Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen in verband met het vergroten van de effectiviteit van de wet (Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden) (25369).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Hofstede (CDA):

Voorzitter! Op 1 februari 1994 werd in de Kamer de Wet bevordering evenredige arbeidsdeelname allochtonen, de Wet BEAA, met een nipte meerderheid aangenomen. Voor stemden 36 leden en tegen 33 leden, onder wie behalve alle leden van de toenmalige CDA-fractie ook enkele leden van de VVD-fractie onder aanvoering van de woordvoerder mevrouw Van den Broek-Laman Trip. De Wet BEAA was een initiatiefvoorstel van de leden Rosenmöller, Groenman en Dijkstal, allen deel uitmakend van de oppositie in die periode van een CDA/PvdA-kabinet. Daaraan voorafgaande was een wetsvoorstel van de toenmalige minister Bert de Vries door de Tweede Kamer verworpen. Dat wetsvoorstel leek zeer veel op het wetsvoorstel SAMEN, omdat het ook koos voor ondersteuning van de initiatieven van de Stichting van de arbeid, in die tijd mede onderschreven door de Sociaal-economische raad.

Vandaag behandelen wij de opvolger van de Wet BEAA, namelijk de Wet SAMEN, ingediend door een kabinet waarvan ook een van de initiatiefnemers deel uitmaakt, te weten de heer Dijkstal, nog wel als coördinerend bewindsman inzake minderheden. Het initiatiefvoorstel stamt uit een tijd waarin de genoemde bewindsman nog onomwonden, ook voor de radio, betoogde dat de Stichting van de arbeid, de Sociaal-economische raad alsmede de getripartiseerde Arbeidsvoorziening het loodje zouden leggen als paars goed en wel op dreef zou zijn. Inmiddels zal ook de heer Dijkstal wel bezig zijn om de zegeningen van het poldermodel te verbinden met het succes van paars; nooit te oud om te leren, zullen wij maar zeggen.

Het wetsvoorstel SAMEN sluit nauw aan bij wat de centrale organisaties van werkgevers en werknemers in de Stichting van de arbeid hebben afgesproken. Daarbij is nadrukkelijk gekozen voor ondersteunende wetgeving, waarin een duidelijk appèl wordt gedaan op de werkgevers zonder hen onmiddellijk tot beklaagde te maken. Het streven naar evenredige vertegenwoordiging wordt verplicht gesteld en daarmee wordt het nieuwe akkoord van de Stichting van de arbeid gevolgd. Daarmee is tegelijkertijd ook de basis gelegd voor het welslagen van deze wet.

Werkgevers- en werknemersorganisaties en de landelijke overheid hebben daarmee hetzelfde doel voor ogen en kunnen elkaar daarop ook aanspreken. Daarmee is tegelijkertijd een breed draagvlak ontstaan. Het doel is duidelijk: meer allochtonen aan passend werk helpen. Het economisch tij is momenteel zeer gunstig. Derhalve moet het mogelijk zijn om nu tot substantiële verbetering te komen van de kans op een arbeidsplaats voor grotere groepen etnische minderheden. Een gelukkige bijkomstigheid is ook dat de Arbeidsvoorziening nog wat nadrukkelijker en directer wordt ingeschakeld, omdat daar nu ook de verslaggeving van bedrijven en instellingen moet worden gedeponeerd.

Het akkoord van de Stichting van de arbeid moet doorwerken in landelijke collectieve arbeidsovereenkomsten, maar terzelfder tijd kan de Arbeidsvoorziening regionaal met nog wat meer gezag werken aan sectorconvenanten met de regionale werkgeversorganisaties en met de wat grotere bedrijven. Daarbij kan het niet alleen gaan om de aantallen aan te trekken en zo nodig bij te scholen mensen, maar ook om een zekere baangarantie. In 1997 heeft de Arbeidsvoorziening volgens het jaarverslag 25.000 allochtonen aan werk geholpen. In 1998 en volgende jaren moet dat aantal nog beduidend kunnen groeien, zeker als het economisch tij ons gunstig gezind blijft. De werkloosheid is onder grote groepen allochtonen nog steeds schrikbarend hoog. Met vereende krachten moet daarin verandering worden gebracht. De leden van de CDA-fractie vinden dat dit wetsvoorstel daarvoor een goede basis biedt.

