Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Tijdelijke wet voor de penitentiaire noodcapaciteit ten behoeve van drugskoeriers (Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers) (28201);

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met het verblijf van in bewaring gestelde verdachten alsmede arrestanten in een politiecel (verblijf in politiecellen) (28202).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van de Beeten (CDA):

Voorzitter. Vorige week ontving ik als lid van de Kamer een brief van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. Het onderwerp betrof het stakeholdersonderzoek 2002. De brief begint met de zinsnede dat Justitie in de begrotingstoelichting voor dit jaar opnieuw haar visie verwoordde en dat Justitie een bijdrage wil leveren aan een rechtvaardige en veilige samenleving. Daaraan werd toegevoegd dat Justitie haar taken doeltreffend en doelmatig wil uitvoeren en dat het ministerie de goede dingen goed wil doen. De secretaris-generaal eindigt met: "En, hoor ik u denken, lukt dat?" Gelet op de problematiek waar wij vandaag over spreken, klinkt die vraag "En, lukt dat?" bijna ironisch. Het lukt kennelijk niet. Deze minister is aangetreden om rust terug te brengen op het departement van Justitie en het gezag ervan te herstellen. Dat was ook nodig. Begin jaren negentig werd Nederland geconfronteerd met de problematiek van het cellentekort. Van het bouwprogramma van Hirsch Ballin kon diens opvolgster Sorgdrager de vruchten plukken, maar toen doemden problemen op met het functioneren van het openbaar ministerie. De eerste drie jaren van het ministerschap van deze minister waren tamelijk sereen. In het laatste jaar van zijn ambtsperiode ontstaat er commotie over het schikkingenbeleid van het openbaar ministerie én over heenzending wegens cellentekort. Ik zeg dit zonder leedvermaak. Het is een slechte zaak voor het aanzien van de rechtsstaat dat in ons land het beeld ontstaat van een departement dat de goede dingen niet goed doet.

Daarom hebben wij in onze inbreng voor de schriftelijke voorbereiding gevraagd naar de deugdelijkheid van de prognoses voor de benodigde celcapaciteit. Kennelijk meent ook de minister dat het systeem niet deugt. Op onze vragen antwoordt hij: "Op dit moment wordt het systeem van prognoses nog eens extern geijkt door prof. Bomhof. Dit zal naar verwachting bijdragen aan meer robuuste en nog meer betrouwbare prognoses." Wij rekenen erop dat de minister ervoor zorgt dat hij nog in deze kabinetsperiode van minister Zalm van Financiën een toezegging voor voldoende middelen verkrijgt. Hij heeft weliswaar een toezegging van het kabinet voor financiering van het plan van aanpak drugssmokkel Schiphol, maar een doeltreffend beleid vereist een structureel grotere bandbreedte. Het vereist ook dat de capaciteit die nu wordt opgebouwd bij het openbaar ministerie en de zittende magistratuur structureel wordt. Het zou een slechte zaak zijn als de beslissing over de benodigde capaciteitsvergroting in de keten op het bord van de kabinetsformatie wordt gelegd, teneinde verschijnselen als bolletjesslikkers aan te pakken. Kan de minister mijn fractie op dit punt geruststellen?

Ik vraag dit ook in verband met de inzet van personeel van particuliere beveiligingsbedrijven. In de eerder genoemde brief van de secretaris-generaal lees ik: "Die vraag (lukt dat) zouden wij nu aan u willen voorleggen. U bent immers een van onze stakeholders, de strategische partners met wie wij samenwerken en zonder wie wij ons ideaal van een veilige en rechtvaardige samenleving niet kunnen realiseren."

Onlangs hoorde ik een geestverwant van de minister, de heer Vonhoff, op de radio ervoor waarschuwen dat Nederland geen onderneming is, de overheidsdienst niet het personeelsbestand van een bedrijf en de regering niet de raad van bestuur van een vennootschap. Ik ben het daar van harte mee eens. De Tweede en Eerste Kamer zijn geen stakeholders in de BV Nederland. De overheidstaak van rechtshandhaving laat zich niet naar believen uitvoeren in eigen beheer, door uitzendkrachten of door "out-sourcing". Detentie van verdachten en van gestraften behoort tot de kerntaken van de overheid. Mijn fractie heeft dan ook de nodige bedenkingen bij de inzet van personeel van particuliere bewakingsbedrijven. Zij staan niet in een gezagsverhouding tot de gevangenisdirectie en zijn niet onderworpen aan de disciplinaire regels die van toepassing zijn op regulier personeel van de dienst Justitiële Inrichtingen. Het is mijn fractie bekend dat de dienst met grote problemen kampt, onder andere een gemiddeld ziekteverzuim van zo'n 12%. Voorzover daaraan organisatorische oorzaken ten grondslag liggen – met name arbeidsomstandigheden – is dit een verantwoordelijkheid van de minister. Voorzover dit wordt veroorzaakt door de werkdruk en gebrek aan middelen, is het een zaak van de Kamers om die middelen te voteren. De minister mag ook ons daarop aanspreken. Zou hij echter verwijzen naar de krapte op de arbeidsmarkt, dan verdient dit nadere discussie. Het is immers vreemd dat de overheid wel via particuliere bedrijven personeel weet te werven op relatief korte termijn en in een aanzienlijk aantal, maar niet op eigen titel. Anders gezegd: het potentieel is er kennelijk op de arbeidsmarkt. Daarnaast zou mijn fractie op dit punt graag van de minister vernemen welke mogelijkheden hij ziet om ook binnen de ambtelijke sector enige flexibiliteit in te bouwen.

Is het een vreemde gedachte – nu de meeste partijen in hun verkiezingsprogramma's vragen om meer agenten – te bezien of binnen het totaal van politie, douane en Koninklijke marechaussee een deel van straks te werven ambtenaren dubbel kunnen worden ingezet, namelijk ook in de laatste fase van de strafrechtketen om pieken in de detentie op te vangen? Mijn fractie vindt het van belang dat hiernaar nader onderzoek plaatsvindt, omdat zij een volgende keer niet zonder meer een noodwet zal steunen die in belangrijke mate wordt uitgevoerd door personeel van particuliere beveiligers. Is de minister bereid dit onderzoek toe te zeggen?

Een belangrijk punt in de publieke discussie over de noodwet is het verblijf van meer personen in een cel. Na het bezoek van de vaste Kamercommissie aan het voormalig Grenshospitium in Amsterdam werd mij door een journaliste voorgehouden: maar wij hebben in Nederland toch een grondrecht van een in een cel? Dit tekent het gebrek aan nuance rond dit thema. Het is onmiskenbaar zo dat autochtone gedetineerden en vermoedelijk ook de nodige allochtone gedetineerden de privacy van een eigen cel op prijs stellen. Dit is een uitgangspunt van ons detentiesysteem. Mijn fractie ziet ook de argumenten om in veel gevallen meer personen in een cel te plaatsen. Wij zijn daarop dus niet principieel tegen. Daarbij maak ik wel twee kanttekeningen.

In de eerste plaats hechten wij sterk aan de veiligheid van het in te zetten personeel. Bij het werkbezoek aan Amsterdam viel mij de volgende opmerking op. De leiding moet meer bewaking inzetten bij meer personen in een cel op het moment dat de celdeur open gaat en als een personeelslid de cel in moet. Bij vier personen in een cel moeten dan al snel zes bewakers worden ingezet. Dat doet de vraag rijzen waar de efficiencywinst zit in termen van benodigd personeel bij het plaatsen van meer personen in een cel.

In de tweede plaats is mijn fractie van mening dat de beslissing om in ons detentiesysteem de beslissing om meer personen in een cel te plaatsen op een ordelijke wijze tot stand moet komen. Bij veel deskundigen – en niet alleen bij hen – leeft het gevoel dat wij onszelf min of meer struikelend en rommelend in een nieuw detentiesysteem begeven. Dat geldt ook voor de zorg over het niveau van de voorzieningen en het niveau van het regime. Mijn fractie kan zich dat gevoel voorstellen. Om die reden vraag ik de minister om niet pas in de laatste maanden van de gelding van de tijdelijke wet een evaluatie te laten plaatsvinden, maar al na een halfjaar. Zo kan deze Kamer zich ruim voor afloop al een beeld vormen van de ervaringen. Daarbij gaat het dus om de relatie tussen het aantal gedetineerden en het aantal ingezette personeelsleden; om een inventarisatie en een analyse van incidenten en om het tempo van verhoging van de faciliteiten en de regimeverbetering na de start van een noodopvang. Is de minister bereid zo'n evaluatie te laten uitvoeren?

Deze vraag zou een geruststellend effect op de minister kunnen hebben; zij lijkt immers te impliceren dat de CDA-fractie voor beide wetten zal stemmen. Dat is echter afhankelijk van de beoordeling van de verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit het internationale verdrag inzake de burgerlijke en politieke rechten en uit het verdrag inzake de rechten van het kind. Ik kom daarover straks nog te spreken.

Eerst wil ik een enkele opmerking maken over het afwegingskader waarbinnen mijn fractie beide wetsvoorstellen tot dusver heeft bezien. Uit de opmerkingen over de prognoses van de benodigde celcapaciteit blijkt al dat mijn fractie op zich de noodzaak onderkent om aan het begin van de strafrechtketen de nodige celcapaciteit te creëren. Zij acht het evenwel zeker zo belangrijk dat verderop in de keten een behoorlijke mate van versterking plaatsvindt. Bewaring in politiecellen mag geen excuus worden voor zuinigheid met betrekking tot cellen in huizen van bewaring. Mijn fractie heeft dus geen principieel politiek bezwaar tegen bewaring in politiecellen.

In het geval van de noodwet liggen de zaken gecompliceerder. Hier lijkt een effectief alternatief voorhanden in de vorm van heenzenden met een dagvaarding na het in beslag nemen van de handelswaar. Verscheidene fracties verwezen naar een artikel van drie rechters van het Hof van Justitie te Curaçao in het Nederlands Juristenblad. In dat artikel werd, onder de kop "Over drugs, de Antillenroute en de waan van de dag", het volgen van die weg bepleit. De woorden "waan van de dag" komen overigens in het artikel niet voor, maar zijn in het publieke debat veel gebruikt, vooral aan het adres van de Tweede Kamer. Zelfs al zou er sprake zijn van een waan van de dag, dan is dat nog geen reden om dit wetsvoorstel te verwerpen. Het gaat erom zowel de tijdelijke wet als de wet inzake bewaring in politiecellen op hun merites te beoordelen.

Mijn fractie meent dat de noodwet een passend middel is bij de bestrijding van georganiseerde drugscriminaliteit. Heenzending met een dagvaarding betekent dat met name de Antilliaanse drugskoeriers na een week weer een poging kunnen wagen, al dan niet via Curaçao. Het alternatief werkt alleen indien de aanhouding, opvang en medische begeleiding op de Antillen adequaat zijn geregeld. Mijn fractie heeft er geen vertrouwen in dat dit het geval zal zijn. De drie rechters constateren zelf dat ook veroordeelde drugskoeriers zelden hun straf ondergaan, zodat zij beschikbaar blijven voor de organiserende criminelen om als koerier te worden ingezet. Zij lopen dan opnieuw het risico om hun leven te verliezen als onderweg een bolletje knapt. In Amsterdam zijn momenteel een zwangere vrouw, een moeder en haar 16-jarige zoon gedetineerd, alle drie koeriers. Zijn wij bereid deze koeriers met een dagvaarding heen te zenden en hen dan opnieuw met een partij levensgevaarlijke bolletjes cocaïne in het vliegtuig naar Nederland te laten stappen?

