Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (IV) voor het jaar 1996 (24400-IV);

Wijziging van hoofdstuk IV (Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24298).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Graag wil ik dit debat beginnen met het citeren van enkele zeer goede voornemens uit het algemene deel van de memorie van toelichting op de begroting van 1996.

  • - Uitgangspunt is de zelfredzaamheid van de verschillende delen van het Koninkrijk.

  • - Er zal een minder vrijblijvende relatie binnen het Koninkrijk zijn. De samenwerkingsrelatie zal nieuw worden ingevuld.

  • - Er zal regelmatige rapportage zijn over de stand van zaken in Aruba als follow-up van het eerder afgesproken protocol.

  • - Er zal steeds meer getracht worden, gezamenlijk met de Antilliaanse en Arubaanse regering projecten of programma's te financieren.

  • - Er zal steun worden gegeven aan bestuurlijke ontwikkeling, mede met behulp van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • - Schulden zullen worden gesaneerd met behulp van de analyses en adviezen van het IMF en het rapport van de commissie-Van Lennep.

  • - Er is veel aandacht voor de rechtshandhaving.

  • - Er zullen tussentijdse evaluaties worden gemaakt van project- en programmahulp.

Kortom, mijnheer de voorzitter, wie dit voor het eerst leest, denkt dat hier een prima plan ligt. Wie het later leest, denkt dat overigens ook. Ik ben pas verhuisd. Dat was aanleiding tot het nostalgisch bekijken van oude stukken. Dan valt op dat er ieder jaar weer zo'n prachtige memorie van toelichting is op een begroting van toch zo'n 300 mln. Dan komen de twijfels en de vragen over het realiteitskarakter van een en ander op. De zorg om de vooruitgang die soms te snel gaat, de zorg over de stagnatie en soms zelfs over de achteruitgang.

De CDA-fractie heeft grote bezorgdheid over de ontwikkelingen in de Antillen en op Aruba. Ik noem er enkele.

1. De staatkundige herstructurering van de Nederlandse Antillen. Dit onderwerp staat nu al jaren op de agenda. In juli 1995 leek er een nieuwe impuls te zijn in de vorm van het rapport "Make it work" van de Landelijke commissie herstructurering. Sindsdien is het weer stil geworden rond dit onderwerp. Het lijkt erop dat andere zaken hogere prioriteit hebben. Dat heeft meer weg van crisismanagement dan van lange-termijndenken. De CDA-fractie vraagt van de bewindspersoon om de voortgang van het herstructureringsproces te bevorderen en een tijdpad na te streven.

2. Aruba. Aruba is in het Koninkrijk een heel bijzonder land. Met zo'n 80.000 inwoners heeft het taken en problemen die een even grote gemeente in Nederland – Hengelo in Overijssel bijvoorbeeld – nachtmerries zouden bezorgen. Dat maakt het onvermijdelijk, extra zorg te besteden aan het functioneren van de overheid en de rechtsorde. Persoonlijke belangen zijn altijd dichtbij, en daarvan kan misbruik worden gemaakt. Na de berichten van de afgelopen weken wil ik uitdrukkelijk stilstaan bij het belang van instellingen en ambtsdragers die garant staan voor eerlijk en onpartijdig handelen in het bestuur en in de rechtspleging. Dat geldt voor de rekenkamer, het openbaar ministerie, de rechterlijke macht en uiteraard de rol van de gouverneur als orgaan van het Koninkrijk en dus mede belast met de waarborgfunctie inzake de deugdelijkheid van bestuur. Wanneer bijvoorbeeld naar aanleiding van een geruchtmakende transactie over het telecommunicatiebedrijf of over de luchthaven twijfel rijst of het wel allemaal langs rechte wegen is gelopen, moeten deze instanties ongehinderd hun rol kunnen vervullen. Het is ongewenst als zij voor het uitvoeren van onderzoek bij dezelfde instanties moeten aankloppen als de instanties van wie het handelen moet worden getoetst.

Waar het om draait, is dat juist in kleinschalige verhoudingen extra zorgvuldig moet worden omgegaan met het risico van belangenverstrengeling. En als iemand zegt dat hij ten onrechte object van verdenkingen is geworden, dan moet het toch ook in zijn belang zijn dat dit op onpartijdige wijze wordt opgehelderd. Tegen deze achtergrond vragen wij de regering met kracht op te komen voor de vrijheid van vervulling van hun ambtsplichten door het openbaar ministerie, de rekenkamer en andere toetsende instanties.

Wij lezen nu dat de politie het bevoegd gezag – het openbaar ministerie – bij de regering aanklaagt. Zulke berichten geven ons een zeer ongemakkelijk gevoel. Is dat niet de wereld op zijn kop?

De CDA-fractie beleeft het ook als zeer ontmoedigend dat op dezelfde dag dat onze minister aan deze Kamer antwoordt dat er een onderzoekscommissie zal komen, wij een fax ontvangen van de oppositieleider in Aruba, waarin deze stelt, geen enkel vertrouwen te hebben in de objectiviteit en de onpartijdigheid van het aanstaande onderzoek, gehoord de uitlatingen daarover van de zijde van de Arubaanse premier. Wie heeft gelijk? Mijnheer de voorzitter! Wie het weet, mag het zeggen, maar op deze wijze kan er toch nooit een oplossing komen? Graag horen wij hoe de minister deze toestand beoordeelt. Kan het openbaar ministerie daar eigenlijk nog wel functioneren als er nauwelijks mogelijkheden zijn om delicaat rechercheonderzoek te laten uitvoeren?

Toen hier het voorstel van rijkswet werd behandeld, waarbij de status aparte van Aruba werd bestendigd, is kamerbreed vastgelegd dat het protocol Nederland-Aruba onverkort moet worden uitgevoerd. Helaas is dat tot op heden niet volledig het geval. Wij wijzen onder meer op de afspraken over de rol van het Koninkrijk in de bestrijding van de criminaliteit, de wettelijke verankering van de positie van rechterlijke macht en openbaar ministerie en de openbaarheid inzake de financiering van politieke partijen. De regering heeft bij de inwerkingtreding van de statuutswijziging het vertrouwen uitgesproken dat dit allemaal in orde zou komen. Wij willen de regering daaraan houden en vragen de minister op welke termijn en, zo nodig, met welke middelen hij op dit punt tot resultaten denkt te komen. Is door het vertrek van de heer Muyale de commissie-Aarts-Muyale nog in functie en zo niet, hoe wordt dan de rapportage verder verzorgd tot medio 1997?

3. Het Statuut. Ik kom nu bij de werking van het Statuut in het algemeen. Het Statuut is nu meer dan 41 jaar oud. De wereld is veranderd. Wat in 1954 als wezenlijk voor de autonomie werd gezien en wat werd gerekend tot de belangen van het Koninkrijk als geheel, kan nu anders liggen.

Het Koninkrijk wordt ook internationaal aangesproken op de betrouwbaarheid van zijn samenstellende onderdelen, ook in de internationale samenwerking ter bestrijding van drugshandel, witwassen, milieucriminaliteit en ander onrecht. Er wringt iets in de koninkrijksverhoudingen als de naleving van die verplichtingen onzeker is. Als wij aan de financiële situatie van de Nederlandse Antillen denken, kan toch ook niemand zeggen dat het de partners in het Koninkrijk koud laat wanneer een land – dan wel eilanden – financieel onbestuurbaar wordt? Natuurlijk, er is allerlei overleg en er wordt hulp gegeven. Voor ons is het echter de vraag of wij hier met eindeloos overleggen echt uitkomen. Moet er niet een soort herijking komen van de taakverdeling in het Koninkrijk? Wat moet in de wereld van vandaag in koninkrijksverband worden behartigd? En missen wij eigenlijk niet een mechanisme om geschillen doeltreffend tot een oplossing te brengen?

4. Parlementaire besluitvorming. Het is jammer dat er niet – naast de Staten-Generaal en de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba – een parlementair forum voor het Koninkrijk als geheel is, waarin dit soort gemeenschappelijke zorgen kunnen worden besproken en beslissingen kunnen worden genomen. Het parlementair contactplan is weliswaar een gremium voor overleg tussen parlementariërs, maar beslissingen kunnen daar niet worden genomen. Gelijkwaardigheid van de drie landen in het Koninkrijk is een groot goed. Maar het is verkeerd wanneer een zeer kleine minderheid van de burgers van het Koninkrijk noodzakelijke beslissingen kan tegenhouden. Helaas is het gevolg ervan dat er altijd over bijna alle onderwerpen consensus tussen de drie regeringen moet bestaan voordat er weer een stapje wordt gezet. Dit verlamt de besluitvorming. Als wij ons echt samen sterk willen maken voor de waarden van het Koninkrijk, moet ook aan het democratisch gehalte van het Koninkrijk als geheel aandacht worden besteed. Wij willen de minister uitnodigen hier eens zijn gedachten over te laten gaan.

5. Financiën. Mijnheer de voorzitter! Wij zijn nu driekwart jaar verder dan het moment waarop de begrotingsteksten werden geschreven, vandaar onze vraag wat er intussen gebeurd is met de analyses en de aanbevelingen van het IMF en van de commissie-Van Lennep. Is men intussen bereid, op de eisen van het IMF in te gaan? De weerstand daartegen was aanvankelijk namelijk nogal groot. Juist op het financiële vlak lijken de vorderingen uiterst gering. Wie herinnert zich niet de uitspraken van premier Eman en later ook die van de heer Pourier waarbij gerefereerd werd aan een moment in de naaste toekomst waarop men in het geheel geen beroep meer zou hoeven doen op Nederlandse ontwikkelingsgelden? Is nu werkelijk al het oud zeer blootgelegd? Is er zicht op een oplossing en op den duur een afbouw van de bijdragen uit Nederland?

6. Hulp vanuit andere departementen. Uit het overzicht waar wij KabNA om hebben gevraagd, blijkt dat in de laatste maanden acht Nederlandse bewindspersonen de Antillen en/of Aruba een of meermalen hebben bezocht, waarvan de meeste bezoeken plaatsvonden in januari en februari. Ik noem mevrouw Terpstra, de heer Kok, de heer Vermeend drie maal, de heer Kohnstamm, de heer Dijkstal, mevrouw De Boer, de heer Ritzen en de heer Zalm; een indrukwekkend aantal bezoekers. Hebben deze bezoeken geleid tot extra financiële bijstand voor de eilanden vanuit deze acht departementen? Aan welke bijdragen moeten wij denken bovenop de KabNA-begroting?

Een andere vraag inzake de samenwerking met andere departementen betreft de ontschotting en het grotere engagement van het Koninkrijk in het Caribisch gebied, zoals de CDA-fractie reeds bij het herijkingsdebat Buitenlandse Zaken aan de orde heeft gesteld. Graag de opvatting hierover van de minister voor Antilliaanse Zaken.

7. Het Kabinet Nederlandse Antillen. Bij ons laatste parlementaire bezoek aan de Antillen en Aruba, overigens ook in januari, werden wij op bijna alle eilanden geconfronteerd met klachten over KabNA en de samenwerking tussen KabNA en Depos, het departement Ontwikkelingssamenwerking in de Antillen. Procedures zijn blijkbaar langdurig en erg bureaucratisch in de ogen van de recipiënten. Zo ontstaat, zeggen zij, onderbesteding. Wil de minister het waarheidsgehalte van deze klachten eens nader onderzoeken en de eventuele redenen van de vertraging proberen te verhelpen? Misschien mag ik voor het onderzoek een casus aandragen. Wat is er geworden van het zeer goed onderbouwde verzoek van de YMCA-Aruba in 1995 om financiële steun voor de verbouwing en uitbouw van een gebouw waarin diverse leeftijdsgroepen zinvolle educatieve activiteiten kunnen doen? Als ik nog een andere noodgeval mag noemen, wat is er geworden van de drinkwatervoorziening op Sint Eustatius, waarvoor wellicht een minder goed onderbouwd voorstel is binnengekomen? Mijnheer de voorzitter! Het mag toch niet zo zijn dat in een deel van het Koninkrijk zoiets vitaals als stromend schoon water niet voor iedereen beschikbaar is? Ligt hier niet een taak voor KabNA?

8. Ten slotte. Bij ons recente contactplanbezoek zijn veel schrijnende situaties gebleken: de slechte staat van onderhoud van schoolgebouwen, de gebrekkige leermiddelen; de toegenomen criminaliteit; de vele chollers; de vele buitenlanders zonder behoorlijke huisvesting; de werkloosheid vooral in de Antillen. Maar er waren ook tekenen van hoop: de schoonmaakacties op diverse eilanden; de inzet van leerkrachten op het Erasmuscollege op Curaçao, een school waar Papiamento de voertaal is en waar juist daardoor goede resultaten werden bereikt met taalvaardigheid in Nederlands, Engels en Spaans; het succesvolle gevecht om een eigen ziekenhuis in Bonaire; de grootste coalitie van ooit in Sint Maarten om samen de rampspoed na de orkaan te keren.

De CDA-fractie wenst de minister en zijn ambtenaren veel wijsheid toe bij het realiseren van de aangeboden voornemens. Het is te wensen dat de regelmatige tussenevaluaties ertoe zullen leiden, dat de doelen gefaseerd kunnen worden bereikt en vastgehouden.

De heer Van Graafeiland (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Voor de behandeling van de begroting van de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken heeft onze fractie, althans gemeten naar begrotingstotalen heel veel tijd uitgetrokken. Zou dat nu nodig zijn omdat er zoveel nieuws is te melden? Het antwoord op die vraag is nee. Dat zal blijken uit een vergelijking met een willekeurige begroting uit voorbije jaren. Wij gaan aandacht besteden aan de volgende aspecten: de algemene situatie, de vraag waarover wij het in de toekomst hebben, dus de inhoud van de koninkrijksagenda en nog enkele losse onderwerpen. De minister zal naar alle waarschijnlijkheid tot de conclusie komen dat mevrouw Grol en ik naast elkaar in de bank hebben gezeten om de stukken voor te bereiden en ook nog bij elkaar hebben afgekeken. Ik kan hem echter verzekeren dat dit niet het geval is, maar het geeft ongeveer aan, hoe breed de eensgezindheid in deze Kamer is ten aanzien van de Antillen en Aruba.

Voorzitter! Ik heb mij de moeite getroost een toelichting op een begroting van een jaar of tien geleden, die van 1985, eens globaal door te lezen, dit vooral om het gevoel van de fractie te toetsen, dat er in de loop van de jaren, ongeacht de samenstelling van het kabinet, in structurele zin weinig is veranderd. Welnu, voorzitter, dat gevoel kan rustig worden vervangen door een grote mate van zekerheid. Ik citeer een paar zinnetjes uit de toelichting op de begroting 1985. "De Antilliaanse economie is relatief hoog ontwikkeld en daardoor in z'n geheel weinig afhankelijk van externe hulp." "De rol van de Nederlandse hulpverlening dient aanvullend en ondersteunend te zijn en zichzelf op den duur overbodig maken." "In de Antillen bestaat de neiging aan de hulp van Nederland een grotere betekenis toe te kennen dan ze in feite heeft. De overheidshuishoudingen behoren te zijn afgestemd op het draagvlak van de eigen economie en mogen niet kunstmatig op een hoog niveau worden gehouden met hulpgelden van buiten." "De conclusies en aanbevelingen van de Gemengde Commissie van deskundigen uit 1979 (inmiddels 17 jaar geleden) zijn wat dit betreft duidelijk. Daarin wordt gepleit voor een drastische sanering van het overheidsapparaat. De noodzaak tot het afstemmen van de overheidshuishouding op eigen mogelijkheden lijkt groter dan ooit." "Een dergelijke sanering die een aanzienlijke reductie van de gewone dienst en een eigen financiering van de kapitaaldienst inhoudt, schept ruimte om de hulpgelden aan te wenden voor produktieve investeringen in de sectoren die in de toekomst het economische draagvlak zullen vormen voor de welvaart in de Antillen."

Voorzitter! U kunt zich voorstellen, dat bovenstaande nog met legio andere voorbeelden kan worden uitgebreid om daarmee aan te tonen dat wij in feite nog met dezelfde problemen bezig zijn als decennia geleden. Dat blijkt in feite ook uit de ontwikkelingen in cijfermatige zin: spreken wij nu over een begroting van rond de 300 mln., in 1985 was dat rond de 264 mln. Een stijging van het begrotingsbedrag met zo'n 10% is vergelijkenderwijs uiteraard erg weinig, maar reeds in 1985 was er een communis opinio over het feit dat de Nederlandse hulpverlening als aanvullend en ondersteunend diende te worden beschouwd en zichzelf overbodig zou moeten maken. Daar is dus op de keper beschouwd nog maar weinig van terechtgekomen. Ik heb al mogen constateren dat, ongeacht de samenstelling van het kabinet maar ook welke partij ministeriële verantwoordelijkheid droeg voor het beleid het beeld niet structureel verandert. Als zodanig is dat in feite hoogst merkwaardig, want als er één begrotingsonderdeel is in het samenstel van begrotingen waarover grote mate van overeenstemming bestaat, dan is dat wel dat van Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken. Er is geen licht tussen de opvattingen aan de overzijde en die welke in de Senaat bestaan. Er is geen licht tussen de opvattingen van politieke partijen onderling en er is geen licht tussen de opvattingen van het kabinet en de Kamer. Er is ook totale overeenstemming over aard en omvang van de problematiek. Er is totale overeenstemming over de aard en de wijze van oplossen, zowel voor de korte als voor de lange termijn en dat is, althans wat betreft het Nederlandse deel van het Koninkrijk, al jarenlang het geval. Het beleid heeft jarenlang dezelfde inzet: het bieden van een goede toekomst voor allen die in de Antillen en op Aruba leven.

Een aantrekkelijker beeld kan er dus voor een bewindspersoon niet worden geschetst om uit een problematiek te geraken. En dan schets ik niet alleen de situatie van vandaag, maar ook die van gisteren en eergisteren, zoals blijkt uit de reeks van begrotingsbehandelingen. De vraag die zich opdringt is hoe het dan komt dat er zo weinig van terechtkomt. De allerbelangrijkste reden lijkt te zijn dat wij ons niet of te weinig verdiepen in de denktrant en de denkwereld van de Antillianen en de Arubanen. De verschillen in cultuur, leefritme en levenswijze dienen invloed te hebben op de eigen stellingname en handelwijze, de inhoud van afspraken en de voorwaarden die te dien aanzien dienen te worden nagekomen. Er is niet of onvoldoende geïnvesteerd in kennis en analyse van maatschappelijke processen en cultuurpatronen in het Caribisch gebied en de verschillen ten opzichte van hetgeen in Nederland tussen overheden onderling en tussen de overheid en de burger gebruikelijk is. Er wordt dus geen aandacht besteed aan tropische varianten op wat wij in Nederland aanvaardbaar tot normaal achten. Dat betekent dat wij niet in staat blijken zodanige afspraken te maken met de beide koninkrijksdelen dat de gestelde voorwaarden naar Caribisch model zijn. Dat betekent niet lichter, maar anders en wellicht naar onze opvatting zwaarder gelet op de onvermijdelijke belangenverstrengeling, waarover ook mevrouw Grol sprak. Er zijn zeer invloedrijke families met kennis en capaciteit. Het eiland is een eiland. Er zijn vele taken te vervullen. Met het stellen van de voorwaarden heb je hiermee rekening te houden. Daar is te weinig aan gedaan. Wij maken doorlopend onduidelijke afspraken, doen water in de wijn. Jarenlang hebben wij ervaren dat het niet werkt. Ten opzichte van de beide rijksdelen zou het motto moeten zijn dat wij weten wat wij willen en dat wij doen wat wij zeggen. Daarin passen geen onduidelijke afspraken.

