Aan de orde is de interpellatie-Van de Beeten c.s, gericht tot de minister van Justitie over de Uitvoering van de motie-Van de Beeten c.s. (26023, nr. 16c).

Tot het houden van deze interpellatie is verlof verleend in de vergadering van 11 september 2001.

(De vragen zijn opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. In december van het vorige jaar hebben wij hier het zeer belangrijke wetsvoorstel Strafrechtelijke opvang verslaafden behandeld. De fractie van het CDA kon op zichzelf van harte met dat wetsvoorstel instemmen, maar zij was van mening dat op twee belangrijke punten verbeteringen in de wet zouden moeten worden aangebracht en dat met de invoering van de wet niet op het aanbrengen van die verbeteringen zou hoeven te worden gewacht. De verbeteringen hadden in de eerste plaats betrekking op het niet-onbelangrijke punt dat in de visie van de CDA-fractie en in, zoals later is gebleken, de visie van grote delen van deze Kamer de wet met betrekking tot de toegang van de veroordeelde tot de rechter niet in overeenstemming was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Verder vonden wij het bezwaarlijk dat de rechter die zou worden geconfronteerd met het verzoek van de veroordeelde om de maatregel te beëindigen, slechts de keus zou hebben tussen verlenging van de maatregel en het vrijlaten van de veroordeelde. Deze twee punten waren aanleiding een motie in te dienen. Deze motie werd breed gesteund. Weliswaar werd zij niet door de fractie van de VVD gesteund, maar ik heb begrepen dat zij er niet zozeer tegen was, maar dat zij er geen behoefte aan had. Misschien kan die fractie zich met de intentie van de motie verenigen. De regering heeft laten blijken het oordeel van de Kamer van enige wijsheid te achten, want zij heeft direct aangekondigd om, indien de motie zou worden aangenomen, haar te zullen uitvoeren.

Gelet op het feit dat de motie betrekking heeft op het belangrijke punt van overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hadden de indieners ervan de verwachting dat er spoedig uitvoering aan zou worden gegeven. Doordat dat niet gebeurde, is op een gegeven moment geïnformeerd naar de stand van zaken. Uit de antwoorden op de vragen bleek dat de minister van Justitie kennelijk nog niet van plan was om de motie op korte termijn uit te voeren. Hij verbond daarentegen aan zijn voornemen tot uitvoering van de motie het doen van een evaluatie. Dat heeft aanleiding gegeven tot het formuleren van interpellatievragen, want het antwoord liet ook de ruimte dat de minister wellicht niet tot het indienen van een wijzigingsvoorstel zou overgaan. Hierover gaat de eerste interpellatievraag. Betekent de zin die luidt "Dit houdt in dat in het voorjaar van 2002 definitief beslist wordt over de concrete wijze waarop aan de motie uitvoering kan worden gegeven" dat de evaluatie tot de conclusie kan leiden dat geen uitvoering aan de motie wordt gegeven?

Zoals gezegd steunt de minister met zijn antwoord nogal sterk op het idee van de evaluatie. De indieners van de motie en de aanvragers van de interpellatie hebben de minister de vraag voorgelegd of er volgens de minister een relatie is tussen de evaluatie en de uitvoering van de motie en wat zou nopen tot het aanhouden van de uitvoering tot de evaluatie is uitgevoerd. Ik merk hierbij op dat het niet gaat om de vraag of de strafrechtelijke opvang verslaafden effectief is in die zin dat zij zou bijdragen aan het terugdringen van de overlast in allerlei buurten in grote steden respectievelijk dat zij zou bijdragen aan het bereiken van de andere doelstelling van de wet, namelijk verslaafden helpen weer een normaal levenspatroon te krijgen en ze van hun verslaving bevrijden. Nee, daar gaat het in de motie niet om. Ik neem aan dat het daarom wel gaat bij de evaluatie. Hier gaat het om het in overeenstemming brengen van deze wet met het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens, met name het Winterwerparrest van het Europese Hof.

In de tweede plaats wil ik erop wijzen dat in het debat in deze Kamer door de minister is gezegd: ik wil dit wel bekijken in het kader van de monitor. Daarvan heeft deze Kamer juist door middel van een motie laten blijken daarop niet te willen wachten. Door de motie aan te nemen heeft zij aangeven: minister, ongeacht die monitor zien wij graag dat de wet op dit punt wordt verbeterd. Daarom hadden wij behoefte aan deze interpellatie en wilden wij de minister deze vragen stellen.

Minister Korthals:

Voorzitter. De heer Van de Beeten memoreerde het terecht: het wetsvoorstel Strafrechtelijke opvang verslaafden is op 19 december 2000 door de Eerste Kamer aangenomen, voorafgegaan door een uitgebreide behandeling. Zo uitgebreid dat er zelfs een derde termijn voor nodig was, plus een motie van de heer Van de Beeten, allemaal om de Kamer van de noodzaak van deze wet te overtuigen. De motie ziet op verbetering van de rechtspositie van tot de maatregel SOV veroordeelden door extra tussentijdse toetsingen door de rechter mogelijk te maken. Het wetsvoorstel kende reeds de mogelijkheid van één tussentijdse toetsing.

Bij het indienen van de motie moest ik helaas verstek laten gaan, maar staatssecretaris Cohen heeft indertijd geheel in mijn geest toegezegd dat de regering de motie zal uitvoeren, en dat zal ook gebeuren. Laat daar geen misverstand over bestaan. Dat betekent ook dat als de evaluatie om enigerlei reden aanleiding tot twijfel geeft, het wetsvoorstel niettemin zal worden ingediend.

Over het tempo echter waarin op deze punten een wetswijziging dient te worden voorbereid geeft de motie geen uitsluitsel. Daarom heb ik de vrijheid genomen de motie te interpreteren op de wijze die mij het meest verstandig lijkt binnen het raam van de praktische werking van de wet. Dat houdt in dat ik eerst enige ervaring wil opdoen met de implementatie van de wet alvorens deze aan te passen.

De reden voor deze temporisering is de volgende. Ik verwacht dat extra tussentijdse toetsingen onnodige onrust in de SOV-voorzieningen teweeg zullen brengen, omdat dit door de deelnemers zal worden gezien als een extra escape. De SOV-doelgroep is gebaat bij rust, veiligheid en stabiliteit om te kunnen komen tot bezinning op hun leven en uiteindelijk tot resocialisatie. De SOV beoogt namelijk rust te brengen in het leven van mensen wier leven tot nu toe gekenmerkt wordt door chaos en onrust. Het is ingesleten gedrag om iedere escapemogelijkheid te benutten. Ook het drangexperiment te Rotterdam heeft ons geleerd dat deze mensen zodra ze ergens de mogelijkheid zien om weg te lopen, dit ook bij de geringste tegenslag doen. Juist daarom is de dwangvoorziening in het leven geroepen.

Illustratief is dat er door de deelnemers zelf om wordt gevraagd. In Amsterdam bijvoorbeeld komen mensen tijdens het voorarrest tot bezinning en vragen zelf om de SOV-maatregel, omdat zij heel goed weten dat zij niet in staat zijn om zelf de discipline op te brengen om hun leven een andere wending te geven. Zij weten van zichzelf dat zij externe dwang nodig hebben om het doel, een nieuwe start maken, te bereiken. Het uitbreiden van ontsnappings mogelijkheden brengt onrust en leidt af, waardoor de effectiviteit van de maatregel teniet wordt gedaan.

De implementatie van de Wet SOV wordt wetenschappelijk geëvalueerd. Het onderzoek is uitbesteed aan een extern bureau en zal de hele looptijd van het experiment, dus zes jaar lang, beslaan. Na drie jaar ligt er een serieuze tussenevaluatie, waarmee ik bij de Kamer zal terugkomen. Deze tussenevaluatie heeft primair het karakter van een procesevaluatie. Pas na zes jaar zullen de effecten definitief gemeten zijn. Aanpassing van de wet in de zin van de motie-Van de Beeten zou ik bij voorkeur na ommekomst van de procesevaluatie ter hand willen nemen, dus na drie jaar. Ik begrijp echter dat dat erg veel geduld van de Kamer zou vergen. Daarom lijkt het mij het beste om de eerste resultaten van de procesevaluatie af te wachten. Een eerste tussenrapportage van de procesevaluatie is voorzien na een jaar vanaf de start van de SOV-voorziening in Rotterdam, dat wil zeggen per 1 april 2002. Onlangs is de voorziening in Utrecht gestart die per 1 oktober a.s. operationeel zal worden. In juli is de voorziening in Amsterdam van start gegaan. Uit de evaluatie zal onder meer blijken hoe vaak dit gebeurt. Met de ervaringen zal ik rond 1 april 2002 definitief beslissen over de concrete wijze waarop de motie in uitvoering kan worden genomen. Ik zal dan een conceptwetswijziging formuleren. Vervolgens komt dit in roulatie. Dat leidt concreet tot de verwachting dat het wetsvoorstel eind volgend jaar naar de Kamer wordt gestuurd.

Wat betreft de relatie tussen de evaluatie en de motie wijs ik op het volgende. Als de evaluatie gereed is, dan kunnen wij zien hoeveel behoefte aan een en ander bestaat. Momenteel zegt de rechter als hij de SOV-maatregel oplegt dat hij na een halfjaar op de hoogte wil worden gesteld van de resultaten. Dat wil zeggen dat wij met het oog op het wetsvoorstel onder andere moeten vaststellen binnen hoeveel tijd er wederom een beroep op de rechter kan worden gedaan, na een eerste beroep door degene die de maatregel heeft opgelegd gekregen. Daarmee wordt voorkomen – de heer Van de Beeten had dat in het debat vorig jaar ook niet voor ogen – dat binnen een bepaalde periode de mogelijkheid bestaat dat iemand telkens weer een beroep bij de rechter kan instellen. Dat is de reden dat ik ervoor heb gekozen na de eerste procesevaluatie per 1 april 2002 door te gaan. Dat betekent dat het wetsvoorstel eind volgend jaar naar de Kamer wordt gestuurd. Dat heeft dan een heel gefundeerde basis. Daarmee wordt het gemakkelijker de Tweede Kamer van de noodzaak van dit wetsvoorstel te overtuigen.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Het is plezierig te vernemen dat de heer Cohen in de geest van de minister heeft gesproken toen hij in deze Kamer zei dat hij de motie, als die zou worden aangenomen, zou uitvoeren. Ik had ook niet anders verwacht, want het kabinet spreekt tenslotte met één stem. Minder plezierig vind ik de reactie van de minister als het gaat om het tempo. Ik heb in eerste termijn al opgemerkt dat de minister vorig jaar december heeft aangegeven dat hij een en ander nog eens zou bekijken in het kader van de monitor. Toen heeft de Kamer door middel van de motie laten blijken dat zij daar niet op wilde wachten.

De minister zegt voorts dat datgene wat in de motie wordt gevraagd in feite een uitbreiding van de ontsnappingsmogelijkheden is. Ik vind die woordkeus minder gelukkig, juist vanwege het laatste punt dat de minister aanroerde. Ik denk dat dit wordt onderschreven door de andere woordvoerders die de motie destijds hebben ondersteund. Wij hebben helemaal niet gevraagd om extra ontsnappingsmogelijkheden. Wij hebben gevraagd om een geregelde toegang tot de rechter, met inachtneming van een wachttijd. Die wachttijd zou moeten zijn gerelateerd, net als bij de strafrechtelijke maatregel van een psychiatrische opname, aan het belang van de uitvoering van de maatregel. Ik heb er in het debat van vorig jaar op gewezen dat fase 1 van de strafrechtelijke opvang verslaafden ongeveer negen maanden duurt. Ik kan mij heel goed voorstellen dat dan ook een wachttijd van tussen de acht en de negen maanden in aanmerking wordt genomen. Dat kan de regering ook voorstellen.

Ik zie geen relatie met de evaluatie, want de uitspraken van rechters op dit punt kunnen geen vervanging zijn van een wettelijk recht van een veroordeelde. De periode van zes maanden die de rechters opleggen, is voorts kennelijk niet gerelateerd aan fase 1 van de strafrechtelijke opvang verslaafden. Het lijkt mij goed dat de wetgever tegen de rechter zegt dat deze zich de eerste acht of negen maanden nog niet moet bemoeien met het al of niet beëindigen van de maatregel, want daarmee worden door de rechter ontsnappingsmogelijkheden geschapen. De redering van de minister op dit punt is dus niet consistent. Ik dring er uitdrukkelijk bij hem op aan op korte termijn te komen met een wijzigingsvoorstel. Wij zijn het inhoudelijk niet oneens over het beleid. Het gaat om de vraag of deze wet beantwoordt aan de regels die het Europees Hof voor de rechten van de mens stelt, op grond van het Europees Verdrag en het Winterwerparrest. Deze Kamer is er tot dusverre van overtuigd dat dit niet het geval is. Dat heeft niets met de evaluatie te maken.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kan mij grotendeels aansluiten bij de interpellatievragen en de reactie van de heer Van de Beeten, al veroorloof ik mij de opmerking dat deze interpellatie niet nodig was geweest als de CDA-fractie indertijd wat slimmer gebruik had gemaakt van de bevoegdheden van deze Kamer en dan met name de bevoegdheid om een veto uit te spreken over een niet-welgevallig wetsvoorstel. Als de CDA-fractie minder onvoorwaardelijk haar steun had gegeven aan dit wetsvoorstel, hadden wij vandaag niet met deze minister bijeen hoeven te komen.

De beantwoording van de schriftelijke vragen verbaasde mij al enigszins, maar de beantwoording zojuist van de minister verbaast mij zo mogelijk nog meer. Hij heeft kennelijk ook inhoudelijke bezwaren tegen uitvoering van de motie, want naar zijn mening moet SOV-gedetineerden geen ontsnappingsmogelijkheden geboden worden. Een grote Kamermeerderheid wilde juist wel dat men na de eerste veroordeling nog een keer naar de rechter kan stappen, al dan niet na een overzichtelijke wachttijd. Kennelijk wil de minister nu de eerste ervaringen met de SOV afwachten om de wachttijd te kunnen bepalen. Volgens mij kunnen wij dat nu al doen. Ik sluit mij graag aan bij de suggesties die daarvoor zijn gedaan.

