid van inperking van de afschrijving van onroerende zaken, iets waarmee wij het van harte eens zijn. Ook zegt hij de vaste overtuiging te hebben dat het verstandig is, die afschrijving onroerende zaken aan de kaak te stellen. Op het moment echter dat de Kamer hem om zijn oordeel vraagt over het amendement, antwoordt hij dat oordeel aan de Kamer over te laten. Wat zegt mij dat over een vaste overtuiging? Mij zegt dat iets over slappe knieën.

Op de accijnsverhoging zelf wil ik nog even ingaan, omdat die discussie aan de overzijde nauwelijks is gevoerd. Bij het alcoholbeleid dat een jaar geleden ongeveer in deze Kamer is besproken, hebben wij gesproken over mogelijkheden alcoholgebruik terug te dringen. De accijnsverhoging werd niet aan de orde gesteld. De breezers waren toen ook al een probleem. Ik noem die expres, omdat naar verluidt een deel van de Tweede Kamer voor het amendement heeft gestemd, omdat men meende dat alleen de accijns op de breezers zou worden verhoogd. Als je daar 70 mln euro aan wilt overhouden, heb je wel een erg negatief beeld van het alcoholgebruik door onze tieners.

Vanuit beleidsoptiek en het oogmerk, opbrengsten te genereren, zou het best mogelijk zijn geweest, stunten met alcoholische dranken door supermarkten aan banden te leggen en te verbieden. Dat genereert ook meer btw-inkomsten. Als je een accijnsverhoging invoert om het gedrag te beïnvloeden, hoop je immers minder inkomsten te ontvangen, doordat mensen minder gaan drinken. In de afgelopen periode heeft een aantal keren een accijnsverhoging plaatsgevonden. Daaruit kan worden opgemaakt dat hoewel de inkomsten uit accijns niet sterk achterblijven, de omzet van alcoholische dranken, gekocht binnen Nederland aanzienlijk afneemt.

Als lid van de Partij van de Arbeid heb ik niets tegen matigende activiteiten ten aanzien van het totale alcoholgebruik. De slijtersbranche heeft wel gelijk als zij zegt dat een dergelijke accijnsverhoging op een achternamiddag tot stand gebracht, geen behoorlijk beleid is. De neutrale opstelling van de staatssecretaris tegenover het amendement vind ik beneden alle peil. Hij had kunnen bedenken dat in de grensstreek de grensoverschrijdende aankoop van alcohol zou toenemen en dat veel kleine middenstanders in grote problemen zouden komen. De ene groep boze ondernemers, de "Ed Mazen" van deze wereld die relatief makkelijk toegang hebben tot het ministerie en kamerleden en die in de ogen van de staatssecretaris nota bene terecht een lastenverzwaring krijgen opgelegd, worden ontzien ten koste van een andere groep kleine ondernemers die niet konden anticiperen op een dergelijke maatregel. Ik vind dat scharrig.

Op zo'n moment mis ik het terugzendrecht van deze Kamer. Ik ben er namelijk volstrekt van overtuigd dat als in het belastingplan een verhoging van accijns uitsluitend voor de sterke alcoholhoudende dranken had gegolden, dezelfde partijen die nu deze verhoging als dekking gebruikt hebben, de eersten zouden zijn geweest om zich tegen een dergelijke accijnsverhoging te verzetten. Ik zuig dat niet uit mijn duim. Ik heb dat al drie keer eerder meegemaakt bij de behandeling van accijnsverhogingen. Ziet de staatssecretaris nu werkelijk geen andere mogelijkheid hier iets aan te doen? Straks komt er weer een discussie op gang vanuit de een of andere politieke partij over de teruggave van "de euro van Van Eijck".

Ik ga over op een ander onderwerp, namelijk het Witteveenkader en de levensloopregeling. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was een levensloopregeling opgenomen, maar die is eruit gesloopt, omdat het idee nog niet helemaal rijp was. Het is absoluut waar dat werknemers die op een bepaald moment geld te veel en tijd te weinig hebben, ontzettend graag daarmee willen schuiven. Ik heb destijds voor het ministerie van Onderwijs in het rapport Tijd voor tijd een tijdspaarregeling met verschuivingsmogelijkheden zonder fiscale consequenties ontwikkeld, waar ook gebruik van wordt gemaakt. Het ministerie van Financiën vond alles prima, als het maar niet leidde tot vervroegd pensioen. Inmiddels is in het Belastingplan 2001 een mogelijkheid gecreëerd om van het brutosalaris 10% te sparen, waarbij de belasting pas betaald hoeft te worden als het verlof feitelijk wordt genoten. Er zijn dus al verschillende mogelijkheden. Bij het ministerie van SZW staan zij keurig op de website vermeld.

Ik sta positief tegenover een uitbreiding naar een vrijwillige verlofspaarregeling inclusief vormen van prepensioen. De nadruk ligt wel op vrijwillig. Het merendeel van de werknemers heeft namelijk nooit geld te veel, maar wel tijd te weinig. Velen die meer vrije tijd nodig hebben, zouden het zich nooit kunnen permitteren, ervoor te sparen. Vanuit die optiek blijft de fractie van de PvdA van mening dat binnen het arbeidsvoorwaardenoverleg en door semi-dwingende wetgeving andere, tijdelijke loopbaanonderbrekingen, zoals ouderschapsverlof en calamiteitenverlof, moeten blijven bestaan. Het wegvallen van de fiscale ondersteuning van werkgevers voor betaald ouderschapsverlof vind ik jammer. Juist betaald ouderschapsverlof kan voorkomen dat een eenouderwerknemer, veelal -werkneemster, niet volledig behoeft te stoppen met werken, want dat is vaak de reden waarom veel alleenstaande moeders met kind in de bijstand geraken. Later moeten zij met erg veel moeite, persoonlijk inzet en ondersteuning van hun omgeving er weer uitklimmen. Bovendien, loopbaanonderbreking om kinderen op te voeden, lijkt mij niet haalbaar. Tegen de tijd dat je genoeg gespaard hebt, zijn die kinderen al lang naar de disco.

Wij wachten dus met nieuwsgierigheid de verdere ontwikkeling van de levensloopregeling door een volgend kabinet af. Wij kunnen ons best goede regelingen voorstellen, want de behoefte aan verlof tijdens de actieve fase en korter werken aan het einde van het beroepsleven kunnen heel goed samengaan. Een deeltijdpensioen tot aan het 65ste levensjaar kan er bovendien voor zorgen dat meer mensen tot hun 65ste aan de arbeidsmarkt deelnemen dan thans het geval is. Deze doelstelling wordt in het Europese kader expliciet beoogd. Ik zeg altijd: beter ten halve gewerkt, dan ten hele uitgetreden.

Wat heeft een dergelijke levensloopregeling onder de 65 te maken met de ruimte voor pensioenopbouw boven de 65? Die logica ontgaat ons. De wijze waarop die inperking nu is aangekondigd en bij Koninklijk besluit kan worden ingevoerd, achten wij onjuist.

De Wet fiscale facilitering pensioenopbouw is van heel recente datum: 1999. Deze wet was expliciet bedoeld om rust te genereren binnen de pensioenwereld en bestendige pensioenopbouw mogelijk te maken. Ook toen heb ik al gezegd dat het geen krap jasje was. Tegelijkertijd werd het vullen van pensioengaten uit het verleden onmogelijk gemaakt. Een werknemer was daardoor niet meer in staat een pensioengat te vullen als hij een periode korter gewerkt had, zij-instromer in de Nederlandse samenleving was of misschien een pensioengat had als gevolg van echtscheiding. Om die reden hebben velen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van die 2%-ruimte deel te nemen aan een vrijwillige regeling. Onlangs zijn die staffels eindelijk uitgerekend voor de beschikbare premieregeling en de hybride varianten.

Pensioenopbouw vereist jaren. Die periode moet je niet op elk moment wijzigen door regelingen aan te passen of momenten waarop wijzigingen optreden in het ongewisse te laten. Het deugt niet, nu het kader in te perken en de ingang te doen plaatsvinden bij Koninklijk besluit. Dat zou op ieder willekeurig moment kunnen gebeuren. Ik meen dan ook dat de geruststellende antwoorden die ik kreeg in de nota naar aanleiding van het eindverslag over de procedure gaan adequaat antwoord zijn op mijn vraag. Als er een levensloopregeling komt, is de materie van de in deze wet beperkende maatregelen reeds opgenomen en niet expliciet aan de orde. Er behoeft dus feitelijk niet eens naar verwezen te worden omdat in deze wet, als zij wordt aangenomen, al staat dat bij inwerkingtreding van iets anders – de levensloopregeling die inhoudelijk nauwelijks meer hoeft te zijn dan de bestaande regeling met een strik erom – de inperking van het Witteveenkader in werking treedt, zonder dat iemand met het oog op de weging, de appreciatie en de reikwijdte van de levensloopregeling heeft kunnen overwegen of hij deze Witteveeninperking gewenst acht. Ik vraag de staatssecretaris, en indirect al zijn opvolgers, om een heel voorzichtige toezegging dat dit onderwerp op z'n minst terugkomt in de memorie van toelichting bij een nieuw wetsvoorstel over een verlofregeling, opdat de hier opgenomen bepalingen dan alsnog kunnen worden geschrapt en gewijzigd en niet onopgemerkt zullen blijven. Dat is toch niet te veel gevraagd van een demissionair staatssecretaris?

De PvdA-fractie vindt een goede verlofregeling voor werknemers van minder dan 65 jaar geen reden om de pensioenopbouw na hun 65ste te beperken. Het opbouwen van een redelijk pensioen in de tweede pijler is bij een ouder wordende samenleving een collectief belang. Het idee dat 70% van het laatst genoten salaris als pensioen voor velen haalbaar is, is een illusie. Als er al een beperking van het fiscale kader gewenst is, dan zou ik eerder voorstellen om een begrenzing te vinden in het inkomen waarover het pensioen fiscaal gefaciliteerd mag worden, vergelijkbaar met de inkomensgrens die wij kennen bij werknemersverzekeringen. Het mag van mij ook hoger worden, voor mijn part dubbel of drievoudig. Dat zou als beperking van het fiscale kader helemaal niet onredelijk zijn. Veel pensioenregelingen kennen overigens al een dergelijke en vaak lagere beperking. Wie dat snel invoert, voorkomt dus veel overgangsrecht.

Nog even wat techniek. De beantwoording van de vraag over het vervallen van artikel VI, onderdeel M, getuigt mijns inziens van een te beperkt blikveld. Het gaat dan over de datum waarop pensioenregelingen van voor juni 1999 moeten zijn aangepast. Ook zonder Witteveenkader is er voor die wetten een wijziging uiterste datum van 1 juni 2004. Tegelijkertijd moet op grond van de PSW-artikel 2B een wijziging uiterste datum plaatsvinden voor de gelijke behandeling en de uitruil 2005. Er was dus reden om die aanpassingsregeling voor pensioenregelingen van voor juni 1999 iets later te laten plaatsvinden. Voor de uitvoeringspraktijk is dat best makkelijk. Er komt vast nog wel eens een veegwetje waarin dat kan worden meegenomen. Het is nog geen 2004.

Dan kom ik bij de discussie over de vraag waar wij het laten als de levensloopregeling er niet is en het spaarloon, het premiespaarloon en de ongetoetste lijfrente zouden vervallen. Oorspronkelijk was immers beoogd dat de gelden dan zouden doorstromen naar de levensloopregeling die er niet is. Nu zien wij alle mogelijke losse stukjes wat ongecoördineerd in deze wet terugkomen. Geen levensloop, maar wel behoud, zij het gedeeltelijk, van het spaarloon en vrijval van geblokkeerde gelden. Geen ongetoetste lijfrenteaftrek, wel een nieuwe formule voor de berekening van het pensioengat. Het is een beetje een rommeltje. Ik ga er snel doorheen, want de staatssecretaris kent de werkelijkheid goed genoeg om mij snel te begrijpen.

Weg premiesparen, geblokkeerd behoudens het laatste jaar. Dus vrijval over 1999, 2000 en 2001, maar de gelden gespaard in 2002 moeten blijven staan tot 1 januari 2004. Een ander, lager bedrag aan spaarloon. Het spaarloon wordt gedeblokkeerd over de jaren 1999 en 2000, maar niet over 2001 en 2002. Die gelden moeten blijven staan voor de volle looptijd. Als je het spaarloon gebruikte voor financiering of betalingen aan je eigen huis, dan moet er weer een rekening op worden aangepast. Gaat het spaarloon direct door naar de lijfrente, dan moet deze, gezien de wijziging van de lijfrenteafrente en de hoogte van het spaarloon, weer worden aangepast. Misschien moet de lijfrente wel worden doorbetaald of in tweeën geknipt, omdat die deels wel en deels niet aftrekbaar was. Ga er maar aanstaan als burger of financiële instelling. Een extra dik nummer van het blad Financiële planning zal daarbij niet helpen.

De burger krijgt een plotselinge consumptieve bestedingsimpuls en daarna is er een lange tijd waarin er geen spaargeld vrijvalt. Dat is heel lastig als je het spaargeld gebruikt voor een storting voor een verzekering om je kinderen te kunnen laten studeren. Het is dus je buik vol eten uit je eigen voorraadkast en daarna kun je op een houtje bijten. Natuurlijk zijn er fiscale consequenties, want op 1 januari is het vermogen in box 3 hoger, dus meer of wellicht voor de eerste keer rendementsheffing. Heb ik het goed begrepen dat de staatssecretaris zich bereid heeft verklaard om het ontstane probleem, met de extra inkomsten over de rendementsheffing, met betrekking tot de alfahulpen op te lossen? Dat probleem deed zich voor omdat de uurberekening van het tarief niet helemaal consequent was. Die was namelijk gebaseerd op een 36-urige in plaats van op een 40-urige werkweek.