Voorzitter! Ook in de begroting 1996 zijn erg veel bezweringsformules aan te treffen. Hoe moet het zijn, wat mogen wij verwachten, welke maatregelen dienen te worden getroffen om op termijn beter te functioneren? Dat type uitspraken wordt gedaan zonder dat enige gedachtengang wordt gewijd aan het antwoord op de vraag wat er nu gebeurt, als wederom blijkt dat er niets in huis komt van al het schoons, dat wordt beschreven. Ik zou een aantal citaten uit de begroting 1996 kunnen geven, maar ik zal dat nalaten. Ik neem aan dat de minister begrijpt wat ik daarmee bedoel. Al die uitspraken zij zo waar als ze waar kunnen zijn. Dat is al jaren zo het geval. Ook in deze begroting ontbreekt het beleid dat Nederland voert als wederom blijkt, dat het voor een deel bij woorden blijft.

Voorzitter! Wij hebben respect voor elkaars bedoelingen, voor het beleid en de prioriteitenstelling en voor de wijze, waarop de minister met de onderscheiden rijksdelen wenst om te gaan. Wij steunen hem daarin, ook waar het gaat om de speerpunten in het beleid ten opzichte van de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik denk in dit verband aan de verbetering van het bestuurlijk apparaat, de financiële herstructurering en de rechtshandhaving. De zelfredzaamheid is een terecht uitgangspunt. Met alles respect, maar ook dit is een aangelegenheid, die al jarenlang op dezelfde wijze in de begrotingen terechtkomt. Nieuw is wel een zekere accentverlegging door ten aanzien van aan de orde zijnde vraagstukken te redeneren van een nevengeschikte situatie van de verschillende delen van het Koninkrijk. Een lijn dus van gelijkwaardigheid en probleemgerichte aanpak. Wij kunnen ons daar goed in vinden als dat ook maar betekent dat er aandacht wordt besteed aan de duidelijk aanwezige argwaan bij onze broeders overzee over de Nederlandse bemoeienis en het op Nederlandse leest geschoeide moralisme.

Globaal genomen is de oorsprong van de redenering aangaande de nevengeschikte aanpak gelegen in het feit dat de drie landen in het Koninkrijk in vrijheid kiezen voor het vormgeven van een duurzame intensieve relatie. Dat heeft onder meer betekend dat Aruba haar status aparte binnen het Koninkrijk behoudt en niet onafhankelijk wordt. In de memorie van toelichting wordt gesproken over het feit dat de afgelopen periode veelal over aspecten van de onderlinge relatie is gesproken en beslist met het oog op de in de toekomst te verwachten beëindiging van de koninkrijksband. Als dat al een rol heeft gespeeld, dan speelde dat alleen een rol voor Aruba, zoals het ook een rol voor Aruba speelt dat het staatsverband zal blijven bestaan en derhalve een heroverweging van de bestaande relatie aan de orde is. Voor ons blijft het wel de vraag welke ontwikkeling de minister nu voor zich ziet en of hij daar in de agendavoering ook niet in zekere zin doorslaat. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld met zijn uitspraak dat zowel als gevolg van de mogelijkheden op het gebied van communicatie als door een mondialisering van het bedrijfsleven in de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland een steeds duidelijker stempel op de ontwikkelingsmogelijkheden en ook beperkingen van de drie landen van het Koninkrijk drukken, zowel voor de landen afzonderlijk als in hun onderlinge samenspel?

Afgezien van het afschuwelijke ambtelijke taalgebruik blijkt het bij herlezing allemaal wel te kloppen, maar de vraag van onze fractie is, wat daarvan nu relevant is voor de relatie tussen Nederland als koninkrijksdeel en de Nederlandse Antillen en Aruba. Die vraag dringt zich temeer op waar de minister bij de behandeling van deze begroting aan de overzijde ten aanzien hiervan en overigens zonder dat daar nadrukkelijk naar was gevraagd, het volgende zegt: "dat de koninkrijksrelatie en de samenwerking van de drie delen in het Koninkrijk verbreed moet worden. De Antillen, Aruba en Nederland worstelen met een aantal problemen. Het gaat in feite om vergelijkbare problemen, alleen de mate waarin zij voorkomen is verschillend. Wij hebben allen financiële en sociale problemen en onderwijs- en milieuproblemen. Ook de problemen rond de bestrijding van de georganiseerde misdaad en de internationale drugsproblematiek kennen wij allemaal. Wij spreken hierover regelmatig in koninkrijksverband. De problemen bestaan in andere koninkrijksdelen in meerdere of mindere mate. Wat ons bindt is dat wij die problemen willen aanpakken. Dat moet dan ook voorop staan bij de modernisering van de koninkrijksrelatie. Er moet een agenda worden gemaakt van hetgeen de drie partners te doen staat."

Voorzitter! Als wij dit lezen en tot ons door laten dringen, zijn er nog wel meer vergelijkbare problemen in de drie koninkrijksdelen, bijvoorbeeld op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, infrastructuur, toerisme en recreatie. Het kan toch niet de bedoeling zijn van de minister om het beleid dat in een bepaald koninkrijksdeel wordt geformuleerd en uitgevoerd binnen het Statuut, bij de ronde-tafelconferenties aan de orde te stellen, voor zover het althans geen onderdeel is van specifieke afspraken tussen de koninkrijksdelen? Het kan toch niet de bedoeling zijn dat er overal over wordt gesproken, of zijn hier de gedachten van de minister aan de orde aangaande het orgaan dat de rijksregering zou moeten controleren? Wij vernemen graag van de minister hoe hij tegen die agendasamenstelling aankijkt als ook zijn visie op de stand van zaken ten aanzien van de herziening van het Statuut.

Voorzitter! Mede naar aanleiding van de mogelijke verbreding van de vraagstukken die zich voor bespreking in koninkrijksverband lenen, is bij ons de vraag opgekomen naar de positie van de overige bewindslieden en ministeries, waar het de andere koninkrijksdelen aangaat. Aan de ene kant is het verheugend dat de aandacht voor de koninkrijksdelen niet beperkt blijft tot de direct verantwoordelijke bewindspersoon. Het is zeer goed dat de collega's in het kabinet met eigen ogen zien dat de vergelijking van de situatie op Saba, Sint Maarten of Curaçao met die van Schiermonnikoog, Texel en Ameland niet opgaat. Uit het verslag van het werkbezoek van minister De Boer blijkt dat er zeer concrete afspraken worden gemaakt tussen haar ministerie en de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Aan de andere kant is het de vraag of deze aanpak de desintegratie niet in de hand werkt omdat het logisch is dat ambtenaren van de desbetreffende ministeries hun eigen netwerken gaan ontwikkelen om die afspraken verder vorm te geven. De minister zal antwoorden dat KabNA dat allemaal wel begeleidt en wat dies meer zij maar ik vrees toch dat de capaciteit van KabNA daar niet tegen opgewassen is en dat daarenboven de frustratie ten aanzien van bemoeienis van KabNA op de eilanden maar ook op de ministeries alleen maar toeneemt. Dit is een vraagstuk dat ook mevrouw Grol aan de orde heeft gesteld.

De ontwikkeling ligt in het verschiet dat de coördinerende rol van KabNA zodanige vormen moet gaan aannemen dat het wel spaak moet lopen, als die situatie er al niet is. Die situatie wordt met veel gevoel voor dramatiek door onze Caribische rijksgenoten ten tonele gevoerd, en zeker ook gebruikt om eigen falen toe te dekken, maar het is toch noodzakelijk dat de minister ter zake zijn "mind" opmaakt, opdat hij dat samenspel in de hand kan houden.

Hoewel het als vloeken in de kerk zal worden aangemerkt, doet de problematiek zowel voor wat betreft de coördinatie als inhoudelijk mij bij voortduring denken aan de relatie tussen Rijk, provincie en gemeente en de verdeling van taken in ons land en het afgewogen en veelvuldig beproefde instrumentarium dat het Rijk ter beschikking staat, waar het gaat om financiële en andere bijstand in het geval een gemeente wordt geconfronteerd met structureel verstorende factoren, waardoor een evenwicht tussen inkomsten en uitgaven überhaupt niet haalbaar is. Dat is veelal de situatie op de eilanden en dat zal ook wel redelijk structureel zijn. Er kan wat ons betreft sprake zijn van volstrekt maatwerk per eiland, geheel gericht op de problematiek die zich concreet voordoet. Ik pleit wederom voor het ontwikkelen van tropische varianten op dit beproefde instrumentarium, maar dan zal eerst duidelijk moeten worden gemaakt, vooral door ons, dat er geen sprake is van het verlies van autonomie en dat er geen sprake van is dat de rijksdelen door Nederland vergelijkbaar worden gemaakt met de formele positie van een aan de rijksoverheid ondergeschikte overheidslagen, zoals in ons land het geval is.

Indien men zich in ons land houdt aan de voorwaarden – dit is een heel essentieel zinnetje – is in ieder geval mijn ervaring in het verkeer tussen het Rijk en de aan haar ondergeschikte provincies en gemeenten, dat deze beide laatste zeer autonoom zijn in de besteding van middelen, mits op normale wijze controleerbaar. Gegeven de autonome positie van de rijksdelen ten opzichte van Nederland, moet toch duidelijk te maken zijn dat er geen reden is voor de gedachte dat Nederland zich zou willen gaan bemoeien met de zogeheten interne aangelegenheden, waar wij ons op grond van het Statuut van 1954 niet mee te bemoeien hebben. Het gaat om vergelijkbare problemen, het gaat om het toepassen van een instrumentarium in de zin van processen en procedures, waarmee in Nederland grote ervaring is opgedaan zonder daardoor de staatkundige situatie, de autonomie, ook maar ter discussie te willen stellen. Het zou bijzonder wenselijk zijn om de volstrekt verkeerde ideeën die leven aangaande de voorwaarden die Nederland stelt in het geval van financiële bijstand in relatie tot autonomie en zelfstandigheid, te bestrijden. De situatie is nu eenmaal dat Nederland in het leeuwedeel van de gevallen, en dat is op zichzelf volkomen terecht, fungeert als donor en andere rijksdelen als ontvanger. Dat er voorwaarden worden gesteld is dus volkomen terecht, daar is niets koloniaals aan en dat moeten wij ons ook niet laten aanpraten. Het zijn eisen die de Nederlandse belastingbetaler mag stellen en in feite moeten de Antilliaanse en Arubaanse burgers die eisen ook stellen. Maar wij hebben nu eenmaal te maken met een overheersende angst bij, en de dramatiek waarmee dat gebracht wordt door, onze rijksgenoten voor het verlies aan autonomie. Daarom is het volgens mijn fractie zeer gewenst, dat in dit verband een nadere, gedachten bepalende notitie wordt samengesteld. Wellicht kan dan ook eens worden bekeken of de relatie tussen KabNA en het ministerie van Binnenlandse Zaken niet wat nauwer kan, om niet te zeggen moet, worden aangehaald.

Dan heb ik nog een aantal kort geformuleerde vragen over de stand van zaken ten aanzien van een paar onderwerpen, die ik ook ontleen aan de contactconferentie van begin dit jaar.

Er is op gewezen dat de voorziene verdere Europese integratie van Nederland gevolgen kan hebben voor de koninkrijksverhoudingen. Dat is een zeer complex vraagstuk. Er is een notitie over in voorbereiding. Wij zouden graag weten hoe het daarmee staat en of al iets kan worden gezegd over de denkrichting te dien aanzien.

De volgende vraag betreft het idee dat ons in de Antillen is aangereikt om over te gaan tot de herfinanciering van schulden, teneinde het sociaal plan, een sociaal vangnet, mogelijk te maken, zodat de regering-Pourier de ruimte krijgt om een aantal buitengewoon vervelende maatregelen ter sanering van de financiële huishouding in de Antillen te nemen.

Ten slotte vragen wij de minister om ons mee te delen hoe het inmiddels met de wederopbouw op Sint Maarten gesteld is.

De heer Van de Zandschulp (PvdA):

Voorzitter! Mijn bijdrage aan dit begrotingsdebat is bescheiden. Ik ben op dit terrein een nieuweling. In de periode 1983 tot en met 1995 was mijn toenmalige fractiegenote Greet Ermen hier de voornaamste woordvoerster van mijn partij. Zij sprak hier met een zo grote kennis van zaken en een zo scherp inzicht in de verhoudingen op Aruba en de Nederlandse Antillen dat ik daarbij wel achter moet blijven.

In de laatste jaren is er iets meer duidelijkheid ontstaan over de koninkrijksrelaties. Aruba blijft als (apart) land deel uitmaken van het Koninkrijk en heeft zich verbonden aan medewerking aan vervolgrapportages, tot en met 1 juli 1997 in relatie tot het protocol. De referenda op de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen lieten een overtuigende meerderheid zien voor het behoud van de Antillen van de vijf als staatkundige entiteit. Tussen het land Aruba en de Nederlandse Antillen is het ministeriële samenwerkingsverband gereactiveerd en beide landen participeren te zamen met Nederland in een kustwacht tegen drugs- en milieucriminaliteit. Het Hoger Toezicht op Sint Maarten is inmiddels vervangen door een tripartiet bestuursakkoord met een concreet stappenprogramma tot vergroting van de bestuurlijke capaciteit.

Het leek er even op dat er ook met grote voortvarendheid gewerkt zou worden aan een interne staatkundige structurering van de Nederlandse Antillen, waarna de weg zou openstaan voor een modernisering van het Statuut. Is mijn indruk juist dat de discussie over die staatkundige herstructurering thans stagneert en geheel overschaduwd wordt door de schuldencrisis van de Nederlandse Antillen en vooral ook het eiland Curaçao?

Het aanpakken van de schuldencrisis heeft natuurlijk ook de hoogste prioriteit, maar staat toch niet los van de interne staatkundige verhoudingen, bijvoorbeeld de verhouding tussen landsbestuur en eilandsbesturen, met name dat van Curaçao. De commissie-Van Lennep pleit niet zonder reden in het rapport "Schuld of toekomst?" voor onder andere een centralisatie van de belastingheffing en het blokkeren van de mogelijkheid van eilandsbesturen om zelfstandig, dat wil zeggen zonder tussenkomst van het land, te lenen op de kapitaalmarkt.

De schuldquote van de Nederlandse Antillen is thans 79% van het bruto binnenlands produkt. Dat is even hoog als de schuldquote van Nederland. Een essentieel verschil is wel dat de economie van de Nederlandse Antillen veel kleiner, veel minder gediversifieerd is en daardoor ook veel kwetsbaarder. Ook de samenstelling van de schuld stemt somber. Het gaat voor een zeer groot deel om niet afgedragen premies aan het ambtenarenpensioenfonds en de Sociale verzekeringsbank.

Het uitgavenpatroon van de overheden in de Nederlandse Antillen is niet gezond als meer dan 60% van de uitgaven opgaat aan ambtenarensalarissen en ambtenarenpensioenen. Een gebrekkige financiële administratie, gebrekkige begrotingsbewaking en gebrekkige belastinginning completeren het beeld van onvoldoende bestuurskracht. De commissie-Van Lennep pleit in haar rapport onder andere voor uitgavenbeperkende maatregelen, een betere begrotingssystematiek en -bewaking, centralisatie van de belastingheffing èn voor inkomensverhogende maatregelen. Voor het laatste is zeker ook ruimte nu de collectieve-lastendruk in de Nederlandse Antillen ongeveer 28% is, volgens een bericht in de Amigoe van 13 februari.

De minister-president van de Nederlandse Antillen, Pourier, is wel doordrongen van de ernst van de problematiek. Ik citeer uit zijn radio- en TV-toespraak van 5 september 1995:

"Wij zijn tot het punt beland dat de regering haar financiële verplichtingen niet meer kan nakomen. Wij zijn tot het punt beland dat ons land geen geld meer kan lenen om de situatie te verzachten, omdat zij niet meer in staat is om terug te betalen" ... "Wij zijn tot het punt gekomen dat de vertrouwenscrisis die dit alles veroorzaakt, op haar beurt een kapitaal- en deviezenvlucht tot stand brengt, wat de situatie verergert."

De Nederlands Antilliaanse regering is al vele maanden in de slag met het IMF over een financieel saneringsprogramma. De door mij geraadpleegde knipselkranten lopen tot half maart van dit jaar. Ik lees in die artikelen dat er vorderingen gemaakt zijn, dat een akkoord met het IMF spoedig te verwachten is, maar dat de datum weer wel opschuift. Het grootste obstakel leek de IMF-eis van een reductie van de uitgaven van het ambtenarenapparaat met 20% binnen enkele jaren.

Of er sinds half maart vorderingen zijn gemaakt in het overleg met het IMF weet ik niet. Natuurlijk is zo'n forse reductie van de uitgaven aan het overheidsapparaat problematisch in een land dat toch al een grote werkloosheid kent en geen wachtgeld- of WW-fondsen heeft. Het kan tot grote sociale onrust leiden. In januari, bij het parlementaire contactplan, werd ons zelfs een mogelijke herhaling van 30 mei 1969 als schrikbeeld voorgehouden.

Ik begrijp de dilemma's waarvoor de politici in de Nederlandse Antillen staan. De sterkste schouders zullen de zwaarste lasten moeten dragen. Dat geldt nog meer in een land met zulke sterke welvaartsverschillen. De Antillen zullen de pijnlijke keuzes zelf moeten maken. Die verantwoordelijkheid kan Nederland niet overnemen. De Nederlandse rol is bescheiden en aanvullend. Eerst nadat de Nederlandse Antillen een toereikend saneringsprogramma hebben opgesteld, zal Nederland deviezensteun geven. Nederland kan deskundigheid beschikbaar stellen en verder meewerken aan een sociaal noodprogramma. De minister heeft zich daartoe bereid verklaard en wij steunen deze opstelling.

De schuldenlast van Aruba is als percentage van het bruto binnenlands produkt ongeveer de helft van die van Nederland en de Nederlandse Antillen, namelijk ongeveer 40. Gegeven de geringe omvang en de eenzijdige afhankelijkheid van de toeristenindustrie is die schuldenlast wellicht toch hoog te noemen. Aruba staat er economisch echter veel florissanter voor. Er is sprake van een hoge economische groei en een vrijwel volledige werkgelegenheid. Er is op onderdelen van de arbeidsmarkt zelfs sprake van krapte. Dat maakt de schuldenproblematiek beter beheersbaar en een deel van de opbrengst van de hoge economische groei zou gebruikt kunnen worden voor een reductie van de schuldquote.

Onze zorg over Aruba betreft niet zozeer de schuldquote, maar de problematiek van de rechtshandhaving en, als wij op kranteberichten mogen afgaan, de belangenverstrengeling van economische en politieke macht. Het recent geëscaleerde conflict tussen de regering en het openbaar ministerie is hiervan een symptoom. Indien wij mogen afgaan op recente artikelen in het Algemeen Dagblad – ik kan het waarheidsgehalte ervan niet beoordelen – is er reden tot zorg, zo niet tot alarm slaan. En indien de beweringen in deze artikelen niet op waarheid berusten, is weerlegging daarvan door de regering-Eman wel gewenst.

Ik heb begrepen dat er een driekoppige commissie van onderzoek gevormd zal worden die zich zal moeten buigen over het conflict tussen de regering van Aruba en het openbaar ministerie aldaar. Deze te vormen commissie krijgt drie maanden de tijd om over haar bevindingen te rapporteren. Daarna zal er nog enige tijd nodig zijn om zich te beraden over haar aanbevelingen en om de vereiste maatregelen te kunnen nemen. Betekent deze fase van onderzoek en de daarop volgende fase van het nemen van maatregelen om weer tot gezonde verhoudingen te komen dat in de tussentijd de functie van het OM op Aruba de facto vacant is? Of wordt er een noodvoorziening getroffen?

Een tweede vraag betreft de voortgang van de rapportages van de commissie-Aarts-Muyale. In januari is de omvang van deze commissie gehalveerd door het terugtreden van het Arubaanse lid Muyale. Voor zover mij bekend, is er van Arubaanse zijde nog steeds niet voorzien in deze vacature. Als dit klopt, verbaast het mij. Betekent de lange duur van deze vacature dat de regering-Eman de uitvoering van de afspraken uit het protocol toch niet echt belangrijk vindt? Of is er in de kleinschalige, partijpolitiek zeer gepolariseerde samenleving van Aruba nauwelijks iemand te vinden van voldoende gezag en onpartijdigheid om in deze vacature te voorzien? Heeft de minister bij de regering van Aruba aangedrongen op tijdige vervulling van deze vacature? En wat betekent het langdurige voortbestaan van deze vacature voor de voortgang van de rapportage?