Met de heer Van de Beeten neem ik geen genoegen met de beantwoording door de minister van de interpellatievragen. Ook ik dring aan op een spoedige indiening van dit wetsvoorstel. Ik laat daarbij in het midden dat er in het door de minister geschetste tijdpad Kamerverkiezingen gehouden zullen worden. De minister zal op een gegeven moment een demissionaire status verkrijgen. Het is de vraag of hij daarna weer missionair zal worden. Hij regeert dus in feite over zijn eigen termijn heen.

Ten slotte nog de volgende vraag. Was het niet aardig geweest als de minister ons bijvoorbeeld in januari van dit jaar had laten weten dat hij geheel niet van plan was om op een redelijke, te verwachten termijn uitvoering te geven aan de motie, waarvan zijn staatssecretaris op dat moment ruiterlijk en hoffelijk had gezegd dat de regering er geen enkel bezwaar tegen had?

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie betuig ik graag instemming met hetgeen de heer Van de Beeten met name in eerste termijn naar voren heeft gebracht. De minister heeft in zijn reactie zijn standpunt, dat reeds in de beantwoording van de vragen naar voren is gekomen, en de toelichting daarop herhaald.

Deze gang van zaken doet de wat algemenere vraag rijzen over toezeggingen van de kant van het kabinet, namelijk of het usance is dat toezeggingen vanwege het departement in deze Kamer tout court gedaan, worden gedaan onder de tweevoudige clausulering van voorwaardelijkheid en tijdsbepaling, zonder dat dit expliciet in deze Kamer wordt gemeld. Ik had mij voor kunnen stellen dat de staatssecretaris destijds een nadrukkelijk voorbehoud had gemaakt. Dat is bij mijn weten, ook na de Handelingen erop nagelezen te hebben, niet gebeurd. Is dit nu wel de meest correcte gang van zaken?

De heer Rosenthal (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie had destijds geen behoefte aan de motie-Van de Beeten en heeft op zich geen behoefte aan een interpellatie over dit onderwerp. Voor de VVD-fractie geldt wat destijds gold: wij vonden en vinden dat de rechtspositie van SOV'ers op zichzelf voldoende gegarandeerd was en is. Wij waren tevreden met de opmerking van de minister destijds omtrent monitoring van de SOV. Wij constateren dat het traject SOV op bepaalde plekken is gestart, bijvoorbeeld in Amsterdam, met zegge en schrijve zeven deelnemers. Alles bij elkaar is er geen reden om materieel mee te gaan met de lijn die destijds na een interpellatie in de motie-Van de Beeten werd voorgelegd.

Wanneer dit soort instrumenten van de Eerste Kamer in beeld komen, sla ik Van der Pot/Donner erop na, waarin staat geschreven dat het in ons politiek leven een goede gewoonte is dat een verzoek om te interpelleren wordt verleend. Er staat fijntjes bij: "ook wanneer er eigenlijk geen behoefte aan bestaat".

Ik heb het nog eens nagetrokken. Interpellaties in de Eerste Kamer zijn een zeldzaamheid. Sinds 1945 zijn er in totaal ongeveer 20 geweest. Ik blijf erbij dat het interpellatie-instrument voor dit onderwerp disproportioneel is. Ik voeg eraan toe dat daarbij door mijn fractie wordt verdisconteerd dat de Eerste Kamer nu eenmaal geen regeling heeft om mondelinge vragen aan ministers te stellen. Wij denken echter dat er ook andere mogelijkheden waren om het onderwerp van heden onder de aandacht te brengen.

Minister Korthals:

Voorzitter. Laat ik om te beginnen mevrouw De Wolff antwoorden dat het niet gaat om de vraag of de motie wordt uitgevoerd. Dat zal gebeuren. Voor een goede uitvoering van de motie is het naar mijn oordeel zinvol om bij de vormgeving van het wetsvoorstel te profiteren van de eerste ervaringen met de SOV.

De heer Van de Beeten heeft een heel directe relatie gelegd tussen de motie en het EVRM-verdrag, maar ik wijs erop dat die niet is opgenomen in de overwegingen. Ik moet zeggen dat de wet inzake de SOV, met inbegrip van artikel 38s Strafrecht, in overeenstemming met het EVRM geacht moet worden te zijn. Dat betekent dat aan het EVRM geen argument ontleend kan worden om terstond aanvullende wetgeving in procedure te brengen. Om die reden heb ik gezegd dat wij eerst moeten kijken of het in de praktijk goed kan werken en op welke leest deze moet worden geschoeid.

De heer Van de Beeten (CDA):

Dat kan ik niet helemaal volgen. Ik neem aan dat het enkele feit dat in de overwegingen niet wordt gerefereerd aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, niet met zich brengt dat datgene wat hier is verhandeld, niet meer relevant is. De omstandigheid dat in de Nederlandse strafwetgeving is vastgelegd dat deze niet in strijd mag zijn met verdragen, is geen argument om te constateren dat een concrete wet dat niet kan zijn.

Minister Korthals:

Wij hebben in dat debat gesproken over het EVRM-verdrag. Daarbij heeft het kabinet gezegd dat het niet zag dat het daarmee in strijd was. Dat is vervolgens ook niet in de motie opgenomen. Als dat werkelijk de grond was om tot die motie te komen, was te verwachten dat die overweging zou zijn gebruikt, quod non.

Het woord "ontsnappingsmogelijkheid" is gebruikt, omdat het zo wordt beschouwd door de betrokkenen, zeg ik tot de heer Van de Beeten.

Mevrouw De Wolff heeft veel vertrouwen in mij uitgesproken, in die zin dat zij zich zorgen maakt dat ik aan het eind van het jaar wellicht geen minister van Justitie meer ben, wat beschouwd moet worden als een redelijke mogelijkheid. Alleen al om die reden zou zij graag zien dat ik een wetsvoorstel indien.

Mijn standpunt is duidelijk. Ik heb daar op zichzelf niet erg veel behoefte aan. Ik heb bij monde van staatssecretaris Cohen, die toentertijd nog geheel in mijn geest sprak, gezegd dat ik de motie zou uitvoeren. Waarom hebben wij niet onmiddellijk gereageerd? Om de doodeenvoudige reden dat er in de motie geen termijn is genoemd. Het was de bedoeling om bij de begroting een passage te wijden aan wat wij zouden doen met de motie. Daar kwam de vraagstelling van de heer Van de Beeten c.s. echter tussen.

Het is vandaag een bijzondere dag. Dat is dan ook de reden dat ik over dit punt de messen niet wil trekken. Er komt een wetsvoorstel. Ik had zelf gedacht om daarmee te komen op 1 april volgend jaar, na de evaluatie. Ik zeg echter toe dat het wetsvoorstel onmiddellijk in gang zal worden gezet. Ik vind het niet de moeite waard om er langer over te spreken. Bij het wetsvoorstel wordt een wachttijd van acht á negen maanden in acht genomen. In de praktijk blijkt overigens dat men er niet of nauwelijks gebruik van zal kunnen maken. Ik heb de Kamer erop geattendeerd dat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer moet worden verdedigd en aangenomen. Ik acht de kans op aanvaarding groter wanneer wij het wetsvoorstel zouden baseren op een zekere evaluatie. Het wetsvoorstel zal echter zo spoedig mogelijk worden ingediend.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 14.10 uur tot 15.00 uur geschorst.

De voorzitter:

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gevraagd het woord te mogen voeren. Ik stel de Kamer voor, haar daartoe in de gelegenheid te stellen. Zoals gebruikelijk in deze Kamer zijn de leden van de Tweede Kamer als zij hier het woord willen voeren in verband met een door hen genomen initiatief, gezeten achter de regeringstafel. Het is mij dan ook een genoegen, de voorzitter van de Tweede Kamer vandaag achter die tafel welkom te heten in ons midden.

Voorts heeft de griffier, de heer Baljé, gevraagd het woord te mogen voeren. Ik stel de Kamer voor, hem daartoe in de gelegenheid te stellen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Op zijn verzoek geef ik eerst het woord aan de eerste ondervoorzitter, de heer Boorsma.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Om te beginnen merk ik op dat ik het een voorrecht acht u te mogen toespreken op deze dag. Over de inhoud van mijn rede heb ik uiteraard geen overleg gevoerd met de leden, maar ik hoop dat zij zich kunnen vinden in mijn loftuitingen en typeringen. Ik heb wel overleg gevoerd met mijn vrouw. Zij zei mij dat de rede te saai was, maar men zegt wel eens dat dit een karakterisering is van een groot deel van ons werk.

Op 4 maart 1997 nam de vorige voorzitter, Tjeenk Willink, afscheid en mocht de eerste ondervoorzitter van toen, Heijne Makkreel, hem toespreken. Hij meldde dat het nogal ongebruikelijk was dat een voorzitter tussentijds vertrekt en volstrekt uniek dat hij dat uit eigen beweging doet. U vertrekt ook tussentijds, doch dat op basis van een politiek akkoord dat genoegzaam bekend is. U bent de zevenentwintigste voorzitter van dit huis, gekozen op 11 maart 1997. U zat toen in de Kamer sinds 11 juni 1991, eerst als lid, daarna als vice-voorzitter en vervolgens als voorzitter van uw fractie. De Handelingen nalezend heb ik van Heijne Makkreel geleerd dat u de derde voorzitter bent die rechtstreeks door de Kamer is gekozen; voor de Grondwetswijziging van 1983 werd de voorzitter door de Kroon benoemd. Overigens bent u natuurlijk tweemaal gekozen: eenmaal in 1997 als opvolger van Tjeenk Willink en eenmaal in 1999 bij de aanvang van de huidige zittingstermijn. Bij uw aftreden hebt u dan toch vierenhalf jaar de Kamer als voorzitter gediend. In totaal hebt u straks 163 maal de vergadering voorgezeten, als onze statistieken kloppen, waarvan negen maal de verenigde vergadering, daarvan vijfmaal Prinsjesdag en viermaal in verband met een toestemmingswet. U deed dat op zeer waardige wijze. Ik hoop dat u na zovele vergaderingen zult verzuchten: "never a dull moment", maar ik betwijfel of dat het geval zal zijn.Leden

Tot zover wat statistiek, een vak dat u vermoedelijk niet in uw studie hebt gehad, maar waar u tijdens uw voorzitterschap toch een duidelijke belangstelling voor toonde. U placht immers bij de sluiting van de Kamer voor het zomer- en kerstreces de leden en het ondersteunende personeel toe te spreken, waarbij u meestal inging op de resultaten die wij geboekt hadden. Voor de introductie van de zogenaamde VBTB-operatie presenteerde u in die toespraken al productie-indicatoren. Door te vergelijken met andere jaren probeerde u uitspraken te doen over onze productiviteit. Ik heb altijd met plezier naar die beschouwingen geluisterd, vooral omdat u dan ook inging op ons functioneren of de problemen daaromtrent. Bij de laatste sluiting op 19 december 2000 onderstreepte u nog eens dat wij vaak ons werk onder hoge druk moeten doen – ik kijk nu ook naar de minister-president – wat niet goed is voor de kwaliteit van ons werk, maar bovendien – ik kijk weer naar de minister-president – niet nodig was. U verwees naar de stille agenda voor de vergaderdagen in oktober van dat jaar. U verbond daaraan de conclusie dat wij opnieuw zouden moeten proberen onze werkwijze te veranderen om ook daar verandering in aan te brengen. Dat onderwerp was inderdaad een punt waar u als voorzitter, onder andere in de vergadering van senioren, regelmatig aandacht aan hebt besteed. Bij de sluiting op 10 juli 2001 breidde u de statistieken uit tot de vergaderingen van de commissies. Verwijzend voor de statistieken naar de publicaties van het CBS merkte u toen op dat de CBS-statistiek van het aantal moties moest worden gecorrigeerd van acht naar negen, omdat een ingetrokken motie niet was meegeteld. Daaruit bleek niet alleen uw aandacht voor de statistiek, maar vooral ook voor precisie. Als ik u moet kenschetsen, dan zal zeker het woord "precisie" vallen of de woorden "het streven naar perfectie". Tijdens Prinsjesdag merkte ik op dat het recente grote interview in de NRC wat gras voor mijn voeten had weggemaaid. U riposteerde onmiddellijk dat de journalist één fout had gemaakt en wel in het stuk dat hij later had tussengevoegd en dat door u niet gecontroleerd was. Precisie!

Nogmaals de sluitingen van de Kamer nalezend, bleek al bij de eerste keer, op 1 juli 1997, uw aandacht voor de relatie tussen onze werkwijze en productiviteit en kwaliteit. Uw merkte op dat het aantal behandelde wetten lager was geweest dan gemiddeld, dat wij minder commissievergaderingen hadden gehad en dat de Handelingen niettemin langer waren geworden. U verbond daaraan de conclusie dat wij meer voorwerk in de commissies zouden moeten verrichten om zo de plenaire behandeling te verbeteren. Een halfjaar later ging u in de afsluiting eerst weer op de statistiek in. Na geconstateerd te hebben dat de Handelingen in omvang fors waren gestegen, stelde u aan de orde of wij voldoende de wetgeving waarderen op basis van rechtshandhaving, handhaafbaarheid en, zo onderstreep ik dan, "acceptatie door de samenleving" en of niet in toenemende mate sprake is van een politieke discussie in dit Huis. U achtte het denkbaar dat door maatschappelijke ontwikkelingen er in de samenleving een behoefte zou ontstaan waarbij onze Kamer in toenemende mate reacties op maatschappelijke bewegingen na behandeling in de Tweede Kamer in onze discussie zouden betrekken en u achtte dat op zich niet verkeerd. Waar u voor waarschuwde, was dat de ontwikkeling bezwaarlijk zou zijn indien wij zouden denken daarmee invloed te kunnen uitoefenen, terwijl die invloed in de praktijk niet zou bestaan! Hier sprak een politicus die door de wol geverfd is, dacht ik, en dat u dat bent, is genoegzaam bekend.

