Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 11, pagina 470-506 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 11, pagina 470-506 |
Aan de orde zijn:
de algemene financiële beschouwingen over het in 1998 te voeren beleid (25600), en de behandeling van de wetsvoorstellen:
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1998 (25600 IXA);
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1998 (25600 IXB);
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (23470);
Wijziging van enkele wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Invoeringswet bestuurlijke boeten) (24800);
Goedkeuring van het op 4 december 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te 's-Gravenhage op 7 maart 1988, met briefwisseling (Trb. 1997, 13) (25345);
Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen in verband met de verruiming van de overgangsregeling ter zake van het toetsloon in de vermindering onderwijs (25350);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale structuurversterking) (25688);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (25689);
Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 c.a. (aanpassing van de oudedagsreserve van de zelfstandigenaftrek alsmede vervallen van de vermogensaftrek) (25690);
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1998) (25691);
Wijzigingen van technische aard van enige belastingwetten c.a. (25692).
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mee dat het wetsvoorstel op stuk nr. 25095 (Wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 teneinde de effectiviteit van deze wet op het gebied van het bestrijden van gebruik van voorwetenschap te verbeteren) van de agenda is afgevoerd, aangezien de schriftelijke voorbereiding nog niet is voltooid.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Boorsma (CDA):
Voorzitter! De minister van Financiën werd vorige week ongeveer gelijktijdig onaangenaam verrast door twee perspublicaties, in de eerste plaats die over de verloting of de verkoop tegen spotprijzen van in de Tweede Wereldoorlog geroofde joodse bezittingen door het ministerie van Financiën aan eigen personeel in 1968 en in de tweede plaats die over een nog niet gepubliceerde studie over de nettoafdracht door Nederland aan de Europese Unie, waarbij Trouw kopte "Zalm overdrijft schromelijk". Het eerste bericht jaagt ons het schaamrood op de kaken; over het leed dat hierdoor wordt opgerakeld zwijg ik thans. Minister Zalm heeft in onze ogen gepast gereageerd en de juiste maatregelen genomen. Wij wachten de rapportage van de heer Kordes en de dan te nemen maatregelen af.
Het tweede punt is zakelijk van aard, doch treft de minister politiek meer in die zin dat hij meer verantwoordelijkheid draagt. Wordt zijn eerdere uitlating in Europa over de te hoge afdracht hierdoor gelogenstraft? Het is toch niet de stijl van de minister om te snel met wankele berekeningen naar buiten te treden. Wij hebben uit het bericht begrepen dat het gaat om de afdracht van aan de Nederlandse grens geheven invoerheffingen die al of niet op de Nederlandse afnemers drukken. Graag horen wij een eerste reactie van de minister.
Wij voegen er een vraag aan toe: moeten wij zijn schot voor de boeg verstaan als een waarschuwing voor de komende lasten die op de lidstaten gaan drukken door de toetreding van nieuwe leden? Kan de minister daarvan een idee geven aan de hand van de toetreding op afzienbare termijn van vijf landen, waaronder Hongarije en Polen en de daaruit voortvloeiende financiële consequenties? De NRC van vanavond zegt dat het pas gesloten akkoord op dit punt rijkelijk vaag is.
Mijnheer de voorzitter! Ik maakte al een opmerking over de stijl van de minister; laat ik daar nu mee doorgaan. Over het geheel vinden wij het gevoerde beleid van de minister goed, maar zoals altijd: het kon beter, er zijn punten waarover te discussiëren valt, en er zijn zaken die onjuist lijken.
Eerst enkele hoofdzaken die goed gaan. De economie groeit voorspoedig, de groeivoet van 3,75% zal hoger zijn dan in de meeste andere landen. Overigens, dat is op basis van een MEV opgesteld in augustus, september 1997. Inmiddels hebben we de krach gehad in Korea, Japan en Zuid-Amerika. Duidelijk is dat de economieën van de VS en de West-Europese landen er goed voorstaan, maar er zullen toch effecten van die beroering uitgaan. Een belangrijk uitgangspunt voor de MEV-ramingen voor de Nederlandse economie is de raming voor de groei van het wereldhandelsvolume. De raming van 7,25% is weliswaar herwogen, maar zal toch wel neerwaarts moeten worden bijgesteld. Tot onze verbazing is dat niet gebeurd in de recente middellangetermijnverkenning. De OECD heeft inmiddels de groei voor de Westerse landen voor volgend jaar met bijna 1% verlaagd.
Met de groei van de economie gaat gepaard de voortgaande groei van de werkgelegenheid en de daling van de werkloosheid. Het EMU-tekort is flink gedaald, volgens de Miljoenennota naar 1,75%. Inmiddels hebben wij de Najaarsnota ontvangen. Dankzij een belastingmeevaller is het tekort nog verder verlaagd.
In die zelfde Najaarsnota wordt meegedeeld dat extra geld, meer dan 1 mld., aan de gemeente Den Haag wordt verstrekt in het kader van de artikel 12-procedure. Enkele jaren geleden heeft het kabinet-Lubbers ook in het najaar geld gegeven aan Den Haag om uit de financiële misère te komen. De CDA-fractie had daar meervoudige kritiek op. Tijdens een gesprek met de huidige minister van Financiën werd duidelijk dat hij onze kritiek deelde. In de eerste plaats meenden wij dat een kabinet niet zomaar extra geld aan één gemeente kan geven buiten de wettelijke wegen om. Daar is inmiddels in voorzien: Den Haag heeft de artikel 12-status gekregen. In de tweede plaats meenden wij dat een en ander niet zo maar kan meeliften in een Najaarsnota. Den Haag heeft het geld al gekregen, doch de minister heeft niet eerst het budgettaire fiat gevraagd van de Staten-Generaal. Wat was destijds het commentaar van de minister bij onze kritiek? Wat vond en wat vindt hij van het staatsrechtelijke punt dat de regering eerst autorisatie moet vragen voor het doen van uitgaven? Er was immers geen sprake van haast die overtreding van dat begrotingsbeginsel rechtvaardigt? Wordt overigens het volle bedrag voor Den Haag in één keer ten laste van de begroting 1997 gebracht of wordt het bedrag als voorfinanciering buiten het politiek relevante tekort gehouden? Telt het miljard mee bij de berekening van het EMU-tekort? De inmiddels ingediende wijziging van de begroting 1997 van het Gemeentefonds heb ik op dit punt niet meer kunnen bestuderen.
Wat gaat goed, maar kon beter? In de eerste plaats was er de raming voor de inflatie en de rente. De Miljoenennota ging uit van een stijging van de consumentenprijsindex met 2,25% en een lange rente van 5,75%. De economie draaide en draait duidelijk op volle toeren, zodat het gevaar van oververhitting en daarmee van prijsstijging en rentestijging optreedt. De raming voor de inflatie was eigenlijk al niet zo verantwoord. Liep de inflatie al niet op naar 2,75%? Bomhoff schreef dat in zijn reactie op de Miljoenennota. Van Lanschot wees meteen op de te lage raming voor de rente. Ongeveer een week nadat ik mijn aantekeningen op dit punt voor de fractie had gemaakt, werd duidelijkheid verschaft door de centrale banken. In een gecoördineerde actie hebben de centrale banken van de beoogde lidstaten van de EMU of althans enkele daarvan de rentestand verhoogd. Daarmee wordt een duidelijk signaal afgegeven. De renteverhoging zal veelal doorwerken in de rente door de banken gevraagd en zal de bestedingen afremmen. Overigens, dezelfde recente ramingen van de OECD laten zien dat de oververhitting zal afnemen en dat daardoor de inflatie wellicht minder zal aanwakkeren.
In de tweede plaats is daar het politiek relevante tekort. Alle aandacht is uitgegaan naar de fraaie score voor het EMU-saldo, maar daardoor bleef verhuld dat het politiek relevante financieringstekort zou oplopen van 2% BBP in 1996 naar 2,25% in 1997 en 1998. De gong van de Najaarsnota heeft de minister in deze ronde dan gered, maar dan toch. Waardoor liep de raming voor het politiek relevante tekort op? De politieke relevantie is dan dat ceteris paribus de schuldquote stijgt. Het EMU-saldo is zonder meer voorspoedig gedaald door een combinatie van oorzaken, waaronder de conjuncturele wind in de zeilen.
Vroeger werden er in de Miljoenennota beschouwingen gegeven over de conjuncturele impuls van de begroting. Ik mis die beschouwingen wel eens. Hoe hoog zou structureel, gecorrigeerd voor de conjunctuur, het EMU-saldo en het politiek relevante tekort zijn in 1998? Zou dat 1,5 procentpunt hoger zijn? Dan wordt duidelijk dat er iets te hard door omstanders wordt gejubeld en dat de minister er terecht op hamert dat het beleid gericht op verdere tekortreductie moet worden voortgezet. De ESB heeft in een septemberaflevering een interessante beschouwing geleverd over het M-vormige verloop van de conjunctuur, waarvan de minister ongetwijfeld kennis heeft genomen. Volgens dat M-vormige verloop volgt er op de eerste piek een kleine dip, waarna weer een piek volgt, gevolgd door een zwaardere recessie. Met conjunctuurbewegingen weet je het nooit precies: het zijn geen wetmatigheden maar regelmatigheden, en het patroon kan worden vertraagd en verbogen. Maar afgaande op het geschetste patroon zou Nederland op afzienbare termijn, stel in 1999, te maken krijgen met een recessie. Een recessie zal kunnen volgen op een versnelling van de inflatie, een verdere renteverhoging en afremming van de kredietexpansie, waarbij ook de onzekerheid over de EMU en de euro en de kosten gepaard gaande met de euro en de 2000-problematiek in de software een rol kunnen spelen. Als de analyse juist is, kan het politiek relevante tekort dus zo omhoog schieten van zeg 2% naar 3,5%. De daling van de schuldquote zal worden vertraagd en de rentelasten zullen ceteris paribus stijgen. Kortom, qua budgettaire politiek zijn we er nog niet.
Dan enkele zaken waar over te discussiëren valt, zoals de lastenverlichting. De collectieve lastendruk is weliswaar geen kerngrootheid meer, maar is toch wel handig: we zien een constante daling van 44,7% BBP naar 42,5% in 1998. Als CDA-fractie hebben we de afgelopen 10 jaar gepleit voor lastenverlichting als instrument om de arbeidskosten te temperen en daarmee de werkgelegenheid te stimuleren. Er zal in de kabinetsperiode een cumulatieve lastenverlichting zijn aangebracht van bijna 17 mld.: 8 mld. meer dan was afgesproken in het regeerakkoord, dankzij de gunstige macro-ontwikkelingen. Wat dat betreft, staan we niet principieel afwijzend ten opzichte van de voorgenomen lastenverlichting met een kleine 4 mld. in 1998. Maar toch kunnen er de nodige vragen bij worden gesteld.
Ik heb gewezen op het gevaar van de oververhitting van de economie en op de waarschuwing, afgegeven door de centrale bank in de vorm van de renteverhoging. Is het in zo'n situatie nu verstandig om een forse lastenverlichting te geven? Conjunctureel is het antwoord: nee. Het kabinet kan tegenwerpen dat de lastenverlichting het nodige effect zal hebben op de afremming van de loonontwikkeling. Dat lijkt juist en ook nodig. Zo waarschuwde de voorzitter van de Brabants-Zeeuwse Werkgeversorganisatie na Prinsjesdag voor een loonexplosie met 3,5 à 4% in 1998. Vanwege de spanningen die ontstaan in delen van de arbeidsmarkt is het echter toch maar de vraag, of de lastenverlichting nog zal werken bij afremming van de loonkostenstijging. Ik zei al dat valt te twisten over de forse lastenverlichting. Had niet beter meer geld kunnen worden aangewend voor een verdere verlaging van het financieringstekort en daarmee van de staatsschuld? Om zo de interestlasten te verlagen en de toekomstige budgettaire ruimte te verhogen, welke straks hard nodig is in verband met de lasten van de AOW? De Raad van State koos in zijn advies voor een verdere verlaging van het tekort, evenals Wellink, de president van De Nederlandsche Bank.
Voorzitter! Zien we hier geen parallel met het laatste jaar van het vorige kabinet? Minister van Financiën Kok koos er toen voor, met verwijzing naar de conjuncturele situatie, om het met de ombuigingen en de reductie van het financieringstekort wat rustiger aan te doen. "Een tandje lager", was toen zijn motto. Die benadering van "een tandje lager" is toen zwaar door ons gekritiseerd als een beleidsverandering die alleen electoraal kon worden begrepen. Nu hebben we ook de indruk dat de forse lastenverlichting gezien moet worden in het licht van de komende verkiezingen: lastenverlichtingen worden gewaardeerd door de burger, en zullen niet snel worden gekritiseerd als ook het tekort wordt verlaagd. Ook Van de Klundert noemt in zijn reactie op de Miljoenennota het electorale motief.
Doorgaand met de lastenverlichting: de indruk wordt gewekt dat in 1998 iedereen, althans alle groepen, er in koopkracht op vooruit kunnen gaan. Inmiddels hebben we verschillende publicaties gezien waarin dat in twijfel wordt getrokken voor groepen ouderen. Wil de minister daar helderheid over verschaffen? Welke koopkrachtstijging, rekening houdend met de gemeentelijke lastenverzwaringen en de gemiddelde huurverhoging, zal naar verwachting worden gerealiseerd in 1998 door een gehuwd echtpaar dat leeft van de AOW, of een gehuwd echtpaar van 70 met een klein aanvullend pensioen? Wij vrezen, afgaande op verschillende beschouwingen, dat deze laatste categorie erop achteruit zal gaan. Wij betreuren dat. En de bewindslieden? Ik zie dat zij hun hoofd schudden, maar dat hoor ik straks dan heel graag.
Dan enkele zaken die niet goed gaan of niet juist worden voorgesteld. In het vorige heb ik al enkele zaken aangestipt: het feit dat aan Den Haag 1 mld. wordt gegeven zonder dat daarvoor tijdig autorisatie is gevraagd, de groei van het politiek relevante tekort, het gevaar van oververhitting van de economie en de dreiging van versnelling van de inflatie en van rentestijging. Maar daarmee zijn we er nog niet. Er zijn structurele problemen in onze economie die niet met voldoende succes zijn aangepakt. Ik wijs op het structuurprobleem van de ontwikkeling van het aantal personen met een werkloosheidsuitkering. Er is thans sprake van een zeer langzame daling. Wil de minister eens aangeven wat het doel van dit kabinet was ten aanzien van de terugdringing van het aantal personen met een werkloosheidsuitkering, met name ook aan de onderkant van het loongebouw?
Een tweede punt betreft de structureel nodige verbetering van de infrastructuur. De regering heeft in meerdere Miljoenennota's prima analyses gegeven van de problemen. Maar heeft het kabinet gedaan wat er moest gebeuren? De Miljoenennota schrijft op pagina 12: Er is een begin gemaakt met een structurele verhoging van de investeringen in de Nederlandse infrastructuur en het leefklimaat. Op pagina 39 schrijft men over een forse toename van de overheidsinvesteringen in de afgelopen jaren. Wil minister Zalm duidelijk maken waarop deze uitspraken zijn gebaseerd? Neem ik de cijfers voor de overheidsinvesteringen, en dan als percentage van het bruto binnenlands product, dan zie ik de stijging niet. De overheidsinvesteringen in percentage van het BBP bedroegen in 1983 nog 2,7, in 1988 2,53, in 1994 2,44, in 1997 2,46, en de raming voor 1998 bedraagt 2,45. Wat is dus die structurele verhoging? Wat is die forse toename? De raming voor 1998 laat eerder een daling dan een stijging zien. Bedenkt men voorts dat de realisatie meestal zal achterblijven bij de raming en dat in het verkiezingsjaar 1998 zeker een vertraging zal optreden, dan begrijp ik de beleidsuitspraken van de minister uit de Miljoenennota bepaald niet. De minister schrijft op pagina 30 ook dat beslissingen zijn genomen. Ja, vast wel, maar belangrijker is of ze worden uitgevoerd, en op tijd.
In dit verband nog een enkele opmerking over de private financiering van infrastructurele werken. De hoofdredacteur van de ESB, Keuzenkamp, heeft daar weer een lans voor gebroken, evenals in de Tweede Kamer enkele afgevaardigden, bijvoorbeeld Van der Ploeg. Er zitten duidelijke problemen aan de private financiering, zoals door onze fractie bij verschillende gelegenheden is opgemerkt, onder andere door onze voorzitter Van Leeuwen en door collega Baarda bij onderwerpen van Verkeer en Waterstaat. Als er geen duidelijk zicht is op een rendabele exploitatie en op de verdeling van de risico's zullen kapitaalverschaffers niet snel bereid zijn te investeren in projecten van publiek private samenwerking, zoals ook is uiteengezet in een eerder advies van de SER. Wat is op dat punt de stand van zaken met de Betuwelijn? Op 10 december jongstleden heeft de ABN/AMRO een rapport over het onderwerp uitgebracht en voorgesteld om veel meer projecten over te laten aan private financiers en exploitanten, waarbij de thans voorziene investeringsmiddelen gebruikt worden voor de bekostiging van de onrendabele top. Wat is de reactie van de minister op dit rapport?
Een ander punt van kritiek betreft de uitgaven voor onderwijs en onderzoek. Ik hoef niet lang stil te staan bij het grote belang van deze investeringen in "human capital" voor de toekomstige concurrentiepositie en welvaart van Nederland. Het verband tussen economische groei en onderwijs is genoegzaam aangetoond. Wat schrijft nu de Miljoenennota? Dat het belang er van wordt onderkend en dat daarom de uitgaven worden verhoogd. In procenten van het BBP blijken deze uitgaven echter niet te stijgen, maar te dalen, van 6,4 in 1989, naar 5,7 in 1994 en dan verder naar 4,9 in 1998. Wordt het ministerie van Financiën onzorgvuldiger in zijn rapportage of heb ik de plank misgeslagen, wat natuurlijk ook goed mogelijk is? In elk geval wordt in het CNV-commentaar op de Miljoenennota tamelijk onverbloemd kritiek geleverd op het onderwijsbeleid. Het CNV acht een forse verhoging van het budget voor het middelbaar beroepsonderwijs geboden en schrijft dat voor een kwaliteitsslag in het onderwijs de komende jaren honderden miljoenen extra nodig zijn. Het recente OECD-rapport "Education at a Glance" laat zien dat Nederland bepaald niet vooroploopt in de uitgaven voor onderwijs.
Een ander punt van kritiek betreft de uitgaven voor de zorg. Dat de ijklijn voor de zorg wordt overschreden, wordt door ons toegejuicht. De Miljoenennota schrijft nu dat de volumegroei ten gevolge van de vergrijzing in de toekomst zal worden gecompenseerd door een teruglopende bevolkingsgroei. Is dat nu aannemelijk? Onze simpele redenering is dat de zorgkosten voor de personen in de hoge leeftijds klassen vele malen hoger zijn dan de zorgkosten voor jongeren. De Miljoenennota schrijft verder dat het mogelijk zal zijn om op de kosten van de zorg te besparen door de zorg doelmatiger te organiseren. Daar wachten wij al jaren op. Wat is dan nu de oplossing die door Financiën voor dat probleem wordt aangedragen? Wij zijn benieuwd. Of is dit ook een teken dat de nota wat zorgeloos is geformuleerd of niet kritisch genoeg is gelezen door de minister?
Dan maak ik nog een enkele opmerking over het belastingplan. Collega Stevens zal daar straks uitvoerig op ingaan. Eerst maak ik een opmerking van algemene aard. Deze maak ik als voorzitter van de commissie voor Financiën, doch niet namens de commissie. Ik doe dat als lid. Ik acht het zorgwekkend dat de Eerste Kamer opeens weer overladen is met belastingwetten en andere financiële wetten, zonder dat een behoorlijke gelegenheid wordt geboden om die goed te bestuderen. Ook in een eerder jaar heb ik die klacht geuit. Er moet voldoende tijd zijn voor de praktijk en de belastingwetenschap om te reageren op de voorstellen. Er moet voldoende tijd beschikbaar zijn om de stukken te bestuderen in de Eerste Kamer.
Dan maak ik enkele specifieke opmerkingen. Wij hebben ons verbaasd over de maatregel om de gemeentelijke verontreinigingsheffing met ƒ 100 per belastingplichtige te doen verlagen. Een om verschillende redenen wel zeer curieuze maatregel. Allereerst is er het principiële bezwaar van de aantasting van de gemeentelijke autonomie. In de tweede plaats is er het principiële bezwaar dat de regering streeft naar een verdere ecologisering van de belastingheffing. Collega Van Dijk heeft bij de behandeling van de ecotaks zeer scherp duidelijk gemaakt dat de regering zich in bochten wringt om aan te geven dat van die belasting enig effect zou uitgaan op het milieugedrag.
Indien de regering – als ik de regering in haar verdediging van toen volg – toen gelijk zou hebben gehad, zou de verlaging van de verontreinigingsheffing nu dus een negatieve invloed moeten hebben op de verontreiniging. Er is een derde, praktisch, bezwaar: niet alle gemeenten hebben een verontreinigingsheffing. Dat had Financiën gewoon kunnen weten. Vanwege dat praktische bezwaar zullen de gemeenten de verlichting nu moeten doorgeven in de tarieven van de OZB. Hebben de bewindslieden kennisgenomen van een brief van de gemeente Noordwijk, waarin de gemeente Noordwijk schrijft dat het via de OZB verwerken van deze maatregel nauwelijks uitvoerbaar is, waarschijnlijk een ongewenst uitstel van het opleggen van de aanslag met zich brengt en de uitvoeringskosten tot onacceptabele hoogte zal brengen? De CDA-fractie blijft moeite houden met de maatregel. Waarom heeft de regering geen extra geld gegeven aan het Gemeentefonds?
Wij hebben begrepen dat er plannen zijn om de werknemersverzekeringspremies in de toekomst te laten innen door de fiscus. Dat is niet hetzelfde als een fiscalisering van de premies, maar wij zien het wel als een stap in die richting. De werknemersverzekeringen worden dan meer getrokken in het publieke domein van de overheid, weg uit het semi-publieke terrein waar uitvoeringsorganisaties en sociale partners actief zijn. Wij hebben waardering voor de besparingen indien die daardoor mogelijk worden, maar wij hebben ook aarzelingen, van principiële en van praktische aard. Principieel: wij zijn net als onze vroegere collega Jan Christiaanse tegen een fiscalisering van sociale verzekeringen. Praktisch: de uitvoeringsorganisaties hebben een grote deskundigheid opgebouwd, hebben softwareprogramma's ontwikkeld, etc. Hoe zou de fiscus dat opeens efficiënter kunnen doen? Waar blijft dan de door het kabinet beoogde marktwerking? Die wordt hierdoor toch onmogelijk gemaakt? Zijn de kostenramingen van het ministerie van Financiën wel realistisch? Ik verwijs de bewindslieden naar de standpuntbepaling van de gezamenlijke UVI's van 1 oktober 1997. Een reactie stel ik op prijs.
Vanwege de tijd zal ik de passage over de EMU weglaten en de aandacht vragen van de bewindslieden voor de invoering van de euro. Eerder hebben wij de minister van Financiën gevraagd om voldoende informatie aan het publiek te verschaffen en voldoende aandacht te besteden aan de voorbereidingen hiervan. Denkt de minister dat te hebben gedaan? De CDA-fractie is toch bevreesd dat hij daarin tekort is geschoten. Wij gaan daarbij niet alleen af op een publicatie van Moret, Ernst & Young en persberichten, onder andere over een onderzoek van De Nederlandsche Bank, maar ook op eigen waarnemingen, bijvoorbeeld in een jaarvergadering van de Rabobank te Enschede, waar de aanwezigen, waaronder vele middenstanders, amper geïnformeerd waren.
Er is ook hier een "sense of urgency" nodig om bedrijven zich te laten voorbereiden. Uit het werk van het Platform is overigens duidelijk geworden dat de kosten van de invoering hoog zullen zijn en dat een belangrijk deel daarvan gedragen zal worden door de middenstand. De CDA-fractie dringt er bij de bewindslieden op aan om de bedrijven eventueel fiscaal tegemoet te komen om die kosten op te vangen, bijvoorbeeld door al over 1997 een voorziening op dit punt toe te staan.
Mijnheer de voorzitter! Ik sluit af. Bij de laatste algemene financiële beschouwingen is gesproken over een rapportcijfer voor het kabinet. Dit zijn de laatste algemene financiële beschouwingen die wij mogen hebben met deze bewindslieden als leden van het huidige kabinet. Bij de eerste keer heb ik geprobeerd om de minister een steuntje in de rug te geven, maar hij vroeg zich toen af of het geen schot hagel in de rug was. Ik hoop dat hij dit achteraf toch als een steun in de rug heeft kunnen zien, ondanks de kritiek die uiteraard vanaf dit spreekgestoelte af en toe wordt geuit.
De staatssecretaris wordt door ons gezien als zeer deskundig en creatief. Wij hebben veel waardering voor hem. Daarnaast is hij soms duidelijk te gedetailleerd aanwezig en komt de rol van de Eerste Kamer in gevaar, zoals toen hij inging tegen een motie waar mijn naam aan verbonden is, maar die destijds is opgesteld door collega Stevens. In deze motie werd erop aangedrongen om niet al te veel belastingvoorstellen in een mandje te gooien, maar hij is zich schuldig blijven maken aan deze praktijk.
De minister van Financiën prijzen wij vanwege zijn prima macrobeleid en zijn zeer goede trendmatige aanpak van de begroting. Daarnaast wil ik erop wijzen dat andere ministers van Financiën in onze ogen wel eens meer aandacht hebben geschonken aan het microbegrotingsbeleid. Op dit punt heb ik nog een vraag. Wat is er terechtgekomen van het voorstel om over te gaan tot de invoering van een kapitaaldienst, als het tekort voldoende laag is geworden? Is hierover een expliciet besluit genomen of niet?
Mijnheer de voorzitter! Wij danken de beide bewindslieden voor het vele goede werk dat zij hebben gedaan en wachten hun reactie op onze inbreng af.
De heer Stevens (CDA):
Voorzitter! Het is een belangrijke dag vandaag. De 21ste eeuw staat voor de deur en de 20ste eeuw moeten wij nog afwikkelen. Voor ons ligt een groot palet aan wetsvoorstellen, waaronder voorstellen die de fiscale structuur van deze eeuw versterken en tevens de nodige fiscale milieuversterking moeten verschaffen, een nieuwe loot aan een rijke stam van fiscale stimulantia.
Naast de aandacht voor de 20ste en 21ste eeuw dus een zwaar programma voor deze beschouwingen, en wederom een enorme tijdsdruk, waar collega Boorsma al op heeft gewezen. Het heeft ons wel enigszins gestoord dat er dit jaar geen gelegenheid was voor nadere inbreng bij een aantal onderwerpen die van niet gering belang waren, zoals een technische herziening die in feite een aantal fundamentele wetswijzigingen bevatte. Dat eist altijd extra aandacht van de leden.
Er is echter ook ruimte voor compassie en begrip voor deze bewindslieden, want hun inzet om het plan te presenteren vlak voor de algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer wordt in dit huis zeer op prijs gesteld. Dat alles was niet mogelijk geweest zonder de grenzeloze inzet van de ambtenaren van het departement. Vanaf deze plaats wil ik hen gaarne namens onze fractie complimenteren met hun loyale en kundige assistentie, onder de moordende druk van de tijd, van de bewindslieden en van de invloeden van buiten. Mede daardoor kan deze staatssecretaris de geschiedenis ingaan als kampioen fiscale producties. Uit de databank van de Eerste Kamer kon ik vanaf augustus 1994 tot op heden 146 "hits" halen.
Gezien de vereenvoudigingsdrift van de bewindslieden is het altijd goed om even de status quo te peilen. Ik doe dit jaarlijks aan de hand van de langste zin uit de wetsvoorstellen die zij hebben gepresenteerd, overigens meestal zonder resultaat, zoals ook dit jaar blijkt. Twee zinnen strijden om voorrang, de langste zin van 146 woorden en de leukste zin, die 106 woorden telt. Laat ik beginnen met de langste, die komt uit het wetsvoorstel Fiscale milieuversterking: "Indien in de periode van 5 juli 1996 tot het begin van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 1998 voor een door een publiekrechtelijke rechtspersoon gedreven onderneming als bedoeld in artikel 2, derde lid, tweede volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 door deze rechtspersoon activiteiten als bedoeld in die tweede volzin zijn ingebracht in of vervreemd aan een ander lichaam waarin de inbrenger of de vervreemder voor ten minste een derde gedeelte een belang heeft, waarmee hij in een groep is verbonden in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of waarvan hij een bestuurder kan benoemen of ontslaan, vindt in afwijking in zoverre van de artikelen 10 en 10a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 1964 bij dat andere lichaam geen afschrijving plaats op goodwill met betrekking tot de van de inbrenger of de vervreemder daarbij verkregen vermogensbestanddelen." Ik kan deze zin niet uitspreken zonder naar adem te happen.
De leukste zin komt uit het wetsvoorstel Fiscale structuurversterking. "Als projecten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel c, worden in afwijking in zoverre van artikel 26, tweede lid, onderdeel b, mede aangemerkt projecten of categorieën van projecten welke zijn gelegen op de Nederlandse Antillen of Aruba terzake waarvan door onze minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer in overeenstemming met onze minister van Financiën en na overleg met onze minister van Landbouw, natuurbeheer en visserij schriftelijk is verklaard onder door hen te stellen voorwaarden met betrekking tot de controle terzake van de omstandigheid dat die projecten of categorieën van projecten in het belang dienen te zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos."
Voorzitter! Ik zal aan het belastingplan enkele algemene beschouwingen wijden, alsmede aan de bijzondere wetten. Vervolgens zal ik over die bijzondere wetten wat meer specifieke vragen stellen, die ik overigens op voorhand aan de staatssecretaris heb voorgelegd, zodat hij in de gelegenheid is om daar ook specifiek op te antwoorden. Het doet ons een genoegen dat er een begin is gemaakt met uitvoering van de motie-Boorsma. De heer Boorsma zelf heeft daar al enige opmerkingen over gemaakt. Wij hebben gezien dat er dit jaar al enkele voorstellen apart zijn gepresenteerd. Daar was ook alle aanleiding toe, gezien de inhoud van de motie. Maar het slagveld van voorstellen is aanzienlijk. Na de euforie van de floorshow van de bewindslieden, waarin het meest brede, eenvoudige, rechtvaardige en groene belastingplan van de 21ste eeuw werd gepresenteerd, was het ontnuchterend om te zien wat er vier dagen later aan ons werd gepresenteerd als het staartje van de 20ste eeuw. Ik ga er in vogelvlucht langs.