Ik meen dat het thema van rechtsstatelijkheid en rechtshandhaving binnen een deel van het Koninkrijk en onze zorg daarover hier aan de orde gesteld moet worden. De expliciete keuze van Aruba voor voortzetting van het koninkrijksverband heeft in dit opzicht wel consequenties. Ik heb er begrip voor als de minister zich in dit stadium gedwongen ziet tot grote terughoudendheid in zijn reactie, bijvoorbeeld in afwachting van de resultaten van de in te stellen onderzoekscommissie rondom het conflict tussen de regering van Aruba en het openbaar ministerie aldaar. Ik meen echter wel dat op afzienbare termijn nadere opheldering van deze thema's vereist is.

Voorzitter! Over het Nederlandse beleid ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Aruba bestaan er in Nederland niet echt veel politieke meningsverschillen. De heer Van Graafeiland signaleerde dit zojuist ook al. Eén wat kleiner punt van discussie licht ik er toch even uit: de recent door de Tweede-Kamerfractie van de VVD aangezwengelde discussie over een eventuele regeling voor het toelaten van Antilliaanse jongeren tot Nederland. Daar is discussie over ontstaan doordat er van deze jongeren in Nederland nogal wat in een perspectiefloze situatie terecht zijn gekomen en een deel van hen tot criminaliteit is vervallen. Ik vermoed dat een discussie over of een studie naar de mogelijkheid van een toelatingsregeling weinig vruchtbaar is, zo ze al niet contraproduktief zal werken. Het is juridisch gecompliceerd om een toelatingsregeling te maken, het gaat om personen met een Nederlands paspoort en zo'n regeling zou moeilijk te controleren zijn, denk ik. Een Antilliaanse jongere kan immers ook op Zaventem landen en de trein naar Roosendaal nemen.

De gesignaleerde problematiek zou veeleer langs twee andere wegen benaderd moeten worden. In de eerste plaats zou er in de Antillen goede voorlichting over Nederland gegeven moeten worden. Het is wel heel teleurstellend dat een nagestreefd voorlichtingscentrum over Nederland in de Antillen, met een ruime taakstelling voor de serieuze aspirant-migrant – er kunnen bijvoorbeeld ook taalcursussen gegeven worden, als daar behoefte aan is – alsmaar niet van de grond komt. Voor zover ik begrepen heb, is een van de redenen dat niet duidelijk is, wie er in de Antillen verantwoordelijk is voor dit project. En in de tweede plaats zou er sprake moeten zijn van een betere opvang in Nederland via de task force. Zo'n dubbele aanpak lijkt veruit de voorkeur te verdienen boven een toelatingsregulering, die waarschijnlijk zo lek als een mandje zou blijken te zijn en die een deel van de betreffende Antilliaanse jongeren de illegaliteit in zou duwen. Ik denk dat wij veeleer op termijn moeten streven naar volledige wederkerigheid van toelating binnen het Koninkrijk dan dat wij nu op basis van een zeker paniekgevoel een wellicht oncontroleerbare toelatingsregeling voor Antilliaanse jongeren in elkaar zouden moeten zetten.

De heer Staal (D66):

Mijnheer de voorzitter! Het dossier Nederlandse Antillen en Aruba is voor mij nieuw. Ik zeg dit maar op voorhand, omdat het niet ondenkbaar is dat ik met sommige vragen op open deuren zal blijken te kloppen. Als dit overigens zo mocht zijn, dan resteert er nog wel een algemene vraag, die meteen de ernst van de situatie tekent. Bij bestudering van de feiten uit het dossier, die bij mij tot vele vragen leiden, is er namelijk een algemene ondertoon: wat zorgt er nu toch voor dat een zo helder begrip van de feitelijke situatie bestuurlijk zo weinig krachtdadig beantwoord wordt? Met andere woorden, waar kan een debat over Antilliaanse en Arubaanse zaken anders over gaan dan over de vraag, wanneer welk probleem wordt aangepakt en door wie? De vraag waaruit de problemen bestaan, lijkt immers zeer eenduidig te beantwoorden.

Vanzelfsprekend besef ik dat ik met deze benadering niet kan doelen op de basisvraag, namelijk welke staatsrechtelijke verhoudingen er moeten zijn of wellicht moeten komen tussen Nederland en de Antillen en tussen de Antillen onderling. Daarover kun je inderdaad zeer verschillend denken. Ik kom daar nog wel even op terug, maar primair gaat het D66 om vragen die onder andere voortvloeien uit de rapportage van het IMF en het rapport Schuld of toekomst. Immers, uit deze twee analyses en de bijbehorende aanbevelingen vloeien in feite zoveel vanzelfsprekende acties voort dat het eigenlijk alleen nog maar zou moeten gaan om prioriteiten en om de vraag, wie iets doet.

Vandaar mijn eerste algemene vraag aan de minister, namelijk wat zijn primaire reactie is op beide genoemde rapporten. Een belangrijk element hierbij is uiteraard de vraag of de minister vindt dat de verschillende aanbevelingen met de bestaande structuren kunnen worden opgevolgd. Als de ernst van de financiële situatie in sommige commentaren goed is weergegeven, gaat het erom of een bankroet voor de Nederlandse Antillen en Aruba te voorkomen is. Deelt de minister deze algemene analyse van de ernst van de situatie? En als die dreiging inderdaad reëel is, zijn dan de concrete aanbevelingen uit het rapport Schuld of toekomst toereikend? Ik denk aan snelle invoering van omzetbelasting, privatisering van overheidsdiensten en het bevriezen van ambtenarensalarissen. Dat zijn nogal concrete maatregelen.

En een tweede vraag is uiteraard of de minister vindt dat dergelijke maatregelen genomen kunnen worden binnen de bestaande structuren. Als de commissie concludeert dat de overheid verantwoordelijk is voor de malaise, is dan die zelfde overheid in staat om die te keren? Het gaat om een overheid die kennelijk ook verantwoordelijk is voor een stelsel van onaanvaardbare belastingvrijstellingen, subsidies en garanties, waardoor zij in feite zichzelf op hoge kosten heeft gejaagd. En die situatie heeft weer tot gevolg dat investeringen in onderwijs en infrastructuur achterwege zijn gebleven. Van belang is ook de vraag of de minister de analyse onderschrijft dat die achterstand en die schuldenlast voor een samenleving niet zonder gevolgen blijft. Wat zullen bijvoorbeeld de gevolgen voor de criminaliteit zijn van hoge werkloosheid en een laag voorzieningenniveau?

Hoewel de structuur voor een definitieve staatsrechtelijke constructie voor de verschillende onderdelen van het Koninkrijk hoog op de agenda staat, mogen wij er niet van uitgaan dat hierin snel duidelijkheid komt. Dit deel van het dossier is zeer omvangrijk en beladen met allerlei gevoeligheden en misvattingen. Voor de actuele problemen die geschilderd worden in het rapport Schuld of toekomst, ligt hierin dus ook niet de korte-termijnoplossing. Ik zou het willen omdraaien. Andersom geredeneerd is het mogelijk dat het adequaat aanpakken van de actuele, nijpende financiële problemen de oplossing van de structuurdiscussie dichterbij brengt dan wel minder urgent maakt. Graag vernemen wij hierover het standpunt van de minister.

Wat de noodzaak tot daadkracht betreft, is het langzamerhand ook eens tijd, de balans op te maken van de energie die is en wordt gestopt in het wederzijds bezoeken van elkaar. De vaste commissie in dit huis zag er in elk geval aanleiding toe, de ministers te vragen om een inventarisatie van ministeriële bezoeken van de laatste tijd. Ik kon niet in de vergadering van de commissie aanwezig zijn waarin dit werd voorgesteld. Was dat wel het geval geweest, dan had ik de vraag veel breder gemaakt door er direct de vraag aan toe te voegen wat het nut tot nu toe is van alle energie in wederzijdse bezoeken van parlementariërs als uitvloeisel van het contactplan. Graag vernemen wij van de minister hoe hij aankijkt tegen het bestaan van het contactplan en de effecten ervan. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat vele bezoeken inmiddels hebben geleid tot meer dan voldoende zicht op de situatie en voldoende wederzijds begrip, maar ook dat zij ons nog niet dichter bij de oplossing van problemen hebben gebracht.

Zoals ik in het begin van dit betoog heb aangekondigd, wreekt zich hierbij wellicht mijn positie als beginneling op het onderwerp Antilliaanse en Arubaanse zaken. Alles overziende kan ik niet anders dan mij afvragen en dus aan de minister vragen hoe hoog het tijd is en wat er als eerste moet gebeuren. Het kan, zo verzucht ik hierbij, toch niet liggen aan inzicht in de problemen en zeker ook niet aan gebrek aan contact en bezoek hierover?

Nederland kan niet de rest van het Koninkrijk moraliserend blijven toespreken op de punten van deugdelijk bestuur en financiële orde. Hoewel er van de andere zijde een begrijpelijke argwaan tegen Nederlandse bemoeienis is, kan deze hen niet ontslaan van actieve initiatieven voor de oplossing van problemen. De situatie is er uiteraard niet naar dat Nederland zijn handen kan aftrekken van dit deel van het Koninkrijk. De situatie is er ook niet naar dat van Nederland verwacht kan worden dat het blijft afwachten en/of investeren.

Zeker in het licht van het voorgaande vraag ik de minister hoe hij de ervaringen ziet met het hoger toezicht dat indertijd voor Sint Maarten in het leven werd geroepen. Sterker: ziet de minister in deze ervaringen aanknopingspunten voor de oplossing van de korte-termijnproblemen?

Tot slot heb ik twee afzonderlijke punten en een slotopmerking. In de media hebben wij in de afgelopen tijd berichten gezien over de situatie bij justitie en de rechterlijke macht. Graag vernemen wij van de minister of deze berichten inderdaad zo verontrustend zijn.

In verband met de gevolg van de orkaan op Sint Maarten vernemen wij graag van de minister hoe het met de wederopbouw staat.

Ik sluit af met de opmerking dat het dossier Antillen en Aruba vele gevoeligheden kent en dus ook een onvermijdelijke hoeveelheid voorzichtigheid. De vraag rijst of het laatste nog wel de beste manier is om de problemen tegemoet te treden. Dit geldt voor alle partijen. Graag vernemen wij ook op dit punt de reactie van de minister.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek in dit debat ook namens de fracties van de SGP en het GPV.

Voorgaande sprekers hebben al heel wat thema's aan de orde gesteld. Niet op alle zal ik ingaan. Voor een paar onderwerpen vraag ik speciale aandacht, omdat ik daarbij de accenten enigszins anders leg.

De laatste vijftien jaar werd over de onderlinge verhouding tussen de landen en over de grootte van de problemen veelal in termen van een crisis gesproken. Allerlei vormen kon die crisis aannemen. Van een crisis werd niet alleen gesproken als het ging over de onderlinge verhoudingen in het Koninkrijk, maar ook betrof dat spreken de problemen binnen de rijksdelen, zoals onderwijs, arbeidssituatie, gezondheidszorg, justitiële zaken, milieu en natuurlijk de financiën. Vooral voor de problemen van de schulden en tekorten kunnen wij vandaag wel spreken van de crisis van de crises. Confrontatie hiermee maakt de omvang van de huidige crisis duidelijk.

Op de details hiervan hoef ik niet in te gaan; zij zijn bekend. Ook het streven om de situatie door te lichten en via adviezen voor de korte termijn, via het IMF, en voor de lange termijn, via de commissie-Van Lennep, tot oplossingen te komen, is bekend. Waarover veel onzekerheid blijft bestaan, is de vraag of de adviezen ook worden opgevolgd. Het sociale draagvlak ontbreekt ervoor. Bovendien is er veel geld nodig voor zeer noodzakelijke activiteiten, zoals onderwijs, volksgezondheid woningbouw en werkgelegenheid en, niet te vergeten, veel achterstallig onderhoud.

Het laatste valt direct op bij een eerste bezoek aan de Nederlandse Antillen. Zo duidelijk is de verwaarlozing, dat je je verbijsterd afvraagt waartoe in het verleden de bezoeken van Nederlandse bewindslieden dan wel hebben geleid, als zij niet de publieke vervuiling aan de kaak hebben kunnen stellen en helpen bestrijden. Hiermee doel ik niet alleen op de achterstand bij scholen, waarop mevrouw Grol-Overling wees.

De sombere balans slaat helemaal in het negatieve door wanneer de gigantische milieuvervuiling op bijvoorbeeld Curaçao en Aruba in onze overwegingen wordt betrokken. Voor de opruiming van de vervuiling van vroegere industrieën zullen miljarden nodig zijn.

Dus de vraag dringt wanneer en hoe de regering van de Nederlandse Antillen de financiële last zal bestrijden? Kan zij dat wel op eigen houtje? Wat zal de inbreng van Nederland daarbij kunnen of moeten zijn?

In de gesprekken in de Nederlandse Antillen en op Aruba tijdens het laatste bezoek van Nederlandse parlementariërs kwam veelvuldig het functioneren van KabNA aan de orde. Ook anderen wezen hierop. De frustraties daarover zijn enorm. Overal waren de klachten dezelfde: veel bureaucratie, daardoor ingewikkelde structuur van overleg, voorbereiding en uitvoering. Bovendien zouden sommige projecten te veel en onnodig Nederlands personeel aantrekken. Men sprak bovendien over veel verspilling van geld. De klachten waren bij de verschillende gesprekspartners zo gelijkluidend, dat niet aan de indruk ontkomen kan worden dat er echt iets mis moet zijn.

De minister heeft op de klachten inmiddels gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer. In die brief worden de problemen, vanzelfsprekend, van een andere kant belicht. Veel wordt opgehelderd. Toch blijft na lezing een gevoel van onvrede achter. Het geheel maakt op mij de indruk dat wat KabNA onderneemt, misschien wel te veel en te gemakkelijk ontsnapt aan de aandacht van de politiek eerstverantwoordelijken. Daarom vraag ik aan de minister of het geen aanbeveling verdient, eens een aantal concrete klachten na hoor en wederhoor te analyseren om na te gaan of er toch geen sprake is van structurele problemen. Ik vermoed dat wij, wanneer dit nu niet gebeurt en tegelijkertijd geen duidelijke verbeteringen worden doorgevoerd, in de toekomst de rekening hiervan gepresenteerd krijgen.

Veelvuldig kwam tijdens ons bezoek de toekomstige relatie met de EU en de EMU aan de orde. Aan de ene kant zijn er zorgen en aan de andere kant misschien wel te hoge verwachtingen. Dat de EMU mogelijk de oplossing zal zijn voor de financiële problemen van de Nederlandse Antillen en Aruba, berust mijns inziens op wishful thinking, maar natuurlijk is het niet uitgesloten dat hun handelspositie door veranderingen binnen de EU zal verbeteren. Of dit echt het geval zal zijn, valt echter nog te bezien. De minister heeft toegezegd in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken tot een evaluatie of beter nog: tot een assessment te komen. Wat ik de minister in dit verband wil vragen is het volgende.

Indien er onderzoek gedaan zal worden naar de plaats en betekenis van geassocieerde leden van de EU binnen de toekomstige EU, zou het voor de toekomstige verhoudingen dienstig kunnen zijn, de plaats van geassocieerde leden van de EU te vergelijken met die van de Franse eilanden in het Caribisch gebied, die een eigen Franse provincie overzee vormen. Ongetwijfeld hebben die eilanden een andere economische positie dan de Nederlandse Antillen en Aruba. Het kan voor de Nederlandse Antillen en Aruba belangrijk zijn om hun positie van straks, dus wanneer de EU is vernieuwd en de EMU tot stand is gekomen, te vergelijken met die van de Franse eilanden. Is de minister ertoe bereid, aan een dergelijke vergelijking mee te werken en deze in het voorgestelde onderzoek op te nemen?

Ik zei zoëven dat in zo'n onderzoek vooral gelet zou moeten worden op overeenkomsten en verschillen in economisch opzicht. Het zou ook aanbeveling verdienen tegelijk na te gaan wat de verschillen zijn in het veiligheids- en het buitenlandbeleid in het Caribisch gebied. Bijvoorbeeld is de vraag belangrijk of op de Franse eilanden de bestrijding van criminaliteit beter is opgezet en meer effect heeft dan op Aruba en de Nederlandse Antillen.

Vanzelfsprekend geven de huidige, vooral financiële, crisis en de toekomstige problemen en veranderingen aanleiding om het Koninkrijksstatuut te heroverwegen.

Bij de bespreking van dat onderwerp merk ik dat in het algemeen wij, Nederlanders, ervoor pleiten voorzichtig te zijn in het lanceren van onze ideeën. Al te gemakkelijk zou dat verstaan kunnen worden als bemoeizucht. Toch is de bestaande situatie onbevredigend. Zozeer zelfs dat de heer Bolkestein, de politieke voorman van de VVD, ervoor pleitte de Nederlandse Antillen en Aruba onder curatele te plaatsen. Hij slaat naar mijn overtuiging met zo'n voorstel door naar het andere uiterste in de onderlinge relaties, te weten een volstrekte onderworpenheid.

Ik zou ervoor willen pleiten om, vanuit een geest van respect en vriendelijkheid, wel duidelijker te zijn dan wij in het verleden waren. De huidige crisis is misschien mede te wijten aan onze grote voorzichtigheid, die paradoxaal genoeg bij de anderen toch argwaan oproept. Daarom liever duidelijk zeggen wat, gezien de bestaande situatie, het meest gewenst is voor de toekomst. Vooral zal daarbij een grotere daadkracht op het niveau van het Koninkrijk moeten worden nagestreefd.

Wanneer ik de huidige situatie nog eens op mij laat inwerken, stel ik vast dat zelfstandige staten als Aruba en de Nederlandse Antillen, ook gezien hun geografische ligging, eigenlijk niet voldoende zijn opgewassen tegen de problemen van onze tijd, zoals de economische problematiek en – om een ander voorbeeld te noemen – de bedreiging door internationale criminaliteit. Een moderne staat heeft een minimale omvang nodig om volledig als rechtsstaat te kunnen functioneren. Anderen hebben al gewezen op het gevaar van verstrengeling van belangen, functies en verantwoordelijkheden bij een te kleine staat. De bescherming van de burgers en de stimulering om deel te nemen aan een grote verscheidenheid van cultuuractiviteiten, alsmede de beveiliging van het land naar buiten toe, zijn zaken die vandaag méér eisen dan in het verleden. De vraag is daarom ook belangrijk of de onderlinge verhoudingen binnen het Koninkrijk zelf niet herzien zouden moeten worden.

Het is gelukkig dat bij de achtereenvolgende referenda Aruba en de eilanden van de Nederlandse Antillen niet gekozen hebben voor onafhankelijkheid, maar voor hun plaats binnen het Koninkrijk. Zeer spijtig is het dat bij die referenda voor de kiezers niet alle gegevens over mogelijke toekomstige ontwikkelingen op tafel konden worden gelegd, die nodig zijn om te kunnen bepalen over welke toekomstige plaats het binnen het Koninkrijk dan zou moeten gaan. Zo wordt wel steeds voor autonomie gepleit, maar die autonomie wordt te weinig of nog te weinig met zelfredzaamheid verbonden.

Zou blijken dat die zelfredzaamheid in allerlei opzichten buiten Nederland om niet meer voldoende inhoud kan krijgen, dan zou te overwegen zijn alsnog de suggestie op tafel te leggen – deze is eerder wel gedaan door onze spreker, de heer Barendregt – om van Aruba en de Nederlandse Antillen, eventueel twee, aparte overzeese provincies van Nederland te maken. Natuurlijk is daarvoor ook het door mij eerder genoemde vergelijkend onderzoek met betrekking tot de Europese Unie nodig. Misschien zal een dergelijke suggestie vooral bij de politici aan de overkant van het Binnenhof op weerstand stuiten, alhoewel deze politici – misschien heel inconsequent – met betrekking tot de oplossing van de financiële problemen wèl veel van de koninkrijksregering verwachten. Maar in elk geval zullen de burgers van de Nederlandse Antillen en Aruba er mogelijk positiever tegenover staan, omdat zij daarbij meer baat zullen hebben, vooral op de langere termijn. Zij zullen er vooral gevoelig voor zijn dat een nieuwe verhouding binnen het Koninkrijk minder sociale spanningen in hun woongebieden zal oproepen dan de nu bestaande. Is over deze suggestie wel eens nagedacht? Vanzelfsprekend zijn ook nog tussenvormen te overwegen: duidelijk omschreven competenties van de Nederlandse Antillen en van Aruba zouden bijvoorbeeld tegelijk hun bijzonder karakter als provincies overzee kunnen benadrukken. In elk geval zal voortzetting van de huidige relaties, naar onze overtuiging, ons èn hen met steeds grotere problemen confronteren.