Dat u minister van Justitie bent geweest, weten wij allen. Dat u in de loop van 1986 tijdelijk waarnemend minister van Binnenlandse Zaken was en in de loop van 1987 tijdelijk minister van Binnenlandse Zaken ad interim, hebben sommigen van ons misschien vergeten. Wat ik niet meer wist, was dat u korte tijd al eerder lid bent geweest van dit Huis en wel van 10 juni 1981 tot 4 november 1982 toen u minister van Justitie werd. Uit het grote werk over de Eerste Kamer van Van den Braak weten wij dat in het verleden vaker ministers vanuit de Eerste Kamer werden gerekruteerd. U zette daarmee een traditie voort.

Terug naar uw politieke loopbaan. U hebt in vele functies uw politieke partij gediend, van 1992 af. Dat u erelid bent van de VVD verrast natuurlijk niet. Als u dat niet was, zou de partij u dat na vandaag moeten maken, zou ikzelf, hoewel lid van het CDA, voorstellen! U hebt bij uw aantreden zelf vermeld dat u sinds de oprichting van de VVD, circa 50 jaar geleden, het tweede lid bent die voorzitter is geworden van een Hoog College van Staat. Aan u is de eer te beurt gevallen om als eerste lid van de VVD voorzitter te mogen zijn van één van de Kamers van de Staten-Generaal. U bent daar terecht trots op, omdat u daarmee een deel van de Staten-Generaal mocht vertegenwoordigen, de Staten-Generaal met een grote en lange traditie van democratische waarden. U merkte bij uw aantreden op dat de laatste liberaal die voorzitter was geweest van de Eerste Kamer de liberaal Van Naamen van Eemnes was. U weet dat hij is opgevolgd door Schimmelpenninck van der Oye, die thans zou worden aangemerkt als lid van het CDA. De geschiedenis zal zich herhalen! Pikant is, dat bij de opvolging van Van Naamen van Eemnes als lid van de Eerste Kamer de uit Overijssel afkomstige liberaal Van Diggelen, oud-Tweede-Kamerlid, werd gepasseerd. Bij de verkiezing van de Eerste-Kamerleden door de provinciale staten van Overijssel heeft vermoedelijk, zo leren wij van Van den Braak, Van Diggelen uit wraak op kandidaten gestemd van wat toen nog rechts heette en waarbij in die tijd niet de liberalen werden bedoeld. Tegenwoordig heeft, denk ik, ook uw partij een strakkere regie waar het gaat om de verkiezing van nieuwe leden.

Bij de aanvaarding van uw functie als voorzitter vergeleek u zich met een vos die wel zijn haren verliest, maar niet zijn streken. U wilde anders dan de vos uw politieke kleur niet verloochenen – hoe zou u kunnen na de carrière in uw partij – maar wilde nadrukkelijk de belangen behartigen van de Kamer als geheel, van al haar leden en van allen die er werkzaam zijn. Dat hebt u gedaan. Daarvan kunnen de tweede ondervoorzitter, de heer Jurgens, en ik getuigen. U hebt dat gedaan in het overleg met de voorzitter van de Tweede Kamer, in uw overleg met en brieven aan de minister-president, in de contacten met de pers en als u de Kamer vertegenwoordigde in binnen- en buitenland. Dat laatste deed u met verve en genoegen, hetgeen gelukkig dan collega Jurgens en mij af en toe de kans gaf om u hier te vervangen. Bij veel evenementen in binnen- en buitenland gaf u acte de présence, de Kamer op waardige wijze vertegenwoordigend. Van de contacten met het buitenland wil ik noemen uw reizen met een delegatie naar Japan, Brazilië en China. Voorts noem ik de totstandkoming van de Vereniging van senaten, een initiatief van de Franse senaat, waartoe in Parijs is besloten. De huidige minister van Economische Zaken heeft wel eens een wat ongelukkige opmerking gemaakt over Frankrijk. U hield van de contacten met de Franse senaat. Voor U deed Van der Goes van Naters dat ook, zo leren wij uit zijn bijdrage aan "Volkeren Vertegenwoordigd"; hij schreef in zijn memoires dat de Fransen na 1945 het initiatief toonden voor contacten met de Franse senaat en de Assemblée. Ook toen dus al.

Als u sprak over de senaten in landen zoals Frankrijk en Italië, dan kon u het niet laten om op te merken dat zij daar weten hoe een senaat of een senator moet worden behandeld; daar staan de boden verkleed als hellebaardier, of zijn zij in zeer kleurrijk livrei gekleed. Ik vermoed dat als u een aangename droom hebt, u zichzelf ziet als voorzitter van een zeer grote senaat van minimaal 750 leden, zoals het congres van de volksrepubliek China, maar dan met de manieren van de Fransen en de uitrusting van de Italianen. Desalniettemin hebt u altijd de lijn verdedigd dat de Eerste Kamer in haar ondersteuning en uitrusting sober moet blijven. Het bleef bij een droom.

U hebt uzelf als voorzitter streng betoond, alsof u leiding moest geven aan 750 leden, en altijd handelend met gezag. Streng, toen de draagbare telefoontjes hun intrede maakten op de tribunes. Als de leden in hun toespraken zich niet via u tot de minister wendden maar rechtstreeks, hebt u wel eens ingegrepen. Die strijd hebt u echter bijna opgegeven, hardleers als veel leden en de meeste bewindslieden zijn. Streng ook als het ging om het gebruik van een vreemde taal. Ik weet niet of u tijdens uw reis naar China wat Chinees hebt geleerd, maar ik vraag uw toestemming om een enkel woord Chinees te hanteren, om u in uw droom te wennen aan dat idee van het voorzitten van het Chinees congres. U was streng in het bewaken van onze mores, onze regels en onze taal, streng, "lì". Let op de intonatie. U kon ook zeer spitsvondig reageren op bepaalde taalgrappen, taalvaardig als u bent. Gemeenzame taal, "li" andere intonatie, vermeed u en liet u een enkele keer uit de Handelingen schrappen. De bewaking van onze regels of etiquette, ook te vertalen met hetzelfde woord "li", was bij u in goede handen. U hecht aan etiquette.

U hebt als voorzitter ook veel aandacht gehad voor de organisatie van dit huis. Niet alleen is er een Europees bureau bijgekomen, waarmee wij nu een voorsprong hebben op de Tweede Kamer, maar u hebt ook op andere punten ingegrepen, hetgeen nodig was, maar soms, zoals bij elke reorganisatie, wat pijn deed bij deze of gene. Ter gelegenheid van uw zeventigste verjaardag mocht ik u ook toespreken. Ik memoreerde in mijn rede, mijn "li" – merkwaardige taal dat Chinees– dat u zeer met de tijd bent meegegaan. U hanteert de computer zeer vaardig, soms bijgestaan, zo heb ik begrepen, door een van uw kinderen, die mijn woorden ongetwijfeld horen. U hebt als voorzitter ook het project bevorderd om te komen tot een beter informatiseringsysteem, waarbij de bestanden en systemen van de bewoners aan het Binnenhof zouden worden geïntegreerd. Dat het project niet is afgemaakt door de vorige opdrachtnemer betreuren wij met u. U hebt als doorgewinterde jurist de financiële afwikkeling van de zaak met de vertegenwoordiger van de vorige opdrachtnemer zeer fraai afgehandeld. Onder elkaar kon u daarover vertellen hoe u dat hebt gedaan, maar helaas kan ik dat hier in plenum niet herhalen.

In het NRC-interview werd u afgeschilderd als een tikkeltje formeel. Dat is juist. Maar toch draagt een heer volgens heer Bommel een ruiten jas, en daar hebben wij u nooit in gezien. Altijd in stemmig grijs of blauw, zelfs bij een informeel uitje op de Chinese muur, meestal driedelig, nooit in een geruite jas of andere combinaties. Wellicht had heer Bommel toch geen gelijk.

U gaat dit huis voorgoed verlaten, "lî". Ik mag u namens de Kamer een geschenk, "l?", aanbieden dat bij u past: het is een kleine, zeer moderne elektronische videorecorder. U houdt van de elektronica, en u bent eigenlijk net zoals een elektronische camera: een scherp waarnemer.

Beste Frits, toch nog enige "li", ofwel gemeenzame taal. Het was tot het laatst toe een genoegen om als ondervoorzitter met je te mogen samenwerken. En als ik dan voor de gelegenheid een gemeenzaam woord mag gebruiken, je was, zoals wij in het Nederlands zeggen, een geschikte (...), "lî" in het Chinees. Ik heb er plezierige en waardevolle herinneringen aan. Mijn lot als ondervoorzitter is verbonden aan de politieke afspraak die over jouw aftreden is gemaakt; volgende week maak ik ruim baan voor mijn opvolger. Ik dank jou en ook de tweede ondervoorzitter, Erik Jurgens, voor de prettige samenwerking. Ik dank ook al degenen die in dit huis werkzaam zijn om de leden te ondersteunen, voor hun enorme inzet. Ik vond het een voorrecht, ruim twee jaar ondervoorzitter te mogen zijn en ik heb dit met groot genoegen gedaan. Ik dank de Kamer voor het in mij gestelde vertrouwen.

Terug naar de voorzitter. Als in het Chinees één woord met één intonatie zowel peer als besturen en belasting kan betekenen, hoop ik eigenlijk dat u straks niet badend van het zweet wakker wordt, dromend dat u voorzitter bent van zo'n groot congres met die moeilijke taal. En dan hoop ik dat u gewoon rustig kunt dromen van het voorzitterschap van een huis als dit, bescheiden in omvang, sober in uitvoering, sober in uitrusting en met mensen die hun werk met grote inzet plegen te doen.

Ik meen namens de Kamer te mogen spreken als ik u bedank voor uw voortreffelijke voorzitterschap. U was streng, oplettend en bijna altijd present, tot 's avonds laat, een "ijzeren Frits". U handelde met gezag en met de nodige taalspitsvondigheden; u was een geweldige behartiger van het belang van dit huis, deze institutie waarover sommigen wat te makkelijk oordelen. Dit laatste is uiteraard voor mijn rekening, maar ik weet dat u het er in ieder geval mee eens bent. U hebt in uw politieke handelen de belangen van de Kamer als geheel, die van de leden en die van de degenen die hier werkzaam zijn, inderdaad op een voortreffelijke wijze behartigd. Ik heb gezegd.

(De heer Boorsma biedt de voorzitter het geschenk aan.)

(Applaus)

De voorzitter:

Ik dank de Kamer zeer voor het geschenk en ik heb het voorlopig bij de ingekomen stukken geplaatst. Zoals de Kamer weet, houdt dit in dat ik na de vergadering aanneem dat het voorstel dat ik omtrent dit geschenk heb gedaan, door haar is aanvaard.

Op haar verzoek geef ik nu het woord aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Mevrouw Van Nieuwenhoven:

Mijnheer de voorzitter, geachte collega, beste Frits. Met deze aanhef heb ik meteen de drie hoedanigheden aangegeven waarin ik u heb leren kennen: als voorzitter van de Verenigde vergadering, in uw functie aan deze kant van het Binnenhof en als mens die met van plezier fonkelende oogjes naar andere mensen kan kijken. Vooral vanwege die persoonlijke ervaring neem ik aan dat men met de eervolle uitnodiging aan mij om hier te spreken tevens heeft willen testen of ik nog precies zo over de Eerste Kamer denk als enkele maanden geleden. Ik begin echter graag met twee onderwerpen waarover wij het zeker eens zijn.

Het eerste is dat van ons optreden bij internationale bijeenkomsten. U hebt daarbij net als ik de laatste jaren moeten vaststellen dat velen van onze buitenlandse collega's de verleiding niet kunnen weerstaan om conferenties van parlementsvoorzitters bijeen te roepen, en dan niet om met elkaar in discussie te gaan en gedachten uit te wisselen over het voorzitten van parlementen, maar om resoluties aan te nemen en verklaringen af te leggen over de toekomst van Europa, de bestrijding van de criminaliteit of de gevaren van globalisering. U en ik hebben over al die onderwerpen een mening, maar ik ben niet door de Tweede Kamer benoemd om die mening als gezaghebbend naar buiten te brengen. En als ik de procedure voor de benoeming van de voorzitter van de Eerste Kamer goed begrijp, bent u ook niet om die reden gekozen en geldt dit ook, naar ik aanneem, voor uw opvolger.

Toch hebben wij beiden nooit zo ver willen gaan om dan maar opvallend weg te blijven van die conferenties. Ik meen dat u zich slechts eenmaal hebt laten vervangen door uw eerste ondervoorzitter. U hebt in die conferenties juist een rol vervuld die mij trots maakt op de Eerste Kamer, namelijk de rol om in een goed uitgewerkt betoog de aan de orde zijnde problemen zo grondig te analyseren dat de luisterende collega's onder de indruk waren van onze, Nederlandse, visie, zonder direct in staat te zijn die visie in een resolutie neer te leggen.

Dat de Nederlandse media ons optreden elders in de wereld niet altijd versloegen voor de kiezers thuis, heeft u en mij nooit gestoord. Ik roep uw opvolger op om op deze weg verder te gaan, al zal hij even moeten wachten voordat hij de status bereikt waarbij hij, zoals dat u is gebeurd, wordt verkozen om namens alle aanwezige parlementsvoorzitters de gastheer of gastvrouw te bedanken.

De andere positie waarin wij elkaar goed aanvulden, was er een aan het Binnenhof, namelijk in de relatie met het kabinet. Misschien omdat uw Kamer zich aan het einde van het wetgevend proces bevindt, was u vaak degene die het initiatief nam voor een krachtige brief aan de minister-president om hem te wijzen op de gevaren van te krappe tijdschema's. Het feit dat u zelf enige ervaring hebt met het ministersambt heeft u op zulke momenten nooit tot onnodig begrip verleidt. Soms dacht ik zelfs wel het omgekeerde.

Overigens gaat het hierbij om een driehoeksverhouding. U hebt ook de Tweede Kamer steeds zakelijk geïnformeerd over het laatste tijdstip waarop zij een wetsvoorstel zou moeten afdoen, wilde het voor een volgend reces ook bij u passeren. En ter voorkoming van misverstanden wijs ik erop dat ik de Eerste Kamer nooit verweten heb, onnodig veel tijd te nemen, eenvoudig omdat dit verwijt niet juist zou zijn.