De wet voorziet in een inspanningsverplichting om de detentie van drugskoeriers naar vermogen op het niveau van de Beginselenwet te brengen. Vorige week dinsdag kon de Kamercommissie vernemen dat de directie in Amsterdam reeds na drie weken de eerste stappen op die weg kon zetten. Dit alles overziende komt mijn fractie in dit afwegingskader tot de conclusie dat de noodwet een noodzakelijk middel is van generale preventie, zowel tegenover de kandidaat-koeriers als tegenover de georganiseerde criminaliteit: de rechtsstaat is bereid, zonodig bijzondere maatregelen te nemen. In onze visie gaat het dus bepaald niet om de waan van de dag.

Ten slotte richt ik mij op de verdragskwesties. Op vragen mijnerzijds over het voorbehoud bij artikel 10 van het Bupo-verdrag antwoordt de minister, dat het voorbehoud op grond waarvan verdachten en gestraften ongescheiden mogen worden ondergebracht in huizen van bewaring, hier toepassing vindt. Ik zou de minister echter willen wijzen op de parlementaire geschiedenis van de goedkeuringswet. Overigens heb ik de stukken betreffende de goedkeuringswet, zowel betreffende het Bupo als betreffende de rechten van het kind, bij het CIP laten klaarleggen, zodat de minister en zijn ambtenaren zich nog even van de teksten kunnen overtuigen. In de Tweede Kamer was er nogal wat kritiek op het voorbehoud. De toenmalige minister van Justitie wees er echter op, dat betrokkenen weliswaar in hetzelfde gebouw zitten, maar dat er ten aanzien van het regime wel degelijk onderscheid gemaakt zou worden; zie de Handelingen van de Tweede Kamer, 21 september 1978. In het geval van de drugskoeriers krijgen we echter te maken met een inrichting waarin slechts één regime zal gelden. Mijn vraag aan de minister is of in het licht van die uitdrukkelijke geruststelling zijdens de regering destijds, het voorbehoud kan dienen als legitimatie van de noodwet.

Over het Verdrag voor de Rechten van het Kind zegt de minister in de memorie van antwoord, dat bij dit verdrag een vergelijkbaar voorbehoud als bij het Bupo-verdrag is gemaakt, maar dat de Tweede Kamer dat in 1994 heeft beperkt tot 16- en 17-jarigen. Die zouden volgens de minister wel samen met volwassen mogen worden gedetineerd, indien op hen het volwassenenstrafrecht wordt toegepast; zie pagina 4 van de memorie van antwoord. Dit is echter onjuist. Ten eerste kan van voorlopig gehechte kinderen natuurlijk nog niet gezegd worden, dat op hen het volwassenenstrafrecht van toepassing is; daarover beslist de rechter en pas na behandeling ter terechtzitting. In de tweede plaats blijkt uit de parlementaire geschiedenis van de goedkeuringswet voor dit verdrag, dat de uitleg van de minister niet is vol te houden. Aanvankelijk had de regering namelijk alleen een voorbehoud voorgesteld bij artikel 37, onder c, van het verdrag om zo de toepassing van volwassenenstrafrecht op 16- en 17-jarigen mogelijk te maken. Een voorbehoud als bij artikel 10 Bupo (geen scheiding volwassenen en minderjarigen) was volgens de regering niet nodig, omdat artikel 37, sub c, een uitzonderingsmogelijkheid zou bevatten. De Raad van State wees er echter op, dat die uitzondering alleen het contact van minderjarigen met familieleden betrof. De regering nam toen alsnog een voorbehoud op betreffende de scheiding van volwassenen en minderjarigen. En dat nu is op initiatief van de VVD-fractie in de Tweede Kamer eruit geamendeerd. De minister, toen lid van die fractie, zal het zich herinneren. De toelichting van het ook door PvdA en D66 gesteunde amendement luidde: "Het is te allen tijde de plicht van de regering te zorgen voor voldoende capaciteit voor het detineren van minderjarigen. Het maken van een voorbehoud ten aanzien van het gescheiden houden van jeugdige en volwassen gedetineerden is daarom ongewenst." Kortom: zowel in de fase van voorlopige hechtenis als in de fase van executie van een vrijheidsstraf dienen 16- en 17-jarigen niet in contact te komen met volwassen gedetineerden. Dit beginsel lijdt geen uitzondering, zelfs niet voor het bijwonen van kerkdiensten. Ik herhaal daarom de vraag aan de minister of hij bereid is toe te zeggen dat de noodwet zo zal worden uitgevoerd, dat nakoming van het Verdrag voor de Rechten van het Kind volledig is verzekerd; is hij bereid daartoe de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen?

Dit verdrag heeft ook consequenties voor de bewaring in politiecellen. De minister heeft onze vragen over de toepassing van artikel 37, sub c, summier beantwoord. Gesproken wordt over het vermijden van fysiek contact tussen volwassen gedetineerden en jeugdigen. Dat is in het licht van het standpunt dat de minister heeft ingenomen over het zogenaamde voorbehoud bij artikel 37c, ten aanzien van de noodwet niet geruststellend. Het is te meer niet geruststellend, omdat onze vragen over de geschiktheid van cellencomplexen in politiebureaus niet zijn beantwoord. Ik kan daaruit slechts afleiden, dat die complexen niet geschikt zijn om gedurende 16 dagen in verzekeringstelling en bewaring jeugdigen volledig gescheiden te houden van volwassenen. In de Regeling politiecellencomplexen vind ik geen regels die mij wat dat betreft geruststellen. Er staat bijvoorbeeld, dat een complex "een" doucheruimte moet bevatten. Zorgwekkender is echter nog, dat in het wetsvoorstel zelf geen enkele aandacht wordt besteed aan de waarborg die op grond van het Verdrag voor de Rechten van het Kind in acht genomen zou moeten worden ten aanzien van 16- en 17-jarigen. Het gaat hier niet om een noodwet, maar om een structurele wettelijke voorziening. Kan de minister uiteen zetten op grond waarvan deze Kamer het vertrouwen mag hebben, dat desondanks de wet in overeenstemming is met dit verdrag?

Mijnheer de voorzitter. De fractie van het CDA heeft in de wetgevende arbeid van deze Kamer altijd veel aandacht gevraagd voor de juiste toepassing en de correcte nakoming van internationale verdragen. Niet voor niets schrijft onze Grondwet voor dat internationale verdragen als van hogere orde maatgevend zijn voor bestuur, wetgeving en rechtspraak in ons land. Daar waar discussie mogelijk is over de betekenis van een verdrag is door de CDA-fractie nimmer met een beroep op een verdrag tegen een wetsvoorstel gestemd. Waar reparatie achteraf aangewezen was, heeft onze fractie dat bevorderd, zonder tegen een wetsvoorstel te stemmen. In dit geval is er in onze visie geen discussie mogelijk over de betekenis van het verdragsartikel, dat verlangt dat volwassenen en jeugdigen steeds gescheiden worden gehouden. Wij vrezen dat misschien niet zozeer de tekst als wel de uitvoering van de wetsvoorstellen kan leiden tot schending van het Verdrag voor de rechten van het kind. Vandaar dat wij de minister met klem vragen ons tegemoet te komen, door toe te zeggen beide wetten toe te passen conform het verdrag en het voorliggende wetsvoorstel en die toepassing een jaar na inwerkingtreding te evalueren. Kortom, laat de minister van Justitie de goede dingen goed doen.

De heer Kohnstamm (D66):

In de discussie in de Tweede Kamer is dit punt vrij uitvoerig de revue gepasseerd. De minister zei daar dat hij ten aanzien van het door de heer Van de Beeten naar voren gebrachte springende punt geen garanties kan afgeven. De wet machtigt hem bovendien om, in de woorden van de heer Van de Beeten, in strijd met de desbetreffende verdragen te handelen. Tijdens het werkbezoek is ons gebleken dat dit op zichzelf nog steeds tot de mogelijkheden behoort.

De heer Van de Beeten vraagt nu de toezegging van de minister dat hij niet in strijd met de verdragen zal handelen, terwijl de wet dat de minister wel toestaat. Hoe verklaart de heer Van de Beeten die tegenstelling in zijn inbreng?

De heer Van de Beeten (CDA):

De minister is in de Tweede Kamer niet gevraagd om een garantie. De minister heeft ook niet gezegd dat hij geen garantie kon geven. Hij heeft simpelweg gezegd dat er gescheiden verblijven zullen zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt dan in een tussenzinnetje gezegd dat er momenten van samenzijn zullen zijn. Naar aanleiding daarvan hebben wij doorgevraagd in het voorlopig verslag van deze Kamer, om duidelijkheid te krijgen. Bij de binnenkomst van het wetsvoorstel in onze Kamer was er nog geen discussie in de Tweede Kamer geweest over juist dit punt. Ik zou mij zelfs kunnen voorstellen dat de Tweede Kamer achteraf het gevoel heeft dit onderwerp onvoldoende te hebben behandeld.

Ik heb mijzelf afgevraagd of het een vereiste is dat in de wet zelf iets wordt opgenomen. Als dat zo is, moeten wij ons bij tal van wetten afvragen of er een dwingende noodzaak is om met een concrete verwijzing naar een verdrag een voorziening op te nemen. Die vraag stellen wij onszelf terecht niet bij elk wetsvoorstel. De wet bepaalt niet uitdrukkelijk dat het wel mag, maar laat het open. Wezenlijk is dan de vraag of de minister bereid is om het mandaat dat in de wet gegeven wordt, te gebruiken in overeenstemming met de regels van het verdrag. De situatie is niet uitzonderlijk en doet zich niet alleen maar bij deze wet voor. Ik heb het punt zowel in de schriftelijke voorbereiding als nu zwaar aangezet omdat wij te maken hebben met een heel belangrijke bevoegdheid van de overheid, namelijk vrijheidsbeneming. Bij het voorstel inzake DNA-proeven is het goed van de privacy aan de orde geweest. Dat vind ik dan van een iets andere orde, hoe belangrijk het ook is, dan de vrijheidsbeneming en het regime dat daarvoor wordt toegepast, zoals in dit geval aan de orde is. Vandaar mijn uitvoerige aandacht hiervoor.

De heer Rosenthal (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De fractie van de VVD had deze twee wetsvoorstellen al de vorige week willen behandelen. Elke dag dat de problematiek van de drugskoeriers en de bolletjesslikkers voortduurt is er een te veel. Ons land wordt geteisterd door een sterke toename van het aantal drugskoeriers. Het betreft vooral drugskoeriers die op Schiphol aankomen en gepakt worden. Het gaat daarbij onder meer om bolletjesslikkers die 80 tot 100 – het record is op het ogenblik naar ik meen 123 – bolletjes harddrugs in de maag opgeslagen hebben. Dat is dan goed voor bijvoorbeeld een kilo cocaïne, met een straatwaarde bij ons van ruim € 40.000.

De fractie van de VVD vindt de stijging van het aantal drugskoeriers en bolletjesslikkers onrustbarend. Op Schiphol zijn er in januari, voorzover wij de cijfers kennen, bijna 250 aangehouden. Dat zijn er op jaarbasis, twaalf maal 250, zo'n 3000, hetgeen overeenkomt met een kwart van de gevangeniscapaciteit in ons land. Het is, kortom, een buitengewoon ernstig probleem, ook als wij daarbij bedenken dat het hier op zich nog maar een klein deel van de drugstransporten betreft.