Na deze wat algemene beoordeling kom ik tot enkele inhoudelijke opmerkingen en vragen. Van ondernemingen wordt in dit wetsvoorstel nog slechts één jaarlijks document gevraagd, namelijk het jaarverslag, zulks inclusief het taakstellend werkplan voor het komende jaar. Het is dus een terugblik en een vooruitblik, om met de memorie van toelichting te spreken. Daarmee ontstaat een openbaar document dat gemakkelijk bespreekbaar wordt, in het voorstadium in ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en in zijn eindvorm in de Arbeidsvoorziening, mede als hulpmiddel voor beleidsintensivering. Vervolgens kunnen maatschappelijke organisa ties hiervan gebruikmaken voor eventuele acties van hun kant. Wil de minister daarop nog eens nader ingaan en aangeven waaruit die acties of activiteiten alsdan zouden kunnen bestaan?

Waarom is er, gelezen de nadere memorie van antwoord, zo'n groot verschil in evenredigheidscijfer tussen de verschillende ministeries? Waarom is bij LNV 2,6% evenredig en bij Algemene Zaken 9,2%? Een evenredigheidscijfer als afgeleide van een landelijk of regionaal gemiddelde van de beroepsbevolking, zelfs naar functieniveau, is wellicht een soms nog net begaanbare weg. Een evenredigheidscijfer als afgeleide van de werkloosheidscijfers, zoals ook in de memorie van antwoord betoogd, lijkt mij veel moeilijker begaanbaar. Immers, dat percentage fluctueert sterk met de groei of daling van de algemene werkloosheid. Het percentage is hoog bij een lage werkloosheid en lager bij hoge werkloosheid. Over werkelijke aantallen mensen zegt het echter niets.

Inzake de toerusting van de personeelsvertegenwoordiging heeft de minister in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat er in maart een brief naar de Stichting van de arbeid zou worden gezonden. Is dat inmiddels gebeurd?

Op 25 januari 1994 heeft de toenmalige woordvoerder van de CDA-fractie mevrouw Van Gijzen exact aangegeven waarom de CDA-fractie tegen het wetsvoorstel BEAA zou stemmen. Nu in het wetsvoorstel SAMEN de angels van het wetsvoorstel BEAA zijn verwijderd, zal de CDA-fractie zich voor het wetsvoorstel uitspreken, vanwege zijn positieve en op samenwerking gerichte insteek.

Mevrouw Jaarsma (PvdA):

Voorzitter! Voordat ik aan mijn tekst begin, zal ik het geheugen van de heer Hofstede ophelderen. Als hij de Handelingen goed had gelezen, had hij gezien dat ook de PvdA-fractie verdeeld stemde over het wetsvoorstel BEAA. Ik behoorde tot de minderheid die tegen heeft gestemd. Dit even voor de volledigheid van de geschiedschrijving.

Voorzitter! Om de spreektijd te bekorten ontsla ik mij zelf van de plicht weer een uitvoerige uiteenzetting te geven van de allerbelabberdste arbeidsmarktpositie van allochtonen, die na het aannemen van dit wetsvoorstel zullen worden aangeduid als minderheden. Ik vind het een subtiel verschil, maar het schijnt te helpen. Bij die arbeidsmarktpositie is bij de behandeling in de Tweede Kamer uitvoerig stilgestaan. Ook wij zijn doordrongen van het feit dat hier een groot maatschappelijk probleem ligt.