Misschien mag ik nu iets over dat onderwerp zeggen. Ik wil ook het misverstand ophelderen, als zou ik het programma van mijn politieke partij nodig hebben om een mening over de Eerste Kamer te hebben. Ik weet dat mijn voorgangers in de Tweede Kamer die tot een andere politieke partij behoorden, een mening hadden die niet erg afweek van die van mij. Die mening heeft misschien wel iets met onze functie te maken. Wij kunnen het niet anders dan waarderen dat er aan het Binnenhof een college is waar in het openbaar door wijze mannen en vrouwen over politieke problemen wordt gesproken. Wij kunnen het in het bijzonder niet anders dan waarderen, als daarbij getoetst wordt op grond van juridische criteria, eventueel ook criteria van doelmatigheid. Ik heb er zelfs geen moeite mee, als die toetsing leidt tot de toezegging van een novelle of van een latere wetswijziging.

Waar ik wel moeite mee heb, is de pretentie om het waan-van-de-daggehalte te kunnen meten met het grote gevaar zelf voor de waan van de dag te bezwijken. Ik heb dus moeite met de neiging om het politieke debat als het ware van het begin af opnieuw te voeren. Als wij accepteren dat democratische politieke procedures bedoeld zijn om compromissen te bereiken, kunnen wij onmogelijk willen dat die compromissen de volgende dag weer ter discussie worden gesteld.

Nu wil ik helemaal niet beweren dat u, mijnheer de voorzitter, hier gemakkelijk over denkt. Integendeel! Zoals u zelf de laatste maanden vaak hebt opgemerkt, worden de politieke afwegingen van de Tweede Kamer hier bijna nooit doorkruist. Ik zou echter willen dat ook de verleiding van zo'n hernieuwde politieke afweging niet werd gekoesterd. Ik zou willen dat de illusie van als het ware een hoger beroep voor ieder die teleurgesteld is door een compromis, niet werd gewekt. Juist dan zal de Eerste Kamer haar rol van juridisch geweten goed kunnen spelen.

Zoals het in menselijke verhoudingen gaat, als twee mensen niet precies weten wat zij aan elkaar hebben, maar toch met elkaar verder moeten, gaat het ook tussen onze beide Kamers. Wij concentreren ons op uiterlijkheden en op protocollaire kwesties. Misschien heeft onze grondwetgever wel daarom in zijn grote wijsheid de verenigde vergadering gecreëerd. U en ik hebben daar vele brieven over gewisseld. Wij hebben in ons periodiek overleg alle mogelijke verbeteringen en aanpassingen aan de realiteit van vandaag punt voor punt besproken. En het resultaat was steeds dat nieuw onderzoek nodig was. De ervaren Binnenhofwatchers zullen in de laatste Verenigde vergadering één verandering van het protocol hebben opgemerkt. Voor uw bereidheid tot die revolutionaire ingreep ben ik u nog steeds erkentelijk. Ik verheug mij erop de resterende acht wensen van mijn Presidium met uw opvolger te mogen bespreken.

Mijnheer de voorzitter, geachte collega, beste Frits. Je hebt in je loopbaan de politiek van verschillende kanten mogen bekijken en het mag niet worden verzwegen dat je ook bijna twee jaar aan de overzijde van het Binnenhof hebt doorgebracht als direct gekozen volksvertegenwoordiger. Blijkens je afscheidsbrief die op 4 juni 1991 in de Tweede Kamer werd voorgelezen, heb je dat zelfs als een hoogtepunt beschouwd. Sta mij toe je te citeren:

"Zolang ik politiek geïnteresseerd ben, heb ik groot ontzag gehad voor de betekenis en het werk van de Tweede Kamer, het hart van onze democratie. Vele malen, voor het eerst in mijn studententijd, bezocht ik deze Kamer. Ik beschouw het als hoogst eervol daarvan uiteindelijk deel te hebben mogen uitmaken. Mijn respect voor het werk dat in deze Kamer wordt verricht en voor de wijze waarop dat wordt gedaan, is, nu ik dat werk van nabij heb kunnen beoordelen, alleen maar toegenomen. Hoewel kritiek op de werkwijze niet bij voorbaat ongegrond behoeft te zijn, mogen wij nooit uit het oog verliezen dat deze Kamer bij uitstek ons vrij en democratisch bestel belichaamt dat de grondslag is voor een menswaardige samenleving."

Ik had het niet beter kunnen zeggen. Maar ik voeg daaraan toe dat jij in de Tweede Kamer een functie hebt gehad die niet in de Handelingen terug is te vinden, namelijk als lid namens jouw fractie van de zogenaamde Commissie vraagpunten, de Commissie vraagpunten staatkundige en staatsrechtelijke vernieuwing, de commissie die in de wandelgangen werd aangeduid als de commissie-Deetman. Ik weet niet of de conclusies van die commissie in alle opzichten jouw instemming hadden. In één opzicht moet dat wel het geval zijn, namelijk wat betreft het heldere Nederlands waarin zij gesteld zijn. Jij hebt toen zelf een taalkundige opfrissing aan die teksten gegeven, een operatie waar mijn voorganger Vondeling je erkentelijk voor zou zijn geweest.

Beste Frits, de Eerste Kamer die dankzij jou in het buitenland nu officieel mag worden aangeduid als "senaat" zal je missen. Sta mij toe via jou ook je vrouw Hennie te danken voor haar vriendschap. De Verenigde vergadering zal je missen, maar ook de Tweede Kamer zal je missen, als politicus, als jurist, maar vooral als mens. Ik hoop dat wij de mens Frits Korthals Altes nog vele malen op het Binnenhof zullen mogen begroeten.

(Applaus)

De heer Baljé:

Mijnheer de voorzitter. Dank voor uw voorstel en voor de instemming van de leden hier in de vergadering om het woord te mogen voeren als griffier ter gelegenheid van uw afscheid.

Voorzitter. Over uw afscheid vandaag is sinds dinsdag twee weken geleden een zwarte, wereldwijde slagschaduw gevallen. Ik weet hoe het gebeuren u, begrijpelijkerwijs, als mens raakt en emotioneert. Afgelopen vrijdag zei u mij nog dat zo er onverhoopt grote gewelddadigheden met slachtoffers zouden plaatsvinden, u een sobere uitvoering van uw afscheid vandaag zou wensen. Zo iets tekent uw zorgvuldigheid en realistische inslag.

Bij vele inkomende hoge bezoeken, maar ook tijdens delegatiereizen elders hebt u er vaak op gewezen dat de wereld thans interdependent is geworden. Dat wil zeggen: dat zij een gedwongen wederzijdse afhankelijkheid en een voortgaande vervlechting kent, maar dat dit geenszins een veiliger wereld impliceert. Actoren van velerlei aard kunnen het kwetsbare web ernstig verstoren, de "global village" op haar grondvesten doen trillen. Dat is gebleken. Nu blijkt opnieuw dat vrijheid en democratie ondeelbaar zijn, dat de rechtsorde voor iedereen geldt. In die wetenschap ligt ook de verantwoordelijkheid van elke volksvertegenwoordiging besloten als vertegenwoordiger van elk mens, dat immers de kleinste en meest weerloze bouwsteen is in een democratische samenleving, ook al omdat het parlement de hoedster is van de democratische vrijheden.

Voorzitter. Wanneer u over uzelf spreekt, bent u nooit erg mededeelzaam maar onlangs vertelde u toch iets over de beleving van die vrijheden in casu de vrijheid van meningsuiting als uw drijfveer voor de politiek. Ik citeer nu uit uw toespraak "Vrijheid is leven zonder angst" van 5 mei jl. In die diepgravende rede zei u in een terugblik op de bevrijding in 1945: "Vrijheid betekende ook vrijheid van meningsuiting. Dat maakte op mij diepe indruk. In de oorlog waren de mensen goed of fout. Die tegenstelling was simpel: wit of zwart, daartussen veel grijs. Ineens, toen de ondergrondse kranten, zoals het Parool, Vrij Nederland, Je Maintiendrai en Trouw en nog veel meer, openlijk konden gaan verschijnen, bleek dat wit – net als in de natuurkunde – van samenstelling veelkleurig te zijn: van gereformeerd tot communist, van confessioneel tot sociaal-democraat of liberaal. Ieder kwam weer voor zijn of haar specifieke mening uit. Er kwamen nieuwe tegenstellingen maar men kon daarover met elkaar in debat, zonder angst. Die veelkleurigheid heeft mij zo gefascineerd dat toen mijn politieke belangstelling is gewekt. Het maakte op mij een indruk die mijn leven is gaan bepalen door passie voor politiek."

Hoewel u ook aangaf dat u zich meer "bestuurder dan politicus gevoeld" hebt, maakte die passie voor politiek u tot een geharnast verdediger van de internationale rechtsorde – u zag in dat licht met genoegen de groei van Den Haag tot centrum van de studie en toepassing van internationaal recht – en deed het u optreden als pleitbezorger van de bevoegdheden en de moed van de parlementen ook in uw contacten met politici uit Midden- en Oost-Europa en uit andere landen in de wereld waar democratische verhoudingen niet vanzelfsprekend zijn, en in het bijzonder voor het bestaansrecht van de Eerste Kamer.

Bij vele gelegenheden en in vele gremia hebt u de verdediging van dat bestaansrecht van de Kamer met haar huidige bevoegdheden op u genomen waarbij uw kennis van staatsrecht en belangstelling voor vaderlandse geschiedenis het verbale vermogen van de geboren en getrainde advocaat schraagden. U was dan ook van meet af aan een warm voorstander van de associatie van senaten in de wereld zoals deze op Franse instigatie totstandkwam en kon u dientengevolge wel zeer vinden in de aanduiding van de Eerste Kamer buiten Nederland als "Senate" en "Sénat". Het is zojuist reeds gememoreerd.

In vormen van "terugzendrecht" zag en ziet u niet veel, gaande van argumenten zoals het beperkte aantal wetsvoorstellen dat uiteindelijk in de Eerste Kamer sneuvelt – dat werd altijd in de statistieken gememoreerd – de nuttige werking van de novelle mede om netelige kwesties te doen afkoelen tot het psychologisch inzicht dat de menselijke natuur niet zo moedig is en in een mogelijkheid (zoals het terugzendrecht) om zich aan omstreden besluitvorming te onttrekken wel eens de weg van de minste weerstand zou kunnen ontdekken. Overigens zijn uw pleidooien niet ongeclausuleerd. Voor u staat kwaliteit voorop. Dat valt ook terug te lezen in de korte rede na uw verkiezing tot Kamervoorzitter, de heer Boorsma herinnerde er ook aan. U merkte toen op: "... dat ik zal blijven wijzen op het belang van voortzetting van de goede staatkundige traditie van deze Kamer te streven naar hoge kwaliteit van wetgeving door toetsing van hetgeen ons wordt voorgesteld aan de grondrechten en aan de beginselen van onze sociale rechtsstaat en met aandacht voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid." Bij uw afscheid kan vastgesteld worden dat u die missie vervuld hebt, soms op het scherp van de snede, soms met gemoedelijke humor, maar steeds terzake. En u kennend zult u toch wel wegen vinden om van uw gevoelens blijk te geven nu het ernaar uitziet dat de discussie over enig terugzendrecht van de Kamer wel eens enige omvang zou kunnen krijgen, als u die opvattingen niet meer in deze zaal ten beste zal kunnen geven. Vanmorgen liet u ons immers in een groot ochtendblad weten dat u "volop beschikbaar" blijft.

Voor u is trouwens kwaliteit een essentieel begrip. U bent over de stand van zaken niet optimistisch. Ik neem de vrijheid u nog eens te citeren. U liet in een interview in het recente Nieuwspoort Nieuwsblad optekenen: "Meer benauwt mij het gebrek aan kwaliteit in de samenleving in het algemeen. Het wordt er allemaal niet beter op, sterker nog de verantwoordelijkheid om werk van kwaliteit af te leveren, neemt af." U wordt niet moe het verschil tussen "gedogen" en "tolereren" uit te leggen. U vroeg aandacht voor "goed burgerschap". Dat streven naar kwaliteit droeg u ook uit als het ging om de werkwijze van de Kamer en om de organisatie én het bleek uit uw hoge presentie in het Kamergebouw.

Afgelopen donderdag hebt u al tijdens de lunch afscheid genomen van het personeel. Toen heb ik u namens de collegae over uw betrokkenheid bij en relatie met personeel en organisatie in onze kleine, maar welwillende groep wat mogen zeggen. Dat herhaal ik hier niet. Wel wil ik er nog op wijzen dat tijdens uw voorzitterschap, evenals tijdens dat van uw voorganger, heel wat is gebeurd en op de rails gezet. Moest uw voorganger bij zijn vertrek constateren dat in de Eerste Kamer nog geen adequaat mechanisme voor de controle van het ruime spectrum van de Europese regelgeving en de institutionele op- en uitbouw tot stand was gekomen, u laat het"Europees Bureau van de Eerste Kamer" na, dat voor het reces bemenst is en dat ambitieus aan zijn werkzaamheden is begonnen. U hebt de uitvoering meegemaakt van een transformatieproces naar een lerende organisatie in de Eerste Kamer (LOEK). Thans ligt het ontwerp voor een vervolgfase voor "LOEK II" voor.

Ook ten aanzien van verbetering en inrichting van het Kamergebouw laat u een mooie erfenis achter. Aansluitend bij de restauratie en renovatie van deze vergaderzaal in 1994/1995 is een masterplan voor een planmatige aanpak voor het verdere gebouw opgesteld, van de "kelder tot de zolder". Voor de uitvoering zijn middelen verworven, zodat vanaf zomer 2002 tot in 2005 de voornemens werkelijkheid kunnen worden. Jammer genoeg heeft de Kamer nog niet de goede formule voor begrotingsbehandelingen kunnen vinden, zo constateerde u, maar wij zullen met elkaar ons best doen de goede aanpak te vinden.

Veel dank moet u toegemeten worden voor uw inspanningen als voorzitter van de Verenigde vergadering. Zo langzamerhand ligt er een perfect draaiboek, lijkt de beheersing van het geluid in de Ridderzaal op orde en kan de signalering over het vertrek van H.M. de Koningin niet onopgemerkt blijven. De wetenschap dat eraan gewerkt wordt ook de Ridderzaal weer beter en schoner te maken moet u genoegen doen. De eerste kleine verbeteringen waren vorige week dinsdag voor de zeer oplettende waarnemers al zichtbaar.

Voor eenieder in de Eerste-Kamerorganisatie was waarneembaar, en soms hevig, hoeveel aandacht en precisie u stak in de afhandeling van de Toestemmingswetten. In de bijeenkomst in de Ridderzaal kwam ook uw gesteld zijn op decorum tot zijn recht. Om nog één evenement in en om de Ridderzaal te noemen: de leiding van de viering van de Vrede van Munster en die van Westfalen was u op het lijf geschreven.

Voorzitter. Er zou nog zoveel meer aan gebeurtenissen op te halen en te verhalen zijn. Ik volsta met nog één aspect en dat is het "reiswezen", soms in de wandeling ook wel eens als "Holland International" aangeduid. Uw grote betrokkenheid bij vele inkomende bezoeken van allerlei aard noemde ik al, maar u ging zelf met animo met of zonder uitgebreide delegatie op reis en nam met inhoud en flair deel aan diverse overleggen van parlementsvoorzitters. U bracht dan ook al heel wat ervaring, ook uit uw tijd als minister van Justitie, mee. Dat leidde ertoe dat u in het begin van uw reizen naar de Europese voorzittersconferentie te Helsinki bijna vanzelfsprekend de nestorrol kreeg toegemeten. U zag in en aanvaardt dat door de voortgaande internationalisering en europeanisering de "parlementaire diplomatie" steeds meer van de Nederlandse volksvertegenwoordigingen zal vergen. Evenwel, als zeer authentieke ervaringen zullen wij ons blijven herinneren uw leiderschap van bijzondere delegaties naar Brazilië, Japan met een delegatie van uitsluitende Eerste-Kamerleden, heel recent naar China en naar een voorzittersconferentie in IPU-verband te New York.

Voorzitter. Hier moet iets opgebiecht worden. Terwijl tijdens gesprekken in volgepropte programma's uw delegatieleden en griffier wel eens wegdommelden, bleef u even alert en klaarwakker. U hebt een ongelooflijke energie en gevoel voor wat gepast is. Zo nam u in tweedelig grijs ook de Chinese Muur. Staat u mij toe nu een heel persoonlijke opmerking te maken. Bij vele reizen hebben u, uw echtgenote mijn echtgenote en ik als kwartet met elkaar mogen optrekken en veelal wisten de dames een genoeglijk en gedegen ladiesprogramma uit te voeren. Die tochten hebben bij mij en Roos heel veel dierbare herinneringsmomenten vastgezet. Roos kan hier niet zijn, maar zij heeft u al op haar wijze hartelijk gegroet.

Voorzitter. Allen weten dat dit afscheid en het vooruitzicht u niet in de koude kleren zijn gaan zitten. U hield van de Eerste Kamer. Bij uw overstap indertijd van de Tweede Kamer naar hier ging u, zoals u zei, naar "waar mijn hart ligt" en gaf u het voorzitterschap van deze Kamer veel inhoud, mede door inzet van uw vele gaven.

U weet dat als iemand op een belangrijk moment afscheid van de Eerste Kamer moet nemen, er ook een kans is dat zó te doen dat betrokkene en Kamer in symbool "altoos" bij elkaar blijven. Wij hebben voor u die kans aangegrepen. Nu u het Binnenhof verlaat, krijgt u het mee. Door mevrouw Elizabeth Rijkels-Visser, bouwkundig ingenieur, is een bouwplaat van het Binnenhof gemaakt en voor u gemonteerd. Samen met Marion Bolten, onze "huiskunsthistorica", onthult zij het thans. Zo staat het Binnenhof vlak voor u op tafel. Als u het mee naar Rotterdam neemt, zullen het Binnenhof en de Eerste Kamer, de Ridderzaal en alle andere gebouwen waar u vaak in allerlei capaciteiten vertoefd heeft, in miniformaat bij u zijn. Marion Bolten schreef er een gids bij, die ook voor de bezoeker van het Binnenhof te verkrijgen en te raadplegen zal zijn. Deze gids zal ik u zo overhandigen.

Mijnheer de voorzitter. Tot slot deel ik mee dat voor alle leden een bouwplaat aanwezig is, maar dat zij zelf hun vaardigheden met schaar en lijm moeten beproeven. Wij zullen hen de komende weken dit geschenk, dat uw terugtreden hier markeert, doen toekomen.

Namens de Kamerorganisatie spreek ik de hoop en de wens uit dat het u en uw echtgenote goed ga. Het moet een warm gevoel voor u zijn dit afscheid hier te kunnen beleven in het bijzijn van uw dierbaren, onder wie uw moeder. Wij hopen u in ieder geval hier terug te zien als oud-lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en als lid van haar vereniging.

Uw getekende portret hangt straks op de plaats in de gang die daarvoor bestemd is. Dank u!

(Applaus)

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter. Graag ga ik in op de uitnodiging om namens de regering enkele woorden tot u te richten op dit voor u en ons zo bijzondere moment. Uw afscheid als voorzitter en lid van de Eerste Kamer is zonder ook maar enige overdrijving een bijzondere gebeurtenis. De Eerste Kamer neemt een weliswaar niet altijd onomstreden, maar tegelijkertijd markante plaats in binnen ons democratisch bestel. Als chambre de réflexion buigt de Eerste Kamer zich over wetsvoorstellen die door de Tweede Kamer zijn aanvaard en het oordeel over grondwettelijkheid, inpasbaarheid in het rechtssysteem en handhaafbaarheid weegt daarbij zwaar, evenals de toets van wetsvoorstellen aan internationale en Europese verdragen.

Mijnheer de voorzitter. Als voorzitter van deze Eerste Kamer heeft u de afgelopen vierenhalf jaar op authentieke en gezaghebbende wijze inhoud gegeven aan uw verantwoordelijkheid. In de woorden van het Financieele Dagblad vanmorgen "in het hart van de democratie". Ik hoorde van de heer Boorsma nog eens gestipuleerd uw bijna niet te overtreffen gevoel voor perfectie en precisie. De schrijffout in de kop van het Financieele Dagblad zal u dan ook gestoord hebben. Voor de bijzondere rol die u hebt vervuld in het hart van de democratie past ons allen grote waardering.

Uw afscheid als voorzitter en lid van de Eerste Kamer betekent tevens het einde van uw loopbaan als actief politicus. Het was een zeer rijk geschakeerde loopbaan, waarop u met voldoening en dankbaarheid kunt terugzien. De elementen zijn vanmiddag al door verschillende sprekers genoemd: een kortstondig lidmaatschap van de Eerste Kamer van ongeveer anderhalf jaar, daarna het ministerschap van Justitie, iets meer dan zeven jaar in de eerste twee kabinetten-Lubbers, in die periode ook tweemaal gedurende korte tijd minister van Binnenlandse Zaken ad interim na het overlijden van minister Rietkerk in 1986 en tijdens de ziekte van minister Van Dijk in 1987, daarna bijna twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer en vervolgens keerde u op 11 juni 1991 terug in de gelederen van deze Kamer, waarvan u sedert 11 maart 1997 voorzitter bent.

Zo komt er dus een eind aan een periode van meer dan twee decennia waarin u, geplaatst voor uiteenlopende en vaak zware verantwoordelijkheden, werkzaam was voor de publieke zaak. U deed dat met hartstocht, grote toewijding en plichtsbetrachting, niet te evenaren plichtsbetrachting, en met een krachtig ontwikkeld gevoel voor recht, rechtsorde, verantwoordelijkheid en vrijheid; een overtuigd liberaal.

Veroorlooft u mij een tweetal wat persoonlijk getinte illustraties. Een bijzondere indruk op mij heeft u gemaakt – ik was toen voorzitter van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer – tijdens het parlementair debat over de vrijlating van de Twee van Breda, een beslissing die door velen in en buiten de Kamer niet kon worden aanvaard en begrepen. Des te indrukwekkender was de zuiverheid en de overtuigingskracht van uw betoog, niet gespeend van ook uw persoonlijke emoties.

Eerder dit jaar, mijnheer de voorzitter, mocht ik geboeid naar u luisteren in Almere, waar u op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei sprak over het thema "vrijheid is leven zonder angst". De griffier gaf zojuist één citaat daaruit. Mij zijn twee andere citaten bijgebleven en opgevallen. Het eerste citaat luidt als volgt: "Juist de offers die voor onze vrijheid zijn gebracht, verplichten ons om rekenschap te geven van wat wij met onze vrijheid doen, wat wij ermee gedaan hebben. Vrijheid moet onafscheidelijk verbonden zijn met verantwoordelijkheid." Het tweede citaat: "In Europa is na de bevrijding met visie en elan gewerkt en veel bereikt om de herwonnen vrijheid duurzaam te maken. Door die vrijheid kon een klimaat ontstaan waarin verzoening tussen de volken van West-Europa, de tegenstanders van weleer, mogelijk werd, zonder daarbij het verleden te vergeten." Wij herkennen u hier, mijnheer de voorzitter, als een mens met niet alleen ruime ervaring, maar ook met een krachtige levensovertuiging, een bezield Europeaan ook.

Juist in dit verband wil ik niet onvermeld laten dat de regering in 1999 met goed gevolg een beroep op uw gezag en deskundigheid heeft mogen doen als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering, een staatsrechtelijk unicum meen ik, om bij de voorbereiding van het Ontwerphandvest voor de grondrechten in de Europese Unie namens Nederland een belangrijke rol te vervullen. Bijna een vol jaar lang, van 26 november 1999 tot 3 oktober 2000, heeft u met bijzondere inzet en toewijding die rol vervuld. Ik heb in die periode herhaaldelijk, ook persoonlijk, mogen ervaren hoe grondig en gedegen u daarbij te werk ging, niets aan het toeval overlatend.

Uw grote maatschappelijke betrokkenheid blijkt uit de vele niet-politieke nevenfuncties die u bekleedt. Ik noem er slechts enkele – ik ben daarbij zeker niet volledig –: voorzitter van de Dr. Daniël de Hoedstichting in Rotterdam, lid van het Comité van aanbeveling Stichting asbestkanker, voorzitter van de jury van de Prijs voor de dagbladjournalistiek en lid van de Raad van commissarissen van de Stichting exploitatie Nederlandse staatsloterij.

Het voorzitterschap van de Eerste Kamer is een bijzondere functie, die door u terecht als zeer waardevol is en wordt ervaren, niet in de laatste plaats vanwege het daaruit voortvloeiende voorzitterschap van de Verenigde vergadering van de Staten-Generaal. In die hoedanigheid – ook dat is al gememoreerd – heeft u naast de jaarlijks weerkerende vergadering ter gelegenheid van Prinsjesdag een uniek kwartet bijzondere verenigde vergaderingen mogen voorzitten, waarin beraadslaagd en besloten werd over wetsvoorstellen tot het verleden van toestemming voor huwelijken van leden van het Koninklijk Huis, met als hoogtepunt op 3 juli dit jaar het voorgenomen huwelijk van de Prins van Oranje met Máxima Zorreguieta.

Mijnheer de voorzitter. U treedt thans allerminst terug uit het openbare leven. Ook dat hebben wij dezer dagen uit diverse van uw interviews mogen vernemen. U treedt wel terug als voorzitter van de Eerste Kamer. In deze verantwoordelijkheid heeft u, evenals in voorgaande functies, in ruime mate en in brede kring gezag, respect en waardering verworven.

Ik wil afsluiten met u namens de regering bijzonder te danken voor het vele en belangrijke werk dat u ten behoeve van de Nederlandse samenleving heeft verricht. Staat u mij toe dat ik daarin graag ook de wijze betrek waarop uw echtgenote Hennie u terzijde heeft gestaan. Uiteraard wens ik uw opvolger straks veel voldoening in de nieuwe functie.

Graag haal ik tot slot nog eenmaal enkele woorden aan uit uw toespraak eerder dit jaar, waaraan ik reeds refereerde. U sprak over de onvervangbare waarde van vrijheid en leven zonder angst: "beide allerminst vanzelfsprekend, maar waarvoor wij ons allen nationaal en internationaal mogen en moeten blijven inzetten."

Dit waren wijze en ware woorden, die ook en juist vandaag van zulk een grote betekenis zijn. Beste Frits, het ga je goed!

(Applaus)

De heer Korthals Altes:

Geachte medeleden, mevrouw de voorzitter van de Tweede Kamer en meneer de minister-president, staat u mij toe dat ik in mijn antwoord eerst inga op enkele woorden die de minister-president tot mij heeft gesproken. Ik vraag dit omdat hij mijn plichtsbetrachting heeft genoemd. Ik zie daarin aanleiding om te zeggen dat ik buitengewoon dankbaar ben voor de opvoeding die ik heb genoten, waarin ik zeer vertrouwd ben geraakt met het begrip "plichtsbetrachting". Dat heb ik te danken aan mijn beide ouders, van wie mijn moeder hier vandaag aanwezig is. Beiden hebben mij ook vertrouwd gemaakt met de gedachte dat je, als de samenleving een beroep op je doet, dat dan ook moet honoreren. Mijn vader deed dat en mijn moeder deed dat als voorzitter van schoolbesturen in Amsterdam. Over emancipatie werd bij ons thuis niet gesproken, want dat was een voltooide stap voor haar.

Een ander belangrijk element is dat je niet alleen met plichtsbetrachting iets kunt bereiken, maar dat daar ook voor nodig is dat je een plaats hebt waar je in harmonie tot rust kunt komen. In de afgelopen twintig jaar, waaraan de minister-president refereerde, is dat in ruime mate het geval geweest in mijn huis bij mijn lieve echtgenote.

Als ik de sprekers even mag volgen, wil ik allereerst de eerste ondervoorzitter Peter Boorsma heel graag bedanken voor de vele vriendelijke woorden die hij tot mij heeft gericht. Wat ik buitengewoon op prijs heb gesteld, is dat hij ondanks de toenadering die dezer dagen aan de overzijde leek plaats te vinden tussen de Partij van de Arbeid en het CDA, niettemin bereid zou zijn als CDA'er aan mijn partij voor te stellen om mij erelid te maken, als ik dat niet al was. Dan blijkt toch dat de politieke verhoudingen aan deze kant wel eens iets anders kunnen liggen dan aan de andere kant van het Binnenhof.

Peter Boorsma heeft ook onze internationale contacten geschilderd; mijn bewondering voor de Franse senaat. Ik moet zeggen dat die bewondering niet zozeer gold voor de uitmonstering van de bodes aldaar. Zij zorgen inderdaad gewapend dat de Franse senatoren elkaar niet in de haren vliegen. Ik sluit niet uit dat dit zonder die wapens wel eens zou kunnen gebeuren.

Wat mij het meest tot bewondering bracht, maar dat is wel typisch Frans, dat was het gesprek tussen de voorzitter van de Belgische senaat en die van de Franse senaat over de omvang van hun ambtelijke wijnkelders. Als er gedroomd zou moeten worden over hoe het in het buitenland is, trekt dat mij misschien toch meer aan dan een grote vergadering van het Chinese volkscongres.

Wij hebben de Nederlandse Senaat te danken aan de korte periode van eenheid met België, omdat vooral het streven van de Belgen in Nederland tot het tweekamerstelsel heeft geleid. Als de Belgische liberale premier Verhofstadt zijn zin krijgt, kunnen wij misschien aanspraak maken op de wijnkelder. Daar zou mijn droom over gaan. Als wij het toch over etiquette hebben, zou ik de etiketten van die wijnflessen dan graag bestuderen.

Hartelijk dank voor die vriendelijke woorden, waar ik straks nog op terugkom. Ik moet zeggen dat het beruchte gesprek over de financiële afwikkeling van het mislukte automatiseringsproject samen met de voorzitter van de Tweede Kamer is gevoerd, en wel in haar kamer. Ik denk dat die indrukwekkende omgeving mede tot dat succes heeft geleid.

Daarmee kom ik op de voorzitter van de Tweede Kamer. Ook haar dank ik voor de woorden die zij heeft gesproken en de herinneringen die zij heeft opgehaald aan onze vele conferenties met presidenten van buitenlandse volksvertegenwoordigingen in Europa: in de landen van de Raad van Europa en in de landen van de Unie.

Inderdaad hebben wij ons als voorzitters die alleen maar voorzitter zijn om te zorgen dat de vergaderingen en het democratisch proces in onze landen naar behoren verlopen, met grote regelmaat verzet tegen voorstellen om daar politieke resoluties aan te nemen. Daartoe hebben wij niet de bevoegdheid. Wij vertegenwoordigen de Kamers der Nederlandse Staten-Generaal wel in protocollair opzicht, maar wij zijn niet de politieke spreekbuizen van onze leden, dat zijn de leden zelf. Ik heb mij wel de opmerking veroorloofd dat ik soms het gevoel heb dat naarmate een parlement in het eigen land minder invloed had op het beleid, de neiging om in het buitenland politieke resoluties voor te stellen, groter werd.

De voorzitter van de Tweede Kamer heeft mij ook geloofd voor het feit dat ik nooit onnodig begrip heb getoond voor het kabinet. Zij vroeg zich af of ik als minister destijds dezelfde opvatting had. Ik wil daar dit van zeggen. Ik ben mij als minister zeer bewust geweest van het grote belang en de voorrang van de beide Kamers. Ik vind inderdaad dat een regering weldegelijk sterk rekening moet houden met de belangen van de Kamers bij het afwerken van hun taken.

Op de werkwijze van de Eerste Kamer kom ik in een voorbereid gedeelte van deze laatste toespraak terug. Het zal sommigen misschien verwonderen in welke grote mate zal blijken dat de voorzitter van de Tweede Kamer en ik het met elkaar eens zijn over hoe het zou moeten zijn. Ik zal straks bijna niets veranderen bij het uitspreken van hetgeen ik heb voorbereid. Dan zal ook deze aansluiting blijken. Dat is maar goed ook. Wij zijn immers Kamers van één Staten-Generaal. Het is nuttig dat deze Kamers van de Staten-Generaal elkaars complement zijn en niet elkaars concurrent.

Ik kom bij de griffier. Beste Chris. Evenals de minister-president heb je geciteerd uit de rede die ik op 5 mei heb gehouden. Ik kom daar straks op terug. Het citaat geeft inderdaad aan waarom ik mij voor de politiek ben gaan interesseren en hoe het gekomen is dat de politiek tot een passie is geworden. Wij hebben veel gezamenlijke en zeer goede ervaringen bij het representeren van de Kamer in het buitenland, zowel met delegaties uit de Staten-Generaal als de Eerste Kamer, maar vooral ook in het kader van de zojuist genoemde conferenties van parlementsvoorzitters van de landen van de Raad van Europa en de landen van de Europese Unie.

Een belangrijke taak voor de griffier is ervoor zorg te dragen dat ook de verenigde vergaderingen goed lopen. Wat dat betreft zijn wij de laatste jaren goed bediend geweest. Voor vier leden van het Koninklijk huis is toestemming gevraagd voor het aangaan van een huwelijk, wat viermaal een verenigde vergadering inhield waarin beraadslaagd en besloten werd. Wij hebben ook gezamenlijk – het begin van onze samenwerking – gewerkt aan de herdenking van 350 jaar Vrede van Munster. Dat is een goede tijd geweest. Ik kom straks ook terug op de griffier.

De minister-president heeft uitvoerig geciteerd uit de rede die ik op 5 mei heb mogen houden. Ik heb al iets gezegd over mijn drijfveer om het beroep dat op mij wordt gedaan, om op te treden voor de openbare zaak, te honoreren. Ik ben begonnen met mij in te spannen en in te zetten voor mijn eigen politieke partij. Op een zeker moment werd ik voorzitter. De minister-president bracht twee herinneringen die hij aan mij bewaart naar voren. Ik weet niet of hij zich nog herinnert wanneer wij elkaar voor het eerst hebben ontmoet. Dat is op zichzelf een niet helemaal onaardige anekdote.

Het was tijdens het kabinet-Den Uyl. Ik was net partijvoorzitter geworden. Hans Wiegel was leider van de oppositie in de Tweede Kamer. Op dat ogenblik dreigde in Spanje een aantal doodstraffen te worden voltrokken. De minister-president riep het Nederlandse volk op, een nationale demonstratie te houden in Utrecht. Hans Wiegel en ik pleegden daarover overleg. Ik was met hem van mening dat, als de minister-president een oproep doet voor een nationale demonstratie, wij daaraan gevolg moest geven, ook als je tot de oppositie behoorde. Wij zijn dus naar Utrecht getogen. Blijkbaar werden wij ook toen al gezien als hoogwaardigheidsbekleders, want de burgemeester van Utrecht, de heer Vonhoff, ontving een aantal van die hoogwaardigheidsbekleders op zijn kamer. Daar was ook de toenmalige voorzitter van de FNV bij. Dat was de eerste keer dat ik de minister-president, zij het in een andere hoedanigheid, ontmoette. De minister-president van toen sprak het volk toe op een auto. Men herinnert zich die foto nog wel. Het besluit van Hans Wiegel en mij om gevolg te geven aan die oproep werd in liberale kring niet algemeen gewaardeerd. De toenmalige voorzitter van de VVD-fractie in deze Kamer deelde namelijk mede dat hij bij het zien van Hans Wiegel bij die demonstratie geestelijk onwel was geworden. Toch denk ik er nog altijd zo over. Het misstaat oppositiepartijen niet als zij zich achter de persoon stellen die op dat ogenblik met het regeringsgezag is belast wanneer hij een oproep doet tot een nationale demonstratie. Wat dat betreft kunnen wij nog wel iets leren van de Amerikanen.

Ik kom nog even terug op het betoog van de minister-president. Ondanks het feit dat ik voorzitter was van de Eerste Kamer, mocht ik de regering vertegenwoordigen in Brussel bij het opstellen van een handvest van de grondrechten voor de Europese Unie. Ik heb het vertrouwen dat de regering toen in mij heeft gesteld op hoge prijs gesteld. De minister-president zei dat het een staatsrechtelijk wellicht een unicum was. Ik weet dat sommige mensen daar ook kritiek op hadden, maar ik heb die kritiek altijd onjuist gevonden. De regering had geen wijzer besluit kunnen nemen dan het ontwerpen van grondrechten en het opschrijven daarvan toe te vertrouwen aan een parlementariër. Zij zijn bij uitstek geroepen om die grondrechten te formuleren.

Ik dank de griffier voor de grondige en deskundige wijze waarop hij mij terzijde heeft gestaan bij conferenties van voorzitters en volksvertegenwoordigingen van de landen van de Europese Unie, de landen van de Raad van Europa en de Mediterrane landen en de Europese Unie daarbij. Dat geldt ook voor de voorbereiding van ontvangsten van bezoekende staatshoofden, buitenlandse ministers en senatoren. Met veel genoegen denk ik terug aan de bezoeken van delegaties van leden van de Staten-Generaal of van deze Kamer aan volksvertegenwoordigingen in het buitenland, soms in het zeer verre buitenland. Dat genoegen werd vergroot door de aanwezigheid van onze echtgenotes. De griffier zei het al. Ik haast mij, eraan toe te voegen dat het voor eigen rekening was. Zij waren zowel ons als elkaar tot steun. Vanaf de eerste dag dat ik deze vergadering mocht voorzitten, heb ik mijn dorst tijdens de vergaderingen gelest met water uit een glas dat door Roos Baljé was voorzien van mijn initialen. Het is een persoonlijke attentie die ik viereneenhalf jaar zeer heb gewaardeerd. Ik had dan ook het voornemen om mij bij het vertrek dat glas als souvenir toe te eigenen en de comptabele te vragen de kosten in mindering te brengen op mijn laatste schadeloosstelling, die van 1 oktober. De griffier heeft mij vanochtend echter medegedeeld dat het glas nooit ten laste van de Kamer was aangeschaft. Het is mij inmiddels al ten geschenke gegeven. Naast dat souvenir zullen mijn echtgenote Henny en ik de herinneringen bewaren. Wij beiden hopen van ganser harte dat de moedige strijd die Roos nu al zo lang tegen haar ziekte voert haar lange tijd voor haar man, kinderen en geliefden behoudt.

Mijn dank strekt zich ook uit tot de plaatsvervangende griffiers die eveneens een bijdrage hebben geleverd aan het welslagen van bezoeken en reizen als zij de griffier vervingen, in Roemenië, Brazilië, Slovenië en Madrid.

Vorige week donderdag heb ik tijdens de lunch afscheid genomen van het bijna voltallige personeel van de Kamer. Ik volsta daarom met nu nog eens te zeggen dat ik het personeel dank voor zijn toewijding en hulpvaardigheid. Ik spreek de hoop uit dat het werk voor en in de Eerste Kamer degenen die met dat werk zijn belast voldoening en arbeidsvreugde zal blijven schenken. In deze vergadering wil ik toch enkelen bij naam noemen. De Kamerbewaarder, Van Gils, die met toewijding voor mij zorgde met koffie, thee en tomatensap tijdens de vergadering en een glaasje wijn na afloop, niet alleen op vergaderdagen, ook tijdens de vele uren daarbuiten die ik in de Kamer doorbracht. Hij was ook al die jaren verantwoordelijk voor het plaatsen van een stempel op de originele tekst van de wetsvoorstellen, waarmee de Koningin wordt kennisgegeven dat de Staten-Generaal het voorstel hebben aangenomen zoals het daar ligt. Een mededeling die ik dan met mijn handtekening diende te bekrachtigen. Vervolgens regelde hij het overbrengen van deze originelen naar het Kabinet der Koningin. Ook ondertekende ik vervolgens de talrijke brieven aan de Tweede Kamer – waarschijnlijk is dat de instelling waaraan ik de afgelopen 4,5 jaar verreweg de meeste brieven heb geschreven – waarin ik kennis gaf van de aanvaarding van de wetsvoorstellen. Het aantal keren dat ik aan de Koningin moest berichten dat de Eerste Kamer der Staten-Generaal nevenstaand voorstel heeft verworpen, waren beperkt. Hoe deze formulieren precies luiden, kunt u lezen in de artikelen 118 en 119 van het Reglement van Orde. De heer Van Gils had daarbij een verantwoordelijke taak en ik dank hem voor de zorgvuldigheid waarmee hij zich van die taak heeft gekweten.

De huismeester, tevens hoofd van de interne dienst, de heer Van Bokhoven, verving de Kamerbewaarder bij afwezigheid en heeft daardoor ook een deel van de taken vervuld die ik zojuist noemde, echter vooral buiten de vergaderdagen, want op de vergaderdagen was de heer Van Gils er naar mijn herinnering slechts één keer niet. Ook de heer Van Bokhoven dank ik zeer voor zijn toewijding en vooral voor het feit dat hij mij na sluitingstijd en in de weekeinden vele malen toegang heeft verschaft.

Een speciale band is gegroeid met de heer Meinders, chauffeur van de Eerste Kamer. Hij zorgde ervoor dat ik altijd op tijd op de juiste plaats was en voor de deur, zelfs als de stem van de elektronische wegwijzer in de auto had aangekondigd dat de bestemming slechts beperkt bereikbaar was! Na afloop, soms op niet eens te voren te bepalen tijdstippen, stond hij altijd weer klaar. Ik voelde mij veilig en wist met zekerheid dat wij tijdig de juiste bestemming zouden bereiken, ook als die in Brussel of Bonn lag. Ik zal de vele contacten missen. Ook de heer Thoelen wil ik graag noemen. Hij reed als de vergadertijden en de wettelijk toegelaten rijtijden met elkaar botsten.

De laatsten die ik persoonlijk wil noemen, zijn de secretaresses, mevrouw Beltman, mevrouw Weijl en nu sinds 1 september, mevrouw Nanninga. Voor een voorzitter die in deeltijd werkt, is een voltijds secretaresse onmisbaar. Veel steun heb ik van hen allen ondervonden. De agenda's werden nauwgezet afgestemd en vooral in de tijd dat ik op mevrouw Weijl ook nog een beroep deed bij de vervulling van mijn taak in Brussel als lid van de conventie die het ontwerphandvest voor de grondrechten opstelde, was het werkaanbod formidabel. Papier is geduldig, maar de e-mail is nog veel geduldiger!

De afschuwwekkende terreurdaden, nu precies 14 dagen geleden, blijven onze gedachten beheersen. De gruwelijke beelden laten ons niet meer los. De last die drukt op de schouders van hen die in de Verenigde Staten en in de steden New York en Washington DC bestuurlijke en politieke verantwoordelijkheid dragen, is nog nooit zo zwaar geweest. Voor de nu levende generatie zal het leven na 11 september 2001 nooit meer zo zijn als daarvoor. Ook dit afscheid heeft een ander karakter dan ik mij voor 11 september had voorgesteld. Op 5 mei van dit jaar sprak ik op uitnodiging van het Nationaal Comité 4 en 5 mei een rede uit – het is al enige malen gezegd vandaag – met de titel "vrijheid is leven zonder angst". Die titel, die het Nationaal Comité had ontleend aan de beroemde rede van president Roosevelt op 6 januari 1941 over de "four freedoms" weerspiegelde toen al niet de werkelijkheid van onze samenleving, maar wel het ideaal van een samenleving die wordt gekenmerkt door vrijheid, democratie en gerechtigheid, vrijheid, mede in de zin van geestelijke vrijheid, gerechtigheid in de zin van zowel eerbiediging van mensenrechten als sociale rechtvaardigheid.

De redenen die er waren om toen stil te staan bij wat van wezenlijke betekenis is voor vrijheid, democratie en gerechtigheid, gelden vandaag in versterkte mate. Amerika is West-Europa in de eerste helft van de vorige eeuw tweemaal gewapenderhand te hulp gekomen om vrijheid, democratie en gerechtigheid te herstellen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft het West-Europa eerst economisch de helpende hand geboden en vervolgens in bondgenootschappelijk verband pal gestaan voor handhaving van vrijheid, democratie en gerechtigheid in ons deel van de wereld.

Amerika is in het hart getroffen en de landen die zich willen laten leiden door eerbiediging van de rechten van de mens en de beginselen van de rechtsstaat hebben de taak zich zodanig te versterken, dat zij de terroristische dreiging het hoofd kunnen bieden en kunnen uitroeien. Om leven in vrijheid zonder angst mogelijk te maken, mogen wij ons niet door angst laten leiden. Laat de bewonderenswaardige veerkracht van het Amerikaanse volk in het algemeen, en van de New Yorkers in het bijzonder, ons tot voorbeeld strekken. Ook de bereidheid van de Amerikanen om in tijden van gevaar en bedreiging over politieke verschillen heen te stappen en zich als één man achter de democratisch gekozen president op te stellen, dwingt bewondering af en verdient navolging.

Herstel van vrijheid zonder angst voor terrorisme vraagt zowel om versterking van de democratische instituties als van het besef dat een rechtsstaat tot taak heeft het zwakke, dus ook het leven van het individu, te beschermen. Verder dient er de bereidheid te zijn om de macht waarover de Staat beschikt te versterken en proportioneel in te zetten. Proportioneel betekent in dit verband niet gematigd, maar versterkt. Ook de Eerste Kamer kan en moet haar democratische bevoegdheden versterken – niet ten koste van de regering of van de Tweede Kamer, want dan zou het paard achter de wagen worden gespannen – ter versterking van het democratisch bestel van ons land en van Europa. Ik noem met nadruk Europa, omdat het voor mij vaststaat dat duurzame vrede in geheel Europa, ook op de Balkan, slechts mogelijk is als de landen van Midden- en Oost-Europa deel uitmaken van de Europese Unie, zoals ook de vele oorlogen tussen de West-Europese landen door de Europese samenwerking en de eenwording tot een einde zijn gekomen. Intussen dwingt ook het internationale terrorisme ons tot uitbreiding om Europa veilig te maken. Ik kom straks nog op Europa terug.

Na mijn vertrek als voorzitter en lid van deze Kamer zal de Kamer met de regering, en zullen ook de leden onderling, beraadslagen over het functioneren en de bevoegdheden van de Eerste Kamer. Dit afscheid grijp ik aan om enige denkbeelden aan u voor te leggen. Aanleiding voor de komende gedachtewisseling is niet alleen de notitie van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 januari 2000, maar ook de uit de monden van de leden van deze Kamer opgetekende kritiek. Ik wil vandaag niet diep ingaan op de mogelijke veranderingen die in de notitie zijn voorgesteld. Ik ben van die denkbeelden geen voorstander. Ik wil daarom enige voorstellen doen die ons functioneren kunnen verbeteren, zonder dat er sprake is van nieuwe of andere bevoegdheden.

De in ons land meest aanvaarde bestaansreden voor een tweekamerstelsel is dat na het optrekken van de kruitdamp, die de beraadslaging en de besluitvorming in de Tweede Kamer van tijd tot tijd oproepen, een tweede en laatste instantie het resultaat nog eens op zijn kwaliteit toetst. De volgende vergadering van de vorig jaar opgerichte Association des Sénats d'Europe zal op 13 november in Brussel gewijd zijn aan dit kenmerk van senaten: de zorg voor de kwaliteit van de wetgeving. Die zorg voor de kwaliteit van de wetgeving wordt ook door onszelf vaak als belangrijkste werkzaamheid van de Eerste Kamer genoemd. Daarbij wordt dan met zoveel woorden vermeld dat het gaat om toetsing van de door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstellen aan Grondwet en internationale verdragen, en aan de overige eisen die in een rechtsstaat aan wetgeving gesteld moeten worden, zoals consistentie met overige wetgeving, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en draagvlak. Bestaan er uit dat oogpunt bezwaren, dan kan in het uiterste geval een meerderheid tegen het wetsvoorstel stemmen. In het uiterste geval, omdat het naar mijn mening hoge uitzondering dient te zijn dat een voorstel dat na een uitvoerige gedachtewisseling met de regering door de Tweede Kamer is aanvaard – meestal na een aantal wijzigingen van de kant van de regering en amendementen van de Tweede Kamer – vervolgens door de Eerste Kamer wordt verworpen. Dat moet uitzondering blijven. Veelal zal, ondanks kritiek, de politieke opvatting dat het voorstel uitvoering geeft aan aanvaard regeringsbeleid de doorslag geven bij de fracties die het kabinet steunen. Deze Kamer is, ook al wordt zij anders gekozen dan de Tweede Kamer, wel een politiek orgaan. Dit element is naar mijn mening versterkt doordat sinds de laatste dertig à vijfendertig jaar de invloed van de politieke partijen en het partijkader op de kandidaatstelling voor deze Kamer is toegenomen. Formeel zijn het nog altijd de statenleden die de kandidatenlijsten indienen, zodat zij bevoegd zijn om deze lijsten zelf op te stellen, in de praktijk zijn het de bevoegde partijorganen die de kandidatenlijsten vaststellen en aan de statenleden van hun partij toesturen. Wat dit betreft is het verschil tussen Eerste en Tweede Kamer veel minder groot dan vaak wordt aangenomen. Slechts een kleine minderheid van de leden van de Tweede Kamer is daadwerkelijk rechtstreeks gekozen, de meesten danken hun verkiezing aan stemoverdracht en dus aan hun plaats op de lijst. Zelfs degenen die met voorkeurstemmen zijn gekozen, maar niet zelf de kiesdeler haalden, danken hun verkiezing aan stemoverdracht. Dit was bij mij ook het geval toen ik in de Tweede Kamer kwam, zo zeg ik er bescheidenheidshalve bij. Voor beide Kamers geldt dat de kiezers wel de omvang van de fracties bepalen, maar dat de politieke partijen van tevoren hebben vastgesteld, wie de plaatsen zullen vervullen. Het verschil tussen beide Kamers is daarom niet zozeer een kwestie van democratische legitimatie als wel van een verschil in bevoegdheden, en van het verschil in opkomst bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer en die voor de staten.

Politiek gesproken is de armslag van onze Kamer beperkt, in elk geval van die van de fracties die de regering steunen. Het vetorecht blijft een uiterste middel. Formeel zijn er geen tussenwegen tussen zitten en opstaan, tussen het voor en het tegen, zoals dat bij hoofdelijke stemmingen klinkt, maar de praktijk is anders. De praktijk is het krijgen van toezeggingen dat wensen van de Kamer alsnog zullen worden ingewilligd bij invoeringswet of bij uitvoeringsregeling, of dat de wensen van deze Kamer extra aandacht zullen krijgen bij de evaluatie. Dit zijn allemaal mogelijkheden, geen bij de Grondwet geregelde bevoegdheden. Buiten grondwettelijke bevoegdheden zijn er altijd nog vele mogelijkheden, nu ook in het staatsrecht de regel geldt dat alles is toegestaan wat niet verboden is, zeker als het om volksvertegenwoordigingen gaat. Een verdergaande mogelijkheid is dat ook de regering reparatie nodig acht en de toezegging doet dat door de Kamer vastgestelde tekortkomingen met bekwame spoed zullen worden opgeheven. Bij de laatste wijziging van de Provinciewet en de Gemeentewet inzake de benoeming van de commissaris van de Koningin resp. van de burgemeester werd reparatie toegezegd, niet omdat de betrokken minister het zelf nodig vond, maar om een fractie die een lacune geconstateerd meende te hebben, tegemoet te komen. Dat was dus het resultaat van gemeen overleg en dat viel daarom binnen het grondwettelijke kader.

De uiterste mogelijkheid is dat de minister of de regering zich uit overtuiging geroepen voelt of zich door nood gedwongen ziet, aan de Kamer een novelle toe te zeggen. Bij de zojuist genoemde beraadslagingen over de benoeming van de burgemeester noemde een van de leden, de heer Van Thijn, het vragen om een novelle in strijd met de Grondwet. Dit was een van de momenten waarop het mij als voorzitter moeilijk viel, niet te interrumperen. Het feit dat de Grondwet de mogelijkheid om een wetsvoorstel te wijzigen alleen aan de regering of aan een of meer leden van de Tweede Kamer of van de Verenigde vergadering toekent zolang een wetsvoorstel nog niet door de Tweede Kamer dan wel door de Verenigde vergadering is aangenomen, belet de regering en de Eerste Kamer om wijzigingen in een in behandeling zijnd wetsvoorstel aan te brengen. Het ontbreken van deze bevoegdheid houdt echter geen verbod in, langs de koninklijke weg van een geheel nieuw wetsvoorstel, dat wij novelle noemen, alsnog bij voorbaat een wijziging aan te brengen in een nog niet aangenomen wetsvoorstel. Wat niet verboden is, is toegestaan. Dit geldt niet alleen voor het raadgevend correctief referendum en het burgemeestersreferendum, die net zo min in de Grondwet worden genoemd als de novelle. Het indienen van een novelle staat de regering vrij, net zozeer als het haar vrijstaat om een wetsvoorstel in te dienen tot wijziging van een wel reeds aangenomen wetsvoorstel. Dit laatste is bijvoorbeeld gebeurd bij de Algemene nabestaandenwet. Dat geschiedde ook omdat de Eerste Kamer pas tot aanvaarding van het voorstel bereid bleek als reparatie was toegezegd. Toen was er door het lange invoeringstraject voldoende tijd voor reparatie; is die tijd er niet, dan kan aanhouding van de stemming geboden zijn, opdat over het wetsvoorstel tegelijkertijd met de novelle kan worden beslist. Het moet wel een uitzondering blijven, want het uitgangspunt blijft dat er gegronde redenen moeten zijn alvorens verandering te brengen in het product dat in gemeen overleg tussen regering en Tweede Kamer tot stand is gebracht. Ik denk dat ik ook op dat punt geen andere mening heb dan de voorzitter van de Tweede Kamer. Ik heb dan ook geen reden om achteraf mijn brief van 4 juni 1991 aan de Tweede Kamer te amenderen. Dat zou hier overigens ook niet meer mogelijk zijn.

Met dit uitgangspunt en de praktijk van toezeggingen, zo nodig reparatiewetgeving en een novelle als sluitstuk zie ik de noodzaak niet in van nog een nieuw instrument. Ik zie de noodzaak dus niet in, maar ik zie wel de bezwaren. Ik ga daar nu niet op in, want ik wil het controversiële karakter van mijn afscheidstoespraak toch wel beperken. Bovendien wil ik niet de indruk wekken, alles bij het oude te willen laten. Er moet wel degelijk wat veranderen.

Zo adviseer ik om onze eigen werkwijze nog eens goed onder de loep te nemen. Allereerst noem ik de begrotingsbehandeling. De griffier sprak hier ook al over. Verleden jaar heb ik mede aan de hand van een notitie van de griffier, die niet de waardering heeft gekregen die ze naar mijn oordeel verdiende, voorstellen gedaan over het beraadslagen over bepaalde beleidsclusters met een aantal ministers wier beleid van invloed is op die beleidsclusters. Ik adviseer u, die voorstellen nog eens goed te overwegen. Daarbij dient echter wel te worden vastgehouden aan de essentie van het budgetrecht als zijnde een essentieel machtsmiddel van elke volksvertegenwoordiging. Zeker als het terugzendrecht er mocht komen en als dat, zoals ik voorzie, leidt tot uitholling van de invloed van de Eerste Kamer, zou het budgetrecht misschien nog wel geactiveerd moeten worden om een minister tot de orde te roepen.

Ik noem een voorbeeld van een mogelijk beleidsdebat met twee ministers. Wij kennen het begrip "bestuurlijke sancties" in de vorm van boetes en verhogingen bij de belastingheffing en de handhaving van verkeersregels. Ook de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft van de wetgever de bevoegdheid gekregen om sancties op te leggen in de vorm van kortingen op schade-uitkeringen. Toen hij van die bevoegdheid gebruik maakte, protesteerden leden van de Tweede Kamer, ook uit mijn partij. Mijn vraag is nu of het uit een oogpunt van onafhankelijke rechtshandhaving aanvaardbaar is dat de volksvertegenwoordiging zich mengt in het opleggen van sancties en de hoogte daarvan. De scheiding der staatsmachten is in ons land weliswaar minder rigoureus dan in de theorie van Montesquieu en de praktijk van de Verenigde Staten, maar de beslissing over sancties pleegt wel bij uitsluiting aan de onafhankelijke rechter toe te komen. Dat is ook bij verkeersboetes het geval. Zou nu een beleidsdebat met de ministers van Justitie en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de gang van zaken met de strafkortingen en de wenselijkheid van onafhankelijke beoordeling van de op te leggen sancties, los van het door politieke overwegingen beïnvloede optreden van leden van de Tweede Kamer, niet opnieuw de meerwaarde van een tweekamerstelsel kunnen bewijzen? Dan zou bijvoorbeeld de wenselijkheid besproken kunnen worden van een bestuursrechtelijk openbaar ministerie, dat in eerste instantie de bestuursrechtelijke sanctie oplegt, met een mogelijkheid van beroep op de rechter in plaats van op de politiek in die gevallen waarin de gestrafte de sanctie bovenmatig vindt. Het voorbeeld van het bespreken van veiligheidsbeleid met de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie was in de notitie van de griffier al genoemd en heeft intussen aan actualiteit gewonnen.

Een tweede advies is misschien iets ingrijpender. Een gevaar dat de Eerste Kamer bedreigt, is dat zij door het publiek steeds vaker wordt gezien als een soort beroepsinstantie. Na aanvaarding van een wetsvoorstel door de Tweede Kamer komen alsnog verontruste burgers of belangengroepen in het geweer en doen een beroep op de Eerste Kamer om het voorstel te verwerpen. Dat leidt echter meestal tot teleurstelling, zeker in de gevallen dat leden zich kritisch over het wetsvoorstel uitlaten en in de media berichten verschijnen dat de Eerste Kamer zich zal verzetten, waarna op grond van de gedachtewisseling met de regering het wetsvoorstel alsnog, soms om politieke redenen, wordt aanvaard.

Ik stelde al voorop dat het aannemen van een door de Tweede Kamer aanvaard wetsvoorstel het meest voor de hand liggende resultaat is van de behandeling door de Eerste Kamer. Dat hoort ook het resultaat te zijn. Het tweekamerstelsel heeft in een gedecentraliseerde eenheidsstaat als de onze niet tot doel het werk van de Tweede Kamer nog eens over te doen. Wij hebben evenmin de taak uit een regionale of provinciale gezichtshoek nog eens over een wetsvoorstel te oordelen, zoals dat meestal wel de taak is van een senaat in een federatieve staat. Wij – ik zei het vandaag al eerder en het wordt al vele jaren uitentreuren herhaald – toetsen de door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstellen aan de Grondwet en verdragen en aan de overige beginselen van de rechtsstaat, zoals consistentie met overige wetgeving, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en draagvlak. Daar moeten wij ons dan ook aan houden en niet de indruk wekken dat wij een instantie van hoger beroep zijn, waar alle feiten nog eens opnieuw bekeken en gewogen worden.

In onze rechtspraak kennen wij het systeem van twee feitelijke instanties met uiteindelijk een derde instantie, de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt de feiten niet meer opnieuw vast, maar is gebonden aan hetgeen de feitelijke rechter omtrent de feiten heeft vastgesteld. De Hoge Raad toetst de uitspraak van de feitelijke rechter aan het recht en beslist dan of die uitspraak stand houdt of wordt gecasseerd. Zo zou ook de Eerste Kamer nadat regering, Raad van State en Tweede Kamer gesproken hebben, niet de indruk moeten wekken dat zij de wetsvoorstellen nog eens geheel van voren af aan behandelt. Zij zou duidelijk moeten maken dat zij het door de Tweede Kamer aanvaarde wetsvoorstel toetst aan de eerder genoemde criteria, waarvan maatschappelijk draagvlak er overigens één is.

Daarom was er voor mij de laatste vergadering voor het zomerreces tegelijkertijd een hoogtepunt en een dieptepunt. Een hoogtepunt omdat op hoog niveau, geheel in overeenstemming met de taak van de Kamer zoals ik die zojuist heb omschreven, met de regering van gedachten werd gewisseld over het raadgevend correctief referendum en over de benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koningin. Daarbij speelde de relatie tussen wetgeving en Grondwet een rol.

Dieptepunt was in mijn beleving de behandeling van de gemeentelijke herindeling van Den Haag en omstreken. Niet omdat in verschillende fracties leden in afwijking van hun eigen opvatting met de meerderheid van hun fracties meestemden; voor bij de VVD en D66 en tegen bij het CDA. Dat is namelijk, anders dan het daarna door sommigen werd opgedist, een vrij normale gang van zaken. De meeste leden van deze Kamer zijn op de door hun partij vastgestelde lijst tot lid van deze Kamer gekozen met als doel, gezamenlijk met de medeleden van hun fractie zoveel mogelijk invloed uit te oefenen. Dat vereist dat een fractie als eenheid optreedt. Dat is dan ook de regel. Bij gewetenskwesties of beginselvragen komt het bij wijze van uitzondering wel voor, dat ieder lid zijn eigen geweten of opvatting mag laten prevaleren boven de loyaliteit aan de fractie. Mijn bezwaar was echter dat te veel de indruk is ontstaan alsof het de taak van deze Kamer zou zijn om nog eens tot in details vast te stellen, welke alternatieve wellicht beter waren geweest. Dat is bij uitstek de taak van de Tweede Kamer. Wij beoordelen slechts het voorstel zoals het er ligt, dus na de aanvaarding door de Tweede Kamer. De grondwettigheid stond vast. Ik wijs op artikel 123. Verdragen speelden geen rol. Te handhaven valt er na aanvaarding niets. Draagvlak was er bij de meeste Hagenaren wel en bij de meeste inwoners van de omliggende gemeenten niet. En dat is inherent aan herindelingsvoorstellen met een annexatiekarakter. De behandeling door deze Kamer maximaliseerde de ongerechtvaardigde illusie bij de tegenstanders in de samenleving dat de Eerste Kamer met een betere oplossing zou kunnen komen en maximaliseerde dus vervolgens de teleurstelling, toen het voorstel werd aanvaard. Dat schaadt het aanzien van de politiek en van de Eerste Kamer.

Het bestaan van een terugzendrecht – ik kan het toch niet laten – zou de zaak alleen nog maar verergerd hebben. Volgens de reflecties van de vorige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou na het tegenstemmen van meer dan de helft, maar minder dan twee derden het wetsvoorstel opnieuw door de Tweede Kamer behandeld moeten worden. Als de VVD- en D66-leden die tegen het voorstel waren, daar ook daadwerkelijk tegen zouden hebben gestemd, wat bij het bestaan van een terugzendrecht misschien ook nog wel gebeurd zou zijn, zou het voorstel met een stemverhouding 37-36 zijn teruggezonden. De Tweede Kamer zou dan begin van deze maand in tweede lezing het wetsvoorstel opnieuw hebben aanvaard. Ik twijfel daar niet aan. Nu heeft de gehele Staten-Generaal de verantwoordelijkheid voor de beslissing genomen. Bij terugzending zou de volle last bij de Tweede Kamer hebben gelegen. De Eerste Kamer heeft nu die medeverantwoordelijkheid gedragen en zou bij een terugzendrecht ogenschijnlijk schone handen hebben gehad maar een stuk van haar meerwaarde hebben verloren. Bovendien, een politiek van schone handen is een vorm van staatkunde die ik niet kan waarderen.

Ik zou derhalve de Kamer ernstig in overweging willen geven af te zien van openbare behandeling van die wetsvoorstellen waarvan bij de schriftelijke voorbereiding is gebleken dat zij ondanks mogelijke maatschappelijke bezwaren wél voldoen aan de bekende criteria waaraan de Eerste Kamer pleegt te toetsen. Bij herindelingsvoorstellen – die hier nogal eens sneuvelen – zal dat doorgaans het geval zijn. Mammoetfusies als tussen Enschede en Hengelo kunnen altijd nog met een beroep op de inconsistentie met de bestaande herindelingspraktijk daaraan worden getoetst.

Mijn laatste advies – en daarbij keer ik terug tot het begin van dit betoog – betreft een veel verdergaande bemoeienis van deze Kamer met de verdere Europese eenwording en samenwerking. In juli bezocht ik de nationale raad van Slovenië, een land dat heel hard werkt om te voldoen aan alle toetredingscriteria inclusief de EMU en invoering van de euro. Met ongelooflijk enthousiasme en praktijkgericht idealisme werken de politici van dat land – ik sprak ook met de dynamische voorzitter van de kamer van afgevaardigden – aan hun toekomst in Europa. Het werk van allen, en niet alleen van een klein groepje Europaspecialisten, is gericht op toetreding tot de Europese Unie.

Begin deze maand bezocht ik Madrid als gast van de voorzitter van de senaat. Europa is, uiteraard naast de bestrijding van het terrorisme waaronder het land gebukt gaat, voor allen die ik sprak – senatoren, de minister van Buitenlandse Zaken, de voorzitter van Kamer van afgevaardigden en de voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van die Kamer – hét onderwerp van gesprek. Met groot enthousiasme bereidt eenieder het Spaanse voorzitterschap van de Europese Unie voor dat op 1 januari 2002 ingaat. De conferentie van parlementsvoorzitters van lidstaten van de Europese Unie en van het Europese Parlement van 13 tot 15 september te Stockholm is na de terroristische aanvallen op de Verenigde Staten uitgesteld maar zou mede gewijd zijn aan de rol van de volksvertegenwoordigingen bij de uitbreiding en bij de hervorming van de Europese instituties. Het is onvoldoende als deze onderwerpen alleen maar leven bij de Europaspecialisten en de leden van de JBZ-commissie en Kamervoorzitters alsmede degenen die hen terzijde staan zoals het bureau EBEK (Europees bureau Eerste Kamer) en de griffier. Het is toch ook de taak van deze Kamer beleid en wetgeving te toetsen aan verdragen? Daartoe behoren zeker de verdragen die de Europese samenwerking en eenwording betreffen. Elk wetsvoorstel moet daarom ook aan het kader van de Europese samenwerking worden getoetst.

Ik houd rekening met een heftige en mogelijk langdurige strijd van de Verenigde Staten en de Westerse democratieën tegen fundamentalistische terroristen. Daarbij zullen onze democratische beginselen en de fundamenten van de rechtsstaat op de proef worden gesteld. Dat vereist een sterk Europa, dat zich niet mag afsluiten van de volkeren van Midden- en Oost-Europa die pas kort en soms nog niet volgens deze beginselen en fundamenten worden bestuurd; een sterk democratisch Europa dat zich ook niet mag afsluiten van de landen daarbuiten die nog niet volgens die beginselen en fundamenten worden bestuurd. In die periode is inzet van allen nodig die in die beginselen en fundamenten geloven. Europa is té belangrijk om er niet ook zelf aan te werken.

De Tweede Kamer, bezet met de politiek van elke dag, bespreekt wekelijks de agenda voor de volgende week in Brussel. De Eerste Kamer kan een bijdrage leveren aan de meerwaarde van het tweekamerstelsel door zich fundamenteel op Europa te beraden en een toekomstvisie te ontwikkeling. De ondersteuning is er. Het woord is aan u, want ik neem afscheid. Dat doe ik niet omdat ik op het werk van de Eerste Kamer ben uitgekeken; ik doe het wel met weemoed, omdat ik in de meerwaarde van het tweekamerstelsel geloof en ik het bekleden van het voorzitterschap altijd boeiend en inspirerend heb gevonden. Gaarne had ik de discussies over de Eerste Kamer zelf en de ontwikkelingen in Europa nog vanuit deze stoel gevolgd.

Als voorzitter was ik verantwoordelijk voor wat mijn voorganger noemde: het bewaken van de kwaliteit en de voorspelbaarheid van de procedure. In een democratie dient de procedure voorspelbaar te zijn, opdat alle partijen tot hun recht kunnen komen. Ik hoop die taak naar behoren te hebben vervuld. Ik heb die taak vervuld met de steun van de twee ondervoorzitters. Van hen neem ik in het bijzonder afscheid. Met hen heb ik in de Huishoudelijke commissie en bij consultaties daarbuiten met veel plezier samengewerkt. Hun aanwezigheid en hun betrokkenheid gaf mij vaak de gelegenheid mijn mening aan de hunne te toetsen. In de tijd waarin ik de regering in Brussel mocht vertegenwoordigen bij de conventie die was belast met de opstelling van het Handvest van de grondrechten voor de Europese Unie, heb ik wel een beroep op hen gedaan mij in de Kamer te vervangen en voor die samenwerking zeg ik hun gaarne dank, zowel Peter Boorsma als Erik Jurgens.

De eerste ondervoorzitter, Peter Boorsma, heeft vandaag aangekondigd tegelijk met mijn aftreden zijn functie neer te leggen. Hij doet dat vanwege onze lotsverbondenheid. Een voorzitter staat soms alleen voor beslissingen die van groot belang kunnen zijn voor het reilen en zeilen van de Kamer. Het is dan een grote steun wanneer hij kan terugvallen op de ondervoorzitters. Beiden gaven blijk van een heldere kijk en van menselijk inzicht. De financiële expertise van Peter Boorsma, maar ook zijn ervaringen in de universitaire wereld waren mij in het bijzonder tot steun. Ik heb Peter Boorsma als persoon door zijn betrokkenheid en hulpvaardigheid zeer leren waarderen. Zijn belangstelling voor de buitenlandse contacten heeft ook voor hem het ondervoorzitterschap tot een waardevolle functie gemaakt. Ik begrijp daarom zeer wel dat het hem moeilijk valt die functie neer te leggen, maar de politieke afspraak die op 8 juni 1999 aan deze Kamer is meegedeeld, impliceert inderdaad lotsverbondenheid. Dat Peter Boorsma wat het voortzetten van zijn Kamerlidmaatschap betreft zijn lot in eigen hand heeft gehouden, siert hem. Heel veel dank voor de gegeven steun.

Geachte medeleden, het ga u allen wel.

(Applaus)

Sluiting 16.50 uur

Naar boven