De VVD-fractie zou het vervolgens even onrustbarend vinden, als die aangehouden drugskoeriers en bolletjesslikkers op Schiphol heengezonden zouden worden bij gebrek aan capaciteit in de huizen van bewaring en de gevangenissen. Dat zou hen en al degenen door wie zij misbruikt worden, uiteraard alleen maar sterken in hun mening dat het alleszins lucratief is om het steeds weer te proberen. De VVD-fractie vindt het derhalve noodzakelijk dat alles in het werk wordt gesteld om drugskoeriers en bolletjesslikkers aan te houden, vast te houden en voor de rechter te brengen.

De heer Van de Beeten zei het al met zoveel woorden en dit geldt eveneens voor de VVD-fractie, dat het hier ook nog eens gaat om de eigen bestwil van die bolletjesslikkers. Immers, zij zijn ook met voor hen zelf levensgevaarlijke praktijken bezig – ik ben dit te weinig tegengekomen in de stukken – en elke kans dat zij na heenzending die levensgevaarlijke praktijk herhalen, moet simpelweg uitgesloten worden. Het is in dat verband dat wij niet kunnen begrijpen dat drie leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba kunnen bepleiten om bolletjesslikkers, zodra zij schoon zijn, heen te zenden. Ik verwijs naar het NJB van 15 februari 2002.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Graag zou ik een opmerking maken over het voorafgaande, omdat het mij ook al verbaasde, toen de heer Van de Beeten een gelijkluidende tekst uitsprak.

Ik ken een aantal doelen van de vrijheidsstraf: de generale preventie, de specifieke preventie en de beveiliging van de samenleving. Er sluipt hier echter opeens, in een samenwerking tussen de CDA-fractie en de VVD-fractie, een nieuw doel van de vrijheidsstraf ons stelsel binnen, namelijk de bescherming van de verdachte tegen zichzelf, tegen een herhaling van een op zich risicovolle onderneming. Ik vind dat wij zover niet moeten gaan. Ik denk dat er redenen kunnen zijn om mensen tegen zichzelf in bescherming te nemen en van hun vrijheid te beroven, maar dat je dan spreekt van veel ernstiger redenen, namelijk in de sfeer van ernstige psychische aandoeningen. Ik vraag de heer Rosenthal of wij de vrijheidsbeneming niet moeten beperken tot die aangelegenheden waarbij de klassieke doelen in het geding zijn.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik heb zelf bij deze wetsvoorstellen, bij de problematiek die voorligt, sterk moeten denken aan een andere grond voor vrijheidsbeneming. Ik moest namelijk denken aan de zaken rond de strafrechtelijke opvang van verslaafden, waarbij wij het hadden over incapacitatie. Op zichzelf mag je verwachten dat op het moment dat bolletjesslikkers worden aangehouden, vastgehouden en voor de rechter worden gebracht, die bolletjesslikkers nog eens duidelijk wordt gewezen op datgene wat toch voor hun eigen bestwil geldt. Ik kom er overigens zo nog even op terug.

Mijnheer de voorzitter. Ik keer even terug naar de drie leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, die bepleiten om bolletjesslikkers, zodra zij schoon zijn, heen te zenden. Zij zouden toch moeten weten dat heenzending zoveel betekent als het voortzetten – ik blijf daarin persisteren – van levensgevaarlijke praktijken. Het blijkt langzamerhand dat zich dit vaak al meteen op de terugweg voordoet.

Over verbazing gesproken: wij staan vanuit de VVD-fractie bovendien ronduit versteld van het feit dat in NRC Handelsblad van 25 februari jl. een universitair docent en een adjunct-secretaris van een rechtbank betogen dat heenzenden vanuit kosten-batenoverwegingen het beste alternatief is. Zij schrijven letterlijk: "Opgepakte bolletjesslikkers hebben de maatschappij nog geen schade berokkend. Dit vormt een extra argument om er niet te veel kosten voor te maken." Hierna volgt een wat merkwaardige en toch verontrustende vergelijking: "De bouwfraude heeft de maatschappij wel schade berokkend." Auteurs die dat schrijven, zijn zich er kennelijk niet van bewust dat alles moet worden gedaan om te voorkomen dat bolletjesslikkers het weer proberen.

Een logische vraag aan de minister, zeg ik ook in de richting van mevrouw De Wolff, moet dan ook zijn: wat wordt in concreto gedaan om met name de bolletjesslikkers te doordringen van de risico's die ze zelf lopen?

Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie bevestigt haar steun voor beide voor ons liggende wetsvoorstellen. Wij hebben, net als de andere fracties natuurlijk, de wetsvoorstellen en de vele commentaren erop zorgvuldig bestudeerd. Wat de wetsvoorstellen betreft constateren wij dat de minister op een aantal belangrijke punten in de loop van het wetgevingstraject wijzigingen heeft aangebracht. Hij heeft terecht met de scheiding van volwassenen van jeugdigen het advies van de Raad van State gevolgd en de via nota van wijziging aangebrachte beperking van het maximale verblijf van jeugdigen, de 12- tot 16-jarigen, in politiecellen tot drie dagen is een goede stap geweest. De VVD-fractie is, kennelijk anders dan bijvoorbeeld de fractie van het CDA, bovendien van mening dat de minister zorgvuldig is ten aanzien van de verplichtingen die uit de relevante internationale verdragen voortvloeien.

De VVD-fractie hoopt en gaat er ook van uit dat de noodwetten de toevloed van drugskoeriers en bolletjesslikkers zullen afremmen. Totnogtoe is er, ook los van de aantallen, sprake van een absoluut verontrustende verbreding van het verschijnsel: het ronselen van Oost-Europeanen voor bolletjesslikkerij en het innemen van bolletjes met nieuwe soorten levensgevaarlijke drugs. Wordt het noodregime dat nu gaat gelden op de bestemde plaatsen op een zeer duidelijke, geëigende en afschrikwekkende wijze bekendgemaakt?

Mijnheer de voorzitter. Wij hebben kennisgenomen van de berichtgeving over verstopping van de strafrechtelijke keten bij het parket Haarlem. Het is op zichzelf begrijpelijk dat de autoriteiten in Haarlem aandacht vragen voor de problemen tengevolge van de situatie op Schiphol. Er is zeker geen reden om de klachten over de dreigende verjaring van een aanzienlijk aantal zware zaken te bagatelliseren, maar het moet ook gezegd worden dat de autoriteiten in Haarlem van hun kant moeilijk tevreden kunnen zijn met heenzendingen van drugskoeriers en bolletjesslikkers op Schiphol, want die heenzendingen tasten het rechtsgevoel van de burgers, dus ook van die in hun eigen gebied, in aanzienlijke mate aan. De verstopping van de keten zal zo gezien ook, zoals de Raad voor de rechtspraak terecht onder de aandacht brengt, niet direct de fase van de bewijsvoering hoeven te betreffen, omdat het in het algemeen om op heterdaad betrapte daders gaat die meestal bekennen. Zie het advies van de Raad voor de rechtspraak. Desondanks de vraag aan de minister: wanneer valt, via het door het ministerie opgestelde plan van aanpak, ontstopping van de keten in Haarlem te verwachten? Bij snelle lezing bleek ons dat het plan van aanpak dat wij op 1 maart ontvingen hierop niet ingaat. Is de minister voornemens snelrecht te bevorderen bij de vele heterdaaddelicten?

Ten slotte: de VVD-fractie heeft nota genomen van het feit dat de toepassing van de noodwet een tijdelijk karakter heeft: maximaal één jaar. Wat gebeurt er als vanwege onverhoopte ontwikkelingen op het internationale drugsfront en meer in het algemeen op de internationale misdaadmarkt het niet mogelijk zou zijn te voorzien in structurele maatregelen die de bepalingen van de noodwetten overbodig maken? Wij menen overigens dat deze vraag ook door de CDA-fractie in de Tweede Kamer aan de minister is gesteld. Zou hij in dat onderhavige geval voornemens zijn de werking van de noodwetten te continueren?

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Wetsvoorstel 28201, de noodwet drugskoeriers, vertoont grote verschillen met het regime van de Penitentiaire beginselenwet. Ik wil daarover kort iets zeggen. De Penitentiaire beginselenwet gaat uit van een aantal belangrijke principes met betrekking tot de manier waarop met gedetineerden moet worden omgegaan. In de eerste plaats moet sprake zijn van een humane bejegening, in de tweede plaats van een bejegening die gericht is op terugkeer in de samenleving en in de derde plaats van een bejegening waarmee zoveel mogelijk detentieschade wordt vermeden. Deze beginselen zijn uitgewerkt in een reeks artikelen in de Penitentiaire beginselenwet en in vergelijkbare wetten voor jeugdigen.

Het wetsvoorstel drugskoeriers tast die beginselen op grove wijze aan. Er is een draconisch verschil tussen het regime van de Penitentiaire beginselen en van deze noodwet. Er zijn veel minder bezoek- en telefoonmogelijkheden. Er is geen mogelijkheid voor sporten, voor educatie, voor de beleving van cultuur of voor recreatie. Er is geen bibliotheekbezoek mogelijk. Meer in een cel wordt regel en geen uitzondering. Men zit langer achter de deur. Er is minder rechtsbescherming. Er zijn geen verlofmogelijkheden. Er is geen sociale hulpverlening. Resocialisatie wordt, zo begrijp ik uit de stukken, gezien als boter aan de galg: niet nodig voor deze doelgroep.

De belangrijkste vraag is wat de reden is voor dit grove verschil in bejegening tussen een groep gedetineerden en alle andere gedetineerden? Er komt maar een antwoord, namelijk dat de groep van drugskoeriers verantwoordelijk wordt gehouden voor de capaciteitsproblemen. Ik begrijp dat niet. Ik heb er vragen over gesteld. Je krijgt dan antwoorden die al tijdens de behandeling in de Tweede Kamer zijn gegeven, maar ik begrijp het nog steeds niet. Als je pakweg 13.000 cellen hebt die allemaal vol zijn, is eigenlijk iedereen voor 1/13.000ste deel verantwoordelijk voor het cellentekort als niemand anders kan worden gehuisvest. Mijns inziens kun je niet een bepaalde groep verantwoordelijk stellen voor de capaciteitsproblemen. Als er al sprake is van een noodsituatie, hebben wij die zelf gecreëerd. Er was geen noodsituatie, maar plots was die er wel toen onder druk van de Tweede Kamer werd besloten om een nultolerantiebeleid te voeren en iedereen op te pakken die met drugs op Schiphol binnenkomt.

Zo kun je op tal van terreinen van het strafrecht je eigen noodsituatie creëren. Ik zou mij kunnen voorstellen dat je vanaf nu ieder weekend bij iedere uitgaansgelegenheid iedereen die in een auto stapt controleert op alcohol. Dan raakt de strafrechtelijke capaciteit heel snel verstopt. Ik vind die analogie niet eens zo gek, want rijden onder invloed is ook een misdrijf waarvan de maatschappij vindt dat er een bestraffing of een aanpak dient te volgen. In mijn ogen is het een zeker zo ernstig misdrijf als het binnenbrengen van drugs in Nederland. De doden die als gevolg van alcoholmobiliteit vallen, kunnen er doorgaans zelf niets aan doen. Dat is iets anders dan de drugsdoden die mogelijkerwijs vallen als gevolg van hier binnengebrachte cocaïne.

Naar mijn mening had de intensivering van het opsporingsbeleid, voorzover er al voor had moeten worden gekozen, hand in hand moeten gaan met of moeten volgen op een uitbreiding van de celcapaciteit en een uitbreiding van het personeelsbestand. Je moet niet beginnen met heel veel mensen op te pakken om vervolgens te constateren dat je er geen capaciteit voor hebt. Het had gepaard moeten gaan met een adequate toerusting van alle partners in de strafrechtketen. Wij voeren nu een soort "pompen of verzuipenbeleid". Met andere woorden, er is een belangrijk beginsel in het geding, te weten het gelijkheidsbeginsel. Waarom wordt een groep zoveel ongunstiger en zoveel soberder opgevangen dan alle andere gedetineerden? Het antwoord op dat vraagstuk blijft voor mij onduidelijk.

Helpen de noodwet drugskoeriers en de wijze waarop nu wordt omgegaan met de problematiek van de binnenkomende drugssmokkelaars? Volgens mij niet; er gebeurt aan de vraagkant immers helemaal niets. Er is geen enkele aandacht voor de grote criminaliteit achter de koeriers. Er worden kleine koeriers opgepakt, maar de bendes die erachter zitten en die altijd wel weer nieuwe smokkelaars vinden om de waren naar Europa te transporteren blijven buiten schot. Er gebeurt niets ter verbetering van de perspectieven van de drugskoeriers. Zij worden hier gedurende zes tot 18 maanden vastgezet in een buitengewoon sobere opvang en komen er nog perspectieflozer uit dan ze erin gaan. Dit zal recidive tot gevolg hebben, want degene die teruggaat naar het land van herkomst, zal wellicht nog eens een poging wagen. Dat zal zeker gebeuren – ik ben dat met de heer Rosenthal eens – als niet via campagnes of anderszins duidelijk wordt gemaakt hoe gevaarlijk het meevoeren van die bolletjes in de maag is.

Tijdens ons werkbezoek – dit was erg interessant; voorzover de minister aan het welslagen hiervan bijgedragen heeft, dank ik hem daarvoor – werd duidelijk dat het beleid het cynische gevolg heeft dat de kraan die al openstond en waarbij wij aan het dweilen waren, nog harder gaat stromen, omdat handelaars hun risico aan het spreiden zijn en meer drugskoeriers met minder grote hoeveelheden drugs inzetten. Bovendien verdwijnt hierdoor een deel naar andere luchthavens in Europa. Wij behoeven daar in Nederland natuurlijk niet wakker van te liggen, maar daaruit blijkt wel dat wij niet iets essentieels aan het probleem hebben gedaan. Intussen – de heer Rosenthal bagatelliseerde dat naar mijn mening enigszins – blijven er andere strafzaken op de plank liggen. Andere projecten van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht die wij even zo wenselijk of misschien zelfs wel wenselijker vinden, lopen stagnatie op. Ik verzoek de minister te reageren op de verontrustende signalen die ons daarover bereiken.

Ik wil ook nog de vraag stellen wat er gaat gebeuren na afloop van de tijdelijke wet en wanneer de tijdelijke wet een succes genoemd mag worden. Ik houd er altijd van dat op voorhand duidelijkheid wordt geboden. Ik wil de minister dus vragen met hoeveel procent de drugssmokkel teruggedrongen moet zijn c.q. met hoeveel reguliere cellen de detentiecapaciteit uitgebreid moet zijn, wil deze wet na een jaar niet gecontinueerd worden. Misschien denkt de minister dat hij over een jaar geen minister meer is, maar ik voorspel hem een vrij lange demissionaire periode na 15 mei. Wellicht zit hij er over een jaar dus nog en kunnen wij hem dan aanspreken op de prognoses die hij in dit verband doet.

Wetsvoorstel 28202 betreft het verblijf in politiecellen. Ik heb hier een vergelijkbare verbazing bij. Je kunt wel een heleboel mensen aanhouden – dat geldt niet alleen voor drugskoeriers, maar ook voor andere verdachten – en vervolgens constateren dat je een probleem hebt, maar je kunt ook stellen dat je wellicht een probleem krijgt, als je meer mensen gaat aanhouden, en dat je dus moet beginnen met dat probleem op te lossen. Daar komt nog bij dat het wetsvoorstel inzake verblijf in politiecellen als een structurele maatregel wordt gepresenteerd. Aangezien wij gaan proberen om de problemen binnen een jaar op te lossen, vraag ik mij af waarom in dit wetsvoorstel niet ook een horizonbepaling is opgenomen.

Bij de verdediging van dit wetsvoorstel hoor ik telkens twee argumenten. Het eerste is dat er logistieke problemen zijn die maken dat het beter is dat politiecellen wat langer kunnen worden gebruikt voor bewaring. Het tweede argument is dat het vanwege het capaciteitsprobleem goed is om er een buffer aan politiecellen op na te houden. Ik vind beide argumenten, ook in hun samenhang beschouwd, niet overtuigend. Waar het om de logistieke problemen gaat, praat je hoogstens over twee tot drie dagen om bewaring op een politiebureau ten uitvoer te leggen. Dan heb je dus geen tien dagen nodig. Verder kan een buffer aan capaciteit net zo goed in huizen van bewaring gerealiseerd worden als in politiebureaus. Misschien is daar tijd voor nodig, hetgeen mij weer terugbrengt op mijn opmerking dat dit wetsvoorstel ook een tijdelijk karakter zou moeten hebben. Mijn fractie staat dus sceptisch en kritisch tegenover beide wetsvoorstellen.

Ik maak nog een paar opmerkingen over de politieke omgeving waarin deze wetsvoorstellen tot stand zijn gekomen. Ik constateer in de eerste plaats dat de buitenparlementaire oppositie in Nederland goede zaken heeft gedaan. Ik kan mij niet voorstellen dat er op een dergelijke ongenuanceerde en vaak ook rabiate manier zulke harde maatregelen zouden zijn genomen door de minister, maar ook door de Tweede Kamer, als er niet een buitenparlementaire oppositie zou zijn die zich te buiten gaat aan een rabiaat soort flinkheid en die bijna alle partijen met zich mee dreigt te trekken in ongenuanceerdheid. Ik merk daarbij op dat ik vind dat zelfs mijn geestverwanten in de Tweede Kamer, toen zij het oordeel velden dat de minister tekort was geschoten in de bestrijding van de drugssmokkel op Schiphol, daar te ver in zijn meegegaan.

Ik ben bang dat met het ingaan van dit traject en met het op de glijbaan zetten van een aantal verworvenheden van ons strafrechtssysteem de weg terug heel erg lastig zal worden. De volgende stap zal zijn om ook in de reguliere detentiecapaciteit verder te gaan in de richting van versobering en het aantasten van rechten van gedetineerden. Niettemin wacht ik de beantwoording door de minister van de gestelde vragen met grote belangstelling af.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. De wetsvoorstellen maken onderdeel uit van het plan van aanpak drugssmokkel dat onder grote tijdsdruk is opgesteld. In december ontstond in de Tweede Kamer, naar aanleiding van signalen van het College van PG's, grote opschudding vanwege de mogelijke noodzaak tot het heenzenden van drugskoeriers in verband met capaciteitsgebrek. De spoedberaadslagingen in de Tweede Kamer hebben geleid tot het standpunt van regering en Tweede Kamer dat heenzenden uiterst onwenselijk is, omdat "aan de samenleving niet valt uit te leggen dat een verkeersovertreding per omgaande een boete oplevert, terwijl een ernstiger vergrijp van een drugskoerier resulteert in het heenzenden met een dagvaarding."

De Tweede Kamer heeft bij motie om maatregelen gevraagd. Het plan van aanpak was daarop de reactie. Dit plan van aanpak kent twee sporen, bestrijding aan de bron en justitiële aanpak op Schiphol, met in het verlengde daarvan een afgestemd pakket van maatregelen binnen de gehele strafrechtketen: aanbevelingen met betrekking tot het Schipholteam, met betrekking tot staande en zittende magistratuur en met betrekking tot penitentiaire capaciteit, het onderdeel waarover wij vandaag spreken. Deze aanbevelingen verdienen naar de mening van de fractie van de PvdA waardering, vanwege hun samenhang.

Tijdens het recente werkbezoek aan de twee lokaties Bloemendaal en Amsterdam-Zuidoost, waar de drugskoeriers thans verblijven, hebben wij inzicht gekregen in de concrete situatie aldaar. Wij hebben kunnen constateren met welke voortvarendheid de uitvoering van de plannen ter hand is genomen. Wij zijn daarvan onder de indruk en willen de minister daarmee gaarne complimenteren. Het hoge tempo waarmee de onderhavige regelingen in behandeling zijn genomen, heeft enige vertraging opgelopen, omdat de Eerste Kamer een week extra nodig had voor een goede voorbereiding. Desalniettemin heeft de schriftelijke beantwoording van onze vragen door de minister uitgebreid en zorgvuldig plaatsgevonden. Ook daarvoor zijn wij erkentelijk.

Alvorens meer specifiek in te gaan op de wetsvoorstellen, houd ik eerst enige beschouwingen over taak en plaats van deze Kamer. Het past ons, ons nadrukkelijk te concentreren op onze wettelijke taak en op onze toegevoegde waarde als Kamer van reflexie. Zoals bekend, ligt het politieke primaat bij de Tweede Kamer en is het onze taak wetten te toetsen op rechtmatigheid, strijd met andere wetten of verdragen en op uitvoerbaarheid, ontdaan van de waan van de dag. Die term kwam al eerder aan de orde vanmiddag.

In deze zittingsperiode hebben wij onder andere bij beraadslagingen over gemeentelijke herindelingen en met name die in Den Haag en omstreken discussies gevoerd over de vraag waar de Eerste Kamer zich wel en niet mee moet bezighouden. Naar de mening van de fractie van de PvdA kan het niet de bedoeling zijn de politiek-beleidsmatige beraadslagingen van de Tweede Kamer hier dunnetjes over te doen. Wij moeten ons vooral concentreren op onze taak als medewetgever. Ten aanzien van de drugskoeriers is politieke commotie ontstaan. Vervolgens zijn er politieke keuzen gemaakt die in hoog tempo worden uitgevoerd. Daarbij is echter wel de basis van ons penitentiaire rechtssysteem in het geding. Bij de toetsing van het tijdelijke wetsvoorstel op rechtmatigheid, rechtsstatelijkheid en internationale verdragen heeft de fractie van de PvdA twijfels gekregen die slechts te relativeren zijn door het tijdelijke karakter van maximaal een jaar. Wij zijn namelijk niet overtuigd van de noodzaak en de proportionaliteit van de maatregel de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen helemaal buiten toepassing te verklaren voor de insluiting van drugskoeriers, zodat zij daardoor onder een minder dan sober regime vallen, terwijl plegers van veel zwaardere misdrijven een veel betere rechtsbescherming genieten. Wat dat betreft zitten wij op de lijn van GroenLinks.

De heer Kohnstamm (D66):

Mevrouw Tan zei dat er naar het oordeel van de fractie van de PvdA sprake is van ernstige twijfel over de vraag of er strijdigheid is met internationale verdragen, maar dat die vraag niet meer aan de orde is omdat het hier om een tijdelijke maatregel gaat. Naar mijn gevoel zijn internationale verdragen bedoeld om te allen tijde nageleefd te worden. Het is niet de bedoeling om die verdragen gedurende een jaar opzij te schuiven.