Je moet voor je lijfrente een pensioengatberekening maken. Geen gat: geen aftrekbare lijfrente. Bij een pensioenregeling als die van het PGGM met een lage franchise heb je bij een inkomen van € 20.000 – dan heb je een franchise van ruim € 10.000 – inderdaad nog een heel klein gaatje, te weten 456 euro. Ik ben zelf voorzitter van het IIAV, het informatie- en documentatiecentrum van de vrouwenbeweging die onder het PGGM valt, en de personeelsleden vragen mij regelmatig wat zij moeten doen. Zij vragen of zij het geld kunnen laten doorlopen in de lijfrente. Dan zeg ik dat wij dat eerst moeten uitrekenen, want bij een salaris van € 20.000 is het gaatje maar klein. Doorbetalen uit eigen brutoloon zonder aftrek betekent niet alleen meer geld, maar ook splitsing van de polis in een belast en een onbelast deel. Afkopen moet je niet doen, want het geld dat je gespaard denkt te hebben, is als je nog niet zo lang deelneemt niet zo vreselijk veel waard geworden. Eerst gaan de kosten eraf, dan de risicoverzekering en de beursdaling. Vergeet niet dat je wel een naheffing van de fiscus krijgt over het volledig afgetrokken bedrag. Het zou beter geweest zijn als de bestaande lijfrentes tenminste waren voorzien van een overgangstermijn, maar nee. Er is wel weer een heel ruime overgangstermijn voor de in België verblijvende lijfrentegenieters en die hadden kunnen rekenen op een belastingheffing. Nu gaat het voor de gewone burger, die het niet had kunnen voorzien, van pats boem. Ik vind dat een aantasting van een betrouwbaar beeld van de overheid.

Hoe mooi ook de belofte van een betere website met pensioengatinformatie, de berekening van het pensioengat kan niet op korte termijn en is bovendien heel onhelder, met name ook vanwege de factor A die moet worden gehanteerd. Ik stel het op prijs dat de staatssecretaris ook ziet dat de berekening volgens de geamendeerde tekst niet adequaat is. Ik denk dat het verstandig is om de kennisgroep eens met dit onderwerp aan de slag te laten gaan. Dat lost het probleem nu echter niet op. Betekent de huidige tekst dat er straks voor het berekenen van het pensioengat over 2002 en 2003 moet worden uitgegaan van de factor A over 2002, die medio 2003 bekend wordt? Betekent dit dat wij in het jaar 2004 voor de berekening van het pensioengat wederom moeten uitgaan van de A-factor uit 2002? Ik krijg daar graag meer duidelijkheid over. Het liefst zou ik die berekening veranderd willen zien, waarbij de A-factor in overeenstemming is met de rest van de formule voor de berekening van het pensioengat.

Ik las in de Veegwet in een tekst over de delegatiebepalingen voor beleggingslijfrentes – de berekening in units – dat er overleg over gaande was. Bij mijn weten is dat overleg gestopt. Ik pleit ervoor om dat door te zetten.

Ik kom terecht bij de financiële instellingen. De verzekeraars zijn nogal verontwaardigd. Ruim een jaar geleden zei ik al dat zij bruto 600 mln hebben ingeleverd voor het behoud van de lijfrente. Ik vond het een vrij domme deal, want je weet nooit hoe lang een overheid zoiets in stand houdt. Dat was inderdaad maar heel kort. Het zal in ieder geval leiden tot veel administratief gedoe. Met weinig tegoeden op de rekening, want al het geld is gedeblokkeerd, wordt dat dus heel duur. Wie verwacht dat de verzekeringsmaatschappijen en banken dat voor eigen risico nemen, komt bedrogen uit. Over het algemeen is hun werkwijze zo dat de consument dat linksom of rechtsom zelf betaalt.

Ik vind het jammer dat de staatssecretaris zich niet heeft vergewist van deze problematiek toen in de Tweede Kamer een amendement werd ingediend over de vrijval. Ik las dat een van de Tweede-Kamerleden riep dat de verzekeraars zelf ook niet weten wat ze willen, maar ik heb het gevoel dat nu van beide de slechtste keuze is gemaakt. Alles bij elkaar moeten er in korte tijd vrij veel wijzigingen worden ingevoerd. Burgers en instellingen moeten alternatieven zoeken. Ik denk dat dit soort wetgeving de positie van de overheid en haar relatie tot de burgers schaadt. Dat hoef je niet te verwachten van een kabinet dat nu juist het beeld wil laten ontstaan dat de politiek luistert naar de burger.

Voorzitter. De fiscus adverteerde jaren dat zij het niet leuker, maar wel eenvoudiger ging maken. Ik heb eens tegen staatssecretaris Vermeend gezegd dat hij het verkeerd zag, dat hij het niet eenvoudiger maakte, maar wel een stuk leuker. Bij deze staatssecretaris wordt het echter niet leuker en ook niet eenvoudiger. Ik wil nog een voorbeeldje geven waaruit blijkt dat met eenvoudiger niet de burger of het bedrijfsleven wordt bedoeld, maar de belastingdienst zelf. Ik verwijs naar wetsvoorstel 28608, dat bepaalt dat het zevende lid van artikel 27 van de Wet op de loonbelasting uit 1964 vervalt. Dit betreft de verplichting voor de werkgever ten aanzien van werkgevers met loon uit een vroegere dienstbetrekking die in het buitenland wonen. Zij zijn inhoudingsplichtig als lijfrentes en pensioenen worden uitgekeerd. Inhouding kon tot nu toe achterwege blijven als de begunstigde een verklaring van de belastingdienst overlegde. Nu zou de verzekeraar dat zelf moeten nagaan, maar hoe kan een verzekeringsmaatschappij weten of iemand die een lijfrente-uitkering krijgt in een buitenland woont waarmee afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de inhouding? Dat weet de belastingdienst wel! Waarom blijft deze dienst dat dan niet doen? Zo wordt onnodig en wellicht onbedoeld de uitvoeringspraktijk verder verzwaard. Kan dit technische aspect niet alsnog worden aangepast?

Wil de staatssecretaris ook nog eens kijken naar de samenhang tussen de wijziging van de WABB en de fiscale behandeling van lijfrentes? Indertijd is besloten dat, als een verzekeringsadviseur geen provisie krijgt van de verzekeraar maar zelf een soort tegemoetkoming krijgt van de werknemer in de vorm van een onafhankelijke honorering, er sprake is van een premie, dat wil zeggen de op de verzekeringnemer drukkende uitgaven ter beloning van assurantietussenpersonen. Als het gezien wordt als premie, heeft het gevolgen voor de afgedragen premie en voor de ruimte die er is in het kader van een lijfrenteverzekering. Maar hoe kan je met iets rekening houden wat je niet kent? Vroeger was het gemakkelijk, want verzekeraars gaven provisie. Nu is het lastig. Waarom maken wij van dergelijke kosten niet gewoon kosten?

Voorzitter. Ik denk dat er een enorme ontwikkeling zal plaatsvinden in de sfeer van aftrekbare lijfrenteverzekeringen. Als je werknemers verplicht om op zoek te gaan naar hun pensioengat, zullen al degenen dat doen die tot nu toe genoegen namen met een ongetoetste lijfrente. Bedenk wel dat je bij een ABP-pensioen met een opbouw van 1.75% en een AOW-franchise van ruim € 15.000 bij hetzelfde inkomen van € 20.000 alweer een jaarruimte hebt van 1094 euro. Er wordt dan wel geen rekening gehouden met gedragsveranderingen, maar de alternatieve routes kunnen best wel geld opleveren.

Vervolgens wil ik een opmerking maken over de overdrachtsbelasting en de woningbouwcorporaties. Uit die sector hoor ik weinig gepiep en ik kan mij dat ook wel voorstellen, want het lijkt slechts te gaan om zo'n 52 mln euro. Dat valt best te overzien voor alle Nederlandse sociale en voormalig sociale woningbouwcorporaties. Er is echter nog iets anders aan de hand. Bij de behandeling van de VROM-begroting in de Tweede Kamer is gesproken over de verevening tussen rijke en arme corporaties in grote steden. Laatstbedoelde corporaties hebben een behoorlijke taakstelling in de herstructureringsopgave. Een verevening binnen de sector zelf, die altijd gepaard gaat met vastgoedtransacties, en de specifieke maatregelen in de te herstructureren gebieden vragen om een helder belastingtechnisch beleid. Ik meen dat er ook nog discussie is over vennootschapsbelasting bij de woningbouwcorporaties. Ik zou het op prijs stellen een beeld te krijgen van de belastingtechnische zaken die de woningbouwcorporaties betreffen.

Nederland heeft zich op grond van het Kyotoverdrag verplicht om te komen tot meer gebruik van natuurstroom, groene stroom. Ik ben op dit terrein niet bepaald deskundig, maar mij valt wel op dat Nederland relatief weinig doet aan de ontwikkeling van energie uit water, wind en zon. Zeilend op de Noordzee kom ik bij Esbjerg Ballast Nedam tegen. Dat bedrijf bouwt aan een enorm windmolenpark dat nog niet eens op de kaart staat. Overal in Denemarken zie ik windmolens staan. Mijn Duitse kennissen krijgen aanzienlijk meer subsidie op groene stroom dan de Nederlandse consument. Ik begrijp best dat onze manier van stimuleren van duurzame energie afwijkt van die in de ons omringende landen en dat wij voorloper zijn met de ecotaks. Ook heb ik begrepen dat een deel van onze stimuleringsinspanning naar het buitenland stroomde en dat dat lek moest worden gedicht. Wel vraag ik mij af of er niet te veel onmogelijk is gemaakt. Daarom ook vroeg ik zo expliciet naar de kleine waterkrachtcentrales. Die centrales vallen nu buiten het REB-nihiltarief. Ze zijn van voor 1996 en zullen dus ook niet in het kader van de MEP worden gestimuleerd. In de motie-De Vries is gevraagd deze vorm van natuurstroom te stimuleren en ik vind het jammer dat wij hier niet verder naar omkijken. Ik laat de discussie verder over aan degenen die het MEP-voorstel behandelen, want ik heb begrepen dat er bij een tussentijdse nota van wijziging een tussenoplossing is gecreëerd voor de periode tussen het ingaan van de belastingwetgeving en de invoering van het MEP. Dat getuigt van wijsheid omdat er anders een vacuüm zou zijn gecreëerd.

Voorzitter. Mijn fractie kan instemmen met wetsvoorstel 28608. Er zijn de nodige verbeteringen aangebracht en dan denk ik onder andere aan de artiestenregeling en de ballonvaart. Het wetsvoorstel is mede onder druk van de Tweede Kamer en de sociale partners op een aantal punten gewijzigd. Er zitten echter nog wel enkele problemen in die ik al heb genoemd. Ik wacht de reactie van de staatssecretaris af.

De heer De Vries (ChristenUnie):

Voorzitter. De fracties van de ChristenUnie en de SGP hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van dit belastingplan. Wij stellen vast dat het veel meer behelst dan een dekkingsplan, noodzakelijk om het begrotingstekort voor 2003 niet uit de hand te laten lopen. Die doelstelling onderschrijven wij. Maar die kan op verschillende manieren bereikt worden. Het kabinet heeft gekozen voor een rigoureuze opschoning en stroomlijning van de veelheid aan belastingsubsidies die in de huidige wet verwerkt zijn, van de ongetoetste lijfrenteaftrek tot de fietsaftrek. En daar ligt de bron van onze gemengde gevoelens. Want op zichzelf zijn wij geen bewonderaars van een uitbundig instrumenteel gebruik van de belastingheffing; ik heb daar in voorgaande jaren in belastingdebatten ook uitdrukking aan gegeven. Met tevredenheid stelde ik vast dat in de laatste miljoenennota's steeds kritischer over dit thema werd geschreven, al werden die woorden toen niet door daden gevolgd. Op zichzelf zou over een opschoning van de zogenaamde belastinguitgaven met ons dus best te praten zijn. Toch hebben wij moeite met het wetsvoorstel 28607 op dit moment en wel om drie redenen.

De eerste reden is dat de meeste van deze belastingsubsidies nog zeer recent in de wet zijn bevestigd of opgenomen. Pas sinds vorig jaar werkt de nieuwe Wet inkomstenbelasting; de eerste definitieve aanslagen worden pas dit jaar vastgesteld. Sommige regelingen, zoals de toetrederskorting, zijn nog jonger. Er is dus nauwelijks gelegenheid geweest om na te gaan of deze regelingen effect hadden op het gedrag van de belastingbetalers, zoals ermee beoogd was, en nu zouden ze alweer geschrapt worden. "De mensen hebben hun belastingaangifte vorig jaar voor het eerst op de nieuwe manier ingevuld, dat was wennen. Maar de tweede en de derde keer zal al makkelijker gaan. Laat ze nou even. Ze moeten niet iedere keer het grasveld willen omploegen." Ik neem aan dat de staatssecretaris mijn laatste zinnen als citaat herkent; ze zijn opgetekend uit de mond van zijn directeur-generaal belastingen. Met hen die het grasveld omploegen, worden wij als wetgevers bedoeld.

Ik illustreer dit bezwaar aan de hand van de ongetoetste lijfrenteaftrek. Die maakte oorspronkelijk geen deel uit van het voorstel voor de wet Inkomstenbelasting 2001, maar is er later, na overleg met de verzekeraars ingebracht. Sommigen, ook de verzekeraars zelf, zeggen: als gevolg van een handjeklap waarbij de verzekeraars zelf de dekking betaalden. Zo ja, is het dan redelijk hier nu al van af te stappen? Volgens anderen diende het de doelmatigheid bij de belastingdienst. Geldt dat argument nu niet meer? Kan de staatssecretaris een schatting geven: hoeveel mensen die nu enkel de ongetoetste lijfrenteaftrek benutten, gaan straks dezelfde aftrekpost opvoeren met een beroep op een pensioengat, dat berekend en nagerekend moet worden?

Zeker voorzieningen voor de oude dag zijn een zaak van de lange termijn. Ik ben het eens met prof. Leo Stevens, aangehaald in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer, dat verkregen rechten op belastinggebied geen eeuwig leven hebben; behalve blijkbaar de hypotheekrenteaftrek, zou ik eraan willen toevoegen. Ik ben het echter ook met hem eens dat moet worden gezocht naar een evenwicht tussen stabiliteit en flexibiliteit. Dat evenwicht is in deze abrupte beleidsombuiging ver te zoeken. In de titel van het Strategisch akkoord dat ten grondslag ligt aan dit kabinet, komen de woorden "vertrouwen" en "aanpakken" voor. Het aanpakken herken ik hier wel, het werken aan vertrouwen niet.

Iets dergelijks valt te zeggen over de aftrekpost voor durfkapitaal, die is geschrapt voor leningen die via banken lopen. Daarmee lopen ondernemers die van zulke bank financiering afhankelijk zijn, het risico dat zij volgend jaar onverwacht een hogere rente moeten betalen. Was hier niet een overgangsregeling met eerbiediging van bestaande contracten op z'n plaats geweest? Of gaat de regering de door de Tweede Kamer aangenomen motie-Van der Vlies/Van Vroonhoven-Kok uitvoeren?

De tweede reden van mijn moeite met deze abrupte ombuiging in het fiscale beleid ligt in het tempo waarmee dit gebeurt. Tussen de indiening en de afhandeling door de Tweede Kamer lag minder dan twee maanden. De mondelinge behandeling in die Kamer, zowel in commissieverband als plenair, stond onder geweldige tijdsdruk, zoals eenieder kan vaststellen die de verslagen leest. Daarna lag de tekst van de wet vast, afgezien van de nagekomen novelle. Onze Kamer kan alleen nog ja of nee zeggen tegen het geheel, maar dat nee heeft ingrijpende budgettaire consequenties, aangezien belastingverhoging met terugwerkende kracht niet gepast is. Voor een voorstel dat niet meer behelst dan een puur dekkingsplan, is dat aanvaardbaar, maar voor een voorstel dat het roer radicaal omgooit en de fiscale kerstboom niet langer optuigt maar juist allerlei ballen eraf haalt, zou meer tijd van parlementaire bezinning en vooral publieke discussie beschikbaar moeten zijn. Ik verwijs hier naar het rapport van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs over de kwaliteit van het fiscale wetgevingsproces, waarvan de eerste conclusie luidt: goede belastingwetgeving vergt tijd. De orde pleit ervoor, tekstvoorstellen eerder te publiceren en vaker te werken met voorontwerpen voordat het formele wetgevingstraject wordt begonnen. Wij willen dat pleidooi ondersteunen voor zover het structurele wijzigingen betreft. De opbrengsten of kosten daarvan kunnen dan worden meegenomen in de begroting die op prinsjesdag wordt gepresenteerd, waarna met een dekkingsplan de financiële eindjes aan elkaar worden gebreid.

Wat wij nu hebben gezien in de korte spanne tijds die de Tweede Kamer voor deze voorstellen had, was een wirwar van nota's van wijzigingen en amendementen. Het bedrag voor de arbeidskorting en dat van het spaarloon gingen omlaag en weer omhoog, tot en met een nota van wijziging op een novelle; het leken wel dagnoteringen. Zelfs het moment waarop de Tweede Kamer stemde, bleek niet beslissend, blijkens de novelle die daar weer achteraangekomen is en die in één week door de Raad van State en de Tweede Kamer is gejaagd. Op deze manier is het zelfs voor parlementariërs ingewikkeld om na te gaan wat er van het oorspronkelijk ingediende wetsvoorstel is overgebleven, laat staan dat de burger het nog kan volgen. Wij vinden dit niet de manier waarop ingrijpende beleidswijzigingen moeten worden behandeld.

Welke problemen dit hoge tempo kan opleveren, leert de accijnsverhoging voor gedistilleerd. Ik zou dit de "euro van Hofstra" willen noemen; dat lijkt mij historische gezien een juistere benaming dan de "euro van Van Eijck". Deze is op het laatste moment per amendement in de wet opgenomen, als dekking voor het schrappen van een lastenverzwaring in de onroerendgoedsector. Dat amendement werd op 13 november ingediend en op 14 november aangenomen. Terecht heeft de slijterijbranche dit als een overval gevoeld.

Als het erom gaat het alcoholgebruik te ontmoedigen door middel van hogere accijns, dan steunen wij dat. In dat geval zou het echter zuiver zijn om geen opbrengst te rekenen en dat gebeurt hier wel. Het is zeer de vraag of die berekening zal uitkomen. Behalve het grenseffect, dat de regering bagatelliseert, is er ook de vraaguitval vanwege de prijsverhoging, zoals ook in 1994 is gebleken. Er is immers een alternatief in dranken waarvoor de accijns dit jaar niet wordt verhoogd. Bij een accijnsverhoging is het een goed gebruik, de branche vooraf de gelegenheid te geven haar zienswijze naar voren te brengen, zodat regering en parlement die argumenten kunnen meewegen. Waarom de slijters de gelegenheid onthouden die de vastgoedbranche met zoveel succes heeft benut? Nu kwamen hun protesten op ons af: ik ontving dertien bezwaarschriften uit die hoek. Ons kwam het oorspronkelijke voorstel van de staatssecretaris over de afschrijving van beleggingspanden alleszins redelijk voor; het ging daar immers om het beëindigen van een ongemotiveerd fiscaal voordeel. Dat belanghebbenden daartegen protesteren, bewijst nog niet het ongelijk van de regering. De accijnsverhoging had dan volgend jaar wel gekund. Mijn opmerking in het verslag over het beperken van kortingsacties betreft overigens niet een hogere accijnsopbrengst maar een hogere btw-opbrengst.

Daar komt nog bij – dat is de derde reden van onze moeite met dit belastingplan – dat deze voorstellen hier worden verdedigd door een demissionair kabinet, terwijl ook de Tweede Kamer die deze voorstellen goedkeurde, al op termijn ontbonden is. Het is zeker in het belang van het Koninkrijk, dat maatregelen worden genomen om het oplopen van het financieringstekort in de hand te houden. Er moest dus wel iets gebeuren op fiscaal gebied. Had dat echter niet op een beleidsarme wijze gekund, door te sleutelen aan tarieven en kortingsbedragen, uiteraard op zo'n manier dat de koopkrachteffecten redelijk verdeeld zouden zijn? Ik bedoel dan uiteraard: met dezelfde opbrengst ingaande 1 januari 2003. Na 15 oktober was de termijn daarvoor weliswaar krap, maar onmogelijk was het niet, blijkens de novelle. Zou een volgend kabinet – waarvan we mogen hopen dat het een langere zittingsduur heeft – in dezelfde lijn willen werken als dit kabinet en snoeien in de aftrekposten, dan kunnen tariefsverhogingen gemakkelijk worden teruggedraaid. Het snoeien in de belastingsubsidies zoals nu gebeurt, is welhaast onomkeerbaar te noemen. Je kunt je toch moeilijk voorstellen dat de fietsaftrek voor 2003 wordt geschrapt en vanaf 2004 weer zou gaan gelden, om maar een willekeurig voorbeeld te noemen.

Het spreekwoord zegt: nieuwe meesters, nieuwe wetten. Dat is op deze voorstellen alleszins toepasselijk. Ligt het echter wel op de weg van meesters die hun ontslag al hebben aangeboden, om zich op deze wijze te manifesteren, los van de budgettaire noodzaak, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gezegd? Het gebeurt alles bovendien in de aanloop naar verkiezingen. Belastingsubsidies hebben niet alleen de functie om de burgers te prikkelen tot een gedrag dat van maatschappelijk belang is; het zijn soms ook douceurtjes die worden uitgedeeld om kiezers te paaien. Ook dat is een risico van het instrumentalisme, maar bij de inperking daarvan kunnen zulke gedachten evengoed meespelen.

NRC Handelsblad schreef na de afhandeling in de Tweede Kamer dat de staatssecretaris zijn voorstellen nagenoeg ongeschonden door de Tweede Kamer had geloodst. Als het gaat om het budgettaire belang, klopt dat en dat is op zichzelf een compliment waard, zowel voor hem als voor de Tweede Kamer. Inhoudelijk klopt het echter niet. Door de amendementen die de Tweede Kamer heeft aangenomen, is immers een flink aantal voorgestelde ingrepen niet doorgegaan. Daar hebben wij, in het algemeen gesproken, in het licht van wat ik heb gezegd, waardering voor. Dat betekent echter niet dat wij met wat er is overgebleven, gelukkig zijn.

Zo betreuren wij de afschaffing van de regelingen die het voor werkgevers aantrekkelijk maken om ongeschoolden of anderszins moeilijk plaatsbaren in dienst te nemen. De regering motiveert dit met de stelling dat niet de vraag naar, maar het aanbod van arbeid gestimuleerd moet worden. Veel werkgevers hebben immers moeite om laagbetaalde functies te vervullen; de vacatures zijn er dus wel. Maar zit het probleem niet in een discrepantie tussen vraag en aanbod? De vacatures zijn er wel, maar de productiviteit van sommige werklozen is zo laag dat zij ook tegen het minimumloon voor de werkgever te duur zijn. Voor zulke mensen zijn de regelingen van SPAK en VLW een uitkomst. Hoe denkt de regering deze groep zonder deze regelingen te bevrijden uit de situatie van uitzichtloze werkloosheid?

Het spaarloon wordt grotendeels gehandhaafd, mede dankzij de overeenstemming met de sociale partners in het najaarsoverleg. Toch zei de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee weken geleden op een congres dat deze regeling moet worden afgeschaft. Onder normale omstandigheden zou ik de staatssecretaris hierover verder willen ondervragen, maar hem nu uitspraken ontlokken over het beleid voor 2004 heeft weinig zin, aangezien niemand daaraan gebonden kan worden. Ik constateer dat het spaarloon weliswaar voor 2003 gered is, maar dat het daarmee voor de werknemers nog geen rustig bezit is.

Om dezelfde reden ga ik niet in op de plannen inzake de benzineaccijns, het "kwartje van Kok". Wij betreuren het wel dat de korting voor zuinige en schone auto's nu al vervalt. Dit zal tot gevolg hebben, zo meldt de branche, dat bepaalde eco-uitvoeringen van automerken straks niet meer in de Nederlandse showrooms staan omdat ze door de hoge BPM te duur zijn. Het milieu is daarvan dan de dupe. Het zou overigens nog beter zijn als zulke eigenschappen van auto's gewoon werden voorgeschreven. Wij begrijpen dat dit alleen via de Europese Unie kan. Voor de schone auto komen er in 2005 strengere normen. Wil de regering zich ervoor inzetten dat zoiets ook voor de zuinigheid van auto's wordt voorgeschreven?

Wij vragen ons verder af of de maatschappelijke beleving een doorslaggevend argument kan zijn als het erom gaat, mensen met een auto van de zaak op het punt van het woon-werkverkeer gunstiger te behandelen dan degenen die deze faciliteit missen. De maatschappelijke beleving van de groep die met een eigen auto reist, zou wel eens daaraan tegengesteld kunnen zijn. En met het argument van de maatschappelijke beleving zouden nog wel meer belastingregelingen kunnen sneuvelen. De regeling die in de wet stond, was op zichzelf billijk; als de burgers die niet begrijpen, moet daarover betere voorlichting kunnen worden gegeven.

Voorzitter. Na het antwoord van de staatssecretaris zullen wij ons definitieve standpunt over de wetsvoorstellen bepalen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Er is bij de financiële beschouwingen in de Tweede Kamer een pittig debat gevoerd over de mate waarin het belastingplan een controversieel karakter heeft; het is immers de vertaling van het regeerakkoord van een kabinet dat demissionair is. Nu is er onlangs hier in deze Kamer een debat met de minister-president gevoerd over de reikwijdte van het begrip "demissionair". Het landsbelang was de term die steeds als een mantra uit de mond van Balkenende de zaal in rolde. Dan liggen natuurlijk enkele vragen voor de hand. Was de afschaffing van de spaarloonregeling nu in het landsbelang of de handhaving daarvan? Was de afschaffing van de fiscale stimulering van het maatschappelijk beleggen nu in het landsbelang of toch het handhaven ervan? Is de teruggave van het kwartje van Kok aan de automobilist in het landsbelang of de omsmelting daarvan in meer asfalt? Acht jaar Paars heeft een inkomensdenivellerende lastenverlichting van 13,6 mld euro opgeleverd, uiteraard in het landsbelang. Nu is er sprake van een lastenverzwaring van 2,1 mld euro, en ook dit is natuurlijk in het landsbelang. Dit opportunistische gegoochel met deze term draagt niet bepaald bij aan herstel van vertrouwen. Ik ben zo langzamerhand wat aan het dolen geraakt als het gaat om het dienen van het landsbelang. Ook ik wil natuurlijk graag het landsbelang dienen, want daartoe zijn wij allen geroepen. Maar ik ben tot de conclusie gekomen dat ik het er toch maar bij houd dat de uitvoering van het programma van GroenLinks het meest in het belang van het land is. Zo zal deze LPF-staatssecretaris vinden dat met name het uitvoeren van een VVD-belastingbeleid in het landsbelang is.

Het grote belastingplan van de 21ste eeuw van Zalm en Vermeend is nog maar anderhalf jaar geleden goedgekeurd. Het plan had een ambitieuze titel, maar ik heb nooit een eeuw gezien die zo kort duurde als deze eeuw. Dit belastingplan was volgens Zalm & Co houdbaar, redelijk, rechtvaardig en robuust. Daar werden in de stukken dan nog de trefwoorden individualisering en vergroening aan toegevoegd. Wij hadden op belangrijke punten grote bezwaren tegen dit plan; ik noem de denivellerende werking ervan, de forfaitaire vermogensrendementsheffing, de verlaging van de hoogste schijf in de inkomstenbelasting en het lastenverlichtingsfestival. Wij stonden hier ook niet alleen in; ik heb uit teksten uit een vorig leven van deze staatssecretaris begrepen dat ook hij zo z'n kritische kanttekeningen bij dit belastingplan plaatste. Nu heeft het huidige belastingplan als trefwoorden effectiviteit, efficiency, eenvoud en transparantie. In vergelijking met het vorige zijn de trefwoorden groen, rechtvaardig en individualisering verdwenen, dus hoe verhoudt dit belastingplan zich nu tot het grote belastingplan van het vorige kabinet? Kan de staatssecretaris hier in wat beschouwende termen zijn licht over laten schijnen? Waarom worden zojuist ingevoerde maatregelen weer te niet gedaan? Ik zal het vrijwel bij deze vraag houden, omdat met name de heer De Vries hierover al een aantal indringende vragen heeft gesteld, maar ik voeg er nog één aan toe. Hoe verhouden de wijzigingen die nu worden voorgesteld, zich tot de wettelijk vastgelegde evaluatie van het vorige belastingplan? Hoe zinvol is zo'n evaluatie als de rechtse ontmanteling van het grote belastingplan voortgaat?

Er is inmiddels een sociaal akkoord gesloten. Ik neem aan dat de staatssecretaris het met mij eens is dat dit akkoord ook in het landsbelang is, althans meer dan het regeerakkoord op de onderdelen die met dat akkoord gewijzigd zijn. Volgens de voorzitter van de FNV is het gelukt, "een aantal slechte zaken uit het regeerakkoord te repareren". Ik ben het hiermee eens en ik neem aan dat dit ook voor de staatssecretaris geldt. Ik noem de voorlopige handhaving van het spaarloon, zij het dat de maximale inleg verlaagd wordt, de eenmalige uitkering voor degenen die langer dan drie jaar van een minimum moeten leven, en de omzetting van 10.000 Melkertbanen in gewone banen, terwijl de overige 73.000 Melketiers hun baan in 2003 behouden. In de toelichting op de novelle naar aanleiding van het sociaal akkoord in het wetgevingsoverleg dat daaraan gewijd was, was de financiële vertaling van dat akkoord aan de orde. Klopt het nu dat er 38 mln euro wordt weggehaald uit het budget voor maatregelen, bestemd voor de allerlaagste inkomens, terwijl daar een intensivering van 20 mln, dus 18 mln euro minder, tegenover staat voor degenen die langdurig op een minimum zijn aangewezen? De financieringsonderdelen van het levenslooppakket worden uitgesteld tot 1 januari 2004. Regeert het kabinet nu niet over zijn graf heen? En hoe moet het levenslooppakket worden geïnterpreteerd? Enerzijds worden er in het belastingplan warme woorden gesproken over het spitsuur van het leven, tussen de 30- en de 50-jarige leeftijd, waarin de mensen het druk, druk, druk hebben. Anderzijds wordt er in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer over geklaagd dat de arbeidsparticipatie in Nederland met 57% internationaal gezien zo laag is. Dit komt met name door de vele deeltijdbanen. Fijntjes wordt daar nog aan toegevoegd dat in vergelijking met de Verenigde Staten de voltijders in Nederland relatief weinig uren werken.