Ik sta stil bij de principiële kant van de zaak. Het maatschappelijk probleem van achterstelling van groepen op de arbeidsmarkt is geen natuurverschijnsel. Het is een onontkoombaar nevenproduct van de werking van de markt. Ongeclausuleerde marktwerking leidt tot selectie ofwel tot discriminatie. Daar is geen artikel 1 van de Grondwet tegen opgewassen. De markt werkt nu eenmaal ten faveure van de sterksten of althans in het voordeel van hen die als zodanig beschouwd worden. Dus kiezen werkgevers voor degenen die zij als de beste beschouwen, mensen die het best passen in hun bedrijfscultuur en van wie zij het meeste rendement verwachten en het minste verzuim vanwege ziekte of zorgverplichtingen. Kortom, zij kiezen voor de norm-werknemer, voor hún norm-werknemer. Uit een oogpunt van marktwerking is dat niet goed of slecht, maar volstrekt logisch. De markt is nu eenmaal normloos. Let wel, ik zeg niet dat individuele werkgevers normloos zijn. Ik wijs op de logica van het proces. Het is niet voor niets dat mijn fractie bij verschillende gelegenheden heeft gewezen op het gevaar van een te ver doorschietende marktwerking. De maatschappelijke gevolgen daarvan worden steeds zichtbaarder. Niet alleen voor minderheden, maar ook voor arbeidsgehandicapten en ouderen geldt dat zij voor de markt tweede- of derderangs zijn. En dus worden er maatschappelijke piketpaaltjes geslagen in de vorm van wetten die corrigerend beogen te werken ten opzichte van het marktproces. Het is de vraag of dat voldoende is. Het is ook de vraag of het "Leitmotiv" van dit kabinet niet juist de ongewenste effecten oproept, hetgeen vervolgens weer leidt tot de noodzaak van pleisters plakken in de vorm van wat ik maar "doelgroepwetgeving" noem.

Dan kom ik op het voorliggende wetsvoorstel. Het minste wat je ervan kunt zeggen, is dat het een verbetering is ten opzichte van de vorige wet met die onuitsprekelijke naam: de WBEAA. Die heeft niet gewerkt en het is de vraag of de wet SAMEN dat wel zal doen. Positief is in ieder geval dat de sociale partners, in tegenstelling tot bij de WBEAA, er deze keer wel achterstaan. Maar daar past meteen een relativerende opmerking bij: het betreft de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. Mijn ervaring is dat wat centraal aan goede doelen wordt afgesproken, vaak wel heel erg lang onderweg is naar het bedrijfsniveau in de regio en daar soms in het geheel niet aankomt. In de memorie van antwoord is uiteengezet welk een prachtige structuur daarvoor is opgezet. Ook dat vind ik winst. Maar het al dan niet aannemen van personeel uit minderheidsgroepen blijft een individuele beslissing van een individuele werkgever.

Om die werkgever ertoe aan te zetten zich bij die beslissing niet uitsluitend te baseren op marktconforme principes en zich te houden aan de normstelling van overheidswege, ligt er nu de wet SAMEN die als het ware maatschappelijk verantwoord ondernemerschap beoogt af te dwingen. Hoewel, het afdwingen is in deze wet nogal betrekkelijk. Werkgevers moeten registreren, een jaarverslag maken en streven naar evenredigheid. Een ondernemer zal dat al snel als "nog een papierwinkel" interpreteren. Mijn fractie vindt het spijtig dat nu juist het enige voorschrift uit de WBEAA is verdwenen dat refereerde aan wat er echt moet gebeuren, namelijk de verplichting om het personeelsbeleid door te lichten op belemmeringen voor minderheden. Immers, daar ligt het enige echte aangrijpingspunt. Een multicultureel wervings- en selectieproces kan alleen maar slagen in de bredere context van een multiculturele bedrijfscultuur, waarvan een multicultureel personeelsbeleid onderdeel uitmaakt. Kan de minister nog eens uitleggen waarom dat onderdeel van de WBEAA in de nieuwe wet overbodig wordt geacht? Als sociale partners daarop hebben aangedrongen, wat waren dan hun argumenten daarvoor? Het is toch moeilijk vol te houden dat het in het merendeel van de bedrijven in dit opzicht al in orde is, of dat het te verwachten is dat het vanzelf wel in orde zal komen?

Registreren, jaarverslagen maken en streven naar evenredigheid waren ook de hoofdbestanddelen van de WBEAA. In die wet stond een strafrechtelijke sanctie op overtreding. De cijfers uit de evaluatie laten zien dat die wet op grote schaal werd overtreden. Desalniettemin is tijdens de looptijd van de WBEAA gebleken dat door maatschappelijke organisaties slechts één klacht bij de politie is ingediend tegen een werkgever die de wet niet naleefde, die bovendien vervolgens is ingetrokken. Ieder normaal mens zou dan toch zeggen dat dit zo niet werkt. In het nieuwe wetsvoorstel wordt de strafrechtelijke handhaving vervangen door een civielrechtelijk systeem; ook dat is gebeurd op aandringen van de sociale partners. Maar is het ook een verbetering?