Mevrouw Tan (PvdA):

Bij de behandeling van dit punt, zowel schriftelijk als mondeling, in de Tweede Kamer en hier is steeds gewezen op de manier waarop met die verdragen moet worden omgegaan in het geval het gaat om een noodsituatie. De situatie die is ontstaan rondom de drugskoeriers zou aangemerkt kunnen worden als een noodsituatie waar tijdelijk extra maatregelen voor genomen moeten worden. Ik heb begrepen dat de verdragen de ruimte laten om daar genuanceerder mee om te gaan. Om die reden vinden wij het tijdelijke karakter belangrijk.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Er wordt zo gemakkelijk gesproken van een noodsituatie die afwijking van verdragsrechten rechtvaardigt. Ik ben er echter niet van doordrongen dat er sprake is van een noodsituatie. In eerste termijn heb ik gesteld dat het belangrijk is om de boel eerst op orde te hebben voordat het besluit wordt genomen om massaal een bepaald type wetsovertreders aan te pakken. Ook op tal van andere terreinen zou besloten kunnen worden om wetsovertreders massaal op te pakken, te vervolgen en vast te zetten, maar dat zal alleen maar tot problemen leiden als er geen sprake is van een goede voorbereiding.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Uit de rest van mijn betoog zal blijken dat de fractie van de PvdA nog meer twijfels en vragen heeft over deze gang van zaken. Wij vragen ons inderdaad af in hoeverre de toenemende behoefte aan meer veiligheid en handhaving in de politieke commotie die is ontstaan en de daardoor veroorzaakte tijdsdruk wel heeft geleid tot een afgewogen prioritering in de bestraffing van drugskoeriers ten opzichte van andere misdrijven, bijvoorbeeld zwaardere misdrijven. Wij vragen ons af of hier niet het risico van klassenjustitie ontstaat. Kortom, welke proportionaliteit is er tussen het misdrijf van het bolletjes slikken en deze inbreuk op ons penitentiaire rechtssysteem? Welke proportionaliteit is er tussen de prioriteit in de strafrechtsketen voor de aanpak van bolletjesslikkers en de prioriteit voor de aanpak van containerdrugsvervoer? In hoeverre is er voldoende prioriteit voor het opsporen van de organisatoren achter de bolletjesslikkers?

Inmiddels hebben wij met het verstrijken van de tijd na de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 7 februari jl. kennis kunnen nemen van nadere meningsvorming in de publieke opinie. Wij hebben ook de artikelen gelezen waar onder anderen de heer Rosenthal naar heeft verwezen. Ik vrees dat hier sprake is van een splitsing van Paars in rood en blauw, want die artikelen hebben bij ons tot andere conclusies en gedachten geleid dan de heer Rosenthal zojuist verwoord heeft. Inderdaad de opvattingen van de raadsheren van het hof van de Antillen en Aruba hebben ons getroffen. Wij hebben daar ook schriftelijke vragen over gesteld aan de minister. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de minister geantwoord dat de capaciteitsproblemen daar groter zijn dan in Nederland en dat de huidige aanpak alhier een alomvattende is, die beoogt uiteindelijk de achterliggende structuren bloot te leggen en die consistent is met het beleid van de EU-partners. Dat zij zo. Ik wil straks graag inhoudelijk op de ideeën van de drie raadsheren terugkomen.

In de NRC van 25 februari 2002 staat een stuk van de heren Kanning, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en Van der Weijden, verbonden aan de rechtbank Dordrecht als adjunct-secretaris, waar de heer Rosenthal ook naar verwees. Zij signaleren een wezenlijk verschil van mening tussen de Tweede Kamer en het openbaar ministerie. De Tweede Kamer laat zich leiden door de traditionele taak van het strafrecht, namelijk het toekennen van straf met als oogmerk onder meer preventie, terwijl de opvatting van het OM naar het idee van de opstellers meer stoelt op een moderne rechtseconomische analyse waarin kosten-batenoverwegingen een belangrijke rol spelen. Bezien vanuit kosten-batenoverwegingen achten zij heenzenden het beste alternatief, ook al omdat betere opsporingstechnieken de pakkans vergroten en daar een preventieve werking van uitgaat. Hun redenering is dat de straf voor de bolletjesslikker toch al groot is omdat de slikker de inkomsten misloopt door het niet kunnen leveren van de bolletjes en wellicht sancties tegemoet ziet van de organisatie die hem of haar heeft geronseld. Wij zijn benieuwd naar de mening van de minister over deze redenering. Herkent de minister de gesignaleerde kloof tussen de Tweede Kamer en het openbaar ministerie?

Ik kom terug op de benadering van de raadsheren van de Antillen en Aruba. Hun betoog is dat nu naar schatting jaarlijks 10.000 koeriers ongemoeid worden gelaten.

De heer Rosenthal (VVD):

Ik wil nog even ingaan op de interpretatie van het artikel in NRC Handelsblad van 25 februari jl. Ik doe dat nu omdat het daarin naar mijn mening om een heel wezenlijk punt gaat.

Letterlijk zeggen de twee auteurs dat heenzenden vanuit kosten-batenoverwegingen het beste alternatief is. Vervolgens zeggen ze dat opgepakte bolletjesslikkers de maatschappij nog geen schade hebben berokkend. Als ze heengezonden worden, kunnen ze verdergaan. Bovendien lopen ze nog het risico waarover de heer Van de Beeten en ik het vrij uitvoerig over hebben gehad. In termen van maatschappelijke baten en kosten zijn dat toch ook aanzienlijke maatschappelijke kosten?

Mevrouw Tan (PvdA):

Zo direct kom ik op deze kwestie terug. Als ik dan geen goed antwoord geef, mag de heer Rosenthal mij opnieuw interrumperen.

Het betoog van de drie raadsheren is dat er op het ogenblik ongeveer 10.000 koeriers die zeer eenvoudig kunnen worden aangehouden, ongemoeid worden gelaten. Wij hebben begrepen dat met het huidige beleid maar een fractie van de getransporteerde drugs in beslag wordt genomen, terwijl op een vrij eenvoudige manier alle koeriers kunnen worden aangehouden en wel met behulp van douanebeambten, vliegtuigpersoneel, drugshonden, scanapparatuur en wat dies meer zij. De drie raadsheren pleiten ervoor de aandacht te verplaatsen van de koeriers naar de drugs en alle drugs in beslag te nemen om zo de drugshandel te treffen op de gevoeligste plek: de economische wet van winst en verlies. Het gaat erom dat zij ervoor pleiten de drugskoeriers niet zomaar met een dagvaarding heen te zenden. Ik wijs erop dat de bolletjes moeten worden "geproduceerd". Tijdens ons werkbezoek hebben wij kunnen zien en horen wat dat inhoudt. Wij hebben begrepen dat je dan zes dagen onder behoorlijk deplorabele fysieke omstandigheden doorbrengt. Bovendien is er sprake van levensgevaar, want er hoeft maar een bolletje te barsten en je bent er geweest. De bolletjesslikker wordt dus behoorlijk geconfronteerd met de genomen risico's. Nadat de bolletjes zijn geproduceerd, worden de slikkers overgebracht naar het huis van bewaring. Naar het idee van de drie raadsheren volgt dan een heel streng verhoor, opdat alle informatie die maar door de drugskoerier kan worden geleverd, kan worden verzameld met het doel de organisatoren op te sporen.

Het verhaal van de heer Van de Beeten vond ik daarom wel heel erg makkelijk klinken. Hij zegt "je zendt ze met een dagvaarding heen en dan komen ze er makkelijk mee weg", maar ze komen er niet zo makkelijk mee weg als ze het fysieke risico hebben genomen, het fysieke ongemak hebben gehad, de verdiensten hebben misgelopen en het verhoor hebben moeten ondergaan.

De heer Rosenthal (VVD):

Een streng verhoor is toch ook alleszins mogelijk binnen het regime van de noodwetten? Gebleken is dat veel bolletjesslikkers die worden heengezonden recidive plegen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Onderdeel van de aanpak is het flankerend beleid, zoals het innemen van paspoorten, het tot ongewenst vreemdeling verklaren of op een zwarte lijst plaatsen van vliegtuigmaatschappijen om recidive te voorkomen. Streng verhoor kan inderdaad plaatsvinden onder de noodwet, maar de vraag is wat het verschil is. De noodwet voorziet erin dat de bolletjesslikker een halfjaar wordt vastgezet met maximaal vier in een cel, voorzover dat bij de selectie bepaald wordt, en zonder resocialisatie en al die andere voorzieningen waar mevrouw De Wolff het over heeft gehad. Ik vraag mij af wat daar de maatschappelijke meerwaarde van is. Voor mij is die meerwaarde niet zo zonneklaar.

De heer Van de Beeten (CDA):

U merkte net op dat ik te gemakkelijk was over hetgeen de drie raadsheren uit Curaçao hebben geschreven. Ik denk niet dat dit helemaal juist is. De raadsheren hebben niet geschreven wat er gebeurt als de betrokkenen niet bij preflightcontroles op Curaçao worden afgevangen, maar eerst naar Carácas worden gebracht en van daaruit naar Amsterdam gaan. Wij hebben tot op zekere hoogte enige zeggenschap op Curaçao, maar niet in Carácas. Zij hebben ook niet geschreven dat er op de Antillen voldoende celcapaciteit en voldoende personeel is en dat er voldoende politiemensen zijn om de verhoren uit te voeren. Hoe ziet u de oplossing van die niet geringe praktische problemen, gelet op de situatie op de Antillen in vergelijking met de situatie hier in Nederland en de mogelijkheden die, zoals wij vorige week in de praktijk hebben kunnen zien, er in Nederland zijn?

Mevrouw Tan (PvdA):

In uw betoog liet u het flankerend beleid buiten beschouwing. Wij als leden van de Contactplandelegatie hebben met eigen ogen gezien hoe deplorabel de cellen op de Antillen zijn, op Rio Canario. De minister heeft ons verzekerd dat er allerlei overleggen zijn. Er is in januari of februari een protocol vastgesteld. Er zijn allerlei overleggen gaande, ook in een totaal ander verband, namelijk in het reguliere verband tussen Nederland en de Antillen. Nederland helpt de Antillen met allerlei beleidsonderdelen en het onderdeel "justitie" is altijd een van de prioriteiten geweest. Er is 50 mln euro beschikbaar voor deze noodwet. Dan zijn er toch ook middelen beschikbaar om de Antillen te helpen met de capaciteitsproblemen, zowel wat betreft de infrastructuur als het personeel.

De heer Van de Beeten (CDA):

Begrijp ik het goed dat u ervoor pleit om dat bedrag van 50 mln euro op de Antillen in te zetten? Dan moet u de Kamer maar vragen daarover een uitspraak te doen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Er is 50 mln euro beschikbaar voor de noodvoorzieningen hier in Nederland. Er zijn allerlei discussies gaande tussen Nederland en de Antillen om de situatie op de Antillen te verbeteren. Justitie is daarbij altijd een prioriteit geweest. Ik zie niet in dat het onmogelijk is om de Antillen te helpen om de faciliteiten te verbeteren. Het is natuurlijk waar dat wij geen zeggenschap hebben over wat er gebeurt in Carácas.

Voorzitter. Over het flankerend beleid heb ik al gesproken: het innemen van paspoorten, het ongewenst vreemdeling verklaren en het op een zwarte lijst plaatsen van bolletjesslikkers. Daarmee zou je de druk op de strafrechtsketen kunnen verlichten en meer capaciteit kunnen inzetten voor het opsporen van de organisatoren met behulp van de informatie van de koeriers over de lokaties waar en de mensen van wie zij de drugs krijgen. Het betekent dat de aandacht zich concentreert op de intensivering van de aanhouding op Schiphol. De noodvoorzieningen, zoals die in Bloemendaal, moeten dan worden uitgebreid. Ook moet er extra capaciteit vrijkomen voor het verhoren van de bolletjesslikkers, respectievelijk het vervolgen van de ronselaars en de organisatoren achter de schermen. Naar onze inschatting zal van dat bedrag van 50 mln euro voor het plan van aanpak aanzienlijk minder nodig zijn als het op deze manier wordt ingezet.

Wij hebben van de ambtenaren gehoord dat de voorziening in Bloemendaal naar schatting vier ton heeft gekost. De penitentiaire capaciteit hoeft dus niet op grote schaal te worden uitgebreid, terwijl de PBW en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing kunnen blijven.

Minister Korthals:

Pleit u ervoor om degenen die worden heengezonden met een dagvaarding verder helemaal niet meer te vervolgen? Als u daar niet voor pleit, blijven de capaciteitsproblemen bestaan.

Mevrouw Tan (PvdA):

Ik pleit ervoor om mensen die met een dagvaarding worden heengezonden niet gedurende zes maanden in een noodvoorzienig op te vangen.

Minister Korthals:

Waar dan?

Mevrouw Tan (PvdA):

Er zijn twee mogelijkheden. De Tweede Kamer heeft gekozen voor het niet heenzenden en dus vastzetten. De drie raadsheren van Aruba en de Antillen pleiten voor heenzending met een dagvaarding, in combinatie met inbeslagname van de bolletjes en het paspoort, verhoren en verzamelen van informatie. Zij pleiten er dus niet voor om die mensen vast te zetten.

De heer Van de Beeten (CDA):

De drie raadsheren schrijven zelf dat op Aruba de lopende vonnissen in de praktijk toch al niet ten uitvoer kunnen worden gelegd. De mensen blijven op vrije voeten en kunnen dus nog steeds koeriersdiensten vervullen. Het is absoluut niet zeker dat inbeslagname van het paspoort een doeltreffend middel is. De minister moet hierover nog informatie verschaffen. Binnen het Koninkrijk stuit je wat dit betreft al gauw op problemen, verbonden aan de invoering van wat materieel een visumplicht kan zijn. Dit is dus ook geen goed alternatief.

Mevrouw Tan (PvdA):

In het plan van aanpak staat dat er allerlei overleggen gaande zijn met de Antillen over dit soort onderwerpen. Ik zie niet in dat dit zo bezwaarlijk is. Is het nu echt niet aan de samenleving uit te leggen dat wij ons bij verscherpte handhaving concentreren op de zwaardere misdrijven? Ik denk in dit verband aan de praktijken van ronselaars en organisatoren en niet zozeer aan de drugskoeriers zelf. Het lijkt mij dat het al een behoorlijke straf is voor de drugskoerier dat hij nagenoeg zeker gepakt zal worden, dat hij na zes dagen van fysieke ellende en levensgevaar ook nog onderworpen wordt aan een zwaar verhoor en vervolgens met niets op straat wordt gezet. Het maatschappelijk rendement hiervan lijkt mij hoger dan van het zes maanden gevangen zetten zonder een resocialisatieprogramma. Ik ben het met de heer Rosenthal eens dat het wel een beetje mager is om alleen maar in termen van kosten en baten naar deze problemen te kijken. Het lijkt mij echter dat mijn benadering de effectiviteit van de strafrechtsketen ten goede komt.

Voorzitter. De bezwaren van de PvdA spitsen zich toe op het risico van de termijnoverschrijdingen bij de rechtbanken zolang de uitbreiding van de staande en zittende magistratuur nog niet is gerealiseerd. Daarnaast hebben wij grote bezwaren tegen het doorbreken van het uitgangspunt dat niet twee personen in één verblijfsruimte worden ondergebracht. Er dient te worden gehandeld volgens de Ecosoc-rules. Het is natuurlijk schrijnend dat psychiatrische of anderszins niet gezonde patiënten langdurig verblijven in ruimten voor meerdere personen met alleen de beschikking over een bed en een nachtkastje, maar dat onderschrijft alleen maar de urgentie van adequate voorzieningen in de gezondheids- en bejaardenzorg en mag niet dienen als excuus voor het doorbreken van het principe van één persoon in één cel. De redenatie van de minister hierover in de nota naar aanleiding van het verslag kunnen wij niet geheel volgen en komt op onderdelen op ons over als een gelegenheidsbetoog. Het gaat dan vooral om de kwestie van andere culturen met andere normen en waarden. Voor mij persoonlijk is dit altijd een gevoelige kwestie. De minister zegt dat vanwege het gebruikelijke detentieregime in Zuid-Amerikaanse en Aziatische landen gedetineerden uit die landen het alleen in een cel verblijven als een extra straf beschouwen, omdat zij bang zijn om mishandeld te worden bij de afwezigheid van toezicht door andere gedetineerden. Naar aanleiding van onze kritische vragen schrijft de minister verder dat zijn opmerking over het leuk met elkaar praten van gedetineerden in de Verenigde Staten niet denigrerend was bedoeld. Ook in de Tweede Kamer zijn hierover echter kritische opmerkingen gemaakt.

Hoe de penitentiaire situatie elders in de wereld ook mag zijn, wij spreken nu over de Nederlandse verhouding en dan rijst bij ons de vraag naar de veiligheidsrisico's bij het plaatsen van meerdere gedetineerden in daarvoor geschikte ruimtes tot een maximum van vier personen. Met erkenning van de professionaliteit van het penitentiair personeel dat de selectie maakt van gedetineerden die geen beheersmatige problemen veroorzaakten bij groepsverblijf, wordt in de nota naar aanleiding van het verslag ook gesteld dat: "Wie zich aanvankelijk fatsoenlijk en zonder problemen laat begeleiden, kan na een paar dagen omslaan of kan in reactie op een bepaald incident onverwacht reageren." De minister heeft het over gezellig praten, maar hij laat de negatieve kanten buiten beschouwing, de groepsprocessen die zich tussen gedetineerden kunnen voordoen en waarop de bewaking weinig invloed kan uitoefenen. Wij hebben tijdens ons bezoek aan "zuidoost" begrepen dat er geen televisiecircuit is. Er kan zich dus van alles voordoen in zo'n cel zonder dat een bewaker meteen kan ingrijpen.

Wat is het risico voor de veiligheid van gedetineerden als die groepsprocessen nauwelijks in de gaten kunnen worden gehouden? Hoe groot is het risico dat hier bijvoorbeeld aidshaarden gaan ontstaan? Wat zijn de risico's voor het toch al minder ervaren penitentiaire personeel dat daar wordt ingezet? Met hoeveel man sterk moet men de verblijfsruimte in? Is zes man altijd voldoende als daarin vier mensen vastzitten waarvan je niet weet in welke stemming zij verkeren?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt voorts erkend dat niet is uit te sluiten dat de beperkte mate waarin activiteiten worden geboden, bijdraagt aan de behoefte aan verblijf met een andere persoon in een cel. Het gaat dan dus om twee in een cel. In het grenshospitium in Amsterdam-Zuidoost hebben wij vernomen dat gedetineerden standaard om 17.00 uur achter de deur gaan. Dan gaat het voor ons toch wringen. Eerst wordt een meer dan sober regiem opgezet en vervolgens wordt geconstateerd dat gedetineerden zelf met een ander in een cel willen, omdat zij al om vijf uur achter de deur gaan in plaats van om 23.00 uur. Dit wordt dan ook nog eens gelardeerd met het multiculturele argument. Die andere cultuur blijkt ineens niet relevant als de dagindeling in het geding is. Wij hebben in "zuidoost" begrepen dat de Nederlandse structuur ook heilzaam wordt geacht voor mensen uit andere landen met hele andere dagritmes.

De fractie van de PvdA heeft begrip voor de plannen van de minister gelet op de besluiten en verzoeken van de Tweede Kamer, maar is zeer verontrust en betreurt de risico's die deze voorstellen met zich meebrengen. Het zal duidelijk zijn dat wij grote moeite hebben met de volgende passage uit de nota naar aanleiding van het verslag: "Dit betekent voor de regering niet dat niet het uitgangspunt geldt van een persoon in een cel, maar dit betekent wel dat de ogen niet gesloten moeten worden voor ontwikkelingen die de bejegening van de gedetineerde zouden kunnen bevorderen en juist niet door die gedetineerde als een zware inbreuk op de privacy ervaren zouden worden." Hiermee ontstaat het risico dat de tijdelijke wet als breekijzer gaat functioneren voor een in een cel. Wij sluiten ons aan bij de vraag van de heer Van de Beeten om al na een halfjaar te komen met een evaluatie als deze wet doorgaat. De aanpak van het Hof van de Antillen en Aruba heeft deze risico's niet en zou veel effectiever zijn in de bestrijding van de zware criminaliteit in de drugshandel. Bovendien zou het grootste deel van de 50 mln euro vrijkomen voor verbetering van voorzieningen in bijvoorbeeld de gezondheids- en bejaardenzorg. Graag de visie van de minister hierop. Ten slotte heb ik nog een opmerking over het verblijf in politiecellen. Mijn fractie heeft ook daartegen geen principiële bezwaren. In de voorgestelde regeling is evenwel opgenomen dat alleen cellen die voldoen aan de regels van de regeling voor politiecellencomplexen in aanmerking komen voor voortgezet gebruik. Mijn fractie vraagt de minister of het formaliseren van het verlengde verblijf in politiecellen in combinatie met het ontbreken van daginvulling in deze voorzieningen niet een goede aanleiding zou zijn om de minimumnormen voor de inrichting van een politiecel te herzien en op te waarderen.

De heer Van de Beeten (CDA):

Ik wil een opmerking maken om te vermijden dat wij dadelijk in een discussie over allochtonen en autochtonen verzeild raken. Ik herinner mij dat directeur Wiersma tijdens het werkbezoek, toen het ging om het dagritme, zei dat het te maken had met het criminele gedrag van mensen. Criminelen zitten in een ander dagritme dan niet-criminelen. Hij heeft geen relatie gelegd met cultuur of met allochtonen en autochtonen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Wij hebben toen gevraagd naar het dagritme. Zoals ik het heb onthouden, zei de directeur dat hij uitging van regelmaat. Dat zou goed zijn, ook voor de resocialisatie van de gedetineerden. Wij stelden toen vast dat het een Nederlands dagritme betrof en wij vroegen ons af hoe het zat met de gedetineerden uit landen met een andere cultuur en een ander dagritme. Toen werd er gezwegen. Daaraan heb ik die opmerking ontleend.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. Wij hebben inderdaad een boeiend werkbezoek afgelegd. De minister heeft daaraan, via zijn ambtenaren, meegewerkt. Voordat ik aan de eigenlijke bespreking van de twee wetsvoorstellen toekom, wil ik zeggen dat ik vond dat de ambtenaren die ermee bezig waren zich uiterst loyaal opstelden. Zo goed als het maar enigszins kon, probeerden zij de bedoeling van de minister in de Tweede Kamer ten uitvoer te leggen. Ik wil daarmee niet zeggen dat ik dat wel eens anders heb gezien, maar ik wil dit hier toch expliciet vermelden.

Er liggen twee wetsvoorstellen voor. Mijn fractie heeft geen overwegende bezwaren tegen het voorstel inzake het verblijf in politiecellen. Wel zetten wij grote vraagtekens bij de tijdelijke wet inzake noodcapaciteit drugskoeriers. Het debat in de Tweede Kamer op 7 februari jl. concentreerde zich op de vraag of afwijkingen van de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wel of niet het risico opleverden, in strijd te zijn met het EVRM, het Bupo-verdrag, de Europese gevangenisregels of zelfs het gelijkheidsbeginsel van de Grondwet. Het valt op dat de vraag of met deze noodwetgeving de meest effectieve en voor de Nederlandse rechtsstaat minst schadelijke reactie op de ware hausse aan drugskoeriers op Schiphol wordt gegeven, in het debat in de Tweede Kamer hoegenaamd geen rol speelde. Dat is minstens even verbazingwekkend als verklaarbaar.

Het is verbazingwekkend omdat het er op zijn minst de schijn van heeft dat de wijze van behandeling van verdachten en veroordeelden, hetgeen ook onderdeel uitmaakt van onze rechtsorde, haast zonder slag of stoot wordt geofferd aan het fenomeen van de bolletjesslikkers. Het geweldsmonopolie van de Staat – aanhouding, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging – vergt dat daarbinnen in het bijzonder de proportionaliteit van de maatregelen is gegarandeerd. Het is dus niet voor niets een essentieel onderdeel van de hier ten lande geldende opvatting over de rechtsorde dat minimale regels met betrekking tot privacy, luchten, contact met familie en vrienden, werk en resocialisatie in beginselenwetten zijn neergeslagen.

Niettemin zijn de afloop van het debat en het feit dat die afweging niet heeft plaatsgevonden in de Tweede Kamer in mijn ogen wel verklaarbaar. Bij de eerste publiciteit over het heenzenden van bolletjesslikkers en drugkoeriers was de reactie van de minister van Justitie behoorlijk defensief. Voorzover ik het heb kunnen waarnemen, liet de minister voor het eerst in het politiek-publicitaire veld dat hij beheerst als geen ander, een steekje vallen. Alleen al het woord "heenzenden" deed bij niet-juristen – nog altijd een grote meerderheid onder journalisten, politici en kiezers; ik zou wel eens het omgekeerde willen maar voor sommigen is dat een schrikbeeld – de indruk postvatten dat Schiphol zo lek was als een mandje, dat drugskoeriers er vrijelijk konden komen en gaan en dat gevaar voor recidive niet uit te sluiten viel, zelfs voorspelbaar was. Deze misverstanden heersen ook vandaag in het debat, maar daar komen wij vast nog wel op terug. De drugsmaffia boekte alweer een overwinning op onze rechtsorde; dat was het algemene beeld dat naar buiten kwam na de defensieve reactie van de minister. En dus rolden de premier, de partijvoorzitter van het VVD-lid Korthals en de Tweede Kamer over de minister heen.

De heer Korthals weet, opnieuw bijna als geen ander, hoe het met dit soort dingen gaat, in bange tijden zo vlak voor verkiezingen. In no time werden de twee nu voorliggende wetjes voorbereid en langs de Raad van State en de Tweede Kamer geloodst. Echter, omdat ook de Tweede Kamer zichzelf totaal klemvast had gezet – de minister was een "softie";"geen drugskoerier ongestraft het land uit" was de stelling – maakte zij uiteindelijk niet de afweging. Gelet op de eerder ingenomen standpunten kon dat niet meer. Voorzitter. Tegen die achtergrond vindt mijn fractie dat de afweging in de Eerste Kamer in alle rust wél moet worden gemaakt. Ik geef graag toe dat die afweging niet gering en ingewikkeld is.

Voor mijn fractie staat een aantal zaken vast. Vaststaat dat de reactie van de Nederlandse overheid tegenover drugskoeriers zodanig moet zijn dat de achter deze smokkel schuilgaande personen en organisaties erdoor worden geschaad of, als dat niet kan, er tenminste enige hinder van ondervinden. Verder staat voor mijn fractie vast dat zelfs de meest rigoureuze aanpak van het fenomeen bolletjesslikkers een weinig relevante bijdrage zal leveren. Immers, als Interpol juist is geïnformeerd, gaat het daarbij om 0,3% van alle onderschepte drugs. Ook staat volgens ons vast dat, hoezeer de bolletjesslikkers veelal vallen in de categorie "sloebers", de strafrechtelijke reactie effectief moet zijn. Dat wil zeggen dat wij ze de drugs moeten ontnemen. Tijdens ons werkbezoek hebben wij geleerd dat dit "produceren" heet. Bovendien moet herhaling worden voorkomen en dient veroordeling te volgen.

Op grond van deze premisse is er de keuze van de voorliggende wet. Het staat als een paal boven water – hoe men er ook naar kijkt – dat die wet grote nadelen heeft. De Penitentiaire beginselenwet wordt op onderdelen op de tocht gezet, zeker tijdelijk. De minister heeft in de Tweede Kamer, op verzoek van de heer Niederer, al laten weten dat het leerzaam kan zijn om ervaringen op te doen met het tijdelijk op de tocht zetten van elementen van deze wetgeving. Daarmee is er zeker in verband met het begrip tijdelijkheid geen garantie gegeven.

Daarnaast is nogal arbitrair wie wél en wie niet onder de Penitentiaire beginselenwet valt. Daarover is uitvoerig in de Tweede Kamer gesproken en het onderwerp is ook hier naar voren gebracht. Het is tenminste kwestieus, zo niet op onderdelen in strijd met internationaal rechtelijke verplichtingen. Bij mijn weten gelden die óók als het tijdelijk moeilijk is. Zeker – ik zeg het in de richting van de heer Rosenthal – zijn hiermee aanzienlijke kosten gemoeid. Dat is geen overwegend element maar soms heeft dit toch ook op het rechtsstatelijke terrein een rol te spelen.

Een laatste element is dat de aanpak die nu wordt voorgestaan zonder enige twijfel problemen in de keten geeft. Ik neem aan dat de minister nog wel iets zal zeggen over de verstoppingen en de problemen daarachter, mede naar aanleiding van opmerkingen van een aantal burgemeesters uit Noord-Holland.

De heer Rosenthal (VVD):

De heer Kohnstamm zegt dat kosten in het rechtsstatelijke verband, bij toetsing aan de rechtsstatelijke beginselen, een rol spelen. Kan hij heel kort aanduiden hoe hij dan de vereisten van de rechtsstatelijkheid ziet? Wij hebben daar wel eens eerder over gediscussieerd. De heer Kohnstamm trok toen een absolute lijn om op dat punt niet te versagen en kosten en baten vooral buiten dat beeld te laten. Ik heb toen gezegd dat door oud-procureur-generaal Remmelink wel eens aan de orde is gesteld dat rechtsstatelijkheid ook te maken heeft met het rechtsgevoel van de samenleving. Nu proef ik een wat andere lijn.

De heer Kohnstamm (D66):

Het staat als een paal boven water dat wij elk jaar bij de begrotingsbehandeling een afweging maken tussen kosten en baten. De minister probeert niet zo gek ver hier vandaan, in de Treveszaal, regelmatig voor rechtshandhaving en voor de keten meer geld te krijgen. Dat wordt afgewogen tegen appels en peren, want zo zit het politieke vak in elkaar. Soms gaat er meer geld naar het onderwijs en soms meer naar de strafrechtketen. Dat zijn afwegingen die gemaakt kunnen, moeten en mogen worden. Dat geldt in dezen ook. Mijn opvattingen over rechtsstatelijkheid worden behoorlijk geschonden doordat mijn fiets regelmatig gestolen wordt. Wij zouden kunnen uitgaan van een nuloptie ten aanzien van fietsendiefstallen. Omdat de kans op recidive groot is worden de fietsendieven bij wijze van spreken in voorlopige hechtenis genomen en volgt daarna de hele keten. Er worden keuzen gemaakt, afhankelijk van een politieke inschatting van de geschondenheid van het rechtsgevoel van burgers en van financiële afwegingen. Het is niet anders.

De heer Rosenthal (VVD):

Het verbaast mij continu dat, zolang als wij met dit dossier werken, vergelijkingen worden getrokken met overtredingen en delicten die wat mij betreft in een totaal ander daglicht staan dan die van drugskoeriers, mitsgaders bolletjesslikkers.

De heer Kohnstamm (D66):

Zo verbaast mij de inbreng van de heer Rosenthal, die hel en verdoemenis preekte over de bolletjesslikkers. Hij is bereid daarvoor de Penitentiaire beginselenwet op een groot aantal punten overboord te zetten, terwijl het gaat over een gepakte invoer van 0,3%. Er zijn ernstiger dingen, dunkt mij. Het is soms niet zo raar je rug recht te houden in het gevecht tussen law and order, ook in bange tijden rond verkiezingen.

De heer Rosenthal (VVD):

Daar wil ik het niet over hebben. Ik wil het erover hebben dat wij te maken hebben met een taxatie van 250 maal 12 is 3000, is een kwart van de gevangeniscapaciteit in Nederland. Het gaat om delicten die het rechtsgevoel in de samenleving in hoge mate aantasten. Hoe men ook kijkt naar het concept heenzenden, waaraan in de interrupties in het betoog van mevrouw Tan ook al aandacht is besteed, op dit punt gaan mijns inziens vergelijkingen met allerlei andere zaken die dan de revue passeren eenvoudigweg niet op. Ik vind het idee van de kosten-batenafweging ook wonderlijk.

De heer Kohnstamm (D66):

Ik was bezig met een rijtje elementen om keuzes te kunnen maken. Ik gaf aan dat er een paar grote nadelen waren. De verhouding kosten-baten is er daar een van. Ik wist dat de heer Rosenthal zich naar de microfoon zou spoeden. Daarom zei ik dat het maar een van de afwegingen was en wat mij betreft is het niet de alles overheersende afweging. Als plussen en minnen voor het voorliggende wetsontwerp op een rijtje worden gezet, speelt het een rol. Waar is echter dat bij deze keuze die nu voorligt, niemand zijn of haar gevangenisstraf zal ontlopen, want heterdaad, voorlopige hechtenis en gevangenisstraf gaan inéén vloeiend geheel in elkaar over. Kortom, aan de drie ijkpunten die ik noemde, wordt redelijk voldaan maar er zitten grote nadelen aan. Dat betreft met name wat ik maar noem: de schoffering van mijn gevoel van rechtsorde, in die zin dat zeer arbitrair de Penitentiaire beginselenwet opzij wordt gezet.

Ik ga vervolgens in op het alternatief, los van de vraag van wie het komt en wie het gesuggereerd heeft. Het is ook al eerder bedacht overigens, voordat een aantal mensen het in het NJB plaatste. Dit alternatief luidt: laat ons die rotjongens er zo snel mogelijk weer uit zetten, uiteraard zonder drugs en mét een dagvaarding en als het kan met een aantal andere maatregelen erbij, met name het ontnemen van het paspoort. Het gevolg daarvan is: veroordeling bij verstek. Ja, zeker; dat blijft in de keten een probleem. Overigens weet de minister als oud-advocaat, zo goed als ik dit weet als oud-advocaat, dat veroordelingen bij verstek over het algemeen minder tijd kosten dan veroordelingen waarbij de verdachten aanwezig zijn. Dat is echter een rechtseconomisch aspect en dit mag ik van collega Rosenthal niet als argument naar voren brengen.

Vaststaat evenwel dat zij veroordeeld zullen worden, bij verstek, en als daarbij een aantal andere maatregelen wordt getroffen, maatregelen waar de minister over nadenkt en mee bezig is, zowel aan de bron als bijvoorbeeld het ontnemen van het paspoort, dan is in ieder geval de kans op recidive ten minste gelijk – ik kijk hierbij ook de heer Rosenthal aan – aan die bij degenen die na het uitzitten van hun gevangenisstraf weer teruggaan naar de landen van herkomst. Immers, wie garandeert dat het ene geval wel zal recidiveren en het andere geval niet? Het is een bewijs uit het ongerijmde en in ieder geval zie ik het verschil niet. Het enige is dat je hen dan zes maanden hebt vastgehouden, maar de kans op recidive is mijns inziens gelijk: dat kan voor beide gevallen opgaan.

Eén ding is zeker: indien hier bij verstek een veroordeling wordt uitgesproken, hang je op het moment dat je recidiveert. De minister heeft dan in ieder geval al een halfjaar of misschien een jaar tijd gewonnen om te zorgen dat het capaciteitprobleem op enigerlei wijze kan worden opgelost. Bovendien zijn de reismogelijkheden, zolang de betrokkene niet hierheen is teruggekomen, blijvend beperkt. Dit mag overigens geen doelstelling van het strafrecht zijn, maar in de beleving van degene die dat overkomt, zou dat wel degelijk een rol kunnen spelen.

De heer Rosenthal (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Voorzover wij gegevens daarover hebben, blijkt de inventiviteit van heengezonden drugskoeriers bijzonder groot te zijn. Ongeacht de garanties die de heer Kohnstamm wil geven om te voorkomen dat zij voor de tweede, derde of vierde keer het slechte pad betreden, blijkt de inventiviteit bijzonder groot te zijn. Het verhaal over het innemen van het paspoort is prachtig, maar er is nogal wat aan de hand in deze sfeer. Kortom, ik zie wat hier wordt toegepast veel meer als een "en-enformule" dan als een "of-offormule". In elk geval zetten wij een groot aantal mensen zes maanden stil; eigenlijk heeft het weer iets te maken met het verhaal van de incapacitatie.

De heer Kohnstamm (D66):

Dat kan één van de meer ondergeschikte doelstellingen zijn. Eerlijk gezegd denk ik echter dat de heer Rosenthal in zijn redenering aangeeft dat alles wat wij doen, volstrekt hopeloos is. Immers, als blijkt dat het recidiveren bij drugskoeriers eerder regel dan uitzondering is, dan heb je hen weliswaar zes maanden met passering van de Penitentiaire beginselenwet van de straat gehaald, maar schiet je er per saldo betrekkelijk weinig mee op. Ik wijs er nogmaals op dat het dan gaat om het opzijzetten van de beginselenwet, een wet die niet voor niets zo heet, voor 0,3% van het geheel aan gepakte drugs. Soms denk ik dat het rechtsgevoel iets minder makkelijk aangetast hoort te worden dan voor de 0,3% waar wij het nu over hebben.

Al met al, voorzitter, ook het alternatief dat ik geef en dat overigens ook al door de collega's van de Partij van de Arbeid en GroenLinks naar voren is gebracht, heeft tot gevolg dat aan de drie ijkpunten die ik eerder noemde wordt voldaan, maar dan zonder noemenswaardige aantasting van de rechtsorde en zonder problemen, althans op de korte termijn, in de juridische keten. Dit alternatief biedt verder even adem waardoor ervoor gezorgd kan worden dat de tijdelijke wet niet hoeft. Tegelijkertijd kun je wel effectief en daadkrachtig optreden en tijd winnen, zodat je ervoor kunt zorgen dat je met de oplossing van het capaciteitsprobleem vorderingen maakt. Die vorderingen kunnen dan zodanig zijn dat je niet de beginselenwet opzij hoeft te zetten. Het alternatief zal moeten worden toegepast in combinatie met maatregelen in Suriname en Antillen en de vluchten naar Nederland moeten betreffen. Zoals ik al zei, zal eventuele uitbreiding van de capaciteit op termijn deze oplossing meer perspectief bieden dan het voorgestelde. Tenzij ik mij vreselijk vergis was, voordat de hele wereld over hem heen rolde, deze minister deze mening grosso modo ook toegedaan. Waarom heeft hij zijn oorspronkelijke standpunt geweld aangedaan?

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Sprekend namens de SGP- en de ChristenUniefractie merk ik op dat de wetsvoorstellen die wij thans gezamenlijk behandelen gemeen hebben dat zij voortvloeien uit het bij brief van 18 januari jl. aan de Tweede Kamer gepresenteerde Plan van aanpak drugssmokkel Schiphol, stuk nr. 28192. Een derde wetsvoorstel, 28215, betreffende de verruiming van de bevoegdheid van enkelvoudige strafkamers, zal volgens de agenda deze week in de Tweede Kamer worden behandeld. De drie wetsvoorstellen hebben hun ontstaan, snelle indiening en behandeling te danken aan het feit – ik citeer nu de openingszin van het plan van aanpak – dat op Schiphol een onduldbare situatie is ontstaan met betrekking tot de controle en de opsporing van drugskoeriers. De vraag is waar de onduldbaarheid van de situatie in school; in de falende controle op Schiphol of in het publiek geworden, officiële heenzendingenbeleid? Het had er iets van weg dat de controle te goed was en aan eigen succes dreigde te bezwijken, doordat het vervolg van de strafrechtsketen verstopt of althans overbelast raakte.

De gezamenlijke bron van beide wetsvoorstellen moet ons echter niet de ogen doen sluiten voor het feit dat zij qua aard en karakter sterk van elkaar verschillen. Wetsvoorstel 28201 is een eenmalige maatregel, in tijdsduur tot één jaar beperkt, terwijl wetsvoorstel 28202 een structureel karakter heeft. Dat geldt ook voor het eerdergenoemde wetsvoorstel 28215. Het eerste wetsvoorstel is met recht een noodwet te noemen, in het bijzonder toegesneden op de insluiting van drugskoeriers. Beide andere wetsvoorstellen hebben een blijvend karakter en zijn niet exclusief bedoeld voor drugskoeriers. Het eerste wetsvoorstel is qua werkingsduur aan de strakke tijdslimiet van één jaar gebonden. Het wil een tijdelijke wet zijn, maar, zoals altijd bij tijdelijke wetten, is de vraag hoe lang tijdelijk is. Formeel is dat in dit geval wel duidelijk maar hoe lang is de termijn materieel? Niemand kan de situatie voorspellen die zal bestaan op het moment waarop de werkingsduur is verstreken, alle goede voornemens ten spijt. Een acuut tekort aan daadwerkelijke strafrechtelijke capaciteit voor opsluiting, vervolging en berechting kan ons in principe altijd weer overvallen. Hoe waarschijnlijk of onwaarschijnlijk acht de minister de kans dat wij over een jaar opnieuw op een noodwet zullen zijn aangewezen?

Hiervoor stelde ik reeds de vraag naar de eigenlijke bron van urgentie voor deze noodwet aan de orde. Er hebben zich wel eerder capaciteitstekorten in de strafrechtspleging voorgedaan, maar die leidden bij mijn weten niet tot incidentele noodmaatregelen zoals de onderhavige met een indringendheid zoals thans wordt voorgesteld. Als de minister dit met mij eens is, heeft hij dan een verklaring voor dat verschil?

Wat de inhoudelijke merites van de noodwet betreft, kunnen onze fracties instemmen met de keuze voor een zelfstandige wet in plaats van een wet bevattende een reeks van uitzonderingen op de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Dan behoeven wij, wanneer de noodwet over een jaar vervalt, de beginselenwetten niet opnieuw aan te passen.

Dat in de gegeven omstandigheden naar het middel van een noodwet is gegrepen, valt te verstaan. Ieder juristenhart en waarschijnlijk het hart van iedere burger komt in opstand wanneer een effectieve rechtshandhaving jegens op heterdaad betrapten, de zwaarste verdenkingscategorie die ons wetboek kent, achterwege zou blijven. Zoiets moet worden voorkomen, desnoods met een noodgreep. Maar zodra wij kennis hebben kunnen nemen van het concrete beveiligings- en bejegeningsregime dat in de beoogde noodwet wordt voorgesteld, komt ons hart opnieuw in opstand, nu tegen de vrij ingrijpende afwijking van het penitentiaire systeem dat wij kennen. Eerst heeft ons zelfvertrouwen een deuk opgelopen toen wij moesten ontdekken dat ons vermogen tot planning en beheersing van de werkelijkheid – ik bedoel de gevangeniscapaciteit – tekort was geschoten. Vervolgens wordt op dat zelfvertrouwen een aanslag gepleegd doordat de opgetreden noodsituatie het onmogelijk maakt om onze hoge en naar wij menen humanitaire standaarden en waarborgen voluit hoog te houden. Dat doet pijn. De vraag is of ons daarbij onze hypergevoeligheid voor elk persoonlijk of maatschappelijk ongerief niet ook parten speelt.

Hoe dan ook, terecht is zowel door de Tweede Kamer als vanuit deze Kamer, ook vandaag weer, een reeks van kritische vragen gesteld van vooral verdragsmatige aard. In belangrijke mate ging het daarbij overigens om dezelfde vragen als in de Tweede Kamer. Mevrouw Tan doelde daar expliciet op, toen zij sprak over de taak van deze Kamer in het bijzonder. Voor ons is het voornaamste criterium dat de voorgestelde maatregelen, zowel van het wetsvoorstel op stuk nr. 28201 als van het wetsvoorstel op stuk nr. 28202, niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is om de noodsituatie het hoofd te kunnen bieden en dat de noodwet ook niet langer duurt dan noodzakelijk is. U hoort hoe vaak het voorvoegsel "nood" in mijn bijdrage naar voren komt.

De talrijke kritische vragen in het verslag over deze wetsvoorstellen zijn wat de te verwachten uitvoering betreft naar onze opvatting redelijk bevredigend en in elk geval naar vermogen beantwoord. Een vraag houdt ons echter nog bezig, te weten de vraag naar het mogelijke verdringingseffect. In de stukken heeft de minister verklaard dat het beleid erop gericht is dat gedetineerden, waar en zodra dat mogelijk blijkt, doorgeplaatst zullen worden naar het reguliere gevangeniswezen. De vraag blijft of dat er in de praktijk niet gemakkelijk toe zal leiden dat drugskoeriers in de groepsvoorziening zullen blijven, omdat er anders sprake zou kunnen zijn van ongelijke behandeling van de categorie drugskoeriers. Ook in ander opzicht zou sprake kunnen zijn van een verdringingseffect, namelijk in die zin dat men zou kunnen stellen dat, zolang men de reguliere voorzieningen voor 100% bezet houdt, de drugskoeriers blijvend aangewezen zijn op de noodvoorzieningen.

Tot besluit willen wij nog een vraag van geheel andere orde voorleggen, te weten de vraag naar de alternatieven die voorgaande sprekers al in hun beschouwingen hebben betrokken. Volgens het plan van aanpak drugssmokkel Schiphol, waaraan ik aan het begin van mijn bijdrage heb gerefereerd, wil het kabinet de bestaande tweesporenaanpak intensiveren, enerzijds door te voorkomen dat drugstransporten naar Nederland plaatsvinden en anderzijds door maatregelen te nemen zoals thans voorgesteld. Als het om de aanpak van de drugssmokkel gaat, speelt daarbij evenals bij andere strafbare feiten een rol de overweging dat de rechtsorde is geschokt. Onze vraag is opnieuw waardoor de Nederlandse rechtsorde nu het meest is geschokt. Komt dat door de drugssmokkel of door het feit dat daarop niet volgens de regels van de strafrechtspleging werd gereageerd? Afhankelijk van het antwoord op die vraag, zou men ook om rechtseconomische redenen aan een geheel andere aanpak van de drugskoeriers kunnen denken. Waarom wordt de inspanning bijvoorbeeld niet gericht op een theoretische pakkans van 100%, deels preflight en deels anders, inbeslagname van de aangetroffen drugs en niet het heenzenden, maar het zo mogelijk retour zenden van de drugskoeriers naar het land van herkomst? Wij vernemen graag een reactie op deze gedachte. Ten aanzien van deze categorie verdachten is het immers niet vreemd om naar alternatieven te zoeken die niet zozeer financieel-economisch minder bezwaarlijk zijn, maar die minder ontwrichtend uitpakken voor ons penitentiaire systeem. Wij zullen dus met belangstelling naar de beantwoording van onze vragen en die van anderen luisteren.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.28 uur tot 15.50 uur geschorst.

Naar boven