Het belastingplan wordt gekenmerkt, niet alleen door een verhoging van de belastingvrije som, maar ook door een complicering van de belastingvrije som. Ik noem hierbij de introductie van een niet-overdraagbaar deel, een bovenbasisaftrek – Hoe kom je op het woord? Wellicht komt er straks nog een onderbasisaftrek. – en de invoering van een inkomensafhankelijk deel ouderenaftrek. Duidelijk is dat dergelijke voorstellen allerminst bijdragen aan de vereenvoudiging. Ze worden getekend door een grote mate van grondslagversmalling – ik denk met name aan de belastingvrije som en het arbeidskostenforfait – en door de terreur van het inkomensplaatje van dit moment en tonen een bewonderenswaardige gedetailleerdheid, die naar adem doet happen. Kortom, complexe ad hoc-wetgeving, gebaseerd op een korte levensduur, althans als het plan voor de 21ste eeuw een beter resultaat zal produceren.
Zeer opmerkelijk is voorts een aanzienlijke verhoging van het belastingdeel van de eerste schijf, die altijd een zorg van de bewindslieden van Financiën is geweest. Ineens gaat het van 5,05% naar 8,85% met een gelijktijdige verlaging van het premiedeel naar 27,5%, waardoor het gecombineerde eersteschijftarief daalt met bijna 1%. Wordt hiermee een indirecte aanzet gegeven voor een sluipende fiscalisering van de premies? En zo ja, moet daarover dan niet een debat ten principale worden gevoerd? Ik ben benieuwd naar het standpunt van de bewindslieden.
Vervolgens komt er een aantal wetsvoorstellen aan de orde, waarvan collega Van Dijk de fiscale milieuversterking zal behandelen. Ik zal zelf nader ingaan op de fiscale structuurversterking, de wijziging FOR, de wijzigingen van technische aard en het wetsvoorstel over de bestuurlijke boeten. Al die wetsvoorstellen naast elkaar zettend, kom ik tot de conclusie dat wij worden geconfronteerd met een enorme massa wetgeving, waarvan een groot deel moet worden gekwalificeerd als het reageren op incidenten, als verbeteringen in de zin van het creëren van nieuwe stimulantia om bepaald maatschappelijk gedrag te bevorderen, kortom als buitengewoon boeiend en vermoeiend. Ik geef een samenvatting van het pakket dat heden voor ons ligt. In het verleden is de Wet inkomstenbelasting wel eens vergeleken met een kraterlandschap. Deze indruk is niet weggenomen door de nieuwe verrijkingen die thans aan de fiscale stam worden toegevoegd. Opvallend is de verdere versmalling van de grondslag, overigens wel een consistent doorgezette gedragslijn gedurende de afgelopen jaren. De voorstellen die thans worden gepresenteerd, staan haaks op het uitgangspunt van de vereenvoudiging en eigenlijk ook op het plan dat voor de 21ste eeuw is gepresenteerd. De voorstellen worden zeer duidelijk gekenmerkt door een onverbloemde zucht naar instrumentalisme. Ik bedoel daarmee dat bepaalde maatschappelijke doelen op welke wijze dan ook moeten worden bevorderd via de fiscale wetgeving. Men zou echter ook kunnen denken aan een grotere rol voor subsidies via andere departementen, zoals Sociale Zaken, Economische Zaken en Milieu. Verontrustend veel gebruik is gemaakt – opnieuw weer; het lijkt erop dat het groeit – van de mogelijkheid om wettelijke regelingen nader uit te werken in ministeriële regelingen. In feite weet het parlement bij aanvaarding van het wetsvoorstel dan niet welke regelingen het precies aanneemt. Dat is een ontwikkeling die een halt moet worden toegeroepen, Uiteindelijk behoort deze Kamer – en ook de Tweede Kamer – de gelegenheid te hebben de wetgeving in haar geheel te bezien. Het is niet voor niets dat ik deze opmerkingen maak want wij hebben hiermee recente ervaringen, indien wij kijken naar de Wet uitholling grondslag waar zowel de resoluties over de functionele valuta als de modelbeschikking CFM pas circa acht maanden na ingangsdatum van de wet bekend zijn gemaakt en bovendien wat de CFM betreft, nog onaangename verrassingen bevatte waarover de Kamer niet van tevoren was geïnformeerd. Ik denk daarbij aan de substance-eisen voor de CFM, the thin capitalisation rules voor een Nederlandse groep in de CFM, enz. Ook blijkt dat deze resoluties op zich zelf opnieuw aanleiding geven tot vragen die nu uitsluitend nog in de uitvoeringssfeer en afhankelijk van de goedgunstigheid van Financiën aan de orde kunnen worden gesteld.
Als ik al deze overwegingen samenvat dan moet ik tot de conclusie komen, dat ze haaks staan op het gedachtegoed dat kennelijk ten grondslag ligt aan het plan voor de 21ste eeuw. Wellicht is het nodig om – ook zoals het gebeurde in de tijd van de commissie-Oort de wetgeving dermate te bezwaren met instrumentalisme, rechtvaardigheidselementen of andere maatregelen – op deze wijze een klimaat of een draagvlak te creëren teneinde als het ware een grote vereenvoudigingsoperatie uit te lokken. Indien dit de opzet van de bewindslieden is geweest, dan zijn zij daarin buitengewoon goed geslaagd. Iets onaardigers kan ik er niet over zeggen.
Voorzitter! Ik wil thans enkele technische opmerkingen over de wetsvoorstellen maken. Ik heb die nog niet kunnen maken omdat wij geen gelegenheid voor een nader voorlopig verslag hadden. Ik begin met het wetsvoorstel bestuurlijke boeten. In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de staatssecretaris op dat het criterium opzet of grove schuld is gewijzigd in opzet waarbij een boete bij primitieve aanslag zal worden opgelegd. Opzet is echter een breed begrip. Ik denk aan het begrip voorwaardelijke opzet. Begrijp ik de staatssecretaris goed, dat hij onder opzet in de context van de bestuurlijke boeten uitsluitend ziet op laakbaarheid die gelijk te stellen is aan zwendel en fraude – overigens op zich zelf geen juridisch gedefinieerde begrippen – en bijvoorbeeld niet voorwaardelijke opzet? Zo ja, is de staatssecretaris dan bereid om in het BBB – het Besluit bestuurlijke boeten dat nog moet worden overgelegd – dit op te nemen? Ten aanzien van het verhoor merkt de staatssecretaris op dat er beleidsregels zullen worden vastgesteld in het genoemde BBB waarbij met name wordt vastgelegd, dat een verhoor wordt voorafgegaan door een oproep van de inspecteur. Mogen wij ervan uitgaan, dat deze oproep altijd schriftelijk zal zijn en dat daarbij wordt meegedeeld, dat de contribuabele niet tot antwoorden is verplicht? Dit voorkomt situaties dat de belastingplichtige wellicht telefonisch wordt opgeroepen en ter plekke wordt geconfronteerd met deze mededeling waardoor hij geen gelegenheid heeft zich alsdan te laten bijstaan.
Over het verschoningsrecht merkt de staatssecretaris op dat hij geen voorstander is van een al dan niet beperkt verschoningsrecht van de belastingadviseur. Hij wijst erop dat het vast beleid is van de belastingdienst, geen inzage te vragen bij belastingadviseurs en accountants ten behoeve van de belastingheffing van derden van de in de uitoefening van hun beroep aan cliënten verstrekte adviezen en de met cliënten gevoerde correspondentie. Dat klopt, want dat is neergelegd in de mededeling van 5 januari 1994. Is de staatssecretaris bereid toe te zeggen dat die mededeling voor alle duidelijkheid voor boetekwesties nader wordt uitgewerkt in het BBB 1998? Wij denken dat het in de praktijk van de uitvoering zeer nuttig is om alles dat betrekking heeft op de boetekwestie in één stuk vast te leggen.
Het una via-stelsel heeft ook de nodige discussie uitgelokt. Naar aanleiding van onze opmerkingen meende de staatssecretaris dat een directe werking van het una via-stelsel op dit moment tot grote onevenwichtigheid zal leiden. Indien door het vaststellen van een navorderingsaanslag met verhoging strafrechtelijke vervolging van de belastingfraude niet meer mogelijk zou zijn, acht hij zulks ongewenst. Wij begrijpen dat, maar de praktijk werkt anders. Een dergelijke zaak zou namelijk allang zijn ingebracht door de inspecteur in het tripartiete overleg, een overleg dat al twaalf jaar loopt en waar de betrokken partijen zeer goed op elkaar zijn ingespeeld. In dat overleg pleegt tijdig een besluit te worden genomen hoe met een dergelijke zaak om te gaan. Zou in dat overleg voor een strafrechtelijke afdoening zijn gekozen, dan kan hij simpelweg nu al afzien van de boeteoplegging. Als daarvoor niet wordt gekozen, kan hij ook de boete tot 100% opleggen maar dan komt er geen strafzitting meer.
Op zich is het una via-stelsel al jarenlang omstreden. Normaal gesproken zou het reeds verleden jaar een wettelijke basis hebben gekregen in wetsvoorstel 23470. Thans doet de vraag zich voor of er mede ter wille van de proceseconomie van een behoorlijke ontlasting van de magistratuur sprake zou kunnen zijn, zonder dat dit tot juridische onevenwichtigheden moet leiden. In dit verband zou men bijvoorbeeld kunnen denken aan een regeling, waarbij als beleidsuitgangspunt de facto al het una via-systeem wordt gehanteerd, bijvoorbeeld voor de gevallen vanaf 1 januari 1997, de oorspronkelijk beoogde datum van invoering van deze wet c.q. dat in beginsel als uitgangspunt in de praktijk wordt gekozen voor administratieve afdoening, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen een strafrechtelijke afdoening zeer zwaar is geïndiceerd. Dat zou beoordeeld kunnen worden door de directeur rijksbelastingen, hetgeen naadloos aansluit op het huidige systeem van artikel 80, lid 2, AWR. Een dergelijke aanpak zou de overgang van een oud systeem naar het una via-systeem wellicht soepeler doen verlopen. Kan de staatssecretaris zich vinden in een dergelijke benadering?
Wij danken de staatssecretaris voor de toegezegde evaluatie na twee jaar. Het is een vrij korte periode, maar het is goed om die evaluatie te laten plaatsvinden. Wij vragen hem of hij bereid is om in dat geval ook de invorderingsproblematiek mee te nemen en of het wellicht nuttig is, ook de uitvoeringspraktijk vanuit de hoek van de fiscaal adviseurs erbij te betrekken, bijvoorbeeld door overleg met de betreffende beroepsorganisaties.
Over de invordering van administratieve boetes was het standpunt van de staatssecretaris in het verleden dat het strafkarakter zich verzet tegen invordering van administratieve boetes zolang deze nog niet onherroepelijk vaststaan. Dit is neergelegd in de Handelingen Tweede Kamer 1988-1989, 20588, nr. 6, bladzijden 46 en 47. Thans echter stelt de staatssecretaris: "zolang het ingediende bezwaar- of beroepsschrift nog niet is afgewikkeld, kunnen ten aanzien van het bestreden bedrag onherroepelijke invorderingsmaatregelen alleen plaatsvinden na voorafgaande machtiging van het ministerie, waarbij uiteraard terughoudendheid zal worden betracht". Wat wordt hier verstaan onder onherroepelijke invorderingsmaatregelen? Denkt de staatssecretaris dan bijvoorbeeld aan executie of kan het zo worden geïnterpreteerd, dat geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen zullen worden genomen indien de continuïteit van de onderneming direct wordt bedreigd door de invordering van de boete, bijvoorbeeld door beslag c.q. door banken die de financiële kraan dichtdraaien? Met andere woorden: het invoeren van boetes mag niet leiden tot een zeer ernstige bedreiging van de bedrijfscontinuïteit van de ondernemer, totdat de rechter de gelegenheid heeft gehad ernaar te kijken.
Ik kom vervolgens bij het wetsvoorstel fiscale structuurversterking (25688) en wil met name aandacht besteden aan de schenkings- en successiefaciliteit. Wij hebben reeds in onze eerste inbreng meegedeeld dat wij bijzonder hechten aan deze regeling, die met name voor het midden- en kleinbedrijf en zeker voor familiebedrijven van groot belang is. Wij zijn u ook zeer erkentelijk voor de stappen voorwaarts die op dat punt zijn gezet. Toch zijn er nog enkele kanttekeningen.
Allereerst de schuldvorderingen, behorende tot een aanmerkelijk belang. De voorgestelde faciliteiten zijn daarop niet van toepassing, kennelijk met het oog op constructies met vorderingen op turbo-vennootschappen. Na de reparatiewetgeving worden deze echter in de praktijk niet meer gebruikt. Daar staat tegenover dat het wel vreemd is dat een aanmerkelijkbelanghouder, die ook een vordering heeft op de vennootschap, niet van hetzelfde regime gebruik zou kunnen maken. Het komt vaak voor in familiesituaties dat de zonen een aanmerkelijk belang hebben en de vader nog een achtergestelde lening heeft. In dat soort situaties lijkt het redelijk en bovendien bevorderlijk voor soepele bedrijfsovergangen bij leven, dat in bonafide situaties de schuldvorderingen behoren tot het aanmerkelijk belang. Kan de staatssecretaris zich in deze benadering vinden?
Onderbedelingsvorderingen kwalificeren mogelijk voor uitstel van betaling, maar niet voor kwijtschelding van een deel van het daarop betrekking hebbende successie- of schenkingsrecht. De erfgenaam die de onderneming erft daarentegen kwalificeert wel voor zowel uitstel van betaling als voor kwijtschelding. In het reeds eerder in de stukken genoemde voorbeeld van de 1,6 mln., waarvan 1 mln. aanmerkelijk belang, hebben de twee erfgenamen elk recht op een waarde van ƒ 800.000. Als één van de twee de onderneming voortzet en derhalve het ondernemingsvermogen krijgt toegescheiden, zal een overbedelingsschuld aan de andere erfgenaam ontstaan van ƒ 200.000. De erfgenaam die de onderneming voortzet, komt in beginsel in aanmerking voor kwijtschelding. De onderbedeelde niet. Hij draagt echter wel bij aan de continuïteit van de onderneming door akkoord te gaan met de toedeling van de onderneming aan de andere partij, zodat het eigenlijk niet meer dan billijk zou zijn ook voor hem de faciliteit van toepassing te verklaren. De facto krijgt nu de voortzettende de ondernemer een hogere kwijtscheldingsfaciliteit dan ƒ 800.000, namelijk 1 mln., hetgeen effectief neerkomt op een percentage van 33 in plaats van 25. Dit brengt met zich dat het testament moet worden aangepast om beide erfgenamen in een gelijke positie te brengen. Dat betekent veel administratieve rompslomp en aanpassing van testamenten en dergelijke. Waarom geen afdoende regeling opgenomen in het uitvoeringsbesluit op de wijze zoals ik dat heb geïndiceerd?
Terzake van de uitsplitsing van overtollige liquiditeiten en ondernemingsvermogen, artikel 35, lid 10, Invorderingswet 1990, meldt de staatssecretaris dat dit wordt bekeken op een geconsolideerde basis. Zou het in dit verband niet voor de hand liggen om in het kader van de uitvoering de criteria toe te passen die gelden voor de ondernemingsvrijstelling vermogensbelasting, zoals neergelegd in artikel 7, lid 3, sub c, Wet op de vermogensbelasting 1964?
Ten slotte de doorschuivingsfaciliteit. De staatssecretaris is van mening dat met ingang van 1 januari 1997 de ingevoerde betalingsregeling een vergelijkbaar effect heeft als de doorschuivingsregeling van artikel 17, Wet IB. Er is echter één groot verschil. Bij de betalingsregeling moet geld over tafel gaan gedurende een periode van tien jaar, hetgeen niet het geval is bij de doorschuivingsregeling. In de praktijk van familiebedrijven komt het veel voor dat de bedrijfsopvolger al eerder gaat meedraaien. Onder de voorgestelde regeling moet hij dan in feite wachten tot het overlijden van de erflater, omdat schenking van liquiditeiten tijdens leven vast liquiditeitsproblemen met zich zal brengen. Op de schenking van een aanmerkelijk belang moet 25% worden betaald via een aanslag over tien jaar. Hiermee komt men in de praktijk niet uit de voeten.
De problemen die de staatssecretaris ziet, zouden wellicht kunnen worden ondervangen, indien een conserverende aanslag zou worden opgelegd, net als bij emigratie, op grond waarvan er niet zal worden geïnd, als de voortzetter gedurende tien jaar de onderneming voortzet, inclusief zekerheidstelling. Aan het eind van de tienjaarsperiode kan dan de kwijtschelding plaatsvinden. De belastingdienst verliest dan na de tien jaar niet de aanmerkelijkbelangclaim, omdat de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijkbelangpakket doorschuift, net als bij artikel 17 Wet Inkomstenbelasting. Het voordeel van deze benadering is dat de voorwaarden voor de kwijtscheldingsfaciliteit dan volledig parallel zijn aan de voorwaarden voor het aanmerkelijkbelangregime bij schenking. Deze aanpak zal in de praktijk een belangrijke faciliteit vormen om tijdens leven iets te doen voor bedrijfsopvolging in aanmerkelijkbelangsituaties, hetgeen toch de achtergrond is van de voorgestelde faciliteiten. We horen graag of de staatssecretaris zich in een dergelijke benadering zou kunnen vinden.
Ten slotte kom ik, wat de aparte wetsvoorstellen betreft, nog over de FOR te spreken en over wijzigingen van technische aard.
Wat de FOR betreft, wetsvoorstel 25690, merk ik het volgende op. Tot nu toe was voor de vorming van de FOR ten laste van de fiscale winst het enige criterium het genieten van ondernemingswinst. Thans stelt het kabinet voor om dit te binden aan het urencriterium, maar het dan weer uit te sluiten in gevallen waarin de ondernemer meer tijd aan zijn dienstbetrekking besteedt. Dit ter introductie van het grotendeelscriterium, zijnde meer dan 50%. De vraag blijft deze: het is onduidelijk waarom de FOR niet kan worden gevormd, indien de ondernemer wel voldoet aan het urencriterium, maar daarnaast een groter aantal uren in dienstbetrekking werkzaam is. Hier wordt een onderscheid gecreëerd tussen de ondernemer enerzijds en anderzijds de werknemer, die in meer dan één dienstbetrekking werkzaam is en wel pensioen bij meerdere werkgevers kan opbouwen. Wij menen dat dit onderscheid niet gewenst is en ook niet nodig is, zolang aan het urencriterium is voldaan. Is de staatssecretaris bereid in de uitvoeringssfeer in deze gevallen een tegemoetkoming mogelijk te maken?
Op het gebied van de zelfstandigenaftrek het volgende. Ondernemers die aan het urencriterium voldoen, maar naast het drijven van hun onderneming ook nog een dienstbetrekking vervullen, kunnen geen aanspraak meer maken op de zelfstandigenaftrek. Uit de praktijk blijkt dat het hier wel degelijk om normale ondernemers kan gaan en nimmer om pseudo-ondernemers, gezien alleen al het urencriterium. Waarom zou deze reële ondernemers niet in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek, terwijl alle andere regelingen die betrekking hebben op ondernemers en het maken van winst, wel van toepassing zijn?
Om een voorbeeld te noemen: een ondernemer besteedt 1300 uur per jaar in een onderneming en heeft daarnaast een dienstbetrekking van 700 uur per jaar. Hij voldoet wel aan de 1225-ureneis, maar niet aan de hoofdzakelijkheidseis: 70% is 1400 uur. Hij komt derhalve niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek. Met andere woorden: het feit dat deze ondernemer méér uren werkt dan bij een volledige werkweek gebruikelijk is, wordt afgestraft met een hogere drempel voor de zelfstandigenaftrek.
Ten slotte nog een opmerking over de commanditaire vennootschap. De staatssecretaris heeft er al in eerdere instantie, in de nota naar aanleiding van het verslag, een uitleg van gegeven. Een vraag die dat iets nader specificeert: zouden beiden niet in aanmerking moeten komen voor zelfstandigenaftrek en de FOR – indien tenminste aan de overige voorwaarden is voldaan – wanneer de commanditaire vennoot niet alleen werkzaam is in de onderneming maar ook deelneemt aan de interne besluitvorming van de commanditaire vennootschap? In dat geval kan toch worden gezegd, dat niet alleen de beherende vennoot maar ook hij feitelijk een onderneming drijft. Tenslotte is de vraag van de NOB niet beantwoord waarom het Wielockx-arrest niet in het wetsvoorstel is verwerkt en ook de kwestie van de FOR voor buitenlandse belastingplichtigen is niet bevredigend beantwoord in de stukken. Wij horen graag de visie van de staatssecretaris hierover.
In het wetsvoorstel 25692 – wijzigingen van technische aard – resteert nog een vraag en dat is de laatste met betrekking tot de speciale wetsvoorstellen. Deze vraag betreft de winstbewijzen. Blijkens het voorgestelde artikel 20a, lid 3, Inkomstenbelasting leidt het bezit van niet-tijdelijke winstbewijzen die betrekking hebben op tenminste 5% van de jaarwinst of van de liquidatie-uitkering tot aanwezigheid van een aanmerkelijk belang. Het is echter niet in alle gevallen duidelijk hoe dit 5%-criterium voor winstbewijzen moet worden opgevat. Een winstrecht kan immers op vele manieren worden geformuleerd. Zo is het winstrecht vaak ook in absolute zin beperkt, bijvoorbeeld 10% van de winst maar maximaal ƒ 5000, of bestaat slechts een recht op de winst na primair dividend van de aandeelhouders. Graag vernemen wij hoe in dergelijke gevallen met het 5%-criterium moet worden omgegaan. Indien de staatssecretaris deze voorstellen schriftelijk wil beantwoorden, ben ik hem daar zeer erkentelijk voor.
Voorzitter! Ik kom tot de 20ste eeuw – althans de afronding – en de 21ste eeuw. Ik hoop dat wij over de 21ste eeuw nog vaak met elkaar mogen discussiëren. Maar allereerst de 20ste eeuw. Tijdens de algemene financiële beschouwingen van december 1996 heeft de staatssecretaris toegezegd de fiscale stimulansen in het kader van het beleid gericht op het aantrekken van buitenlandse investeerders als een totaalpakket te presenteren, waarbij de aantrekkelijke kanten van Nederland worden benadrukt. Er zal in dat verband worden gekeken naar de ons omringende landen en naar de fiscale aantrekkelijkheid en de wijze waarop wij dit beter geclusterd naar buiten kunnen brengen, hetgeen – zoals hij zei – van buitengewoon belang is. In dit verband heb ik onder meer aandacht gevraagd voor een Nederlands antwoord op het Belgisch Coördinatiecentrum, met name om ons regime daarvoor zodanig te modelleren, dat het concurrerend is met andere landen hetgeen wellicht enige marginale toepassingen vergt van de fiscale kant. De staatssecretaris onderstreepte dit in december 1996. Hij ging zelfs zover dit project "het Economische Zaken/Financiën joint venture voor de 20ste eeuw" te noemen. Nou, dan verwacht je wat!
Maar na deze veelbelovende kwalificatie kwam tijdens het reces een antwoord van de staatssecretaris van Economische Zaken in de vorm van een onbenullig briefje, gedateerd 7 juli 1997, dat naar mijn oordeel geen enkele invulling geeft aan de toezegging. Ik zal het om der wille van de tijd niet citeren, maar het is de moeite waard om dit soort correspondentie aan de Handelingen te hangen.
Vervolgens heeft de staatssecretaris, daartoe uitgelokt door onze commissie voor Financiën, uiteindelijk een briefje geschreven dat zo mogelijk nog nietszeggender was. Iemand die de 21ste eeuw aankan, moet ook dit project tot een goed einde kunnen brengen. Wij zien gaarne het antwoord van de staatssecretaris tegemoet. Als hij dit gezien het onderwerp graag in overleg met de commissie Financiën doet, is hij van harte welkom maar wij rekenen op een antwoord van deze man, die zoveel toekomstvisie heeft! De 20ste eeuw is bijna voorbij.
Voorzitter! Ik sluit mijn bijdrage af met enkele opmerkingen over de 21ste eeuw. Dit onderwerp heeft heel veel publiciteit getrokken en ik wil mij beperken tot enkele kanttekeningen. Ik wil echter allereerst beginnen met mijn complimenten aan beide bewindslieden voor deze zeer belangwekkende bijdrage aan het proces van belastinghervorming, wat er ook gebeurt. Het stuk is zeer helder en toegankelijk geschreven en bevat buitengewoon interessante informatie – ook in de bijlagen – voor het verder ontwikkelen van de gedachtevorming over belastinghervorming en mogelijkerwijze van wetsvoorstellen, die dat gaan invullen. Opvallend is de bescheiden kwalificatie van de bewindslieden van hun plan. Zoals zij zeiden: het meest verbredend, verlagend, rechtvaardig en vergroenend in Europa. Wij vonden het jammer, dat er geen paars-totaalplan is gepresenteerd dat aan deze kwalificaties voldoet. Wel is er een plan met 18 opties, die ongetwijfeld alle in dezelfde mate voldoen aan deze criteria maar dat is nog geen paars-totaalpakket. Wij hebben zorg, dat er door het ontbreken van deze samenhang bij de burgers toch grote verwarring zal ontstaan – zoals die zich nu reeds aftekent – over de betekenis van de toezeggingen en de beloftes die in de verkiezingsstrijd zullen worden gedaan. Het zij zo, wij wachten dan ook in spanning af hoe dit project zich zal ontwikkelen in de verkiezingsstrijd.
In de presentatie schijnen de bewindslieden zich nogal te hebben afgezet – althans volgens de pers – tegen het verschijnsel belastingadviseur. De heer Zalm werd zelfs geciteerd met de volgende woorden: "nog even kunnen zij bezig zijn met voorlichten hoe het allemaal moet, maar dan is het afgelopen". Ik vind het zeer attent van de bewindslieden dat zij tijdig de uitroeiing van deze groep hebben aangekondigd. Ik begrijp ook zeer wel hun aversie tegen het bedenken van constructies. Dat hoeven zij mij niet meer te bevestigen. Maar zij moeten bedenken dat de wetgever in belangrijke mate daaraan bijdraagt door het ontwerpen van complexe wetgeving die het gebruikmaken van legale gedachtespinsels mogelijk maakt. Toch verbaast mij de ondertoon enigszins. Ik had gedacht dat de inbreng van de beroepsorganisaties bij het ontwikkelen van wetsvoorstellen over het algemeen wel werd gewaardeerd op Financiën. Het brengt ook enige checks en balances. Want behalve vanuit het VNO-NCW is er vanuit de maatschappij eigenlijk weinig tegenwicht tegen het geweld van het ministerie van Financiën met zijn buitengewoon professionele apparaat.
Ik vraag mij af, of deze groep niet een belangrijke maatschappelijke functie vervult, althans zolang zij nog bestaat. Zijn de bewindslieden het met mij eens dat het alleen al om die reden te betreuren is, dat deze groep met uitroeiing wordt bedreigd?
Voorzitter! Als u mij vraagt het belastingplan voor de 21ste eeuw te karakteriseren, zou ik zeggen dat het buitengewoon opvallend is dat wij deze eeuw afsluiten met wetgeving die zich kenmerkt door een grote mate van instrumentalisme en grondslagversmalling, terwijl het nieuwe plan juist uitgaat van vergroving en verbreding en daarmee de weg opent naar een nieuwe systeem. Tenzij het nieuwe plan als één groot grofmazig instrument moet worden gezien om de beoogde doelen te bereiken. Ik denk dan met name aan de werkgelegenheid.
Ik heb ook iets gemist. Ik herinner mij uit de tijd van de commissie-Oort dat er zeer nadrukkelijk werd gevraagd, hoeveel besparing op ambtenaren werd gerealiseerd als gevolg van dat plan. Met de voorgestelde vereenvoudiging kun je de helft van het ambtenarenapparaat afschaffen, zou je denken. Destijds schatte men dat de plannen van de commissie-Oort een besparing van 1400 ambtenaren zou opleveren. Wij horen graag van de bewindslieden hoeveel ambtenaren er aan het eind van deze eeuw naar een andere baan moeten gaan uitkijken.
Voorzitter! Dan enkele kanttekeningen bij de "boxen approach". Een belangrijke stap is de box vermogen en inkomsten. Opvallend daarbij is dat de facto de vermogensbelasting wordt afgeschaft voor aanmerkelijkbelanghouders. Wij herinneren ons dat een eerder initiatiefwetsvoorstel van de heer Vermeend toen hij nog Kamerlid was, aangenomen werd in de Eerste en Tweede Kamer doch alsnog schipbreuk leed omdat het in strijd zou zijn met Europese wetgeving inzake het gelijkheidsprincipe en dergelijke. Zijn deze bezwaren ons inmiddels ontvallen?
In de box arbeid blijkt hoe weerbarstig de materie is. Dat is om de volgende redenen. Wij proberen via fiscale maatregelen een probleem aan te pakken dat voor 85% bestaat uit sociale premies, in de eerste schijf is de verhouding belastingen ten opzichte van premies 5%:32%. Wij constateren dat het zonder extra middelen – noem het smeergeld – kennelijk niet mogelijk is een budgettair en inkomensneutraal plaatje te maken dat ook werkgelegenheid creëert. Er wordt enorm veel overhoopgehaald en uiteindelijk moet er geld bij om de beoogde effecten te bewerkstelligen. Ik vraag mij wel eens af, of het verstandig is om de wijzigingen in de box arbeid zó vanuit de fiscale problematiek te benaderen. Wij hebben dat nu jaren gedaan met de oprekking van het arbeidskostenforfait en van de belastingvrije som. Wij gaan nu wellicht de weg terug. Ik denk overigens dat dit een geweldige stap voorwaarts is. Nogmaals, het is buitengewoon weerbarstig en het wordt veel meer bepaald door de box premies dan door de box belastingen. Het is daarbij opvallend dat dit de derde vereenvoudigingsoperatie is, waarbij Sociale Zaken geen prominente rol heeft gespeeld, althans niet in het incubatieproces.
Staatssecretaris Vermeend:
Nou...
De heer Stevens (CDA):
Ik neem gaarne aan dat er achter de schermen is samengewerkt, maar het is wel opvallend dat iedere keer Financiën het voortouw neemt, geweldige plannen initieert – al dan niet via commissies en nu door de bewindslieden zelf – terwijl het toch voor een zeer belangrijk deel gaat over sociale premies die op de een of andere manier van buitengewoon grote invloed zijn op de werkgelegenheid en alle problematiek aan de onderkant van het inkomensgebouw. Ik vraag mij af, wat de bewindslieden hierover denken. Er zal ongetwijfeld een goede reden voor zijn geweest.
Ik heb een box internet gemist. Ik begrijp dat hiervoor een commissie komt. Ik vraag mij af, of wij straks dan een box bits en bytes zullen krijgen.