De Arbeidsinspectie ziet erop toe dat werkgevers hun jaarverslagen deponeren bij het RBA en behandelt klachten over het al dan niet volledig naleven van de wet. En wat doet de Arbeidsinspectie met die klachten? Zij speelt ze door naar werkgever, medezeggenschapsorgaan en organisaties van werkgevers en werknemers. Dat lijkt mij wel een heel erg groot beroep doen op het zelfreinigend vermogen van arbeidsorganisaties. De overheid creëert hiermee een soort soevereiniteit in eigen kring, terwijl het toch de overheid is die normstellend optreedt. Waarom wenst diezelfde overheid eigenlijk haar vingers niet te branden aan de handhaving? Het gegeven antwoord in de memorie van antwoord overtuigt ons bepaald niet, zeker niet als het gaat om de rol van maatschappelijke en minderhedenorganisaties die feitelijk worden aangewezen als handhavers van de wet. In de memorie van antwoord zegt de minister dat deze organisaties in het verleden hebben aangedrongen op wetgeving. Ja, dat kan ik mij voorstellen. Maar hebben zij ook gevraagd om deze wet en om de opgedrongen handhavingsrol, zo vraag ik de minister.

Ten slotte kom ik op de overheid als voorbeeldwerkgever. Wij hebben in de schriftelijke voorbereiding vernomen dat het op de departementen wel in orde is. Geldt dat ook als naar functieniveau wordt gekeken? Als ik op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kom, valt het mij altijd op dat het schoonmaakpersoneel vrijwel uitsluitend uit gekleurde medelanders bestaat. Hoe zit het eigenlijk met de hogere schalen op Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Van de provincies, gemeenten en waterschappen zijn niet alle gegevens bekend. Wat wel bekend is, stemt ons niet vrolijk. Slechts 21% van de gemeenten heeft voldaan aan de werkplanverplichting in de WBEAA, dat wil zeggen: nog geen kwart heeft concreet aangegeven hoe men naar evenredigheid wil toewerken. Wat is er voor garantie dat dit straks wel gebeurt? Je kunt toch geen verplichtingen aan het bedrijfsleven opleggen, en daar als gemeente leuren met je bijstandscliënten uit minderheidsgroepen om ze aan een baan te helpen, als je niet zelf het goede voorbeeld geeft? Wat ik in ieder geval wil voorkomen, is dat gemeenten vanzelf, dat wil zeggen zonder dat ze er één stap voor verzetten, een veel florissanter beeld in de schoot geworpen krijgen. Dat gebeurt als waar wordt wat in de memorie van antwoord staat, namelijk dat de WIW-werknemers in dienstbetrekking worden meegeteld bij de prestaties van de gemeenten in dit opzicht. Dit soort window-dressing lijkt mij niet de bedoeling. Ik vraag de minister om de gemeenten te verzoeken hun jaarverslag zo in te richten, dat duidelijk is wat zij in hun eigen personeelsbeleid presteren op weg naar evenredigheid. Over de WIW-werknemers moet apart worden gerapporteerd. Overigens blijf ik erbij dat de evenredigheid van de groep WIW-werknemers moet worden afgemeten aan het veel hogere aandeel van minderheden in het NWW-bestand, in plaats van aan het evenredigheidscijfer voor de regionale beroepsbevolking. Ik krijg hier graag, als het even kan, een positieve reactie op van de minister.

Voorzitter! Ik rond af. Wij vinden de wet SAMEN in sommige opzichten een verbetering ten opzichte van de WBEAA, maar er kleeft nog een aantal bezwaren aan. In feite hebben die te maken met het principiële dilemma dat ik aan het begin schetste. Wie de marktwerking ruim baan geeft, oogst discriminatie. Wie dat maatschappelijk niet wil, moet grenzen stellen aan die marktwerking, duidelijke grenzen en afdwingbare grenzen. Daaraan voldoet dit wetsvoorstel slechts in zeer beperkte mate. Desalniettemin zullen wij onze stem eraan geven, onder het motto dat wij in deze kabinetsperiode wel meer hebben moeten gebruiken, namelijk: iets is beter dan niets.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter! Ter voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel heb ik de Handelingen van vier jaar geleden nog eens doorgelezen. Ik mocht toen mijn maidenspeech over de WBEAA houden. Ik was toen tegen, mijnheer Hofstede. Dat was een mooi begin.