Zou de minister eens zijn visie willen geven op deze suggestie en daarbij vooral de voordelen willen betrekken, zoals de financile, de economische en de juridische, alsmede de problemen rond KabNA? Ook aan de veelgehoorde klacht van een tekort aan democratie bij de huidige gang van zaken zou bij een nieuwe vormgeving van de onderlinge relatie veel aandacht gegeven moeten worden.

Ik kom bij het laatste onderwerp. Duidelijk werd mij hoe onmogelijk het eigenlijk is voor een klein land als de Nederlandse Antillen of Aruba om eigen onderwijs goed te verzorgen. Zo wordt bij de ontwikkeling van de universiteit van de Nederlandse Antillen nog helemaal geen gebruik gemaakt van de nieuwste technische mogelijkheden om op afstand breed en diep te studeren. Een klein land wordt daarmee bijna vanzelfsprekend een land op achterstand, terwijl dit studeren op afstand, breed en diep, nu juist heel gemakkelijk te realiseren zou zijn.

Bij ons bezoek waren we zeer verbaasd, toen we hoorden dat er in de Nederlandse Antillen en op Aruba nog helemaal geen leerplicht voor kinderen is. Vanzelfsprekend is achterstand daarvan een logisch gevolg. Ik heb me, eerlijk gezegd, afgevraagd of Nederlandse bewindslieden daarvan zelf wel op de hoogte waren of zijn. Indien dat wel het geval is, waarom is daar dan nooit wat aan gedaan? Of, als er wel wat aan gedaan is, waarom dan zo'n slecht resultaat? Zou de minister in elk geval nu aan die zaak bij voorrang aandacht willen geven?

Aan de veelgehoorde klacht dat veel kinderen, vooral op Aruba en Curaçao, geen onderwijs volgen en mede daardoor een bron van maatschappelijk kwaad vormen, zou met het instellen van een leerplicht al een beetje tegemoet gekomen kunnen worden. Zonder een leerplicht ligt het toch ook wel enigszins voor de hand dat een operatie als Task Force niet goed van de grond komt? Goed onderwijs en de plicht dat onderwijs te volgen, kan het doormodderen binnen de huidige situatie doorbreken.

Met veel belangstelling zal ik naar de reactie van de minister luisteren.

De vergadering wordt van 14.49 uur tot 15.00 uur geschorst.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb met aandacht geluisterd naar de bijdragen van de verschillende sprekers bij dit debat over de begroting van het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, althans de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba in koninkrijkskader. Wat mij opvalt, is de grote mate van gelijkgezindheid – soms zelfs gelijkluidendheid – van de onderwerpen waarover men zijn of haar zorg uitspreekt en ook bij het algemene commentaar op de vraag, hoe de koninkrijksrelatie zich zou moeten ontwikkelen en hoe wij met deze problemen moeten omgaan.

Zoals duidelijk zal worden uit mijn reactie op hetgeen de Eerste Kamer naar voren heeft gebracht, is er niet zo vreselijk veel verschil in appreciatie, dringendheid en prioriteitsstelling tussen de regering en de sprekers van de verschillende fracties, zowel coalitie als oppositie, in de Eerste Kamer.

Hetzelfde kan gezegd worden over de verhoudingen tussen regering en Tweede Kamer. Ik verwijs naar het debat over dit onderwerp vorig najaar.

De algemene situatie is op een aantal punten inderdaad zorgelijk. Veel aandacht is besteed aan de consequenties van de financiële crisis in de Nederlandse Antillen en aan de spanningen in de rechtshandhaving op Aruba.

Voordat wij ons nu alleen begeven in zorgen en mogelijke oplossingen, lijkt het mij goed voor het evenwicht om een aantal positieve dingen te memoreren. Niet om diplomatiek te zijn, maar gewoon om ook realistisch te zijn en ons niet alleen bezig te houden met de dingen waarbij veel moet gebeuren dan wel veel mis dreigt te lopen.

Ik vermeld dat, na uitgebreid overleg, nu toch een begin is gemaakt met de kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba; een concrete stap in de richting van een betere bescherming van beide koninkrijkspartners tegen de illegale handel in drugs op zee. Voorts is er een aantal andere belangrijke zaken die de kustwachtorganisatie voor de Antillen en Aruba kan uitvoeren. Dit alles is, hoewel na uitgebreid overleg, toch in een sterke mate van overeenstemming tot stand gekomen.

Het tweede positieve punt dat ik zou willen memoreren, is de enorme voortgang sinds de geweldige orkaanramp die Sint Maarten heeft getroffen. Wie na die orkaanramp op Sint Maarten was, wist eigenlijk niet wat hij of zij zag. Het was een ongelooflijke vernietiging. Wie dan een halfjaar daarna terugkomt, ziet dat met vereende krachten – bevolking, bedrijfsleven, bestuur, vele Nederlanders, militairen, deskundigen – geweldig veel verzet is in de tijd die sindsdien is verstreken. Dat neemt niet weg dat er nog erg veel te doen is. Er was ook een aantal ernstige maatschappelijke, economische en bestuurlijke problemen op Sint Maarten vóór de orkaanramp en die zijn natuurlijk niet weggewaaid. Het is wel zo dat door de dringendheid van de problematiek als gevolg van die orkaan, ook het gevoel dat een aantal andere problemen fors moet worden aangepakt, sterk is toegenomen. Een aantal van die problemen kan nu worden meegenomen in het hele proces van herstel en wederopbouw.

Ik wijs erop, dat een aantal jaren geleden de analyses in het Koninkrijk, zowel in de Antillen als in Nederland, over de bestuurlijke situatie op Sint Maarten nogal deprimerend waren. Er was reden om op basis van de waarborgfunctie van het Koninkrijk die ook deugdelijk bestuur moet waarborgen, in te grijpen in de bestuurlijke situatie op Sint Maarten. Er is hoger toezicht gekomen. Dat hoger toezicht heeft effecten gehad. Het is mede aan de inspanning van alle betrokkenen – de bestuurders op Sint Maarten, de bestuurders in de Nederlandse Antillen, vanuit Nederland, in het bijzonder de leden van de rijksministerraad, en de werkzaamheden van mijn voorganger – te danken, dat wij nu kunnen spreken van een betere bestuurlijke situatie op Sint Maarten en van een bestuur op brede basis. Dat is ook nodig, gezien de grote taken die daar verricht moeten worden. Het is een voorbeeld van het feit dat het niet alleen maar kommer en kwel is en dat het mogelijk is, verkeerde tendensen om te buigen.

Dat hoger toezicht is inmiddels in goed onderling overleg opgeheven. Daarvoor in de plaats is een tripartiet bestuursakkoord gekomen, dat – dat is althans de intentie van alle drie de bestuurlijke partijen – verder verbeteringen in de kwaliteit van het bestuur, het ambtelijk apparaat en in het functioneren van de overheid in zijn algemeenheid moet bewerkstelligen.

In dit kader is bijvoorbeeld door Sint Maarten beloofd, dat het stappenplan voor de bestuurlijke verbetering van Sint Maarten versneld zal worden uitgevoerd in een periode van drie jaar. Wij zijn nu in gesprek met Sint Maarten om dat heel specifiek en concreet te maken.

Het vierde positieve dat ik wil memoreren, vooral voor degenen die een langere periode overzien, is de economische situatie op Aruba. Toen Aruba zijn status aparte koos, werd het spoedig daarna geconfronteerd met een buitengewoon ernstige economische crisis. Aruba is door één diep dal gegaan. Daaruit is men omhoog geklommen. Nu is Aruba een van de meest welvarende eilanden in het Caribisch gebied. Op één na heeft Aruba zelfs het hoogste inkomen per hoofd van de bevolking. Die economische vooruitgang is aan een aantal verschijnselen te danken. Ik wijs erop, dat toch in betrekkelijk korte periode – wij spreken over een periode van tien jaar – veel ten goede kan veranderen.

Er zijn zeker op andere gebieden problemen op Aruba. Daarover komen wij nog te spreken. Maar deze vier punten releveer ik, mijnheer de voorzitter, om onszelf toch niet in koninkrijkskader in de put te praten en vol daadkracht de problemen aan te pakken die door de verschillende sprekers naar voren zijn gebracht.

Het eerste probleem waarbij wij dan stil moeten staan, betreft de schuldenproblematiek en de financiële crisis; de begrotingsproblematiek van de Nederlandse Antillen. Uit het tripartiet onderzoek van de commissie-Van Lennep bleek dat die problematiek nog veel ernstiger was dan werd gedacht toen deze commissie werd ingesteld. Aan deze commissie hebben vertegenwoordigers van alle drie de landen deelgenomen en ook de centrale banken. Wij zijn de heer Van Lennep en de overige leden van de commissie buitengewoon erkentelijk voor het grondige werk dat is verricht. Als wij dat rapport op ons laten inwerken, komen wij tot de conclusie dat een dergelijke studie van zo'n omvangrijk probleem eigenlijk al veel eerder ter beschikking van de drie regeringen had moeten zijn. Dan hadden de problemen reeds in een eerdere fase beter kunnen worden aangepakt.

Er waren wel eerdere rapportages van het IMF. Terugkijkend geloof ik toch, dat het IMF de problemen toen enigszins heeft onderschat. Wij hebben nu een zeer grondig rapport met een aantal goede aanbevelingen. Dat rapport geeft overigens sterke verschillen aan tussen de Antillen en Aruba. Voor zover ik spreek over de financiële crisis, gaan mijn woorden over de situatie in de Nederlandse Antillen.

Er is al naar voren gebracht dat er een aanmerkelijk verschil is in schuldenlast en financieel-economische problematiek tussen de Antillen en Aruba. In het rapport staat echter ook een aantal zeer behartigenswaardige aanbevelingen voor Aruba, die uitgevoerd zouden moeten worden omdat dit Aruba beschermt tegen het ontstaan van vergelijkbare problemen.

Vanwege de dringendheid van de problemen van een te groot overheidstekort, een te zware staatsschuld en teruglopende deviezenreserves heeft de regering van de Nederlandse Antillen een beroep gedaan op de deskundigheid van het Internationale Monetaire Fonds, hoewel zelf geen lid zijnde van het IMF want het Koninkrijk is lid van het IMF, om in overleg met die deskundigen een financieel saneringsprogramma vast te stellen. Het was de bedoeling dat dit financieel saneringsprogramma in december van het vorig jaar tot stand zou komen en dat spoedig daarna de noodzakelijke wetgeving door de Nederlandse Antillen zou worden gemaakt. Dat voornemen is nog niet met resultaat bekrachtigd. Er vindt nog steeds overleg plaats. Het bleek allemaal een stuk moeilijker te zijn, mede door meningsverschillen over de ernst van de financiële problematiek en over de wijze waarop die problematiek zou moeten worden aangepakt. Ik doel dan niet zozeer op meningsverschillen tussen het IMF en degenen die in de Nederlandse Antillen op de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het financieel beleid als wel op meningsverschillen binnen de Antilliaanse politiek zelf over het tempo en de aard van de maatregelen die moeten worden genomen.

De premier van de Nederlandse Antillen heeft een aantal weken geleden meegedeeld dat voor hem 15 april de uiterste termijn was waarop echt overeenstemming over zo'n ombuigingspakket tot stand moest komen. Ik hoop dat wij binnen enkele dagen de resultaten van het overleg in de Nederlandse Antillen en de maatregelen die de Nederlandse Antillen van plan zijn te nemen, kunnen vernemen. Ik hoop dat dat adequate maatregelen zullen zijn die inderdaad perspectief bieden op het omkeren van de negatieve trend. Wordt die niet omgekeerd, dan hebben wij niet een situatie die geleidelijk tot verslechtering leidt en die men wel een tijdje op z'n beloop kan laten. De situatie is dermate ernstig dat, als geen adequate maatregelen worden genomen, er een vertrouwenscrisis dreigt met op den duur zeer ernstige gevolgen op sociaal-economisch gebied. Dat gebeurt dan misschien wel op kortere termijn dan menigeen denkt. Niet zozeer de zeer vermogenden, als wel de meest kwetsbaren in de Antilliaanse samenleving zouden daardoor worden getroffen. Het gevolg van een vertrouwenscrisis is namelijk dat investeringen gaan tegenvallen, dat geld vertrekt, dat ondernemerslust vertrekt, dat de werkloosheid oploopt, dat het hele bestuurlijke en economische klimaat gedeprimeerd wordt. Het is dus geen optie om maar te blijven uitstellen en pijnlijke besluiten niet te nemen dan wel op de lange baan te schuiven. Men kan natuurlijk altijd besluiten niet nemen en zo de vervelende consequenties van die besluiten proberen te vermijden, maar de gevolgen daarvan kan men niet ontlopen, want die melden zich uiteindelijk allemaal aan. Ik hoop dus van harte dat er op zeer korte termijn een goed pakket van verstandige en uitvoerbare maatregelen komt dat de zaken op orde brengt.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Ziet de minister hierbij nu ook een taak voor Nederland weggelegd, of zegt hij: wij zien wel wat de gevolgen zullen zijn?

Minister Voorhoeve:

Nee, dat laatste is niet het geval. Op de eerste plaats is het nu een verantwoordelijkheid van de regering van de Nederlandse Antillen en van een ieder die daar medeverantwoordelijkheid draagt, inclusief werkgevers en werknemers, dus van de leidenden in de maatschappij, om tot een verstandige aanpak te komen. Het is uiteindelijk het IMF dat beoordeelt of men het een adequaat pakket vindt. Het is ook de bedoeling dat het IMF de voortgang bij de uitvoering van dat pakket als monitor zal volgen. Nederland is bereid om het daarvoor benodigde zogenaamde stand-by-krediet te verschaffen.

Mevrouw Grol vraagt nu: wat te doen indien er geen adequaat pakket tot stand komt, geen overeenstemming met het IMF wordt bereikt en een aantal te zwakke maatregelen wordt voorgesteld die geen perspectief op de werkelijke oplossing van het probleem bieden. Het is onontkoombaar dat er dan een verantwoordelijkheid van het Koninkrijk ligt. Als men met elkaar een koninkrijksband heeft, dan kan men dit soort ernstige maatschappelijke problemen niet op zijn beloop laten. Wij hebben bij een financiële crisis natuurlijk altijd de neiging om te denken in termen van geld, maar ik wijs erop dat het wezen van de problematiek natuurlijk eigenlijk geen financieel-economisch probleem is. Net als in de privésfeer ontstaan grote schulden in het algemeen niet vanzelf, maar door een serie lang volgehouden niet-adequate besluiten. Dat is de kern van het probleem dat moet worden opgelost. Daarom is het ook zo belangrijk dat de bestuurlijk verantwoordelijken in de Nederlandse Antillen zelf hun verantwoordelijkheid nemen en dat dit niet vanuit Den Haag wordt gedicteerd.

Laat ik om te beginnen hoopvol en vertrouwensvol zijn. Wij gaan ervan uit dat een dergelijk pakket tot stand komt. Indien dat niet tot stand komt, moet het onderwerp op de agenda van de koninkrijksministerraad komen; dat is onvermijdelijk. Dan zal dus met de regering van de Nederlandse Antillen nader moeten worden gesproken over de vraag hoe de problematiek dan moet worden opgelost. Maar het zou het allerbeste zijn – dat zou ook de meest ware invulling zijn van de begrippen "zelfredzaamheid" en "autonomie", waar de Nederlandse Antillen graag de nadruk op leggen – als de koe op een stevige manier bij de horens wordt gepakt en de problematiek wordt bedwongen. Omdat wij nu in dagen en weken leven waarin het interne overleg tot een oplossing moet komen, heeft het voor mij weinig zin daarop vooruit te lopen. Wel komt er op een gegeven moment natuurlijk een einde aan het overleg met het IMF. Het voornemen was om in december een akkoord met het IMF te hebben, maar dat is nu een aantal malen verschoven. Ik hoop dat dit in april alsnog mogelijk blijkt.

Een aantal sprekers heeft gevraagd naar het standpunt van de Nederlandse regering over de rapportage van de commissie-Van Lennep. De commissie heeft over een breder terrein gerapporteerd dan dat van de te grote begrotingstekorten en de te hoog opgelopen schuldenlast. De rapportage van de commissie is in de ministerraad aan de orde geweest. Een standpunt hierover behoort te worden geformuleerd door de koninkrijksministerraad. Wij zijn in afwachting van standpunten van de regering van Aruba en de regering van de Nederlandse Antillen, zodat wij tot een afgeronde standpuntbepaling kunnen komen. Wat wel beschikbaar is, is een voorlopig standpunt van de Nederlandse ministerraad. Dat standpunt is mijn antwoord op de vraag hoe de regering wil omgaan met het rapport van de commissie-Van Lennep. Ik ben graag bereid om dat voorlopige standpunt, dat nog kan worden aangevuld en bijgesteld naar aanleiding van de standpuntbepaling die uiteindelijk in de koninkrijksministerraad moet plaatsvinden, ter kennisneming aan de Kamer te zenden. Deze voorlopige schriftelijke standpuntbepaling krijgt de Kamer, wat mij betreft, al hedenmiddag.

Verschillende sprekers hebben ook stilgestaan bij de spanningen in de rechtshandhaving op Aruba, die de afgelopen maand in enkele media naar voren zijn gekomen. Deze problematiek kwam in de Arubaanse media al eerder aan de orde, zij het soms op een andere manier dan in de Nederlandse media het geval was. Er wordt, zoals de Kamer weet, een commissie ingesteld met drie personen die deskundig zijn op het terrein van deze problematiek. Deze commissie zal een onderzoek doen naar de verhoudingen in de strafrechtshandhaving, waaronder de positie van het openbaar ministerie. Aanleiding tot dit onderzoek is niet alleen datgene dat in de publiciteit naar voren is gekomen, namelijk bezwaar van Arubaanse zijde tegen het mogelijk niet informeren van de autoriteiten daar door het openbaar ministerie ter zake van een drugsdoorleverantie of de strafonderbreking van een Nederlandse crimineel. Er is een breder probleem. Er zijn ook al langer spanningen in het kader van de strafrechtelijke rechtshandhaving in Aruba. De commissie zal de oorzaken daarvan dus proberen op te sporen en aanbevelingen gaan doen voor oplossingen. Daarbij heeft de commissie de brede opdracht gekregen om, zo nodig, ook aanbevelingen te doen voor een betere aanpak van de strafrechtshandhaving in koninkrijkskader. Daarbij zijn bij voorbaat geen adequate middelen uitgesloten. Ik hoop dat de commissie zeer binnenkort aan de slag kan. Dat is in ieder geval de bedoeling; mogelijk kan het nog deze week gebeuren. Hopelijk hebben wij dan in drie maanden een rapport. Dit zal openbaar worden, nadat de regering van Aruba en de rijksministerraad de gelegenheid hebben gehad om daar commentaar op te leveren.