Het onderwerp vergroening is een zeer belangrijk kenmerk van de voorstellen. Daarmee moet een robuuste pilaar gecreëerd worden om het nieuwe inningsbeginsel te introduceren. Dat mag wel een markante verschuiving worden genoemd van de dogmatische benadering zoals wij die tot nu toe hebben gekend naar een meer pragmatische die zeer is afgestemd op het inningscriterium. Ik heb mij dat nog eens goed gerealiseerd toen ik de minister op de televisie hoorde toelichten hoe je met vijf ambtenaren de groene heffingen kunt innen, terwijl voor de inkomstenbelasting uiteraard veel meer inzet, wetgeving, etc., nodig is. Dat is een heldere en harde stellingname in een land waar principes van inkomensverdeling en milieuversterking nog steeds een belangrijke rol spelen. Het weegt kennelijk op tegen de nadelige inkomenseffecten die onvermijdelijk optreden aan de onderkant en die zonder nieuwe complicerende reparatiewetgeving zeer moeilijk weg te werken zijn. Ik ben benieuwd hoe de bewindslieden daarover denken.
Een andere kwestie die wij in de pers zijn tegengekomen is in hoeverre dit plan nu haaks staat op de ontwikkelingen in Europa. Over dit onderwerp maak ik mij veel minder zorgen. Het is best mogelijk dat met dit voorstel een weg wordt ingeslagen die zo niet haaks staat op dan toch op zijn minst afwijkt van wetgevende gedachten in andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat naar mijn oordeel de effectieve druk uiteindelijk het zwaarst zal wegen. Het naar elkaar toegroeien van de effectieve druk, al of niet door toegelaten fiscale concurrentie, zal de fiscale harmonisatie in Europa bewerkstelligen en niet van hogerhand opgelegde wetgevingssystemen. Ik denk dat het systeem van deze bewindslieden een lichtend voorbeeld kan zijn voor de andere landen om via de indirecte, maar toegelaten weg van de fiscale concurrentie binnen de "code of conduct" tot meer fiscale harmonisatie te komen dan wij tot nu toe hebben mogen zien.
Voorzitter! Wij gaan een interessante tijd tegemoet. Wij wensen deze bewindslieden veel succes in hun strijd om het behoud van de integriteit van hun voorstellen. Wij vragen ons af of de marges toch niet iets smaller zijn dan zij denken.
De heer Van Dijk (CDA):
Voorzitter! Ik heb nog een enkele opmerking over het wetsvoorstel inzake fiscale milieuversterking. De fractie waartoe ik de eer en het genoegen heb te behoren staat kritisch-positief tegenover dit voorstel. Het bevat voldoende sympathieke elementen om een positieve beoordeling te rechtvaardigen, maar een bijdrage aan een vereenvoudiging van het belastingstelsel en aan een vermindering van de bureaucratie en de administratieve lasten levert het voorstel onzes inziens bepaald niet. Dat is een understatement. Wij wagen ook te betwijfelen of dit "snoepwinkeltje" – daar lijkt het wel wat op – echt zoden aan de dijk zet wat de versterking van het milieu betreft.
In de nota naar aanleiding van het verslag wekken de bewindslieden de indruk alsof het op deze punten wel snor zit, maar overtuigd heeft ons dat niet. Laat ik een voorbeeld nemen. De fiscale regeling groen beleggen via groenfondsen wordt uitgebreid buiten onze grenzen tot projecten in ontwikkelingslanden en Oost-Europa. Op zichzelf is dat sympathiek, maar de memorie van toelichting merkt daarbij wel op dat dergelijke buitenlandse projecten op individuele basis zullen worden beoordeeld en dat voor deze projecten adequate controlemogelijkheden aanwezig dienen te zijn of dienen te worden geschapen. Wie iets weet van de problemen die er bestaan bij het alleen juist inschatten van de merites van projecten ver buiten onze grenzen, laat staan het kritisch volgen van die projecten en het blijven controleren, weet dat hier obstakels kunnen liggen die nogal tijdrovend kunnen zijn om ze te overwinnen.
Een typisch voorbeeld van het rondpompen van geld vormt de uitbreiding van de regeling groen beleggen tot de fietsinfrastructuur. Als ik het goed heb begrepen, kunnen gemeenten die nu reeds uit anderen hoofde subsidie voor de aanleg van fietspaden kunnen ontvangen zulke projecten voortaan ook inbrengen in de groenfondsen en langs die weg de benodigde middelen tegen een lagere rente lenen dankzij de fiscale vrijstelling die het Rijk op het inkomen uit die fondsen verleent. Dat is nogal een omweg. Er zijn vijf partijen mee gemoeid: het Rijk, dat een fiscale vrijstelling geeft, de belastingplichtige die inkomen ontvangt uit groenfondsen en daar een fiscale vrijstelling voor krijgt, de groenfondsen zelf, de gemeenten die hun projecten inbrengen in de groenfondsen en ten slotte de fietser, van wie wij maar hopen dat hij zich niet bewust is van de hoeveelheid schakels die het aanleggen van een paar honderd meter fietspad heeft moeten doorlopen. Op zichzelf zijn dit onvoldoende redenen om tegen deze wet te stemmen. Wij willen de vraag echter niet achterwege laten of het nu werkelijk niet eenvoudiger kon.
De bewindslieden hebben het gelijk aan hun kant als zij schrijven dat een fiscale maatregel met een beperkt budget niet per definitie betekent dat deze niet effectief zou zijn. Dat had overigens ook niemand beweerd. Maar het kan zijn dat het effect zo klein is, dat het niet meer waarneembaar is en dat het ook moeilijk wordt om vast te stellen of het ook bestaat. Zou de regering nog eens kunnen voorrekenen hoeveel van de 70 mln., die aan de verruiming van het groen beleggen wordt besteed – het gaat om zes nieuwe manieren om groen te beleggen – daadwerkelijk ten goede komt aan de geografische uitbreiding naar Midden- en Oost-Europa en de ontwikkelingslanden (ongeveer drie kwart van de wereld)? Welk volume aan mogelijke projecten correspondeert met dat kleine stukje fiscale tegemoetkoming? Met de antwoorden op deze vragen weten wij ongeveer met hoeveel projecten van een bepaalde omvang wij straks drie kwart van de wereld gaan verblijden.
Het kan ook zijn dat bepaalde op zichzelf sympathieke maatregelen neveneffecten hebben die het beoogde effect deels of geheel tenietdoen. De wijziging van de meerijregeling maakt de regeling zeker flexibeler en gebruiksvriendelijker, waardoor het geregistreerde aantal carpoolers zeker zal stijgen. Tezelfdertijd wordt de regeling echter zo flexibel, dat zij tot minder consequent meerijgedrag aanleiding kan geven: mensen die maar af en toe gebruikmaken van de carpool en voor de rest hun eigen auto gebruiken. Het minimumaantal van 120 dagen meerijden is naar mijn mening nauwelijks te controleren. Ik verwacht dat zeer veel mensen die op het ogenblik nauwelijks van plan zijn om consequent aan een meerijregeling deel te nemen, zich zullen laten registreren. Wie zal ƒ 500 tot ƒ 1000 extra bonus op de belastingvrije toeslag willen missen als toch niet te controleren is hoe vaak hij gebruikmaakt van de meerijregeling en de carpool?
Daar komt bij dat de nieuwe regeling financieel minder aantrekkelijk is dan de oude. Dat geldt niet alleen voor een carpool met één meerijder, maar ook voor een carpool met meerdere meerijders. Bij de schriftelijke voorbereiding heb ik al aangegeven dat de huidige regeling het al voldoende vindt dat een carpool gevormd wordt door een bestuurder met één meerijder. Zij kunnen in aanmerking komen voor de kilometervergoeding van 60 cent aan de bestuurder. De eerste meerijder ontvangt geen belastingvrije reiskostenvergoeding, maar de tweede en derde kunnen formeel volstrekt buiten de regeling blijven. Zij kunnen hun eigen belastingvrije vergoeding toucheren en inbrengen in de pool. Er zijn belastingadviseurs die deze weg aanbevelen. Bewindslieden kunnen dan wel zeggen dat dat niet de bedoeling van de regeling was, maar de regeling laat het wel toe. Geconstateerd moet worden dat de oude regeling wat royaler was dan de nieuwe.
Hoe denken de bewindslieden het door VNO-NCW opgeworpen probleem op te lossen van CAO-afspraken die nog in 1998 gelding hebben en waarin vergoedingen zijn opgenomen die nog gebaseerd zijn op de bestaande regeling? Die vraag is natuurlijk in de Tweede Kamer ook wel gesteld, maar voorzover ik heb kunnen nagaan is zij niet helemaal bevredigend beantwoord. De bewindslieden hebben daarop geantwoord, te verwachten dat het bedrijfsleven snel zal inspelen op de nieuwe regeling. Dat zullen wij hopen, maar het schept wel een probleem. Zien de bewindslieden nog mogelijkheden om dit probleem te helpen oplossen?
Ten slotte nog een tweetal vragen over de vennootschapsbelastingplicht voor energiebedrijven. Heb ik het uit de nota die wij hebben ontvangen goed begrepen, dat de precariorechten volledig aftrekbaar zullen zijn voor de winstbepaling als de precariobelasting waarop zij gebaseerd zijn al voor 1 januari bestond? Hebben wij het verder goed begrepen dat ook verhogingen van zulke belastingen aftrekbaar zijn als deze een gemiddelde niet overtreffen? Zo ja, wat wordt dan bedoeld met "gemiddelde"?
Ten slotte nog een vraag over de fasering van de invoering van de belastingplicht. Kunnen de bewindslieden bevestigen, dat de algemene maatregel van bestuur waarin die invoering wordt geregeld, bij de Staten-Generaal wordt voorgehangen, zodat ook deze Kamer zich daarover een oordeel kan vormen? Ik zie de antwoorden van de bewindslieden met belangstelling tegemoet.
De heer De Haze Winkelman (VVD):
Voorzitter! Alweer de laatste begroting van het paarse kabinet. Wie de resultaten van het financieel beleid beziet, kan tot geen andere conclusie komen dan dat hier van een groot succes sprake is. Niet dat we er al zijn, zelfs bij lange niet, maar bijvoorbeeld de tekortreductie, het terugbrengen van de staatsschuld en het terugbrengen van de collectieve lastendruk zijn substantieel en boven verwachting. Uiteraard heeft de gunstige conjunctuur daarbij geholpen, maar de gedurende de volle kabinetsperiode volgehouden budgetdiscipline is de laatste tientallen jaren redelijk uniek en de minister van Financiën verdient dan ook een groot compliment. Daarbij valt ook op dat Nederland het veel beter doet dan ons omringende landen, die dezelfde gunstige wereldconjunctuur te gelde zouden kunnen maken. De conclusie kan echter geen andere zijn, dan dat het beleid van die landen blijkbaar niet die resultaten heeft, die zij graag zouden wensen. Het feit dat ons land een relatief opener economie heeft dan de ons omringende landen doet aan de Nederlandse prestaties niets af, aangezien juist die minder presterende landen onze grootste handelspartners zijn.
Voorzitter: Heijne Makkreel
De heer De Haze Winkelman (VVD):
Voorzitter! Er wordt de afgelopen tijd tot vervelens toe gesproken over het poldermodel. Dan wordt de omstandigheid erbij gehaald, dat er in Nederland goed overleg is tussen werkgevers en werknemers en dat daaruit gematigde looneisen voortkomen. Dat overleg en die houding van sociale partners is er echter al sinds 1982. Natuurlijk hebben ook vorige kabinetten verstandige maatregelen genomen, maar mijn stelling is dat dit kabinet het herstelbeleid heeft kunnen accelereren. Daarom is het niet toevallig dat juist nu de internationale aandacht voor het Nederlandse model toeneemt. Het Nederlandse model is onder dit kabinet echter veel breder geworden dan loonmatiging en gezondmaking van de overheidsfinanciën alleen. Vele wetten in het sociale stelsel zijn onder de loep genomen en het stelsel is daardoor activerender geworden. Dit kabinet heeft voor de verdergaande loonmatiging de voorwaarden geschapen door een zeer forse en consequent volgehouden lastenverlichting. En ook de flexibilisering en verbeterde werking van markten is van groot belang. Voor het laatste verdienen meer ministers dan deze minister alleen een pluim, in het bijzonder de minister van Economische Zaken. Het Nederlandse model is dus breder geworden dan het vroegere poldermodel. Onze ambities reiken ook verder dan de polder. Wie kijkt hoe ons bedrijfsleven bruist van internationale ambities, ziet dat we over de grenzen van ons land heen moeten kijken, eerst naar Europa en vervolgens onmiddellijk naar de rest van de wereld. De tijd dat Nederland als eiland werd gezien, is definitief verlaten. Wij hebben een voorsprong genomen in de internationale concurrentiestrijd. Dat alles is een pragmatische keuze, die overigens niet anders gemaakt kon worden om de gewenste beleidsdoelen te verwezenlijken. Die beleidsdoelen zijn onder meer: vrijwel volledige werkgelegenheid en stijging van het gezamenlijk inkomen van de Nederlanders. Dat laatste om ons sociale stelsel overeind te kunnen houden en fors te kunnen investeren in – om een overkoepelende term te gebruiken – de kwaliteit van onze samenleving. Wij staan dus voor forse inspanningen en grote uitdagingen. Ik kom daarop terug.
Het kabinetsbeleid mag dan succesvol zijn, het was ook wel hard nodig, omdat wij ons in een achterstandssituatie bevonden. Willen wij in andere opzichten voorloper gaan worden, dan zijn nog forse verdergaande aanpassingen nodig. In financieel opzicht betekent dat een verdere reductie van het financieringstekort en een verdergaande lastenverlichting. Op grond van het stabiliteitspact moet het financieringstekort van nu, 17 mld., tenderen naar nul en zal een verdere forse lastenverlichting noodzakelijk zijn om de collectieve lastendruk verder omlaag te brengen, om bij te dragen aan een gematigde loonontwikkeling en om de introductie van een nieuw belastingstelsel voor de 21ste eeuw mogelijk te maken. Verder moeten wij uitgaan van noodzakelijke intensiveringen van het beleid en de in de Miljoenennota berekende ruimte bij ongewijzigd beleid van slechts 6 mld.
Ook zien wij de toenemende kosten van de vergrijzing op ons af komen. Ik wil me niet bezondigen aan allerlei financiële plaatjes, maar het zal duidelijk zijn dat het niet simpel zal zijn, de uitkomsten van de kabinetsformatie te laten sporen met wat op grond van de omstandigheden nodig is.
Daarover nog het volgende. Het kabinet doet veel om arbeid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. Het is onomstotelijk bewezen dat het prijsmechanisme in ieder geval in dat segment van de arbeidsmarkt werkt en dus voor werk zorgt voor mensen die het het hardst nodig hebben. De beste bestrijding van armoede is juist werkgelegenheid in dat segment. Wij realiseren ons zeer wel dat minimumloon en minimumuitkeringen geen vetpot zijn. Maar de realiteit is dat er nog grote groepen mensen bestaan die helaas niet een arbeidsprestatie kunnen leveren bij het huidige minimumloon dat voor een ondernemer uit kosten/baten oogpunt lonend is. En van de marktsector zullen wij het toch uiteindelijk moeten hebben. Het aantal Melkertbanen is niet onbeperkt uit te breiden, en ook de SPAK kent zijn nadelen. De werking van deze laatste regeling zal trouwens binnenkort geëvalueerd worden. Scholing is een ander belangrijk element in deze discussie.
Er zullen altijd groepen overblijven die je als het ware de kans ontneemt om bij het huidige minimumloon, zich via betaalde arbeid, hoe karig beloont ook, op te werken en kansen voor zichzelf te creëren. Daarom was in het regeerakkoord overeengekomen om werken onder het minimumloon mogelijk te maken. Dat is niet uitgevoerd. Tot zover de microbenadering, gericht op de mensen zelf. Macro moet geconstateerd worden dat er in Nederland te weinig wordt gewerkt. Dat is de belangrijkste oorzaak van de achtergebleven inkomensontwikkeling. Het aantal inactieven is zeer fors. Wij hebben 2,4 miljoen personen onder de 65 met een uitkering. Wij lopen sterk voorop met deeltijdwerk. De economie werkt heel simpel. Als wij meer mensen in de marktsector aan een baan weten te helpen, draagt dat bij aan het bruto nationaal product, enerzijds vanwege het inkomen dat de werknemer zelf verdient, anderzijds door de winst die de ondernemer daarop maakt. Het aantal werklozen mag dan dalen, door de definitie van wie werkloos is – eenieder die geen baan van tenminste 12 uur heeft – en het aantal personen in bijstand, WAO en de ouderenregelingen is de situatie bepaald niet bevredigend. Wij gaan de goede kant op, maar er is nog een lange weg te gaan.
Thans zien wij dat er weer wordt geschermd met een verhoging van het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen. Dat is natuurlijk goede sier maken in de verkiezingsperiode, maar de keerzijde zal zijn dat minder mensen die in moeilijke financiële omstandigheden verkeren, aan de slag kunnen komen. Daarnaast staan dit soort plannen haaks op het door het kabinet tot nu toe gevoerde beleid. Wie een totstandkomen van Paars-II wil bevorderen, zal zich toch dienen te realiseren dat het voor de VVD wel zeer moeilijk zou zijn om nu zelfs ten koste van werk voor de allerarmsten het minimumloon te gaan verhogen, zodat de creatie van banen op en net boven het huidige minimumloon, nota bene een eis van minister Melkert om CAO's algemeen verbindend te verklaren, ook niet meer mogelijk is.
Dit deel van mijn betoog samenvattend, is het zeer noodzakelijk onverkort door te gaan met het ingezette herstelbeleid. Daarbij moeten wij ons voor ogen houden dat de economische groei de afgelopen jaren wel zeer gunstig is geweest en ongetwijfeld in een periode weer eens zal afnemen. De heer Boorsma heeft al gesproken over de crisis in Azië. Het zou best wel eens zo kunnen zijn dat die in West-Europa nogal onderschat wordt wat betreft de gevolgen voor onze economieën. Als de economische groei afneemt, zijn de financiële mogelijkheden beperkter. De doelen voor de komende kabinetsperiode zijn een financieringstekort dat tendeert naar nul, een verdergaande lastenverlichting, die extra miljarden zal vergen om het belastingstelsel voor de 21ste eeuw van voldoende smeerolie te voorzien, het laten ontstaan van 500.000 tot 600.000 banen en een forse toename van de overheidsinvesteringen, met name in de infrastructuur.
Over het financieringstekort merk ik nog het volgende op. Tekortreductie levert beleidsvrijheid op voor de korte en de lange termijn. Er wordt wel eens gevreesd voor negatieve gevolgen voor de economische groei en werkgelegenheid. Daarvan is in het Deense voorbeeld echter geen sprake en ook Ierland heeft vruchten kunnen plukken van de rigoureuze ingrepen. Ik denk dat de psychologie hier een handje helpt. Goed en zuinig overheidsbeleid levert extra vertrouwen op met als gevolg dat de marktsector het terugtreden van de overheid meer dan compenseert. Iets wat men in Frankrijk nog moet leren. Daarom is het geen oplossing het verder terugdringen van het financieringstekort te temporiseren. Eerder zou het tegenovergestelde wenselijk zijn. Ook op andere terreinen zijn intensiveringen nodig. Denk aan de naderende vergrijzingsgolf met een toename van het aantal 65-plussers van nu 2 miljoen naar 4 miljoen. Het gevolg daarvan is een minder groot draagvlak door een procentuele afname van de beroepsbevolking bij een stijgend kostenpeil van 3,5% tot 7% van het bruto binnenlands product. Een forse verdere voeding van het AOW-fonds is dan ook van groot belang. Wij vrezen dat de sense of urgency bij enkele politieke partijen afneemt, ook gezien de elementen in de verkiezingsprogramma's. Het is daarom funest dat in het buitenland zo met bewonderende blikken wordt gekeken naar het Nederlandse model. En dat is ook onterecht. Het mag dan in relatief opzicht een prestatie van formaat zijn, in absoluut opzicht zijn wij pas een stukje uit een heel diep dal. Dat komt onvoldoende naar voren, zodat ook de kiezer wellicht weer denkt dat de tijd van een algemene stijging van de overheidsuitgaven is aangebroken. Zoals men zal begrijpen, is dat absoluut niet het geval.
Over de EMU is al zo veel gesproken en geschreven, evenals over toetreding en criteria, dat ik het op dat punt kort wil houden. Het EMI zal nader rapporteren over de wijze waarop de criteria worden toegepast. Vervolgens zal de regering zich beraden en een discussie met beide Kamers voeren. Zoals wij meermalen hebben uiteengezet, zijn wij voor een strikte toepassing van de criteria. De focus bij de discussie over de criteria is wel heel erg sterk komen te liggen op de 3%. Op zichzelf is dat van groot belang, maar het is wel een momentopname. Zeker zo belangrijk is de duurzame convergentie. Handhaving van de criteria in de toekomst is dus zeker gesteld en op z'n minst redelijkerwijs te verwachten. Wij gaan ervan uit dat de regering dat laatste ook van belang acht.
Onze fractie hoopt en gaat er ook van uit dat de EMU volgens het tijdschema kan worden ingevoerd. Of Italië er dan wel of niet bij zal zijn, hangt van de uiteindelijke rapportcijfers af. Hoewel, uit de Miljoenennota blijkt dat het land zijn torenhoge staatsschuld de afgelopen drie jaar met maar liefst een vol procent per jaar heeft weten te verlagen tot nu 122%, ruim het dubbele van de 60%. Ik zal er geen reactie van de minister op vragen, maar dit is in ieder geval niet "het in voldoende mate afnemen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo naderen", zoals is overeengekomen. Het valt te hopen dat er geen onzichtbare koppeling wordt gelegd tussen de benoeming van Duisenberg tot eerste man van de Europese centrale bank en het toelaten van Italië tot de EMU. Dat kan toch in ieder geval niet het compromis zijn, waar naar onze smaak al te veel over gesproken wordt. Overigens is het voor ons onbegrijpelijk dat, voordat de onderhandelingen zelfs maar zijn begonnen, Nederland bij monde van minister Van Mierlo al spreekt over een compromis over Duisenberg. Dan hebben wij liever deze minister als onderhandelaar... Daarmee willen wij ook gezegd hebben vierkant achter het kabinet te staan, als het gaat om het terugdringen van onze nettopositie in de EMU, en ook vierkant achter deze minister, als het gaat om in duidelijke termen aan te geven wat de positie van Nederland is. De binnenlandse politiek is al niet voor bange mensen, de buitenlandse politiek is dat nog minder.
Voorzitter! De realisatie van de EMU lijkt zeker en wij lijken een pad op te gaan zonder precies te weten of wij valkuilen tegenkomen. Voor de goede orde, wij hebben geen alternatief, maar risico's trachten in te schatten en te onderkennen helpt deze te vermijden. Er wordt in Europa nog zeer verschillend gedacht over liberalisering van arbeids- en goederenmarkten, over fiscale harmonisatie, over de rol van de staat, over monetair beleid en het budgettair beleid. Feit is dat niemand een fort Europa wil, maar dat men wel inziet dat al te grote verschillen ongewenst zijn. Maar wie past zich aan wie aan? Het risico bestaat dat in sommige landen van de EU de ontwikkelingen nogal uit de pas lopen vergeleken bij andere. De mate waarin regeringen gelijksoortige maatregelen zullen nemen, is verschillend.
Een goed voorbeeld is wederom Frankrijk. Door het geforceerd terugbrengen van de arbeidsduur per week naar 35 uur en het tegelijkertijd scheppen van 350.000 overheidsbanen zal de economische groei in vergelijking met andere landen ongetwijfeld achterblijven, met als gevolg een verdere relatieve verslechtering van het aantal arbeidsplaatsen in de marktsector.
De Fransen lijken maar moeilijk afstand te kunnen nemen van de grote rol van de staat. Zij betalen daarvoor een hoge prijs, die normaal zichtbaar zou zijn in een gebrek aan vertrouwen in de munt en een hoge rente. Door de onmisbaarheid van de franc voor de EMU doen die verschijnselen zich niet voor. Toch moet ergens de prijs betaald worden.
Een ander element is het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het stabiliteitspact zegt wel te streven naar een overheidstekort dichtbij nul of een overschot, maar het laat zich aanzien dat verschillende landen hiermee nogal verschillend zullen omgaan, binnen de grens van 3%. Zoals ik al eerder stelde, is een zuinige overheid psychologisch van groot belang voor de investeringsbereidheid in de marktsector. Een verschil tussen plus 0,5 of min 2,5 is dus relevant, maar verder dan een eventuele "early warning" kunnen de partnerlanden niet gaan.
Een ander element dat mij zorgen baart, is een snelle forse rentestijging in de VS. De financiële markten zijn tegenwoordig sterk met elkaar verbonden, zodat bij een forse rentestijging in de VS de lange rente in Nederland, en dus ook in Europa, zal meegaan, ondanks het verschil van de conjunctuurcycli. Voor sommige zwak presterende landen kan zoiets funest zijn en het stabiliteitspact en de convergentie van het beleid sterk onder druk zetten. Ook is denkbaar dat in bepaalde armere regio's een neergaande spiraal gaat optreden, bijvoorbeeld door verkeerd beleid. Extra claims voor omvangrijke inkomensoverdrachten kunnen het gevolg zijn. Graag zou ik hierover een beschouwing van de minister willen horen, waarbij de algemene vraag is: wie betaalt welke prijs voor sterk of minder sterk afwijkend beleid van enkele landen en welke risico's lopen wij daarmee?
Voorzitter! Het belastingplan voor de 21ste eeuw is een wel erg ambitieuze titel, want niemand zal menen dat wij er een eeuw mee kunnen doen. De ontwikkelingen gaan zo snel dat je nauwelijks meer tien jaar vooruit kan kijken. Een ding is zeker, wij zullen veel meer dan vroeger telkens tot aanpassingen moeten komen. Juist daarom is het zo verheugend dat er nu een ambitieus plan ligt, dat nogal wat op de schop neemt. Ook vinden wij het verheugend dat de minister en de staatssecretaris in goede harmonie zelf tot dit werkstuk zijn gekomen; geen breed samengestelde commissie meer, zoals Oort of Stevens, maar een eigen verfrissende aanpak. Verantwoordelijkheid zelf nemen en niet afschuiven, dat is prima.
Ik heb vorig jaar op deze plek een aantal elementen genoemd, waaraan zo'n stelsel zou moeten voldoen en ik constateer dat die grosso modo verwerkt zijn. Ik had daarbij ook genoemd dat wij tegen een vermogenswinstbelasting zijn. Ik wil nu niet de verschillende elementen van het plan becommentariëren, dat laat ik primair aan onze fractie in de Tweede Kamer over, en vervolgens aan de onderhandelaars bij het regeerakkoord. Wel wil ik iets zeggen over het voorgestelde fictief rendement op vermogen versus de vermogenswinstbelasting.
Een van de grondslagen van ons belastingstelsel is rechtvaardigheid. Daarom hebben wij een systematische heffing. Alle inkomsten worden bij elkaar opgeteld, met daarover progressieve tarieven. Of het rechtvaardig is daarnaast vermogensbelasting te heffen, die heel vroeger een forfaitaire heffing was, en geen verrekening toe te staan van de door de vennootschap betaalde vennootschapsbelasting, dat alles laat ik nu maar in het midden.
Hoe heeft dit alles nu uitgewerkt? Een deel van de vermogensbezitters heeft zich in het buitenland gevestigd, waar ofwel niets ofwel veel minder dan in Nederland wordt betaald. Een ander deel betaalt in Nederland niets. Een groep heeft het zogenaamde "nulinkomen" geconstrueerd, waarbij én geen inkomstenbelasting én geen vermogensbelasting wordt betaald. Een sterk toenemende groep betaalt geen of nauwelijks inkomstenbelasting. Dat gebeurt door de aankoop van rentegroeifondsen, aandelen die uitsluitend of naar keuze onbelast stockdividend uitkeren, opties, warrants, clickfondsen en ga zo maar door. Vele tientallen miljarden worden op deze volstrekt legale wijze belegd. Zoals altijd, voorzitter, betaalt een beperkte groep het volle pond en deze groep zucht onder de veel te zware druk op het vermogen, waar men veelal van moet leven of dat een waardevolle aanvulling is op het al dan niet karige pensioen.
Met rechtvaardigheid heeft dit alles niets meer van doen. Daarom is een reëel forfaitair rendement tegen een separaat tarief, ongeacht of men met het vermogen inkomsten genereert of niet en onder het tegelijk laten vervallen van de vermogensbelasting, een uitstekende keuze. Het is een belasting van niet inkomen genererende bestanddelen terwijl voor wel inkomsten genererende bestanddelen een overeenkomstige en dus niet discriminerende heffing wordt geïntroduceerd.
Het nieuwe stelsel is daarmee veel rechtvaardiger dan het oude stelsel. Natuurlijk zal ook op dit rechtvaardiger stelsel zo hier en daar kritiek zijn en zal het pijn doen. De tweedehuizenbezitters zijn al in de pers geweest en er zijn wel meer voorbeelden te bedenken. Het is onze stelling dat dergelijke gevolgen onvermijdelijk zijn bij een simpeler en globaler belastingstelsel. Als er voor allerlei subcategorieën uitzonderingen gemaakt moeten worden, kun je er beter niet aan beginnen. De enige echte uitzondering is het eigen huis, en dat wordt nu gelukkig breed gedragen door in ieder geval de grote politieke partijen.
Naast rechtvaardigheid is nog een ander element zeer belangrijk. Door de fiscale druk wordt in Nederland relatief weinig dividend uitgekeerd, gemiddeld een derde van de winst, terwijl in belangrijke andere landen een hoger percentage gebruikelijk is. Door het wegvallen van fiscale belemmeringen kan meer maatwerk worden geleverd. De ene onderneming, die in een sterk expansieve fase zit, zal weinig dividend uitkeren en een onderneming die onvoldoende kans tot investeren ziet, kan bij wijze van spreken de volle winst uitkeren. De ontvangers van deze dividenden kunnen die dan weer ter beschikking stellen aan de groeiende ondernemingen, zodat economisch gezien niet-productieve banktegoeden bij de ene onderneming worden getransformeerd tot investeringen bij groeiondernemingen. Aangezien het om miljarden gaat, zal de werking van de kapitaalmarkten aanzienlijk verbeteren, een belangrijk neveneffect van de voorstellen.
Voorzitter! In de bijlagen van Belastingen in de 21ste eeuw is onder meer aandacht gegeven aan de belastingen op inkomsten uit vermogen en de vermogensbelasting en ook aan de schenkings- en de successierechten. Aan die laatste heffing is aandacht gegeven vanwege de mogelijke oorzaken van fiscale emigratie. Het blijkt inderdaad dat onze successierechten in internationaal verband erg hoog zijn. Ook dat lijkt ons ongewenst. Waarom is hieraan in de plannen geen aandacht besteed? Ook los van de internationale vergelijking komt het ons voor dat de tarieven hier erg hoog zijn. Deze zijn in 1981 nog eens flink verhoogd. Speciale aandacht vraag ik in dit verband voor de vererving van familievermogen van kinderloze echtparen naar kinderen van broers en zusters. Men wil tenslotte veelal graag vermogen dat van de ouders was, in de familie houden. Een tarief van maximaal 68% komt bijna neer op nationalisatie van dat familievermogen. In 1981 is er een bestaand, speciaal iets lager tarief voor neven en nichten vervallen. Nu er mede door het tweeverdienen steeds meer kinderloze echtparen bestaan, en dat aantal zal nog toenemen, zal deze vorm van bijna-nationalisatie steeds minder geaccepteerd worden. Ik verzoek de bewindslieden een uiteenzetting over deze problematiek te houden.
Voorzitter! Ik ga nog even terug naar de kapitaalmarkten. Veel Nederlandse effectenhandelaren zijn recent wel erg negatief in het nieuws gekomen. Het is moeilijk precies de oorzaken op te sommen. Een gebrekkig normbesef en een grote behoefte om zich verder te verrijken spelen blijkbaar een rol. Het is volstrekt helder dat het systeem van zelfregulering van de Amsterdamse effectenbeurs zijn langste tijd heeft gehad. Het was tegen dergelijke gevallen niet opgewassen en is dus terecht aangepakt. Er zijn nog wel enkele voorbeelden van zelfregulering overgebleven. Ik doel op de toelating van nieuwe ondernemingen en op het beoordelen van de vraag of koersgevoelige informatie terstond openbaar is gemaakt. Nu het wetsvoorstel over misbruik van voorwetenschap vandaag niet behandeld kan worden, wil ik slechts globaal op een enkel punt ingaan. De beurs heeft belang bij een goede relatie met zijn toekomstige en huidige klanten, hetgeen de beursgenoteerde ondernemingen toch zijn. Een nieuwe notering zorgt voor meer omzet en dus verdiensten. Zou de vraag omtrent toelating dan niet beter bij de STE gelegd kunnen worden, in ieder geval als sprake is van oprekking en afwijking van de eigen toelatingseisen? Ook zou de STE een rol kunnen spelen bij het tweede voorbeeld dat ik noemde. Het kan van de beurs toch niet worden verwacht haar eigen klanten te zeer te bruuskeren. De weg naar een notering in het buitenland is immers snel ingeslagen.
Nog een vraag over het toezicht. De verschillende betrokkenen bij de effectenbeurs hebben drie toezichthouders: de STE, DNB en de verzekeringskamer. Deze laatste met name omdat pensioenfondsen onder dat toezicht vallen. DNB's topman Wellink heeft al terecht aangegeven een veel nauwere samenwerking met de STE te willen. Het probleem met zoveel toezichthouders is dat enerzijds een zekere mate van competitie ontstaat in plaats van samenwerking en dat er anderzijds misschien zaken hetzij dubbel gecontroleerd worden, hetzij tussen wal en schip vallen. Wij voelen ons niet zo behaaglijk bij deze ontstane structuur. Informatie-uitwisseling kan toch nooit zover gaan dat de facto sprake is van integraal toezicht. Hoe wil de minister op langere termijn met het door mij genoemde vraagstuk omgaan?
Ten aanzien van de voorgenomen benzineaccijnsverhoging zijn wij niet blij met de verhoging van de motorrijtuigenbelasting nu de voorgenomen indexatieverhoging niet kan doorgaan. Het is echter onvermijdelijk, omdat het verschil met Duitsland nog groter zou worden. Als Duitsland alsnog in actie komt, kan deze maatregel weer terug worden gedraaid.
Dankzij het huidige beleid is de uitgangspositie voor het volgende kabinet sterk verbeterd. Deze minister zal als een van de beste ministers van Financiën de geschiedenisboekjes ingaan, maar wij hopen uiteraard dat het drukproces nog geruime tijd op zich kan laten wachten. Ook deze staatssecretaris heeft een gedenkwaardige rol gespeeld. Het gaat dan niet alleen om de veelheid van voorstellen, die hij door het parlement heeft weten te loodsen of om het feit dat hij zelf veelal nauw tot zeer nauw bij het opstellen van de stukken betrokken was. Nee, het gaat er primair om dat hij een aantal belangrijke structuurversterkende maatregelen heeft weten te nemen en hij een van de twee geestelijk vaders is van een plan dat tot verdergaande structuurversterking zal kunnen leiden. Als het lukt in de kabinetsformatie op een goede wijze spijkers met koppen hierover te slaan (en waarom zou dat niet lukken?) dan heeft Nederland ook op dit terrein een voorhoedepositie weten te versterken. De eerste klap is tenslotte een daalder waard. Dat kan van grote betekenis zijn.
Voorzitter: Korthals Altes
De heer Rensema (VVD):
Voorzitter! Prof. dr. Jan Tinbergen heeft enkele tientallen jaren geleden voorgesteld om een belasting op intelligentie of op talent te heffen. Hij dacht aan een "vastrecht" dat de druk van de overige belastingheffing zou verminderen. Tinbergen was niet de eerste de beste. Hij kreeg de Nobelprijs voor de economie. Hij was daarmee niet alleen de eerste Nederlander die die prijs kreeg, maar het was zelfs de eerste keer dat de Nobelprijs voor economie werd uitgereikt. Tinbergen beoogde een belasting naar rato van de intelligentie. Het was een aardig idee, maar volgens velen ook niet meer dan dat. Het plan kon niet slagen al was het alleen maar omdat intelligente mensen er wellicht niet erg voor zullen zijn. Ik zie de heer Wöltgens dat ontkennen. In ieder geval zou de uitvoering ook vrijwel onmogelijk zijn, maar de gedachte dat het niet het werkelijke inkomen, maar de "earning capacity" belast moet worden blijft toch interessant.
Ongeveer 100 jaar geleden heeft de liberale minister N.G. Pierson in fraaie volzinnen uitgelegd, dat de werkelijke inkomsten uit vermogen nimmer een goede en rechtvaardige maatstaf van heffing kunnen zijn. Hij wees bijvoorbeeld op de grote verschillen in risico die samenhangen met hoge of lage opbrengst. Nog belangrijker zijn echter thans de mogelijkheden om de belasting te ontgaan. Het vermogen zelf kan die rechtvaardige maatstaf wel bieden, want in de waarde van een vermogensbestanddeel zijn alle goede en kwade kanten van een belegging verdisconteerd. Naar wel is gezegd werd Pierson om zijn belastingplannen geroyeerd als lid van de sociëteit De Witte. Ik hoop dat dit minister Zalm niet overkomt.
Minister Zalm:
Ik ben geen lid.
De heer Rensema (VVD):
Pierson had echter wel gelijk en de politiek en de belastingwetenschap hebben dat veel te lang miskend.
De gedachten van de liberaal Pierson en de sociaal-democraat Tinbergen zijn natuurlijk verschillend, maar er is toch ook een punt van overeenstemming. Dat is het inzicht dat het inkomen dat bij een normale inspanning kan worden behaald – dat is de "earning capacity" – van belang kan zijn voor een goede belastingheffing. In de belastingplannen voor de volgende eeuw, die door de regering zijn ontwikkeld, lijkt men dit inzicht aan te treffen.
Wij moeten ons oordeel over deze plannen nog opschorten. Dat moeten wij hier vooropstellen, want de bestudering is nog niet of nauwelijks begonnen. Wij kunnen echter, zoals ook de heer De Haze Winkelman heeft gedaan, wel vast enkele bespiegelingen houden. Thans reeds kan worden gezegd dat het forfaitaire rendement, wat wij daar verder ook van zullen vinden, een grote vereenvoudiging lijkt te kunnen zijn. Zeventien jaren geleden heb ik het forfaitaire rendement met een verwijzing naar Pierson voorgesteld. In een vergadering van de Vereniging voor belastingwetenschap heeft J.H. Drent hiermee zijn instemming betuigd. De heer Drent was niet alleen een buitengewoon helder auteur op fiscaal-rechtelijk gebied, maar bovendien een eersteklas vakman. Hij was technisch hoofdinspecteur geweest in Amsterdam en hij was toen hoofd van de inspectie te Den Haag. Deze man, die de praktijk van alledag bijzonder goed kende, heeft dus met dit forfaitaire rendement toen zijn hartelijke instemming betuigd. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het tijd wordt dat ook gewone mensen er weer iets van kunnen gaan begrijpen.
In Duitsland is de poging tot belastingherziening geheel mislukt. Wij hopen dat het in Nederland beter zal gaan. Wij zijn tientallen jaren bezig geweest met een voortdurend proces van reparatiewetgeving, die wel tot grote ingewikkeldheid heeft geleid, maar niet voldoende heeft geholpen. Het is nu tijd voor grote daden. In ieder geval dienen de bewindslieden gecomplimenteerd te worden met het indrukwekkende werkstuk dat zij gezamenlijk hebben voltooid.
In het algemeen moet niet te licht worden gedacht over een grote belastinghervorming. Aan het belastingstelsel van nu is meer dan 100 jaar gewerkt en het heeft daarom de eerbiedwaardigheid van een kathedraal. Het maatschappelijk verzet tegen beperking van de aftrekposten zal groot zijn. Aftrekposten refereren sterk aan gevoelens van rechtvaardigheid. Dat is ook gebleken bij de zogenaamde Oort-operatie van enkele jaren geleden. Het is intussen niet zo dat het belastingrecht geheel verworden is, zoals gesuggereerd wordt in de kop van een artikel in de NRC van 10 december 1997. Met de belasting op omzet, loon en winst is eigenlijk weinig aan de hand. Dit zijn heel belangrijke belastingen, die tezamen alleen al een opbrengst geven van 120 mld. Alleen met de inkomsten uit vermogen – vermogen van particulieren en wat daarmee annex is – is werkelijk van alles mis, maar het betreft hier een inkomenscategorie die slechts voor enkele procenten bijdraagt tot het nationale inkomen, althans voorzover dat inkomen in de belastingheffing wordt betrokken.
Ondanks deze partiële misstand is het totale beeld van de belastingheffing niet ongunstig. Een onvoorstelbaar groot bedrag aan belastingen wordt jaarlijks immers geheven en zonder al te veel ellende ingevorderd. Hiervoor past een compliment aan de bewindslieden en hun ambtenaren. De integriteit van de belastingdienst is van zeer groot belang. Een compliment voor de vele burgers van dit goede land die hun belastingverplichtingen aanvaarden en nakomen, is echter evenzeer op zijn plaats.
Mijnheer de voorzitter! Er is ondertussen nog wel een andere mogelijkheid waaraan gedacht kan worden. Met voorzichtigheid, want er zijn ook bezwaren. De loonbelasting is in naam een voorheffing op de inkomstenbelasting. In wezen drukt zij echter op de werkgever, omdat iedere werknemer voor zichzelf rekent – dat is ook heel logisch – met een nettoloon. Het is daarom denkbaar om de loonbelasting te vervangen door een loonsomheffing die opgelegd wordt aan de werkgever. Economisch gezien zou dat geen grote stap zijn, geen nieuwbouw, maar een voor de hand liggende verbouwing van het systeem. Dit zou kunnen leiden tot een grote vereenvoudiging, niet alleen voor de werknemer, maar ook en vooral voor de werkgever. Zijn loonadministratie wordt werkelijk stukken eenvoudiger. Het resultaat zou ook goed aansluiten bij de belevingswereld van de burger.
Het is mogelijk om langzamerhand toe te werken naar een loonsomheffing. Het afschaffen van de belastingvrije voeten, waarover thans gesproken wordt, zou reeds een belangrijke stap zijn. De loonsomheffing is in de fiscale literatuur en wetenschap nooit goed onderzocht, maar zij heeft nu krachtige steun gekregen van de Federatie van Belastingadviseurs. De Federatie rekent globaal voor dat volstaan zou kunnen worden met een loonsomheffing van 25% van het brutoloon; dat is ruim 33% van het nettoloon.
Voor de loonsomheffing lijkt één vast tarief noodzakelijk. Dat is dus de beroemde vlaktaks waarover wereldwijd gesproken wordt. Enkele vooraanstaande leden van het CDA hebben reeds opgemerkt dat zij een vlaktaks onafwendbaar achten. Het draagkrachtbeginsel zou echter niettemin, als we dat zouden willen – ik spreek nu even in wetenschappelijke zin –, tot uitdrukking kunnen komen in een aanvullende inkomstenbelasting voor een beperkte groep burgers die een zeer grote draagkracht hebben. Hierbij moet echter wel worden aangetekend dat het effect van zo'n aanvullende heffing beperkt zal zijn, omdat het hier gaat om personen die in het maatschappelijk verkeer veelal een zo sterke positie innemen, dat zij de belasting gemakkelijk kunnen afwentelen.
Mijnheer de voorzitter! In het artikel in de NRC kwam ik het inningsbeginsel tegen als nieuw belastingbeginsel. Het zou door de minister zijn genoemd in een tijdschriftartikel. Met dit beginsel is kennelijk bedoeld dat de belasting daar en bij die gelegenheid wordt geheven waar dat effectief, zonder lekkage en misbruik, kan geschieden. Dit beginsel is begrijpelijk in verband met de globalisering en de grote mobiliteit van personen en vermogens. Het beginsel kwam mij daarom aanstonds juist voor. Het is geen hoogdravend beginsel, maar doelmatigheid is beter dan fraaie dogmatiek die in de praktijk gefrustreerd wordt. Dit betekent echter niet dat de aloude belastingbeginselen, zoals die van draagkracht en minste pijn, moeten worden uitgebannen. Het gaat, als altijd, om rechtvaardigheid én doelmatigheid.
Hoogleraren die mopperen dat de rechtvaardigheid wordt opgeofferd aan de economie en dat we teruggaan naar het belastingstelsel van de 19de eeuw, hebben geen gelijk, want zij hebben geen aanvaardbare oplossing voor het ontwijken, manipuleren en afwentelen van de belasting en al helemaal niet voor de vlucht naar het buitenland.
Mijnheer de voorzitter! Met betrekking tot de Invoeringswet bestuurlijke boeten merken wij op dat het ons verheugt, dat er thans allerwegen waardering lijkt te bestaan voor het succesvolle verzet in deze Kamer tegen de boete-inspecteur als nieuw bestuursorgaan. Het voorstel dat thans is voorgelegd, is veel beter. Tegen een boetecoördinator bestaat geen bezwaar zolang er maar één inspecteur is, die uiteindelijk over het gehele dossier, inclusief de boete, kan oordelen. Wij zouden er geen bezwaar tegen hebben om ook de boete uitdrukkelijk te betrekken in een compromis, als daarvoor aanleiding bestaat. Ik heb de indruk dat de top van Financiën dat onethisch vindt, maar wij zijn het daar niet mee eens. Zo'n compromis kan wel eens nodig zijn, want men kan niet over alle moeilijke zaken procederen. In zijn proefschrift Rondom compositie en compromis heeft prof. dr. J. van der Poel aangetoond dat transacties over de boete in het oud-vaderlandse recht reeds schering en inslag waren. Dat is ook begrijpelijk. Ook de hoogte van de boete is afhankelijk van feitelijke vaststellingen, zoals de mate van schuld en de financiële en andere omstandigheden. Er is niets op tegen om deze omstandigheden in redelijk overleg vast te stellen. Dit is, naar ik meen, ook de praktijk. Zowel belastingadviseurs als ook een enkele inspecteur hebben wel opgemerkt, dat zij beginnen met de boete als het tot een compromis moet komen. Dat lijkt mij ook begrijpelijk. De boete doet de burger de meeste pijn en de inspecteur zal toch vooral de overtuiging willen hebben, dat hij de gewone belasting op normale wijze heeft geheven. De boete is hem minder aan het hart gebakken, want de inspecteur kan ook, net zo als de burger, het gevoel hebben dat de belasting op zichzelf al hoog is. Dat geldt zeker als bij middenstanders over een reeks van jaren wordt nagevorderd met een verhoging – een boete – van 100% of 50%. Uit een oogpunt van ethiek behoeft tegen de gang van zaken waarbij de boete in de onderhandelingen wordt betrokken, geen bezwaar te bestaan. Een andere opvatting achten wij niet reëel.
Voorzitter! Wij willen het flinterdunne verschil tussen grove schuld en voorwaardelijke opzet wel iets vergroten. Er komt de mogelijkheid om een boete op te leggen bij de gewone primitieve aanslag. Grove schuld is daarvoor niet voldoende; het moet gaan om opzet en die opzet zal door de inspecteur bewezen moeten worden. Dit lijkt een behoorlijke garantie dat het niet zal komen tot een massale boetetoepassing. Het komt ons bovendien voor dat de wettelijke term "opzet" althans in enige mate wordt gekleurd of gekwalificeerd door de in het parlement gebruikte termen "fraude" en "zwendel". Wij achten dat ook juist, want de boete behoort hier beperkt te blijven tot de ernstige gevallen van onjuiste aangifte. Indien voor de inspecteur aanstonds duidelijk is dat de aangifte te laag is, zal in de meeste gevallen volstaan kunnen worden met een correctie van de aangifte. Zelfs een min of meer massaal onderzoek naar de vraag of er opzet in het spel geweest kan zijn, lijkt niet wenselijk. Als voorbeeld kan worden genoemd de burger die een bedrag aan loon of aan rente niet goed vermeldt, terwijl hij weet dat de belastingdienst werkelijk over alle gegevens beschikt. Een vergelijking met "het volstrekt ondeugdelijke middel" uit het strafrecht is hier op zijn plaats. De oude praktijk van louter vriendelijke correctie, waar ik in mijn jonge jaren ook nog aan heb meegedaan, was niet zonder elegantie. Het lijkt ons wenselijk dat deze praktijk niet geheel en al overboord wordt gezet.
Mijnheer de voorzitter! Enkele partijen zijn voor een drastische verhoging van milieuheffingen. Een groot bezwaar hiervan is echter wel dat dan de Nederlandse concurrentiepositie in gevaar zou kunnen komen. Als het om zeer ingrijpende maatregelen gaat, ligt een wereldwijde of op zijn minst een Europese aanpak voor de hand. Tegen de thans voorgestelde maatregelen tot milieuversterking hebben wij geen overwegende bezwaren.
Met betrekking tot de optierechten van werknemers was er onlangs sprake van een keuzemogelijkheid. Wij zijn daar niet voor. Men moet de burger niet opzadelen met een keuze waarvan hij de gevolgen niet kan overzien. Het belastingrecht mag geen gokelement bevatten. De belastingverplichting moet precies en duidelijk zijn.
Voorzitter! Wij willen nog enkele opmerkingen maken over de fiscale positie van de zelfstandigen, een groep waarvoor de VVD zich altijd heeft ingezet. De boeren, de middenstanders en de andere zelfstandige ondernemers vormen tezamen een markante groep in de samenleving, die voor de economie en stabiliteit van die samenleving van bijzonder groot belang is. Wij kunnen wel eens de indruk krijgen dat iedereen van de wieg tot het graf verzorgd is, maar de zelfstandigen staan overal alleen voor. Bovendien drukken op hen zware administratieve verplichtingen, ook in verband met de belastingheffing. Heeft de winst van zelfstandigen dezelfde draagkracht als looninkomen? Er zijn goede argumenten om te zeggen dat dat niet zo is, dat winst méér functies dan die van inkomen alleen heeft. Hierbij is te denken aan financiering van de expansie van de onderneming. Die expansie kan wel eens noodzakelijk zijn want stilstand is achteruitgang. Wij kunnen ook denken aan reserves voor magere jaren en aan de oudedagsvoorziening.
Het is goed verdedigbaar – ook uit fiscaal-juridisch oogpunt – om winst die teruggeploegd wordt in de onderneming, niet aanstonds te belasten of dit gedeelte van de winst lichter te belasten. Dit geldt voor de zelfstandige ondernemers die niet hebben gekozen voor omzetting in een BV. De zelfstandigenaftrek kan in dit licht worden gezien als een te kleine tegemoetkoming.
Het verheugt ons wel dat de fiscale oudedagsreserve wordt verruimd en dat de zelfstandigenaftrek iets wordt verhoogd, maar wij betreuren dat een en ander gefinancierd wordt door de opheffing van een andere faciliteit. De staatssecretaris zou nog eens moeten bezien, of de faciliteiten voor zelfstandigen wel voldoende zijn. Er zou eigenlijk een belasting moeten zijn onafhankelijk van de rechtsvorm.
Vanouds is gezegd dat er een globaal evenwicht moet bestaan tussen de belastingheffing van de BV en aandeelhouder enerzijds en van de zelfstandige ondernemer anderzijds. Door de recente wetswijziging met betrekking tot het aanmerkelijk belang, is het de vraag of dat evenwicht niet te zeer verschoven is en wel ten nadele van de zelfstandigen.
Voorzitter! De voorstellen in het belastingplan 1998 en de voorstellen tot milieu- en structuurversterking die met dit belastingplan samenhangen, hebben in het algemeen onze instemming. Er is sprake van een zeer behoorlijke verlaging van de belastingdruk waarmee wij ons gelukkig prijzen en waarmee wij de bewindslieden gaarne willen complimenteren.
Evenals in de Tweede Kamer is gebeurd, zouden ook wij enige zorg willen uiten over de versnippering van het belastingrecht door casuïstische begunstigingen en andere regelingen die, misschien mede door het gelijkheidsbeginsel, de neiging tot inktvlekwerking zullen hebben.
De VVD is niet erg gelukkig met de verlaging van de lokale lasten met ƒ 100 per gezinshuishouding ter compensatie van het door het Rijk gevoerde milieubeleid. De bedoeling is natuurlijk heel goed en die wordt ook gewaardeerd, maar het resultaat is mede door een aangenomen amendement toch wel erg omslachtig. Bovendien is het moeilijk uitvoerbaar. Te denken is aan vakantiebungalowparken, studentenhuizen, bejaardenoorden etc. De regering roept gemeenten op om, naast de wettelijke verplichting, ieder huishouden een tegemoetkoming te geven, bijvoorbeeld ook studenten en bejaarden die niet onder de OZB vallen. Het is een probleem voor de gemeenten om deze personen te achterhalen. Bij de gemeenten leeft heel sterk de vraag of, indien gebruik zou worden gemaakt van de gemeentelijke basisadministratie, dit niet in strijd is met de Wet op de persoonsregistratie en andere privacyregelingen. Het lijkt mij dat die strijdigheid er bij een redelijke uitvoering niet zal zijn, maar het lijkt wenselijk dat de bewindslieden dit bevestigen ter geruststelling van de gemeenten.
Het VNO/NCW heeft gevraagd om een aanvullende maatregel die werkgevers en werknemers de ruimte biedt de huidige meerijregeling te blijven toepassen totdat de looptijd van de bestaande CAO's is verstreken. Dit verzoek lijkt redelijk en wij zullen gaarne het oordeel van de regering hierover vernemen.
Voorzitter! Ik heb nog een opmerking naar aanleiding van de brief van LTO Nederland. Er komen vrijstellingen voor de overdrachtsbelasting. Dat is artikel 15 van de Wet belastingen van rechtsverkeer. Er wordt kennelijk een onderscheid gemaakt tussen glastuinbouwers die een grondgebonden teelt hebben en glastuinbouwers die op water of op andere materialen telen. In het algemeen kan ik mij wel wat voorstellen bij het verschil tussen grondgebonden en andere landbouw. Op het gebied van de glastuinbouw echter niet. Of het op grond gebeurt of op water maakt naar mijn mening geen verschil. Ik zou de staatssecretaris willen verzoeken een regeling te verzinnen die voor deze glastuinbouw de zaak gelijktrekt.
De vergadering wordt vijf minuten geschorst.
De heer De Boer (GroenLinks):
Voorzitter! Zelfstandigen staan overal alleen voor, zo zei collega Rensema zojuist. Na de massieve coproducties van de vorige twee fracties staat hier inderdaad een kleine zelfstandige, die in 20 minuten zal proberen het hele veld te overzien.
Als ik niet zo precies weet wat ik van iets of iemand moet vinden, hanteer ik een voor mijzelf bruikbare methode om tamelijk snel enig zicht te krijgen op en ordening te krijgen in wat zich aandient en om een mening vraagt. De methode op zichzelf is eenvoudig: ik zet op een rijtje wat mij rationeel en gevoelsmatig wel of niet bevalt. Vaak leidt dat tamelijk snel tot een richtinggevend kader, waarbinnen dan nadere vragen tot een uiteindelijk standpunt c.q. beoordeling kunnen leiden.
Toen ik dit weekend wat nadacht over deze beschouwing en vooral over het nut daarvan – die vraag komt bij mij gemakkelijker op als het zevende weekend in successie opgaat aan het maken van een niet eenvoudige bijdrage – kwam ik opnieuw tot de ontdekking dat de bewindslieden op Financiën vrij nauwkeurig mijn ambivalentie tegenover dit paarse kabinet personifiëren. Ik wil het geen haat-liefdeverhouding noemen, want het laatste heeft de ploeg-Kok nooit in mij op kunnen roepen en het eerste past niet in de staat van onthechtheid waar ik hoop naar op weg te zijn. Die ambivalentie is een mengeling van sympathie, argwaan en iets missen.
De sympathie staat voorop. Op Financiën zit een goed koppel: aardige mannen, slim, betrokken, deskundig, creatief, voortvarend, met een goed gevoel over wat hoort en niet hoort, vasthoudend in het aanpakken van gesjoemel en oneigenlijk fiscaal gedrag. Het financieel beheer van de Staat der Nederlanden is bij hen in goede handen, het budgetbeheer en de boekhouding liggen op een beter niveau dan voorheen en het moderniseren en opschonen van het belastingsysteem wordt met verve aangepakt. Wat rest bij dit vertoon van paarse kracht een eenvoudig vertegenwoordiger van een kleine oppositiepartij anders dan als stille bewonderaar zich gedeisd te houden of in de hoeken van zijn geest op zoek te gaan naar de achterkant van het gelijk?
Dat laatste heb ik dus gedaan. Zoals ik al eerder heb gezegd, stemt dat zeker tot enig nadenken: over het doorgeschoten zijn van de permissive society; over het te weinig investeren in activeren en stimuleren; over het belang van betaald werken en het niet willen accepteren dat vele honderdduizenden daar niet meer voor in aanmerking zouden komen; over het belang van een gezonde marktwerking, ook al vind ik dat het geloof dat vele paarse aanhangers daaraan hechten in een aantal situaties een nieuw soort doorgeschoten dogmatisme is geworden.
Maar dat gezegd zijnde knaagt er ook dat andere: de argwaan, het iets missen, het vermoeden van een blinde vlek en je daar niet bij neer willen leggen, niet alleen omdat de effecten van die blinde vlek ingaan tegen je rechtvaardigheidsgevoel, maar ook omdat het afbreuk doet aan de eerste sympathie die je zo graag zou blijven voelen, want wat is er mooier dan sympathie beleven? Ik zal proberen aan de hand van een paar cijfers te schetsen hoe in Nederland de verzorgingsstaat is afgeslankt. De goede luisteraar zal het opvallen dat ik het in vroegere dagen populaire woord "afbraak" niet gebruik; ik heb dat vroeger ook niet zoveel gebruikt. Ook wil ik vooraf zeggen dat het collectieve op zichzelf voor mij geen heilige koe is. Collectief of publiek iets regelen is niet altijd beter dan individueel of privaat, waarbij ik overigens van de paarse golf ook wel eens het tegendeel zou willen horen. Toch is er wel wat aan de hand. Ik ontleen de volgende cijfers aan een stukje van Flip de Kam, waarvan ik een hele tijd geleden wat aantekeningen heb gemaakt.
Tussen 1983 en 1989 brachten kabinetten van CDA/VVD-signatuur de collectieve uitgaven terug van 67 tot 59,5% van het BNP. Dat is meer dan 1% per jaar. Dit beleid is niet veranderd toen de PvdA ging meeregeren. Eerst tot 1994 met het CDA, daarna met de twee soorten liberalen, is dit percentage teruggelopen tot iets meer dan 50. Opnieuw een daling van iets meer dan 1% per jaar. Afgezien van de negatieve bijeffecten, is dit een opmerkelijke prestatie. Ontegenzeggelijk wijkt dit poldermodel behoorlijk af van de landen om ons heen. Daar is men al blij als men de omvang van de collectieve sector weet om te buigen van groei naar stabilisatie.
Voor de niet bevooroordeelde waarnemer zal snel duidelijk zijn dat de belangrijkste basis voor dit resultaat is gelegd door de buitengewoon gematigde opstelling van de Nederlandse vakbeweging op het punt van de loonontwikkeling en de sterke sociale versobering die eerst het CDA en daarna de PvdA hebben willen aanbrengen in onze verzorgingsstaat. En ik zal allerminst ontkennen dat, de loonmatiging overigens meer dan de sociale verarming, dit nu al 15 jaar volgehouden beleid een behoorlijke hoeveelheid nieuwe banen heeft opgeleverd, zoals ook het financieringstekort is teruggebracht van circa 9% in 1983 tot minder dan 2% nu. En als de burger dan ook nog ziet dat belastingen en premies gezamenlijk daalden van 49% van het nationaal inkomen in 1983 tot 43% nu, dan kan dit beleid bij de meeste burgers toch niet meer stuk? Dat klopt. De meeste burgers liggen heel goed op koers. En het is meer dan waarschijnlijk dat zij de handen die hun deze goede gaven geven, bij de verkiezingen niet zullen bijten.
Zijn de meeste burgers dus aanzienlijk beter geworden van dit beleid, dit kan natuurlijk niet zonder dat ergens het gelag betaald wordt. Dat is dan ook gebeurd. In 1983 waren de laagste uitkeringen gelijk aan ongeveer 68% van het gemiddelde loon. Dat was in 1989 gezakt tot 63% en nu tot iets meer dan 58%. Daar kan nog bij gezegd worden dat veel uitkeringen boven het minimum nog een steilere relatieve daling laten zien, zeker als je er rekening mee houdt dat men veel sneller dan voorheen op dat minimum belandt.
Opmerkelijk is dat het voor mensen met een uitkering er weinig tot doet wie er in de regering zitten. Als zij al gedacht hadden dat hun belangen veiliger waren met de PvdA in het kabinet dan daarbuiten, dan blijkt dat in eik geval niet uit de harde cijfers.
Tenslotte blijkt ook bij de inkomenspolitiek een wel heel sterk doorgeschoten bevoordeling van de bovenkant. Dan wil ik dit keer eens niets zeggen over de excessieve verrijking van het topmanagement van ons bedrijfsleven. Daar is het grote graaien inmiddels geaccepteerd gemeengoed geworden. Nee, erger vind ik dat de overheid zelf een onverbloemde keus heeft gemaakt ten faveure van de hogere inkomens en mensen met aandelen. In 1983 was het tarief voor de vennootschapsbelasting 48%, nu is het 35%. Opgepotte winsten in hun persoonlijke BV's kunnen door de grootaandeelhouders tegen een nog schappelijker tarief van 25% uit de BV gehaald worden. Sinds 1990 is het toptarief van de IB verlaagd van 72% naar 60%. Het effectieve tarief vermogensbelasting is voor ondernemers verlaagd van ƒ 8 tot circa ƒ 2,50. Excessieve waardestijging van bezit in effecten en huizen is volledig onbelast. Daarnaast is ook nog de vroegere beursbelasting afgeschaft.
Het beeld dat oprijst uit deze cijfers heeft twee gezichten. Ik misgun deze twee mij sympathieke bewindslieden niet hun poldersucces, maar de keerzijde van dat succes is zo wrang, dat het mij niet lukt om te delen in hun paarse tevredenheid. Er mist iets. Er is een blinde vlek. Nergens is meer te merken dat dit eigenlijk zo niet kan, dat het oneerlijk is, dat deze vis te duur betaald wordt.
Ook al zal het waarschijnlijk zo zijn dat mensen met de laagste inkomens misschien wel ongeveer dezelfde dingen kunnen kopen als tien jaar geleden, dan nog voelen zij zich terecht arm en aan de kant geschoven. Overal om zich heen zien zij de welvaart toenemen. Zij hebben daar geen deel aan. Hun relatieve armoede wordt steeds groter en het perspectief om daar ooit uit te komen is nagenoeg nihil.
Ik ben opgevoed met de grondtoon dat je de kwaliteit van een samenleving afmeet aan de wijze waarop die samenleving omgaat met de wees, de weduwe en de vreemdeling, ofwel de mensen die kwetsbaar zijn. Dat de bovenlaag zichzelf wel redt, is van alle eeuwen. Die heeft niet allereerst onze collectieve aandacht en financiële steun nodig. En nu die bovenlaag steeds meer uitdijt, almaar breder wordt en het breder krijgt, is er alle aanleiding om onze aandacht te verleggen.
Dan is werk en nog eens werk een prima ingang, die ik zeker niet verwerp, maar deze aanpak werkt niet voor iedereen, niet voor de ouderen met alleen AOW en niet voor mensen uit andere leeftijdsgroepen die door wat voor oorzaken dan ook de aansluiting met onze high-techwereld gemist hebben en niet meer aan de bak zullen komen. Het spijt mij zeer, maar dan word ik kwaad als ik merk dat de partij van de minister categorisch weigert om iets substantieels aan die laagste inkomens te doen en, ondanks de zojuist met cijfers aangetoonde eenzijdige bevoordeling van hen die het toch al goed hebben, het woord "nivellering" niet eens wil horen, laat staan bespreken. En het spijt mij nog meer als ik merk dat de partij van de staatssecretaris, nu de verkiezingen weer voor de deur staan, opeens aandacht vraagt voor de gegroeide inkomensongelijkheid waar wat aan zou moeten gebeuren. En dat terwijl je acht jaar hebt meegewerkt aan het ontstaan van die grotere ongelijkheid. Maakt de PvdA van nivellering een breekpunt bij het komende regeerakkoord?
Voorzitter! Als ik af en toe deze dingen zeg en dan de zaal in kijk, denk ik wel eens "zouden ze het nog horen?". Of willen ze er eigenlijk helemaal niet meer van weten en is het lastig dat er af en toe nog iemand over begint? Op gevaar af dat niemand er meer oren naar heeft: ik begin er toch over, telkens weer en ik zal dat blijven doen tot het verandert en dit rijke land weer gaat ontdekken dat eerlijk delen en solidariteit geen verkalkte begrippen zijn, maar springlevende noodzaak voor een in alle lagen vitale samenleving.
Waarom deze inleiding? Verwacht ik een echte reactie? Eigenlijk wel, ja. Denk ik dat die er ook komt? Eerlijk gezegd niet, nee. Is dat dan een gemiste kans? Een beetje wel en zeker als de heren Zalm en Vermeend de volgende eeuw willen beginnen met een rechtvaardiger en op een nieuwe leest geschoeid belastingstelsel. Over dat nieuwe belastingstelsel wil ik vandaag niet veel zeggen. Ik heb die 900 pagina's nog niet kunnen consumeren. In het algemeen wil ik wel kwijt dat de doorzichtigheid en de richting mij wel bevallen. Er is meer aandacht voor het behalen van milieuwinst door fiscale maatregelen. Veel gedoe met aftrekposten, aftrekbare renten en allerhande verschuivingsconstructies zal verdwijnen. Een verschuiving van inkomstenbelasting naar BTW lijkt mij prima, mits eventuele negatieve koopkrachteffecten aan de onderkant worden gecompenseerd. De inzet om arbeidsintensieve diensten onder het lage BTW-tarief te brengen – een door ons al jarenlang geuite wens – hebben wij met instemming genoteerd. De systematiek om belasting te heffen op vermogensrendement lijkt ons in beginsel prima, al vinden wij het tarief te laag in het licht van het door sterk toenemende vermogens vaak slapend rijk worden. En dat, in tegenstelling tot veel ons omringende buitenlanden, de hypotheekrente ongelimiteerd aftrekbaar blijft, is onze keuze niet.
De GroenLinks-fractie aan de overzijde heeft in een eerste reactie gezegd dat Vermeend en Zalm bij hun presentatie één optie vergeten zijn: de Robin Hood-variant. Nu wil één van de gepresenteerde varianten werk creëren ten koste van de laagste inkomens. Zou het niet vollediger en ook eerlijker zijn geweest als er ook een variant gepresenteerd was die werk creëert ten koste van de hogere inkomens? Dat heb ik namelijk gemist.
Voorzitter! Ik wil kort nog wat opmerkingen maken bij enkele wetsontwerpen. De regering valt te prijzen, omdat zij een in deze Kamer al jarenlang geuite wens voor een deel heeft gehonoreerd. Vandaag zijn wij in de gelegenheid onze steun te geven aan een aantal afzonderlijke belastingwetten – daarmee zijn wij op de goede weg – in plaats van akkoord te moeten gaan met een totaalpakket. Natuurlijk zit daar het risico in dat partijen alleen hun welgevallige krenten uit de pap halen, maar de meerderheid aan de overkant heeft dat in elk geval niet gedaan. Hoewel de GroenLinks-fractie op onderdelen nog wel kritische opmerkingen heeft, zijn die niet zwaar genoeg om onze steun aan de voorgelegde wetsvoorstellen te onthouden. In ons commentaar zullen we ons beperken tot een paar hoofdzaken. Dat moet ook wel, gezien de lading papier die de afgelopen weken over ons is uitgestort. Opnieuw is het niet gelukt, onze procedures aanvaardbaar boven water te houden. De reactie op het verslag bereikte mij pas afgelopen zaterdagmiddag. Voor mijn mening daarover verwijs ik naar de Handelingen van de vorige jaren. De regering zal straks wel weer zeggen het erg vervelend te vinden dat het zo is gelopen, maar het is niet anders. Mijn conclusie is dat het volgend jaar gewoon weer gebeurt.
Onze steun geldt zeker voorstel 25689, de fiscale milieuversterking. Ook op dit thema is het prettig te mogen constateren dat een jarenlang volgehouden pleidooi van onze kant voor een vergroening van het belastingstelsel in steeds bredere kring steun verkrijgt. Ik kan mij de tijd nog goed herinneren dat vrijwel iedereen dit, als ik daar aandacht voor vroeg, tamelijke onzin vond. Deze staatssecretaris komt de lof toe dat hij de vraag of en hoe het fiscale instrument gebruikt kan worden om milieudoelstellingen dichterbij te brengen, serieus en systematisch heeft vertaald in nieuwe regelgeving. Natuurlijk eerst heel bescheiden en in onze ogen niet vergaand genoeg, maar onmiskenbaar van jaar tot jaar omvangrijker.
Waar ik ook waardering voor heb, is dat het op een aantal punten is gelukt een stimulerende, belonende aanpak te realiseren in plaats van een sanctionerende. Ik heb wel op een paar punten detailkritiek, maar dat doet er op dit moment niet zo veel toe. Wij betreuren het overigens dat CDA en VVD de stimuleringsregeling zuinige auto's om zeep hebben geholpen.
Bij voorstel 25691, het belastingplan 1998, wil ik de volgende opmerkingen maken. Allereerst wil ik graag mijn waardering uitspreken voor het pleidooi van de vertegenwoordiger van de RPF, de heer van Dijke. Hij stelde voor om, zeker nu het bij ons niet op kan, een fractie van de meevallers 1997/1998 toe te laten komen aan het budget ontwikkelingssamenwerking. Misschien dat de techniek van het voorstel niet de fraaiste was, maar de gedachte om iets van onze welvaartsexplosie met de allerarmsten te delen, spreekt ons aan. Ik vind het dan ook jammer dat kabinet noch Kamer kans zien zo'n idee tot concreet beleid om te vormen. Dat is een gemiste kans.
Nut en noodzaak van de verlenging van de tweede schijf heb ik niet kunnen ontdekken. In de huidige inkomenssituatie is mijn fractie geen voorstander van generieke belastingverlichting, zeker niet voor hen die dat niet nodig hebben. Zoals hiervoor aangegeven zijn er betere bestemmingen te bedenken.
Van de hele gang van zaken rond het douceurtje van ƒ 100 ben ik niet vrolijk geworden. Eerst omdat het alweer een generieke maatregel is, terwijl het iedereen toch duidelijk moet zijn dat voor de ene burger ƒ 100 lastenverlichting een zeer welkome bijdrage is, terwijl het voor de ander een peanut is die hij niet eens merkt. Maar ook de rest van de gedachtegang en het gesteggel of het nu via teruggave op een kostendekkende milieuheffing of via de OZB moet, vond ik weinig verheffend. Dan heb ik het er nog niet eens over of het eigenlijk wel kan in het fiscale systeem tussen gemeenten en Rijk. Eigenlijk vind ik deze hele regeling een bedenkelijk gehalte "verkiezingsvrijgevigheid" hebben.
De kosten die de gemeenten moeten maken – ik heb mij afgevraagd hoe het tegendeel van perceptiekosten moet worden genoemd, maar ik kon er geen woord voor verzinnen – om de regeling uit te voeren staan in geen enkele verhouding tot het bedrag. De toekomstige uitvoering door gemeenten na twee jaar is zacht gezegd verwarrend onduidelijk. En ik heb absoluut niet begrepen waarom ongeveer hetzelfde effect niet bereikt kon worden door bijvoorbeeld een kleine verlaging van het tarief in de eerste schijf. De regering speelt dan tenminste Sinterklaas voor mensen die er echt wat aan hebben.
Voorzitter! Dan nog twee wat specifieke punten en een klein slotakkoord. Eerst ons maritiem verleden. Ik ben benaderd met een vraag van mensen die historische schepen in de vaart houden. Zou het niet van waardering getuigen voor de vele inspanningen die eigenaren van historische schepen zich getroosten om dit monumentale erfgoed voor de toekomst te bewaren, door op deze schepen ook de bunkerverklaring voor het varen op rode diesel toe te staan? Het budgettaire effect is te verwaarlozen. Iets soortgelijks doen wij ook met auto's die ouder zijn dan 25 jaar. Daarvoor hoeft geen motorrijtuigenbelasting te worden betaald. Ik hoor hier graag een reactie op.
Het tweede punt betreft onze gouden bergen. Collega Wöltgens heeft eerder een pleidooi gehouden om een wat actievere verkooppolitiek te voeren bij de goudverkoop. Als de Nederlandsche Bank toen met de toenmalige hoge goudprijs zijn suggestie had gevolgd, waren wij aanzienlijk beter uit geweest in vergelijking met de door de huidige lage goudprijs aanzienlijk bij te stellen waarderingen. Ook mensen als prof. van Ewijk zijn van mening dat de goudverkopen te laat hebben plaatsgevonden, dat er te weinig is verkocht en dat de investering in deviezen ook niet een voor de hand liggende keus is. Het rendement van de Nederlandsche Bank is toch al veel lager dan de rente op staatsobligaties en het lijkt dan ook efficiënter om de opbrengst van goudverkopen te gebruiken voor het aflossen van staatsleningen. Deze vraagstelling wordt nog actueler nu, richting euro, het hebben en houden van grote goudreserves steeds minder belangrijk lijkt te worden. Graag horen wij van de minister een korte uiteenzetting over de door dit kabinet wenselijk geachte goudpolitiek.
Als laatste punt de BTW op onder andere de onderlinge uitlening van personeel door gemeenten. Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor zijn schriftelijke nota van 11 december jongstleden. In deze nota beantwoordt hij de vraagstellingen die ik de afgelopen twee jaar bij de financiële beschouwingen in deze Kamer aan de orde heb gesteld. Op de hoofdpunten kan ik mij vinden in de door hem uitgezette lijn. Tevreden ben ik met de mededeling dat binnenkort een regeling zal worden getroffen voor het buiten de BTW-heffing houden van detachering van personeel in het kader van mobiliteitsbevordering binnen gemeente. Alleen binnen gemeente? Of komt eenzelfde mobiliteit ook voor op rijksniveau en provinciaal niveau? Zit dat erbij in? Een beetje teleurstellend – maar ik zal niet zeuren – is wel dat de feitelijke regeling na twee jaar nog niet op tafel ligt. Ik neem aan dat die er nu heel binnenkort zal zijn. Daar hoor ik graag nog iets meer over. Wanneer kan die ingaan?
Van een veel bredere strekking zijn de in de nota ontvouwde gedachten over het instellen van een BTW-compensatiefonds voor het hele "BTW-gedoe" bij de overheid. Daarvoor is een adviesaanvraag verstuurd naar de Raad voor de financiële verhoudingen. Dat is een interessante ontwikkeling die mij in principe aanspreekt. Er is bij de realisering nog een lange weg te gaan en het lijkt mij dan ook niet zo opportuun er op dit moment een uitgebreide beschouwing aan te wijden. Ik neem aan dat de discussie hierover ook in de Tweede Kamer zal worden gevoerd.
Voorzitter! Ik heb mijn wenkbrauwen opgetrokken bij de passage op pagina 3 van de notitie over de WIW. Dat is de notitie waar ik eerder over sprak; de WIW komt daarin aan de orde. Tussen neus en lippen door wordt daar gezegd dat de BTW-vrijstelling niet geldt voor de WIW'ers die tussen de één en twee jaar werkloos zijn. Dit is zo bepaald vanwege de hoge inleenvergoeding die voor hen gevraagd zal worden. Het ligt aan mij, dat geef ik gelijk toe, want ik heb er tot nu toe overheen gelezen: in de memorie van antwoord stonden inderdaad een paar zinnen over de WIW. Dat ik daaroverheen lees, betekent niet dat er nu een paar forse problemen zijn. a. Dit gegeven impliceert dat de organisaties die de WIW uitvoeren, door deze maatregel voor een deel een BTW-plichtige organisatie worden, met alle ellende van dien. Daar zijn zij absoluut niet op ingericht. Zij hebben er ook absoluut geen ervaring mee opgedaan. Dat levert weer een bakje administratieve rompslomp op. b. Deze regelgeving lijkt duidelijk. De gemeenten of de WIW-uitvoeringsinstanties mogen zelf weten hoe hoog zij de inleenvergoeding maken. Als zij die niet hoog genoeg maken, moeten zij het tekort zelf bijpassen uit het budget. Is die vergoeding wel hoog genoeg, dan valt zij kennelijk binnen de BTW-verplichting. Mij is ook niet duidelijk waar de grens van de BTW-verplichting ligt. Is die gekoppeld aan de jaren, of is die gekoppeld aan het bedrag? Ik ben dus niet zo vrolijk geworden van deze mededeling. Ik realiseer mij dat wij te laat zijn. Die wet is er nu. De VVD-fractie heeft hierover een vraag gesteld en daar een antwoord op gekregen, maar niemand heeft verder gereageerd op de implicaties van dat antwoord. Eerlijk gezegd, kom ik daar nu pas achter. Ik wil hierover graag meer helderheid hebben. Ontstaan hierdoor geen uitvoeringsproblemen? Is er wellicht aanleiding om nog eens naar deze kwestie te kijken? Voor een beperkte categorie met een kennelijk binnen de grenzen aanwezige inleenvergoeding wordt de BTW wel toegepast en voor een andere categorie binnen de WIW niet. Is dat wel zo verstandig? Ik vind het niet zo handig.
De heer Wöltgens (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Mijn bijdrage aan dit debat behelst een terugblik op Zalm-I in het perspectief van de 21ste eeuw. Minister Zalm begon zijn ministerraad in 1994. Het zou interessant zijn om eens na te gaan wat het Centraal planbureau over dat jaar 1994 voorspelde, maar dat zal wel niemand doen. De directeur van het Centraal planbureau was toen een zekere prof. drs. G. Zalm. De voorspellingen voor dat jaar waren buitengewoon somber. De voorspellingen die vlak voor de verkiezingen naar buiten kwamen, waren nou niet onmiddellijk een ondersteuning van de toen regerende partijen.
Zoals wij weten, is het helemaal goed gegaan. Hetzelfde CPB – ik weet niet van welke partij de heer Don is, maar dat zal men dadelijk merken – heeft zich afgevraagd hoe het komt dat het met paars zo goed gaat terwijl de voorspellingen zo somber waren. Voor een deel ligt dat aan het regeerakkoord. 100.000 banen zijn daaraan te danken. Maar wat is dan het echte succes dat ons internationaal zo vermaard maakt? Het CPB zegt dat dit allereerst komt doordat de wereldhandel niet met het behoedzame scenario, maar met het meest gunstige scenario is gegroeid. Het tweede element is dat wij de premievoordelen van minder werkloosheid en uitkeringen onmiddellijk hebben doorgesluisd in verlaging van premies. Ik hoop dat wij hier nooit spijt van krijgen. Het derde element is dat het jaar 1994 een hartstikke goed jaar was. Het heeft als zodanig een geweldige bijdrage geleverd aan het gemiddelde over die periode. Bij het succes van paars mag men toch wel een zekere mate van dank aan Lubbers-III naar voren brengen. Als ik een groot compliment aan de minister wil maken, dan moet ik zeggen dat zijn verschuiving van directeur van het Centraal planbureau naar minister Pareto-optimaal was.
De grootste verdienste van minister Zalm is natuurlijk geweest dat hij de Zalmnorm heeft geïntroduceerd, het vaste uitgavenkader. Het grootste voordeel daarvan is dat gedurende de hele periode in vergelijking met alle voorafgaande perioden grote bestuurlijke rust aan het front van de begrotingspolitiek is ontstaan. Die rust lijkt op die van zijn voorganger Zijlstra. Hij was ook om vijf uur thuis, speelde nog een uurtje harmonium en at dan in familiekring. Die man had zijn zaakjes keurig op orde. Als ik die vergelijking maak, zit er veel perspectief in.
Zo heeft ook onze minister van Financiën de mogelijkheid om op tijd thuis te zijn, maar als een echte omgekeerde leerling van Tinbergen wil hij zijn talenten niet onbelast laten en zet hij ze ook in op allerlei zaken die op zichzelf niet met die begrotingspolitiek te maken hebben. Geleidelijk aan, zo stond in het Financieele Dagblad, ontstijgt de minister van Financiën de pure begrotingsminister.
Dat hebben wij met veel waardering gezien aan de snelheid van optreden, waar collega Boorsma ook over sprak, toen het ging over de Liro-affaire en de rol van Financiën daarin. Je ziet het ook aan de intensieve coöperatie met zijn staatssecretaris bij het ontwerpen van het belastingplan. Je ziet het ook aan zijn intensieve inzet op het Europese vlak. Dat zijn allemaal onderwerpen die niet rechtstreeks met de begroting te maken hebben.
Bij alle complimenten die wij de minister als begrotingsminister geven, waar ik niets aan af wil doen, zouden wij de minister ook willen bekijken in dat bredere domein waarop hij zou kunnen opereren.
Het eerste element dat ik wil noemen, is dat je van een minister van Financiën zou verwachten dat hij ervoor waakt dat de rationaliteit van besluitvorming in het kabinet van een hoog gehalte is. Dat is in het algemeen een bovenmenselijke opgave, dus ik benijd de minister niet. Omgekeerd moeten wij de rationaliteit van de anderen niet te onderschatten, dus het hoeft geen monopolie van rationaliteit te zijn. Als het over grote bedragen gaat, zoals over de infrastructuur, de missiebrief en de meer dan 60 mld. die daarin zijn opgesomd, dan zou ik heel graag zien dat de rationaliteit van de aanwending van deze middelen door Financiën heel goed in de gaten wordt gehouden.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar nu en dan aan twijfel. Als simpele televisiekijker heb ik het debat over de HSL gevolgd. Afhankelijk van de stijfheid van de partijen zag ik per dag de miljarden die daarvoor ter beschikking werden gesteld, toenemen. Dan maak ik mij een beetje zorgen of dat wel een juiste kosten-batenanalyse is. Hetzelfde geldt voor de beoordeling van de projecten die in de missiebrief naar voren komen, of het nu gaat om Schiphol of andere vormen van infrastructuur.
Een micro-economische afweging van alternatieve aanwendingen van dit geld, dat voor de Nederlandse economie beter zou kunnen worden gebruikt, vindt eigenlijk niet plaats. Er vindt wel een berekening plaats van de werkgelegenheidseffecten bij Schiphol, maar zoals de net geciteerde prof. Van Ewijk al in een ander verband heeft laten zien: als je het CPB-model zou toepassen en je zou Schiphol in de Peel leggen, wat een buitengewoon ongelukkige plaats zou zijn, dan zou het werkgelegenheidseffect vanwege de arbeidsmarktomstandigheden daar ongekend hoog zijn. Het werkgelegenheidseffect is soms dus een heel irrationele maatstaf. De minister herinnert zich uit zijn studententijd ongetwijfeld dat Keynes ooit heeft voorgesteld om een heel diep gat te graven en daarin goud te verbergen, om in moeilijke tijden van werkloosheid het opgraven van dat goud aan te bieden als werkgelegenheidsproject. Het houdt de mensen wel bezig, maar zij zouden hun bezigheden misschien beter ergens anders op kunnen richten.
De minister heeft ooit een inaugurele rede over paradoxen gehouden en hij zal daarom het volgende weten te waarderen. Als gevolg van de varkenspest zijn de rijksuitgaven toegenomen en is het gemeentefonds beter gevuld. Bij wijze van spreken wens ik mij als burgemeester ieder jaar een nieuwe varkenspest. Het zou alleen niet nodig moeten zijn om dergelijke incentives aan de gemeenten te geven om hun eigen inkomsten te vergroten. Zij moeten gewoon de kans krijgen om hun eigen afweging te maken. Het gemeentefonds moet los worden gemaakt van de toevalligheden van onderuitputting en overschrijding.
De minister en de staatssecretaris hebben heel hard gewerkt aan de verkenning van de belasting in de 21ste eeuw en dat is een compliment waard. In het verleden zijn dergelijke exercities vaak toebedeeld aan deskundigen van buiten, over wie ik overigens geen kwaad woord wil laten vallen. Hofstra heeft gerapporteerd over inflatieneutraal belasting heffen; er was het rapport-Oort en de commissie-Stevens heeft aan het begin van de vorige kabinetsperiode gerapporteerd. Het kabinet heeft geleerd van de ervaringen die daarmee zijn opgedaan. Het heeft het werk nu in eigen handen gehouden, al zag ik in de bijlagen honderden hoogleraren grossieren, die overigens nu allerlei kritische stukken schrijven over hetzelfde plan; die zijn kennelijk niet tevreden, denk ik dan maar. In elk geval zijn beide bewindslieden helemaal zelf verantwoordelijk.
Collega Stevens heeft gezegd dat aanvankelijk is gekozen voor een bescheiden aanpak, maar dat tijdens de floorshow niet veel meer van die bescheidenheid terug te vinden is. Er ontstaat een heel merkwaardig boemerangeffect. Ik dacht eerst dat dit de revolutie van de 21ste eeuw was, maar toen ik met die verwachting ging lezen kwam daar niet veel van uit, al moet ik zeggen dat het plan heel helder geschreven is. Ik meen dit in alle oprechtheid. Er wordt een hele beschouwing gehouden over de aantasting van de grondslag van onze belastingheffing en er worden vele miljarden genoemd die een verdere aantasting van die grondslag met zich brengen, maar in de eindvarianten wordt maar 2,5 mld. gebruikt voor beperking van die grondslagondermijning. Ik zie de minister zijn hoofd schudden, maar ik meen toch dat van het totale bedrag van 10 mld. aan onder meer BTW en milieuheffingen slechts 2,5 mld. direct verbonden is aan de grondslagverbreding. Vergeleken met de omvang van de aantasting van de grondslag is dat een gering bedrag. Misschien is het ook wel voorzichtig en verstandig, dat kan ik niet beoordelen, maar na de brede beschouwingen leek het alsof de berg een muisje had gebaard.
Ik wil nog enkele opmerkingen maken die, overigens, net als de meeste van mijn opmerkingen een voorlopig karakter hebben. De collega's wezen er al op dat wij achttien varianten voorgelegd hebben gekregen en met zo'n aantal heb je wel het hele spectrum van het Nederlandse politieke leven te pakken. Je hebt te maken met het probleem waarop je je aandacht moet richten bij het beoordelen ervan. Ieder oordeel is in zekere mate een voorlopig oordeel. Ik wil een aantal tekortkomingen in de nota aan de orde stellen. Het zijn vier analytische tekortkomingen – het klinkt erg hoogdravend, maar men zal merken, dat het gewone opmerkingen zijn – en twee normatieve tekortkomingen.
Ik wil beginnen met de analyse van de internationale omgeving. Het belangrijkste motief voor de voorgestelde veranderingen betreft onze internationale fiscale concurrentiepositie. Het staat buiten kijf dat je je moet aanpassen aan de internationale fiscale concurrentiepositie. Je kunt het niet hebben dat mensen met veel geld naar België of Luxemburg gaan. Is het verstandig om voorop te lopen? Ben je dan niet zelf een van de drijvende krachten in de spiraal naar beneden die voortdurend onze belastinggrondslag uithollen? Ik vind het voor Europa een zeer bedreigende ontwikkeling als het ertoe leidt, dat iedereen Nederland verlaat. Ik wil het duidelijk maken met een simpel voorbeeld. Wij gaan naar 1% vermogensheffing. In België is het 0,9%. Met ons calvinisme zijn wij er 0,1% boven gebleven. Dat maakt ons toch beter. Die 0,9% van België is een beetje gebonden aan de rentestand. Als de rente zich anders ontwikkelt, dan zitten wij misschien binnen de kortste keren onder de vermogensbelasting in België. Dat is niet erg. Kerkrade had vroeger ongeveer 20 miljonairs. Die wonen nu over de grens, in België. Zij worden wel gestraft want zij zijn zeer eenzaam; wel eenzaam in grote paleizen. Zij missen Kerkrade. Zij hebben een goede reden om weer terug te komen. Nu zien die Belgen al die paleizen leeg staan. Zouden die niet op het idee komen om te zeggen: die 0,1% kan er nog wel vanaf. Zijn wij dan niet een soort van fiscale pendelaars aan het creëren? Het zijn mensen die van jaar tot jaar, afhankelijk van de begrotingen van de landen heen en weer verhuizen. Zijn wij dan niet zelf een autonome factor in die spiraal naar beneden die wij eigenlijk niet zouden moeten zijn?
Er zijn ook nog andere zaken waarvoor ik aandacht vraag. Ik denk aan de voorgestelde BTW-verhoging ter dekking van die 10 mld. Gezegd wordt dat dit past in de internationale trend. Ik meen, dat wij die trend moeten vergelijken met de BTW in de buurlanden. Wij hebben ons al vercalculeerd toen het ging over de accijnsverhoging van benzine. Loop je niet te zeer vooruit? Paars doet datgene, wat het zo verfoeide uit de jaren zeventig. Nederland wordt gidsland. Jammer genoeg volgt niemand Nederland. Je bent dan een oneigenlijke gids. Met voorspellingen over de internationale ontwikkelingen moet je voorzichtig zijn.
Een tweede kanttekening van analytische aard is de volgende. Iedere keer worden maatregelen beoordeeld op de werkgelegenheidseffecten. Ik zou wel eens willen zien wat de werkgelegenheidseffecten zouden zijn van een alternatieve aanwending van de middelen die gemoeid zijn met deze belastingoperatie. In hoeverre staat bij voorbaat vast, dat deze belastingoperatie zelfs uit een oogpunt van werkgelegenheid voorrang verdient boven andere aanwendingen van datzelfde geld? Wij hebben een mooie CPB-notitie gekregen over de komende vier jaar. Wat betreft het smeergeld van 2,5 mld. tot 5 mld. kan ik een paar partijen aanwijzen – ik durf het niet van de VVD te zeggen – die in hun verkiezingsprogramma in de verste verte geen ruime hebben voor dit smeergeld. Als zij dit belastingplan voor de 21ste eeuw zouden willen realiseren, zouden zij dat ten kosten moeten doen gaan van hun voorstellen op het gebied van onderwijs, volksgezondheid...
De heer Schuyer (D66):
Dat is niet waar!
De heer Wöltgens (PvdA):
U kunt er ook iets van zeggen, want volgens mij geldt het ook voor D66. Ik hoop in elk geval dat dit stof tot nadenken is, ook voor onze collega's van D66.
Eigenlijk is er 5,5 mld. ruimte. En laat ik dan gewoon bij onszelf kijken. Als ik bij de PvdA kijk, hebben wij per saldo een lastenverlichting van zo'n 2 mld. in ons programma. Ik zeg "per saldo", omdat er kennelijk een soort van bruto-operatie plaatsvindt in de sfeer van de grondslagen van de belastingen en tegelijkertijd een lastenverlichting. Ik zie niet goed hoe je dit kunt combineren met het smeergeld dat de komende regeringsperiode noodzakelijk is, als je dit zou willen doen. Laat ik het op mijzelf richten en laat iedere partij voor zichzelf nagaan of zij dat zou kunnen. Dan komt natuurlijk wel die afweging met andere prioriteiten.
Een laatste punt dat nog wel te herstellen is, komt overeen met opmerkingen die al eerder door de collega's zijn gemaakt. Ik dacht dat ook de heer Stevens erop heeft gewezen. Het is hartstikke goed dat het met name Financiën is, dat iedere keer kijkt hoe het de arbeidsmarkt beter kan laten werken en hoe het de marginale wig, de armoedeval enz. kan proberen te voorkomen. Geleidelijk aan is het de vraag of de fiscaliteit daarvoor het meest geschikte, althans het meeste ellende veroorzakende element is. Wat ik mis in de analyse, zijn die andere inkomensafhankelijke regelingen, die misschien veel meer de armoedeval veroorzaken en misschien veel meer de marginale druk tussen minimum en 120% daarvan verhogen. Die zijn voor de arbeidsmarkt waarschijnlijk veel relevanter. Praat maar eens met iemand die vanuit een situatie van werkloosheid naar een banenpool gaat. Het is niet de belasting die hem de nek omdraait, het is de individuele huursubsidie die wij ieder jaar nog verder opvoeren, etc. Als je mikt op een betere werking van de arbeidsmarkt, kijk dan goed of je het geld hieraan moet besteden of dat je het geld niet eerder moet besteden aan andere instrumenten die wigvergrotend werken.
Dat brengt mij tot iets wat ik bijna niet durf te vragen. Als je de onderkant wilt redden, kost dat vreselijk veel geld, omdat alle anderen meeprofiteren. Dat is dus een gigantische verstrooiing. Waarom is niet gekeken naar het redden van de onderkant door een verhoging van het minimum? Dat klinkt relatief revolutionair, maar het is volgens mij wel de goedkoopste manier om de onderkant te redden, zonder dat je een gigantische spreiding krijgt van die lastenverlichting over inkomensgroepen die dat helemaal niet nodig hebben.
Ik kom vervolgens bij twee normatieve tekorten, die ik bij lezing meende te ontwaren. Als het gaat om de inkomenspolitieke consequenties van het plan, heeft het mij toch verbaasd dat heel nadrukkelijk als uitgangspunt is gekozen een budgetneutrale benadering, die vervolgens met "smeergeld" een beter aanzien krijgt, en dat geen benadering is gekozen vanuit een inkomenspolitieke neutraliteit. Daarbij zou je kunnen kijken of je de belastingen niet op een zodanige wijze kunt veranderen dat de inkomensverschillen niet groter worden. Het gekke is en blijft van alle varianten, voorzover de CPB-koopkrachtplaatjes relevant voor mensen zijn, dat het praktisch in alle gevallen een denivellerende operatie is; dus een operatie die leidt tot vergroting van de inkomensverschillen. Vroeger – ik ben dat met de heer De Boer eens – kwam het CPB toch nog wel eens met een zogenaamd Robin Hood-scenario, waarin een soort van nivellering werd gebruikt om de onderkant op te tillen respectievelijk werkgelegenheidsbeleid te financieren. Zo'n variant zou ik denkbaar achten en ook wel eens willen zien.
Een tweede normatief tekort is het ontbreken van de vereenvoudiging. Nu zijn wij misschien hier met allemaal post-Oortianen, die de depressie nog niet helemaal overleefd hebben, maar vroeger stond natuurlijk bij dit soort operaties van fiscaliteit voorop dat het ook vereenvoudigend moest werken. Dan kreeg je daar inderdaad mededelingen over in de zin van: zoveel honderden ambtenaren minder, zoveel papier minder, zoveel administratieve lastendruk bij het bedrijfsleven minder. Dat is iets dat naar mijn gevoel nog aangevuld zou kunnen worden in een vervolgversie van dit plan. Nu, dat waren een aantal opmerkingen ten aanzien van het plan.
Dan kom ik bij die andere kant, de kant die de werkzaamheden van de minister aanzienlijk breder maakt dan bijvoorbeeld in de goede oude tijd van Zijlstra het geval was. Thans moet een minister van Financiën immers in hoge mate in een Europese context opereren. Dat betekent tegelijkertijd dat je niet alleen de minister van begrotingszaken binnen je eigen land bent, maar dat je vreselijk veel meer contacten, ook voor de Nederlandse politiek relevante contacten, hebt met je collega's in het buitenland en met het buitenland.
Ik weet dat de minister in de Tweede Kamer eens heel boos is geworden ten opzichte van mensen die hem verweten in dat verband niet te diplomatiek te zijn opgetreden. Ik vind het heel moedig van de heer De Haze Winkelman dat hij de minister heeft gezegd: ga zo door, want je doet het beter dan de minister van Buitenlandse Zaken. Daardoor komt de minister van Financiën overigens in een dilemma, want hij kan hem er nooit gelijk in geven. Maar wel kan hij stil in een hoekje genieten van deze vergelijking.
Er zit echter potentieel een gevaar in en dat heeft niet zozeer met minister Zalm maar met ons Nederlanders überhaupt te maken. Het gevaar is dat we weer gidslandallures gaan krijgen. Het is Europees gezien bijna niet te verkopen dat je ongeveer in dezelfde week dat je de Bertelsmannprijs in ontvangst neemt voor het geweldige succes van de poldereconomie, in Luxemburg een document neerlegt waaruit blijkt dat wij te arm zijn om onze contributie te betalen. Daar is iets schizofreens mee aan de hand. Dat leidt ertoe dat dit in het buitenland niet helemaal vertrouwd wordt. Overigens niet alleen in het buitenland, want dan zou ik ook een paar Europarlementariërs tekortdoen die daar opmerkingen over gemaakt hebben. Zij hebben erop gewezen dat er wel enige overdrijving in die notitie van Nederland stond, bijvoorbeeld als het ging over de druk van de heffingen aan de grens, die immers voor een deel weer goedgemaakt worden, doordat we doorvoerland zijn. Nu, de minister heeft hier de kans om al deze misverstanden voor eens en voor altijd uit de wereld te helpen. Het is niet makkelijk om dat verschil in imago te doorbreken van enerzijds een succesrijk land en anderzijds een land dat te arm is om de contributie te betalen.
Dat brengt mij op een tweede element, namelijk dat de minister hamert op het nettobetalerschap. Op zichzelf denk ik dat iedereen in Nederland heel graag zou zien dat we als nettobetaler er ook beter vanaf zouden zijn. Ik denk alleen dat, als je geen bondgenoten hebt in het verminderen van het nettobetalerschap en als je als Nederland de enige bent die daarop aandringt, terwijl de andere grote nettobetaler, Duitsland, je daarin niet ondersteunt, omdat Duitsland andere mogelijkheden ziet om via de Europese fondsen weer genoeg Europees geld binnen te krijgen – welnu, dan denk ik dat je heel snel moet switchen van strategie, in die zin dat je wél nog bondgenoten kunt krijgen. Het is op zich goed, als alle collega's in Europa weten dat we nettobetaler zijn, maar tegelijkertijd moet je switchen naar een strategie die ertoe leidt dat je ook daadwerkelijk medestanders krijgt bij het oplossen van datgene wat je als probleem ziet.
Mijnheer de voorzitter! Dat brengt mij ertoe om een beetje aan te sluiten bij datgene wat de heer De Boer zei over de goudverkoop. Het interessante is dat toen ik dat indertijd voorstelde, de heer Duisenberg president was van de centrale bank van Nederland en via de minister van Financiën liet antwoorden – want die gaf dat gewoon door – dat dit weer een staaltje van ondoordachtheid was. Hij paste dat in de drie G's zoals wij die indertijd toepasten. Ik geloof dat ik dat nog van de heer Zalm heb geleerd, die toen directeur van het Centraal Planbureau was: gas, geldschepping en goud verkopen. Dat met een zachte g uitgesproken, maakt er wel vier G's van. Nu, dat was dus onserieus, zo liet de heer Duisenberg toen weten. Vorig jaar vroeg minister van financiën Waigel van Duitsland hoe aan het EMU-tekort kon worden voldaan. Hij stelde het opwaarderen van de goudvoorraad voor met daarmee een hogere winstuitkering voor de bondsregering. Wie steunde Waigel daarin, tot mijn grote verbazing? Dat was Willem Duisenberg. Ik hoop, dat de flexibiliteit van Duisenberg in Europees verband niet onbeloond blijft door het gebrek aan flexibiliteit van diegenen, die over zijn toekomst moeten onderhandelen.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Voorzitter! Ik maak het de mensen wat gemakkelijker doordat ik een deel van mijn tekst vooraf op papier heb gezet. Dat maakt het iets minder spontaan, want mijn spontane reactie na het horen van de belastingplan van de 21ste eeuw was, dat wij dan maar tegen die wetten moeten stemmen. Dat voorkomt, dat we al die nieuw ingevoerde aftrekposten weer moeten afschaffen. Bovendien is het goed voor het draagvlak van belasting- en socialezekerheidspremies en dus goed voor de koopkracht van de laagste inkomens.
Dat leidt mij meteen tot de vraag die in de Tweede Kamer ook is behandeld en die ik niet helemaal kon volgen: is de verhoging van de AOW-premie met 1%. ten opzichte van de voorgenomen plannen nu echt het gevolg van de Pemba-wetgeving? De Pemba-wetgeving leidt toch tot een 3%. verlaging van de sociale verzekeringspremies, omdat de AAW eruit gaat? Is het niet juist het gevolg van de draagvlakvermindering van de wetgeving die we nu behandelen?
Dat bracht mij tot een tweede gedachte. De 3%. premieverlaging als gevolg van Pemba is wel meteen opgevuld met belasting, want de eerste schijf is niet aanzienlijk gezakt in hoogte. Is dat misschien het belastingvoordeel, dat we nu met deze wetgeving aan het terug sluizen zijn?
Zo denk ik misschien wel veel slechter dan deze bewindslieden zijn, maar ik zou hierover toch wel graag wat helderheid krijgen. Eén ding is zeker: voor mij gaat deze staatssecretaris de geschiedenis in als de Godfather van de aftrekpost. Ik geloof niet, dat er een grote kans is dat hij ten halve gekeerd zou zijn. Ik laat het hier echter bij, want het is nog steeds de 20ste eeuw en er moeten ook nog zeven wetten worden behandeld.
Voorzitter! Ik heb vorig jaar al wat kritische kanttekeningen gemaakt bij het toenemende aantal aftrekposten om daarmee beleid te beïnvloeden. De doeltreffendheid en doelmatigheid, waar wij als Eerste Kamer juist voor zijn, komt daarmee in gevaar. Het is veel minder inzichtelijk, de verantwoordelijkheid van bewindspersonen van een vakdepartement voor het beleid neemt af – ik neem aan dat al die ministeriële regelingen, waarover collega Stevens zojuist een heel mooie en lange zin voorlas daarvoor een compensatie is – maar toch is het veel minder specifiek, veel minder controleerbaar en veel minder doelgericht dan specifiek beleid. Ik hoor wel steeds, dat de staatssecretaris subsidies het rondpompen van geld noemt – ik denk, dat hij daarmee wat negatiefs bedoelt – maar daar is de overheid toch voor? Het is toch eigenlijk één groot pompstation, dat ministerie van Belastingen? Het gaat er toch alleen maar om om belastingen te heffen bij de burgers en de bedrijven om die op een andere manier, met een soort herverdelingsbedoeling, weer uit te geven, bij voorkeur op een zodanige wijze dat de sterkste schouders ook de zwaarste last dragen. Ik had in mijn tekst staan: gereguleerd Robin Hood effect.
Als de belasting, de prijs voor collectieve goederen en diensten bij uitstek, niet meer inkomensafhankelijk is, krijgen wij in toenemende mate inkomensafhankelijke regelingen: in de huursubsidie, in de ziektekosten en waar niet al. Die worden nota bene dan allemaal weer gebaseerd worden op een belastbaar inkomen als meetlat, terwijl wij allemaal weten dat het belastbaar inkomen met al die aftrekposten natuurlijk gigantisch beïnvloedbaar is. Ik ben echter wel blij met eindelijk de erkenning, dat minder belasting betalen feitelijk hetzelfde is als het toekennen van subsidies. Merkwaardig is dan wel, dat het toekennen van subsidies de collectieve lastendruk heet te verhogen en het heffen van minder belasting de collectieve lastendruk heet te verlagen. Dat geeft maar weer aan wat een onzinnige definities wij gebruiken. Natuurlijk werkt minder belasting betalen ook verhogend voor de collectieve lastendruk voor hen, die niet genieten van de aftrekposten.
Voorzitter! Het bestaan van een groot aantal aftrekposten kan de belastingmoraal ondermijnen. Eenieder kan het gevoel krijgen dat de buurman vast het onderste uit de kan heeft weten te halen en dat hijzelf is blijven steken in twee luizige postjes: de hypotheekrente en giften. Wat dat betreft, kan ik volledig instemmen met de desbetreffende invalshoek van het belastingplan voor de 21ste eeuw.
Er moet mij echter nog één ding van het hart. Bij alle koopkrachtplaatjes zien wij altijd een zware belastingdruk voor rijkeren, voor het midden- en kleinbedrijf en voor het bedrijfsleven, maar wordt er weinig rekening gehouden met de aftrekposten. Wanneer het echter gaat om het schrappen van aftrekposten valt mij altijd op, dat de werkelijkheid er zo gigantisch ongunstig uitziet en dat het zoveel geld kost om het schrappen van die aftrekposten weer op een redelijke manier te compenseren.
Voorzitter! De fractie van de PvdA zal zeker niet tegen de voorgestelde wetgeving stemmen. Het was even een opwelling. Een toenemend aantal fiscaal gunstige regelingen mag ons dan wel eens een doorn in het oog zijn, anderzijds zijn wij ook niet zo dat wij dit de burgers en het MKB willen onthouden, want die zijn met name het onderwerp van deze verlaging. Bovendien gaat een en ander niet gepaard met een verlaging van de koopkracht voor de burgers en is een deel van de maatregelen nodig om de koopkracht voor eenieder ten minste te behouden. Dus geen gezijk, iedereen rijk. De tegenpartij eindelijk aan de macht: Vermeend, Jacobse en Van Es! Wij hadden daar vóór Vermeend/Moor!
Ik heb een groep ontdekt die achteruitgaat. Dat betreft de post-actieve ambtenaar in de WAO met een gedeeltelijk invaliditeitspensioen. Hij heeft op het invaliditeitspensioen geen WAO-premie betaald en gaat dus ook minder achteruit. De overhevelingstoeslag is in dat geval 5 procentpunt. Hij gaat dus wél achteruit. Hij krijgt een hogere overhevelingstoeslag dan de rest van de bevolking. Daarvoor is een regeling. Het zijn enkele tientjes. Als gevolg van de indexatie zal hij het nauwelijks merken, maar die indexatie had hij ook gekregen zonder deze wetgeving.
Voorzitter! Ik zal de verschillende wetsvoorstellen bespreken en kom dan allereerst bij het belastingplan. Veel van de voorgestelde maatregelen hebben inderdaad te maken met de PEMBA en de WAZ. Ik wijs bijvoorbeeld op de introductie van de bovenbasisaftrek. Ik neem aan dat mensen in tariefgroep 0 en 1 zullen begrijpen dat sommigen van hen ook recht hebben op de bovenbasisaftrek.
Vaak wordt gedacht dat een verhoging van het arbeidskostenforfait goed is voor de werkgelegenheid. Mocht de koopkracht voor de uitkeringsgerechtigden echter in de problemen komen, doe dan niet wat steeds gedaan is, namelijk de uitkeringsgerechtigden een verhoging van het arbeidskostenforfait geven. Dan blijven wij bezig met verhogen van het arbeidskostenforfait zoals dat tot nu toe steeds gebeurd is.
Zelf zou ik het veel plezieriger hebben gevonden als reeds nu was gekeken of het tarief van schijf 1 en/of schijf 0 lager gemaakt kon worden. Het is niet alleen de werknemer die moeite heeft met een overgang van een uitkering naar werk vanwege alle extra kosten die daarmee gepaard gaan, maar ook de werkgever vindt het nettominimumloon wellicht niet zo hoog – voor één uur werken tegen het wettelijk minimumloon kun je twee uur parkeren – maar het brutoloon wel. Vandaar al die afdrachtskortingen. Als wij nu, zoals oorspronkelijk de bedoeling was van Oort, een hele kleine belastingvrije voet hadden gehad en daarboven een vrij lang tarief met 10% collectieve lastendruk, inclusief werknemersverzekering, was de gemiddelde druk op het minimumloon niet eens zoveel groter geweest, maar had een werknemer iemand in dienst kunnen nemen voor ƒ 15 (het werksterstarief) en ƒ 1,50 extra kunnen afdragen. Ik hoop dat dit soort simpele oplossingen wordt meegenomen in de discussie over de 18 varianten.
Het is wel jammer dat door alle afdrachtskortingen en wijzigingen die de laatste tijd hebben plaatsgevonden – inclusief de aftrek van bedrijfskleding met op een vierkante centimeter een bedrijfslogo – de hele Oort-operatie weer is teruggedraaid. In dat kader is het vervallen van de overhevelingstoeslag positief. Dat was immers een noodzakelijk neveneffect van Oort dat echter wel vervelend was. Ik hoop dat de laatste tranche van die OHT snel zal verdwijnen. Wanneer kunnen wij dat verwachten?
Wat de aftrek voor chronisch zieken betreft, moet ik de staatssecretaris danken voor zijn toezegging de doelgroep te verbreden. Ik had geconstateerd dat voor twee volwassenen de aftrek verdubbeld kon worden. Ik dacht daarbij meteen aan de alleenstaande chronisch zieke ouder met een chronisch ziek kind. Inderdaad, bij arbeidsongeschiktheid denk je niet aan kinderen maar bij chronische zieken wel. Ik merk dat hier twee stromingen bijeenkomen, zoals dat wel vaker voorkomt bij de staatssecretaris en mij: mijn neiging tot eerlijkheid tot op de laatste persoon en zijn neiging tot creativiteit. Wij hebben dat eerder gehad. Ik wijs op het eenoudergezin bij de Wet op de studiefinanciering. Ik had het al bij de bijstand en de toenmalige minister Deetman werd er zo gek van, dat het bijna helemaal niets meer werd. Ja, voorzitter, wij zijn er eentje, hier dus weer. Wij moeten het toch maar doen, want zoveel ingewikkelder maken wij het systeem ook niet. Het gaat om chronisch zieken met chronisch zieke kinderen, maar dat kunnen ook eenoudergezinnen zijn. Eigenlijk is het criterium om chronisch ziek genoemd te worden best moeilijk. Bij een laag inkomen heb je het geld niet om de bijzondere lasten te voldoen en bij een hoog inkomen is de drempel terecht hoog.
Dan kom ik op de Zalmsnip. Mijn probleem was al de benadering van de gemeenten. Ik vind het niet zo'n goede keuze om de indruk te wekken dat gemeenten te hoge heffingen maken en dat het Rijk daarom de gemeenten moet corrigeren met ƒ 100. Mijn probleem is nu hoe zij dat weer moeten uitvoeren. Worden de uitvoeringskosten niet hoger dan die ƒ 100? Bovendien gaat het om 6.669.000 huishoudens inclusief studenten en bejaarden. Het gaat dus om een bedrag van 666,9 mln. Heeft de politiek nu echt een afweging gemaakt? Voor hetzelfde geld had je wellicht het schoolgeld voor alle leerplichtige kinderen kunnen afschaffen en had je legio huishoudens, die precies in een heel dure tijd zitten en met een heel raar schoolgeldsysteem te maken hebben met inkomensafhankelijke compensatie, ook kunnen compenseren. Wordt dat werkelijk tegen elkaar afgewogen? Of klopt mijn beeld dat, terwijl in vorige kabinetten iedereen moest bezuinigen als Financiën te weinig belasting binnenkreeg, iedereen nu zelf mag weten waaraan zij het geld uitgeven als Financiën te veel geld binnenkrijgt?
Ik kom tot de afdrachtskortingen in relatie tot overige regelgeving. Mijn collega Ria Jaarsma en ik starten een nieuw bedrijf, het flexischap. Wij nemen daarvoor werknemers in dienst die bij voorkeur drie jaar werkloos en gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Zij hebben dus een WAO- en een IOAW-uitkering. Wij werken graag mee aan de arbeidsparticipatie van die groepen. Vanuit de WIW krijgen wij ƒ 17.000. Vanuit de Wet reïntegratie van arbeidsongeschikten, de REA, krijgen wij over drie jaar ƒ 24.000 plus minder WAO-basispremie. Wij betalen deze werknemers niet meer dan 115% van het minimumloon, zodat wij zowel kunnen genieten van de lage lonen als de afdrachtskorting voor langdurig werklozen, in totaal ƒ 8500. Die werknemer is niet zo gelukkig met zijn lage loon, maar dat vinden wij geen punt. Wij compenseren dat door hem een fiscaal aftrekbare elobike toe te kennen alsmede een OV-jaarkaart plus ƒ 160 verhoging forfait voor op- en afstap; geen ƒ 200, want hij werkt een dag thuis op contractbasis, natuurlijk met fiscaal aftrekbaar voor ons en voor hem niet belast een computer en de inrichting van een werkkamer.
Mevrouw Jaarsma (PvdA):
Je bent zijn regenpak vergeten.
Mevrouw Ter Veld (PvdA):
Zijn regenpak? Dat zit gewoon in de fiscale kosten voor de elobike.
Wij gaan dan aan het werk en doen bijvoorbeeld arbeidsinnovatieve investeringen ter voorkoming van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Wij dachten aan speciale innovatieve activiteiten op het terrein van pesten op de werkplek. Dat kan willekeurig worden afgeschreven door de bedrijven, dus er is geld zat. Wie dit overdreven vindt heeft zelf een slechte MKB-adviseur, want het kan namelijk zo. Misschien vind ik het wel te veel van het goede. Misschien is het ook wel moeilijk te evalueren. Misschien maken wij hiermee de hele controle onmogelijk en verpesten wij de onderlinge verhoudingen tussen bijvoorbeeld de mensen in de WSW en mensen uit de verschillende doelgroepen. Ik heb hier mijn twijfels over.
Ik kom tot de fiscale structuurversterking en de versterking van de milieustructuur. Toen ik zag dat je met ruim 100 mln. 20 goede dingen kon doen voor het milieu, dacht ik echt: o, kom er eens kijken wat wij in ons schoentje vinden. Het is toch fantastisch. Natuurlijk is het verstandig om ook groen te investeren in Oost-Europa en daar bossen aan te leggen ter vermindering van CO2, zeker als wij niet helemaal slagen in onze eigen terugdringing. Dat heet tegenwoordig "joint implementation". Dus krijgen wij een warm gevoel en een gunstig rente-effect, zeker als je een hoog inkomen hebt, want met een inkomen in een laag tarief is zo'n lage rente van een groenfonds natuurlijk niet aantrekkelijk. Het is ook voor een goed doel, die fietspaden, maar kunnen die niet op een andere wijze worden gefinancierd? Zijn deze maatregelen nu echt doeltreffend en is het controleerbaar? Maar goed, onze fractie heeft gekozen voor de lijn dat alle beetjes helpen.
Dat geldt ook voor de structuurversterking. Scholing van werknemers, natuurlijk ook van de ondernemer zelf en van de meewerkende partner is een heel goede zaak. De 80% aftrekbaarheid bij een klein bedrijf voor scholing aan mensen boven de 40 zal zeker deze en gene stimuleren om meer aan scholing te doen. Het flexischap, Ria Jaarsma en ik, zal zich ook op die markt gaan begeven met de cursus profijt van de overheid.
De winstaftrek in enigerlei vorm heeft natuurlijk ook effect op het draagvlak van de WAZ-premie. Het is opvallend dat bij de behandeling van de WAZ is gesteld dat de WAZ-draagvlakgrondslag niet beïnvloedbaar is. Dat is natuurlijk onzin. Immers, ook willekeurige afschrijving beïnvloedt het WAZ-draagvlak. Misschien is het goed om een en ander beter kort te sluiten met de collega's van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is goed als meer mensen van boven de 40 worden geschoold, maar is het weer niet een beetje te? Wij stemmen in met de zeer gerichte afdrachtkorting bij leerarbeidsplekken, ook met de uitzonderingen die daarop gemaakt zijn. Verder zijn wij positief over de fiscale begeleiding bij bedrijfsopvolging. Wij vinden die ruim genoeg. De antwoorden vonden wij bevredigend.
Het midden- en kleinbedrijf mag zeker niet klagen over onvoldoende aandacht in de fiscale sfeer. Ik hoop dat men het allemaal administratief kan behappen en dat er voldoende adviseurs zijn. Er komt vanuit de overheid nogal wat op de mensen af (WAZ en PEMBA) en naar de mensen toe (fiscale faciliteiten). Wie dat niet gebruikt, is dubbel de klos. Hij krijgt geen voordeel, maar moet wel betalen ter compensatie van de ontvangsten van anderen.
De wijziging van de fiscale oudedagsreserve vinden wij een positief punt. Het had altijd al iets merkwaardigs dat je net in een slecht jaar óf je vermogen moest laten groeien óf moest afrekenen over een deel van het vermogen, terwijl je eigenlijk uit je vermogen had moeten putten om rond te komen. Wij denken dat de invorderingsproblemen te zijner tijd bij de gekozen systematiek aanzienlijk zullen toenemen. In de Tweede Kamer is dit thema uitgebreid genoeg besproken. Het criterium voor "zelfstandig ondernemer" is met het "grotendeels"-criterium inderdaad ruim genoeg. Het is gunstig dat de commanditaire vennoten voor de fiscale oudedagsreserve worden uitgesloten. Over een paar jaar wil ik bezien of uit een oogpunt van gelijke behandeling een probleem ontstaat bij de deeltijdwerkers.
Ik kom op de invorderingswet bestuurlijke boeten en de wijziging van wetsvoorstel 23470. De PvdA-fractie had al ingestemd met dit wetsvoorstel en betreurde het aanhouden ervan. Wij wezen toen al op de discrepantie met de sociale zekerheid, waarvan de wetsvoorstellen met grote snelheid werden aangenomen. Wij constateerden een groot verschil in benadering van hen die te weinig brengen, en hen die te veel halen. Beide is diefstal uit de collectieve pot.
Eerlijk gezegd hadden wij een voorkeur voor de boete-inspecteur. Juist de argumenten van collega Rensema, die naar mijn gevoel te veel een beeld schetst van wheelen en dealen tussen inspecteur en belastingplichtige – ik noem het wel eens handjeklap – pleiten voor ons bepaald niet tegen een boete-inspecteur. Wij kunnen echter zeer wel leven met een coördinator.
Wij hadden ook ingestemd met de wat strengere criteria van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Thans wordt onderscheid gemaakt tussen de primaire en de definitieve aanslag. Ik vind het overigens wel mooie teksten: bij fraude en zwendel is met name sprake ingeval van listigheid, valsheid of samenspanning. Voorwaardelijke opzet, waarbij men willens en wetens zich in een situatie brengt waarin men het risico loopt het fout te doen, valt onzes inziens zeer wel onder handelingen die bestraft kunnen worden. Gezien de strenge criteria is het duidelijk dat alleen de slechtwillende belastingbetaler problemen krijgt.
Dat betekent tegelijkertijd dat ik zowel in dit huis aan de collega's als aan het kabinet vraag om de verhouding nog eens te bezien tussen de Wet bestuurlijke boeten in de fiscale sfeer en de bestuurlijke boeten en maatregelen in de sociale zekerheid. In de sociale zekerheid krijg je zelfs een boete wanneer je jezelf benadeelt. Wanneer bijvoorbeeld een vrouw van 63 jaar stopt met werken en dat vergeet op te geven, waardoor zij te laat een AOW-toeslag via haar echtgenoot krijgt, krijgt zij er een boete bovenop, omdat zij het eerder had moeten melden. De SVB handelt in dezen contra legem. De fiscus is zo vriendelijk om als je jezelf per ongeluk benadeelt, een correctie aan te brengen. Hij legt je vast geen financiële maatregel op. Ik vind het wel opvallend dat de fiscus zoveel vriendelijker is. Zou de macht van de burger jegens de overheid daar groter zijn en de ondersteuning breder, met al die belastingadviseurs, dan de macht van degenen die van de overheid moeten halen in de sfeer van uitkeringen? Is het terecht om dat zo sterk in onze administratieve boeten en maatregelen te laten meespelen? Het lijkt ons van niet.
Mijnheer de voorzitter! BTW-verlaging in een aantal sectoren, zoals podiumkunsten, had ook al onze instemming. Ik ben blij dat dit nu ongeclausuleerd wordt toegekend. Het is jammer dat voor BTW-verlaging voor bepaalde vormen van dienstverlening nog geen steun is te vinden binnen Europa. Ik hoop dat, als straks het BTW-tarief nog hoger wordt, dit probleem over zal zijn. Ik vind het positief dat de problematiek van overheden en BTW nader wordt beschouwd, naar aanleiding van vragen van collega De Boer. Ik voeg er graag nog een probleem aan toe met betrekking tot de BTW die gemeenten in rekening wordt gebracht wanneer zij vanwege de arbeidsvoorziening een arbeidsreïntegratieproject inkopen. Er is een groot verschil: de ene helft van de gemeenten, de G27, koopt het in met van de overheid gekregen geld, waarna het BTW-vrij is, de kleine gemeenten moeten het inkopen met hun eigen geld uit het Gemeentefonds, en dan moeten zij er BTW over betalen. Inkopen met eigen geld is dus nota bene nog duurder dan als je winkeltje mag spelen met overheidsgeld! Dat vind ik ook vreemd.
Mijnheer de voorzitter! Ik vat samen. Er zijn weer veel fiscale regelingen bijgekomen. De achtergrond van deze keuze voor lastenverlichting is om een ander doel te dienen, bijvoorbeeld milieu en werkgelegenheid. Dat is niet slecht. De PvdA stelt een belastingwetgeving die ondersteunend is voor werkgelegenheidsbeleid en ecologische doelstellingen op prijs. Toch betwijfelen wij of de keuze tussen aftrek of positieve prikkel in de vorm van subsidie altijd op de juiste wijze is uitgevallen. Wij twijfelen ook aan de afstemming tussen een aantal regels, bijvoorbeeld met betrekking tot de bevordering van de werkgelegenheid voor doelgroepen. Overdaad kan ook schaden, zo niet voor het aan werk helpen van mensen, dan toch voor ons fiscaal normbesef. De huidige wetgeving als zodanig heeft reeds een werkgelegenheidstraject, maar dan wel voor groepen die wij niet zo nodig aan het werk hoeven te houden, namelijk de belastingadviseurs en andere adviseurs. Logisch dat zij straks klagen dat zij bij het nieuwe belastingplan geen werk meer hebben, als zij er eerst zo verschrikkelijk veel bijgekregen hebben. Die taak was in onze visie als gevolg van al die aftrekposten de laatste tijd wel erg sterk aan het uitbreiden.
Omdat de burger niet zal merken hoeveel minder belasting hij zou hoeven te betalen als anderen niets van deze voordelen gehad zouden hebben, zal de wetgeving door de samenleving absoluut positief worden ontvangen. Dat is dan weer goed voor datzelfde normbesef. Het is in ieder geval weer een verbetering van het beeld van de overheid. Want, om het nog maar eens gezegd te hebben: eenvoudiger kan de fiscus, Vermeend, het niet maken, leuker voor de voordeelgenieters wel. Nu kan eenvoud ook niet de enige meetlat zijn. Eenvoud en eerlijkheid willen nog wel eens met elkaar op gespannen voet staan, zij het dat te eerlijk en daardoor ondoorzichtig niet meer eerlijk is. Maar of met delen van deze wetgeving het belastingrecht goed wordt gedaan, durf ik toch te betwijfelen. Of de burger met een gewoon of middeninkomen of de samenleving in haar geheel uiteindelijk zoveel beter af is met delen van deze wetgeving, durf ik eveneens te betwijfelen. Wij beoordelen echter geen losse onderdelen, maar het totaalpakket, en dus zal de PvdA-fractie zonder blikken of blozen voor het totaal stemmen.
Ik hoop voor de toekomst dat de intenties van het belastingplan – ik vind dat met name de verbreding van het belastingdraagvlak – gepaard gaande met opvattingen over draagkracht waarbij sterke schouders ook de zwaarste lasten dragen, de leidraad zullen zijn bij de verdere uitwerking. Ik hoop verder dat een gezellige staatssecretaris van Financiën – dat mag dus best deze zijn – evenveel plezier zal beleven aan het schrappen van door hemzelf ingevoerde aftrekposten als hij thans heeft aan het invoeren daarvan.
De heer Van den Berg (SGP):
Mijnheer de voorzitter! Ik spreek deze bijdrage mede namens GPV en RPF uit.
Het gaat gelukkig voorspoedig met de Nederlandse economie. De groei van het nationaal inkomen ziet er goed uit. Hoewel de overheidsfinanciën nog niet op orde zijn – de staatsschuld is immers nog aan de hoge kant – ontwikkelen ook deze zich gelukkig in de goede richting. Het trendmatige begrotingsbeleid heeft waarschijnlijk zijn vruchten afgeworpen. Wij benadrukken het woord "waarschijnlijk", omdat een begrotingssystematiek zijn waarde natuurlijk pas echt moet bewijzen als er geen meevallers zijn maar tegenvallers. Ook de werkgelegenheid is boven verwachting gegroeid. Oorzaken hiervoor zijn niet altijd even duidelijk te traceren, maar wij denken toch dat het goed is geweest om het beleid dat door vorige kabinetten is ingezet voort te zetten. Ik denk hierbij aan een aantal aanpassingen in het economisch bestel: het creëren van meer structuur met meer prikkels, herregulering en een verbetering van de marktwerking. Dit alles heeft Nederland blijkbaar geen windeieren gelegd, waarvoor wij dit kabinet willen complimenteren.
Toch zijn wij economisch gezien niet klaar met Nederland. Een simpele vergelijking tussen het huidige Nederland en dat van bijvoorbeeld 1970 leert dat de werkloze beroepsbevolking absoluut bijna 10 keer zo groot is en het aantal werkloosheidsuitkeringen ook. Daarnaast leren wij van een internationale vergelijking van het inkomen per hoofd van de bevolking dat, als wij de Verenigde Staten op 100 stellen, Nederland op 74 staat. Een achterstand van 26 punten! Nu hoeven wij ons niet blind te staren op materiële welvaart – wie dat doet is dwaas, luidt één van de Bijbelse wijsheden – maar dat ontslaat ons niet van de plicht te kijken of er verbeteringen mogelijk zijn. Echter wel altijd binnen de grenzen van het sociale. Aandacht voor gemeenschapszin in tegenstelling tot "ieder voor zich" en een blijvende zorg voor Gods schepping zullen dan ook altijd aangeven wat de grenzen zijn van het streven naar hogere economische groei. Zeker in een tijd van globalisering zullen de gemeenschappen, zoals gezin, school, kerk en vereniging, een zeer belangrijke rol moeten spelen. De overheid moet zich daarvoor in blijven zetten. Welzijn gaat immers boven welvaart!
Toch heb ik eerder gemelde cijfers genoemd. Ze geven namelijk aan dat er nog genoeg werk aan de winkel is; Nederland is nog niet af. Het beleid zal zich dan ook moeten richten op een verantwoorde economische ontwikkeling; daarbij de grenzen duidelijk in het achterhoofd houdend. De vraag is of wij met het huidige beleid die achterstand goed kunnen maken en ook aandacht kunnen blijven besteden aan die grenzen. Die afweging is niet eenvoudig, dat begrijp ik goed. Toch zou ik in het vervolg van mijn bijdrage willen ingaan op een aantal aspecten die naar de mening van onze fracties in de Miljoenennota toch wat onderbelicht zijn gebleven. Ik concentreer me daarbij op de volgende drie vragen:
1. Benutten wij de huidige potenties van Nederland genoeg?
2. Is de inzet van generieke lastenverlichting wel zo'n goed beleidsinstrument? Zijn er geen specifieke doelgroepen die ondersteuning verdienen?
3. Is het kabinet wel realistisch genoeg daar waar het om de monetaire eenwording gaat?
Als wij een internationale vergelijking maken van het inkomen per hoofd van de bevolking scoort Nederland niet zo goed. Toch is onze productiviteit per gewerkt uur erg hoog. Maar ondanks deze hoge productiviteit lukt het ons blijkbaar niet om meer inkomen te genereren. Diverse studies tonen aan dat dit met name gelegen is in het feit dat er zo weinig mensen werken in Nederland. Nederland heeft internationaal gezien een lage arbeidsparticipatie. Dit betekent dat er wel voldoende potentie is, maar dat dit onvoldoende benut wordt. De vraag is natuurlijk waar dit dan aan ligt. Waarom werkt men in andere landen meer? Blijkbaar zijn er in Nederland een aantal verkeerde prikkels of barrières om te gaan werken of zijn er te weinig positieve prikkels om wel te gaan werken. Die laatste zijn er bijna niet, omdat mensen met een uitkering er maar weinig op vooruit gaan bij het accepteren van een baan. Het arbeidskostenforfait had wat ons betreft dan ook best nog meer verhoogd mogen worden. Ook hebben wij begrepen dat er voor gemeenten weinig prikkels zijn om met name mensen uit de bijstand terug te helpen op de arbeidsmarkt, omdat zij daar geen financieel voordeel bij hebben. Is de minister bereid om, als onze zienswijze juist is, meer aandacht aan deze institutionele aspecten te besteden? Dit zijn namelijk dit cruciale factoren als het gaat om het verhogen van de arbeidsparticipatie.
Zoals al eerder door mij geconstateerd, gaat het op dit moment economisch goed in ons land. Dit geeft het kabinet natuurlijk een comfortabele positie. Wij gunnen dat het kabinet ook graag. Het is immers gemakkelijker om extra uit te geven dan te bezuinigen als het minder gaat. Dit is ook duidelijk te zien aan het beleid. In het regeerakkoord stond een beloofde lastenverlichting van ongeveer 9 mld. Het is uiteindelijk in deze regeerperiode ongeveer 17 mld. geworden. Het zijn met name de burgers die daarvan hebben geprofiteerd. In mijn speech heb ik een tabel opgenomen voor de bewindslieden. De burgers was bijna niets beloofd. Zij hebben uiteindelijk zo'n 8 mld. aan lastenverlichting gekregen. Op zichzelf beoordelen onze fracties dit positief. Als het goed gaat, mogen de burgers daarvan zeker profiteren. Toch hebben wij ook wat kritische geluiden gehoord. Met name De Nederlandsche bank was nogal bezorgd. Het is immers niet verstandig als de overheid in een hard groeiende economie nog eens extra olie op het vuur gooit. Is het op een generieke manier verlichten van de lasten van de burgers nu wel zo'n verstandig beleid? Zou er toch niet meer aan de lange termijn moeten worden gedacht en aan de concrete sociale problemen in ons land? Ik denk hierbij eigenlijk in drie richtingen.
Wij zouden meer in kunnen zetten op een verlaging van de staatsschuld, nu wij daarvoor economisch gezien de ruimte hebben. De kans is namelijk best aanwezig dat het in de volgende periode relatief minder goed zal gaan. Waarschijnlijk zal er dan helemaal geen of in ieder geval minder ruimte zijn om de nog steeds grote staatsschuld te verminderen. Willen wij in de toekomst meer beleidsvrijheid creëren, dan zullen wij de staatsschuld nu zeker moeten verminderen vanwege de rentelast. Dat is nog altijd de derde post op de begroting.
Wij hebben in de afgelopen periode de inflatie zien oplopen. Wij zijn van mening dat het kabinet hier wat makkelijk overheen stapt door uit te gaan van een inflatiepercentage van 2,25. Door nu in te zetten met een grote lastenverlichting zijn wij niet op de goede weg. Bij een hoge economische groei en een oplopende inflatie is het noodzaak kritisch te kijken naar het aanbod van arbeid. Wij zijn daar in het kader van het benutten van de potenties in ons land al op ingegaan. Zoals toen geconstateerd, is het ook in dit kader jammer dat het kabinet zo weinig aandacht schenkt aan het vergroten van de prikkels om het arbeidsaanbod te verhogen. De verhoging van het arbeidskostenforfait vinden wij erg mager.
Wij weten allemaal dat door de marktwerking soms goede prikkels worden ingebouwd. De vruchten zijn te zien. Maar dat marktwerking ook zijn slachtoffers kent, is ook duidelijk. Ook in onze samenleving zie je helaas groepen mensen die maar met moeite het hoofd boven water kunnen houden. Wij vinden het één van de belangrijkste taken van de overheid om ervoor te zorgen dat deze mensen extra aandacht krijgen. Generieke lastenverlichting is vaak niet voldoende voor deze groepen.
Zou het niet verstandiger zijn om lastenverlichting meer sociaal aan te wenden en dus specifiek in te zetten voor het bestrijden van armoede? Wij kunnen niet anders dan concluderen dat het er alle schijn van heeft dat het kabinet met haar grootscheepse lastenverlichting, in haar laatste jaar te veel de verkiezingen in haar achterhoofd heeft gehad bij het bedenken van haar beleid. Misschien zien wij dat verkeerd, maar dat horen wij dan wel van de bewindslieden.
De Europese monetaire unie nadert met rasse schreden. Voor alle Europese landen is 1998 van groot belang. Doen wij mee of niet? Eerlijk gezegd, denken wij dat de echte spanning er al een beetje af is. Voorzover wij dat kunnen inschatten, zal Duitsland immers niet aan de criteria voldoen, waardoor er geen redenen meer zijn om anderen wel uit te sluiten. Dit baart mij zorgen. Daarom wil ik met de minister ingaan op de EMU en de gevolgen daarvan.
Ik wil drie punten aan de orde stellen: het aantal toetredende landen en de kans op inflatie, de EMU en de werkgelegenheid en de kwaliteitswaarborgen in het verdrag van Maastricht.
De EMU is nog steeds een onderwerp van groot belang. De datum waarop de beslissing valt wie er mee mag doen, komt steeds dichter bij. Op de vijf criteria die het Verdrag van Maastricht stelt, scoort Nederland gelukkig heel goed. Het enige criterium dat zorgen baart, is de inflatie. Deze is de laatste tijd opgelopen en voor het komende jaar wordt geen duidelijke verbetering verwacht. Mijns inziens is dit de tol die moet worden betaald voor het vastklinken van de gulden aan de Duitse mark. Hadden wij niet vastgehouden aan de binding met de Duitse mark, dan had de Nederlandsche Bank de rente kunnen verhogen om de inflatie enigszins te beteugelen. De Nederlandsche Bank heeft daar onlangs op gewezen.
Eerlijk gezegd baart dit punt ons ook zorgen, omdat wij steeds meer signalen krijgen dat wij een EMU krijgen met veel deelnemers. Dit betekent ons inziens dat de kans op uiteenlopende economische ontwikkelingen alleen maar groter wordt. Hoe meer landen er met de EMU meedoen, hoe moeilijker het is voor een Europese centrale bank om een eenduidige lijn te kiezen in de strijd tegen de inflatie. De kans dat de economieën van veel landen zich verschillend ontwikkelen, is groter dan bij een kleine kerngroep. Onze vraag aan de minister is of hij deze analyse deelt. Zo ja, welke beleidsconsequenties wil hij er dan aan verbinden?
Veel economen zijn sceptisch over de monetaire eenwording. Zij hanteren daarbij vaak het werkgelegenheidsargument. Zoals ik hiervoor al zei, is het niet denkbeeldig dat bij een grote EMU, met veel landen, de diverse economieën zich niet synchroon ontwikkelen. Stel dat het in Frankrijk en Duitsland goed gaat met de economie en in ons land minder, dan zal de centrale bank niet geneigd zijn om de rente te verlagen om de Nederlandse economie te stimuleren, met als gevolg dat ons land dieper in de recessie komt te zitten. Ons inziens zou er dan werkgelegenheidsbeleid moeten worden gevoerd, maar dat kan heel moeilijk zijn, gezien de strenge eisen die het stabiliteitspact stelt. Deelt de minister de mening dat dit risico inderdaad in de geschetste EMU schuilt en wat staat Nederland in zo'n geval te doen?
Hoewel politici geen enkele twijfel menen te hebben over de hardheid van de toekomstige euro, hebben wij daar wel een aantal vraagtekens bij. Er zijn inmiddels drie institutionele waarborgen gecreëerd om de hardheid van de euro te garanderen: een onafhankelijke Europese centrale bank, de convergentiecriteria en het stabiliteitspact. Toch is er twijfel over de hardheid van de toekomstige euro. Ons inziens heeft dit te maken met de twijfel of de bovengenoemde waarborgen wel voldoende zijn. De twijfel of de toekomstige centrale bank onafhankelijk zal zijn, wordt door de kandidatuur van de vooruitgeschoven Fransman naar onze mening bevestigd. Is het Frankrijk immers niet te doen om meer politieke invloed te krijgen op die centrale bank?
Daarnaast kunnen er ook vraagtekens worden geplaatst bij die criteria. Vooralsnog ziet het ernaar uit dat Duitsland de criteria niet zal halen, zoals ik al heb gezegd. De zuidelijke landen zullen dit als argument gebruiken om ook te mogen meedoen, hetgeen betekent dat er allerlei concessies moeten worden gedaan aan de strikte handhaving van de criteria. Tenslotte zal ook het stabiliteitspact niet de rust geven die het zou moeten beogen. Dit hoeft geen verbazing te wekken, want daar zijn twee naar onze mening heel doorslaggevende argumenten voor.
Het eerste is politiek. Een groot land zal bij overtreding alle politieke macht inzetten om aan sancties te ontkomen. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat bijvoorbeeld Frankrijk zich de les zal laten lezen door de rest van Europa.
Het tweede is dat het stabiliteitspact is gebaseerd op een nooit in de economie bewezen stelling, namelijk dat er een verband is tussen een oplopend begrotingstekort en een opwaartse druk op de rente.
Voorzitter! Onze fracties hebben over de monetaire eenwording in de afgelopen jaren diverse malen een kritisch geluid aan het kabinet laten horen. Dit heeft niet alleen te maken met de vrees die wij hebben dat Europa de verenigde staten van Europa zal worden, waarin de nationale staten haast verdwijnen. Die vrees hebben wij ook, maar er schuilen ons inziens economische risico's achter de eenwording die te weinig worden onderkend of erkend. Naar onze mening zijn, ook gezien de voorgaande analyses, de macro-economische risico's die er achter de EMU schuilen groter dan de relatief beperkte micro-economische voordelen die daar tegenover staan. Wij verzoeken de minister om op onze argumenten in te gaan.
Het ziet er naar uit dat het kabinet met mooie rapportcijfers zal slagen. Dit is een verheugend feit en wij complimenteren beide bewindslieden daarmee van harte. Toch zijn er onderhuids nog wel enkele zwakheden te zien, waarbij vooral de arbeidsparticipatie van oudere werknemers onze grote zorg is. Een grotere aandacht voor het arbeidsaanbod zou, tevens in het licht van de stijgende inflatie, dan ook te verwelkomen zijn. Wat dit laatste betreft heb ik ook mijn twijfels bij de door het kabinet ingezette lastenverlichting geuit. Het zou het kabinet sieren meer specifiek tegen de armoede in te zetten in plaats van generiek. Laten we het omzien naar diegenen die het minder hebben, niet reserveren voor de kerstdagen. Het zou goed zijn wanneer de kerstboodschap ons zou inspireren tot het bestrijden van armoede bij wijze van integraal beleid en ook voor ons bestuurlijke werk.
Voorzitter! Over het algemeen gesproken staan onze fracties positief tegenover de wijzigingen in de belastingwetten. Het is een pakket met heel veel kleine maatregelen. Bij enkele wetten willen wij stilstaan. In de eerste plaats constateren wij bij het belastingplan, de milieuversterking en de structuurversterking een heel duidelijke tendens tot instrumentalisering. Daarmee bedoelen wij dat fiscale maatregelen worden getroffen om door de regering gewenste (economische) doelen te bereiken. Wij hebben hiertegen drie bezwaren. Ten eerste vragen wij ons af, of daarmee de uitvoerbaarheid van de belastingwetten niet onder druk komt te staan. Ten tweede denken wij dat de gelijke behandeling van belastingplichtigen door deze maatregelen sterk zal afnemen. Als mijn buurman de mogelijkheid heeft om te telewerken en ik zou dat niet hebben (omdat ik bijvoorbeeld in de verpleging werk), krijgt die buurman veel fiscale voordelen. Dit kan door burgers als onrechtvaardig worden beschouwd en het gevolg hiervan kan zijn dat uiteindelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de belastingen als geheel afneemt. Ten derde zijn wij bang dat door het overprikkelen van mensen en bedrijven, de effectiviteit van de maatregel afneemt. Met andere woorden, overdaad schaadt. Is de staatssecretaris het met ons eens dat de instrumentalisering van de belastingwetgeving dreigt door te schieten? Dit is voor ons een fundamentele vraag. Moeten wij niet een pas op de plaats maken of zelfs een stap teruggaan, bijvoorbeeld door het wegsnijden van stimulerende maatregelen? Wil de staatssecretaris reageren op de bovengenoemde bezwaren tegen de door ons gesignaleerde tendens tot instrumentalisering?
Een tweede algemeen punt dat wij willen aansnijden en dat deels te maken heeft met het hiervoor genoemde, is dat het huidige belastingsysteem enorm complex dreigt te worden. Er zijn de laatste jaren heel veel regelingen getroffen voor speciale groepen. Alleen al in het voorliggende belastingplan worden ruim twintig voorstellen gedaan voor allerlei regelingen. Onze indruk is dat de gewone belastingbetaler al moeite genoeg heeft met het invullen van de formulieren; dat geldt in elk geval voor mijzelf. Wij zijn dan ook bevreesd dat allerlei gunstige regelingen en aftrekposten te weinig gebruikt zullen worden. Hiermee staat de doelmatigheid onder druk. Is de staatssecretaris dit met ons eens? Denkt hij dat de huidige manieren om de bevolking op de hoogte te stellen van de wijzigingen toereikend zijn? En wordt de bevolking door het complexer worden van het stelsel niet meer aangewezen op belastingadviseurs? Die de staatssecretaris in de volgende periode juist wil laten verdwijnen, waarna er overigens weer sociaal beleid nodig zal zijn.
Mijnheer de voorzitter! Wij willen ook uw aandacht bepalen bij de fiscale positie van alleenverdieners; daaraan is ons veel gelegen. Er is een aanpassing in de vermogensbelasting gedaan tegenover de hogere belastingdruk in de inkomstenbelasting. De belastingvrije som voor ongehuwden wordt ƒ 123.000 en voor gehuwden samen ƒ 241.000. Ongehuwd samenwonenden worden hiermee bevoordeeld, terwijl de alleenverdieners die vooral voorkomen in het klassieke gezin binnen de band van het huwelijk worden benadeeld. Wij vinden dit een moeilijke situatie. Is de staatssecretaris dat met ons eens? Kunnen wij op termijn daarin verbetering verwachten?
Een andere vraag betreft de verlichting van ƒ 100 van de lokale lasten. Er is al veel over gezegd. Wij constateren dat eerst taken worden gedecentraliseerd. Dan gaan de lokale lasten stijgen. Dat was ook voorspelbaar. Nu komt de rijksoverheid met een ingreep om die lasten te verlagen. Schept zij hiermee niet een precedent om te zijner tijd steeds meer in te grijpen in de lokale lasten? Zijn wij dan vanuit de optiek van de decentralisatie wel op de goede weg? Wij menen van niet.
Wat onze fracties in de structuurversterking een positief punt vinden is dat er een faciliteit wordt geboden voor verlichting van successie- en schenkingsrechten bij bedrijfsopvolging. Het gevaar van deze maatregel is echter wel dat de ondernemers meer faciliteiten krijgen dan niet-ondernemers. Ziet de staatssecretaris dit gevaar ook? Hoever kan hiermee gegaan worden in verband met de niet-ondernemers?
Een tweede punt is het gevaar van rechtsongelijkheid. Wanneer een ondernemer sterft, gelden de faciliteiten voor successierechten. Wanneer de ondernemer twee jaar voor zijn sterven zijn holding verkoopt, gelden de faciliteiten voor successierechten niet. Onderkent de staatssecretaris dat deze rechtsongelijkheid een probleem zal gaan worden?
Wij zien de bedoeling van het wetsvoorstel als het gaat om fiscale milieuversterking overwegend als positief, maar wij vinden dat de meeste maatregelen geen groot bereik hebben. Met andere woorden: het is wat gerommel in de marge. Vergeeft u mij de uitdrukking. Wat niet behandeld wordt is de 20% bijtelling van leaseauto's. Voor een aantal specifieke gevallen zijn er wel meer ingrijpende maatregelen voorgesteld, bijvoorbeeld de energie-investeringsaftrek, maar juist over die maatregel hebben wij onze vraagtekens. Ook hier zijn wij bang voor rechtsongelijkheid. De een kan van deze maatregel gebruik maken en de ander niet. Hierdoor kan de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het belastingstelsel afnemen.
Nog iets over de fiscale oudedagsreserve. Het urencriterium om 1225 aan de onderneming te besteden geldt nu ook voor de FOR. Dat betekent een toegenomen betekenis van het urencriterium. Onze fracties zijn bang, dat weinig mensen die uren goed bijhouden. Verdient het niet aanbeveling te kijken naar alternatieven voor het urencriterium als voorwaarde voor oudedagsvoorziening en zelfstandigenaftrek?
Tenslotte het Wilox-arrest. Ik wil de staatssecretaris herinneren aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Daar werd uitgesproken dat buitenlandse belastingplichtigen ook fiscale oudedagsreserve moeten krijgen. Dit punt zit niet in het wetsvoorstel. Onze fracties vinden dit onbevredigend. Kan dit worden uitgelegd?
Voorzitter! Wij wachten met belangstelling het antwoord van de bewindslieden af.
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! Bij het herlezen van een aantal kinderboeken over het land van Koning Kaskoes Kiliwan, besefte ik ineens dat een ministerie van financiën in dat land niet bestaat. Dat betekent dat er ook geen minister van Financiën is; om over een staatssecretaris van Financiën maar helemaal het zwijgen te doen. Je kunt erover twisten of dat een groot gemis is, maar één ding maakt analyse van kinderliteratuur duidelijk: het is een oermenselijke eigenschap om makkelijker over uitgaven te spreken dan over inkomsten. En dat is opvallend, want vrijwel in elke gezinssituatie worden kinderen al gauw geconfronteerd met het feit dat er eerst iets moet zijn, alvorens het uitgegeven kan worden.
Ook in de politiek is het spreken over uitgaven – en hoe die te verdelen – aanmerkelijk populairder dan het spreken over inkomsten. Het is de overeenkomst tussen een politicus en een uitgever. Bij het lezen van de algemene financiële beschouwingen aan de overzijde is de ervaring geen andere. En ik vermoed dat de minister in de Treveszaal vrijwel wekelijks eenzelfde ervaring heeft.
Een minister van Financiën heeft er recht op dat tenminste een keer per jaar in algemene zin gesproken wordt over hoe de inkomsten totstandkomen. Daar is dit jaar een extra reden toe, want het kabinet legt een plan voor de 21ste eeuw neer die aan de inkomstenkant van het beleid gerelateerd is. Wij hebben daar recent kennis van kunnen nemen en ik zal niet nalaten daar over een kwartiertje enkele opmerkingen over te maken. De komende maanden zal er wel een stortvloed van publicaties komen over dat plan. Een parlementaire behandeling zal wel enkele jaren vergen en af te wachten is wat van het plan precies de eindstreep haalt. Het kan niet anders of de discussie zal naast een inhoudelijk-technisch karakter ook een hoog politiek karakter hebben. Ongetwijfeld zal het stuk invloed hebben bij de definitieve vaststelling van de verkiezingsprogramma's. Er wordt vaak geklaagd dat er weinig meer te kiezen valt, omdat de verschillen tussen partijen gering zijn. Maar ik vermoed dat bij een onderwerp als dit er wel degelijk iets te kiezen blijft. Vandaar dat de beide bewindslieden op Financiën een nadrukkelijk compliment verdienen. Ten eerste omdat zij voor de opvolgers – en mogelijk zijn zij dat zelf – een werkstuk nalaten waarmee beleid te formuleren valt. Ten tweede omdat zij erin geslaagd zijn, op hun beleidsterrein een aansprekend verkiezingsthema neer te zetten waarop partijen zich kunnen profileren.
Maar, voorzitter, ook ik wil toch eerst spreken over het financiële beleid voor volgend jaar. Als de voortekenen niet bedriegen, zal er in mei 1998 een historische gebeurtenis plaatsvinden, want dan gaat in principe de EMU van start met het vastklinken van de munten van de deelnemende landen. Ik zou graag twee dingen van de minister willen weten. Is het mogelijk om aan te geven wat "het soortelijk gewicht" is van de munten van de naar verwachting negen deelnemende landen in de euro? Een dergelijke informatie zou breed bekend moeten worden gemaakt. Ik vermoed namelijk dat het allerlei gevoelens kan wegnemen als zou de euro gelijk een zwakke munt zijn, als bijvoorbeeld de Belgische frank of de Italiaanse lire de afspraken uit het Stabiliteitspact gedurende een periode niet zouden kunnen nakomen. Ook de gedachte dat het opgebouwd pensioen gevaar kan lopen waar het de koopkracht betreft, zou met dergelijke gegevens bestreden kunnen worden.
De tweede vraag heeft te maken met de start van de euro. Na uitvoerige analyse en advisering wordt aan de Europese regeringsleiders een advies uitgebracht welke landen met de euro van start gaan. Als ik mij niet vergis, is de finale beslissing aan de regeringsleiders. Moet die beslissing met unanimiteit of met meerderheid van stemmen worden genomen? Ik heb op deze plaats al meer dan eens aangegeven, dat het handhaven van het Stabiliteitspact mij van groter gewicht lijkt dan het halen van de startcriteria. Immers, het halen van die criteria kan bereikt worden met allerlei trucs. Daar komt bij dat de beslissing die in mei genomen moet worden, ongetwijfeld discussie over de wijze waarop criteria gehaald zijn, zal oproepen en dat betekent onherroepelijk dat een bepaalde interpretatie van gegevens wordt gegeven. Zo mathematisch als het lijkt dat 3% is 3%, is het in werkelijkheid helemaal niet. Aan de overzijde heeft de woordvoerder van de VVD er geen geheim van gemaakt, weinig vertrouwen te hebben in de wijze waarop bijvoorbeeld Italië de criteria haalt. Hij zou op grond daarvan willen dat Nederland zich dan uitspreekt tegen deelname van Italië. Dat op zichzelf kan natuurlijk. Maar wanneer deelname van een land plaatsvindt bij meerderheid van stemmen, wil dat in die situatie nog allerminst zeggen dat in dat geval Italië ook niet mee zal doen. En dat wil ik duidelijk hebben om bepaalde discussie daarover ten tijde van onze verkiezingsstrijd zuiver te kunnen voeren.
Voorzitter! Nederland is langer netto-ontvanger geweest dan nettobetaler. Niettemin lijkt het erop dat structureel de positie er een is van Nederland als nettobetaler in de komende generatie. D66 accepteert dat, maar uiteraard binnen bepaalde grenzen. Vandaar dat wij in ons verkiezingsprogramma uitgaan van een afdracht op het niveau 1998 en een verdere groei afwijzen. De minister vraagt steun voor zijn beleid om de nettobetalingspositie met zijn Europese collega's te bespreken en min of meer de huidige positie onaanvaardbaar te verklaren. Maar om steun te geven, is het nodig precies te weten met welke beleidsvisie de minister naar dit probleem kijkt. Het conceptverkiezingsprogramma van de VVD boekt ongeveer twee keer zoveel bezuiniging op de Europese uitgaven in als mijn partij doet.
Dat het bedrijfsleven, voorzitter, bij de invoering van de euro aanmerkelijke kosten krijgt te dragen, ontkent niemand, maar er is nog geen mogelijkheid te reserveren voor eventueel toekomstige kosten van de euro. De staatssecretaris heeft op 1 oktober aan de overzijde toegezegd binnenkort met een notitie te komen over de fiscale aspecten van de invoering van de euro. Die notitie is er bij mijn weten nog niet en de tijd dringt. Kan de staatssecretaris zijn toezegging nu herhalen en daarbij ook een datum noemen?
Voorzitter! Algemeen is de begroting 1998 in financieel opzicht gezien als een mooie begroting en dat is terecht. De hoofdlijnen ervan – loonmatiging in samenhang met lastenverlichting; tekortreductie en terugdringen van de staatsschuld – zijn door dit kabinet voortgezet, maar de eer ervan komt ook anderen toe. Dat geldt niet voor het hanteren van het behoedzame scenario, want dat is met paars begonnen. De effecten van het beleid hebben geleid tot een sterke banengroei. De werkgelegenheid is toegenomen en we kunnen daar gepast trots op zijn, omdat het, gezien de situatie in andere EEG-landen, bepaald niet algemeen is. Er is dan ook alle reden om dit beleid na de verkiezingen verder door te zetten, zonder dat dit betekent dat niet op onderdelen aanpassingen mogelijk moeten zijn.
Meer dan een aanpassing is de mogelijkheid nu opnieuw de vraag op te werpen of het niet wenselijk zou zijn dat Paars-II – ik ga gemakshalve maar van voortzetting van deze coalitie uit – een kapitaaldienst zou creëren. Het is een weerbarstige materie, waarvan de consequenties niet makkelijk zijn te overzien. Zou het niet verstandig zijn, zo vraag ik aan de minister, om naast de discussienota over de belastinginning in de 21ste eeuw een notitie te maken over het instellen van een kapitaaldienst: in welk tempo dat zou kunnen, wat de kosten zijn en op welk moment er baten komen. Een dergelijke notitie kan dan bij de kabinetsformatie worden betrokken.
Voorzitter! Er is veel discussie rondom het AOW-fonds. Niemand heeft overwegende bezwaren tegen de instelling ervan en de consequentie is dan dat het ook goed gevoed wordt. Maar om zonder meer te stellen dat toekomstige meevallers daarenboven ook voor de voeding gebruikt worden, gaat erg ver. Op deze wijze ontneemt het kabinet zich de mogelijkheid om een andere afweging te maken. Mijn vraag aan de minister is dan ook hoe hard deze afspraak precies is.
Ik durf bijvoorbeeld wel de stelling aan dat wij in dit land in de afgelopen vijftien jaar een slag hebben gemist om onze infrastructuur in de Randstad, zowel op het gebied van wegen, als op dat van railinfrastructuur, naar de eisen van de tijd adequaat op te bouwen. Het gevolg zal zijn dat in de komende tien jaar een inhaalslag op dit terrein nodig is. Zelfs wanneer de ideeën rondom "public private partnership" bij de aanleg van een infrastructuur werkelijkheid zouden worden, zal het beslag op overheidsmiddelen aanmerkelijk zijn. Dat is dan ook de reden dat D66 aanmerkelijke versterking van het infrastructuurfonds wenselijk vindt. Als er extra middelen komen, bijvoorbeeld omdat de economische groei niet is doorberekend in het behoedzame scenario voor de volgende kabinetsperiode, dan wil D66 een afweging kunnen maken en niet nu reeds gehouden zijn aan uitsluitende storting in het AOW-fonds.
In het voorgaande, voorzitter, is de gedachte over publieke versus private financiering en het gezamenlijk financieren ook al aangeduid. Het is een gedachte die niet nieuw is, maar die de laatste jaren wel weer een hoog actualiteitsgehalte gekregen heeft. De heer Van der Ploeg heeft aan de overzijde daar interessante dingen over gezegd en daarbij buitenlandse voorbeelden genoemd. In ons land zijn er ook voorbeelden. Zo is er tol geheven in het verleden bij de aanleg van de Beneluxtunnel en de Zeelandbrug. Er moet wel een goed onderscheid gemaakt worden met iets als rekeningrijden. Dat is een instrument om verkeer in tijd te reguleren en mijns inziens geen instrument om investeringen uit te betalen. Voorzitter! De minister heeft aan de overzijde gesteld voorstander te zijn van "public private partnership" onder duidelijke condities en voor specifieke projecten waar met een dergelijke constructie een meerwaarde is te realiseren. Bovendien moet heel vroeg de private sector dan bij de plannen betrokken worden. Ik ben dat allemaal met hem eens, maar mijn vraag is of het departement van Financiën daar dan ook de regie over gaat voeren en het initiatief zal nemen. Ik vermoed dat dit nodig is, want dan had een discussie over de Betuwelijn veel vroeger kunnen plaatsvinden. Nu lijkt het daarvoor te laat.
Voorzitter! Het paarse kabinet heeft bij de terugdringing van het financieringstekort tot om en bij 1,55% een prachtige prestatie geleverd. Het terugbrengen tot 1% in de komende regeerperiode is niet alleen haalbaar maar het kost ook niet zoveel meer. De rekenmeesters van de verkiezingsprogramma's, die er nog geen rekening mee hebben kunnen houden, hebben daardoor iets meer ruimte. Het is van belang om daarbij nog eens kritisch te kijken of alle maatregelen die zijn genomen in de sociale zekerheid niet zodanig ongewenste effecten hebben dat er reden is voor enige reparatie. Voor één onderwerp zou dat wat ons betreft niet moeten wachten tot het maken van een nieuw regeerakkoord. Uit de Najaarsnota maak ik op dat op de sociale zekerheid een meevaller van omstreeks 300 mln. wordt ingeboekt. Ik zou een klemmend beroep op de minister van Financiën willen doen om staatssecretaris De Grave de gelegenheid te geven om bij de reparatie van de ANW nog iets meer te kunnen doen dan waartoe hij binnen de eigen begroting al is gekomen. Er blijven bij de zogenoemde "brandende huizen" nog teveel schrijnende gevallen over. Laten we dit nu regelen en niet wachten tot een nieuw regeerakkoord. Het is bekend: de Eerste Kamer heeft iets met de ANW. Tot twee keer toe is een voorstel afgestemd en de derde keer is het met de grootste moeite geaccepteerd. Aan de overzijde heeft de minister voor aanvullende verlangens op de begroting 1998 "in de plooien van zijn jas", zoals er staat, ongeveer 120 mln. gevonden. Ik vraag niet om een zoektocht in de begroting 1998. Een iets kleinere storting in het AOW-fonds van de meevallers in dit jaar zou voldoende kunnen zijn om dit gebaar te maken. Het kan zijn dat de minister niet in staat is om dat morgen in zijn antwoord toe te zeggen, maar in dat geval zou ik een toezegging willen hebben dat hij het de komende weken in het kabinet aan de orde zal stellen, met van zijn kant een positieve attitude en dat hij ons beargumenteerd de uitkomst laat weten.
Voorzitter! Dit kabinet heeft meer dan kabinetten daarvoor aandacht voor de groei van de lokale lastendruk. Daar is ook reden toe, want de tijd ligt achter ons dat in verhouding tot andere lasten de lokale lasten te verwaarlozen waren. Wij steunen het beleid om eenmalig ƒ 100 terug te geven aan de burgers. De wijze waarop je dat dan doet, is aan de overzijde voldoende besproken. Maar het probleem van de lokale lasten gaat dieper. Behalve de ƒ 100 hebben we alleen deze maand al het voorstel kunnen lezen om Den Haag – ons inziens overigens terecht – extra hulp te bieden en enkele dagen later het voornemen om de toeristenbelasting aan te pakken. De voortdurende veranderingen bij de uitkeringen uit het Gemeentefonds komen daar ook bij. Behalve de lasten voor de burger verdient ook het vraagstuk hoe gemeenten aan geld kunnen komen om sluitend te begroten aandacht en de nota over de lokale lasten geeft daar toch onvoldoende zicht op. Als men op nationaal niveau een inkomstenbron als toeristenbelasting wil aanpakken dan hoort daarbij dat men zich ook nadrukkelijk bezig houdt met de vraag hoe dan wel lokale inkomsten kunnen worden gegenereerd. Wij zouden met het aanpakken van de toeristenbelasting voorzichtig te werk willen aan. Ook in de ons omringende landen loopt dit soort belasting per locatie nogal uiteen en zo nodig kunnen toeristen dat in hun afweging betrekken. Een verplichting om de lokale tarieven nadrukkelijk bij de voorlichting over de streek te betrekken, zou op zichzelf al regulerend kunnen werken. Het mededingingsbeginsel behoeft zich niet tot de private sector te beperken.
Voorzitter! In het afgelopen jaar heeft het departement van Financiën de uitgave van de knipselkrant, althans op papier, gestaakt. Nog afgezien van de matige manier van communicatie met de gebruikers, kan ik dit onmogelijk een klantvriendelijke benadering vinden. Misschien komt er een toekomst aan waarin ook communicatiemiddelen als kranten en tijdschriften niet meer leidend zijn maar zo ver zijn we nog lang niet. Juist knipselkranten worden geraadpleegd op wat ik zou willen noemen "de lege momenten van de dag". Ik zou ervoor willen pleiten de knipselkrant maar gewoon weer uit te geven. Ik kan me niet goed voorstellen de enige te zijn die de knipselkrant dagelijks mist. Graag een reactie van de minister. Overigens is voorlichting niet het sterkste punt van Financiën. Ik wijs bijvoorbeeld op het artikel in de Volkskrant van vanochtend van Europarlementariër Metten. Ook collega Boorsma heeft daarover iets gezegd.
Voorzitter! Mijn fractie heeft bij de algemene beschouwingen geboeid geluisterd naar de bijdrage de heer Cohen. Zijn analyse over een driedeling in plaats van een tweedeling bijdrage spreekt aan. De aandacht voor de sociale cohesie in onze samenleving, zoals door hem verwoord, leeft ook in de kringen die ik hier representeer. Wat mij erin trof als een toch tamelijk nieuwe manier van kijken in sociaal democratische kring was de volgende zin: "Slagen wij erin, ook deze groep" (bedoeld zijn de zeer rijken) "binnen boord te houden, doordat zij beseffen dat dat poldermodel toch wel erg veel voordelen biedt." Iemand die dit stelt, verwijt de zeer rijken hun vermogen niet, maar doet een appèl op "voorbeeld stellend gedrag", niet in de laatste plaats bij de fiscale moraal.
Daar is de laatste weken ook alle reden toe. Want wat de FIOD door een verhoogde inzet aan mensen aan het licht brengt, is schokkend. Er zijn Financiën de laatste jaren steeds complimenten gemaakt over de begrotingsbeheersing, daaraan kan nu nadrukkelijk worden toegevoegd het aanpakken van ontoelaatbare praktijken.
De heer Cohen stelde op 18 november ook, dat als de bouwstenen voor het nieuwe belastingstelsel op zich laten wachten op grond van overwegingen inzake denivellering, hij daarmee vrede had. En op dat punt ontstaan er dan wellicht tussen onze partijen wel accentverschillen. Want als, zoals uit de bouwstenen blijkt, iedereen erop vooruitgaat en de Staat ook nog meer inkomsten ontvangt, kan dat alleen maar bereikt worden door het stimuleren van twee ontwikkelingen: ten eerste, men voelt de noodzaak niet meer tot kapitaalvlucht en ten tweede, het loont niet meer de moeite energie, tijd en geld te steken in het vinden van op zichzelf legale constructies met als doel vermindering van belastingdruk. Wanneer dat bereikt kan worden, dan accepteren wij de verlaging van het hoogste tarief en het verdwijnen van de vermogensbelasting zonder meer.
Nu de ministers van Financiën van de Europese Unie een belangrijk akkoord hebben gesloten om fiscale concurrentie bij vestigingsbeslissingen van buiten-Europese bedrijven in Europa te elimineren, is het trouwens onvermijdelijk om ons stelsel meer in harmonie met de omringende landen te brengen.
Voorzitter! Dat brengt mij vanzelf naar de "Verkenning van de belastingen in de 21ste eeuw". Alleen het verschijnen al maakt dat het aantrekkelijk is om in de komende periode financieel woordvoerder te zijn. Ongetwijfeld gaat er iets veranderen; maar dat gebeurt niet alvorens er een brede discussie heeft plaatsgevonden.
Toen ik in 1991 in deze Kamer werd verkozen, verscheen een maand later het rapport "Graag of Niet" van de commissie-Stevens. In september maakte de Koningin er gewag van in de Troonrede. Als beginnend senator denk je dan: daar moet ik snel bijzijn. En ik herinner me nog goed, dat ik Stevens feliciteerde met het feit dat in enkele jaren het belastingstelsel hervormd zou zijn naar zijn voorstellen. Zijn boek en de daarin genoemde publicaties hebben mij zo niet gevormd dan toch geholpen de weg te vinden in wat ik een fascinerende materie ben gaan vinden: Hoe komt de Staat op een zo rechtvaardig mogelijke manier aan zijn inkomsten? In de Verkenning wordt op talrijke momenten naar Stevens' rapport verwezen. Invloed op termijn, heet dat en dat is zeer terecht! Op één punt scoort "Graag of Niet" ook beter en dat is de didactische kwaliteit: een efficiënt gebruik van de kantlijn, een verklarende begrippenlijst en een register. Is de minister voornemens een verkorte publieksversie te maken? In dat geval kan hij wat meer aandacht aan de vormgeving schenken.
Voorzitter! De ervaring met het rapport "Graag of Niet" noopt nu tot enige voorzichtigheid, die eigenlijk ook al uit het begrip "verkenning" blijkt.
Er moet nog heel veel gebeuren voordat de Verkenning gerealiseerd is en de vraag is dan: wat is ervan over? Als het aan D66 ligt heel veel, want we vinden er veel van onze uitgangspunten in terug. Mijn collega Ybema heeft aan de overzijde opgesomd welke dat zijn: integratie van belasting en premie; het verbreden van de grondslag; verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting; verlenging van de schijven; afschaffen van vermogensbelasting; introductie van een vermogenswinstbelasting; verschuiving van direct naar indirect; vergroening en versterking van de fiscale concurrentiepositie. Ik voeg er nog drie aspecten aan toe: een meer op het individu gerichte heffing ongeacht zijn sociale omgeving; een systeem dat kapitaalvlucht voorkomt en een systeem dat constructies overbodig maakt.
Doordat gekozen is voor een analytisch systeem zijn met name de laatste twee punten, de kapitaalvlucht en de constructies, behoorlijk aangepakt. Als iedereen die eerlijk is en ook de Staat erop vooruit gaan, dan ontgaat het mij waarom nu al weer de bijl aan de wortels van de verkenning moet worden gelegd door te eisen dat belastingherziening ook nivellering ten doel moet hebben. In mijn algemene beschouwingen heb ik vorige maand een uitvoerige passage gewijd aan de sociaal-culturele verkenningen en erop gewezen dat de meeste denivellering niet ontstaat door overheidshandelen. In de verkenning wordt dat nog eens duidelijk. Op blz. 102 wordt erop gewezen dat in de afgelopen acht jaar het aantal mensen dat geheel buiten de belastingheffing blijft is gestegen van 9 naar 11,5% en dat 11,5 mld. van de verlichting van 17 mld. ten goede komt aan de inkomens in de eerste schijf. Ik zou hierop graag een reactie horen van de bewindslieden. Zijn ook zij niet van mening dat een modern belastingstelsel namelijk niet in staat is om een zware invloed uit te oefenen op aspecten zoals nivellering en de nivellering en dat het daarom beter is belastingvoorstellen te toetsen op rechtvaardigheid en dat het vóórkomen van constructies en vlucht dan de meetpunten behoren te zijn? In de verkenning wordt aan die twee aspecten veel aandacht besteed. Daarom verwondert het mij dat zo weinig aandacht is besteed aan het successierecht: een weinig zeggende alinea op blz. 190. Ik denk dat de voorstellen die voor vandaag op de agenda staan toch onvoldoende zijn om kapitaalvlucht voldoende tegen te gaan. Wil de staatssecretaris daar eens op ingaan?
Het antwoord op de vraag of de verkenning ambitieus genoeg is hangt mijns inziens af van de te kiezen optie en vervolgens de te kiezen variant. D66 is bereid hoog in te zetten voor verlaging van de tarieven en het stimuleren van de werkgelegenheid aan de onderkant van het loongebouw. In het verkiezingsprogramma is voor de operatie 6 mld. ingeboekt. Mocht dat niet voldoende zijn, dan moet in het systeem zelf naar oplossingen worden gekeken worden. Er is bij drastische verlaging geen reden om spaarloon te handhaven dat bovendien lang geblokkeerd is. De opbrengst is dan 1,4 mld. De nota is naar ik meen niet consequent wat de benadering van tweede woningen betreft: inkomsten opgeven, hypotheek aftrekken. Zie ik dat goed, zo vraag ik de staatssecretaris. Liever zou ik zien dat het eigenhuizenbezit aantrekkelijker wordt gemaakt. Ondanks de ketelmuziek die daarover gehoord wordt, zijn de feiten deze: 10,6 mld. belastingvoordeel door hypotheekaftrek en daartegenover 2,9 mld. huurwaardeforfait en 4,1 mld. overdrachtsbelasting. Internationale vergelijkingen op dit terrein zijn lastig, maar zo voordelig als het lijkt is het toch niet. Bij een aanzienlijke verlaging van de tarieven – de minister heeft er ook al eens op gewezen – wordt het voordeel ook niet meer zo uitbundig.
Voorzitter! De consequentie van een forse tariefsverlaging bij de inkomsten- en loonbelasting kan niet alleen gefinancierd worden door kapitaalvlucht tegen te gaan en constructies te voorkomen. Verbreding van de grondslag en verschuiving is nodig. De verkenning doet daartoe een belangwekkende poging met de vergroening van het fiscale stelsel, onder andere door de introductie van een bestrijdingsmiddelenbelasting en een oppervlaktedelfstoffenbelasting; ook een woord voor het dictee. Wij hopen dat de minister in eigen kring het gezag heeft om het te realiseren. In Europees verband dient er bij voortduring gepleit te worden dat kerosine voor vliegtuigen belast wordt.
De trouvaille in de verkenning is de introductie van de verdiencapaciteit van vermogen en de belastingheffing daarop in plaats van vermogensbelasting. Het slaat twee vliegen in één klap, want het maakt kapitaalvlucht overbodig en constructies niet aantrekkelijk, al is ter voorkoming van dat laatste nog iets meer nodig, bijvoorbeeld aanscherping van het ondernemersbegrip. Wat ik alleen weinig beargumenteerd vind, zijn de gekozen percentages: 25 belasting en 4 verdiencapaciteit. Bij 25% kan ik mij nog een argumentatie voorstellen op basis van internationale vergelijking, al lijkt 25% dan aan de lage kant. Maar om 4% te verdienen, moet je met verrekening van de inflatie ongeveer 6,25% realiseren en dat komt mij hoog voor. Bovendien wordt dat een jaarlijks gehakketak. Is het niet beter het percentage te relateren aan bijvoorbeeld 75% van de gemiddelde rente op staatsleningen in een jaar en daarbij de inflatie op te tellen? In ieder geval hoor ik graag hoe de bewindslieden tot de voorgestelde percentages zijn gekomen?
In een commentaar op de radio zei de heer Stevens: als er problemen ontstaan, dan ontstaan ze bij de behandeling van de pensioenen. Het is in ieder geval een lastig te doorgronden materie, die nog bemoeilijkt wordt door de discussie rondom het middelloonpensioen. Hoe bijvoorbeeld komt de 70% pensioen precies tot stand? Als het jaarlijks is, kom je na 40 jaar vanzelf op een middelloonpensioen uit. Dat met het fiscale instrument bereiken, zal de bedoeling toch niet zijn. Het afschieten van de omkeerregeling gaat mij te vlug, maar een discussie daarover gaat het bestek van een financiële beschouwing te buiten. Het laatste woord lijkt mij er nog niet over gezegd.
Alles bijeen hulde aan de bewindslieden voor deze verkenning. Het moet gek gaan als hier niet verder mee wordt gewerkt.
Ik kom toe aan de stapel wetten die traditioneel gepresenteerd wordt aan deze Kamer aan het eind van het jaar. Het valt voor fracties die met één woordvoerder op financiën moeten volstaan, niet mee alles te volgen. Vandaar op voorhand excuus als ik iets vraag dat elders al beantwoord is.
De Invoeringswet bestuurlijke boeten ontmoet bij mijn fractie geen bezwaren. Het verdwijnen van de boete-inspecteur is vooral op aandrang van deze Kamer gebeurd. Met name collega Rensema is daar de initiator van geweest. Het is prettig om te lezen dat de Tweede Kamer tevreden is over het verdwijnen van die boete-inspecteur. Lang niet altijd zijn er tegenstellingen. Wel zou ik van de staatssecretaris een reactie willen op de opmerking van de federatie van belastingadviseurs per brief van 2 november 1997, dat het begrip "opzet" bij de boeteoplegging aanscherping behoeft.
Het wetsvoorstel inzake het toetsloon bij onderwijs roept bij ons geen vragen op. Wij zullen het steunen.
Bij de fiscale structuurversterking is een aspect aan de orde dat ook in andere jaren bij dit type voorstellen wel is besproken. Naar ons gevoel is dat echter nog steeds niet bevredigend gebeurd. Ik doel op het punt van gelijke behandeling van de profit- en non-profitsector. De facilitering van de profitsector met het fiscale instrument is vooral in het leven geroepen om via lastenverlichting ook de banengroei te stimuleren. Een sterke groei van werkgelegenheid is in de nabije toekomst zeker in de gezondheidszorg te verwachten. De vergrijzing is daar mede de oorzaak van. Wetsvoorstellen zoals wij nu bespreken maken het verschil in mogelijkheden tussen de profit- en non-profitsector echter steeds groter. Dat brengt de non-profitsector, bijvoorbeeld de gezondheidszorg, ook bij de werving van personeel al in een achterstandssituatie. Het kan best zijn dat fiscale instrumenten voor de non-profitsector minder geschikt zijn, zoals de staatssecretaris aan de overzijde heeft betoogd, maar dan heeft het kabinet zich te buigen over een andere wijze van benadering van die sector.
Ik noem een nijpend probleem. De ontwikkeling in de gezondheidszorg naar elektronische patiëntendossiers, zowel medisch als verpleegkundig, staat voor de deur en wordt door het departement van VWS terecht gestimuleerd. Er is een geweldige kwaliteitsimpuls mee te bereiken. Maar voorwaarde is wel een grootscheeps scholingsproject voor vrijwel allen die in de zorg werkzaam zijn. Er is toch geen argument te bedenken waarom iets dergelijks bij facilitering zoals wij die nu bespreken, zou moeten worden uitgezonderd? Het wordt allemaal nauwelijks meer uit te leggen wanneer facilitering in de profitsector geoorloofd wordt in het kader van ARBO-investeringen die gericht zijn op preventie van het organisch psychosyndroom, terwijl soortgelijke investeringen in de non-profitsector op geen tegemoetkoming hoeven rekenen. Ik spreek mij nu maar niet uit over de hachelijkheid in algemene zin om dit type faciliteiten te faciliteren; de overzijde heeft daar al op gewezen.
Wij zullen natuurlijk niet tegen deze wet stemmen, maar wij vragen de staatssecretaris wel nadrukkelijk om werk te maken van een meer gelijke benadering van de non-profitsector bij dit type facilitering. Zou hij daarover een notitie willen toezeggen?
Het ligt voor de hand om maatregelen in het fiscale vlak die voor 1998 worden voorgesteld, te vergelijken met de bouwstenen van het belastingstelsel van de 21ste eeuw. Een van de uitgangspunten in dat belastingstelsel is vergroening. Bekend is dat mijn partij daar al jaren voor pleit, maar de weg erheen gaat niet over rozen. Daarbij heb ik niet eens zozeer de normale politieke doornen op het oog als daar zijn: hoe realiseer je een meerderheid voor dat idee en hoe breng je het streven naar vergroening in harmonie met Europese regels. Ik doel vooral op de objectieve moeilijkheid om een regel te bedenken en die naar behoren te kunnen controleren.
Het wetsontwerp 25689, fiscale milieuversterking, is daar een mooi voorbeeld van. Laat ik beginnen met te zeggen dat wij het zullen steunen, niet in de laatste plaats omdat we de verwachting hebben dat de werking ervan van korte duur zal zijn. Immers, vergroening van het belastingstelsel in de 21ste eeuw zal het geheel van regels in een kader plaatsen, zodat de storende ad hoc kanten die er nu nog aan zitten, worden geëlimineerd. Tot die tijd is de signaalwerking ervan voor ons van belang. Bovendien – het is aan de overzijde ook opgemerkt – zijn alle voorstellen beloningen voor gewenst gedrag en geen bestraffing voor ongewenst gedrag en dat is een belangrijke overweging bij de beoordeling van de voorstellen in dit huis. De fiscale milieuversterking wordt in een veelheid van regels gepropt. Het is een kerstboom met veel ondoorzichtige ballen en een hoog breekbaarheidsgehalte. Het lijkt me van groot belang dat eigenlijk alle voorstellen uit dit wetsontwerp nauwkeurig geëvalueerd worden op succes, controleerbaarheid en perceptiekosten, zodat de uitkomsten kunnen worden meegenomen bij de realisatie van de plannen voor de 21ste eeuw. Kan de staatssecretaris dat toezeggen en wellicht nog aanvullen met andere evaluatiecriteria?
Voorzitter! Er is rondom telewerken en carpoolen al het één en ander in kritische zin gezegd, hier en aan de overzijde. Ik zal dat niet herhalen. Maar ik wil nog wel een opmerking maken over de verruiming van de groene beleggingsfaciliteit naar investeringen in ontwikkelingslanden en Oost-Europa. Over de precieze inkadering wat wel en wat niet, is aan de overzijde al gesproken, maar ik vond de staatssecretaris niet helder over de criteria. Misschien kan hij daar in verduidelijkende zin nog eens op ingaan. Waar het mij echter om gaat, is het volgende. Als wij dit type milieuactiviteiten zo belangrijk vinden dat wij het fiscaal stimuleren, dan behoren de resultaten ook te worden meegenomen op de milieubalans van Nederland. Wanneer dat fiscaal nu min of meer wordt behandeld vanuit die erkenning, dan dienen de resultaten ook te worden geteld bij de doelstellingen die wij in dit land als te realiseren doelen opnemen in NMP 3. Is de staatssecretaris of de minister bereid dit ook met hun collega De Boer te bespreken? Tot slot bij dit wetsontwerp wil ik wijzen op de brief van 5 december 1997 van de ANWB, die verzoekt om in het kader van Nationaal Milieu Beleidsplan aandacht te besteden aan milieudifferentiatie in de BPM, evenals aan de bevordering van de aanschaf van accessoires die het rijgedrag positief beïnvloeden. De ANWB beklaagt zich namelijk over de ondeugdelijke argumentatie, die er toe geleid heeft dat de oorspronkelijke voorstellen geschrapt zijn. Wil de staatssecretaris op die brief reageren, evenals op die van VNO/NCW, waarin opmerkingen worden gemaakt over de CAO-afspraken in relatie tot de meerijregeling.
Voorzitter! Bij wetsvoorstel 25690, de Fiscale Oudedagsreserve, heb ik geen opmerkingen. En dat brengt me tot slot bij het klapstuk van de veiling, het belastingplan 1998. Het is door de deling in drieën eigenlijk niet echt meer het klapstuk. Die deling juichen wij toe; het is een regelmatig geuite wens omdat het de politieke afweging bij de afzonderlijke voorstellen versterkt. Dat is ook uit het stemgedrag aan de overzijde gebleken. Het maakt nog eens duidelijk dat er ook tussen coalitiepartners verschillen zijn en dat er dus te kiezen valt. Er is aan de overzijde op gewezen dat de versmalling van de belastinggrondslag in deze voorstellen niet spoort met de plannen voor de 21ste eeuw. Maar mijn fractie heeft daar wel begrip voor. Immers, in de systematiek van dit moment kun je de verhoging van de basisaftrek en de verhoging van de aanvullende ouderenaftrek niet zo maar inwisselen voor verlenging van de eerste schijf. Die verlenging van de eerste schijf is wel heel bescheiden gebleken. Een andere verhouding tussen de verlenging van de eerste en tweede schijf dan nu gekozen is, zou onze voorkeur hebben gehad. Het lijkt me dat, zo er volgend jaar ook via de loonbelasting aan lastenverlichting kan worden gedaan, verlenging van de eerste schijf prioriteit behoort te hebben. Ziet de staatssecretaris dat ook zo?
De verlaging van de vermogensbelasting en de verhoging van het belastingvrije vermogen is een eerste stap naar harmonisatie met de Europese partners. Beide voorstellen hebben onze steun. Maar als je met een schuin oog naar de 21ste eeuw kijkt, zou het toch meer voor de hand hebben gelegen om vooralsnog uitsluitend het bekostigingsvrije vermogen te verhogen. Immers, het grootste deel van de mensen bouwt vermogen op via bezit van het eigen huis. Als je het hele bezit van het eigen huis zo zorgvuldig geheel en al buiten de belastingsfeer houdt, was het logischer geweest om daar dit jaar dan maar een begin mee te maken. Maar dit zijn opmerkingen in de marge.
De minister heeft een evaluatie toegezegd inzake de specifieke afdrachtskortingen, de SPAK, maar voor alle voorstellen geldt eigenlijk dat het gevoel overheerst dat het niet lang meer zal duren voordat de hele systematiek van belastingheffing op de schop gaat. Voor één voorstel geldt dat niet en daar is dan ook gelijk behoorlijk mee geknoeid. Ik doel op de motorrijtuigenbelasting. Maar voor de Senaat is het probleem: bij wie moet je het verwijt leggen? Het oorspronkelijke voorstel verdiende volledige steun. De grenseffecten behoorden op een andere manier te worden opgelost. Wat de bewindslieden hooguit te verwijten valt, is dat zij een oplossing hebben aangedragen voor de uitvoering van een motie waarvan ze hadden kunnen weten dat het tegen de bedoeling van de Kamermeerderheid was. Wij voeren haar niet uit, was dan ook eigenlijk een betere geweest.
De staatssecretaris heeft toegezegd om de idee om de motorrijtuigenbelasting te heffen op cilinderinhoud serieus te bezien en te bezien of dit technisch haalbaar is. Ik zou hem daarbij willen helpen door te zeggen dat in Italië belasting op cilinderinhoud en niet op gewicht wordt geheven. Het kan dus wel en het voorstel van de RPF verdient serieuze aandacht. Jammer dat het werd voorgesteld in een weinig doordachte motie. Maar ik neem aan dat de staatssecretaris bereid is het onderzoek toch te laten verrichten. Ik hoor dat gaarne.
Na bijna vier jaar kabinetsbeleid behoort een eindoordeel over de bewindslieden op Financiën het natuurlijke slot te zijn van de financiële beschouwingen van elke fractie. Wat D66 betreft, is dat oordeel zonder meer positief. De staatssecretaris heeft kans gezien om in enkele jaren geaccepteerd te krijgen dat fiscale wetgeving als instrument kon worden ingezet voor de slagzin van dit kabinet: werk, werk en nog eens werk. In zijn algemeenheid wordt nu geaccepteerd dat fiscale wetgeving ook politieke doelen kan en mag sturen. Naast werk is dat bijvoorbeeld de milieudoelstelling. De verkenning voor de belastingen van de 21ste eeuw is met die politieke doelstellingen geheel doortrokken. Mijn fractie vermoedt dat hierin ook de blijvende verdienste van deze staatssecretaris zit. Leg de verkenning maar naast de bouwstenennotitie van zijn voorganger en de verschillen zijn duidelijk. De staatssecretaris schuwt bovendien de discussie met het parlement niet. Wetgeving komt naar de letterlijke betekenis van het woord in overleg tot stand. De neiging om voor elk probleem een specifieke oplossing te zoeken, maakt wel dat de kerstboom van de fiscale wetgeving zeer vol is komen te hangen. De controle op de uitvoerbaarheid van voorstellen – het geldt ook voor vandaag, denk aan carpoolregelingen, ARBO-regelingen en telewerken – zou in het beleid wat meer aandacht mogen krijgen.
En dan de minister. Zijn successen zijn bij herhaling genoemd: introductie van het behoedzaam scenario, de terugdringing van het financieringstekort en de staatsschuld. Ik noem daarnaast de onorthodoxe manier van optreden en de humor als volstrekt vernieuwende elementen in het optreden van bewindspersonen. Vorige week, bij de toekomstverkenning van de Rabobank, stelde de voorzitter van het Ahold-concern dat hij ten aanzien van dat concern in zekere zin altijd voorwetenschap had en met de nieuwe wetgeving in aantocht nooit meer in Ahold-opties kon handelen. Om dan in minder dan één zin, in een zaal met 600 mensen die allemaal op een debat hoopte, te zeggen "dat is ook precies de bedoeling van de nieuwe wet", is knap. Er kwam ook wijselijk geen antwoord meer.
Een paar weken geleden werd de minister geconfronteerd met het echec van het LIRO-archief en de onderhandse verkoop door Financiën van andermans bezittingen. De oud-directeur van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie meende aan Nederland bekend te moeten maken dat hij de reacties overtrokken vond. De reactie van de minister ging dieper: je begint het niet te geloven, maar helaas het is waar. Ook de snelheid waarmee de commissie-Kordes is geïnstalleerd verdient lof. Jammer alleen dat ook een vermaning werd uitgedeeld aan de vinders. Zij hadden een kast opengebroken en dat mocht niet. Die stelling is toch voor discussie vatbaar en ik ben bereid deze in de tweede termijn te voeren, maar ik denk niet dat het nodig is.
Een minister die op de televisie de vraag naar de ambities van een collega beantwoordt met: "Ik geloof niet dat de functie van God vacant is", moet heel veel fouten maken wil ik mijn goede humeur verliezen. Dat is dan ook geenszins het geval. Vandaar wat ons betreft voor beide bewindslieden een tot ziens in volgend jaar. En na zoveel lof moet dat ANW-verzoek van ons een fluitje van een cent zijn.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De minister en de staatssecretaris van Financiën zullen morgenochtend om 10.00 uur antwoorden.
Sluiting 23.37 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19971998-470-506.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.