Wij vroegen ons toen af of het doel de middelen heiligt. Die vraag is nog steeds nadrukkelijk aan de orde. Over de doelstelling zijn wij het van harte met elkaar eens: meer allochtonen betrekken in het arbeidsproces. De vraag is echter of deze wet doelmatig en uitvoerbaar is. De VVD-fractie zet daar nog steeds grote vraagtekens bij. De evaluaties geven ook geen opgewekt beeld te zien. Slechts een klein percentage van de bedrijven voldoet aan de eisen die de wet stelt. Wat ons betreft had deze wet mogen verdwijnen. De sociale partners onderkennen al jaren hun verantwoordelijkheid in dezen. In het Stichtingsakkoord "Met minderheden meer mogelijkheden", gepresenteerd in november 1996, stellen de sociale partners gezamenlijk een substantiële verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone groepen voor. Zij werken dit ook uit met allerlei concrete voorstellen. Waarom dan toch nog een wet? De wijzigingen die worden voorgesteld ten opzichte van de thans geldende wet zijn naar de mening van mijn fractie wel een verbetering. Ik noem er drie.

Het in elkaar schuiven van werkplan en jaarverslag zal de werkgevers ontlasten van de grote administratieve belasting die deze wet sowieso met zich brengt. Dat is goed. Over de invoering van de beperkte zelfidentificatie en de wijze waarop de betrokken werknemers daarmee om zullen gaan, lopen de verwachtingen van de minister en die van de fractie van de VVD echter uiteen. Wij zijn bezorgd, ook na de beantwoording van de minister, dat er door de weigering van mensen om mee te werken aan de registratie een vertekend beeld zal ontstaan van het aantal allochtonen, dat werkzaam is in een bedrijf. Juist de allochtonen zullen aarzelingen hebben om zich te laten registreren, omdat zij gewaar deerd willen worden vanwege hun kwaliteit en niet vanwege hun afkomst. De minister is daar niet zo bezorgd over. Wij wachten de evaluatie op dit punt met belangstelling af. Wij constateren wel dat de beperkte zelfidentificatie een verbetering is ten opzichte van de meer verplichtende registratie in de huidige wet.

De wijziging in artikel 2 is ook een verbetering ten opzichte van de thans geldende wet. Het streven naar evenredige vertegenwoordiging wordt in de nieuwe tekst evenwichtiger verwoord. In de oorspronkelijke tekst stond dat de werkgever werd verplicht, te streven naar evenredige vertegenwoordiging. Dat was eigenlijk zeer merkwaardig: hoe moet je nu verplicht streven? Maar goed, die tekst is nu vervangen.

Opvallend is dat de doelgroep expliciet in de wet wordt genoemd. Ik heb nergens in de stukken kunnen vinden waarom het kabinet ervoor heeft gekozen, deze groep in de wet te benoemen in plaats van benoeming via AMvB zoals in de huidige wet. Door deze Kamer is in het voorlopig verslag gevraagd waarom niet een aantal andere volken of landen in de wet genoemd is. Kan de minister aangeven waarom is gekozen voor het opnemen in de wetstekst in plaats van voor de meer soepele vorm van het regelen bij AMvB?

Ik vraag aandacht voor de zeer arbitraire wijze waarop de cijfers worden bepaald die een evenredige vertegenwoordiging in een bepaalde regio moeten aangeven. Ik noem een mij zeer bekend geval. Dit betreft de gemeente Heemstede. Deze gemeente behoort sinds 1996 tot de RBA, regio zuidelijk Noord-Holland. Het evenredigheidspercentage is voor 1996 op 12,5 vastgesteld. In 1995 was dit percentage nog 3. Toen viel Heemstede onder RBA Kennemerland, Amstel en Meerlanden. Na een fusie met twee RBA's – Amsterdam en Zaanstreek – is het percentage dus fors verhoogd. Van de Heemsteedse bevolking is 3% buitenlander. Dat is dus een veel grotere groep dan degenen die onder de wet SAMEN vallen. Heemstede is geen groeigemeente. Hoe kunnen alle bedrijven in Heemstede – inclusief gemeente en ziekenhuis – ooit voldoen aan de norm van 12,5%? Ik geef toe dat dit voorbeeld dicht bij huis is, maar het geeft wel aan dat deze wet zeker niet in alle gevallen uitvoerbaar is. En ook aan de doelmatigheid twijfelen wij.

Mijnheer de voorzitter! Er is weinig keus. Verwerping van dit wetsvoorstel betekent dat de oude wet blijft bestaan. Ik heb al aangegeven dat wij in dit voorstel verbeteringen zien ten opzichte van de vorige wet. Dus evenals vier jaar geleden geven wij het wetsvoorstel weer een kans. Het is goed dat de tijdelijkheid van deze wet vaststaat. Wij hopen innig dat de doelstelling van de wet, namelijk meer allochtonen aan het werk, bereikt zal worden. Dat is met name voor de allochtonen, maar ook voor Nederland van groot belang.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Vandaag een korte bijdrage namens mijn fractie over het wetsvoorstel SAMEN. De vraag naar arbeid is de laatste jaren volop toegenomen en dat is goed. Het is een gegeven dat de positie op de arbeidsmarkt van minderheden op alle niveaus slechter is dan die van de autochtone bevolking. Het percentage werklozen onder allochtone jongeren is 2,5 tot 3,5 keer hoger dan dat onder autochtone jongeren. De groep allochtone jongeren vertoont onderling grote verschillen. Zo zijn de arbeidskansen voor jongeren met een Turkse of Surinaamse achtergrond beduidend positiever dan die van Marokkaanse jongeren en Antilliaanse en Arubaanse jonge mannen. Minder dan 60% van de arbeidsmarktdeelnemers onder hen heeft een baan.

Veel belemmerende factoren voor de arbeidskansen van allochtone jongeren zijn te vinden in het voortraject; het onderwijs. Maar ook aan de vraagkant van de arbeidsmarkt zijn voor deze groep de nodige belemmeringen te vinden. De overheid voert dan ook sinds het eind van de jaren tachtig een beleid om bedrijven en overheidsorganisaties ertoe te bewegen, de samenstelling van het personeel naar etnische herkomst in overeenstemming te brengen met de samenstelling van de lokale of regionale beroepsbevolking. De Wet BEAA was hier een voorbeeld van. Deze wet heeft op het nodige verzet van de werkgevers kunnen rekenen. Volgens de memorie van toelichting leidde deze wet echter tot onvoldoende actie.

In het wetsvoorstel SAMEN wordt aan een groot aantal bezwaren van de werkgevers tegemoetgekomen. Of de nu voorliggende wet door de wijzigingen meer effect zal sorteren valt te betwijfelen. Het SCP stelt in de rapportage Minderheden 1997 dat daarvoor de weerstanden van arbeidsorganisaties tegen het principe van positieve actie veel te groot zijn. Het enige dat zou kunnen helpen is een stringentere handhaving van de wet.

GroenLinks kan zich niet aan de indruk onttrekken dat actie in het licht van de doelstelling, het stimuleren van arbeidsdeelname van minderheden, in het voorliggende wetsvoorstel vrijblijvend geregeld is. Twee essentiële zaken zijn uit de Wet BEAA verdwenen: het werkplan en de sanctie. Deze zaken zijn door mijn partij aan de overkant uitgebreid naar voren gebracht. Ik zal niet herhalen wat daar gewisseld is, maar ik heb wel wat vragen. Hoe wordt gegarandeerd dat de wet het beoogde effect heeft? Welke middelen heeft de minister tot zijn beschikking wanneer het effect uitblijft? De handhaving van de wet wordt overgelaten aan maatschappelijke instanties die "zich verantwoordelijk voelen". Is dit dan niet erg gemakkelijk? De overheid is ervan overtuigd dat wetgeving nodig is om de arbeidsdeelname van minderheden te stimuleren, anders was dit wetsvoorstel er niet geweest. Maar waarom een wet als de handhaving in handen van anderen gelegd wordt? En waarom geen stringentere handhaving, zoals ook het SCP voorstaat?

De toezichthoudende rol van de arbeidsinspectie houdt niet veel meer in dan het toezicht houden op het deponeren van de jaarverslagen en het behandelen van klachten over wel of niet volledig naleven van de wet. Niet naleving van de wet kan, volgens de minister, leiden tot acties van maatschappelijke organisaties richting werkgever, met als risico het schaden van een goede naam. Het komt mijn fractie voor dat, wil je echt een einde maken aan de slechte arbeidspositie van minderheden, er zwaardere sancties in het verschiet moeten liggen. Het blijft dan ook te betreuren dat de in artikel ?, eerste lid, opgenomen onderzoeksverplichting voor werkgevers is vervallen: onderzoek dat inzicht zou moeten geven in hoeverre de uitvoering van het aanstellings-, bevorderings- en ontslagbeleid, alsmede de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden in de onderneming, de deelname van minderheden aan het arbeidsproces binnen de betreffende arbeidsorganisatie belemmeren. De minister vindt deze bepaling op dit moment overbodig. Hier spreekt erg veel vertrouwen uit in de werkgevers. De cijfers ondersteunen dat vertrouwen nog niet. Mijn fractie vindt deze bepaling op dit moment dan ook zeker niet overbodig. Waar komt het vertrouwen van de minister in dezen vandaan. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter! Het mag duidelijk zijn dat GroenLinks achter de doelstelling staat van de wet SAMEN. Een aantal elementen van de Wet BEAA zijn in afgezwakte vorm in de wet SAMEN terechtgekomen, maar het belangrijkste is de doelstelling van de wetten en dan gaat het om een verbetering van de kansen op werk voor minderheden. Het gegeven dat deze wet op meer steun van de zijde van werkgevers kan rekenen, is positief. Hopelijk zijn de uitkomsten voor de groepen waar het hier vandaag over gaat op termijn ook positief. Daar gaat het namelijk om.

De heer Veling (GPV):

Mijnheer de voorzitter! De fracties van SGP, RPF en GPV zullen het wetsvoorstel steunen. Als verdienste van het voorliggende wetsvoorstel wordt een zekere versobering – een stroomlijning – genoemd, waardoor de bereidheid van sociale partners, met name werkgevers, om mee te werken aan de uitvoering groter zou zijn. Dat is natuurlijk meegenomen. Het blijft naar onze opvatting een merkwaardige geschiedenis. Een wet wordt niet of niet voldoende uitgevoerd, omdat er bezwaren zijn in de kringen van de actoren. Die bezwaren heeft de minister zelf in het algemeen overleg met de Tweede Kamer hinderlijke belemmeringen bij de sociale partners genoemd die vooral van mentale aard waren. Ook sprak hij over enkele meer praktisch getinte belemmeringen, maar het ging vooral om mentale belemmeringen. Het blijft voor ons raadselachtig waarom die mentale bezwaren bij dit herziene wetsvoorstel nu ineens verdwenen zouden zijn. De principiële vraag komt op of hier sprake is van een competentiekwestie. Wellicht dacht men: iets wat sociale partners niet zelf bedacht hebben, kan niet goed zijn en dat zal dan ook wel blijken. Ik ben benieuwd hoe de minister hierover denkt.

Ik hoop dat SAMEN meer effect sorteert dan de Wet BEAA. Het valt mij overigens op dat er in de behandeling van de Tweede Kamer en bij de evaluatie een zekere perspectiefverkorting heeft plaatsgevonden. Je zou verwachten dat bij het beoordelen van de effectiviteit van de wet wordt gekeken naar de uiteindelijke doelstelling, namelijk het vergroten van de arbeidskansen van allochtonen of minderheden. De discussie is bij de evaluatie in feite steeds gegaan over de meer triviale vraag of de wet überhaupt wordt uitgevoerd. Het lijkt erop dat wij al blij zijn als er maar iets van de uitvoering van de wet terechtkomt. Ik wijs er ten overvloede op dat er dan nog maar weinig is gewonnen. Het begint eigenlijk nog maar net. Ik vraag de minister of hij wil ingaan op het vervolg. Ik denk bijvoorbeeld aan de voorwaarden die bedrijven in het evaluatieonderzoek zelf noemen voor het bevorderen van de arbeidskansen van allochtonen in de sfeer van de intermediairs, het vergroten van het draagvlak en het helder maken van projecten. De minister schrijft dat hij in het kader van de voorlichting ook tips wil geven over good practices en er is een taskforce ingesteld. Als wij wat willen ondernemen, moeten wij daaraan zeker zoveel aandacht besteden als aan de uitvoering van de wet.

Mijnheer de voorzitter! Wij zullen dit wetsvoorstel zeker steunen.

Mevrouw Gelderblom-Lankhout (D66):

Voorzitter De WBEAA was al duidelijk een compromis met de mensen die meenden dat de arbeidskansen vergroot moesten worden door een verplicht quotum op te leggen aan de bedrijven. Die gedachte heeft gelukkig geen meerderheid gevonden, maar de WBEAA was wel een compromis. Wij kunnen nu vaststellen dat drie jaar later via de wet SAMEN een aantal van de dingen die in de WBEAA duidelijk niet werkten of als belemmeringen werden ervaren, eruit zijn gehaald. Het jaarverslag blijft en ook het werkplan. Of de verbeterende arbeidsmarkt niet een veel grotere trekker is dan deze op zichzelf goed bedoelde poging, is eigenlijk geen vraag voor mijn fractie. Het staat voor haar vast dat toen de WBEAA op stapel werd gezet, er nog sprake was van een almaar verslechterende situatie op de arbeidsmarkt, terwijl wij nu gelukkig kunnen spreken van een zich verbeterende situatie. Het staat voor mijn fractie vast dat de arbeidskansen van nieuwe Nederlanders groot moeten zijn en verder vergroot moeten worden.

Ik stel een vraag die ook door anderen gesteld is: is een wet als deze nog wel nodig? Op die vraag zouden wij graag een antwoord van de minister krijgen. Als hij ons kan overtuigen, zullen wij ons niet tegen deze wet verzetten.

Wij begrijpen niet, waarom op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een andere manier van indelen gekozen is dan gebruikelijk is om mensen die uit andere windstreken komen, op te nemen. Ik denk dat een Koerd uit Irak die naar Nederland gevlucht is uit angst voor de volgende gifgasaanval niet zo blij is als hij zich nu als Irakees moet opgeven. Ik denk dat hij zich Koerd wil noemen. Ik vraag de minister nogmaals, waarom hij niet de gebruikelijke aanduiding hanteert voor dit soort minderheden voorzover zij zich als zodanig willen kenbaar maken. Waarom is voor deze andere manier van definiëren gekozen?

Voorzitter! Ik begon met te zeggen dat wij het idee van de verplichte quota nooit zo omarmd hebben. Uiteindelijk zal een vertekend beeld ontstaan. Ik ben het daarover eens met de woordvoerder van de VVD, omdat gelukkig steeds meer mensen zich niet op hun specificiteit, of die nu etnisch is of vrouwzijn, gedefinieerd willen weten. Zij willen gewoon een baan, omdat zij zich daarvoor gekwalificeerd weten.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Alvorens ik de vergadering schors, deel ik de Kamer mede dat de senioren hierna bijeenkomen om te beraadslagen over de verdere orde van de avondvergadering. Ik verwacht dat ik daarover omstreeks half zeven een uitspraak kan doen.

Ik begrijp dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bijzonder graag meteen had geantwoord. Maar ik moet hem teleurstellen. Daarin voorziet de orde van de vergadering niet, aangezien eerst het debat over de varkenshouderij afgerond zal worden. Pas daarna wordt het debat over de allochtonen voortgezet. Wij zijn per slot van rekening in oorsprong een landbouwnatie.

De vergadering wordt van 18.12 uur tot 18.23 uur geschorst.

De voorzitter:

Er is geen wijziging aan te brengen in de orde. Die blijft zoals op de agenda vermeld. Dat betekent dus dat er vanavond nog zal worden gestemd.

De vergadering wordt van 18.23 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat de betrokken vaste commissies hedenmiddag hun beraad hebben voortgezet over relevante ontwerpbesluiten, vermeld op de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 19 maart jl. (23490, nr. 90). De commissies adviseren thans in te stemmen met de ontwerpbesluiten 2c en 5. Ik stel voor, overeenkomstig deze adviezen te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel verder aan de Kamer mee, dat de betrokken commissies hedenmiddag hebben beraadslaagd over de dertien het Koninkrijk bindende ontwerpbesluiten, vermeld op de geannoteerde agenda voor het Uitvoerend Comité Schengen voor 21 april a.s. De commissies adviseren thans in te stemmen met deze het Koninkrijk bindende ontwerpbesluiten. Ik stel voor overeenkomstig deze adviezen te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven