Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel:

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven (27159).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Ik begin met het strafmaximum. De wet voorziet in een vier jaar strafmaximum bij opzet witwassen en zes jaar bij gewoontehandeling. Wij hebben vanmiddag het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding onder druk van de minister, met veel verve door hem verdedigd, van instemming voorzien. In dat kaderbesluit is voorzien in een minimale maximumstraf van acht jaar. In de nadere memorie van antwoord heeft de minister nog weer eens verdedigd dat het maximaal vier jaar moet zijn. Geeft het kaderbesluit geen aanleiding tot wetswijziging straks, als het besluit ook daadwerkelijk is genomen?

Wat moeten wij ons voorstellen in de situatie dat een bank een lening verstrekt terwijl men zekerheid heeft in de vorm van een vuistpandrecht op toonderbiljetten? Later blijkt dat die toonderbiljetten met zwart geld zijn aangeschaft. Als men de vergelijking met het plezierjacht doortrekt naar dit voorbeeld, dan zou dat betekenen dat de bank automatisch van het begin af aan een strafbaar feit pleegt. Ik ben geneigd om te zeggen dat dit niet voor de hand ligt. Dan moet het consequenties hebben voor het voorbeeld van het plezierjacht.

Minister Korthals:

Voorzitter. Is het strafmaximum van vier jaar niet te laag voor het delict dat georganiseerde criminaliteit bevordert en flinke schade kan toebrengen aan het financiële bestel, zeker als het wordt afgezet tegen dat van heling? Bepalend voor de strafmaat van een delict is de ernst van het feit. Deze wordt tot uitdrukking gebracht in de bestanddelen van de delictomschrijving. Omdat deze bestanddelen bij witwassen en heling zo sterk overeenkomen, kan daarin geen rechtvaardiging worden gevonden voor een hogere strafpositie voor witwassen ten opzichte van heling. Een nadere beschouwing ten aanzien van het verschil in de primair te beschermen rechtsgoederen van beide bepalingen dient mijns inziens niet tot een andere conclusie te leiden. De achtergrond van heling is met name het tegengaan van profijttrekkende gedragingen teneinde te voorkomen dat anderen misdrijven blijven plegen. Bij het witwassen gaat het in het bijzonder om de bescherming van de integriteit van het financiële en economische verkeer. De ernst van de inbreuk op deze rechtsgoederen wordt met de strafmaxima voor beide delicten voldoende tot uitdrukking gebracht. Ik wil erop wijzen dat ook andere factoren een rol hebben gespeeld om te komen tot het gehanteerde strafmaximum, namelijk het faciliterende karakter van witwassen ten opzichte van het soms met een hoger strafmaximum bedreigde gronddelict, de redelijke verhouding van de gekozen strafposities tot die in de ons omringende landen en de redelijke verhouding van het strafmaximum tot andere vermogensdelicten, zoals diefstal en verduistering. Ik wijs er nog op dat zich in de praktijk regelmatig de samenloop zal voordoen met andere strafbare feiten, zoals diefstal of deelneming aan een criminele organisatie. In die gevallen vindt er cumulatie van straffen plaats, zodat de feitelijke straftoemeting in de praktijk toch al hoger zal zijn.

De heer Van de Beeten (CDA):

Deze argumenten komen mij bekend voor. Het gaat mij erom dat wij vanmiddag een kaderbesluit van instemming hebben voorzien waarin een minimale maximumstraf van acht jaar op witwassen staat. Dit betekent dan toch dat deze wet al aangepast zal moeten worden nog voordat ze in het Staatsblad staat, op grond van het feit dat wij op 6 of op 7 december dat kaderbesluit uit Brussel van u meekrijgen.

Minister Korthals:

Dan moeten wij eerst even bekijken wat er precies uit de bus zal komen. Volgens mij zal er in het kaderbesluit een minimale maximumstraf van vier jaar komen te staan. De grote deskundige boven zit mij nu toe te juichen ...

De heer Van de Beeten (CDA):

Als dit zo is, hebben wij vandaag op basis van een verkeerde tekst instemming gegeven, want in de tekst die ik gezien heb, was er nog sprake van acht jaar.

Minister Korthals:

Ik heb de tekst die u bedoelt, nu niet precies voor ogen, maar voorzover mij bekend is, gaat het inderdaad om vier jaar.

Voorzitter. De reikwijdte van de strafbepaling "voorhanden hebben". Wordt een koper of iemand die iets te goeder trouw verkrijgt, niet ten onrechte onder de werking van de strafbepaling gebracht nu er geen beperkende bepalingen zoals "uit winstbejag" aan het voorhanden hebben zijn verbonden? Voor de strafbaarheid van het voorhanden hebben van een voorwerp is vereist dat de betrokkene op een gegeven moment weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat het afkomstig is van enig misdrijf. Dit moment kan zich bijvoorbeeld ten tijde van een koopovereenkomst voordoen, maar uiteraard ook later. Dit betekent niet dat de betrokkene vanaf het moment waarop hij een en ander te weten komt, meteen de klos is. Hij heeft enig respijt om politie en justitie in te schakelen. Laat hij dit echter na en laat hij de verboden situatie voortduren, dan maakt hij zich schuldig aan het strafbare feit witwassen. In dat geval doen de motieven van de verdachte voor het laten voortduren van de situatie in beginsel niet meer terzake. In het voorhanden hebben van een voorwerp waarvan men weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat het afkomstig is van enig misdrijf, ligt het laakbare besloten, ongeacht of hieraan geldelijke motieven in de zin van winstbejag ten grondslag liggen of dat men alleen behulpzaam wil zijn bij het verhullen of verbergen van de werkelijke herkomst van het voorwerp.

Nu komt de heer Van de Beeten op een casuspositie; het probleem is dat je steeds meer casusposities kunt bedenken waarbij het onzeker is of ze eronder vallen. Ik vind dan ook dat ik niet in casuïstiek moet treden. Ik wil mij beperken tot een algemeen verhaal, want als ik deze casus oplos met behulp van het compendium van Stein, dat ik indertijd goed heb bestudeerd, dan komt er ongetwijfeld in tweede termijn een volgende casus en uiteindelijk zal ik dan mevrouw Broekers moeten vragen, mij behulpzaam te zijn.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Het voorbeeld van het plezierjacht was niet van mij afkomstig, maar van de minister. Hij heeft het in de stukken opgevoerd, dus als ik daar een ander voorbeeld naast leg om voor de praktijk duidelijkheid te verkrijgen, dan spijt het mij dat dit hem deze keer niet goed uitkomt. En wat Stein betreft: als hij het compendium zelf nog bewerkt had, zou hij ongetwijfeld met het klaar maken van de drukproeven gewacht hebben tot hij de Handelingen van deze Kamer had kunnen bestuderen.

Minister Korthals:

Dit laatste moet ik toegeven, voorzitter. Maar het voorbeeld dat ik gegeven heb door mij op glad ijs te begeven, hoeft niet per se nagevolgd te worden. Ik zal mij er in ieder geval in mijn toekomstige rol op bezinnen, mij niet meer in dergelijke casuïstiek te begeven. Ik zie ook het schaamrood op de kaken van de ambtenaren verschijnen ...

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Dames en heren.

  • Aan het eind van dit debat gekomen,

  • terwijl Kamer en regering al een tijdje dromen

  • van Sint en Piet en marsepein,

  • laat deze lange vergadering nu dan ook maar gesloten zijn.

Sluiting 23.15 uur

Naar boven