Die spanningen hebben zich dus niet alleen voorgedaan vanwege kritiek op het openbaar ministerie; zij bestaan al wat langer. Het is natuurlijk iedereen opgevallen dat er het een en ander te doen is geweest, met name in de publiciteit op Aruba, over de wijziging van het uitleveringsbesluit. Er zijn al zeker een jaar geruchten over mogelijke belangenverstrengeling bij grote projecten. Deze worden zeer door de politici op Aruba en de media besproken. Het is erg moeilijk om vast te stellen wat daar nu precies aan de hand is. Het is dus van groot belang dat dit soort geruchten die natuurlijk niet goed zijn voor het rustig en objectief functioneren van overheidsinstanties, ter zijde kunnen worden gelegd. Dat kan echter pas gedaan worden, als een en ander goed is uitgezocht. Te dien einde is het natuurlijk van belang dat de recherchecapaciteit wordt versterkt, bijvoorbeeld ten behoeve van de zeer onderbezette landsrecherche van Aruba. Het lijkt mij ook zeer in het belang van een ieder die in het kader van deze zaken wordt genoemd, dat dit soort onderzoekingen plaatsvindt, opdat ook de verdachtmakingen die vaak circuleren in het openbaar bestuur, ter zijde kunnen worden geschoven, nadat onderzoek rechtvaardigende conclusies daartoe heeft toegestaan.

Ik kan nu niet vooruitlopen op mogelijke conclusies en aanbevelingen van de commissie van onderzoek. Laten wij die commissie rustig haar werk laten doen. Wij zullen, denk ik, tegen het begin van de zomer meer weten. En dan zal deze zaak nader worden besproken in het kader van de rijksministerraad, zoals die ook zal worden besproken in de ministerraad van Aruba.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom op een derde punt dat door verschillende sprekers is genoemd. Dit betreft de kritiek op de projecthulp van Nederlandse kant die de leden van de parlementaire contactplan-commissie met name in de Antillen zijn tegengekomen, maar die ook wel in bepaalde media is verwoord. Die kritiek stond vaak onder het kopje "kritiek op KABNA". Zij bestaat uit bezwaren tegen de voorwaarden die worden geformuleerd bij projectfinanciering, bezwaren tegen te lange procedures en bezwaren dat er van Nederlandse kant voor bepaalde projecten wel prioriteit en aandacht is, maar voor andere niet. Die kritiek behelst ook de aanwezigheid van nogal veel Nederlandse deskundigen bij een aantal van die projecten. De critici zeggen dat dit lang niet altijd nodig is. En dat wekt irritaties.

Ik geloof dat de brief die ik hierover heb geschreven aan de Staten-Generaal, een evenwichtig beeld geeft van de werkelijke situatie. Ten eerste moeten wij dit soort kritiek natuurlijk niet te gemakkelijk van de hand wijzen en zeggen dat die alleen maar dient om bepaalde verwijten in Nederlandse richting te maken, waar de projecten in hun uitvoering niet altijd even voortvarend zijn aangepakt. Men moet, ook van Nederlandse kant, natuurlijk wel degelijk de hand in eigen boezem steken. Dat is door het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken ook gedaan. Er is onderzocht wat daar mis zou kunnen zijn. Onze conclusie was dat er op een aantal punten verbeteringen mogelijk zijn. Ik kom hier zo nog bij stil te staan. Ik wil nu al wel de algemene conclusie naar voren brengen, namelijk dat een deel van de kritiek, gezien het verwachtingspatroon van sommigen van de critici, moeilijk te verhelpen is. Als men verwacht dat projecten zonder voorwaarden worden gefinancierd, dan is aan die verwachtingen niet te voldoen. Als men verwacht dat, nadat een mooi project is geformuleerd en ingediend, prompt alle bedragen ter beschikking worden gesteld, zonder dat er een gedegen en gedetailleerd uitvoeringsplan is waarmee de beoogde doelen kunnen worden bereikt, is ook aan die verwachting niet te voldoen.

Ik denk dat een deel van de kritiek ook gewoon samenhangt met de psychologie in de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik kom in de West vaak nogal wat verwijten tegen Nederland tegen. Ik denk dat een deel van de verwijten bij die relatie hoort. Het is volgens mij verstandig om te beseffen dat wij ons in 1996, gezien onze opstelling en de wijze waarop wij concrete maatschappelijke problemen het hoofd bieden en oplossen, niet meer moeten laten leiden door bepaalde gedachten over het verre verleden. Wij zijn allemaal volwassen mensen. Wij moeten de problemen zoals die hier en nu bestaan en in de eenentwintigste eeuw zullen bestaan, onder ogen zien en voortvarend aanpakken. Wij moeten ons dus ook niet laten verleiden tot een overdreven voorzichtige of al te tactische of diplomatieke benadering, om maar te voorkomen dat er weer kritiek op bemoeienis uit Nederland komt. Ik geloof dat de woorden die een aantal sprekers hierover gesproken heeft, door ons ter harte moeten worden genomen. Je moet duidelijk maken wat je wilt en ook doen wat je zegt, zo zei de heer Van Graafeiland. Dat lijkt mij van belang. Daarbij moet je elkaars bevoegdheden en gevoeligheden accepteren.

Je moet ook in alle objectiviteit constateren dat het feit dat wij nu over zo'n omvangrijk financieel probleem in de Antillen spreken, niet alleen te wijten is aan een aantal financieel minder verstandige besluiten die in het verleden in de Antillen zijn genomen. Hoewel Nederland zich in de relatie met andere landen soms zeer nauwkeurig bemoeit met de besteding van Nederlands belastinggeld dat daar wordt ingezet ter oplossing van maatschappelijke problemen, zijn wij dat, soms op kousevoeten en op de tenen lopend, juist uit de weg gegaan in de contacten met bijvoorbeeld de Antillen over het daar gevoerde financiële beleid. Ik geloof dat ook hier het evenwicht, het realisme en de volwassenheid in de relaties ons ertoe dwingen om de problemen gewoon bij de naam te noemen en te bespreken. Wij moeten dus ook op dit punt de hand in eigen boezem steken. De door de commissie-Van Lennep aanbevolen beleidsdialoog tussen de ministers van Financiën is een goede aanbeveling die, naar mij lijkt, al in 1954 toen het Statuut werd getekend, direct in uitvoering had moeten worden genomen. Er is niets tegen een indringende beleidsdialoog zoals die tussen vele overheden plaatsvindt, ook tussen volkenrechtelijk soevereine overheden.

Mijnheer de voorzitter! Ik had het over het feit dat van KabNA-zijde steeds moet worden gestreefd naar verbetering en naar het oplossen van knelpunten. Er moet dus wel degelijk naar kritiek worden geluisterd. Wij moeten een onderscheid maken tussen gerechtvaardigde en hanteerbare kritiek die te gebruiken is voor verbetering en kritiek die er nu eenmaal is maar waarmee niet altijd veel kan worden gedaan. Ik ben voornemens de organisatie van het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken op enkele punten te versterken. Daarover ben ik thans in gesprek met de betrokkenen. De ambtelijke leiding van het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken heeft ook een zeer voortvarend plan ter zake vastgesteld, na eerst de zaak grondig en onafhankelijk door een derde te laten onderzoeken. Dat was sowieso nodig omdat een aantal jaren geleden het kabinet is gereorganiseerd en men er na een aantal jaren goed aan doet, naar aanleiding van een organisatieonderzoek vast te stellen of de beoogde doeleinden van zo'n organisatorische versterking zijn gehaald, dan wel dat bijsturing en verbeteringen nodig zijn. Wel, verbeteringen zijn mogelijk en worden aangebracht. De komende maanden worden die vorm gegeven. Met bepaalde verbeteringen ben ik al begonnen. Er vinden enkele versterkingen plaats. Ik noem additionele expertise op sommige terreinen. Bovendien heeft inmiddels een versterking van de vertegenwoordiging van Nederland in Willemstad plaatsgevonden. Daarmee is het onderwerp niet uitgeput, maar omdat het nog in bespreking is, is het niet doenlijk alle bijzonderheden hierover vandaag te melden. Ik zal er zeker nader over rapporteren aan de volksvertegenwoordiging.

Het onderwerp kritiek op de sociaal-economische en financiële hulpverlening van Nederland staat ook op de agenda van het overleg met de overheid van de Nederlandse Antillen. Eind volgende maand zal ik dat overleg opnieuw voeren en dan zullen wij kijken of er nog andere punten zijn waarop verbetering mogelijk is. Het komt natuurlijk ook wel voor dat de kritiek met een korrel zout moet worden genomen. Ik noem als voorbeeld de kritiek dat de projecten voor de Task Force Antilliaanse jongeren allemaal zo vreselijk langzaam verliepen door de bureaucratie op KabNA en dat het zo vreselijk lang duurde voordat er besluiten over financiering waren genomen. Ik heb dat eens na laten gaan. Mij bleek dat van de 20 projectaanvragen er 19 binnen drie maanden waren goedgekeurd, terwijl er één werd afgewezen om, naar mij lijkt, valabele redenen. Alleen, na het goedkeuren van een project is de zaak nog niet vanzelf geregeld. Dan moet er een specifiek uitvoeringsplan komen en moet blijken dat de goede voornemens kunnen worden omgezet in concrete daden. Al naar gelang dat gebeurt, worden natuurlijk concrete financiën ter beschikking gesteld. Ik geloof daarom dat de flessehals niet zozeer zit in de bureaucratie. Dat de bureaucratie er schuldig aan is, is nogal een dooddoener die je vaak hoort in de kritiek op de overheid. Waar het vaak om gaat is de concrete uitvoeringstechniek, de concrete bestuurlijke besluiten waardoor A of B kan gebeuren.

Een van de sprekers heeft gevraagd naar de stand van zaken rond het Centrum voorlichting Nederland. Dat centrum zou op Curaçao worden gevestigd om jongere Antillianen die willen vertrekken naar Nederland, van tevoren duidelijk te maken dat ze door hun problemen in de Antillen achter te laten niet plotseling in het paradijs terechtkomen en dat zij, wanneer ze niet goed geschoold zijn, een groot risico lopen om in handen van verkeerde groepen en in uitzichtloze situaties en wijken terecht te komen waar de criminaliteit hoog is. Met andere woorden: die voorlichtingsfunctie is uitermate belangrijk. Men kan zijn problemen als school-dropout niet ontvluchten door maar een enkele reis naar Nederland te nemen. Ik heb het dan niet over die Antillianen en Arubanen die zich met behoorlijke middelen van bestaan of door andere valabele raden binnen het Koninkrijk verplaatsen. Ik heb het over een verplaatsing van een ernstig sociaal-economisch probleem, waaronder een aantal jongeren lijdt. Welnu, genoemd Centrum voorlichting Nederland, dat een goed idee is, is een hele tijd niet van de grond gekomen omdat niet duidelijk was welke bestuurlijke laag daarvoor verantwoordelijkheid wilde nemen, hetzij het eilandbestuur op Curaçao, hetzij de landsregering. Dat probleem is een aantal malen aan de orde gesteld door KabNA. Er is gevraagd om een besluit te nemen, opdat er met het centrum begonnen kan worden. Ik ben blij, de Kamer te kunnen melden dat in de gesprekken die ik eind vorige maand ter zake heb gevoerd, in aanvulling op de eerder gevoerde correspondentie daarover, de knoop is doorgehakt, in de zin dat het eilandbestuur op Curaçao de verantwoordelijkheid voor het centrum wil dragen, concreet één van de gedeputeerden. Het eilandbestuur is nu bezig met een uitvoeringsplan, waarbij de Nederlandse regering assistentie zal verlenen. Het Centrum voorlichting Nederland is er dus nog niet, maar ik ga ervan uit dat het er wel komt. Er zal ook van Nederlandse zijde op worden aangedrongen. Ik voer hierover ook overleg met mijn collega van Binnenlandse Zaken, omdat dit onderwerp op het scheidsvlak ligt tussen zijn verantwoordelijkheden en de mijne. Immers, hier ligt eigenlijk het begin van de stroom van Antilliaanse jongeren naar Nederland, die vervolgens hier in de problemen kunnen geraken en aandachtspunt zijn van gemeenten en het ministerie van Binnenlandse Zaken, met name de gemeenten waarin de problematiek rond de Antilliaanse jongeren ernstig is.

De heer Van de Zandschulp heeft gesproken over de zogenaamde toelatingsregeling. Ik heb de Tweede Kamer in antwoord op vragen medegedeeld, dat er een onderzoek plaatsvindt naar de vraag die om de paar jaar opkomt in koninkrijkskader, namelijk of een vorm van een toelatingsregeling binnen het Koninkrijk nodig, gewenst of mogelijk is. Dat is geen gemakkelijk te beantwoorden vraag. De redenen heeft de heer Van de Zandschulp zelf ook wel genoemd. Ik kan nu niet op de conclusies van dat onderzoek vooruitlopen. Misschien is de term "toelatingsregeling" een "misnomer". Het zou kunnen gaan om een regeling in koninkrijkskader voor de vestiging van personen binnen het Koninkrijk. Zo hebben de Nederlandse Antillen en Aruba zelf een vestigingsregeling. Die komt erop neer dat Nederlanders die zich daar willen vestigen, dienen aan te tonen dat zij middelen van bestaan of een werkvergunning hebben of dat zij anderszins voldoen aan de eisen die deze overheden stellen ter zake van vestiging. Ik kan nog niet op enige conclusie vooruitlopen. Dit onderzoek wordt niet door mij uitgevoerd maar door mijn collega van Justitie. De conclusies zullen met haar nader moeten worden besproken.

Ik heb al gesproken over vertragingen in procedures en termijnen. Mevrouw Grol heeft naar het financieringsverzoek van de Arubaanse regering inzake een activiteitenpakket van de YMCA aldaar gevraagd. Voorzitter! Dit verzoek is op 30 augustus 1995 ontvangen en op 6 november 1995 goedgekeurd. Nederland zal een bijdrage van een kleine ƒ 500.000 leveren.

Mevrouw Grol heeft mij gevraagd, het proces van voortgang van de herstructurering te bevorderen en daarvoor een tijdpad te schetsen. Wij moeten bij de herstructurering twee zaken goed onderscheiden, namelijk de verhoudingen binnen de Antillen en een eventuele herziening, modernisering van het Statuut. In het regeerakkoord van 1994 is het voornemen geformuleerd om de statutaire verhoudingen te moderniseren. De regering heeft allereerst de daarover in de Antillen gestarte discussies de ruimte willen geven. Wij weten dat wanneer Nederland bepaalde voorstellen doet, dit direct allerlei reacties oproept, soms alleen al omdat het Nederlandse voorstellen zijn. Het bieden van ruimte voor die discussie leek ons nuttig om een zeker evenwicht in de gedachtenvorming over de modernisering van het Statuut te bewerkstelligen. Het rapport "Make it work" bevat een groot aantal ideeën, waarover de discussie in de Antillen geleidelijk aan wordt afgerond.

Nu is het voor Nederland tijd om dit proces zelf ook te starten. Men kan van mij nog dit jaar concrete voorstellen ter zake verwachten, want ik moet natuurlijk de juiste procedures in acht nemen. Deze voorstellen zullen eerst met de koninkrijkspartners worden besproken. Overigens wijs ik erop dat met de modernisering van het Statuut een aantal jaren zal zijn gemoeid. Eerst moet geïnventariseerd worden wat de drie partners willen. Vervolgens moet men afspreken welke procedures worden gehanteerd; op welke wijze men een "trialoog" op gang brengt om het met elkaar eens te worden. Daarna kunnen herzieningsvoorstellen geformuleerd worden die door de drie parlementen goedgekeurd moeten worden.

Eerdere pogingen tot herziening van het Statuut zijn vastgelopen door een gebrek aan overeenstemming. Dit is reden te meer om nu geen onverstandige haast te maken. Blijken wij het na een bepaalde periode tot niet eens te kunnen worden – maar daar moeten wij natuurlijk niet van uitgaan – dan rest ons niets anders dan een betere benutting van het huidige Statuut. De voornaamste kritiek is dat het Statuut uit 1954 dateert en dat dit een geheel andere tijd is dan de jaren negentig of het begin van de 21ste eeuw. In 1954 dacht men niet op dezelfde wijze als nu over een aantal problemen die inmiddels een stuk dringender zijn geworden. Ik noem de internationale georganiseerde criminaliteit, die met name van kleinere samenlevingen zeer vergaande samenwerking vraagt om de machtsfactoren die erachter zitten ook werkelijk het hoofd te kunnen bieden. Het Statuut biedt mogelijkheden tot een krachtige gezamenlijke aanpak. Er kan worden samengewerkt op basis van artikel 38. Daarnaast kunnen er rijkswetten worden ontwikkeld en kunnen bepaalde taken tot taken van het Koninkrijk verheven worden. Dit laatste vereist natuurlijk wel een wijziging van het Statuut en daarmee zal veel tijd gemoeid zijn. Ik sluit echter tevoren niets uit. De belangrijkste punten zijn niet de competenties en een legalistische benadering, maar de inventarisatie van de problemen, op welke wijze de dreiging zich ontwikkelt en de wijze waarop de drie regeringen gezamenlijk – ook in overleg met andere landen – de problemen aan kunnen pakken.

Mevrouw Grol heeft mijn reactie gevraagd op een brief van de Arubaanse oppositieleider, de heer Oduber, inzake de instelling van de onderzoekscommissie. Deze commissie zal worden voorgezeten door oud-minister van Justitie, de heer De Ruiter. Hij heeft tot mijn genoegen de uitnodiging van de koninkrijksregering aanvaard. Voorzitter! De heer Oduber heeft in zijn commentaar vooral het oog op een aantal perspublikaties op Aruba zelve. Deze publikaties gaven een bepaalde draai aan de werkzaamheden en aan mogelijke conclusies van die commissie. Het is niet dienstig, daarop vooruit te lopen. Ik kan de zorgen van de heer Oduber wegnemen. De onafhankelijke commissie zal haar werk zo goed mogelijk proberen te doen en een openbaar rapport uitbrengen. De heer Oduber behoeft zich geen zorgen te maken. Het is niet nodig dat hij tevoren verklaart dat hij geen vertrouwen heeft in conclusies die hij nog niet kent. Niemand kent die trouwens.

Er is gevraagd of het OM op Aruba de komende drie maanden nog wel kan functioneren. Voorzitter! Het onderzoek is niet in de eerste plaats gericht op het functioneren van het openbaar ministerie. Er is een duidelijke afspraak met de Arubaanse regering gemaakt, die is neergelegd in het concept-instellingsbesluit dat aan de Kamer ter kennis is gebracht. Een en ander maakt duidelijk dat de strafrechtshandhaving zal worden onderzocht, waaronder de positie van het openbaar ministerie. Voorzitter! Ik kan dit concept niet zo snel vinden, maar zodra ik daarover beschik, zal ik de Kamer de tekst daarvan voorlezen. Juist omdat er een discussie is ontstaan over de interpretatie van de opdracht, lijkt het mij dat wij ons het beste aan de letterlijke opdracht kunnen houden.

Het OM kan blijven functioneren. De afgelopen jaren is gebleken dat het goed heeft gewerkt. Er is geen reden om de vertrouwensvraag ten aanzien van het OM te stellen. Alle functionarissen van de overheid – zeker die op belangrijke posities – genieten het vertrouwen, tenzij er zeer dringende redenen zijn om uit te spreken dat dit vertrouwen er niet meer is. Zulke dringende redenen zijn mij niet bekend, dus er is vertrouwen in het openbaar ministerie op Aruba, dat volgens de normen van het Koninkrijk zijn taken moet uitvoeren.

Mevrouw Grol en anderen hebben gesproken over de vacature in de commissie-Aarts-Muyale. In 1993 is met Aruba afgesproken dat artikel 62, het artikel dat de datum van de onafhankelijkheid van Aruba regelde, uit het Statuut zou worden geschrapt indien een aantal ernstige problemen voortvarend aangepakt zou worden. Daarover zou regelmatig worden gerapporteerd. Die rapportage was de taak van de commissie-Aarts-Muyale. Artikel 62 is inderdaad geschrapt op grond van veelbelovende ontwikkelingen die de regering van Aruba had bewerkstelligd. De regering van Aruba heeft vorig jaar eigener beweging voorgesteld om de rapportage ook na het schrappen van artikel 62 voort te zetten. Het is overigens tussen overheden heel normaal om een beleidsdialoog voor te laten bereiden door een rapportage van een commissie. Ik was dan ook verbaasd, dat de heer Muyale zich heeft teruggetrokken. Zijn verzoek tot ontslag heb ik niet gehonoreerd. Ik heb kenbaar gemaakt, zijn verzoek aan te willen houden tot er een opvolger door de regering van Aruba is benoemd. De regering van Aruba is daartoe herhaaldelijk uitgenodigd. Ik hoop dat er binnenkort een opvolger wordt benoemd, conform de afspraken van 1993. Onderdeel daarvan was dat de vertegenwoordiger van Aruba in deze commissie brede politieke steun moest hebben; een persoon die niet in partijpolitieke schermutselingen terecht zou kunnen komen of negatief becommentarieerd zou kunnen worden in de pers. Het moest iemand zijn wiens gezag zou worden gedragen door brede lagen van de bevolking. De persoon moest niet alleen gezag inspireren bij de regering, maar ook bij de oppositie. Ik ga ervan uit dat de regering van Aruba door een nieuwe voordracht op korte termijn het de heer Muyale mogelijk zal maken om zijn functie ook feitelijk neer te leggen.

In het licht van deze toestand heeft de heer Aarts het niet zinvol geacht om een rapportage alleen te verzorgen. De rapportage van dit voorjaar is dan ook uitgesteld. Dat verandert verder niets aan de afspraak dat gedurende een periode van anderhalf jaar na schrapping van artikel 62 de rapportage zal worden voortgezet. Er is nu sprake van een onderbreking, maar een en ander wordt weer opgepakt zodra de commissie weer compleet is. Ik hoop dat de nieuw samengestelde commissie het patroon van vooruitgang kan laten zien en eventuele problemen aan zal snijden, zodat deze realistisch, objectief, met respect voor elkaars bevoegdheden in koninkrijkskader kunnen worden besproken.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb inmiddels de letterlijke tekst voor mij van het concept-instellingsbesluit van de commissie-De Ruiter, die als volgt luidt: de commissie heeft tot taak, onderzoek te doen naar de verhouding met betrekking tot de strafrechtelijke rechtshandhaving in Aruba, waaronder in het bijzonder de positie van het Arubaans openbaar ministerie ten opzichte van de regering van Aruba, het Korps politie Aruba en de relaties met Nederland. De commissie heeft tot taak, aanbevelingen te formuleren ter verhoging van de effectiviteit van de rechtshandhaving op Aruba. De commissie kan aanbevelingen doen ter optimalisering van de gemeenschappelijke aanpak van de grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit in koninkrijksverband.

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Grol heeft gevraagd of wij, gezien hetgeen er vandaag in koninkrijksverband moet worden behartigd, niet een mechanisme missen om geschillen doeltreffend tot een oplossing te brengen. Ik geloof dat wij dat mechanisme niet missen. Het Statuut is overigens op dit punt niet erg uitgebreid, terwijl het één van de essentialia betreft, de waarborgfunctie van het Koninkrijk. In artikel 43 staat dat het Koninkrijk de rechten van de mens, de rechtszekerheid en de democratie waarborgt. Daar hoort ook een deugdelijk bestuur bij. Dit is overigens geen letterlijke tekst.

Een dergelijk onderwerp, maar ook andere, kunnen leiden tot meningsverschillen in koninkrijkskader. Er is in het Statuut voorzien in een procedure om meningsverschillen op te lossen. Er is het reguliere overleg ter voorbereiding op een koninkrijksministerraad, waarin men elkaar kan overtuigen. Lukt dat niet, dan is er altijd nog de artikel-12-procedure, waarin een van de koninkrijkspartners bezwaar kan maken, hetgeen tot een nieuwe overlegronde leidt. Uiteindelijk komt er wel een besluit van de koninkrijksministerraad. Het Koninkrijk kan niet door gebrek aan overeenstemming permanent worden lamgelegd. Men is daar zelf bij.

Alhoewel het instrumentarium van het Statuut niet voldoet aan de eisen die wij daar anno 1996 aan stellen, is het toch wel min of meer sluitend. Wij moeten ons bij de aanpak van concrete problemen niet laten afschrikken door de kortheid waarmee bepaalde onderwerpen in het Statuut zijn behandeld. Men lost geen problemen op door terug te kijken naar 1954 met de opmerking dat wij een en ander niet hadden voorzien. Dat is geen bijdrage aan de oplossing van concrete maatschappelijke problemen.

Door de Antillen en Aruba wordt veel belang gehecht aan de autonomie; een belangrijk begrip. Maar zoals bij veel belangrijke begrippen, gaat het om de vraag wat men er precies mee bedoelt. Autonomie moet, in de geest van het Statuut, vooral geïnterpreteerd worden als eigen verantwoordelijkheid en het zo veel mogelijk met inschakeling van eigen bestuurlijke middelen oplossen van concrete problemen. Autonomie kan in koninkrijkskader niet betekenen dat met legalistische argumenten op basis van competentiegeschillen problemen niet op een adequate wijze worden opgelost. Autonomie versta ik als eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid, waarbij ook wederzijdse hulpverlening hoort en het elkaar kunnen aanspreken op verantwoordelijkheden en het gezamenlijk oplossen van problemen.

Het zou ook heel goed zijn als de koninkrijkspartners Nederland aanspreken op kwesties die vallen onder de Nederlandse autonomie. Als zij vinden dat er hier iets mis is met de rechtshandhaving of met de openbare financiën, het onderwijs of de milieuzorg, dan moeten zij dat, als zij het ernstig genoeg vinden, op de agenda van de rijksministerraad kunnen plaatsen. Dan geven wij het Koninkrijk ook werkelijk body. Ik meen, dat er alle reden is om dat te doen. Dat is echte gelijkwaardigheid.

Voorzitter! Mevrouw Grol bracht een interessante gedachte naar voren, namelijk het ontbreken van een sluitende parlementaire controle in het Koninkrijk als staatkundige instelling, als volkenrechtsubject. Zij noemde een parlementair forum voor het Koninkrijk als geheel. Er is inderdaad een parlementair contactplan, maar dat heeft geen staatkundige gereguleerde bevoegdheden anders dan wat is af te leiden uit de bevoegdheden van de deelnemende parlementariërs. Ik geloof dat dit een belangrijke gedachte is. Men komt die ook tegen in allerlei andere staatkundige verbanden; men komt het zelfs tegen in internationale organisaties. Er zijn parlementaire assemblées. Volksvertegenwoordigers komen bijeen en hebben bepaalde bevoegdheden ten aanzien van de gezamenlijke bestuurlijke instellingen. Ik wil thans niet in een soort van symposium geraken over de vraag hoe wij dit in de toekomst vorm kunnen geven. Ik vind het een interessante gedachte. Het is typisch iets, dat moet worden bekeken in het kader van de modernisering van het Statuut. Daarbij moeten wij een meer sluitende democratische controle zien te regelen dan thans het geval is.

Voorzitter! De vragen van mevrouw Grol over de financiën en het IMF heb ik indirect beantwoord door het voorlopige standpunt van de ministerraad toe te zenden.

Haar vragen over de samenwerkingsrelatie, in het bijzonder de ontwikkelingsgelden wil ik als volgt beantwoorden. Ik zie thans geen reden voor een vermindering van de bedragen uit Nederland. De begrotingspost is overigens fors, tegen de 300 mln., hetgeen neerkomt op ruim ƒ 1000 per hoofd van de bevolking per jaar. Dat mag ook wel eens worden gezegd. Het is een zeer omvangrijke vorm van hulpverlening, omvangrijker dan in andere nationale of internationale verbanden. Zeker als wordt gelet op het inkomen per hoofd in de West, is dit een forse inspanning ten laste van de Nederlandse belastingbetaler. De laatste vier à vijf jaar heeft er een wijziging in de allocatie van deze gelden plaatsgevonden. Er worden minder scholen, ziekenhuizen, wegen en bruggen gebouwd. Meer geld gaat in bestuurlijke verbetering en in technische hulp. Ik denk aan het versterken van bepaalde maatschappelijke taken en verbanden. In die zin heeft er een wijziging plaatsgevonden. Die wijziging – ik grijp even terug op het eerdere discussiepunt – heeft met de kritiek te maken. Naarmate in de projecten meer ingewikkelde sociaal-culturele en maatschappelijke vraagstukken aan de orde zijn, is de concrete uitvoering ingewikkelder dan het maken van een brug. Ik denk aan het versterken van de maatschappelijke organisatie of het verbeteren van de rechtshandhaving en het daarvoor ter beschikking stellen van deskundigen en het opleiden van mensen. Dat betekent dat er een ingewikkeld patroon van afspraken is, dat er meer aandacht moet worden besteed aan uitvoeringsplannen en dat er eerder een risico van irritatie is. Waar bemoeit Nederland zich mee? Die verschuiving naar het helpen oplossen van bestuurlijke en maatschappelijke knelpunten verklaart een deel van de kritiek, niet alles, maar een deel.

De vraag van mevrouw Grol over de drinkwatervoorziening op Sint Eustatius wordt momenteel bekeken. Ik hoop daarop in tweede termijn het antwoord te kunnen geven.

De voorzitter:

De minister heeft nu ruim een uur geantwoord en is toe aan de specifieke vragen van nummer 2 van het sprekerslijstje. Kan hij enige indicatie geven, wanneer hij zijn antwoord denkt af te ronden?

Minister Voorhoeve:

Als u mij nog vijf à acht minuten geeft, dan zal ik ook de nog resterende vragen hebben beantwoord. In de verschillende bijdragen zaten vele gelijke punten. Mevrouw Grol had het voordeel aan het begin van de rij te staan. Met het beantwoorden van haar vragen heb ik al vele andere vragen beantwoord.

De voorzitter:

Uitstekend.

Minister Voorhoeve:

Ik kan mij vinden in veel woorden die zijn gesproken door de heer Van Graafeiland. Zijn centrale thema was, dat bepaalde zorgpunten en hoofdkenmerken van de relatie in de loop der jaren niet vreselijk zijn veranderd. Toch zijn er een aantal concrete punten van verbetering te noemen. Ik heb vier belangrijke voorbeelden genoemd.

Ik ben het volledig eens met zijn motto: weten wat je wilt en doen wat je zegt, ook als dat op korte termijn wel eens spanning en kritiek tot gevolg heeft.

Voorzitter! De heer Van Graafeiland vroeg mij wat ik precies bedoelde met mijn opmerking in de Tweede Kamer over verbreding van de koninkrijksrelatie. In dat kader zou ik ook de vragen van mevrouw Grol en de heren Van de Zandschulp en anderen willen beantwoorden wat de betekenis is van het feit, dat een groot aantal bewindslieden van de Nederlandse regering de afgelopen anderhalf jaar in Aruba en de Nederlandse Antillen zijn geweest. Met verbreding van de koninkrijksrelatie bedoel ik – ik zei het reeds in de Tweede Kamer en het staat ook in de memorie van toelichting – dat wij als koninkrijkspartners een agenda van bestuurlijke en maatschappelijke problemen hebben die min of meer gelijk is. Alleen de mate waarin wij door die problemen worden bedreigd is verschillend. Zo is de werkloosheid in de Antillen vele malen erger. Zo is er op Curaçao een zeer ernstige milieuproblematiek. Zo kampen wij alle drie met de bedreiging van de internationale criminaliteit. Juist omdat die agendapunten zo vergelijkbaar zijn, lijkt het mij nuttig, dat er een verbreding plaatsvindt van de koninkrijksrelatie. Dat betekent, dat ook bepaalde collega's van mij in de regering die zich met een bepaald onderwerp bezighouden zich daarbij niet beperken tot het oplossen van problemen in Nederland, maar ook de dialoog aangaan met de collega in de Nederlandse Antillen en Aruba. Nagegaan wordt of zij met hun specifieke kennis van zaken tot een vorm van samenwerking kunnen komen met de collega's daar. Zo heeft het bezoek van minister De Boer aan de Antillen en Aruba tot gevolg gehad dat de minister van volksgezondheid en milieu in de Antillen zich gesterkt voelde in het aanpakken van een aantal milieuproblemen. Beide ministers hebben onderling een aantal zeer nuttige afspraken gemaakt. Het heeft ook op mij stimulerend gewerkt, omdat is afgesproken dat wij alle projecten die van KabNA-zijde worden gefinancierd ook aan een milieutoets zullen onderwerpen. Zo kunnen wij er gedrieën toe bijdragen dat geleidelijk de zeer ernstige milieuproblemen in de Antillen onder controle worden gebracht. Ik zeg met opzet "onder controle", want het gaat om problemen met een zeer lange geschiedenis en een enorme omvang. Oplossen is hier een erg ambitieus woord, helaas.

Hetzelfde geldt voor het terrein van het onderwijs. Collega Ritzen heeft met de collega's in de Antillen en Aruba gesproken. Dat is een zeer succesvol bezoek geweest. Het heeft tot nieuwe plannen en voornemens en een Protocol van samenwerking geleid.

Er is de meer sceptische vraag gesteld, welke extra middelen door mijn collega-ministers ter beschikking zijn gesteld voor de West. De middelen die worden ingezet voor de samenwerking met de Antillen en Aruba zijn de middelen die de KabNA-begroting betreffen. Hier en daar willen departementen nog wel eens iets eigener beweging financieren, vooral in de technische ondersteuning. Een departement kan expertise verschaffen. Zodra het om meer omvangrijke projecten gaat, komt dat ten laste van de reguliere begroting van het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

Ik merk dat het bezoek van de Nederlandse bewindslieden aan de beide partners in het Koninkrijk soms wat sceptisch wordt bejegend in de pers. Het is natuurlijk waar dat de zon daar wat vaker schijnt dan in Nederland, omdat ik van die sectorale departementsgerichte samenwerking veel verwacht. Ik probeer toch te stimuleren dat de collega's kennisnemen van de vraagstukken die in de West spelen. Zo heeft staatssecretaris Vermeend vele bezoeken gebracht om de belastingregeling voor het Koninkrijk te verbeteren. Daar zijn heel wat bezoeken aan besteed en de heer Vermeend is er niet bruiner op geworden, maar hij heeft wel concrete resultaten bereikt. Ik spreek mijn steun uit voor voortzetting en intensivering van dit beleid. Ik meen dat het een goede zaak is dat vraagstukken van de Nederlandse Antillen en Aruba niet alleen op het bordje van de Nederlandse minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken liggen.

Dat roept natuurlijk de vraag op hoe dat wordt gecoördineerd. Dat kan heel eenvoudig door deze reizen voor te bereiden in overleg met mijn kabinet, door een vertegenwoordiger van KabNA te verbinden aan zo'n werkbezoek en door middel van concrete rapportages met actiepunten, waarbij naderhand wordt afgesproken wie wat doet. Tot nu toe is er volgens mij niets misgegaan en vinden de drie partners er eerder een reden in om meer en meer samen te gaan doen.

De heer Van de Zandschulp heeft gevraagd of de staatkundige herstructurering niet stagneert. Ik meen dat ik die vraag heb beantwoord met mijn opmerkingen over de discussie binnen de Antillen en het vervolg dat in koninkrijkskader moet gaan plaatsvinden. Ik meen dat ik zijn vragen over het IMF, het openbaar ministerie en over Aarts/Muyale al heb beantwoord en ook die terzake van de toelatingsregeling.

De vraag van de heer Staal was vooral gericht op de commissie-Van Lennep en het rapport van het IMF en ik meen dat ik ook die vraag heb beantwoord. Nogmaals, het nut van de wederzijdse bezoeken sla ik zeer hoog aan en dat geldt ook voor de parlementaire bezoeken. Keer op keer blijkt in de discussies over Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, dat juist de leden van de Staten-Generaal die er geweest zijn, die vaak contact hebben met hun collega's van de Staten in de Antillen en op Aruba en dus gespitst zijn op wat er leeft, de ontwikkelingen het meest intensief volgen en waar dat nodig is de regering achter de broek zitten. Daar zijn parlementariërs ook voor. Ik ben dus erg positief over deze bezoeken en ook over de gewoonte om verslagen te maken en actiepunten op papier te zetten om bij te dragen aan verbeteringen.

De heer Schuurman heeft gevraagd of ik een aantal concrete klachten over KabNA wil analyseren. Ik heb aangegeven dat ik dat met bepaalde projecten heb gedaan en dat het opnieuw op de agenda staat voor het overleg dat ik eind mei in de Nederlandse Antillen zal voeren met de collega voor Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen. Wij moeten open blijven staan voor kritiek, waarmee verbeteringen kunnen worden aangebracht.

De opmerking over de grote veranderingen die de Europese Unie en de EMU tot stand zouden kunnen brengen, dan wel de consequenties daarvan voor de Nederlandse Antillen en Aruba, wil ik toch enigszins relativeren. De plannen in het kader van de EU en de EMU hebben op zichzelf niet zulke grote consequenties voor hen. Op verzoek van de parlementariërs die in het kader van het contactplan bijeen zijn geweest, wordt door de minister van Buitenlandse Zaken een notitie gemaakt over de consequenties van de EU voor Aruba en de Nederlandse Antillen. Die notitie is bijna gereed en kan de volksvertegenwoordiging spoedig worden aangeboden. Het heeft geen zin om daar nu op vooruit te lopen.

De heer Schuurman verwees in het bijzonder naar de positie van de Franse landen en gebieden overzee. Er zijn twee categorieën: de landen en gebieden die gewoon vanuit Parijs worden bestuurd en de landen en gebieden die een zekere autonome status hebben. Dat is anders geregeld dan in het kader van het Koninkrijk. Het verschil is niet zozeer onderwerp van onderzoek in de notitie van Buitenlandse Zaken. Nochtans is de vraagstelling over de verschillen en de consequenties daarvan bijzonder interessant. Wij worden daar ook mee geconfronteerd op het eilandgebied Sint Maarten, waarvan het Franse gedeelte onder Frans bestuur valt en waar dus ook de Franse wet- en regelgeving van toepassing is. Dat leidt tot spanningen tussen het Franse en het Nederlandse deel en daarvoor is overleg nodig.

Een van de problemen die moeten worden opgelost, is het probleem van het grenscontroleverdrag. Daar is vijftien jaar over onderhandeld. Het beoogt een betere personencontrole op Sint Maarten, ook om de illegaliteit te verminderen en de bestrijding van de criminaliteit te verbeteren. De Franse regering is – laat ik het diplomatiek uitdrukken – nogal verbaasd over het trage tempo waarmee de ratificatie van dit verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden tot stand komt. Het is al zeer lang in behandeling. Het gaat bij ons een stuk langzamer dan in Frankrijk. Ik meen dat wij in koninkrijkskader – daarbij spelen de Staten van de Antillen ook een belangrijke rol – tempo moeten maken, omdat het geduld van Frankrijk niet onuitputtelijk is. De oogmerken van dit verdrag zijn ook gerechtvaardigd. Aan Franse kant wordt men bijvoorbeeld geconfronteerd met een enorme stroom niet-legaal verblijvende Haïtianen. Men heeft dus grote behoefte aan betere personencontrole aan de grens. Ook aan de kant van de Nederlandse Antillen op Sint Maarten zou een betere personencontrole kunnen helpen om problemen op te lossen.

Ten slotte stelde de heer Schuurman nog een vraag over de leerplicht op Aruba. In de Nederlandse Antillen bestaat een leerplicht, alleen is er het ernstige probleem van de voortijdige schoolverlating. Het zit dus eigenlijk meer in de effecten van de leerplicht. Op Aruba is wel een wet op de leerplicht, maar die is nog niet ingevoerd. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Schuurman zal ik contact opnemen met de Arubaanse regering om vast te stellen wat de precieze situatie is en op welke termijn een dergelijke wet kan worden ingevoerd en effect zal kunnen hebben.

Mevrouw Grol-Overling (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De minister zei zoëven dat het een voordeel is als je als eerste mag spreken, maar in tweede instantie is dat voordeel iets geringer.

Ik ga nog op een paar punten in. Ik vond het aardig dat de minister begon met de positieve punten. Zo zijn wij toch eigenlijk allemaal. Als puntje bij paaltje komt, willen wij toch ook graag iets van onze hoop en de goede dingen laten doorklinken. Ik vond het aardig om te zien dat de minister in dat opzicht helemaal een van ons is.

Wat ik ook opvallend vond bij de besprekingen in het kader van het parlementair contactplan – dat zeg ik even naar aanleiding van Sint Maarten – was, dat het daar zo mooi ging. Een van de andere eilanden zei bijna jaloers: wij hebben geen orkaan gehad. Men zei dat zo van: wij krijgen daardoor minder hulp en op ons valt de aandacht nu niet zo; het is allemaal voor Sint Maarten. Intussen is het natuurlijk bewonderenswaardig wat men gezamenlijk heeft gepresteerd op Sint Maarten.

Over de schuldenproblematiek heb ik bij interruptie al iets gevraagd. Ik heb daarop een antwoord gekregen. Graag ontvangen wij de toegezegde rapportage van de commissie-Van Lennep. Ik vind het ook goed dat het rapport van de commissie-De Ruiter zo snel moet binnenkomen. Voor de vrijheid van optreden van het openbaar ministerie moet dat rapport-De Ruiter snel klaarheid brengen. Het openbaar ministerie, de rekenkamer en de gouverneur moeten de functies kunnen vervullen die juist in kleinschalige verhoudingen zo belangrijk zijn. Hoe eerder daar helderheid over is, hoe beter het voor ons allen is.

Ik vind het altijd aardig als er gesproken wordt over de psychologie. Als het je vak is, denk je dat je er iets van weet. Ook al ben je er nog zo vaak, als je in zo'n vreemd gebied rondloopt, ontdek je steeds weer dat de psychologie daar en die hier toch wel enigszins verschillen. De mensen die daarginds wonen hebben toch iets meer van Zuidamerikanen, ook al hebben zij een Nederlands paspoort op zak. De minister zei in dat verband dat wij niet te veel op kousevoeten moesten lopen. Ik wil dat straks nog even terughalen, als het gaat over het voorstel tot herstructurering. Wij moeten natuurlijk voorzichtig zijn met het stellen van eisen. De minister zegt dat die eigenlijk van de andere kant moeten komen, maar dan loopt ook de minister weer op kousevoeten. Zo moet het kennelijk toch een beetje gaan, met begrip voor elkaar en zonder veel op te leggen. Dat is een heel moeilijke rol.

Dat KabNA wordt verbeterd en versterkt vind ik goed nieuws, al vond ik de minister rijkelijk cryptisch over de invulling daarvan. Ik neem aan dat wij daar binnenkort wat meer over horen.

De minister had het over het Centrum voorlichting Nederland, dat in de Antillen zou worden gestart door Curaçao, na enige verwikkelingen. Is het dan evenzeer beschikbaar voor de andere eilanden? Bij het land is dat natuurlijk iets duidelijker.

Naar aanleiding van vragen van de heer Van de Zandschulp is gesproken over vestigingsvergunningen. Ook ik vind het nog steeds pijnlijk, dat het voor Nederlanders daar nauwelijks anders is dan voor mensen van buiten het Koninkrijk. Dezer dagen las ik in de pers een kleine opsteker, een maatregel waardoor het iets gemakkelijker werd voor Nederlandse echtgenoten van Antillianen om bijvoorbeeld werkvergunningen te krijgen. Laten wij het maar een begin noemen.

Ik was heel blij met het verhaal van de minister over de YMCA. Het ging aan de ene kant om de YMCA als zodanig en aan de andere kant ook om het voorbeeld dat het ook snel kan. Is het uitvoeringsplan echter ook goedgekeurd? De klachten zijn nog wel eens, dat een plan wel wordt goedgekeurd, maar dat het dan weer vastzit op de goedkeuring van het uitvoeringsplan.

De minister zei dat het Statuut beter kan worden benut. Als het niet goedschiks gaat, door verandering van het Statuut, kan er binnen het bestaande Statuut ook nog wel wat gebeuren. Ik heb dezer dagen ook nog ergens anders gelezen, dat het een rijk Statuut is, met veel interpretatiemogelijkheden, die ook in onze tijd nog passen.

Op Aruba is voor de zoveelste keer een probleem gerezen tussen de oppositie en de regering. Het was niet mijn bedoeling om achter de heer Oduber of de heer Eman te gaan staan. Ik bedoelde het voorbeeld van de fax van de heer Oduber als een teken aan de wand hoe beide politieke partijen bij voorbaat al een conclusie klaar hadden, nog voor de commissie was gestart. Dat vind ik nu juist zo vreselijk ontmoedigend. Ik hoop dat de commissie kans ziet om met beide partijen te praten en van beide partijen ook het krediet krijgt. Anders komt er bij voorbaat niets van terecht.

Ik vond het goed om te horen dat de minister geen ontslag wilde verlenen aan mijnheer Muyale zolang er geen opvolger is. In mijn katholieke kringen noemt men zo'n persoon die gezocht wordt een "papabel" persoon. Die zijn heel moeilijk te vinden. Dat is ook wel gebleken toen er een gouverneur moest worden gezocht. Personen die veel gezag hebben en boven alle partijen staan, zijn in alle culturen moeilijk te vinden, maar juist daar extra moeilijk. Ik vind het ook goed dat de minister de anderhalf jaar die voor de rapportage stond aanhoudt. Die kan daardoor gewoon voortgang vinden. De zaak wordt niet opgehouden door het toevallige ontslag van een medewerker.

De minister zei dat wij ons niet moeten laten misleiden door de kortheid van artikelen in het Statuut. Ik heb soms meer zorgen over de kortheid van de vergaderingen van de koninkrijksministerraad. Ik heb van iemand die daar ooit in zat, gehoord dat die vergaderingen soms binnen vijf minuten zijn afgelopen.

Ik vind het leuk dat de minister eens wil nadenken over onze suggestie over het parlementair forum. Mijnheer de voorzitter! Voordat u en andere mensen in dit huis schrikken, omdat ik op zoek zou zijn naar een meer frequent contactplan of zo, wil ik zeggen dat ik daarbij zeker niet dacht aan een zeer frequent vergadercircuit, maar wel aan een vorm van parlementair contact en beslissingsrecht, als het over zeer vitale zaken gaat, die ons allen betreffen.

Ik heb begrepen dat de visiterende ministers vooral komen praten en dat KabNA betaalt, op enkele kleinigheden na. Wij zullen dat nauwlettend in de gaten houden.

Ik heb niets gehoord op mijn vraag over de ontschotting. Misschien kan de minister daar in tweede instantie nog op ingaan.

De heer Van Graafeiland (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor de zeer uitgebreide beantwoording. Zou hij desondanks even kunnen ingaan op een opmerking die zowel door de heer Schuurman en door mij is gemaakt, in wat andere woorden, maar met dezelfde bedoeling? Ziet hij iets in een gemenebestachtige structuur of meer in het aanhalen, zoals ik het maar noem, van de banden met ons ministerie van Binnenlandse Zaken, gegeven aard, omvang, processen en procedures die wij allen kennen?

Wij hebben in eerste termijn gesproken over de bijna onvermijdelijke belangenverstrengeling op de eilanden. In feite is dat hetzelfde verhaal als dat van de 200 van Mertens een aantal jaren geleden. Het is gewoon niet te voorkomen dat er op de eilanden zeer invloedrijke families zijn, omdat daar nu eenmaal de kennis, de opleiding en veelal ook de eigendom zijn geconcentreerd. Op zichzelf kun je dat met geboden en verboden benaderen, maar dat geeft naar mijn vaste overtuiging geen oplossing. Die invloed ìs gigantisch en zal gigantisch blijven. Nederland zal daarmee rekening moeten houden. Om een voorbeeld te geven: je vindt alle families terug in het ambtelijk apparaat. Als je op Saba bijvoorbeeld met de eilandraad praat, heet 60% Hassell. Dat zal toch wel familie zijn. Men heeft de neiging, projecten onder te brengen in een soort stichtingsvorm. Die stichting wordt heel vaak door ambtenaren bestuurd. Dat onttrekt zich enigszins aan een directe democratische invloed en biedt openingen tot allerhand stromen die wij eigenlijk niet zouden willen. Ook in dat verband is een ongebonden, kwalitatieve en gezaghebbende persoon buitengewoon moeilijk te vinden op de eilanden. Ik onderschrijf graag wat mevrouw Grol daarover opmerkte.

Overigens meen ik dat wij een beetje moeten oppassen met uitspraken over bijvoorbeeld belastingvrijdom en wat dies meer zij. Tenslotte verdween op Aruba in 1985 door het sluiten van de Lago-raffinaderij in één klap vrijwel alle werkgelegenheid. Dat was ongeveer hetzelfde als de mijnsluitingen in Zuid-Limburg, maar dan gezien over heel Nederland. Als gevolg daarvan is tien jaar later een toeristenindustrie op gang gebracht die er niet om liegt en Aruba op een behoorlijk niveau brengt. Het is op een na het best functionerende eiland in de hele Caribian, althans in financieel opzicht. Dat is een gigantische inspanning geweest en dat daar iets tegenover heeft gestaan in de sfeer van belastingvrijdom, is natuurlijk een kwestie van kiezen of delen, wat wij daar verder ook van mogen vinden. Ook in dit verband moet je goed beseffen dat alle bestuurlijke capaciteit op zo'n eiland toch moet voortvloeien uit die 65.000 inwoners. En dan praat je over een totaal andere problematiek dan bij een gemiddelde stad in Nederland met die bevolkingsomvang, want daarbij lossen Rijk en provincie nog een hoop problemen op.

Bij de recente bijeenkomst in het kader van het contactplan is ons allen gebleken dat er wordt onderschreven dat de Nederlandse Antillen er geheel zelf verantwoordelijk voor zijn, het probleem van de schuldenlast op te lossen. Men is naar mijn gevoel ook voor het eerst overtuigd van de ernst van de problematiek en van de noodzaak van een oplossing. Ik ben hierop ingegaan, maar de minister heeft daar volgens mij niet op gereageerd. Ik heb gezegd dat er breed is verzocht om tot herfinanciering van het schuldenpakket aan Nederland over te gaan, binnen de mogelijkheden die de Nederlandse regering financieel biedt. Hierbij doet zich overigens ook het probleem voor waarover wij het doorlopend hebben: als men geen maatregelen neemt, wat dan? De minister zegt: dan is er een vertrouwenscrisis. Dat is dan een vertrouwenscrisis tussen de regering van de Antillen en de burgerij, maar uiteindelijk is het een koninkrijkszaak. Dan kom je weer terecht in die dubbele situatie dat je geen invloed hebt op het stellen van de voorwaarden en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan, terwijl je er vervolgens wel mee geconfronteerd wordt dat er niet aan wordt voldaan. Als er iets is wat veranderd moet worden, dan is het dat wel.

Voorzitter! De positie van KabNA zal ik om der tijds wille maar even laten rusten, maar het is mij volkomen onduidelijk waarom bijvoorbeeld een simpele aangelegenheid als het aanpassen van de start- en landingsbaan op Saba, dat voor de bereikbaarheid en het toerisme van het eiland essentieel is, zo lang moet duren. Er zullen wel redenen voor zijn, maar het zou van assertiviteit van de Nederlandse regering getuigen om het zeer duidelijk te maken aan bijvoorbeeld de eilandraad van Saba, als het eiland zelf verantwoordelijk is voor een dergelijke vertraging.

Enigszins terughoudend zou ik willen reageren op het standpunt van de minister dat je op koninkrijksniveau eigenlijk overal over zou moeten praten, omdat er gelijkluidende problemen zijn en omdat dit de gelijkwaardigheid zou onderstrepen. Ik zie eigenlijk niet in hoe de politici in de Nederlandse Antillen en op Aruba zouden moeten gaan spreken over de problemen in Nederland die niet direct verband houden met de problemen in de rijksdelen overzee. Ik moet zeggen dat ik vind dat ze hun tijd dan toch beter zouden kunnen gebruiken. Er is bovendien een risico dat men het ook nog zou gaan doen en dat men niet meer zou praten over de zaken waarom het eigenlijk zou moeten gaan.

Voorzitter! Overigens ben ik de minister dankbaar voor zijn antwoord.

De heer Staal (D66):

Voorzitter! Ook wij danken de minister voor zijn uitvoerige antwoord. Wij zijn er zeker ook dankbaar voor dat hij de ernst van de problematiek klip en klaar erkent en dat hij het ermee eens is dat er niet zo veel verschil van mening is over de inhoud van die problematiek. Desalniettemin vind ik het volstrekt terecht dat ook de minister begint met een aantal positieve punten. Die mogen ook genoemd worden.

De minister noemde onder andere de ervaringen met het hoger toezicht op Sint Maarten. Mijn vraag in eerste termijn was, of hij in die ervaringen aanknopingspunten ziet om de problematiek waar wij nu voor staan, het hoofd te bieden. Ik heb er in eerste termijn ook de nadruk op gelegd dat de overheid verantwoordelijk is voor de bestaande malaise, zodat je je terecht kunt afvragen of die zelfde overheid de malaise wel zou kunnen keren.

In dank aanvaarden wij dat de minister ons het voorlopige standpunt van de regering over het rapport van de commissie-Van Lennep toezegt. Ik ben daar benieuwd naar, te meer daar de minister heel nadrukkelijk zegt dat het rapport er eigenlijk eerder had moeten zijn, omdat de regering de problemen dan wat harder had kunnen aanpakken. Daaruit maak ik op dat het de minister al voor ogen staat, wat er zou moeten worden gedaan. Ik neem dan ook aan dat het voorlopige standpunt en straks het definitieve standpunt van de koninkrijksregering ook iets over de aanbevelingen zegt. Er staan nogal concrete maatregelen in het rapport, zoals ik in eerste termijn al aangaf. Het is niet alleen een schildering van de ernst van de situatie, er staan ook heel concrete aanbevelingen in, die er niet om liegen. Ik heb ze genoemd: aanpakken van de belastingvrijdom, de problematiek rondom de ambtenaren, het innen van premies en noem maar op. Ik mag toch aannemen dat hier in het standpunt van de regering ook aandacht aan zal worden besteed; wij zijn daar benieuwd naar. Welk tijdschema staat de minister daarbij voor ogen? Ik meen dat ik hem de veronderstelling hoorde uiten dat het in april klaar zou kunnen zijn. Ik hoor hier graag nog iets over.

Ik kan het niet nalaten, een opmerking te maken over het nut van bezoeken. Ook ik onderschrijf dat ze nut hebben. Natuurlijk, ook in het zakelijk leven reist men de wereld rond, want je moet soms iets gezien hebben om erover te kunnen oordelen. Ik kan mij dan ook heel goed voorstellen dat ministers die de problematiek van hun departement willen uitbreiden naar zaken die de rest van het Koninkrijk betreffen, daar naar kijken. Maar ik meen dat ik ook terecht verwezen heb naar het contactplan, want aangezien parlementariërs primair een controlerende taak hebben, moet je je afvragen of er met de huidige frequentie en het aantal opeenvolgende bijeenkomsten in het kader van parlementaire uitwisselingen en bezoeken geen problemen op dit vlak ontstaan. Het is de vraag of ergens bovenop zitten, op veel plaatsen geweest zijn en alles gezien hebben je controletaak verstevigt of juist verzwakt. Dit zegt iets over frequentie en herhaling, maar uiteraard is ook een bezoek aan de Antillen soms heel nuttig.

De heer Schuurman (RPF):

Voorzitter! Ook ik begin graag met dank aan de minister voor de beantwoording en voor een of misschien zelfs twee toezeggingen.

Het positieve waarmee de minister begon, is op zichzelf zeer te waarderen, maar als hij spreekt over de economische ontwikkeling van Aruba, moet er wel bij gezegd worden dat die zeer kwetsbaar is en dat er natuurlijk nog wel iets op af te dingen is als het om het schoonhouden van het milieu gaat. Vele vierkante kilometers terrein van een voormalige raffinaderij zijn vervuild en er wordt helemaal niets aan gedaan. Ik denk dat het heel wat zal kosten voordat die rommel opgeruimd zal zijn. Dat is toch een zeer sombere situatie.

Deze opmerking heeft te maken met mijn visie dat een rechtsstaat toch een minimale omvang moet hebben, wil het een rechtsstaat zijn. Ik weet niet wat het minimum is, maar voor een eiland met ruim 60.000 inwoners lijkt het mij bijna onmogelijk om een rechtsstaat staande te houden. Ik denk dat dit ook blijkt uit de huidige spanningen op het gebied van de rechtshandhaving. Het is toch voor de rechtsbescherming van de burger van het grootste belang dat daar serieus naar gekeken zal worden.

De minister zei verder dat het een aardig analytisch probleem is om de Nederlandse Antillen en Aruba eens te vergelijken met Franse overzeese gebieden in relatie tot de Europese Unie en de Europese Monetaire Unie. Nu, het is niet alleen een aardig analytisch probleem, het kan ook van betekenis worden voor de toekomst. Ik ben er alleen niet helemaal zeker van of de minister nu heeft toegezegd, dit ook bij het onderzoek te zullen betrekken, opdat wij het allemaal netjes op een rijtje zullen krijgen.

Voorzitter! Ten slotte wensen wij de minister veel sterkte en wijsheid in zijn beleid, en vooral veel voortvarendheid.

Minister Voorhoeve:

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Grol heeft opgemerkt dat het feit dat Sint Maarten door een orkaan werd getroffen en er vervolgens veel hulp op gang kwam, een aantal mensen tot het commentaar verleidde dat zo'n ramp wel eens nuttig is, omdat dan plotseling de aandacht op de problemen gevestigd wordt en er veel hulp loskomt. Er is inderdaad een zeer fors en omvangrijk hulppakket voor Sint Maarten ontwikkeld. De commissie-Roozemond die dit als taak had, heeft uitstekend werk gedaan. De commissie heeft, zoals uit mijn woorden blijkt, inmiddels haar taak beëindigd. Thans is de wederopbouwcoördinator de heer Lammers aan de slag om de hulpverlening, voor zover daarvan sprake is van Nederlandse zijde, te bevorderen in overleg met de autoriteiten van Sint Maarten en de Nederlandse Antillen.

Die opmerking van mevrouw Grol verleidt je bijna tot de meer algemene constatering dat sommige problemen pas goed worden aangepakt, nadat ze eerst erger zijn geworden. Vaak geven problemen, doordat ze al zo lang bestaan, een tijd aanleiding tot doormodderen en pas tot doortasten als er iets dramatisch gebeurt.

Mevrouw Grol heeft in dit verband voorts gesproken over de psychologie in de relatie. Ik hoor naar mijn zin te vaak in de relatie met het Koninkrijk verwijzingen naar andere cultuur, andere mensen en andere geografische ligging. Ik heb daar een eenvoudig commentaar op. Wij hebben allemaal hetzelfde DNA. In de grond willen mensen over het algemeen wat de hoofdzaken betreft hetzelfde. De kwaliteit van het bestuur, de levensomstandigheden en het onderwijs hebben weliswaar met geschiedenis en psychologie te maken, maar dat moet ons er nooit van weerhouden om problemen aan te pakken. Ik geloof dus niet zo in steeds die verwijzingen naar de andere cultuur.

De Antillen en Aruba hebben eigener beweging, met gebruikmaking van hun zelfbeschikkingsrecht, vastgesteld dat zij lid willen blijven van het Koninkrijk. In dit ondermaanse heeft alles twee kanten. Dit houdt rechten en plichten in. De koninkrijksrelatie houdt ook bepaalde gezamenlijke doeleinden in, zoals die in het Statuut geformuleerd zijn. Dat is geen vrijblijvende relatie. Bijvoorbeeld het bestaan van slums in sommige derde-wereldlanden en in het Koninkrijk moet niet worden gerelativeerd met de opmerking dat het een ander gebied en een ander volk betreft. Nee, dat moet worden aangepakt door alle drie de betrokken bestuurslagen: een eilandsbestuur, een landsbestuur en een koninkrijksbestuur, ieder volgens de verantwoordelijkheden in het Statuut.

Eenzelfde opmerking kan je maken over ernstige gebreken in het onderwijs die tot structurele werkloosheid onder jongeren leiden, alsook tot een grotere vatbaarheid voor criminaliteit. Eenzelfde opmerking kan dus over allerlei terreinen van maatschappelijke zorg gemaakt worden.

Een vraag van mevrouw Grol is of het Centrum voorlichting Nederland ook beschikbaar is voor andere eilanden dan Curaçao. Wij moeten evenwel verstandig te werk gaan. Dat centrum moet nog starten. Er is op dat terrein nog veel te doen. De opzet is nu om zo snel mogelijk een concreet projectplan gereed te hebben. Dat wordt onder de verantwoordelijkheid van een van de gedeputeerden van het eilandbestuur Curaçao ingediend. Het gaat om een begin met dat voorlichtingscentrum op twee plaatsen op Curaçao waartoe de problematiek en de uitvoerbaarheid van een dergelijk centrum nopen. Als dat in een proeffase lukt, wordt dat uitgebreid naar andere plaatsen op Curaçao. Als dat lukt, zo komt het mij voor, moeten wij zeer spoedig bekijken of uitbreiding naar andere eilanden mogelijk is.

Maar het probleem is qua kwantiteit nu eenmaal het meest omvangrijk op Curaçao. Een tweede plaats die mijns inziens hiervoor in aanmerking komt, is Sint Maarten. Het is goed om in het overleg met het eilandbestuur van Sint Maarten en de wederopbouwcoördinator de vraag te betrekken of ook daar niet meer kan worden gedaan op het punt van voorlichting aan jongeren die naar Nederland willen vertrekken.

Mevrouw Grol heeft nog de vraag gesteld of er behalve goedkeuring van een project ter zake van YMCA op Aruba ook een uitvoeringsplan is. Ik kan haar zeggen dat dit er is. Daar zit dus voortgang in.

Haar opmerking over de korte duur van de koninkrijksministerraadsvergaderingen kan ik gedeeltelijk delen. Ik heb dat ook kunnen constateren. Soms staan op de agenda van de koninkrijksministerraad alleen enkele hamerstukachtige onderwerpen in de sfeer van goedkeuring van een luchtvaartverdrag met Mongolië door het Koninkrijk. Als er die dag niets anders op de agenda staat, is de koninkrijksministerraad na vijf minuten afgelopen. Zoiets is namelijk geen onderwerp dat tot zeer verhitte discussies leidt.

Het is wel mijn streven, waarin ik word gesterkt door de gevolmachtigd ministers van Aruba en de Nederlandse Antillen, om aan die vergaderingen substantieel meer inhoud te geven, ook in die zin dat er echt wordt gediscussieerd in de koninkrijksministerraad. Zo stel ik mij voor dat, als leden van de Nederlandse regering een bezoek hebben gebracht en daarbij met hun collega allerlei problemen hebben besproken, daarvan verslag wordt gedaan in de koninkrijksministerraad, zodat dit tot een discussie leidt en een echte, gezamenlijke beleidsvorming. Dat proces moet geleidelijk groeien. Mevrouw Grol heeft dus wel gelijk, als zij opmerkt dat die vergaderingen wel eens kort duren.

Ik kan nog zeggen, misschien niet tot blijdschap van alle deelnemers, dat de vergaderingen de neiging hebben langer te duren. Dat is een goede zaak.

Mevrouw Grol heeft nog een opmerking gemaakt over de ontschotting op Buitenlandse Zaken en de consequenties daarvan voor het koninkrijksverband. Het rapport van de regering over de zogeheten herijking had niet zulke opvallende consequenties voor de koninkrijksrelatie. Het ging voornamelijk over de organisatie in Den Haag en de onderlinge departementale contacten. Er is niets veranderd in de koninkrijkstaak, de vertegenwoordiging van de koninkrijksdelen in het buitenland en het gezamenlijk behartigen van de gezamenlijke belangen, dat wil zeggen het behartigen door de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken van de belangen van de koninkrijksdelen. Natuurlijk wordt er wel als gevolg van de internationalisering, tussen de drie partners in toenemende mate gesproken over het externe beleid van het Koninkrijk. Ik constateer als feitelijk gegeven dat de herijking op dat punt nogal kort was. Daarmee is het verhaal niet af. Daarover moet nader van gedachten gewisseld worden in het Koninkrijk.

Overigens blijft het essentieel om de verantwoordelijkheden te houden zoals ze zijn. In het Statuut van 1954 is bepaald dat de internationale belangen, het internationale optreden, zowel wat normen als waarden betreft, alsmede de belangenvertegenwoordiging, namens de leden van het Koninkrijk door de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland worden verzorgd.

Voorzitter: Heijne Makkreel

Minister Voorhoeve:

Voorzitter! De heer Van Graafeiland vroeg mij om mijn gedachten te geven over een gemenebestachtige structuur, zoals hij het omschreef. Misschien bedoelde hij daarmee het losser laten worden van de koninkrijksbanden. Het Koninkrijk en het Statuut vertegenwoordigen een nauwere band dan een gemenebestverband. Dat geeft vrijwel geen verplichtingen; alleen een jaarlijkse bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders onder leiding van de Britse vorstin. Ik heb de indruk dat hij hierop niet doelde met zijn opmerking.

De heer Van Graafeiland stelde mij in eerste termijn inderdaad een vraag die ik niet heb beantwoord, namelijk of er geen reden was om de banden tussen Binnenlandse Zaken en KabNA te versterken. Deze redenen zijn er niet formeel, maar kunnen er wel praktisch zijn. Zij zijn er niet formeel, want de koninkrijksrelaties zijn geen binnenlandse zaken, maar wezenlijk andere onderwerpen, met andere ministeriële en ambtelijke verantwoordelijkheden. Overigens is ook de minister van Binnenlandse Zaken in de Antillen geweest om te praten over verbetering van de politie, de bevolkingsadministratie en andere punten van samenwerking.

Ik wil wel nader over de suggestie nadenken, maar constateer dat het kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken klein is en hierdoor niet profiteert van de schaalvoordelen die grote departementen op allerlei terreinen hebben. Zo is het nodig om bepaalde expertise altijd van elders te halen. Een goed voorbeeld is dat met de Vereniging van Nederlandse gemeenten een akkoord is gesloten om haar meer bij vraagstukken in koninkrijkskader te betrekken en vanuit gemeenten en provincies te helpen bij het vinden van technische bijstand of het versterken van bestuurlijk potentieel waar er lacunes zijn. Zo kan er op sommige punten een nadere, tussendepartementale samenwerking tussen KabNA en Binnenlandse Zaken voor de hand liggen. Ik kan daar niet direct een antwoord op geven, maar wil de suggestie graag nader bekijken.

De heer Van Graafeiland heeft aan de orde gesteld dat belangenverstrengeling zich frequenter kan voordoen naarmate de samenleving kleiner is, omdat het vaak om dezelfde personen gaat. Dat is juist, statistisch gesproken. Dit neemt niet weg dat de objectiviteit van bestuurlijke beslissingen en de onafhankelijkheid en de integriteit van bestuurlijk handelen altijd voorop moeten staan en onverdacht moeten zijn. Juist in een kleinere samenleving is het dus zaak, ook de schijn te vermijden van belangenverstrengeling, dus bijvoorbeeld geen familieleden in hoge bestuurlijke posities te benoemen en zo dingen te regelen waarvan men zich zowel in grote als in kleine samenlevingen afvraagt of het wel helemaal objectief handelen in het belang van de gemeenschap is. Wat dit betreft gelden voor het hele Koninkrijk dezelfde normen en waarden, die samenhangen met democratie, deugdelijk bestuur, rechten van de mens en rechtsorde, die wij gedrieën nastreven.

Dit geldt ook voor het andere onderwerp dat de heer Van Graafeiland aan de orde heeft gesteld. Dat economische machtsverhoudingen of vermogensverhoudingen die erg ongelijk zijn, vaak consequenties hebben voor politieke machtsverhoudingen, is een feit dat tot de realiteit op dit ondermaanse behoort. Het maakt het extra belangrijk om waar er zeer ongelijke vermogensverhoudingen en economische verhoudingen zijn, in het bijzonder te letten op de objectiviteit en de zuiverheid van het overheidshandelen, zodat de politiek niet wordt gebruikt om dingen te regelen die niet in het algemeen belang zijn, maar bedoeld zijn om de economische machtsposities verder te versterken. Dat is niet gezond voor een democratie en leidt tot discussies in de media over de zuiverheid van overheidsoptreden. Juist in een kleine samenleving is het zaak, in het bestuurlijk handelen zoveel mogelijk alles boven eventuele verdenking te houden.

De heer Van Graafeiland stelde verder aan de orde dat de snelle economische ontwikkeling van een eiland zoals Aruba mede samenhangt met het zeer aantrekkelijke belastingklimaat dat daar heerst. Hetzelfde geldt voor de Antillen, die een lage collectieve-lastendruk en een groot aantal fiscale voordelen kennen. Het is ook op dit terrein kiezen of delen. Men kan wel alle faciliteiten en collectieve voorzieningen verlangen van de overheid, maar dit heeft tot gevolg dat de samenleving de kosten ervan moet ophoesten. Ik denk hierbij aan goed onderwijs, goede rechtshandhaving en goede wegen. In het Europese deel van het Koninkrijk leidt dit tot een collectieve-lastendruk van boven de 50%, omdat een gulden maar één keer kan worden uitgegeven en wij als burgers allemaal ertoe verplicht zijn, eraan mee te betalen. Men kan echter niet al die faciliteiten willen en tegelijkertijd een collectieve-lastendruk hebben die maar de helft is van die in Nederland. Als je zo'n situatie op lange termijn voortzet, ontstaan er geweldige financiële gaten of geweldige achterstanden in de collectieve voorzieningen. Dan gaat het onderwijs achteruit. Dan gaat het wegennet achteruit. Dan ontstaan er allerlei bestuurlijk problemen wanneer expertise die nodig is voor het goed functioneren van de overheid, zoals accountancy en bepaalde juridische deskundigheid, niet meer voorhanden is doordat de mensen niet adequaat worden betaald en dus naar het bedrijfsleven vertrekken. Om alles aan de eigen samenleving te kunnen bieden wat van een moderne overheid wordt gevraagd, is een reële lastendruk nodig.

Hierin ligt de kern van de problemen en de aanpak van de commissie-Van Lennep en het IMF. Het hoofdbestanddeel van een oplossing ligt niet in gigantische bezuinigingen, maar in een betere belastingheffing, zodat de sterke schouders in de samenleving een aandeel leveren in het goed functioneren van de maatschappij. Die zijn er; er zijn zeer sterke schouders, die ook zeer profiteren van het aantrekkelijke fiscale klimaat op de eilanden. Het hoofdelement van bestuurlijke correcties daar lijkt mij dus een verbetering van de opbrengsten die de overheid zelf genereert en van de burgers vraagt voor het financieren van noodzakelijke collectieve taken.

Wat is mijn positie ter zake van de herfinanciering van het schuldenpakket? Er zal, lijkt mij, geen sprake zijn van herfinanciering van het schuldenpakket. Dit is ook niet een twee drie mogelijk. Het gaat bij de Nederlandse Antillen om een schuldenlast van tegen de 3,5 mld. Een groot deel van deze schuldenlast, ongeveer twee derde, bestaat uit niet afgedragen fiscale premies en pensioenpremies aan fondsen en niet betaalde rekeningen. Dit is niet zomaar te herfinancieren; dat zijn gewoon dingen die betaald moeten worden. Dit is alleen maar op te lossen door het begrotingstekort systematisch naar nul te brengen, vervolgens rekeningen te gaan betalen en waar herfinanciering nodig is, de juiste vorm hiervoor te kiezen door de staatsschuld via reguliere overheidsschuldpapieren vorm te geven, dus niet door het niet betalen van premies en noodzakelijke afdrachten.

Wel kan er sprake zijn van herfinanciering van de overigens zeer beperkte schuldverplichtingen aan Nederland, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Dit is ook te vinden in het voorlopige standpunt van de Nederlandse regering over het rapport van de commissie-Van Lennep. Als er in overleg met het IMF een financieel saneringspakket wordt vastgesteld dat aan de eisen voldoet en dat perspectief biedt op oplossing van de problemen, is Nederland ertoe bereid, te spreken over herfinanciering van een jaarlijks bedrag dat van de Antillen naar Nederland gaat als gevolg van leningen die in het verleden zijn gesloten. Dit is overigens een herschikking van een beperkt financieel probleem, waarvan men dan ook misschien geen wonderen mag verwachten, maar het kan enige verlichting geven.

Het kan ook op een of andere manier verlichting geven voor de financiering van een sociaal noodplan om de pijn die mede het gevolg zal zijn van een saneringsprogramma, aan de onderkant van de samenleving te helpen verlichten. Wij verwachten in mei, volgende maand dus, een rapport van de commissie-Capriles, die zich buigt over een sociaal noodprogramma om de ernstigste maatschappelijke noden aan te pakken. Ik heb mij in principe ertoe bereid verklaard om, als dit plan aan bepaalde vereisten voldoet, te zoeken naar financiering als ook andere partijen aan de financiering meedoen. Ik denk aan de overheid van de Nederlandse Antillen. Ik vind dat ook van het bedrijfsleven een bijdrage mag worden gevraagd. Er kan worden gekeken naar de Europese Unie, die ook niet onaanzienlijke fondsen heeft voor de Nederlandse Antillen en Aruba, fondsen die in de afgelopen jaren lang niet altijd zijn besteed. Ook daar liggen, lijkt mij, mogelijkheden om tot aanpak van problemen te komen.

Wat betreft het concrete punt van de landingsbaan op Saba, aangevoerd als voorbeeld bij de vraag waarom Nederland zo traag is met projecttoezeggingen, merk ik op dat daar een verhaal achter zit. Ik kan mij best voorstellen dat, als u op Saba komt, de daar aanwezigen en de bestuurderen zeggen dat die landingsbaan toch veel groter zou moeten zijn en veel veiliger. Het is nogal een probleem om een luchthaven op zo'n klein eiland te hebben, dat bovendien die fysieke kenmerken heeft. De landingsbaan die er is, is kort en niet zomaar aan te passen, want dan moet men gigantische fysieke ingrepen gaan doen, die ook zeer grote kosten veroorzaken. Ook dat moet weer worden bekeken in het licht van de prioriteitenstelling in zijn algemeenheid en van de toekenning van gelden. Het heeft niet zo vreselijk veel zin, lijkt mij, mijnheer de voorzitter, om specifiek over zo'n project hier van gedachten te gaan wisselen. De geachte afgevaardigde schudt nee en heeft dus een andere indruk van de problematiek van die landingsbaan. Ik weet wel dat het een onderwerp is dat al lang in discussie is met de autoriteiten in de Nederlandse Antillen; als het de Kamer interesseert, wil ik de Kamer daar graag schriftelijk nader over informeren.

De geachte afgevaardigde tekende bezwaar aan tegen mijn opmerking, dat in de rijksministerraad ook door de koninkrijkspartners problemen aan de orde kunnen worden gesteld die niet alleen hen betreffen. Zijn gedachte daarbij was, dat dit misschien tot oeverloze discussies leidt. Ik ben het ermee eens dat wat in de rijksministerraad aan de orde wordt gesteld, te maken moet hebben met het Koninkrijk en met de dingen die wij in het Koninkrijk gezamenlijk met elkaar doen. Het is niet zo dat wij alle mogelijke bestuurlijke en niet-bestuurlijke discussies eens even dunnetjes over gaan doen in de rijksministerraad. Het is wel zo dat het, volgens mij, in de geest van de koninkrijksgedachte is dat er niet alleen door Nederland problemen worden geagendeerd, maar ook door de koninkrijkspartners. Zij moeten zich ook vrij voelen om dat te doen. Het is ook een methode om aan die rijksministerraad veel meer werkelijke inhoud te geven. Ik hoop daarmee de vragen van de geachte afgevaardigde te hebben beantwoord.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom nu bij de opmerkingen van de heer Staal. Deze heeft mij gevraagd, ook al in eerste termijn, of het toch wel geslaagde toepassen van hoger toezicht inzake het bestuur van Sint Maarten eventueel elders navolging verdient. Er zijn twee mogelijkheden van hoger toezicht. De eerste is regulier, in het kader van de functie van de gouverneur. Dit is ook vermeld in het bestuursakkoord met Sint Maarten en het wekt verder ook weinig opzien. Dat hoger toezicht is behoorlijk inhoud te geven en er is ook in de Nederlandse Antillen een gouverneur die zijn taken op dat punt bepaald niet schuwt en overal waar dat nodig is, problemen bij de kop neemt en bespreekt.

Er is ook een bijzonder hoger toezicht en in dit geval ging het om een hoger toezicht ingesteld bij algemene maatregel van rijksbestuur. Dit bijzonder hoger toezicht kan worden uitgevoerd op rijksniveau; het kan ook worden uitgevoerd op landsniveau, bijvoorbeeld door de regering van de Nederlandse Antillen.

Ja, dat is ook elders toepasbaar, waar er aanleiding toe is. Men moet niet zo schrikken van het begrip "hoger toezicht". Het behoort tot de normale bestuurlijke instrumenten, als er ergens iets niet in evenwicht blijkt te zijn en men niet eigener beweging, door de aard van de situatie, tot correctie kan komen. Dan is er een verantwoordelijkheid van andere bestuurslagen om te helpen dat probleem op te lossen, anders krijg je een proces van fragmentatie. Men moet dus niet schrikken van een algemene maatregel van rijksbestuur of van het begrip "hoger toezicht". Het is eigen aan een normaal bestuurlijk proces dat dit kan plaatsvinden. Er moeten natuurlijk wel behoorlijke redenen voor zijn.

De heer Staal vroeg mij naar het standpunt ter zake van de aanbevelingen van de commissie-Van Lennep. Dit standpunt zal, als het goed is, heel binnenkort, nog deze middag, de Kamer bereiken. Ik kan heel kort antwoorden door te zeggen, dat ik het eens ben met de aanbevelingen van de commissie-Van Lennep en dat de ministerraad hoopt dat die aanbevelingen zullen worden uitgevoerd in hun onderlinge samenhang. Het is een zeer heilzaam pakket maatregelen, dat ook goed is afgestemd op de specifieke problematiek en op de oorzaken die hebben geleid tot het ontstaan van het financiële probleem.

Wat betreft zijn vraag of ik niet vind dat het gereis in koninkrijkskader, wellicht ook in het kader van het parlementair contactplan, wat al te frequent zou zijn, past mij natuurlijk terughoudendheid, want het is in de eerste plaats een bevoegdheid van de Eerste- en Tweede-Kamerleden zelf om de frequentie van het reizen en het met elkaar bespreken van problemen vast te stellen. Ik heb geen enkele reden om u ter zake te adviseren die frequentie te verlagen. Immers, ik stel juist vanuit mijn verantwoordelijkheid vast dat de vraagstukken in het Koninkrijk door die gesprekken, door die reizen, alleen maar meer gaan leven en daardoor eerder voor oplossing in aanmerking komen.

De heer Schuurman vroeg mij of wat leek op een toezegging, ook een echte toezegging zou kunnen zijn, namelijk dat ik een vergelijking zou maken tussen de bestuurlijke situatie in het Koninkrijk en de bestuurlijke situatie ten aanzien van Franse landen en gebieden overzee, de départements outre-mer en de territoires outre-mer. Dat ligt staatkundig anders. Het lijkt mij inderdaad heel goed mogelijk om aan zijn verzoek te voldoen en die vergelijking te maken. Dat zal dan, lijkt mij, het beste gewoon een analytische vergelijking kunnen zijn: wat zijn de verschillen in regelingen en welke consequenties heeft dat? En welke consequenties heeft dat bijvoorbeeld ook in het kader van de Europese Unie? Ik zal graag aan dit verzoek voldoen. Het zal even duren, want wij moeten ons dan nader verdiepen in de Franse regelingen ter zake en dat vraagt even tijd.

Ten slotte, mijnheer de voorzitter, is er nog een detailvraag. In eerste termijn heeft mevrouw Grol mij gevraagd naar de voorziening van drinkwater op Sint Eustatius. Er is ambtelijk overeenstemming tussen KabNA en het departement voor ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen over de opstelling van een plan voor de waterdistributie op het eiland. Dat wordt nu nader uitgewerkt door het departement voor ontwikkelingssamenwerking. Mij is nog geen datum bekend waarop dit klaar zou zijn, maar het is niet iets dat verzeild is geraakt in bureaucratisch uitstel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De wetsvoorstellen worden zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven