Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de wetsvoorstellen:

Wijziging van de Huisvestingswet (voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden) (23930);

Bepalingen inzake gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf) (23966).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Ik ben deze Kamer erkentelijk voor alle steun die niet uitgesproken is, want ik leid daaruit af dat zij inderdaad op de hoofdpunten steun wil geven aan beide wetsvoorstellen. Dit is van belang omdat er drie toch wel cruciale hoofdpunten geregeld worden.

Het eerste heeft te maken met hetgeen het kabinet in het kader van het toelatingsbeleid en alles wat eraan gekoppeld is, zelf de "ketenbenadering" noemt: hoe kun je de instroom, de opvang en de behandeling van asielverzoeken en daarna de uitstroom naar de gemeenten op een ordentelijke manier regelen? Daarbij zijn met name deze twee wetten van belang voor de huisvesting van mensen die in Nederland in ieder geval voor langere tijd, zo niet permanent kunnen verblijven. Daarmee hangt samen de zorg voor de VVTV'ers en de daarmee verbonden integratievraagstukken.

Het tweede punt dat van groot belang is – wie in de afgelopen jaren de discussies over de huisvestingsproblematiek gevolgd heeft, zal dit zeker beamen – is de "waterscheiding": het Rijk heeft de verantwoordelijkheid voor degenen die nog geen status hebben en het regelt die kwestie via de centrale opvang, de gemeenten hebben de verantwoordelijkheid voor het huisvesten van de mensen die wel een status hebben. Er is in het verleden natuurlijk zeer veel over gesproken en onderhandeld, met name met de VNG. Ik hecht eraan, ook vandaag nog eens melding te maken van de naar mijn oordeel bestuurlijk correcte en ruimhartige opstelling die de VNG en natuurlijk de gemeenten, die zij vertegenwoordigt, voortdurend hebben gekozen om te helpen, een probleem op te lossen dat absoluut niet eenvoudig was. Een aantal leden van deze Kamer weet net zo goed als ik hoe dit overkomt in een gemeenteraadsvergadering, waar de raadsleden natuurlijk de belangen van de burgers van hun gemeente moeten behartigen, terwijl ze geconfronteerd worden met problemen die niet in de gemeente zelf veroorzaakt worden.

En in de derde plaats ben ik de Kamer impliciet erkentelijk voor de instemming met de opportuniteit van wetgeving, want je kunt je natuurlijk afvragen of deze kwestie niet op een andere manier geregeld had kunnen worden. Na alles op de weegschaal gelegd te hebben zijn wij tot de conclusie gekomen dat het toch wenselijk is, deze wettelijke regeling te treffen. Een van de twee belangrijkste motieven was daarbij het belang van een eerlijke verdeling, de spreiding, zij het in een andere zin dan in sommige discussies in de afgelopen weken: elke gemeente neemt naar rato een aandeel in de oplossing van het probleem. En gekoppeld aan die spreiding ontstaat er ook zekerheid voor alle bestuurders die hiermee te maken hebben, namelijk dat met de sleutels uit deze wetten het probleem van de huisvesting van mensen die in Nederland mogen blijven, op een ordentelijke manier geregeld wordt.

Voorzitter! Ik heb natuurlijk zeer geluisterd en ik heb gemerkt dat in alle bijdragen de financiële problematiek rondom de VVTV-wet als belangrijkste onderwerp naar voren gekomen is. Ik zal er zo dadelijk nog uitgebreid op ingaan, maar eerst zal ik nog enkele andere zaken bespreken.

De heer Holdijk heeft een opmerking van groot belang gemaakt over een bestuurlijk niet zo eenvoudig vraagstuk, namelijk dat van de prognoses. Daarbij zitten wij gevangen tussen twee bijna niet te verenigen grootheden. Aan de ene kant is er de zeer begrijpelijke wens van de VNG en de gemeenten om over goede prognoses voor de langere termijn te beschikken, omdat zij op basis daarvan een behoorlijke planning voor de huisvesting kunnen maken. Dat is een volstrekt legitieme eis van de gemeenten. Aan de andere kant heeft het kabinet te maken met het probleem dat het misschien wel kan beoordelen en beïnvloeden, hoe snel de procedures verlopen voor degenen die in de opvang verblijven, maar dat het natuurlijk geen invloed heeft op de instroom. Er zijn toevallige gebeurtenissen elders in de wereld die opeens kunnen leiden tot een toeloop van mensen naar ook Nederland. Dat kunnen wij dus niet reguleren. Om die reden is de regering zeer terughoudend met het maken van prognoses op lange termijn, wetend dat wij ons in het verleden daar zo vaak in vergist hebben.

Het is dus niet gemakkelijk om die twee gegevens met elkaar in verband te brengen. Dit is gisteren in het overleg met de VNG nog even aan de orde geweest. Wij hebben de VNG daarbij beloofd dat, zodra wij betrouwbaar materiaal hebben, wij haar driemaandelijks op de hoogte stellen van de ontwikkelingen zoals wij die zien, opdat met name de gemeenten nog beter in staat zijn om zelf een planning te maken. Het is dan ook zeker een lastig probleem. Ik ben blij dat de heer Holdijk daarop gewezen heeft.

De heer Pitstra en mevrouw Mastik hebben iets gezegd over de inburgeringsdiscussie. Het wetsvoorstel dat nu aan de orde is, gaat niet over de inburgering; dit is dan ook niet de plek om daar diep op in te gaan. Het is bekend dat het kabinet over dit onderwerp een notitie gemaakt heeft, die naar de VNG is gegaan. Gisteren heeft de VNG daar een reactie op gegeven. Hierover is in het overleg met de VNG ook even gesproken. Wij gaan hierover verder van gedachten wisselen met de VNG.

De reden dat ik dit nu aanhaal, is dat er nog wel een relatie is met de onderhavige wet. Immers, bij het beleid dat het kabinet in eerste aanleg voorstond, ging het om drie groepen, waarvan een werd gevormd door de VVTV'ers. Bij de inburgering is er een relatie gelegd tussen scholing (Nederlandse taal en inburgering in de Nederlandse samenleving) en werken. Ook bij VVTV'ers gaan wij ervan uit dat zij korterlopende werkcontracten kunnen sluiten. Het bieden van een dergelijke mogelijkheid maakt een aanpassing van de wet op dit punt zeer waarschijnlijk. Ik maak er slechts melding van; mij dunkt dat het beter is om eerst met de VNG verder van gedachten te wisselen over het hele inburgeringsvraagstuk en daarbij stil te staan bij de VVTV'ers. Nogmaals, dit kan ertoe leiden dat de onderhavige wet alsnog gewijzigd moet worden.

De heer Schuyer heeft drie voorwaarden gesteld. Een daarvan ga ik met groot genoegen vervullen. Ik doel op zijn opmerking: in de ene wet is in een evaluatie voorzien en in de andere wet eigenlijk niet voldoende. Hij maakt zich er zorgen over dat alle drie de bestuurslagen bemoeienis hebben met dit vraagstuk. Zijn vraag is: is dat niet te veel en had dat niet anders geregeld kunnen worden? Voorts heeft hij gesproken over de zorgkant van de wet, een beetje gekoppeld aan de bedragen en de wijze waarop een en ander in de wet geregeld is. Ik zeg de heer Schuyer dan ook gaarne toe dat wij dit zorgvuldig evalueren, parallel aan de evaluatie ingevolge de Huisvestingswet. Ik kan dit ook heel gemakkelijk toezeggen, omdat wij die evaluatie ook nodig hebben om te weten of hetgeen wij vandaag en in de komende weken bespreken de best mogelijke regeling inhoudt voor de oplossing van de problemen.

Veel gestelde vragen, ook die van de heer Werner, hebben te maken met de financiën. Ook ik wens de heer Werner gaarne geluk met zijn maiden-speech. Ik geloof evenwel dat ik dit met gemengde gevoelens moet doen. Aan de ene kant: hoe beter de Eerste Kamer is, des te lastiger het voor de regering wordt. Aan de andere kant ben je als minister van Binnenlandse Zaken voor een heel goede Eerste Kamer en Tweede Kamer. Ik mag u, voorzitter, dus ook geluk wensen met het feit dat de heer Werner in uw midden verkeert.

Ook de heer Werner heeft dus over de financiële problemen gesproken. Die kunnen als volgt uitgesplitst worden: degenen die jonger dan achttien jaar zijn, de inrichtingskosten, de discussie over de leegstand, de aspecten van ziektekostenverzekering en de relatie met de ROA-becijferingen. Dan doet zich weer de vraag voor hoe reëel de ROA-becijferingen zijn. Als ik mij niet vergis, heeft mevrouw Mastik in dit verband gezegd: misschien liepen die al een beetje achter, dus als je dit als maatstaf neemt, reken je wel erg naar je toe.

Ik wil toch wel een beetje afstand nemen van enkele kwalificaties die in dit kader gebruikt zijn. Zo heeft de heer Pitstra de discussie die aan de gang is tussen de VNG en het kabinet, mede naar aanleiding van hetgeen in de Tweede Kamer besproken is, min of meer bestempeld als een prestigeslag. Zoals gezegd, neem ik daar afstand van. Dat heeft niets met prestige te maken. Die discussie gaat over de vraag of de vergoedingen al dan niet toereikend zijn. Daar kun je allerlei opvattingen over hebben, maar het heeft niets met prestige te maken, wel met andere dingen. Ik zou bijna zeggen: het heeft te maken met vraagstukken die een tikje lastiger zijn dan prestige.

Ik ben het ook absoluut niet eens met de heer Pitstra, als hij elke handeling van het kabinet die in de ogen van de VNG geen genade kan vinden, onmiddellijk in verband met het draagvlak brengt. Dit vind ik ook een gevaarlijke redenering. Welnu, ik kan de heer Pitstra en anderen in dit huis verzekeren dat ik in de tijd dat ik wethouder was met grote veelvuldigheid het begrip "draagvlak" gehanteerd heb om in "Den Haag" geld los te peuteren van welk departement dan ook. Laten wij daar dus vooral heel reëel over zijn. Laat ik het als volgt voorzichtig formuleren: de meeste gemeenten in Nederland bestaan uit bestuurders (raadsleden, wethouders en burgemeesters) die heel goed weten hoe zij hun werk moeten doen in de onderhandelingspositie ten opzichte van de rijksoverheid. In het verleden is er inderdaad te vaak gedecentraliseerd zonder dat er geld bij gevoegd werd en te veel gereguleerd. Al die discussies kan ik mij voorstellen. Die hebben echter niets te maken met draagvlak. Raadsleden moeten er namelijk in de samenleving vooral via de financiële weg begrip voor kweken dat asielzoekers in Nederland in gemeenten gehuisvest moeten worden. "Draagvlak" vind ik dan ook een ongelukkige woordkeuze.

De heer Pitstra is er een beetje bang voor dat de timing van het overleg met de VNG ook een druk op de Eerste Kamer legt. Hij meent dat ik als volgt redeneer: wij moeten doorgaan, omdat iedereen weet dat wij veel haast hebben; ik heb een beetje een marge om een en ander financieel te regelen zoals ik dat wens en u kan niet anders dan "ja" tegen het wetsvoorstel zeggen. Dat gevoel wil ik bij de heer Pitstra met nadruk wegnemen. Wel heeft het kabinet eerst de Raad van State en later beide Kamers gevraagd om haast te maken met de behandeling van deze wetsvoorstellen, het liefst gekoppeld. Los daarvan was al met de VNG afgesproken op welke wijze wij verder zouden procederen over allerlei financiële vraagstukken. Zo was afgesproken om het overleg in maart voort te zetten. Dat was gisteren gepland. Dit overleg is nog niet afgerond. Een en ander loopt toevallig parallel. Wat mij betreft, is er geen sprake van dat ik het ene gebruik om druk op het andere te zetten. Ik probeer alleen de meest ordentelijke afwikkeling te bereiken. Mij gaat het om de merites van de wetsvoorstellen. Dit zal men ook merken aan het eind van mijn bijdrage.

Aan het adres van de heer Talsma merk ik op dat het niet waar is dat ik mij aan de overzijde ertoe heb laten verleiden om van een heroïeke ministeriële houding waarbij met ruimhartigheid over de problemen gesproken wordt, af te zakken tot het ambtelijke niveau van enghartigheid. Met die tegenstelling kan ik absoluut niet uit de voeten. Ik kan verzekeren dat de medewerkers, niet alleen van mijn ministerie maar ook van de andere betrokken ministeries, en de bewindslieden samen nauw zijn opgetrokken, op zoek naar een goede oplossing van de problemen. Natuurlijk kan men van mening verschillen over de beantwoording van de vraag of een en ander toereikend geregeld is. De heer Talsma verschilt daarover vooralsnog met mij van mening. Dat is volkomen legitiem. Het heeft echter niets te maken met ruimhartig of enghartig, maar met heel andere dingen, waarover ik zo nog iets zeg.

Ik heb dus haast met de wetgeving. Gelijktijdig heeft zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer mij gevraagd om meer zekerheden te geven. Men is er namelijk niet gerust op dat alles, vooral in financieel opzicht, ordentelijk geregeld is. Nu moet ik erop wijzen, ook in de relatie tussen het kabinet en de Tweede Kamer en die tussen het kabinet en de Eerste Kamer, deze discussie nadrukkelijk aan de overzijde gevoerd is. In de Tweede Kamer waren er zelfs amendementen ingediend die ertoe strekten om bepaalde zaken anders te regelen. Die amendementen hebben echter niet de steun van de meerderheid van de Tweede Kamer gekregen. Dit is formeel een volstrekt juiste vaststelling die niet zonder betekenis is, ook niet voor de Eerste Kamer.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Maar de cijfers veranderen daardoor niet.

Minister Dijkstal:

Dan zeg ik toch – wij spreken elkaar toch wel aan op verantwoordelijkheid en volwassenheid – dat de Tweede Kamer de mogelijkheid had om zowel het amendement ter zake van de kinderen als het amendement ter zake van de inrichtingskosten te steunen en het anders te regelen. Daar hoort overigens wel iets bij. Ik zeg dat eerlijk. Een aantal fracties in de Tweede Kamer hebben die amendementen niet gesteund, maar onder een bepaalde afspraak. Die is dat ik met de VNG in gesprek ga of ga onderhandelen en dat ik de Kamer daarover informeer, zodat de Tweede Kamer op grond van de dan ontstane situatie nog een oordeel kan vellen over de vraag of zij bepaalde zaken iets anders geregeld wil hebben. De complicatie daarbij is dat ik aan de Tweede Kamer heb meegedeeld dat ik pas eind maart die onderhandelingen zal voeren, dat ik hoop dat ik er snel uit zal zijn, waarna ik dan de Kamer onmiddellijk zal informeren. Als het langer zou duren, zou dat dus langer op zich kunnen laten wachten. Wij hebben toen afgesproken dat dit uiterlijk mei zal moeten gebeuren. Nu zit ik een beetje met de samenloop van die tijdpaden.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Daar zitten wij ook mee. Om een en ander een beetje te stroomlijnen, zou ik graag willen aanvullen dat niet alleen bij sommige fracties de gedachte leefde dat er nog onderhandelingen kwamen. De discussie over inburgering lag natuurlijk ook voor. De minister wees al op de relatie met dit wetsvoorstel. Echter, ten tijde van de behandeling lagen de cijfers over de ziektekostenpremie, met name voor de jongeren, nog niet zo duidelijk op tafel. Dat is een mathematisch gegeven, zoals de heer Schuyer zei, waar niemand omheen kan.

Minister Dijkstal:

Nee, begrijp mij goed. Voor zover ik überhaupt al iets mag verwijten, ik verwijt geen van de woordvoerders ook maar iets. Wat u gedaan heeft, is in dezelfde geest als de Tweede Kamer uw zorgen uitspreken over de vraag of de financiële regelingen toereikend zijn. U heeft natuurlijk het volste recht om dat te doen. De reden dat ik u dat uitleg, is dat ik aan het eind van mijn bijdrage toch het dilemma moet schetsen waar ik voor sta. Vervolgens moet ik bekijken of ik zodanige afspraken kan maken dat u uw rechten niet prijsgeeft en ik wel door kan. U zult merken dat dit toch het uiteindelijke doel is van mijn beantwoording, afgezien van het feit dat ik u ordentelijk wil beantwoorden.

De heer Werner (CDA):

Heeft de minister, gezien het feit dat hij nog met de VNG aan het onderhandelen is, toch ook in zekere zin de overtuiging dat het met die vergoedingsregelingen nog niet helemaal snor zit?

Minister Dijkstal:

De heer Werner herhaalt wat hij ook in eerste termijn heeft gezegd. Dat was natuurlijk een prikkelende opmerking van hem. Hij heeft gezegd dat hij moest aannemen dat de minister kennelijk bereid is tot toegeven als hij zo'n overleg ingaat. Want waarom zou je overleggen, als je absoluut geen bereidheid hebt? Dan houd je elkaar maar bezig. Het antwoord luidt bevestigend. Ik ga dat overleg natuurlijk niet in met geheel gesloten ogen en oren, waarna ik weer vrolijk naar huis ga. Ik zit alleen wel met andere omstandigheden die relevant zijn. Daarom kan ik ook niet zeggen dat op voorhand vast staat dat het overleg zal leiden tot een voor de VNG en misschien ook voor hem bevredigend resultaat. Beide is mogelijk. Ik kan nu wel met een gerust hart zeggen, dat wij gisteren aan het eind van een kort overleg met de VNG de afspraak hebben gemaakt dat wij de punten die nu aan de orde zijn – de kinderen, de inrichtingskosten, de ziektekostenproblematiek – en nog een paar andere punten zeer zorgvuldige ambtelijk en daarna bestuurlijk onder de loep zullen nemen, op zoek naar betere oplossingen. Of dat er in financiële zin in zit en waar dat toe leidt, weet ik niet. Wij doen dat echter serieus. Ik doe dat ook serieus. Ik zal mij ook zeker laten overtuigen als men met goede argumenten komt, even los van de vraag waar wij dan het geld vinden. Ik zit natuurlijk ook nog met de problematiek van de dekking. Wij doen dit natuurlijk op een volwassen, open manier, zoals bestuurders dat met elkaar moeten doen. Ik kan u dat dus welgemeend toezeggen.

In dat kader is het misschien goed dat ik nog iets zeg over de problematiek van de ziektekostenverzekering. Artikel 13 van de zorgwet regelt dat er iets in het kader van een ziekenfondsverzekering moet komen. De VVTV'ers vallen momenteel niet onder de Ziekenfondswet. Dat zal dus via het Aanwijzingsbesluit moeten gebeuren. Daarover zal overlegd moeten worden met VWS en advies moeten worden gevraagd bij de Ziekenfondsraad. Als langs die weg een groep personen onder de Ziekenfondswet kan worden gebracht, zijn er in principe twee mogelijkheden: of er wordt een procentuele premie geheven of er wordt een dagpremie geheven. Het overleg met VWS en de Ziekenfondsraad moet aangeven welke mogelijkheid het moet worden.

In die discussie komt natuurlijk vanzelf aan de orde de positie van de kinderen. Wij moeten de vraag beantwoorden in hoeverre kinderen een zelfstandige verzekering krijgen, zoals onder de ROA het geval was, dan wel medeverzekerd worden, zoals bij uitkeringsgerechtigden in de bijstand. De bijdrage die kinderen aan het gezinsinkomen leveren is dan ook weer van belang. In die problematiek moet duidelijkheid komen.

Mevrouw Mastik vroeg of ik dit overlaat aan de gemeenten, die het dan zelf moeten regelen, of dat ik het initiatief neem om dit zo goed mogelijk collectief te regelen. Dat laatste is het geval. Het gebeurt overigens in overleg met de VNG, want ook dit onderwerp staat geagendeerd voor het overleg dat wij binnen twee weken weer met elkaar hebben.

De heer Werner (CDA):

Het is dus duidelijk de bedoeling van de minister om de VVTV'ers krachtens de verplichte ziekenfondsverzekering, dus de Ziekenfondswet, te verzekeren voor ziektekosten. Dit element is niet geregeld. Ik had dat ook begrepen bij verschillende instanties. Het maakt echter wel uit of de VVTV'ers verzekerd worden krachtens de Ziekenfondswet, dat een heel andere premieregime heeft, dan wel een regeling wet toegang ziektekostenverzekering of iets anders, met een heel ander premieregime. Dat toont nog eens aan dat er op het punt van de financiële vergoedingen nog grote onduidelijkheid is.

Minister Dijkstal:

Dat is ook zo. Het is ook de problematiek van de kip en het ei. Het heeft geen zin om al dat overleg met iedereen te voeren als je niet weet of de wetgeving gesteund wordt. Andersom maak je wetgeving die daarna een aantal uitvoeringsvraagstukken kent en wil men die wet pas aannemen als er zekerheid is hoe de uitvoering geregeld wordt. Er is dus altijd dat spanningsveld. Vanwege de voorgeschiedenis van dit onderwerp hebben wij de weg gekozen om het op hoofdpunten in de wetgeving vast te leggen. Ik geef echter toe dat er nog losse einden zijn, die wij in goed overleg met de VNG moeten proberen op te lossen.

De heer Werner (CDA):

Wij mogen er dus op rekenen dat u met VWS iets zal ondernemen om de VVTV'ers inderdaad krachtens de Ziekenfondswet verzekerd te krijgen?

Minister Dijkstal:

Die poging gaan wij doen, in overleg met de VNG.

Het heeft niet veel zin om nu op alle details van die financiële zaken de geschiedenis op te halen. Er valt natuurlijk best iets te zeggen over het verschil tussen de inrichtingskosten in de ROA en de inrichtingskosten in deze regeling. Me dunkt dat dit in deze fase niet zo nuttig is. Dat zijn namelijk de punten waarover ik verder ga praten met de VNG.

De heer Schuyer heeft nog wel gevraagd waarom die bedragen in de wet zelf staan en niet in een algemene maatregel van bestuur. De overwegingen die daarvoor hebben gegolden, betroffen in de eerste plaats een zekere consistentie met de Algemene bijstandswet, in de tweede plaats de rechtszekerheid en in de derde plaats toch ook de directe parlementaire controle die hierop mogelijk is. Getuige het debat aan de overkant en hier wordt daar ook dankbaar gebruik van gemaakt. Ik zeg overigens in de richting van de heer Talsma dat de zaak wel geïndexeerd is. Dat probleempje is dus opgelost.

Laat ik proberen het samen te vatten. De heer Holdijk heeft erop gewezen dat het kennelijk de bedoeling van het kabinet was om met sobere voorzieningen te komen en het vraagstuk mede te zien tegen de achtergrond van het hoofdpunt van het financiële beleid, de uitgavenbeheersing. En ik ben nu zeer op mijn hoede. Ik ga hem nu geen onrecht doen, want hij heeft dat gezegd. Hij heeft gezegd dat hij ondanks dat van mening is dat het nog niet adequaat geregeld is. Wij hebben inderdaad gezocht naar een sobere regeling tegen de achtergrond van de uitgavenbeheersing, waarbij wij ons ook een aantal andere zaken realiseerden. Wij hebben toch de voorkeur gegeven aan lump-sum-financiering, aan globale financiering. Men moet het daarbinnen dan maar zelf doen. Wij weten dat je soms op de ene post verdient, waar je op de andere post toelegt. Dat is ook de praktijk. Die soberheid is er niet alleen om financiële redenen, maar wij moeten ook ertegen waken dat wij zwaar opgetuigde, mooie voorzieningen krijgen die een aanzuigende werking hebben. Al deze elementen hebben dus een rol gespeeld.

Waar praten wij over in geld? Als ik uitga van 10.000 VVTV'ers, praten wij over een additioneel bedrag van 40 mln., ongeveer 10 mln. voor kinderen onder 18 jaar en ongeveer 30 mln. voor de inrichtingskosten. Met alle respect voor iedereen, het gaat niet om niets. Daarom vind ik dat wij daar zeer zorgvuldig, met de hand strak op de portemonnee, met de VNG over moeten praten, over moeten onderhandelen. Zo zou ik het overleg met de VNG ook willen typeren. Daar is ook niets op tegen, want dat is nu precies de rol die de Vereniging van Nederlandse gemeenten als belangenbehartiger van de gemeenten moet spelen. Dat is prima en zo gaat het ook in de praktijk.

De heer Schuyer (D66):

Begrijp ik het nu goed dat de minister zegt dat het om 40 mln. gaat en dat hij die bij de gemeenten neerlegt?

Minister Dijkstal:

Nee. Ik heb ook in de Tweede Kamer uitgelegd dat ons standpunt is dat de gemeenten het kunnen doen voor de bedragen die wij hebben opgenomen. De gemeenten stellen zich op het standpunt dat die niet voldoende zijn. In geld uitgedrukt is het verschil tussen beide standpunten ongeveer 40 mln. Je kunt ook zeggen dat de gemeenten om 40 mln. vragen die zij niet nodig hebben. Dat zou mijn standpunt zijn.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Dat is een ruim standpunt, evenals uw standpunt dat verschuiven zo gemakkelijk is. In deze bedragen is niet veel te verschuiven en ook niet veel te verdienen.

Minister Dijkstal:

Dat wil ik best toegeven. Een van de elementen die een rol spelen, is dat er een verdienmogelijkheid is. Ik begrijp best dat u zich afvraagt hoe reëel die is. Dat is een verwachting die wij in het overleg met de VNG nader moeten argumenteren. Wij moeten maar zien waar dat toe leidt.

Er zijn verscheidene redenen waarom ik haast heb met deze wetgeving. Het heeft te maken met de samenhang tussen de VVTV-wet en de Huisvestingswet, wetstechnisch en vooral voor de uitvoeringspraktijk. Het is voor de gemeenten slecht als wij de ene taakstelling op een wettelijke basis en de andere op basis van vrijwilligheid uitvoeren. In het laatste geval moet ik telkens opnieuw met de VNG onderhandelen over het aantal VVTV'ers dat wel of niet vrijwillig kan worden opgenomen. Dat zijn heel lastige discussies. De provincies krijgen een rol waar zij moeten kunnen interveniëren. Dat heeft te maken met de herverdeling en andere op zichzelf overigens zeer voor de hand liggende probleempjes die opgelost moeten kunnen worden, ook tussen gemeenten. Dat betreft de statushouders, maar ook de VVTV'ers. Die provinciale rol is ook niet mogelijk als de wetgeving er niet snel komt. Ik zit dus met de uitvoeringsproblemen, met de onduidelijkheid die dan te lang blijft bestaan en met de onzekerheid. Om die reden hecht ik er zeer aan dat wij zo snel mogelijk de wet in het Staatsblad krijgen.

De vraag is dan hoe ik omga met datgene wat de Tweede Kamer van mij gevraagd heeft en datgene wat deze Kamer van mij gevraagd heeft. Ik herhaal even kort dat de Tweede Kamer aan mij heeft gevraagd, met de VNG om de tafel te gaan zitten. De sprekers daar hebben bijna dezelfde woorden gebruikt als de sprekers hier en mij gevraagd, mij financieel ruimhartiger op te stellen, te proberen tot een akkoord met de VNG te komen en de Kamer daarvan op de hoogte te stellen. Als er een akkoord is, is er misschien een wetswijziging nodig, maar die kan snel doorgaan omdat beide Kamers haar wensen. Is er geen akkoord, dan ontstaat een politieke impasse, waarover ik met de Tweede Kamer en natuurlijk ook nog met de VNG moet praten. Dan zal het allemaal iets langer duren. Dat zijn de toezeggingen die ik aan de Tweede Kamer gedaan heb en deze waren voor haar voldoende om steun aan het wetsvoorstel te geven, mij daarbij houdend aan die toezeggingen.

Ik vraag dit ook met grote nadruk van deze Kamer. Ik vraag het niet alleen omdat wij die onderhandelingen met de VNG moeten voeren. Wij hebben gisteren afgesproken dat wij willen proberen, deze over twee weken af te ronden. Stel echter dat ik over twee weken klaar ben. Dan heb ik nog een klein ander probleem dat ik moet oplossen: dan moet ik een dekking vinden. Waar vind ik die dekking? Dat onderwerp staat midden in de discussie over de kaderwet en de Voorjaarsnota. In het tempo waarin het kabinet deze behandelt, is die gepland voor de maand april. Ik kan de Kamer dus niet tegemoetkomen, als zij het binnen twee weken wil weten om eventueel dan over de wet te kunnen stemmen. De keus is eerder: nu of over vier, vijf, zes weken. Het laatste duurt voor mij eigenlijk onaanvaardbaar lang. Daarom doe ik een beroep op de Kamer om met haar dezelfde afspraak te mogen maken als met de Tweede Kamer. Het is bekend hoe de discussie in de Tweede Kamer gegaan is. De afspraak is dat ik haar op de hoogte stel van het verloop van de onderhandelingen. Dat kan tot een wetswijziging leiden. Ik vertrouw erop dat deze snel genoeg door beide Kamers kan gaan om ervoor te zorgen dat alles voor 1 juli op een behoorlijke manier geregeld is.

Naar mijn gevoel ben ik hiermee tegemoetgekomen aan de toezeggingen die de heer Schuyer heeft gevraagd om zijn steun aan het wetsvoorstel nu mogelijk te maken. De andere sprekers hadden een iets ruimere marge aangehouden. Ik hoop daarom dat ik hen voldoende kan geruststellen. Wij gaan serieus met de VNG over die bedragen praten. Als dit leidt tot afwijking van de bedragen die er nu staan, zal er een ordentelijke oplossing voor de dekking komen. Daarover wordt het parlement geïnformeerd.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik sluit mij graag aan bij de felicitaties van minister Dijkstal aan de heer Werner voor diens maiden-speech.

Ik heb een paar korte opmerkingen over een aantal huisvestingsaspecten. Het doet mij genoegen dat mevrouw Mastik, de heer Talsma, de heer Schuyer, de heer Pitstra en ook de heer Werner, zij het met een kanttekening, instemmen met het verdelingsmechanisme dat in de wet is opgenomen. De heer Holdijk had er wel problemen mee. Hij ziet liever een koppeling met de voorraad betaalbare huurwoningen. Dat systeem is overwogen. Wij hebben op grond van drie overwegingen voor het huidige systeem gekozen. De eerste is een eerlijke verdeling van lasten; de minister van Binnenlandse Zaken meldde deze ook al. De tweede is de eenvoud en de overzichtelijkheid van het systeem. De derde, ook niet onbelangrijke factor is het feit dat de VNG op dit systeem aandrong. Juist de gemeenten hebben het verzoek gedaan, voor dit systeem te kiezen.

De heer Werner heeft een kanttekening gezet bij de mogelijkheid van herverdeling. Hij gaf als voorbeeld een kleine gemeente met weinig mutaties in de goedkope-woningvoorraad waar het probleem structureel is, en vroeg of het verstandig is, bij de evaluatie van de wet de mogelijkheid van landelijke herverdeling, dus niet binnen de provincie, open te houden. Ik zeg dit graag toe. Wij stellen juist prijs op de evaluatie om dit soort praktische problemen te kunnen ondervangen. Ik plaats er wel een paar kanttekeningen bij. De eerste is dat de evaluatie al binnen twee jaar geschiedt en dat het de vraag is of je een structureel probleem dan al kunt onderkennen. De tweede is dat er ook nu landelijk herverdeeld kan worden, maar dan op vrijwillige basis. Wij hebben in het overleg met de VNG en het IPO met nadruk de mogelijkheid naar voren gebracht dat provincies, wanneer zij echt in problemen komen, onderling of met BON-gebieden een andere taakverdeling kunnen afspreken dan in de wet is voorzien. De derde kanttekening is dat wij niet te snel de mogelijkheid tot landelijke herverdeling in de wet moeten vastleggen, omdat het misschien bepaald gedrag uitlokt. Men zou een probleem dan makkelijk naar de landelijke herverdeling kunnen schuiven. Wij moeten dus niet al te snel zo'n route kiezen. Nogmaals, ik ben er zeer toe bereid, dergelijke problemen bij de evaluatie te betrekken.

De heer Pitstra vroeg of er voldoende huisvestingsmogelijkheden voor de statushouders zijn. Ik wijs in de eerste plaats op het regeerakkoord, waarin geld is gereserveerd voor 15.000 extra sociale huurwoningen, inclusief de financiën die erbij horen, voor huursubsidie, bodemsanering en dergelijke. Hierin zit ook de planning voor het moeten huisvesten van statushouders. In dit extra contingent woningen is dus rekening gehouden met het moeten opvangen van statushouders.

Hierbij komt dat het Besluit woninggebonden subsidies op dit moment al voorziet in de mogelijkheid dat gemeenten de subsidies die zij krijgen, gebruiken voor het verbouwen van kantoren, kazernes en dergelijke. De heer Pitstra vroeg of dit kan; het kan dus. De mogelijkheid is er nu al, zij het dat de subsidie niet is bedoeld om tijdelijke huisvesting te creëren, maar om permanente huisvesting te creëren. Dat is in dit verband ook relevant, omdat het in het algemeen om permanente huisvesting gaat, zij het niet altijd van dezelfde persoon; er zal doorstroming zijn. Er is dus geld voor.

Verder vroeg de heer Pitstra naar de wisselwoningen. Ook de heer Holdijk maakte er een opmerking over. Er is weinig interesse bij de gemeenten voor het financiële instrumentarium van de wisselwoningen. Het kan planologische problemen geven. Als je wisselwoningen permanent wilt laten staan, moet je het bestemmingsplan wijzigen. De termijnen daarvan zijn bekend en daardoor is het heel weinig praktisch en begint een gemeente er niet aan. De gemeenten merken ook, daar waar het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden, dat er nogal eens sprake is van verzet bij buurtbewoners. De buurtbewoners zien die huizen komen en vragen zich af hoe lang ze er zullen staan: huizen die altijd op een speelveldje of op een groenstrookje blijken te komen. Daar zijn buurtbewoners in het algemeen niet blij mee.

De gemeenten vinden ook het feit dat daar zo overduidelijk zichtbaar statushouders, dan wel VVTV'ers, gehuisvest zijn, een bezwaar. Die hebben zij liever in de gewone woningvoorraad, want het zijn mensen die hier – dit geldt in ieder geval voor de statushouders – permanent blijven. Waarom zou je die mensen zo'n uitzonderingspositie geven, zo zichtbaar en specifiek in die huizen?

Het is ook duur; de heer Holdijk wees daar terecht op. De exploitatietermijn van een dergelijke woning is kort. Zij is wel goedkoop, maar je kunt haar niet 50 of 75 jaar exploiteren en dat betekent dat je met een onrealistisch hoge huur te maken krijgt, met alle problemen van dien. Een gemeente of een corporatie bouwt veel liever een permanente woning: die is veel gemakkelijker te exploiteren.

Hadden wij dat van tevoren niet kunnen voorzien? Ja, voorzitter, misschien wel, maar dat is achteraf praten. De regeling was bedoeld als tijdelijk en wij hebben haar verlengd per 1 januari. Zij wordt nu ingetrokken wegens gebrek aan succes.

Voorzitter! Ik meen dat ik hiermee alle vragen beantwoord heb.

De heer Werner (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de beide bewindslieden voor de uitvoerige beantwoording en voor de gelukwensen aan mijn adres. Dat vriendelijke gebaar zal mij overigens niet weerhouden om toch mijn werk hier te doen en kritisch te blijven.

Ik begin met wat makkelijk is: de Huisvestingswet. Ik ben de staatssecretaris erkentelijk voor de toezegging, met de gemaakte kanttekeningen. Er zijn veel kleine gemeenten met een bevolking die zeer bereid en loyaal is en ook solidair wil zijn met de problematiek van de asielzoekers, maar waar men in de materiële omstandigheden verkeert dat het aantal vrijkomende woningen domweg zo beperkt is, dat niet aan de taakstelling kan worden voldaan.

Ik ben blij met de toezegging dat in de evaluatie het voorstel betrokken wordt om eventueel, als de redenen daar zijn en een en ander structureel is, ook landelijk te gaan herverkavelen. Het doet ons er vertrouwen in hebben dat wij kunnen instemmen met de wijziging van de Huisvestingswet.

Of wij met de zorgwet ook zover kunnen komen, zal nog even moeten blijken. De minister heeft een merkwaardige inconsistentie in zijn benadering. Zo geeft hij toe – daar ben ik wel blij mee – dat er nog wel wat af te dingen valt op het punt van de financiële vergoedingen. Ik heb hem daar ook naar gevraagd. Het is in feite nog niet helder hoe het moet op het stuk van de ziektekostenregeling; daar moet nog met VWS en de Ziekenfondsraad over gesproken worden. Het is, ergo, op dit moment niet goed mogelijk om al de vergoedingsbedragen vast te stellen, als men nog niet weet welke premie er uiteindelijk uit die gesprekken gaat komen.

Van belang vind ik ook dat hij heeft toegezegd dat er een aanwijzing gaat naar de Ziekenfondsraad, om betrokkenen inderdaad krachtens de Ziekenfondswet te doen verzekeren en niet krachtens de WTZ of andere ziektekostenverzekeringen. Dat geeft toch meer rechtszekerheid en wellicht ook meer mogelijkheden om aan de premieproblematiek wat te doen.

De inconsistentie is dat aan de ene kant nu gevraagd wordt, om allerlei op zichzelf valide redenen, vandaag met de vergoedingen in te stemmen, terwijl aan de andere kant de minister zegt, over de vergoedingsbedragen nog te willen praten met de VNG. In dit huis zijn wij gewend om bij wetgeving uitermate zorgvuldig te zijn en heel goed te kijken of dat wat in de wet komt te staan, ook de toets der kritiek kan doorstaan. Dat is bovendien de speciale taak van de Eerste Kamer.

Duidelijk is dat er op het punt van de vergoedingsbedragen nog een heleboel is te doen. Wij zijn als fractie, met de heer Schuyer, van mening dat het ook onze voorkeur was geweest die bedragen niet in de wet zelf vast te leggen. Want je maakt toch niet een wet met daarin bedragen waar nog het een en ander op af te dingen is. Het gevolg kan ook zijn dat om de drie maanden met een wetswijziging moet worden gekomen, omdat er iets veranderd is, waardoor de bedragen weer moeten worden aangepast. Dat kan niet de bedoeling zijn van zorgvuldige wetgeving. Vandaar dat wij er zwaar aan tillen dat de minister nu wel erg veel vraagt van ons, namelijk om met een wet in te stemmen waarvan de vergoedingselementen niet uitgediscussieerd zijn en waarbij nu al vaststaat dat daar nog het een en ander aan zal moeten worden aangepast.

Aan de andere kant hebben wij er begrip voor dat ter zake van de hoofdelementen van deze wet, waar wij mee kunnen instemmen, voortgang nodig is. Maar wij zouden van de minister wat preciezer willen weten welke mate van bereidheid hij heeft om inderdaad tot een andere uitkomst te komen met de VNG dan wat nu in de wet staat. Immers, de minister komt bij aanneming van deze wet wel in een erg comfortabele positie te zitten in de onderhandelingen met de VNG. Daar kan hij zich beroepen op het feit dat de wet is aangenomen in Tweede en Eerste Kamer, inclusief de bedragen – dus, wat zou hij verder nog? –, terwijl het overduidelijk is dat er wel degelijk nog het een en ander moet gebeuren.

Wij zouden aan de minister willen vragen, alvorens ons eindoordeel te geven, in hoeverre hij op dit moment al ruimte ziet, om aan de grote bezwaren ter zake van de vergoedingsbedragen tegemoet te komen. Daarbij hebben wij er overigens wel begrip voor dat dit niet meteen een volledig afgeronde toezegging kan zijn. Een duidelijke erkenning evenwel dat de huidige vergoedingsbedragen niet goed zijn en dus aanpassing behoeven, zou ons al een eind op weg kunnen helpen om over de streep te komen.

Ik wacht het antwoord van de minister af.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wilde eerst ingaan op de opmerkingen van de heer Talsma over mijn misprijzende woorden betreffende de heer Bolkestein en de Telegraaf-kop: "Bolkestein: minder asielzoekers". Onder die kop stond niet dat dit al het effect was van de wetten die zijn aangenomen. Er stond niet bij: dit is het bestaande beleid dat de heer Bolkestein voorstelt. Immers, dan had het niet zo in de Telegraaf gestaan. Het wekte duidelijk de suggestie dat er nòg minder asielzoekers moesten komen. Daar ging het kamerdebat ook over en daar heeft hij moeten inbinden en moeten toegeven dat hij het eens is met het regeringsbeleid en verder geen aanscherpingen wil. Het zou trouwens aardig zijn, als dan voortaan ook kranteberichten zouden worden gecorrigeerd.

Mijn tweede punt betreft de staatssecretaris, daar waar deze zegt dat gemeenten niet zo happig zijn op de wisselwoningen en dat dit eigenlijk jammer is. Ik begrijp de bezwaren wel een beetje. Ik heb als gemeenteraadslid – ik heb tien jaar in de raad van Groningen gezeten – vaak als een leeuw gevochten voor die speelveldjes en ik heb altijd gezegd dat een compacte stad niet betekent dat je het allemaal vol moet bouwen. Maar toch zijn er voldoende plekken in gemeenten om daar die heel aardige wisselwoningen neer te zetten. Als je de plaatjes ervan bekijkt in het blad van de corporaties, dan ziet het er fantastisch uit. Je kunt ze zo neerzetten en het voegt toch extra woonruimte toe. Ik vind het onbegrijpelijk dat de gemeenten daar zo weinig op insteken, maar ik kan er hier verder weinig aan doen.

De staatssecretaris zei dat de verbouw van bestaande panden wel mogelijk is in het BWS. Toch begreep ik uit het kamerdebat dat dit nauwelijks gebeurt voor deze categorie. Ik zou de staatssecretaris derhalve willen vragen om daar wat stimulerend in op te treden, zoals het organiseren van een symposium of van anderszins een leuke dag daarover. Misschien kan de Stuurgroep experimenten volkshuisvesting er ook nog eens naar kijken.

Maar goed, de Huisvestingswet kunnen wij steunen, voorzitter.

Dan kom ik bij het pijnpunt: de bedragen voor de VVTV'ers. Als ik de balans opmaak van de eerste instantie, dan concludeer ik dat de VVD de wet steunt; dat is binnen. D66 vroeg eigenlijk toezeggingen die in de Tweede Kamer al waren gedaan. Dat werd hier dus royaal herhaald, want dat was al de bestaande situatie. Maar PvdA, CDA, GroenLinks en "klein rechts" wilden meer dan tot nu toe door de minister op de mat is gelegd. Daar kom ik aan het einde van mijn tweede instantie op terug.

Dan ga ik nog even in op de inhoud. De minister zegt dat het wat hem betreft geen prestigeslag is. Nu, prima. Ik had dat er wel een beetje uit geproefd, ook als ik de debatten van de Tweede Kamer zo las. Daarbij ging het om opmerkingen als: de VNG wil altijd het onderste uit de kan halen en nu gaan wij er ook eens bovenop zitten. Ik had het ook enigszins geconcludeerd uit de cijfers: in 1995 kost dit 255 mln.; dit zou in 1996 oplopen en in 1998 weer naar 236 mln. zakken. Op dit soort bedragen zijn die enkele tientallen miljoenen toch niet spectaculair! Maar goed, geen prestigekwestie maar een zakelijke discussie, des te beter. Ik bestrijd echter de opmerking van de minister, dat het niets met het draagvlak te maken zou hebben. Als er berichten in de krant verschijnen in de trant van "VNG-processen tegen regeling asielzoekers", "Gemeenten weigeren medewerking" en dergelijke, ben ik van mening dat dit het anti-asielzoekersklimaat niet zal verbeteren. Het zal het draagvlak aantasten en niet verstevigen. Daarom is het heel belangrijk dat de gemeenten gewoon meedoen en dat hun redelijke wensen gehonoreerd worden.

De minister zegt voor een dilemma te staan. Hij heeft haast en wil dit wetsvoorstel doorzetten. Hij heeft mij geen argumenten gegeven, die mij ervan overtuigen dat dit echt héél noodzakelijk is omdat er anders rampen gebeuren. Hij sprak over zekerheid. Als de wet echter een poosje wordt opgehouden, gaat de oude ROA gewoon door. Daarmee kan prima gewerkt worden. Als de wet een aantal weken opgehouden wordt – misschien moet het langer dan twee weken, misschien wel zes weken vanwege de Voorjaarsnota – gebeuren er naar mijn mening geen ernstige rampen met de financiering. De gemeenten kunnen dan met de oude regeling doorgaan.

Voor de Tweede Kamer was de vage toezegging van de minister voldoende, dat hij nog eens met de VNG zou gaan praten en dat er, wanneer dat gesprek daartoe aanleiding gaf, een wetswijziging zou komen. De Tweede Kamer ging daarmee akkoord. Ik hoop echter dat de Eerste Kamer dat niet zal doen. In wezen vraagt de minister het vertrouwen op zijn blauwe ogen. Tot nu toe heeft hij zich echter vrij halsstarrig opgesteld om de bedragen in de gewenste richting bij te stellen. De uitspraak die de heer Werner verlangt – de erkenning dat er wat krenterig is ingezet en dat de bedragen omhoog moeten – heb ik tot nu toe nog niet van de minister gehoord. Is de inzet van de minister die bedragen te gaan wijzigen? De minister kent de meeste argumenten. Er hoeft dus ook niet meer zwaar gediscussieerd te worden met de VNG. Wat tot nu toe door de regering op de mat is gelegd, is voor onze fractie niet overtuigend genoeg om voor het wetsvoorstel te kunnen stemmen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Ik dank de beide bewindslieden voor hun reactie. Ik kom even kort terug op de opmerkingen van de staatssecretaris over de verdeelsleutel. Hij wees er nog eens op, dat ook de VNG gekozen heeft voor de inwoneraantallen. Daar legt mijn fractie zich uiteraard bij neer. Dat neemt echter niet weg dat ik er zelf van overtuigd ben, dat de verdeelsleutel die ik in eerste termijn aangaf, wellicht wat zuiverder en werkbaarder geweest zou zijn.

De mededeling van de staatssecretaris over de wisselwoning en de desbetreffende regeling komt er eigenlijk op neer, dat een nauwelijks of nog niet begonnen experiment een voortijdig einde zal vinden. Hiermee is dat element in feite ook verdwenen uit de discussies met de VNG.

Voorzitter! Dan kom ik bij het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik kan mij globaal genomen aansluiten bij de opmerkingen van de heer Werner en voor zover daarmee overeenkomend, met de opmerkingen van de heer Pitstra. Ik begrijp dat de minister erkent dat er knelpunten zijn en dat daarmee iets gedaan moet worden. In welke mate dat zal moeten gebeuren, is nog niet helder. Ik wil echter voorkomen dat er een wissel getrokken wordt op de gemeenten in die zin dat middelen die voor een sobere regeling nodig zijn, deels uit eigen middelen van de gemeenten moeten komen. Dat mogen wij de gemeenten niet aandoen.

De minister stelde dat de evaluatie parallel loopt met de evaluatie van de Huisvestingswet. Betekent dit concreet een evaluatie over twee jaar? Ik zou dit willen koppelen aan het feit dat de bedragen voor vergoedingen op dit moment in de wet genoemd worden en alleen bij wet kunnen worden gewijzigd. Als deze wet wordt aangenomen en in het Staatsblad verschijnt, zal iedere onbevangen lezer tot de conclusie komen dat er geen wijzigingen in die bedragen komen voordat op zijn minst twee jaar zijn verstreken. Ik vind dat een wissel op de toekomst die mij te onzeker toeschijnt.

Voorzitter! De minister heeft gewezen op de haast die geboden is, zowel met het ene als met het andere wetsvoorstel, vanwege de onderlinge samenhang. Ik zou het op prijs stellen wanneer de minister in tweede termijn nog eens duidelijk en voorzien van argumenten zou kunnen aantonen, waarom die haast geboden is en waarom wij niet – zoals de heer Pitstra zoëven ook opmerkte – ten minste tot 1 januari 1996 met de bestaande ROA zouden voort kunnen als het niet anders kan.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Voorzitter! De minister wil voor de wet met betrekking tot de zorgplicht voor gemeenten voor de VVTV'ers geen uitstel. Daaraan hangt een kaartje. Dat betekent namelijk dat er helderheid verschaft moet worden. Ik heb altijd bewondering gehad en heb dat nog steeds voor de flamboyante stijl waarmee de minister dit verhaal over het voetlicht kan brengen. Hij is als geen ander in staat om inderdaad vijf onderwerpen met elkaar te vermengen. Je denkt dan dat je vijf onderwerpen binnen hebt, doch eigenlijk is de conclusie dat er geen onderwerp binnen is. Ik maak hem daarvoor een groot compliment. Dat blijft staan, dat is buiten kijf.

Maar het is natuurlijk wel boter bij de vis! De VNG komt natuurlijk voor haar belangen op; die jongens en meisjes vragen natuurlijk iets meer dan direct nodig is – althans dat komt voor, zij staan voor hun belangen – en het Rijk doet dat van zijn kant ook. In de stellingname is heel cruciaal dat wij hier geen vertegenwoordigers van de VNG zijn, dat wij de zaak dus nuchter bezien en kamerbreed geconstateerd hebben dat er twee frictiepunten zijn. Vanmiddag is hier de belangrijke vraag aan de orde, of dat ook de frictiepunten voor de minister zijn. Met andere woorden: vindt de minister ook dat die bedragen omhoog moeten? Is de minister van mening dat, wanneer zich inderdaad de situatie voordoet dat de ziektekostenpremie hoger is dan de vergoeding die de gemeente voor de jongeren krijgt, er bijgespijkerd moet worden tussen nu en twee maanden?

Vervolgens wil ik weten, of het voor de minister een frictiepunt is dat, zoals de bedragen er nu uitzien, de inrichtingskosten geheel voor rekening van de gemeentelijke kas komen, dat dit niet mogelijk is en er dus een oplossing moet worden gevonden.

Het antwoord op deze twee duidelijke vragen is voor mijn fractie van uitermate groot belang bij haar afweging van deze wet.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Laat ik beginnen met het recht zetten van een omissie. De heer Talsma heeft er inderdaad op gewezen dat het in deze zaal gebruikelijk is dat de sprekers die komen na degene die een maiden-speech gehouden heeft, beginnen met een compliment. Dat heb ik verzuimd. Dat hoort niet.

Ik ben altijd gewend van een verliessituatie een winstsituatie te maken. Ik kan nu de tweede termijn erbij betrekken. De heer Werner heeft al meer interrupties gepleegd dan een kamerlid hier in vier jaar soms bijeenbrengt. Bovendien heeft hij in zijn tweede termijn de formulering gebruikt "wat wij in dit huis gewend zijn"; een sneller inburgeringscontract is toch nauwelijks denkbaar!

Voorzitter! Ik ga uitsluitend in op de financiële opmerkingen. Dit is niet de plek om te praten over de vraag waarom dit soort bedragen in de wet moet worden opgenomen. De minister heeft mij daar absoluut niet van overtuigd. De parlementaire controle kan natuurlijk heel wel plaatsvinden bij algemene maatregel van bestuur, die moet worden voorgehangen. Maar nogmaals, dit is niet de plek om daarover te praten. Het gaat nu om de financiën. Daarbij spelen ook de prognoses een rol. De prognoses omtrent de 40.000 banen die 40 mln. kosten vormen een wel erg zwartgallig beeld. Volgens mijn informatie wordt in de laatste prognoses uitgekomen op een aantal van 25.000. Ik bagatelliseer het geld dat erbij hoort zeker niet. Maar het scheelt altijd weer 15 mln. Misschien is dit voor de bewindsman een argument om er vriendelijker naar te kijken. Maar ik begrijp best met welk probleem hij zit.

De minister vraagt vrij veel van ons. Hij stelde daarbij: dat heeft de Tweede Kamer toch ook geaccepteerd. De Tweede Kamer heeft op 31 januari dit wetsontwerp aangenomen. Het is nu bijna twee maanden later. Het had de minister gesierd als hij die twee maanden had gebruikt voor het voeren van dat overleg. Ik vind dat het excuus van "geen tijd" of "moeilijke agenda's" hier nauwelijks past. Er ligt een brief van de VNG waarin staat: over veertien dagen komen wij bijeen. Misschien is het mogelijk om nog bij elkaar te komen. Als ik goed ben geïnformeerd, wordt er straks toch stemming gevraagd over deze wet. Hoe dan ook – linksom of rechtsom – wij zullen op zijn vroegst pas op 4 april stemmen. Dan is de termijn van 1 april verstreken. Dat betekent dat deze wet in de maand april in deze Kamer kan worden aangenomen, hetzij op 11 april hetzij op 25 april. De wet staat dan voor 1 mei in het Staatsblad. Dat kan toch al niet eerder gebeuren, als wij het begin van de maand als criterium nemen. Omdat er over 14 dagen met de VNG wordt gesproken, is er niet veel tegen om aan de minister te vragen of hij er niet langer op wil aandringen dat wij deze wet nu aannemen. Dat is fysiek al niet mogelijk. Ook vragen wij de minister of hij snel overleg zal voeren met de VNG. Voor mijn fractie is het absolute minimum daarin datgene wat mathematisch vast te stellen is. Dat zijn de ziektekosten. Ik wil daar heel nadrukkelijk op wijzen. Het kan niet zijn dat als de ziektekosten hoger zijn dan de vergoeding, daarover vervolgens discussie ontstaat. Dat dient geregeld te worden. Ik verneem graag van de minister of hij daartoe bereid is.

Tot slot wijs ik erop dat ook ik met belangstelling het antwoord op de tweede vraag van mevrouw Mastik afwacht.

De heer Talsma (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden. Ik heb iets meer in zijn antwoord beluisterd dan de heer Werner. De heer Werner had geen toezeggingen gehoord. Integendeel, hij zag dat de minister aan de onderhandelingstafel nog iets versterkt zou kunnen zeggen: mijn wet is aangenomen, daarmee ligt alles vast, wat willen jullie nu nog. Ik heb beluisterd dat de minister het volgende heeft gezegd: als ik in de besprekingen tot de redelijke conclusie kom dat er nog bedragen bij moeten, dan ben ik bereid om de financiële aanvullingen in een nog in te dienen wetje toe te voegen. Ik neem aan dat de minister bij het bepalen van die redelijkheid mede acht slaat op wat in deze Kamer en wellicht ook in de Tweede Kamer is gezegd. Maar als de minister dat inderdaad zo duidelijk stelt, heeft de VVD-fractie er het volle vertrouwen in dat zij daarop kan bouwen. Zij is dan graag bereid, het wetsvoorstel te steunen.

Minister Dijkstal:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor de gemaakte opmerkingen en voor de toch loyale opstelling die zij hebben gekozen. Wij zijn er nog niet helemaal uit. Ik zie het dilemma zeer goed. Toch proef ik van alle kanten de bereidheid om mee te werken aan de wetgeving, zij het dat men op zoek is naar meer zekerheden dan men op dit moment heeft. Misschien wil men ook wel meer zekerheden dan ik kan geven, maar ik doe een goede poging. Het vraagstuk is volstrekt duidelijk.

De heer Werner wijst op de inconsequentie die in het voorstel zit. Ik geef die inconsequentie grif toe. Ik vraag de Kamer nu om een wet aan te nemen en zeg daarbij tegelijkertijd dat ik inmiddels actie heb ondernomen om het overleg met de VNG voort te zetten, overleg dat kan leiden tot wetswijziging. Daar zit inderdaad een inconsequentie in. Het punt van de ziektekostenverzekering is een niet opgelost punt, dat nog opgelost moet worden. Dat geef ik grif toe. Maar soms is het leven zodanig dat je in zo'n inconsequente situatie terecht komt. Je moet de volgende dag wel weer verder. Die poging doe ik nu.

De heer Werner stelde mij in wezen twee vragen. Wat de eerste vraag betreft heeft de heer Talsma al gezegd dat de minister zijn bereidheid heeft uitgesproken. De heer Werner vroeg namelijk naar mijn bereidheid om met de VNG over de genoemde problemen te praten. Dat gebeurt dan wel vanuit de invalshoek dat ik mij daar moeten kunnen laten overtuigen. Dat staat dan nog los van de problemen die ik in het kabinet tegenkom. Maar wat de bereidheid betreft is het antwoord dus: ja, anders ga ik het overleg niet in. Het antwoord is volmondig "ja". Vervolgens vroeg de heer Werner: hoe groot is de bereidheid, wat is de mate van bereidheid? Dan kom ik in de moeilijkheden. Wij kunnen natuurlijk veel respectvolle woorden uitspreken over de gemeenten en de VNG. En ik heb daar veel respect voor. Maar men moet van mij aannemen dat dit een regelrechte onderhandelingssituatie is. Ik zeg dat niet in denigrerende zin. Integendeel, zo hoort het ook. Wij hebben gisteren een full-dress-overleg gehad. Dat zal men zich fysiek kunnen voorstellen. Wij waren met vijf bewindslieden die met hun ambtenaren aan één kant van een heel lange tafel zaten. Dat is een batterij mensen. Aan de andere kant van de tafel zat de VNG, compleet vertegenwoordigd. Het ging niet alleen over dit onderwerp. Het ging onder andere ook over de inburgering. Maar dat was een echte onderhandelingssituatie. Daar is niets mis mee. Dat wil ik met grote nadruk gezegd hebben. Vanuit die achtergrond ben ik niet in staat om nu te zeggen hoe groot mijn bereidheid is. Ik neem aan dat ik mij dan zou moeten uitdrukken in geld. Ik kan dus niet het antwoord geven waarom de heer Werner mij heeft gevraagd.

Ik realiseer mij zeer goed dat de positie van deze Kamer anders is dan die van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft mij afgedwongen om dat overleg te voeren. Ik ben daar ook op ingegaan. De Tweede Kamer heeft mij een aantal dreigende woorden toegesproken. Als ik er eind maart/begin april niet uit ben gekomen, moet ik de Tweede Kamer onmiddellijk informeren. En als het overleg langer duurt, dus tot mei, dan verwacht de Tweede Kamer een rapportage van mij. En dan loop ik het grote risico dat de Tweede Kamer mij verder zal dwingen. Dus ook vanuit die parlementaire dreiging moet ik het overleg met de VNG voeren. Ik begrijp best dat de positie van deze Kamer iets lastiger is. De heer Pitstra zei het ronduit: als ik vandaag "ja" zeg tegen de wet, wat heb ik dan verder nog te vertellen? Ik realiseer mij dat. Maar misschien kan de heer Pitstra enige steun ontlenen aan hetgeen de Tweede Kamer, vanuit de mogelijkheden die zij heeft, heeft afgedwongen.

Voorzitter! De heer Pitstra heeft gezegd dat het, gelet op de ramingen voor de komende jaren, slechts om enige tientallen miljoenen gaat. Ik kan meedelen dat ik daar zes dagen van de week ook zo over denk. Dat geldt echter niet voor de vrijdag. Dan vindt de ministerraad plaats en dan werkt het anders. De enige tientallen miljoenen zijn soms enorme bedragen die bevochten moeten worden. Zo eenvoudig is dat niet. In dit verband maak ik een sprong. Ik kom terecht bij een vraag van de heer Holdijk: heeft ook het kabinet als uitgangspunt dat het een kostendekkende regeling moet zijn? Met andere woorden, zal er niet worden afgewenteld op de gemeentekassen? Ja, dat is onze inzet. Daar zijn wij het mee eens. Blijft wel in alle redelijkheid de vraag over of de vergoedingen die wij geven, wel of niet kostendekkend zijn. Daarover zal natuurlijk ook worden gediscussieerd. Maar ook het kabinet kiest de genoemde invalshoek.

De heer Pitstra vraagt, eigenlijk net als de heer Werner, met welke inzet wij het overleg ingaan. Ik zeg met grote nadruk dat het in het ordentelijk verkeer tussen overheden een redelijke opstelling moet zijn. Het moet vooral gebaseerd zijn op de feiten en het rekenwerk dat wij ambtelijk gezamenlijk gaan doen om na te gaan wat redelijk en wat niet redelijk is en waar precies de verschilpunten zitten. Misschien kunnen wij de verschillen verkleinen als wij aan het rekenen slaan. Dat geldt ook voor het vraagstuk van de ziektekostenverzekering, dat inderdaad opgelost moet worden. De heer Werner is daarmee begonnen en de heer Schuyer zegt daarvan: als de kosten daarvan hoger zijn dan je nu hebt opgenomen, zul je toch bereid moeten zijn om daarvoor een voorziening te treffen. Daarop is mijn antwoord "ja". Ik weet niet of het zich zal voordoen en of het niet anders kan. Daarover praten wij, niet alleen met de VNG, maar ook anderszins. Dat is de inzet. Ik kan u alleen geen garantie geven over de uitkomst, of er overeenstemming komt of niet. Als er overeenstemming komt, dan komt die misschien ook in de vorm van een wetswijziging. Die komt dan zo snel dat het ook voor 1 juli rond is. Zou die overeenstemming er niet zijn, wat ook denkbaar is, dan zal ik in ieder geval tegenover de Tweede Kamer daarover verantwoording moeten afleggen met alle risico's van dien.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Bent u ook met de beantwoording van mijn vragen bezig of komt u daar apart op terug?

Minister Dijkstal:

Daar besteed ik nog apart aandacht aan. Ik was bezig met de vraag van de heer Pitstra: hoe ga je dat overleg voeren?

Daarmee heb ik impliciet een antwoord gegeven op de vraag van de heer Holdijk, of ik erken dat er knelpunten zijn. Het is misschien niet van harte, maar ik kan het natuurlijk niet meer ontkennen. Was het niet de Tweede Kamer die mij daarop wees, dan was het wel de Eerste Kamer. Er liggen knelpunten. Ik begrijp ze heel goed. Misschien zou ik over de hele problematiek totaal anders denken als wij uit ruime rijksmiddelen zo links en rechts nog eens wat extra's konden doen voor iedereen. Het is natuurlijk gebonden aan de strakke financiële kaders waarbinnen wij moeten werken; dat is volstrekt duidelijk. Ik kan de knelpunten niet meer ontkennen. Ik ontken ze ook niet, dus ik ga erover praten.

De heer Holdijk heeft overigens nog gevraagd of wij de evaluatie parallel laten lopen aan de Huisvestingswet. Mij dunkt dat het verstandig is om sowieso over twee jaar, los van de discussie die ik nu met de VNG voer, het geheel nog eens in kaart te brengen en te kijken of wij daarin iets moeten veranderen. Ik zeg ook in dit huis gaarne toe dat wij dan ook zullen bekijken of wij toch niet beter een AMvB-constructie hadden kunnen nemen dan een wettelijke regeling.

Mevrouw Mastik heeft gezegd: het is een mooiprater, die Dijkstal, maar daar laat ik mij niet door afleiden; ik wil boter bij de vis. Ik kan haar die boter niet geven. Ik kan wel erkennen dat die frictiepunten er liggen. Daarmee herhaal ik wat ik tegen de heer Holdijk heb gezegd. Ik wil hier ook best zeggen dat ik daarin een onderscheid maak. Ik vind het volstrekt duidelijk dat wij een oplossing moeten hebben voor de problematiek van de ziektekostenverzekering. Het tweede punt waarvoor ik ook nog iets moet kunnen vinden is de hele discussie over de kinderkopjes. Bij de inrichtingskosten zie ik iets meer problemen, maar ik zal het gesprek erover voeren. Een beetje afhankelijk van de kostenpost is mijn erkenning dat er sprake is van frictie en dat wij iets moeten doen groter dan bij de andere posten. Ik heb mijn inzet echter duidelijk kunnen melden.

De heer Schuyer heeft niet ongelijk, wanneer hij zegt dat de benodigde bedragen samenhangen met de prognoses. Ik heb misschien verzuimd u in eerste termijn mee te delen dat het kabinet zelf er behoefte aan heeft om voor zichzelf na te gaan hoe wij met het VVTV-beleid moeten omgaan: een terughoudend VVTV-beleid of niet. Dat is een lastig vraagstuk. Die discussie moet met name met Justitie gevoerd worden. Ik heb aan de VNG toegezegd dat wij ook met hen over het VVTV-beleid zullen spreken. Daarmee hangen de prognoses samen, die weer samenhangen met de totale bedragen die wij nodig hebben. Ik kan u dat bij deze meedelen.

Dan rest het punt waarnaar de heer Pitstra begrijpelijk heeft gevraagd, evenals de heer Holdijk: waarom toch die haast; laten wij toch wachten en het rustig doen met al die zekerheden, dan doen wij het per 1 januari. Ik zie dan zeer ernstige problemen. Ik moet dan toch verwijzen naar een zeer moeizaam traject van onderhandelen dat zowel het vorige als het huidige kabinet in de laatste twee jaar met de VNG heeft gevolgd. Het was zeer moeizaam, omdat het telkens ging over de vraag: hoeveel woningen, wie moet dat dan doen? Als er een niet wilde, dan werd het afgewenteld op de ander. Het is dringend noodzakelijk om deze wetgeving zo snel mogelijk te hebben – dat is ook een wens van de VNG, ook tegenover de eigen leden – zodat de eerlijke spreiding daarin ordentelijk geregeld is. Dan blijft het financiële punt over.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Jawel, de VNG wil ook snelheid, maar natuurlijk wel nadat beide partijen tot een goed gemiddelde over deze fricties zijn gekomen. Daar hebben wij het over. U moet niet suggereren dat de VNG erop zou aandringen dat wij deze wet nu aannemen. Bovendien hebben wij daarin een andere verantwoordelijkheid.

Minister Dijkstal:

Dat wilde ik ook niet suggereren. Het ging even om iets anders.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Bovendien is de Huisvestingswet niet het probleem, dus die eerlijke verdeling over gemeenten haalt het wel. Het gaat erom dat het best zes weken kan wachten voordat die andere wet in werking treedt. Wij hebben op dit moment de ROA-regeling, waarmee de gemeenten uit de voeten kunnen. Die paar weken kosten u misschien iets meer, maar dat lijkt mij geen ramp.

Minister Dijkstal:

Ik kom nog terug op die paar weken. Ik heb het er nu over dat iemand zei: neem toch rustig de tijd, dan laten wij het per 1 januari 1996 ingaan. Ik moet u er met grote nadruk op wijzen dat wij in de afgelopen twee jaar zeer moeizame onderhandelingen hebben gevoerd voor de VVTV'ers en de ROA-woningen over aantallen en de ombouw van ROA-woningen – dat weet de heer Tommel beter – naar andere woningen. Dat is een zeer ingewikkelde discussie, niet over geld, maar over beschikbare huizen. Ik zie er zeer tegenop, afgemeten aan wat wij willen bereiken, om daar nog onduidelijkheid over te laten bestaan. Het is noodzakelijk om over de vraag "wie zorgt voor welke huisvesting" zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben. Nog niet geheel opgelost zijn de financiën. Daar hebben wij het uitgebreid over gehad. Ik zou u in ieder geval zeer dringend willen vragen om er zorg voor te dragen dat die wet op 1 juli van kracht kan worden.

Nu komt de vraag die de heer Pitstra heeft gesteld: hoeveel weken uitstel kan dit huis zich nog permitteren, als het wel wil meewerken aan wetgeving die op 1 juli van kracht wordt? Daarbij doet zich het volgende probleem voor. Ik probeer nu even het traject uit te zetten dat wij in de komende weken zullen aflopen. Materieel is afgesproken dat wij over twee weken met de VNG aan tafel zitten. Dat wordt overigens in de tussentijd ambtelijk voorbereid, maar over twee weken zitten wij aan de tafel die ik u net zo beeldend heb geschetst. Dan wordt er gesproken en zijn er twee mogelijkheden: wij komen eruit of wij komen er niet uit. Ik neem even het slechtste geval: wij komen er niet uit en er moet verder over onderhandeld worden. Dat speelt zich dan nog in een paar weken daarna af. Daarna moet de dekking geregeld worden. Dat loopt parallel met de Kaderbrief en de Voorjaarsnota. Het kabinet heeft zelf tot begin mei daarvoor de tijd genomen. Als ook dit voor elkaar is, ga je naar de Raad van State. Daarna komt het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Daar zijn wij al heel snel een heleboel weken mee kwijt. Het probleem, ook voor u, is dat de uitkomst onzeker is. U kunt mij ook niet vertellen bij welke bedragen u wel of niet akkoord gaat. Ook voor u is dat toch een kwestie van redelijk uitonderhandelen en op grond van de feiten ervan overtuigd zijn dat het bedrag dat eruit komt redelijk of onredelijk is. U zit met een ongewisse situatie en wij zitten met een ongewisse situatie. Daarom doe ik toch een beroep op u om akkoord te gaan met de wetgeving die op dit moment voorligt. U weet wat mijn inzet is in het gesprek en dat ik daarover volop verantwoording moet afleggen als de bedragen niet toereikend zouden zijn – laat ik het dan maar heel formeel zeggen – op zijn minst in de ogen van de Tweede Kamer, die dezelfde bezwaren naar voren heeft gebracht als u.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik wil nog een paar korte opmerkingen maken. Ik denk dat wij niet lang meer hoeven te discussiëren over de regeling voor de wisselwoningen: er is geen belangstelling. Wij zijn het er volstrekt met de gemeenten over eens geworden dat het verstandig is om de regeling te beëindigen. Daarbij speelt ook een rol dat de voor de regeling gereserveerde gelden dan vrijvallen. Dat maakt de financiële problematiek wat dit dossier wat gemakkelijker, omdat ze dan op een andere wijze kunnen worden ingezet. Dat weet de VNG ook; dat is met hen besproken. Het is jammer om het geld ongebruikt te laten liggen op de begroting, als je weet dat het uiteindelijk toch niet gebruikt zal worden. In die zin is er natuurlijk ook een relatie met de VVTV-wet.

De heer Werner zei: de minister komt bij het aannemen van de wet wel in een erg comfortabele positie in zijn overleg met de VNG. Hij heeft zelf al een aantal dingen gezegd over de vraag of dat waar is. Er is evenwel een spiegelbeeld, namelijk dat de staatssecretaris wel in een erg oncomfortabele positie komt. Ik heb namelijk afspraken gemaakt met de gemeenten, dat de komende verdeling van de benodigde hoeveelheid woningen niet meer zal plaatsvinden op basis van afspraken, van vrijwilligheid. Vanaf 1 juli kunnen de gemeenten erop rekenen dat de zaak wettelijk geregeld is. Daar hebben zij ook belang bij. Er zijn namelijk voorlopers en achterlopers, hoewel wij over het algemeen niet te klagen hebben over de medewerking van de gemeenten. Er zijn gemeenten die zeer loyaal aan hun taakstelling voldoen, maar er zijn ook gemeenten die nog nauwelijks een statushouder hebben gehuisvest. Zij krijgen die taakstelling overigens wel mee: de achterstand gaat mee in de taakstelling voor de komende periode. Je moet dat niet te lang laten duren. Dat is voor de VNG reden geweest om te zeggen: wij willen graag zekerheid, opdat wij in de tweede helft van het jaar precies weten waar wij aan toe zijn. De planning heeft, zoals u weet, betrekking op een periode van zes maanden. In de wet is opgenomen dat de gemeenten drie maanden van tevoren via de Staatscourant te horen krijgen wat hun taakstelling is. Op grond van de wet moet ik de gemeenten voor 1 april laten weten, wat hun taakstelling zal zijn in de tweede helft van dit jaar. Dat kan alleen maar als niet alleen de wijziging van de Huisvestingswet, die voor de statushouders geldt, maar ook de VVTV-wet kracht van wet heeft. Voor de VVTV'ers is het verdeelmechanisme immers geregeld in de VVTV-wet.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Maar dat haalt u sowieso niet, omdat vandaag om stemming wordt gevraagd. Die stemming vindt dan op 4 april plaats. Dan is de reële vraag aan de orde of zekerheid op 4 april wezenlijk verschilt van zekerheid op 25 april.

Ik wil hier nog iets aan het adres van de minister aan toevoegen. Niet alle partijen hebben natuurlijk bepleit dat de voorliggende wetswijziging wordt aangehouden of ingetrokken en dat als het ware een andere wetswijziging wordt voorgelegd aan de overzijde. Nee, waar natuurlijk over gesproken wordt, is eventueel de bereidheid om deze wet met deze bedragen aan te nemen, maar met zicht op het oplossen van de fricties. Dat betekent geen verschuiving tot in het oneindige. Wij praten dan over een verschuiving tussen nu, 28 maart, en zeg 25 april. Ik zeg nog niet dat wij daarmee akkoord kunnen gaan, want daarover moeten wij het nog hebben. Maar dat is wel het perspectief dat ik van de heer Schuyer heb begrepen.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik ben dit debat ingegaan met de hoop dat beide wetsvoorstellen vandaag kunnen worden afgerond. Als dat anders ligt, dan is het niet anders. Maar dat brengt ons wel in een geweldig probleem. Dit betekent namelijk dat vanaf 1 juli voor de gemeenten een dubbel systeem ontstaat. Ervan uitgaande dat over de wijziging van de Huisvestingswet geen stemming wordt gevraagd – ik begrijp dat daarvoor brede instemming bestaat, wat mij zeer verheugt – zou dan het wettelijk regime krachtens de gewijzigde Huisvestingswet in werking gaan. Maar over de VVTV'ers moeten wij dan opnieuw met de gemeenten gaan onderhandelen. De overzichtelijkheid raakt daarmee ernstig uit het zicht. Voor de gemeenten die niet erg hard willen meewerken, is dit een extra reden om nog even de boot af te houden. Voor de gemeenten die wel willen meewerken, zal het verder wel lopen. Het betekent echter voor de huisvesting van de VVTV'ers een stevige stap achteruit, te meer daar wij zulke heldere afspraken hadden. Ik zal mij daar uiteraard bij moeten neerleggen, maar het vergt een nieuwe, vervelende overlegronde met de gemeenten. Het belast het overleg met de gemeenten nog meer dan het financiële probleem, want naar mijn gevoel bestaan op dat punt een grote mate van eenstemmigheid en wil om eruit te komen.

Juist door de gemeenten is aangedrongen op een wettelijke regeling. Als je namelijk achterblijvende gemeenten hebt die hun taakstelling niet vervullen, wordt het op den duur bijna onmogelijk om ze de achterstand nog te laten inhalen. Dan gaan de goedwillenden lijden onder de kwaadwillenden, want dan moet de provincie op zeker moment gaan herverdelen. En dat dan op basis van het feit dat het nu weer drie maanden langer duurt. Als wij over de datum van 1 april komen, schuift alles drie maanden op. Zo werkt de wet. Dat betekent gewoon een compleet nieuwe overlegronde met de gemeenten. Als het niet anders kan, dan kan het niet anders. Maar de Kamer maakt mijn leven er niet makkelijker op als zij aandringt op stemming volgende week. Dit betekent ook voor de gemeenten, zeker voor de goedwillende gemeenten, een onverwachte tegenslag.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik mag erop wijzen dat het in deze Kamer gebruik is dat, als er stemming wordt gevraagd, die de week daarop plaatsvindt, tenzij van tevoren door de minister is aangegeven dat men afhandeling op dezelfde dag wenst inclusief eventuele stemmingen. Dat moet dan van tevoren op de agenda worden aangekondigd. Ik denk dat hier over en weer misschien een misverstand over bestond of dat er onvoldoende bekendheid was met deze regel. Die is echter niet ongebruikelijk, ook niet aan de overzijde. Het "inclusief eventuele stemmingen" moet van tevoren op de agenda worden aangekondigd. Dat is in dit geval niet gebeurd. Als er stemming wordt gevraagd – de fracties zullen ongetwijfeld hun afwegingen mede naar aanleiding van het antwoord van de staatssecretaris maken – dan kan ik niet anders dan voor te stellen de stemming volgende week te houden. Aan die situatie kan ik weinig veranderen.

Het wetsvoorstel 23930 wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Naar mij blijkt, wordt stemming gevraagd over wetsvoorstel 23966. Ik stel voor, deze stemming volgende week dinsdag aan het begin van de vergadering te doen plaatsvinden.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 17.00 uur tot 17.15 uur geschorst.

Naar boven