Wat betekent dit nu? Wat wil het kabinet nu eigenlijk? Wil het kabinet de files van het leven bestrijden door de werkweek te verruimen? Dat zal, net als in het verkeer, alleen maar tot meer drukte leiden, met name ook in het spitsuur van het leven. Wat zijn nu de immateriële doelstellingen van dit kabinet met betrekking tot het verdelen van werk, opleiding en verzorging, daar waar het gaat om dat spitsuur in het leven?

Ik las in de Staatscourant dat minister De Geus er toch bij blijft dat de spaarloonregeling te veel luxe is en moet verdwijnen: deze moet ingeruild worden voor de financiering van de levensloopregeling. Ik weet dat het een moeilijk te beantwoorden vraag is, maar toch zou ik graag willen weten of hier nu de regering sprak of een individuele minister. Wat is de opvatting van de regering wat betreft het meerjarig perspectief van de handhaving van het spaarloon?

Ik wil nu enkele woorden wijden aan de arbeidsmarkt. Vorige sprekers, met name mevrouw Ter Veld van de PvdA-fractie, hebben het daar ook al over gehad. Het belastingplan bevat een aantal maatregelen om subsidie op laagbetaalde arbeid, bedoeld om werklozen aan het werk te helpen, soms gefaseerd af te bouwen. Het gaat om de SPAK, de VLW en de toetrederskorting. Hier lijkt de vorige oorlog uitgevochten te worden. In een tijd van krapte op de arbeidsmarkt lijkt er wat voor te zeggen om deze werkgeverssubsidie af te schaffen, maar in een tijd van oplopende werkloosheid – ook het CPB-bericht spreekt daarover – lijkt dat onverstandig. Zeker ook, als een nieuwe groep laagbetaalde werknemers de arbeidsmarkt op gaat: de Melketiers. Het verdwijnen van deze drie maatregelen werd in het belastingplan gecompenseerd door verhoging van de arbeidskorting. Zo zou de armoedeval worden bestreden, wat mede, naar verwachting, zou moeten leiden tot een grotere stimulans van mensen met een uitkering om zich in dat spitsuur van het leven te begeven.

Zo lang die arbeidskorting niet inkomensafhankelijk is, heeft GroenLinks grote reserves ten aanzien van dit middel. In feite heeft deze faciliteit zowel een hoog deadweight-loss als een free-ridereffect, om maar eens twee andere termen te gebruiken die bij deze staatssecretaris voor in de mond liggen als ik de stukken goed heb begrepen. Een inkomensafhankelijke arbeidskorting verdient verre de voorkeur. Is de fiscalist die in deze staatssecretaris huist, dat niet met mij eens?

Zo'n inkomensafhankelijke arbeidskorting verdient ook de voorkeur boven een regeling als bijvoorbeeld de SPAK, omdat wij niet blind kunnen zijn voor het effect van deze regeling. Deze is immers voor werkgevers aantrekkelijk omdat het loon wat lager in het loongebouw komt te zitten, zodat de vermindering op de loonheffing geïnd kan worden. Van de 20.000 arbeidsplaatsen die deze regeling opleverde, kwamen er immers 10.000 via een omzetting van hoger naar lager betaalde banen tot stand. De manier waarop de arbeidspolitiek wordt bedreven in dit belastingplan, vinden wij een heel teleurstellende, met name daar waar het erom gaat mensen vanuit een minimuminkomen op de arbeidsmarkt te krijgen.

Ik kom op een onderwerp dat hier veel mee te maken heeft: het koopkrachteffect. Wat is het koopkrachteffect van het belastingplan, inclusief de resultaten van het najaarsoverleg? De koopkrachtplaatjes die bij de toelichting op de novelle zaten, laten wat dat betreft een trend zien waaruit je maar één conclusie kunt trekken, namelijk dat de inkomensdenivellering niet wordt gebroken. In veel gevallen blijken de sociale minima er procentueel meer op achteruit te gaan dan mensen met een inkomen daarboven. Dat vinden wij een vrij macaber effect van de bestrijding van de armoedeval. Maar goed, dat wordt misschien deels tenietgedaan door de eenmalige uitkering die uit het najaarsoverleg is gekomen voor de meerjarige minima.

Het blijft overigens een doorn in ons oog dat de koopkrachtplaatjes nooit hoger reiken dan twee keer modaal, waardoor een enorm grote groep hoge inkomens altijd maar buiten beeld blijft. Dat relativeert enorm die koopkrachtplaatjes, nog afgezien van het feit dat allerlei endogene effecten buiten beschouwing zijn gelaten. Je kunt je dus afvragen wat uiteindelijk de echte waarde van die plaatjes is. De conclusie kan echter niet anders zijn, als je uitgaat van wat ons wordt voorgetoverd aan effecten, dan dat het kabinet er niet in slaagt om de denivellerende tendens te keren die met dat grote belastingplan is ingezet. De vraag is natuurlijk of dat ook de bedoeling is van dit kabinet. Wij hoopten aanvankelijk van wel, omdat zowel de LPF als het CDA in de aanloop naar de verkiezingen daar mooie woorden over hebben gezegd wat betreft de positie van de mensen met een laag inkomen. Het is derhalve een logische vraag die ik aan deze staatssecretaris stel: hoe ziet hij dit belastingplan in relatie tot de ook door hem eerder bepleite inkomensherverdeling ten gunste van de laagste inkomens?

Ik heb nog een vraag over de afschaffing van de Zalmsnip, zoals vermeld in het regeerakkoord. Ik geef toe dat dit wat buiten het kader van dit belastingplan valt. Niettemin wil ik graag weten of dit kabinet daar nog werk van maakt in deze demissionaire status. Het lijkt mij van niet. Als het kabinet er niettemin over nadenkt, zou ik het pleidooi willen houden om de variant van een inkomensafhankelijke Zalmsnip mee te nemen.

Een andere vraag betreffende het inkomensbeleid voor de lagere inkomens betreft het volgende. Op 10 juni is er een notitie van de voorganger van deze staatssecretaris gepubliceerd over lokaal inkomensbeleid. Daarin was er onder andere veel aandacht voor de uitwerking van een motie van de PvdA-fractie uit de Tweede Kamer over het kwijtscheldingsbeleid ter zake van gemeentelijke belastingen. Gebeurt er nog wat met het beleid dat in die notitie aan de orde wordt gesteld?

Een ander aspect betreft de ontgroening of de vergroening: het is maar hoe je het bekijkt. Immers, vergroening van belastingen was een van de weinige goede bedoelingen van het grote belastingplan. In dit belastingplan wordt daar echter stevig het mes in gezet: het groen beleggen, de fietsaftrek en de regulerende energiebelastingen. Voor de afschaffing van de fiscale stimulering van het groen beleggen heeft de Tweede Kamer gelukkig een stokje gestoken. Dat moet toch wel tegen het zere been van deze staatssecretaris zijn, want ik las in een interview met hem dat hij er geen enkele spijt van zou hebben als het groen beleggen over boord zou worden gegooid. Nu is dit in twee opzichten natuurlijk een heel milieuonvriendelijke opmerking. De staatssecretaris weet dat hij nooit zomaar iets over boord mag gooien, want dat vervuilt het oppervlaktewater. Het zegt echter ook iets over het groene karakter van deze staatssecretaris. Ik vond het een heel treurig makende opmerking.

Ontluisterend is hoe het aanbod van in Nederland geproduceerde groene stroom ver achterblijft bij de massale belangstelling voor groene stroom van de zijde van de Nederlandse huishoudens. De nu al decennialang gehouden pleidooien voor het aanboren van alternatieve energiebronnen zijn in Nederland slechts mondjesmaat gehonoreerd. Het gevolg daarvan is inkoop van in het buitenland geproduceerde groene stroom. Deze landen die naar Nederland exporteren, vullen de eigen energiebehoefte vervolgens weer aan met fossiele of nucleaire productie. Zo wordt het paard achter de wagen gespannen. De staatssecretaris ziet dit ook in, zo lees ik in de stukken, maar hij blijft in de marge bezig om duurzame energiewinning te stimuleren. Tegelijkertijd wordt in het regeerakkoord wel voorgesteld om Borssele langer open te houden. Wij vinden dat de regulerende energiebelastingen steviger moeten worden ingezet, veel meer dan nu, om de binnenlandse duurzame energieopwekking te stimuleren, onder andere gericht op nieuwe installaties, stimulering van kleinschalige zonnecollectoren en een veel ingrijpender energiebesparingsbeleid in huishoudens en in woningen.

De vorige staatssecretaris, Bos, was het met ons eens – ik heb die discussie een paar keer met hem gevoerd – dat de fiscaliteit verdonkergroend moet worden: scherp blijven kijken of de meest energiezuinige, c.q. milieuvriendelijke, c.q. meest duurzame producten en technieken worden gestimuleerd; idem bij het verlenen van certificaten voor het groen beleggen. Deelt deze staatssecretaris dit standpunt? Hoe hard wordt daaraan gewerkt? Het schrappen van de voorgenomen regeling met betrekking tot de boscertificaten – dit slaat op bomen – vinden wij een veeg teken. Wordt niet te gemakkelijk gebogen voor kritiek vanuit Europa? Hoe is deze kritiek geuit en hoe ferm is daar tegenin gegaan?

Over Europa gesproken: hoe zit het met de druk om de accijnzen op vliegtuigkerosine Europees te regelen? Het is een steeds terugkerend onderwerp bij dit soort beschouwingen. Hoe zit het met de progressieve energietarieven voor industriële grootverbruikers en met het harmonisatietraject in de Europese Unie met betrekking tot de nationale belastingen?

Ik kan het niet nalaten om iets te zeggen over de hypotheekrenteaftrek. Ook dit kabinet wil daarvan natuurlijk niets weten, al blijft het punt de gemoederen bezighouden en duikt het bij elk fiscaal debat op. Zelfs in de PvdA mag er, nu Kok weg is, openlijk over worden gediscussieerd. Dat is winst. Om in de termen van de staatssecretaris te blijven: hoeveel free riders liften mee met deze genereuze belastingfaciliteit?

Het lijkt wel of de Eerste Kamer collectief aan de drank is, maar ook ik wil iets zeggen over de accijns op gedestilleerd. Mede door een brief van LPF-voorzitter Maas heeft de rechtse meerderheid in de Tweede Kamer het fiscale afschrijvingsregime voor beleggingspanden laten vervallen en voor de financiering daarvan de accijns op gedestilleerd verhoogd. Ouderwetse socialisten – waartoe ik mij soms reken – waren van mening dat drie zaken de emancipatie van de arbeidersklasse tegenhielden: kerk, kroeg en kapitaal. Wij moeten constateren dat het kapitaal en de kroeg nu in elkaars waarwater zitten. Ook ik heb mij gestoord aan de zwakke verdediging van deze staatssecretaris in de Tweede Kamer. De accijnsverhoging heeft geleid tot veel protesten van de branche. Men vreest een verdere terugloop van de verkoop, een bedreiging van de detailhandel in de grensgebieden en een teloorgang van de nationale jeneverindustrie. Hoe schat de staatssecretaris de met historische argumenten onderbouwde kritiek in dat door een dalende omzet de beoogde opbrengst van 70 mln euro niet kan worden geïnd? Ziet hij iets in inkomenssteun aan de detailhandel in de grensstreek – zoals hier en daar wordt geopperd – mochten de verwachte effecten inderdaad optreden? Kan die eventuele steun niet betaald worden uit het invoeren van het afschrijvingsregime voor beleggingspanden in het Belastingplan 2004? Is de staatssecretaris een voorstander daarvan?

Voordat de staatssecretaris het glas kan heffen op de aanname van dit belastingplan, ben ik benieuwd naar zijn antwoorden.

De heer Schuyer (D66):

Mijnheer de voorzitter. De behandeling van het belastingplan vindt voor het eerst in twaalf jaar, en misschien nog wel langer, plaats zonder dat in deze Kamer in dezelfde vergadering ook de algemene financiële beschouwingen worden gehouden. Dat is logisch, want het kabinet kan nog maar een beperkte verantwoordelijkheid nemen voor het jaar 2003. Als na 22 januari op basis van de verkiezingsuitslag besprekingen worden gevoerd over de nieuwe regeringscoalitie, is het logisch dat er financiële afspraken voor een langere periode worden gemaakt. De belastingvoorstellen voor het jaar 2003 kunnen uiteraard niet wachten op die mogelijk nieuwe situatie.

Bij de behandeling in deze Kamer moeten wij echter terdege rekening houden met dit alles. Immers, het gaat hier zelden over de vraag, of de voorstellen worden aangenomen – dat is min of meer een vanzelfsprekendheid – noch over mogelijke wijzigingsvoorstellen. De voorstellen worden beoordeeld in het perspectief van meerjarige ontwikkeling, in het perspectief van rechtvaardigheid en in het perspectief van uitvoerbaarheid. Op grond van hier gevoerde discussies wordt het kabinet aangespoord, bepaalde veranderingen door te voeren in komende belastingjaren. Naar het oordeel van mijn fractie heeft dat dit jaar echter niet veel zin. Immers, naar verwachting komt deze staatssecretaris niet in de gelegenheid om in deze Kamer nog een keer een belastingplan te verdedigen en de mogelijkheid om tussen nú en 22 januari nieuw beleid te ontwikkelen, is uitermate beperkt.

Hoe onrustig het beeld voor dit jaar is, blijkt ook uit het gegeven dat wij een belastingplan behandelen dat anders is dan waarover de Tweede Kamer in eerste instantie heeft gestemd. Immers, vorige week dinsdag lag bij ons in de postvakjes een afschrift van een nota ter behandeling in de ministerraad van 28 november. Daarin wordt de uitkomst van het overleg met de sociale partners verwerkt: verhoging van het spaarloon, verhoging van de arbeidskorting, enige verbetering van de positie van de langdurige minima, enig behoud van Melkertbanen en – nog weer later – begrip voor reeds in druk verschenen folders. Mevrouw Ter Veld heeft de absurditeit daarvan ook al aangegeven. Het gaat er niet om dat het nu € 2 minder is – dat is zelfs in het maximumbelastingtarief maar een voordeel van € 1,04 – maar het heeft met normen en waarden te maken. Als wij reeds gedrukte folders laten prevaleren over voorstellen van het kabinet, is de vraag gerechtvaardigd waarop het primaat van de politiek nu eigenlijk berust. Ik denk dat het, ondanks de kosten waarover de staatssecretaris sprak, een slecht signaal is om voor zoiets te buigen.

Met de zojuist genoemde maatregelen is een bedrag van 730 mln euro gemoeid. De dekking vindt plaats met de 500 mln euro waarover aan de overzijde uitvoerig is gesproken, de rest komt uit de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en behelst te verwachten onderuitputtingen. Erg bewonderenswaardig is een dergelijke dekking niet. Als een kamerlid ermee zou komen, zou het door de staatssecretaris nooit als bonafide dekking worden geaccepteerd. Hij is door diverse sprekers aan de overzijde gewezen op de trendbreuk die dit belastingplan betekent ten opzichte van voorgaande plannen. Voor het eerst in lange tijd is er belastingverzwaring en geen -verlichting. Dat geldt ook nog na de overeenkomst die uit het overleg met de sociale partners is voortgekomen. Op zichzelf is dat logisch. Immers, de grootscheepse herziening van ons belastingstelsel is voor een belangrijk deel voltooid en in Europees perspectief valt te verwachten dat er nog enige aanpassingen zullen volgen op het terrein van de successie, de vennootschapsbelasting en wellicht op het terrein van belasting op vermogen.

Politiek is het belangwekkend om waar te nemen dat de VVD met die lastenverzwaring heeft ingestemd en derhalve niet zo gemakkelijk de viool van de lastenverlichting kan blijven spelen. Weliswaar blijkt dat niet uit het verkiezingsprogramma, maar de VVD is kennelijk bereid om deze verkiezingspunten bij coalitieonderhandelingen niet zo hoog op te spelen. D66 acht de staat van de publieke voorzieningen van dien aard dat er ook alle reden is om de komende jaren het accent te leggen op versterking van het publieke domein. Een bescheiden lastenverzwaring is aanvaardbaar.

Een trendbreuk die aan de overzijde van het Binnenhof minder aandacht kreeg doch die in de senaat wel besproken dient te worden, is het feit dat deze staatssecretaris bij de bescheiden lastenverzwaring niet kiest voor verhoging van indirecte of directe belasting maar voor het elimineren van allerlei soorten regelingen. Wij zijn benieuwd welke visie daar precies achter zit. Het is nog maar enkele jaren geleden dat er een breed dispuut was tussen fiscalisten of het belastingsysteem ingezet mocht worden om andere – met name politieke – doelen te realiseren dan wel dat de belasting zich toch in hoofdzaak moest beperken tot hetgeen de overheid voor haar beleid nodig had.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Juist omdat die lastenverzwaring niet leidt tot hogere belastingtarieven, maar wordt weggehaald bij leuke dingen – sommigen denken dan aan leuke dingen voor linkse mensen – is het niet zo verwonderlijk dat de VVD daarmee heeft kunnen leven.

De heer Schuyer (D66):

Het gaat mij om het algemene beeld van de lastenverzwaring. Natuurlijk, de VVD heeft ook duidelijk gemaakt dat zij ermee kan leven, maar omdat die partij de viool van de lastenverlichting altijd heel zwaar speelt, had ik er behoefte aan die opmerking in ieder geval te maken.

Voorzitter. Met name staatssecretaris Vermeend heeft het belastingstelsel als een kerstboom opgetuigd met allerlei bijzondere heffingen, maar ook met bijzondere faciliteiten. In deze Kamer heeft dat beleid door alle partijen regelmatig onder kritiek gestaan. Niet omdat de doelen niet nobel waren – verre van – maar wel omdat de controle moeilijk was en daarom misbruik of oneigenlijk gebruik gemakkelijk kan ontstaan. Zeker ook omdat met regelmaat getwijfeld werd aan de effectiviteit van bepaalde maatregelen. Daar komt bij dat die bepaalde maatregelen niet zonder veel maatschappelijke onrust kunnen worden teruggedraaid. Niet in de laatste plaats omdat de overheid het op zichzelf ook terechte verwijt krijgt geen betrouwbare partner te zijn. Het spaarloon, het groen beleggen, het elimineren van de basislijfrente, de Agaathregelingen, zijn daarvan een paar voorbeelden. Wij willen van de staatssecretaris weten of het kabinet inderdaad een bewuste keuze heeft gemaakt om het belastingstelsel minder in te zetten voor politieke doelen dan sinds enkele jaren gebruikelijk was. Het zou ook kunnen zijn dat het kabinet in zijn zittingsperiode helemaal niet aan denken is toegekomen. Maar ook dat is belangwekkende informatie. De fractie van D66 in dit huis heeft ten aanzien van het vraagstuk steeds gesteld dat het belastingsysteem in de allereerste plaats tot doel moet hebben om de geldmiddelen voor de overheid binnen te halen en dat dit zo weinig mogelijk gerealiseerd moet worden met fraudegevoelige maatregelen of met maatregelen waarbij bekend is dat zij gemakkelijk kunnen worden afgewenteld. Juist omdat in onze ogen een flak-tax nauwelijks fraudegevoelig is, hebben wij al geruime tijd gepleit voor een dergelijke manier van directe belastingheffing. Wij zijn nooit enthousiast geweest over de introductie van het spaarloon, de Agaathregelingen, de fietsaftrek, het grijs kenteken, om een paar voorbeelden te noemen. Daartegenover was accijnsverhoging als middel om gedrag te beïnvloeden aanvaardbaar. Maar wat in ieder geval niet moet, is het realiseren van een jojobeleid met belastingen.

Dat nu is voor een groot deel met de nu voorliggende voorstellen wel het geval. Het verwijt van een onbetrouwbare overheid is eigenlijk nauwelijks nog te ontlopen. Dat geldt – ik zeg dat met nadruk – niet alleen de belastingwetgeving, maar ook de sociale zekerheid. Bij wijzigingen in het belastingstelsel en de sociale zekerheid zou veel meer dan tot nu toe moeten worden nagegaan of voorgestelde maatregelen ook een minimale houdbaarheid hebben. De overheid zou het moeten aandurven om bij de introductie een minimumtermijn te noemen waarin de regelingen in ieder geval hun geldigheid zullen behouden. Bij de fietsaftrek hoeft dat niet meer dan een jaar te zijn – liever natuurlijk helemaal niet invoeren – maar bij het spaarloon duurt dat aanmerkelijk langer, omdat mensen daarbij langdurige verplichtingen aangaan.

Deze Kamer wordt soms gezien als een laatste strohalm voor de burger. Dat is bij belastingwetgeving nauwelijks het geval omdat het verwerpen van een heel belastingplan natuurlijk nauwelijks denkbaar is. Het wordt ons ook nu weer onmogelijk gemaakt om een bepaald onderdeel af te stemmen vanwege het feit dat de afzonderlijke voorstellen ons niet apart worden aangeboden. Op dat punt is in het verleden door heel veel partijen gewezen, maar met een nauwelijks tastbaar resultaat. Wij kunnen dan ook niet veel anders doen dan knelpunten aan de orde stellen en trachten de staatssecretaris een uitspraak te ontlokken.

Het eerste punt handelt over de uitvoering van de motie-Van der Vlies/Van Vroonhoven-Kok betreffende de indirecte variant van de Agaathregeling. Uit het feit dat de ministerraad dit aspect op 28 november niet heeft geregeld, maak ik op dat de staatssecretaris kennelijk het voornemen heeft, de motie niet uit te voeren. Is dat een juiste waarneming? In een brief van 2 december schrijft de NVB over dit knelpunt en gebruikt daarmee het argument van discriminatie tussen de behandeling van de directe en de indirecte Agaathregeling. Het woord discriminatie is in dit geval duidelijk pejoratief bedoeld. Kennelijk vond een meerderheid van de Tweede Kamer dat ook.

Wij willen dan ook graag horen van de staatssecretaris waarom hij deze motie niet uitvoert en waarom het niet-uitvoeren niet als discriminatie kan worden gezien. Bestaat er een kans dat de gescheiden fiscale behandeling van de directe en indirecte variant kan leiden tot juridische procedures? Als kenner van het Europees belastingsrecht kan de staatssecretaris misschien ook de vraag beantwoorden of een dergelijke kunstmatige scheiding tussen de directe en de indirecte variant van de Agaathregeling bij Europees juridische procedures houdbaar zal blijken.

Een tweede golf brieven die ons heeft bereikt, gaat over de volkomen onverwachte accijnsverhogingen op gedistilleerd. De spaarloonregeling gaat van 615 naar 613, wat enkele tientallen miljoenen euro's oplevert. Wellicht kan de staatssecretaris deze accijnsverhoging met dat bedrag verlichten. Met D66 valt op zichzelf te praten over accijnsverhoging op sterke drank als inkomstenbeeld voor de overheid. Van deze verhoging kan in ieder geval gezegd worden dat zij de schoonheidsprijs niet verdient. Alleen dankzij een lobby van de onroerendgoedwereld, voor de staatssecretaris als lid van de LPF een bekende en voor de partij belangrijke lobby, is als vervanging van een inkomstenbron een andere verzonnen, zonder dat de consequenties daarvan goed zijn gewogen. Immers, anders dan het afschrijfsysteem op onroerend goed, kent accijns Europese aspecten. Een te groot verschil met de ons omringende landen heeft gevolgen voor de ondernemers in de grensstreek. Ook het vrij invoeren van gedistilleerd tot een bepaalde, maar ruime grens, maakt dat accijnsverhogingen in breder perspectief dienen te worden bezien. Voor de staatssecretaris is bij deze verhoging wellicht het meest bedreigend dat de dekking boterzacht lijkt. Een en ander zou zelfs tot vermindering van inkomsten kunnen leiden. Kan de staatssecretaris op die reactie uit de branche ook eens ingaan? Kan hij ook ingaan op de suggestie om de extra inkomsten uit het spaarloon voor het terugdringen van dit aspect te benutten?

Het behoud van de hypotheekrente wordt door voorstanders, waartoe ook D66 behoort zo lang niet de totale fiscale behandeling van het eigen huis wordt bezien, gezien als een instrument om eigenwoningbezit te bevorderen. Het is daarom jammer dat nog steeds niet de mogelijkheid bestaat voor huurders met een kleine beurs om hypotheekrenteaftrek te krijgen voor het kopen van de binnenkant van het huis. Het is voor velen de enige manier om een huis te verwerven. Bekend is dat in Amsterdam woningbouwverenigingen bereid zijn, tot verkoop van die binnenkant over te gaan, wellicht later gevolgd door verkoop van de buitenkant. Wil de staatssecretaris eens bezien of hier geen mouw aan te passen is? Het zou gegarandeerd meer succes hebben dan de initiatiefwet-Duivesteijn die ook beoogde mensen met een klein inkomen te steunen bij de aankoop van een huis.

Centraal in het debat over de belastingplannen is het spaarloon komen te staan. Op zichzelf is dat curieus. Het laat maar weer eens zien dat een regeling makkelijker is ingevoerd dan afgevoerd. Dat is zelfs zo als het behoud van zo'n regeling gerealiseerd wordt door het tarief in de tweede schijf licht te verhogen en voorgenomen lastenverlichtingen niet te laten plaatsvinden. Mijn fractie is ervan overtuigd dat het spaarloon alleen gehandhaafd blijft vanwege de demissionaire status van het kabinet. Het leek een verkiezingsthema te worden, waarmee men maar liever niet geconfronteerd wordt.

Mijn fractie heeft vrede met de uitkomst, zonder daar overigens erg enthousiast over te zijn. Zij wil wel graag van de staatssecretaris weten of hij over gegevens beschikt welke inkomensgroepen het meest gebruik maken van het spaarloon. Mijn beperkte ervaring als directeur van een instelling voor gezondheidszorg met ongeveer 2000 werknemers is dat de lage inkomens het minst gebruik maken van de regeling. Als dat een algemeen beeld is, is het wrang te ervaren dat er zoveel aandacht voor het behoud van het spaarloon is op een moment dat iedereen achteruit gaat en dat bij de laagste inkomensgroepen dat het hardst aankomt, niet in de laatste plaats door de verhoging van de ziektekostenpremies. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over het lijfrenteforfait van de voorgaande sprekers.

Er is op 28 november door een aantal fiscalisten alarm geslagen vanwege het feit dat Nederland internationaal nauwelijks nog een rol van betekenis speelt bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Zelfs is het zo dat in Nederland gevestigde bedrijven het land verlaten. Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is het vertrek van de financieringsmaatschappij van Ahold. Algemeen wordt erkend dat de staatssecretaris met een lastige erfenis zit. Zijn voorgangers Bos en vooral Vermeend hebben zich waar het de belastingregelgeving betreft, gekeerd tegen bemoeienis van Brussel. Dat werd door velen als een heilloze weg gezien. Dat blijkt het nu ook wel te zijn. Opvallend is dat een eigenzinnige interpretatie van Europese regelgeving ook op het departement van SZW tot een forse afstraffing heeft geleid.

Hoewel de verantwoordelijkheid in de allereerste plaats bij de diverse bewindslieden ligt, hebben wij ons dat als Kamer ook aan te trekken. Met name in de senaat hadden wij het voornemen, regelgeving te toetsen op Europese aspecten. Daar komt onvoldoende van terecht. Het is nooit te laat, er mee te beginnen. Daarbij is het allereerst nodig dat bewindspersonen transparant zijn in hetgeen zij in de regelgeving willen vastleggen en hoe zij zelf de weging gemaakt hebben met hetgeen Brussel voorschrijft. Het zou van groot belang zijn als voortaan in de memorie van toelichting op belastingswetgeving, inclusief het belastingplan aangegeven wordt wat op het departement zelf aan onderzoek gedaan is op het terrein van de Europese aspecten. Ik betrek daar ook de Agaathregeling bij en de directe en indirecte regeling.

Voelt de staatssecretaris ervoor, dit in te voeren op een zodanige wijze dat het door het parlement kan worden nagelopen? Voor de korte termijn zouden wij graag beter geïnformeerd worden over hetgeen de staatssecretaris denkt te gaan doen met hetgeen in de brandbrief van de fiscalisten wordt genoemd als de meest in de aandacht springende knelpunten. Ik noem het over een langere periode uitsmeren van belastingaftrek voor rente, de vijf jaar durende extra heffing op grote dividenduitkeringen en de heffing over inkomsten uit beleggingsmaatschappijen buiten de Europese Unie.

In het redactioneel commentaar in het Financieele Dagblad van 30 november staat dat het Europees belastingrecht voor de staatssecretaris een oude liefde is. Het is dan voor hem aantrekkelijk om voor zijn opvolger een duidelijk testament na te laten dat in het bijzonder voorstellen bevat hoe met het totaal van de vraagstukken om te gaan. Is de staatssecretaris van plan, zo'n testament ook te maken en kan hij al iets zeggen over wat daarin komt te staan?

Tot nu toe is het voor mijn fractie in meer algemene zin onduidelijk met welke visie deze staatssecretaris naar het bouwwerk van het belastingstelsel kijkt en wat hij daarin zou willen veranderen als hij daartoe nog de kans had. Misschien is het voor hem aantrekkelijk, bij deze behandeling in deze Kamer iets van visie te laten zien. Mijn fractie nodigt hem daartoe uit. Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.

De heer Stevens (CDA):

Voorzitter. Namens de CDA-fractie heet ik de staatssecretaris van harte welkom in dit huis.

Het belastingplan staat in het teken van de ernstige economische situatie. Het persbericht van 17 september kopt dan ook voortvarend: "Belastingplan 2003 scherpere prioriteitstelling en effectiever inzet van het fiscaal instrumentarium." Wij zouden het plan gaarne toetsen aan deze uitgangspunten, ware het niet dat de einduitkomst op een aantal onderdelen in meer of minder belangrijke mate is afgeweken van het Strategisch akkoord, met op onderdelen als spaarloon, groen, ethisch en cultureel beleggen en de Tante Agaathregeling. De demissionaire status van het kabinet heeft meegebracht dat de wensen van de regeringspartijen en de oppositie in de Tweede Kamer in ruime mate hun neerslag hebben gevonden in het belastingplan. Onze fractie acht de einduitkomst in grote lijnen bevredigend, mede gezien het feit dat bepaalde aanpassingen hebben geleid tot een akkoord met de sociale partners op het punt van de loonmatiging. Wij betreuren het echter dat een soepel overgangsregime van spaarloon naar levensloopregeling ontbreekt. De CDA-fractie heeft op enkele onderdelen een aantal vragen, veelal van technische aard. Ik zal deze aan het eind van mijn betoog aan de staatssecretaris voorleggen. Deze kunnen dan schriftelijk worden beantwoord, mits de beantwoording binnen is voor aanvang van de tweede termijn.

Wij willen het belastingplan gaarne in een wat bredere context plaatsen. Wij zullen in dit verband aandacht schenken aan het fiscaal ondernemingsklimaat, de Europese dimensie, de kwaliteit van wetgeving en uitvoering, de positie van het MKB en de verlichting van de administratieve lasten. Eerst zullen wij het belastingplan toetsen aan de uitgangspunten van de motie-Boorsma uit 1992. In deze motie is in dit huis kamerbreed uitgesproken dat wetsvoorstellen van verschillende aard, belang en/of urgentie niet in één wetsvoorstel dienen te worden samengevoegd. Wetsvoorstellen die niet in het belastingplan thuishoren, dienen op hun eigen merites beoordeeld te worden, ongeacht of er sprake is van een budgettaire samenhang. Het doet onze fractie genoegen dat het belastingplan dit jaar de toets van de motie-Boorsma kan doorstaan. Daarmee is een jarenlange paarse traditie doorbroken.

Er sneuvelt nog een traditie. Jaarlijks heb ik de gewoonte om het belastingplan te toetsen op zijn leesbaarheid vanuit de optiek van de kwaliteit van de wetgeving. Elk jaar opnieuw bleek het belastingplan wettelijke bepalingen te bevatten van een hoge onleesbaarheidsgraad en extreme lengte. Een absoluut record vestigde de voorganger van deze staatssecretaris, de heer Vermeend, die het Belastingplan 2000 met één zin van 150 woorden wist op te vrolijken. Alle zinnen in dit belastingplan blijken korter te zijn dan 100 woorden, zodat ik mij met genoegen ontslagen acht van het citeren van de langste volzin uit de wetstekst. Dat neemt niet weg dat de staatssecretaris zelf ook een stempel drukt op het belastingplan door nieuwe toetsen in te bouwen, die onder kleurrijke bewoordingen als "free-ridergedrag" en "hoog cadeaugehalte" een nieuwe plaats krijgen in het fiscale jargon, al zou ik de staatssecretaris willen aanraden om woorden als "veegwetachtige bijstellingen" in de toekomst achterwege te laten.

Ik complimenteer de staatssecretaris met de presentatie van het belastingplan, de aanpak en de toonzetting. Wij onderschrijven zijn ontboezeming dat de termijnen voor het voorbereidend onderzoek en de plenaire behandeling zeer kort zijn geweest en dat geldt zeker voor de novelle. De opmerking van de staatssecretaris dat hij zich terdege realiseert dat een tijdige behandeling steeds een gunst onzerzijds aan het kabinet is, stellen wij op prijs.

Lange tijd liep Nederland voorop als het ging om het creëren van een gunstig klimaat voor Nederlandse en buitenlandse investeerders. Uit een recente peiling door het World Economic Forum blijkt dat Nederland op het punt van algemene concurrentiekracht is gezakt van de achtste naar de vijftiende plaats. Het tij is gekeerd. Staatssecretaris Joop Wijn van Economische Zaken zegt het heel hard. "Nederland is niet meer concurrerend. De arbeidsproductiviteit in onze buurlanden groeit in een aantal sectoren ruim 4% sneller dan bij ons. De export stagneert en buitenlandse bedrijven vestigen zich niet meer zo makkelijk in Nederland. Ze sluiten zelfs vestigingen. We moeten investeren in het verbeteren van het ondernemingsklimaat."

Het ondernemingsklimaat kent vele facetten. De praktijk toont aan dat het fiscale regime een belangrijke rol speelt bij investeringsbeslissingen. De temperatuur wordt aan de ene kant bepaald door de aantrekkelijkheid van tarieven en incentives en aan de andere kant, en niet in onbelangrijke mate, door de betrouwbaarheid van de overheid bij het maken van afspraken, het nakomen van toezeggingen en, last but not least, snelheid en transparantie bij het tot stand komen van afspraken met de fiscus vooraf. Dit geldt zeker voor buitenlandse investeerders die nog geen ervaring hebben met onze gewoonten.

De onrust over de kwaliteit van het investeringsklimaat lijkt breed te worden gevoeld. Koppen in de financiële pers als "Fiscale achterstand van Nederland neemt toe" geven te denken. De situatie is kennelijk zo ernstig dat een van de voorgangers van de staatssecretaris in de pers meent te moeten oproepen tot een creatief fiscaal offensief. Ik citeer oud-staatssecretaris Vermeend: "Het fiscaal beleid is een van de weinige beleidsmogelijkheden die je na invoering van de euro nog tot je beschikking hebt. Je kunt sturen op arbeidsmarkt en fiscaal beleid. Het fiscaal beleid moet concurrerend zijn, zowel voor ondernemingen als voor werknemers." Het fiscaal beleid wordt mede vormgegeven door het rulingbeleid, het verstrekken van zekerheid vooraf aan potentiële buitenlandse investeerders. De rulingpraktijk is per 1 april 2001 omgevormd tot een nieuwe praktijk, waarbij met name wordt gekeken naar advanced pricing agreements en advanced tax rulings. Het heeft een Engels tintje gekregen, maar de inhoud is in principe niet gewijzigd.

De CDA-fractie heeft in het verleden meermalen aangedrongen op een vlotte en zakelijke afhandeling van de rulingaanvragen door belastingplichtigen. Uit het beheersverslag van de belastingdienst blijkt dat de gemiddelde behandeltijd in 2001 op 91 dagen ligt. Dit is te lang. Is het mogelijk om de gemiddelde doorlooptijd substantieel terug te brengen? Uit het veld bereiken ons berichten dat de belastingdienst nog niet één financieringsruling of royaltyruling zou hebben afgegeven onder het Besluit dienstverleningslichamen. Is dat juist?

Het fenomeen kennisgroepen verdient eveneens nadere aandacht. De doelstelling is duidelijk: bundeling van kennis en eenheid van beleid en uitvoering. Wij vernemen echter van verschillende zijden dat de komst van de kennisgroepen heeft geleid tot "de dood van de overlegcultuur" tussen belastingplichtigen en inspecteur en bovendien tot extra tijdverlies. Weliswaar stelt de staatssecretaris dat de inspecteurs het advies van de kennisgroep niet hoeven te volgen. De praktijk blijkt anders te zijn. Dit stoort te meer daar de kennisgroepen één grijze onzichtbare colonne vormen, die niet rechtstreeks door de belastingplichtigen kan worden aangesproken.

Voorts zijn er klachten dat de kennisgroepen meer beleidsvormend bezig zijn en standpunten innemen van een hoog grensverkennend gehalte. Wij verzoeken de staatssecretaris met klem om deze signalen serieus te nemen. In een transparante benadering, die de staatssecretaris voorstaat, past onzes inziens de mogelijkheid van direct overleg tussen inspecteur, kennisgroep en belastingplichtige en zeker de publicatie van de stellingnames van de kennisgroep, die immers voor soortgelijke zaken van belang kunnen zijn. Op deze wijze zal de inzet van het ministerie van Financiën, namelijk eenheid van beleid en uitvoering, ook op adequate wijze gestalte krijgen vis à vis de burger.

De deelnemingsvrijstelling is een belangrijke kurk waarop het Nederlandse internationale bedrijfsleven decennialang heeft gedreven en met succes. Door herhaalde aanpassingen van de vrijstelling komt de positie van Nederland onder druk te staan, te meer nu andere Europese landen steeds betere – lees: meer concurrerende – deelnemingsregimes introduceren. Het feit dat onze grote multinationals nog steeds in Nederland zijn gevestigd, heeft deels te maken met het regime voor internationale holdings, waarvan de deelnemingsvrijstelling een belangrijk onderdeel uitmaakt. Tegenover deze aanscherpingen en andere ingrepen staan echter geen aansprekende tariefverlagingen, zoals indertijd werd bepleit door de commissie-Van Rooij, noch op het punt van de vennootschapsbelasting, noch op het punt van de kapitaalsbelasting.

In de literatuur en in de praktijk worden steeds meer vraagtekens gezet bij de compatibiliteit van de voorgestelde wijziging van artikel 13g, lid 3, met het EG-verdrag, namelijk artikel 43 over recht van vestiging. Is het juist dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op een in een andere lidstaat gevestigde tussenholding omdat de activa bestaan uit een zogenaamde passieve vaste inrichting gevestigd in de Europese Unie, terwijl deze vrijstelling wel van toepassing zou zijn indien dezelfde activiteiten zouden zijn uitgevoerd door een dochter in dezelfde lidstaat, mits aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan?

Klopt het verder dat de deelnemingsvrijstelling niet langer van toepassing is als bijvoorbeeld een Luxemburgse dochter belegt in aandelen Philips, omdat de moeder bij een belang van minder dan 5% niet zelf voor de deelnemingsvrijstelling in aanmerking komt? Betekent dit dat er een verschil kan ontstaan in behandeling tussen Europese dochters die beleggen in obligaties en dochters die beleggen in aandelen?

De situatie wordt nog verergerd omdat de belastingdienst werkt aan een beleidsaanpassing waarbij de gebruikelijke doorberekening van de kosten van het hoofdkantoor wordt omgezet in het in rekening brengen van vergoedingen aan concernonderdelen. Dit beperkt aanzienlijk de ruimte voor cost sharing agreements en converteert het hoofdkantoor tot een fiscaal profitcenter voor de Nederlandse fiscus. Deze verschuiving, die internationaal niet aan de orde is, zal leiden tot talrijke discussies met de buitenlandse fiscus over aftrekbaarheid van die vergoedingen aldaar en daarmee wellicht tot dubbele belasting. De consequentie van deze eenzijdige beweging van Nederland is dat ons land opnieuw als vestigingsplaats onaantrekkelijker wordt, hetgeen vroeg of laat zijn neerslag zal vinden bij strategische keuzen van in Nederland gevestigde multinationals.

Het ondernemingsklimaat vertoont nauwe samenhang met de Europese ontwikkelingen. Allereerst de gedragscode om schadelijke belastingconcurrentie tegen te gaan. De werkgroep-Primarolo maakte een lijst van concurrentieverstorende fiscale faciliteiten waarop Nederland prominent voorkwam. Deze regimes moeten verdwijnen of van hun schadelijke elementen worden ontdaan, zo luidde de missie van Primarolo. Het is een teken aan de wand dat oud-bewindslieden van Financiën zich publiekelijk in de discussie mengen. Oud-staatssecretaris Vermeend hekelt "de Europese slaafsheid van de regering" en roept op tot een creatief fiscaal offensief om het bedrijfsleven de helpende hand te bieden. Voorts pleit hij ervoor het bedrijfsleven te laten meedenken: "Eén team maken en iedereen een T-shirt met daarop 'BV Nederland vooruit'." Zelfs oud-minister Ruding onderschrijft in een ingezonden brief in de Telegraaf van 23 oktober jl. de stellingname van Vermeend. Wat is hier aan de hand? Op 5 december kondigde de staatssecretaris aan geen nieuwe verzoeken om toepassing van de regeling voor concernfinancieringsactiviteiten meer in behandeling te nemen en de wet met terugwerkende kracht tot deze datum aan te passen. Wat is de reden van deze onbegrijpelijke haast? Zijn er in het afgelopen jaar eigenlijk wel verzoeken in behandeling genomen? Het onderzoek naar deze regeling door eurocommissaris vanwege staatssteunelementen is nog gaande. Op 28 november heeft de staatssecretaris in de Tweede Kamer gezegd dat er op de Ecofin-raad van 3 en 4 december geen besluiten zijn genomen over fiscale concurrentie. Wat is er dan wel tijdens die vergadering gebeurd? Van enige samenhang met deze actie van de staatssecretaris zal toch sprake moeten zijn. Wat is er nu op het punt van de schadelijke concurrentie besproken en/of geconcludeerd en wat heeft de staatssecretaris ertoe gebracht meteen na deze Ecofin-vergadering de concernfinancieringsregeling te bevriezen waardoor een positie wordt ingenomen die op z'n minst niet als positief kan worden gekwalificeerd in het Montidossier?

Een tweede Europese ontwikkeling is van zeer recente datum. Volgens de Financial Times van 30 november jl. zouden Frankrijk en Duitsland overeenstemming hebben bereikt over harmonisatie van de vennootschapsbelasting. Dit voorstel zal vorm krijgen in een gemeenschappelijke Frans-Duitse nota over economic governance. Commissievoorzitter Prodi deed hier vorige week nog een schepje bovenop door te stellen dat het nationale vetorecht in belastingzaken uit de tijd is. De timing van dit Frans-Duitse initiatief is opvallend laat. Ik herinner de staatssecretaris eraan dat ik bij de financiële beschouwingen eind 2001 heb gevraagd waarom door de EU geen beperkingen zijn opgelegd aan nieuwe toetreders ter zake van het fiscaal vetorecht. Uit het antwoord dat ik toen kreeg, werd duidelijk dat daar niet aan was gedacht, maar de staatssecretaris beschouwde mijn interventie als een steun in de rug. De vraag was ingegeven door het feit dat tot de nieuwe toetreders landen behoren als Cyprus en Estland met een nultarief voor de vennootschapsbelasting. Als die landen zelfstandig een fiscaal vetorecht krijgen, is ieder voorstel tot harmonisatie tot mislukken gedoemd. De EU heeft immers een rijke ervaring met kleine landen die afwijkende fiscale regimes hebben en met succes in stand houden dankzij hun fiscale autonomie! Hoe is de stand van zaken? Zal een harmonisatievoorstel langs de Frans-Duitse as de instemming behoeven van alle lidstaten, de nieuwe toetreders daaronder begrepen? Heeft Nederland een positie op dit punt? Het opgeven van het nationaal fiscaal vetorecht heeft grote gevolgen. Als klein land heeft Nederland een natuurlijke achterstand in vergelijking met grote landen bij het aantrekken van buitenlandse investeringen. Thans vallen directe belastingen op winst en inkomen onder de nationale soevereiniteit. Harmonisatie zou Nederland zijn laatste beperkte mogelijkheden ontnemen.

Ik ga over naar het onderwerp "kwaliteit van wetgeving en uitvoering". Het nieuwe belastingstelsel functioneert nu ruim anderhalf jaar en de eerste aangifteronde is alweer voor een groot deel achter de rug. De eerste indruk is dat er aan de opbrengstzijde geen onverwachte gaten zijn gevallen. Wel vernemen wij uit de praktijk dat het aangifteproces niet als eenvoudiger wordt ervaren, hoewel dit toch mede de inzet was van de ontwerpers van het plan. Kan de staatssecretaris een eerste reactie geven? Wij realiseren ons dat de officiële evaluatie nog even op zich laat wachten, maar het zou nuttig zijn te vernemen wat de eerste ervaringen van de dienst zelf zijn op het punt van uitvoering, voorlichting enz.

De invloed van het Europese recht op het Nederlandse recht wordt steeds groter. Sinds het einde van de vorige eeuw wordt steeds vaker in de memorie van toelichting bij wetsvoorstellen een aparte paragraaf"Europees-rechtelijke aspecten" opgenomen. Toch komt het nog steeds voor dat bij bepaalde fiscale wetsvoorstellen een dergelijke toetsingsparagraaf ontbreekt. Ik denk aan de Wet ondernemingspakket 2001 en het wetsvoorstel inzake de dividendstripping. Zou het niet aanbevelenswaardig zijn om voortaan alle fiscale wetsvoorstellen te voorzien van een dergelijke toets naast een toets op vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lastendruk? De voorzitter van de NOB heeft onlangs de wetgever opgeroepen het EU-recht serieuzer en inhoudelijker te volgen en zich te onthouden van "Europees-rechtelijk grensverkenning". Voltrekken zich soortgelijke verkennende bewegingen in andere EU-landen? Het dilemma is niet gering. De Staat moet te allen tijde de budgettair gewenste opbrengst realiseren, terwijl het speelveld steeds verder wordt beknot door de Europese jurisprudentie.

Wij constateren dat de staatssecretaris zelf met het oorspronkelijk ingediende belastingplan een belangrijke stap heeft willen zetten naar het inperken van het instrumentalisme. Niet ontkend kan worden dat dit verschijnsel te ver is doorgeschoten in het belastingrecht. Na de behandeling in de Tweede Kamer is deze aanpak van de staatssecretaris in belangrijke mate ingeperkt, zij het dat een van de ergste uitwassen – de fietsaftrek – toch het loodje heeft gelegd. Maar één gazelle maakt nog geen zomer!

Onder de paarse kabinetten is de fiscale positie van de directeur-grootaandeelhouder stelselmatig aangepakt. Sinds het aantreden van het eerste kabinet-Kok zijn er circa tien maatregelen genomen die de fiscale positie van de DGA hebben verslechterd. De terbeschikkingsstellingsregeling in de Wet belastingherziening 2001 is wel de apotheose geweest die veel kwaad bloed heeft gezet, met name in kringen van het MKB. Collega Rensema heeft bij de behandeling van de belastingherziening 2001 een lans gebroken voor de "schoenlapper", hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een aanzet voor flankerende voorstellen, maar zeker niet in de gevraagde heroverweging van het bijzondere tarief bij bedrijfsbeëindiging. Wij zijn benieuwd naar de opvatting van deze staatssecretaris over de ideeën van collega Rensema die zijn neergelegd in een motie die breed door deze Kamer is ondersteund.

Op het punt van de tante Agaathregeling kan een gat ontstaan nu de bancaire variant dreigt te worden beëindigd. De motie Van der Vlies/Van Vroonhoven-Kok pleit voor instandhouding. Ook de NVB dringt daarop aan, maar de vraag is of er dekking is ter uitvoering van deze motie. Als dat niet het geval is, kunnen dan de criteria zodanig worden aangescherpt dat er meer budgettaire ruimte wordt gecreëerd?

De CDA-fractie vraagt met nadruk steun voor een vlotte uitvoering – naar letter en geest – van de motie-Van Vroonhoven-Kok op nr. 49, waarin een integrale visie wordt gevraagd op de fiscale behandeling van bedrijfsoverdrachten, met name op de onderdelen doorschuiffaciliteiten, TBS en successiefaciliteiten. In dit verband zijn wij ook geïnteresseerd, te vernemen wat de status is van de ideeën die de staatssecretaris zelf in een interview heeft geventileerd ter zake van de successiebelasting.

Zeker in deze moeilijke economische tijden is het van het allergrootste belang, het MKB op zijn minst fiscale duidelijkheid en consistentie te verschaffen op deze vitale onderwerpen. Ik verwijs in dit verband naar het rapport dat het EIM zeer recent heeft opgesteld voor Nederland in het kader van de Global Entrepeneurship Monitor. Ingevolge dit onderzoek zouden de slechte economische omstandigheden dit jaar hebben gezorgd voor een daling van 30% in nieuw ondernemerschap; 5% meer dan de wereldwijde teruggang.

Het onderwerp administratieve lasten figureert keurig als paragraaf in de memorie van toelichting bij de wetsvoorstellen. De indruk is dat de verlichting van de administratieve lasten in het algemeen marginaal is. In dit verband zou het interessant zijn, te vernemen wat de invloed dan wel de toegevoegde waarde is van het instituut ACTAL, dat speciaal voor dit onderwerp is ingesteld. Kunnen de rapporten van deze organisatie worden gepubliceerd? De grootste administratieve last die al jaren boven de markt zweeft, is de discongruentie tussen het loonbegrip voor de loonbelasting en voor de werknemersverzekeringen. Dit verschil houdt twee volledig gescheiden trajecten in stand op het gebied van de heffing, de inning, de uitvoering en de rechtspraak, terwijl de verschillen voor beide loonbegrippen relatief gering zijn. De Walvisvoorstellen zijn vooral gericht op bezuiniging bij de uitvoeringsinstanties van de sociale zekerheid, maar niet op de verlaging van de administratieve lasten voor de werkgever. Integendeel, het wetsvoorstel aansluitingswet Walvis leidt zelfs tot een verzwaring van circa 60 mln euro per jaar voor de werkgevers. De beste benadering om de administratieve lasten te verlichten, is de introductie van één loon- en premiebegrip aan de heffingskant, één heffende instantie en één eenduidig heffingssysteem. Daar hebben de slachtoffers, werkgevers en werknemers, immers het meest mee te maken. Kan de staatssecretaris meedelen of hij mogelijkheden ziet, het proces tot harmonisatie een verdere duw te geven in de voornoemde richting? Het is toch onverteerbaar dat in deze eeuw de burger nog moet worden afgescheept met een volstrekt ontoegankelijk loonstrookje, alleen omdat de politiek niet bij machte is om één eenvormig loonbegrip te formuleren.

De CDA-fractie hecht zeer aan de totstandkoming van een levensloopregeling. Zij betreurt het daarom dat in het kader van dit belastingplan geen opening is gevonden om een naadloze overgang mogelijk te maken van lijfrenteverzekeringen gefinancierd door spaarloon naar levensloopverzekeringen. De nu gekozen oplossing staat daar haaks op. Bestaande polissen zullen nu per 1 januari 2003 moeten worden aangepast aan de nieuwe bedragen en wellicht opnieuw per 1januari 2004, om ze eventueel te kunnen converteren in levenslooppolissen. De daarmee gepaard gaande kosten zijn, zeker gezien de relatief geringe hoogte van de polissen, prohibitief. Wij vrezen dat de hiermee gepaard gaande administratieve rompslomp en kosten straks veel Nederlanders er nog van zal weerhouden om een levensloopverzekering aan te gaan.

Het Nederlands Verbond van Verzekeraars heeft zich tot de Kamer gewend met een indrukwekkende lijst van uitvoeringsproblemen. Ook uit de wereld van de tussenpersonen bereiken ons zorgelijke berichten. Is de staatssecretaris bereid, op korte termijn in overleg te treden met de branche teneinde tot aanvaardbare oplossingen te komen in de uitvoeringssfeer?

De PvdA-fractie heeft gevraagd waarom er geen overgangsregeling is gecreëerd voor de bestaande basisaftrekposten. De staatssecretaris antwoordde daarop dat de afschaffing van de basisruimte geen gevolgen heeft voor de totale jaarruimte. Op zich is dat juist, maar uit een recent onderzoek blijkt dat 80% van de 1,3 miljoen mensen die lijfrentepremie aftrekken, een pensioengat heeft. Volgens de staatssecretaris zullen echter nog maar 700.000 mensen na het schrappen van de basisaftrek een aftrekpost blijven claimen. Dat zou betekenen dat er ruim 300.000 mensen zullen zijn die wel een pensioengat hebben, maar geen lijfrentepremie meer aftrekken. Kan de staatssecretaris deze conclusie onderschrijven? Zo niet, welke conclusie moeten wij dan trekken uit de cijfers die ik zojuist heb genoemd?

Er is reeds veel gezegd over de accijnsverhoging; ik sluit mij daarbij aan. In hoeverre is er nu sprake van een parallelle situatie, zoals wij die hebben gekend bij de pompstationexploitanten? Dit heeft destijds geleid tot aanvullend beleid in de vorm van inkomenssteun en wij hopen dat dit nu niet noodzakelijk is. Is het juist dat de laatste accijnsverhoging in 1994 van 3,4% een daling in het verbruik van 4% heeft laten zien, zodat er per saldo minder accijns binnenkwam dan voorheen?

De bedoeling van het amendement-Van Vroonhoven-Kok was dat de pensioenuitvoerders eerder opgave van de pensioenaangroei zouden kunnen doen, zodat de belastingplichtige ook eerder kan beoordelen of er nog ruimte is voor aftrek van de lijfrentepremie. Door deze oplossing wordt echter het verband tussen jaarruimte en pensioenaangroei in dat jaar losgelaten, hetgeen tot vreemde situaties aanleiding kan geven. Het Nederlands Verbond van Verzekeraars adviseert daarom, uit te gaan van één uniforme peildatum voor de berekening van de factor A aan het begin van het kalenderjaar óf om de terugwentelingstermijn structureel te verlengen tot één jaar. Gaarne vernemen wij de visie van de staatssecretaris.

In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer is een definitie naar binnengeslopen van het pensioentekort die naar mijn oordeel nadere nuancering behoeft. De definitie die wij daar lezen luidt: het verschil dat had kunnen worden opgebouwd als optimaal gebruik was gemaakt van de fiscale ruimte voor pensioenopbouw en anderzijds het feitelijk opgebouwde pensioen. De conclusie is dan dat door de inperking van het Witteveenkader het pensioentekort afneemt. Dit lijkt een beetje op een doelredenering. Is het niet eerder zo dat het pensioentekort moet worden gedefinieerd als "het verschil tussen het maatschappelijk als gewenst geoordeelde pensioen ter grootte van 70% van het laatste salaris enerzijds en het feitelijk opgebouwde pensioen anderzijds"? Uitgaande van die definitie zou het pensioentekort eerder groter worden als gevolg van de inperking van het Witteveenkader.

Ingevolge artikel 1.7b van de Wet IB 2001 wordt de betaling van een fee aan een tussenpersoon gelijkgesteld aan de betaling van provisie door de verzekeraar. Het effect van die bepaling is dat de verzekeraar geen zicht heeft op de werkelijke hoogte van de premie, hetgeen allerlei consequenties heeft met name voor de belastingplichtige. Is het mogelijk om een gelijke fiscale behandeling tussen fee en provisie te bereiken door de fee als kosten aan te merken, zonder de fiscale gevolgen van het contract te beïnvloeden?

Is het mogelijk, op basis op grond van artikel 2.17, lid 2, Wet IB 2001 de kapitaalverzekering geheel of gedeeltelijk toe te rekenen aan de echtgenoot of de partner, die op het aan hem toegerekende gedeelte dan zijn eigen vrijstelling kan toepassen?

Collega Ter Veld heeft al een vraag gesteld inzake het laten vervallen van artikel 27, lid 7, van de Wet op de loonbelasting. Dit wordt gedaan vanuit het perspectief van een verlichting van de administratieve lasten, maar wij zetten daar een vraagteken bij. Juist op dit punt is er een grote behoefte, zowel bij de belastingplichtigen als bij de uitvoerders, om zekerheid vooraf te hebben. Is de belastingdienst nu ook verplicht om een dergelijke verklaring af te geven indien daar specifiek om wordt verzocht?

Geheel in sfeer sluit ik af met de kerstpakketten. Door het wegvallen van de feestgeschenkenregeling in de loonbelasting kan een werkgever zijn werknemer niet langer tot een maximum van € 136 per jaar onbelast geschenken geven, bijvoorbeeld ter gelegenheid van Sint Nicolaas of Kerstmis. Wel kan de werkgever de loonbelasting voor zijn rekening nemen middels het regime van de eindheffing, mits het geschenk niet groter is dan € 23 per verstrekking of per geschenk, met een maximum van € 272 per jaar. Ook voor geschenken ter gelegenheid van werknemersjubilea of feestdagen geldt het probleem dat zij voor de toepassing van de eindheffing onder deze grenzen zijn gebracht. Ware het uit een oogpunt van administratievelastenverlichting en "kerstverlichting" niet te prefereren om het maximum per verstrekking te verhogen tot bijvoorbeeld 136 euro, maar met volledige handhaving van het maximum van 272 euro?

Voorzitter. Wij wachten de reactie van de staatssecretaris met belangstelling af.

De heer Rensema (VVD):

Voorzitter. In 1934 schreef Menno ter Braak zijn boek "Politicus zonder partij". De titel van dit boek zou ook van toepassing kunnen zijn op de staatssecretaris die nu achter de regeringstafel zit. Tenminste, dit begreep ik uit een artikel in de NRC van hedenavond. De heer Van Eijck is een vooraanstaand fiscalist en ondanks dat hij een politicus zonder partij is, wensen wij hem een goede politieke toekomst.

Voorzitter. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat bij de voortdurende ontwikkeling van het belastingrecht vooral gestreefd moet worden naar eenvoud en bestendigheid. Dat de eis van rechtvaardigheid daarbij steeds voorop moet staan, spreekt vanzelf. Over het gebrek aan eenvoud is altijd al geklaagd. Er zijn ook wel verbeteringen geweest, maar uiteindelijk was het resultaat vaak teleurstellend. De invulling van het eigen belastingbiljet is voor weinigen een genoegen en voor velen een hels karwei. Wij vragen om aandacht voor de kwaliteit van het fiscale wetgevingsproces. Goede wetgeving vergt tijd en bezinning. Het kan er thans op lijken dat er ieder jaar weer tal van voorstellen worden ingediend die nogal een ad-hockarakter hebben. Er wordt wel gezegd dat politici voornamelijk oog hebben voor de effecten op korte termijn, en dat is ook te begrijpen. Op het terrein van het belastingrecht zou echter toch meer dan tot nu toe gelet moeten worden op kwaliteit en bestendigheid.

Bij de belastingherziening 2001 zijn niet alle mogelijkheden om tot eenvoud te komen gebruikt. Er bestaat een terbeschikkingstellingsregeling, eerder de meesleepregeling genoemd, die naar onze mening niet past in het systeem. In feite is er daarbij sprake van de vermenging van twee systemen, wat tot grote ingewikkeldheden en tot oneigenlijk gebruik zal leiden. Dit moet dan weer door moeilijke antimisbruikregelingen worden tegengegaan. De opvatting dat er voor elke fiscale ongewenstheid wel een regeling gevonden kan worden, leidt trouwens ook niet tot eenvoud. Die eenvoud kan wel geworden worden door heldere uitgangspunten consequent uit te werken.

In Fiscaal Recht van 28 november heeft prof. dr. J.E.A.M. van Dijck geschreven dat hij het boxensysteem binnen de Wet Inkomstenbelasting 2001 overbodig en onjuist vindt. Het is naar zijn mening een niet goed doordachte, opportunistische inbreuk op het totaalinkomen. Wij vernemen hierover graag de opvatting van de staatssecretaris, maar wij zijn zo nodig bereid om de conclusies van de komende evaluatie af te wachten.

Van Dijck, die in wetenschappelijke kringen een zeer groot gezag heeft – hij wordt trouwens ook wel genoemd als adviseur van het CDA – heeft verder geen goed woord over voor de afschaffing van het bijzondere tarief voor de stakingswinst en speciaal voor de overlijdenswinst. Hij hekelt in schrille bewoordingen het dogmatisme dat hieraan ten grondslag moet liggen. Hij is van mening dat een tegemoetkoming voor de te zware belastingdruk niet thuishoort in de Invorderingswet 1990, maar in de heffingswet zelf. Hij heeft daarin natuurlijk volkomen gelijk. Als voor bepaalde situaties een fiscale verzachting moet worden opgenomen in de invorderingswet, dan is dat te zien als een erkenning van de stelling dat de heffingswet niet deugt, dat de belasting te hoog is.

Het standpunt van Van Dijck over het bijzondere tarief voor de stakingswinst of de overdrachtswinst sluit geheel aan bij de motie die in deze Kamer is aangenomen en die nog slechts in beperkte mate en voor een relatief kleine groep van belanghebbenden is uitgevoerd, en dat dan ook nog op onjuiste wijze, namelijk via de invorderingswet. De leden van de VVD-fractie zullen blijven eisen dat deze motie geheel naar haar strekking wordt uitgevoerd. Een bijzonder tarief ligt voor de hand, maar Van Dijck noemt ook andere oplossingen die even goed kunnen zijn, zoals een gedeeltelijke vrijstelling. Het gaat hierbij naar onze mening om een zo grote onrechtvaardigheid dat reparatie niet kan wachten op een officiële evaluatie van de wet. Wij hopen dat de staatssecretaris hiervoor begrip heeft.

Intussen willen wij wel waardering voor de staatssecretaris uitspreken nu hij blijkens een recent bericht maatregelen wil overwegen om de fiscale problematiek van de bedrijfsopvolging te regelen. Wij vragen hierbij met name om aandacht voor de land- en tuinbouwers, de winkeliers en de andere zelfstandige beroepsbeoefenaren en ondernemers. In dit verband wil onze fractie weten of de motie-Van der Vlies/Van Vroonhoven-Kok over de Agaathregeling, die in de Tweede Kamer is aangenomen, door de regering zal worden uitgevoerd. Immers, met het uitvoeren van deze motie wordt de discriminatie tussen de directe en de indirecte Agaathregeling weggenomen. Dit zou onze fractie redelijk vinden.

De heer Stevens heeft er al goede woorden over gesproken, waarbij wij ons aansluiten: er is iets mis met het fiscale investeringsklimaat in Nederland. Van verschillende kanten bereiken ons berichten die erop neerkomen dat buitenlandse ondernemers en investeerders Nederland mijden omdat de belastingdienst zou weigeren, duidelijkheid te verschaffen over de fiscale aanpak. Dit is ernstig. Vroeger had Nederland een bijzonder goede naam door toedoen van het "ruling-team" te Rotterdam. Nu wordt er wel gezegd dat dit team geheel verkrampt lijkt. Dat het team een andere naam gekregen heeft, is ook een veeg teken. Misschien had ook hierbij de regel "never change a winning team" moeten gelden. De staatssecretaris zal wellicht ontkennen dat er problemen zijn, maar waardoor is dan bij belanghebbenden de indruk van grote stroperigheid of zelfs onwelwillendheid ontstaan? Kan er inzicht worden verschaft in het aantal zaken dat per jaar aan het ruling-team wordt voorgelegd? In hoeveel procent van de gevallen wordt er een instemmende verklaring afgegeven? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van de verzoeken? Het lijkt duidelijkheid dat het team een grote macht heeft, omdat het hierbij veelal gaat om voorstellen waarover partijen om begrijpelijke redenen niet willen procederen. Macht vraagt om controle. Hoe is die controle hierbij georganiseerd? Waarom zou een onafhankelijk onderzoek moeten worden afgewezen, nu de kennelijk talrijke klachten afkomstig zijn van vooraanstaande belastingadviseurs?

Er is natuurlijk ook nog een politiek aspect van deze zaak. Wij hebben geregeld gepleit voor een goede, gezonde vorm van belastingconcurrentie, omdat die nuttig voor Nederland zou kunnen zijn. Het gaat om werk, werk en werk. Van de zijde van de PvdA is echter wel betoogd dat belastingconcurrentie schadelijk zou zijn, omdat die zou leiden tot te lage belastingtarieven. Wil de staatssecretaris, die bekend staat als een vooraanstaand fiscalist, zijn standpunt in deze kwestie uit de doeken doen? Het is intussen niet geheel en al uit te sluiten dat ook de politieke inzichten van de ambtsvoorganger van de staatssecretaris omtrent de nuttigheid dan wel schadelijkheid van de belastingconcurrentie een rol hebben gespeeld bij de hervorming van het ruling-team. Een herwaardering van de situatie is daarom nu geboden. In dit verband kan ook gewezen worden op een artikel van prof. R.J. de Vries van donderdag jl. in het Weekblad voor Fiscaal Recht, waarin wordt gesteld dat de belastingdienst niet aan fiscale grensverkenning mag doen. De auteur lijkt er van overtuigd dat het wel gebeurt.

Een ander punt van ongenoegen is nog steeds het bestaan en de invloed van de "kennisgroepen". De volgende situatie is misschien niet ongewoon. Een burger kan de indruk krijgen dat hij op een plezierige manier door de belastinginspecteur wordt ontvangen en dat hij zijn standpunt overtuigend kan verdedigen. Aan het einde van het gesprek lijkt de inspecteur het wel ongeveer met de burger eens, maar hij zegt dat hij natuurlijk nog wel even naar zijn kennisgroep moet om het af te stemmen. Vervolgens gebeurt er lange tijd niets. Kennelijk was het oordeel van de kennisgroep afwijzend. Het is ook door anderen opgemerkt: deze situatie is niet helemaal gelukkig. Voor de burger is dit frustrerend, want hij heeft geen toegang tot de kennisgroep. Wij hebben er steeds voor gepleit dat de inspecteur – die goed is opgeleid en gesteund wordt door een esprit de corps – een beslissing mag en moet nemen. Versnipperde besluitvorming is ongewenst. Dat was mede de reden dat wij al jaren geleden in dit huis de "boete-inspecteur" hebben tegengehouden, de boete-inspecteur als een afzonderlijk bestuursorgaan. Wij wilden dat de burger rechtstreeks zijn zaken zou kunnen regelen met één man of één vrouw, de belastinginspecteur. Die belastinginspecteur moet dan ook bevoegd zijn om een beslissing te nemen, want dan kunnen er zaken gedaan worden.

De vraag is ook in hoeveel procent van de gevallen de individuele inspecteur afwijkt van het advies van de kennisgroep. Ik heb het vermoeden dat dit slechts in heel geringe mate het geval is. Als dat zo is, dan wordt de ongerustheid in feite alleen nog maar groter. Immers, dan wordt in de kennisgroep de beslissing genomen en de burger heeft dan te maken met een persoon die alleen maar de boodschap mag overbrengen, en niet met een man waarmee hij ten volle kan onderhandelen.

Door de wijziging van artikel 3.127 Wet Inkomstenbelasting 2001 dient voortaan bij het bepalen van de ruimte voor lijfrentepremieaftrek rekening gehouden te worden met de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar. Voor het overige moet worden uitgegaan van het inkomen van het aangiftejaar. Dit geeft een discrepantie. Bijvoorbeeld voor werknemers die een eigen bedrijf beginnen, kan dit een probleem vormen in het eerste jaar waarin zij de onderneming drijven. Kan de staatssecretaris aangeven of deze discrepantie gewenst is? Zo ja, dan betekent dit – doordat geen overgangsbepaling is opgenomen – dat tweemaal met de pensioenaangroei over 2002 rekening moet worden gehouden: éénmaal bij de berekening van de ruimte voor lijfrentepremieaftrek voor 2002 en éénmaal in 2003. Dit kan, zoals gezegd, nadelig zijn voor de belastingplichtigen. Is de staatssecretaris bereid in de uitvoeringssfeer maatregelen te treffen die aan deze bezwaren tegemoetkomen?

Er kan enig begrip bestaan voor de slijters die zeggen dat de verhoging van de accijns op gedistilleerde dranken met 18% als een dief in de nacht gekomen is. Zij hebben de verdediging van hun belangen niet kunnen organiseren zoals anderen dat wel hebben kunnen doen. Is er een goede reden om de alcohol in gedistilleerde dranken zoveel zwaarder te treffen dan de alcohol in wijn en bier? De verhouding is, naar ik meen, als 3,5 staat tot 1. Dat is een groot verschil en daar zou een reden voor moeten zijn. Berust dat op wetenschappelijk onderzoek? Zit daar een filosofie achter? Wij zouden daar graag iets over vernemen. Wij hebben de indruk dat het gebruik verschuift in de richting van wijn en bier. Waarom moet dan juist het gedistilleerd zo heel zwaar belast worden? Het wegvloeien van de accijns in de grensgebieden met Duitsland en in mindere mate in die met België is op zijn minst een ongunstige factor. Wij vernemen gaarne het oordeel van de regering over het een en ander.

Het zogenaamde "Witteveenkader" voor de pensioenen is nog slechts enkele jaren van kracht en nu wordt alweer een forse inperking voorgesteld. Toen was het een verruiming en nu dus weer een inperking, zij het met enige opschorting. Dit lijkt in strijd met de bestendigheid die in het fiscale recht behoort te worden nagestreefd, nu niet gezegd kan worden dat om redenen van rechtvaardigheid of doelmatigheid de inperking geboden is. De pensioenfondsen stellen dat de inperking zal leiden tot zeer hoge uitvoeringskosten. Is dit juist? Wat is overigens het oordeel van de regering over de verbazing en de ontstemming die bij de pensioenfondsen is ontstaan?

Voorzitter. Met betrekking tot de opmerkingen van de heer Schuyer merk ik op dat de VVD zal blijven streven naar belastingverlaging, maar dit moet natuurlijk wel mogelijk zijn, ook in verband met de budgettaire aspecten die daar altijd aan zitten. Overigens konden wij instemmen met het opruimen van tal van regelingen waar wij nooit zo gelukkig mee waren. Men spreekt dan wel over de belastingwet die als een kerstboom is voor alle mogelijke gevallen. Wij willen dat er op een simpele, eenvoudige maar rechtvaardige wijze belasting wordt geheven en dat de zaak niet moet worden opgesierd met allerlei franje. Die franje mag er inderdaad af. Wij zijn het graag met de heer Schuyer eens dat op lange termijn gestreefd zou moeten worden naar een vlaktax.

Wat betreft de opmerkingen van de heer Stevens wil ik graag opmerken dat ik het van harte eens ben met zijn pleidooi voor een harmonisatie van het loonbegrip. Dat zou inderdaad buitengewoon belangrijk zijn. De harmonisatie van het loonbegrip voor de belasting en de sociale verzekeringen is dringend gewenst. Ik vind dat hij overtuigend gesteld heeft dat daar nu aandacht aan gegeven moet worden.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De regering zal morgen bij de aanvang van de vergadering antwoorden.

De vergadering wordt van 21.35 uur tot 21.45 uur geschorst.

Naar boven